De toetreding van de EU tot het EVRM |
|
Raymond Knops (CDA), Michiel van Nispen , Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is op dit moment precies de stand van zaken met betrekking tot de langdurige discussie over de toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
De toetreding van de EU tot het EVRM is een verplichting op grond van het EU-Verdrag (artikel 6, lid 2, Verdrag betreffende de EU). Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM is zoals bekend aanzienlijk vertraagd als een gevolg van advies 2/13 uitgebracht in 2014, waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) concludeerde dat de ontwerptoetredingsovereenkomst op tien punten onverenigbaar is met het recht van de EU. In juli 2019 presenteerde de Europese Commissie een voorstel met mogelijke oplossingen voor de bezwaren van het EU-Hof waarmee de ontwerptoetredingsovereenkomst in Straatsburg heronderhandeld zou kunnen worden. Op basis daarvan zijn door de Raad van de EU in oktober 2019 aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren vastgesteld op basis waarvan de onderhandelingen met de Raad van Europa (RvE) – na enige verdere vertraging in verband met Covid-19 – hervat konden worden. Inmiddels hebben sinds september 2020 tussen de EU en de RvE zeven onderhandelingsronden plaatsgevonden. De eerste onderhandelingsronden betroffen een eerste toelichting op en bespreking van de bezwaren van het EU-Hof. In de daarop volgende onderhandelingsronden is begonnen met de onderhandelingen over concrete tekstvoorstellen, daarbij is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. Parallel aan de onderhandelingen in Straatsburg, wordt op Raadswerkgroepsniveau binnen de EU verder gewerkt aan de uitwerking van de EU-interne regels die nodig zijn om de toetreding te bewerkstelligen. Het gaat om complexe onderhandelingen over zeer technische kwesties (zie het antwoord op vraag 5). Desondanks wordt gestaag voortgang geboekt en dat stemt het kabinet positief, evenals de constructieve houding van het overgrote merendeel van de onderhandelingspartners.
Wat vindt u van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en wordt er naar uw mening voldoende voortgang geboekt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat toetreding van de EU tot het EVRM van belang is voor het bevorderen en naleven van mensenrechten en het de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtensysteem vergroot?
Ja, Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. De toetreding van de EU tot het EVRM is een belangrijk politiek signaal. De EU krijgt daarmee dezelfde mensenrechtenverplichtingen als haar lidstaten en de overige Verdragspartijen van het EVRM. Ook op het wereldtoneel kan de EU erop wijzen dat zij zich onderwerpt aan het toezicht van een externe instantie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Meer concreet betekent toetreding dat de EU-instellingen – denk aan de Europese Commissie, de Raad van de EU en het EU-Hof – bij alles wat ze doen het EVRM moeten respecteren. Na toetreding kan de EU dus zelf (mede) ter verantwoording worden geroepen voor het EHRM. Door de toetreding van de EU tot het EVRM wordt het voor burgers en ondernemingen na een procedure voor het EU-Hof mogelijk om op basis van het EVRM rechtstreeks klachten tegen EU-instellingen te brengen voor het EHRM. Daarnaast betekent toetreding dat de EU mede ter verantwoording kan worden geroepen voor EVRM-schendingen door de EU-lidstaten, als deze het gevolg zijn van verplichte toepassing van EU-recht door de lidstaten.
Als volgens u «zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM binnen de EU (zowel binnen de Raad als door de andere EU-instellingen) breed wordt gedragen»,1 waarom duurt het dan nog steeds zo lang om deze toetreding voor elkaar te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn op dit moment precies nog de juridische bezwaren en discussies?
De aanleiding tot het heropenen van de onderhandelingen waren de bezwaren die het EU-Hof heeft geuit in advies 2/13. Deze bezwaren zijn gegroepeerd in verschillende onderhandelingsmandjes («baskets»): 1) de EU specifieke mechanismen voor procedures voor het EHRM; 2) interstatelijke geschillen (artikel 33 EVRM) en verzoeken om een advies aan het EHRM krachtens protocol nr. 16 bij het EVRM; 3) het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten; en 4) EU-handelingen op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU. De houding van partijen is over het algemeen kritisch, maar constructief. Binnen de eerste en derde onderhandelingsmandjes is op enkele onderdelen reeds een voorlopig akkoord bereikt. De onderhandelingen zijn nu gericht op het bereiken van overeenstemming op de overige onderdelen. Daarbij zal de komende tijd naar verwachting de meeste aandacht uitgaan naar het tweede en vierde onderhandelingsmandje. Zo is er bijvoorbeeld nog geen overeenstemming bereikt ten aanzien van het bezwaar van het EU-Hof dat het niet verenigbaar is met het EU-recht dat het EHRM na toetreding van de EU tot het EVRM rechtsmacht krijgt op GBVB-terrein die het EU-Hof niet heeft. Daarnaast bestaat er een wens onder enkele leden van de RvE om ook onderhandelingen te voeren over onderdelen van de ontwerptoetredingsovereenkomst ten aanzien waarvan het EU-Hof geen bezwaren heeft geuit. Het gaat dan met name om de artikelen 6, 7 en 8 van de ontwerptoetredingsovereenkomst. Vooralsnog zijn de onderhandelingen over concrete teksten echter beperkt gebleven tot het adresseren van de bezwaren van het EU-Hof in advies 2/13. Van belang is dat er uiteindelijk een akkoord bereikt wordt dat kan rekenen op de goedkeuring van alle partijen.
Welke overige (niet-juridische, bijvoorbeeld politieke) bezwaren zijn er nog die toetreding van de EU tot het EVRM in de weg staan?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat over al deze bezwaren inmiddels jarenlang na is gedacht, dat er oplossingen voor zijn, en dat het nu een kwestie van politieke wil is om dit nu mogelijk te gaan maken?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Tijdens de onderhandelingen dient de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Van belang is niet alleen dat juridisch gedegen oplossingen worden gevonden voor de bezwaren die het EU-Hof heeft opgeworpen in advies 2/13, maar ook dat het adequate systeem van mensenrechtenbescherming zoals dat is ontwikkeld onder het EVRM intact gelaten wordt. De oplossingen dienen politiek haalbaar te zijn voor alle partijen in de EU en de RvE.
Hoe is het krachtenveld in de EU op dit moment?
Zo snel mogelijke toetreding van de EU tot het EVRM wordt binnen de EU breed gedragen.
Wanneer staat de toetreding van de EU tot het EVRM opnieuw op de agenda of kan het nadrukkelijk op de agenda worden geplaatst?
De volgende onderhandelingsronde in Straatsburg is voorlopig voorzien op 10 tot en met 13 mei 2022.
Bent u bereid, zo mogelijk samen met andere lidstaten, actief te pleiten voor en aan te dringen op snelle toetreding van de EU tot het EVRM? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u eraan bijdragen dat de discussie in een stroomversnelling en een oplossing dichterbij komt?
Nederland wenst de verdragsrechtelijke verplichting tot toetreding van de EU tot het EVRM zo snel mogelijk te vervullen. Nederland zet zich daarom actief in om de toetredingsonderhandelingen zoveel mogelijk te bespoedigen. Daarbij trekt Nederland nauw samen op met de Europese Commissie en gelijkgezinde lidstaten.
Bent u bekend met de praktijk van belangenbehartigers die gegevens van slachtoffers kopen om zaken binnen te halen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een zaak moet gaan naar degene die de belangen van het slachtoffer zo optimaal mogelijk behartigt en niet naar de degene die het hoogste bedrag biedt om de zaak te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat vraag en aanbod van (juridische) diensten op een goede wijze bij elkaar worden gebracht.
Waarom is het toegestaan voor bijvoorbeeld assurantietussenpersonen om gegevens van slachtoffers te verkopen aan belangenbehartigers? In welk opzicht heeft een slachtoffer baat bij dat dit is toegestaan?
Slachtoffers van letselschade krijgen ongewild te maken met allerlei regels en procedures. Omwille van het op goede wijze bij elkaar brengen van vraag en aanbod van (juridische) diensten, onder meer via bemiddelingswebsites, is het onder omstandigheden mogelijk dat een beloning wordt toegekend of ontvangen voor het verkrijgen of doorverwijzen van opdrachten. Uitgangspunt hierbij is dat een letselschadeslachtoffer een vrije keuze heeft en uiteindelijk terecht komt bij de voor hem of haar meest geschikte belangenbehartiger. Zie voor wat de betreft de geldende norm- en regelgeving hierbij de beantwoording van vraag 4. Het kan in bepaalde gevallen mogelijk ook zo zijn dat de doorverwijzer bepaalde werkzaamheden verricht waarop de betaling ziet. Bij het verkopen van gegevens van slachtoffers dient wel te worden voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betekent dat er een rechtsgrondslag moet zijn om de gegevens te verstrekken. In casuïstiek als deze is in beginsel toestemming van het slachtoffer de aangewezen grondslag.
Wat gaat u doen om het betalen van derden voor het verstrekken van persoonsgegevens van slachtoffers om daarmee zaken te verwerven aan banden te leggen? Wat vindt u van een provisieverbod bij letselschadezaken en bent u bereid dat te overwegen?
Er zijn verschillende beroepsgroepen die optreden als belangenbehartiger in letselschade zaken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om advocaten en assurantietussenpersonen. Advocaten mogen onder voorwaarden een beloning toekennen of ontvangen voor het verkrijgen of doorverwijzen van opdrachten. Advocaten zijn onderworpen aan toezicht en tuchtrecht en kunnen ter verantwoording worden geroepen als zij beroeps- en gedragsregels niet naleven. In het algemeen geldt dat de beschermde positie van de rechtzoekende (vrije advocaatkeuze) niet mag worden uitgehold, er geen verstrengeling van financiële belangen mag plaatsvinden (strijd met o.a. onafhankelijkheid), derden mogen geen belang krijgen bij de uitkomst van de zaak (strijd met o.a. partijdigheid, belangenverstrengeling), en de cliënt moet zicht hebben op wat er met de zaak gebeurt (strijd met o.a. integriteit). Op assurantietussenpersonen rust een wettelijke zorgplicht (ex artikel 7:401 BW). Een tussenpersoon moet handelen als een «redelijk bekwaam en handelend tussenpersoon». Daarnaast volgen uit de Wet Financieel Toezicht (Wft) specifieke publiekrechtelijke normen, zoals informatieverplichtingen. Op grond van de Wft zijn tussenpersonen verplicht om voldoende en juiste informatie te geven. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan handhavend optreden bij schending van dergelijke normen. Wanneer bovendien sprake is van evidente misstanden kan de AFM ingrijpen op grond van art. 4:24a Wft. Op grond van dit artikel dienen financiële dienstverleners op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht te nemen en te adviseren en handelen in het belang van de consument of begunstigde.
Het is voor personen met letselschade van groot belang dat zij zich tot dienstverleners kunnen richten, die werken volgens afgesproken kwaliteitsstandaarden. De professionals uit de branche zijn verenigd in De Letselschade Raad (DLR). DLR heeft het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) in het leven geroepen. Het NKL is een overkoepelend kwaliteitskeurmerk voor alle professionals werkzaam in de letselschadebranche. De organisaties die gezamenlijk DLR vormen, nemen unaniem afstand van het betalen voor dossiers als methode om nieuwe letselschadezaken te verkrijgen. In het NKL staan alleen partijen die zich houden aan strikte regels die de bescherming van slachtoffers voorop stellen. Hier wordt vanuit het NKL op toegezien. Voor slachtoffers dient het NKL dan ook als een waarborg voor kwalitatief goede bijstand, door ervaren beroepsbeoefenaars. Het NKL stelt slachtoffers zo in staat om geïnformeerd een keuze te maken voor professionele dienstverlening. Vanuit DLR wordt gewerkt aan brede bekendheid van het NKL.
De bestaande norm- en regelgeving bieden voldoende adequaat bescherming aan slachtoffers met letselschade tegen malafide praktijken, waardoor een provisieverbod wat mij betreft nu niet aan de orde is.
Gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u in uw eerste weken voorbeelden tegengekomen van mensen in soortgelijke situaties die ongelijk behandeld worden? Zou u daar een beeld van kunnen schetsen?
Als Staatssecretaris Mijnbouw heb ik inmiddels Groningen meerdere keren bezocht en met Groningers gesproken over hun situatie. Tijdens deze werkbezoeken heb ik ervaren dat er door de jaren heen verschillen tussen bewoners zijn ontstaan. Deze verschillen zijn soms niet verklaarbaar. Een voorbeeld waarbij Groningers in een soortgelijke situatie verkeren, maar niet allemaal hetzelfde behandeld worden, kwam ik tegen op de eerste dag van mijn aantreden als Staatssecretaris. Dit was namelijk bij de woningverbeteringssubsidie aan de orde. Het is niet meer dan terecht dat er nu voldoende budget beschikbaar is, zodat iedereen die hiervoor in aanmerking komt deze subsidie alsnog kan aanvragen. De komende periode werk ik tenminste twee dagen per maand in Groningen. Daarbij krijg ik meer zicht op de verschillen die er zijn ontstaan. Deze ervaringen neem ik mee in het traject dat ik in mijn beleidsbrief Groningen (Kamerstuk 33 529, Nr. 948) heb toegezegd om uw Kamer voor de zomer te berichten welke mogelijkheden het kabinet ziet om deze onuitlegbare verschillen zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bekend met de vier huizenblokken aan de Ommelanderstraat in Ten Boer die exact hetzelfde zijn gebouwd als de blokken aan de overzijde van de weg maar totaal anders worden behandeld?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u ermee bekend dat voor dezelfde huizenblokken (zelfde bouwjaar, zelfde bouwer, zelfde ontwerp) is besloten deze te slopen en een duurzame nieuwbouwwoning terug te plaatsen en dat dit voor de vier blokken aan de overzijde van de weg niet geldt?
Ja, de vergelijking waarop wordt gedoeld betreft een type woning dat ook aan de naastgelegen Blinkerdlaan in Ten Boer is gebouwd. De woningen aan de Blinkerdlaan vallen binnen de batch 1588 en de vier bedoelde huizenblokken aan de Ommelanderstraat niet. De woningen aan de naastgelegen Blinkerdlaan komen op basis van eerder uitgevoerde beoordelingen met de NPR9998 uit 2015 in aanmerking voor sloop/nieuwbouw. De bedoelde vier huizenblokken aan de Ommelanderstraat vielen aanvankelijk buiten de scope van het lokaal plan van aanpak van de gemeente Groningen, omdat deze conform HRA-analyses niet zijn beoordeeld met een verhoogd of licht verhoogd risicoprofiel. De gemeente Groningen heeft deze huizenblokken op 2 juli 2020 toegevoegd aan het lokale plan van aanpak. Opname van de woningen aan de Ommelanderstraat heeft plaatsgevonden in 2021. Volgens de planning van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) worden de versterkingsadviezen opgeleverd in het eerste kwartaal van 2022, en in het tweede kwartaal van 2022 besproken met de woningeigenaren. Of deze woningen in aanmerking komen voor sloop/nieuwbouw is nu dan ook nog niet bekend.
Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 als uitgangspunt, acht ik het, samen met de gemeente Groningen, uitlegbaar dat in de betreffende woningen in Ommelanderstraat met de nieuwste inzichten wordt gewerkt. Daarbij hebben de gemeenten de mogelijkheid gekregen om maatwerk aan te bieden om mogelijke verschillen tussen buren te overbruggen of een tegemoetkoming toe te kennen. De gemeenten Groningen is van oordeel dat hier een tegemoetkoming van € 13.000 vrij te besteden en € 17.000 woningverbeteringssubsidie passend is. Deze regelingen kunnen de bewoners dan ook aanvragen. Zoals benoemd, kijk ik integraal naar de verschillen die door de jaren heen zijn ontstaan en zal ik de Kamer berichten welke mogelijkheden het kabinet ziet om de onuitlegbare verschillen zoveel mogelijk te beperken. Hier wordt de situatie in Ten Boer uiteraard bij betrokken.
Vindt u dit uit te leggen? Zo ja dan bieden we u hiertoe graag de gelegenheid, zo nee, wat wilt u hieraan doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met de wijk Tuikwerd in Delfzijl?
Ja, hiermee ben ik bekend. Zie ook mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Beckerman over deze wijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676).
Weet u dat daar veel zorg en onduidelijkheid speelt over de herbeoordelingen en mogelijke (vergoedings)regelingen?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Verschillende bewoners hebben de keuze gekregen om een herbeoordeling aan te vragen. De NCG begeleidt en informeert de bewoners in dit proces. Zie ook mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676).
Bent u ermee bekend dat de ene kant van de straat van Ganzenerf de subsidie voor verduurzaming en verbetering van de woning reeds kreeg, terwijl de andere kant in onduidelijkheid verkeert over de vraag of en wanneer zij hier aanspraak op maken? Wat vindt u daarvan?
Ja, hiermee ben ik bekend. Deze situatie is ontstaan doordat een aantal eigenaren wel, en een aantal eigenaren niet een herbeoordeling kunnen aanvragen. Wanneer eigenaren voor een herbeoordeling kiezen, komen zij in aanmerking voor een tegemoetkoming voor de herbeoordeling en een aanvullende subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. Deze kunnen zij echter pas aanvragen op het moment dat zij een herbeoordelingsbesluit van de NCG hebben ontvangen. Voor de keuze tot een herbeoordeling geldt een bedenktermijn van maximaal 6 maanden. Zodra die verstreken is, of zo veel eerder als dat met tot een eenduidige keuze is gekomen, heeft de NCG nog maximaal 8 weken nodig om tot een besluit te komen. De NCG heeft betreffende bewoners hierover geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat huiseigenaren worden gedwongen het eens te worden met de buren over het aanvragen van een herbeoordeling? Is dat gewenst?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676) is het in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken over de versterking. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van gebouwen die constructief verbonden zijn, zullen met de buren tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen tot het laten uitvoeren van het liggende versterkingsadvies of een herbeoordeling van de constructief verbonden panden. De NCG ondersteunt de eigenaren hierbij en zet een zorgvuldig proces op waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur/mediator. In die gevallen dat de eigenaren verschillende belangen hebben en er mogelijk niet samen uitkomen, spant de NCG zich in om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen. Daarbij zal ook worden gekeken of maatwerk mogelijk is of dat de constructief verbonden gebouwen los van elkaar versterkt kunnen worden, zonder dat dit leidt tot vertraging van de versterkingsoperatie. Bij een zeer beperkt aantal van deze adressen kan de versterking van het ene deel van het gebouw namelijk uitgevoerd worden zonder dat dit invloed heeft op het ander deel van hetzelfde gebouw.
Hoe lang duren de processen voordat er duidelijkheid is over een herbeoordeling? Klopt het dat dit zes maanden duurt en er ook nog eens een beroep wordt gedaan op de bedenktijd die de Kamer zou hebben gevraagd?
Eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken of zij dit willen. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Voor deze termijn is onder andere gekozen omdat het bij gebouwen die constructief met elkaar verbonden zijn, belangrijk is om een einddatum te hebben voor het indienen van een verzoek tot herbeoordeling. Voor de voortgang is het van belang dat dit proces niet te lang duurt, echter moet deze termijn ook lang genoeg om eigenaren voldoende tijd te bieden om een afgewogen keuze te kunnen maken. Wanneer een eigenaar niet constructief verbonden is met andere panden, hoeft de termijn van zes maanden niet verder afgewacht worden. De NCG neemt na het maken van de keuze door de eigenaar, indien van toepassing, een besluit tot uitvoering van de herbeoordeling.
Wat gebeurt er als bijvoorbeeld een belegger die een huis in een rij bezit nergens aan meewerkt? Duurt dan de onduidelijkheid voor de anderen langer? Vindt u dat gerechtvaardigd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 18 van de Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1676), hebben eigenaren zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren – dus ook beleggers – gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Klopt het dat het zes maanden extra duurt als een huis in de tussentijd wordt verkocht?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe zijn de «blokken» die het eens moeten worden tot stand gekomen? Is daar een logische bouwkundige aanleiding voor of zijn deze op procedurele gronden tot stand gekomen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat niet het onderdeel uitmaken van een badge, categorie, fase of wat ook leidend moet zijn maar de feitelijke situatie van mensen en hun woningen en dat die gelijke behandeling verdienen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de motie-Nijboer c.s. met als dictum «verzoekt de regering van mensen uit te gaan en zich ervoor in te spannen dat mensen die in soortgelijke situaties zitten, aanspraak kunnen maken op dezelfde regelingen» uitvoeren?1
De uitvoering van deze motie zal worden betrokken in het benoemde traject voortkomend uit de beleidsbrief rondom onuitlegbare verschillen.
Bent u bekend met het bericht «Project Panda: hoe «kroonjuweel» High Tech Campus toch in buitenlandse handen kwam»?1
Ja.
Herkent u zich in de berichtgeving? Is deze een correcte weergave van feiten en gebeurtenissen? Indien niet, welke onderdelen van het bericht zijn volgens u niet juist en waarom?
Het artikel is een lezing van het Financieele Dagblad van de gebeurtenissen op basis van meerdere bronnen. Ik kan enkel uitspraken doen over de betrokkenheid van mijn ministerie. De berichtgeving bevat hierover geen feitelijke onjuistheden.
Deelt u de mening dat het kabinet, in het bijzonder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, naïef en passief heeft gehandeld door de High Tech Campus Eindhoven over te laten gaan in buitenlandse handen, zonder ook maar een serieuze poging te willen doen deze verkoop te voorkomen en daarmee een van onze meest innovatieve kroonjuwelen in Nederlandse handen te houden en te beschermen tegen bijvoorbeeld ongewenste invloed en bedrijfsspionage?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief «De verkoop van de High Tech Campus Eindhoven»2 van 15 oktober 2021 is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat via verschillende kanalen geïnformeerd toen de verkoop zich in een verkennende fase bevond. EZK is destijds nagegaan of de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementpartijen tot mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid zou kunnen leiden. Hiervan was geen sprake, waardoor de overheid ook geen noodzaak zag om in te grijpen bij een marktconforme vastgoedtransactie tussen twee commerciële partijen.
Hoe kijkt u terug op de verkoop van de High Tech Campus Eindhoven? Zou u, met de kennis van nu, vandaag de dag hetzelfde hebben gehandeld als afgelopen jaar?
Ja.
Kunt u nog eens nauwkeurig aangeven welke opties u hebt onderzocht om te voorkomen dat de High Tech Campus Eindhoven aan een buitenlandse partij zou worden verkocht? Wilt u per optie aangeven welke afweging u hebt gemaakt om deze uiteindelijk niet in te zetten?
Mijn ministerie heeft geen opties onderzocht met het doel te voorkomen dat de High Tech Campus Eindhoven aan een buitenlandse partij zou worden verkocht. Daartoe zou – in uiterste geval – alleen aanleiding zijn geweest als risico’s voor de nationale veiligheid zouden optreden bij de wijziging in zeggenschap.
Wilt u expliciet toelichten waarom het kabinet een staatsdeelneming voor de High Tech Campus Eindhoven niet de moeite waard vond? Welke afweging is hier gemaakt?
De beschikbaarheid, bereikbaarheid en betaalbaarheid van bedrijfslocaties draagt bij aan een gezond vestigingsklimaat in Nederland. Het is daarbij gangbaar voor bedrijven om een kantoor- of bedrijfspand te huren van een commerciële vastgoedpartij. Dit zijn reguliere transacties die op de markt tot stand komen en waar in het geval die transacties legaal en marktconform tot stand komen geen enkele reden is voor betrokkenheid vanuit de rijksoverheid.
Nederland telt inmiddels talloze zogenaamde campussen waar kennisintensieve bedrijven of bedrijven met aanverwante activiteiten bij elkaar in de buurt gevestigd zijn. Het kan voor een medeoverheid gewenst zijn om deel te nemen in de ontwikkeling van een campus, als onderdeel van gebiedsontwikkeling of het stimuleren van bedrijfsactiviteiten op provinciaal of gemeentelijk niveau. Ik zie dat bij uitstek als een beslissing en beleidsvrijheid die medeoverheden hebben.
Ik zie echter geen reden voor de rijksoverheid om hier in deel te nemen. Integendeel, het zou kunnen leiden tot marktverstoring en een ongelijk speelveld als de rijksoverheid selectief in een campus zou investeren of een bestaande succesvolle campus als belangrijker dan andere kleinere of nieuwere campussen zou bestempelen.
Campussen concurreren uiteindelijk onderling met elkaar en dat is in het belang van een gezond vestigings- en ondernemingsklimaat voor Nederland als geheel. Bedrijven zijn daarbij vrij om zich te vestigen op de campus naar keuze. Het kabinet wil deze dynamiek graag behouden in het belang van een gezond vestigings- en ondernemingsklimaat in heel Nederland.
Een staatsdeelneming in de High Tech Campus ligt dan ook niet voor de hand. Er zijn geen signalen dat de publieke belangen bij de HTCE niet geborgd worden onder de nieuwe eigenaar. Het kabinet hecht meer waarde aan het investeren in en faciliteren van hoogwaardige technologieontwikkeling in Nederland. Voor het behoud en versterking van de innovatiekracht van de High Tech Campus en Nederland in het algemeen zijn andere instrumenten effectiever en efficiënter dan een investering van minimaal 1 miljard euro aan publiek geld in vastgoed.
Waarom heeft u geen concurrerend, Nederlands tegenbod mogelijk willen maken teneinde een «Hollandse oplossing» voor de High Tech Campus Eindhoven te bewerkstelligen? Klopt het dat hiervoor wel degelijk interesse bestond? Met welke partijen en personen hebt u hierover contact gehad en op welk moment? Waarom heeft u uiteindelijk besloten niet in te springen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, zijn er geen signalen dat de publieke belangen bij de High Tech Campus Eindhoven niet geborgd worden onder de nieuwe eigenaar. Om die reden heeft de rijksoverheid zich niet actief gemengd in een alternatief consortium. Het is niet aan de rijksoverheid om uitspraken te doen over mogelijke interesse van andere partijen.
Deelt u de mening dat uw argument «het gaat slechts om stenen» ofwel vastgoed het allerslechtste argument is om het passieve handelen van uw ministerie inzake de verkoop van de High Tech Campus Eindhoven te rechtvaardigen, onder andere omdat zich tussen die stenen hoogwaardige kennis en sensitieve technologie bevinden die kwetsbaar zijn voor diefstal en spionage? Denkt u ook dat landen als Duitsland en Frankrijk, laat staan de Verenigde Staten, een dergelijke verkoop nooit zouden hebben toegestaan?
Nee, deze mening deel ik niet, omdat er geen sprake was van passief handelen van het ministerie. Juist de geschetste potentiële risico’s gaven aanleiding om scherp naar deze overname te kijken om te bezien of deze op zichzelf een risico vormt voor de nationale veiligheid. Hoogwaardige technologie zit bij huurders van de campus en niet bij het vastgoedeigendom en -beheer. Het is vrij gangbaar dat bedrijven – ook bedrijven die werken met of op het vlak van hoogwaardige technologie – een bedrijfspand of – locatie huren. Dat gebeurt overal in Nederland en de High Tech Campus is in dat opzicht niet anders.
Spionage, kennisdiefstal en ongewenste kennisoverdracht hebben onverminderd de aandacht van het kabinet, ook bij technologiecampussen. Hiervoor beschikt het kabinet over meer doelmatige en efficiënte middelen dan het doorkruisen van buitenlandse overnames van het vastgoed. Dit betreft onder meer de bescherming van bedrijfsgeheimen en intellectueel eigendom en het aanwijzen van vertrouwensposities in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken. Ook de (digitale) informatiebeveiliging is een belangrijk speerpunt; het Digital Trust Center bij EZK speelt hierbij een ondersteunende rol.
Ik wil niet speculeren over of Duitsland, Frankrijk of de Verenigde Staten een dergelijke verkoop niet zouden hebben toegestaan. Dit is immers niet aan de orde.
Hoe voorkomt u dat we technologische toppers die belangrijk zijn voor ons toekomstig verdienvermogen, zomaar in de uitverkoop zetten?
Ten eerste wil ik benadrukken dat hoogwaardige technologiebedrijven geen onderdeel vormden van de verkoop van het vastgoed en het vastgoedbeheer van de High Tech Campus Eindhoven. Er is hier dus geen sprake van «uitverkoop van technologische toppers». Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 6, is het heel gangbaar dat bedrijven, met inbegrip van technologiebedrijven, een kantoor- of bedrijfspand huren van een commerciële vastgoedpartij. Het Nederlandse beleid is erop gericht een goed vestigings- en ondernemingsklimaat te stimuleren, waarbij technologiebedrijven zich kunnen focussen op hetgeen waar hun toegevoegde waarde zit; het ontwikkelen en produceren van hoogwaardige technologische toepassingen. Daarnaast is het een open investerings- en vestigingsklimaat van groot belang voor de Nederlandse economie, óók voor ons toekomstige verdienvermogen. Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeerders, juist ook omdat buitenlandse investeringen en economische groei cruciaal zijn voor onze innovatie- en ontwikkelingskracht.
Wanneer wijzigingen in zeggenschap in bedrijven die sensitieve technologie ontwikkelen leiden tot potentiële risico’s voor de nationale veiligheid, heeft het kabinet het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames voorbereid. Dit wetsvoorstel ligt er behandeling in uw Kamer.
Heeft u een inventarisatie gemaakt van publiek/private belanghebbenden welke potentiële Technologie Campussen in Nederland mogelijk op de nominatie staan om verkocht te worden (in het kader van ongewenste verkopen)?
Nee. De rijksoverheid houdt geen inventarisaties bij van commerciële partijen die in de verkoop zijn, ook niet wanneer het technologie campussen betreft.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met pensioenfondsen en andere (co)financiers/fondsen om in toekomstige soortgelijke gevallen proactief te kunnen handelen als het in nationaal, publiek en/of strategisch belang is?
Ik ben altijd bereid om informeel gesprekken aan te gaan met financiers, zowel in Nederland gevestigd als daarbuiten om te investeren in Nederland. Nederland is immers afhankelijk van voldoende investeringen om het toekomstige verdienvermogen veilig te stellen. De vooronderstelling dat dit alleen kan met financiers gevestigd in Nederland deel ik overigens niet, net zo min dat dergelijke gesprekken zullen waarborgen dat deze financiers in bepaalde transacties zullen stappen. Of financiers bepaalde investeringen verrichten hangt af van hun eigen investeringsbeleid en financiersmogelijkheden.
Bent u bereid om, naast de huidige staatsdeelnemingen, ook als overheid te verkennen om deel te nemen aan «infrastructuren»/«ecosystemen», die essentieel zijn voor de nieuwe toekomstige economie?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer zal de motie-Amhaouch/Inge van Dijk over het beschermen van campussen tegen ongewenste overnames en invloed2 zijn uitgevoerd? Deelt u de mening dat het beschermen van regionale innovatie-ecosystemen, zoals Brainport Eindhoven, die kraamkamer zijn van bedrijvigheid, kennisontwikkeling en innovatie en daarmee van cruciaal belang zijn voor zowel het huidige als toekomstige verdienvermogen van Nederland, onderdeel moet zijn van een strategisch, regionaal, offensief industriebeleid waar het CDA al geruime tijd voor pleit?
Met betrekking tot de vraag over industriebeleid verwijs ik graag naar de industriebrief die mijn ministerie in voorbereiding heeft. Deze wordt naar verwachting voor de zomer aan uw Kamer gezonden. In het kader van de motie-Amhaouch en Inge van Dijk verken ik de wenselijkheid en mogelijkheid van toepassing van het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames op vastgoedtransacties met betrekking tot hightech-campussen, zoals de High Tech Campus Eindhoven. Uit deze verkenning blijkt dat het niet proportioneel is om deze te onderwerpen aan investeringstoetsing, aangezien er geen direct risico voor de nationale veiligheid verbonden is aan deze en soortgelijke vastgoedtransacties. Het is daarom een te ingrijpend instrument met vergaande gevolgen voor de autonomie en rechtszekerheid van bedrijven, dat eveneens niet het gewenste effect heeft; namelijk het beschermen van de hoogwaardige technologie die huurders ontwikkelen. Hiervoor is ander instrumentarium meer geschikt en proportioneel, waaronder het aanwijzen van vertrouwensposities in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken en maatregelen ten behoeve van de (digitale) informatiebeveiliging. Een overzicht van dit bredere instrumentarium zal ik voor de zomer aan uw Kamer doen toekomen.
Bent u in dat kader bereid om zo spoedig mogelijk met wetgeving te komen die campussen als de High Tech Campus Eindhoven die bescherming kan bieden, temeer daar de nieuwe Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames deze bescherming blijkbaar niet geeft?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat de minister samenwerkte met de bedrijfslobby tegen de aanpak van kinderarbeid en milieuschade |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VVD-handelsminister hielp bedrijfslobby tegen aanpak kinderarbeid en milieuschade»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat werkgeversclub VNO-NCW aan u een bondgenoot had «om wetgeving af te zwakken die misstanden zoals kinderarbeid of milieuschade bij buitenlandse onderaannemers moet aanpakken»? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving waar in het artikel aan wordt gerefereerd betreft een initiatiefrapport ingediend door collega-Europarlementariër Wolters van de PvdA. Dit betrof geen formeel wetgevingsvoorstel over «due diligence» van de Europese Commissie zoals dat op 23 februari jl. is gepubliceerd. De amendementen die ik als VVD Europarlementariër heb ingediend op het initiatiefrapport zagen op de uitvoerbaarheid van nieuwe regels voor «due diligence» en de rechtszekerheid voor betrokken partijen.
In totaal zijn er 818 amendementen ingediend op het concept-initiatiefrapport dat door mijn collega-Europarlementariër werd ingediend. Mede namens de VVD-delegatie heb ik 92 amendementen ingediend of medeondertekend. Deze amendementen heb ik overigens niet in stemming gebracht, maar waren de basis voor de start van de onderhandelingen om binnen het Europees parlement tot een gezamenlijk standpunt te komen. Of VNO-NCW daarbij aan mij een bondgenoot had, is niet aan mij om te beoordelen.
Deelt u de mening dat het bedrijfsleven al jarenlang lobbyt tegen wetgeving voor (Internationaal) Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
Nee. Het bedrijfsleven heeft zich via de SER-adviezen «Samen naar duurzame ketenimpact» en «Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame ketens» uitgesproken voor wetgeving voor IMVO. Deze adviezen staan aan de basis van de bouwstenen die op 5 november 2021 zijn gedeeld met uw Kamer. Op 8 februari jl. stuurden meer dan 100 bedrijven en brancheorganisaties een open brief naar de Europese Commissie waarin werd opgeroepen tot effectieve IMVO-wetgeving.2
Erkent u dat u zelf als Europarlementariër – net als de bedrijvenlobby – enorm kritisch was over IMVO-wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de VVD zich inderdaad onthouden van stemming over het rapport van mevrouw Wolters over voorwaarden voor IMVO-regelgeving?
Ja.
Heeft u inderdaad «maar liefst 89 amendementen» ingediend «om het rapport van Wolters bij te sturen», waarin «keer op keer de argumenten van de lobby zijn terug te vinden»?
Zie antwoord vraag 2.
Wilde u bijvoorbeeld de reikwijdte van het voorstel versmallen tot grote bedrijven en tot alleen de directe toeleveranciers? Zo nee, hoe zat het wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw opvatting over IMVO aan de orde gekomen in het gesprek met de Minister-President inzake uw aanstelling als Minister? Zo ja, wat is er gezegd? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het zo dat de opdracht voor iedere bewindspersoon op basis van het coalitieakkoord wordt besproken. Ten aanzien van IMVO-wetgeving staat in de BHOS paragraaf van het coalitieakkoord 2021–2025: «Nederland bevordert in de EU internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) en voert nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.»
Begrijpt u dat enige scepsis zal ontstaan wanneer u spreekt over het belang van IMVO-wetgeving?
Ik was en ben thans van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal ik namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en zal ik nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het Europese wetsvoorstel van 23 februari jl. ontvangen.
Met oog op een gelijk speelveld en de implementatie van de EU-regelgeving zal het Europese wetsvoorstel als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel en is het streven om beide voorstellen zoveel mogelijk parallel op te laten lopen. Het maatschappelijk middenveld, experts uit het bedrijfsleven en de wetenschap zullen vanzelfsprekend worden betrokken en er zal een publieke consultatie plaatsvinden
Hoe kunt u nog geloofwaardig acteren als Minister die IMVO-wetgeving moet invoeren? Is het niet beter om dit onderwerp bij een andere Minister onder te brengen?
Zie antwoord vraag 9.
Het weigeren van Europese Wob-aanvragen door de Europese Commissie over het Europees Herstelfonds |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van de conclusies van het artikel van Follow The Money waarin gewezen wordt op het met weinig argumenten afwijzen van de vele Wob-verzoeken betreffende de documentatie over de gesprekken in het kader van het Herstelfonds?1
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie verordening EG 1049/2001 (hierna: de Eurowob) correct heeft toegepast. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht (onderdeel EU Hof van Justitie). Daarnaast heeft ook het Europees parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen.
Wat vindt u van het antwoord van de Europese Commissie op het Wob-verzoek van Follow the Money waarin het verzoek wordt afgewezen omdat het financieel, monetair of economisch belang van de Europese Unie op het spel staat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op het tweede argument voor afwijzing, namelijk dat openbaarmaking de besluitvorming van de instelling zou ondermijnen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met het oordeel van postdoctoraal onderzoeker Maarten Hillebrandt dat de Europese Commissie in haar afwijzing slordig te werk is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van de herstelplannen dat de journalisten in vijftien lidstaten (die zich aansloten bij het onderzoeksteam van Follow the Money) op nagenoeg dezelfde barrière stuitten?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over hoe andere lidstaten zijn omgegaan met inzageverzoeken op nationaal niveau. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van deze nationale procedures. Aangenomen mag worden dat ook in de nationale procedures instellingen zijn aangewezen zoals een ombudsman of een rechtbank waar verzoekers zich tot kunnen richten als er twijfels bestaan over de correcte afhandeling van een inzageverzoek.
In algemene zin geldt dat er tussen EU-lidstaten verschillen bestaan in de manier waarop er met transparantie en informatievoorziening wordt omgegaan. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor de verschillen tussen landen.
In Nederland bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In het artikel staat dat het Wob-verzoek dat ingediend is in Nederland door de journalisten als redelijk succesvol is geduid.
De Minister van Financiën heeft in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer2 aangegeven dat de eerste conceptversie van het Nederlands Herstel- en Veerkrachtplan voor raadpleging met uw Kamer en het bredere publiek zal worden gedeeld. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Op deze manier hebben belanghebbenden voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Bovendien heeft de Minister van Financiën de betrokken departementen verzocht om de documenten die in het kader van het Wob-verzoek van het door u aangehaalde onderzoeksteam openbaargemaakt worden, zo spoedig mogelijk met uw Kamer te delen. Voorafgaand aan openbaarmaking worden de verschillende belanghebbenden, waaronder de Europese Commissie, om zienswijzen gevraagd. Indien de Europese Commissie gemotiveerd aangeeft dat de uitgewisselde stukken niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan wordt die zienswijze in principe gevolgd.
Wat zegt dit volgens u over het huidige functioneren van de Eurowob?
Allereerst benadrukt het kabinet bij de beantwoording van deze vraag dat de (ervaringen met) nationale procedures van lidstaten geen verband houden met (het functioneren van) de Eurowob. Het staat EU onderdanen vrij om zowel binnen de eigen lidstaat als op EU-niveau een verzoek tot toegang tot documenten in te dienen conform de daarvoor geldende procedures.
Nederland maakt zich binnen de EU hard voor goede toepassing van de Eurowob. Daarnaast zet Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten in voor modernisering en het in lijn brengen van deze verordening met het verdrag van Lissabon.3
Kunt u ingaan op het idee van hoogleraar Europees Recht Leino-Sandberg dat naast redenen voor het weigeren van documentatie ook moet worden gekeken naar de voordelen die opgaan voor het openbaar maken, zoals een doorslaggevend publiek belang, ook wel overriding genoemd?
Het meewegen van het publieke openbare belang is reeds onderdeel van de Eurowob. Dit is opgenomen in artikel 4 lid 3 van de Eurowob.4 Dit artikel bevat een uitzonderingsgrond om openbaarmaking te weigeren wanneer het besluitvormingsproces van een EU-instelling hierdoor ernstig zou ondermijnen. Deze uitzonderingsgrond is een relatieve uitzonderingsgrond, waarin het hogere openbaar belang expliciet is benoemd als een factor die moet worden meegewogen. Daarnaast worden ook de in artikel 4 lid 2 van de Eurowob genoemde uitzonderingsgronden onderworpen aan een belangenafweging waarbij het hogere openbaar belang als factor wordt meegewogen.5
Nederland bekijkt altijd scherp of er voldoende grond bestaat om een verzoek tot openbaarmaking van documenten in bezit van de Raad te weigeren. Als dat niet het geval is, maakt Nederland dat kenbaar binnen de Raad middels een tegenstem en een verklaring. In beroepszaken voor het Gerecht heeft Nederland zich in sommige gevallen aan de zijde van verzoeker geschaard. Een recent voorbeeld daarvan is de beroepszaak voor het Gerecht waar Nederland optreedt aan de zijde van De Capitani (en dus tegen de Raad), omdat Nederland het niet eens is met het besluit van de Raad om openbaarmaking van een aantal documenten te weigeren.6
Bent u het met Leino-Sandberg eens dat de Europese Commissie wel heel makkelijk deze documenten categoriseert als «intern», waarmee deze discussie op oppervlakkige wijze wordt beslecht?
Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht (onderdeel EU Hof van Justitie). Zij kunnen dan toetsten of de uitzonderingsgronden correct zijn toegepast.
Bent u het ermee eens dat dit gebrek aan transparantie extra schadelijk is als het gaat om honderden miljarden euro’s zoals in het Herstelfonds?
In algemene zin geldt dat transparantie over het besluitvormingsproces van de instellingen bijdraagt aan het vertrouwen van de burgers in deze instellingen. Het is daarom belangrijk dat EU-instellingen de Eurowob-verordening correct toepassen, ongeacht het onderwerp waar het over gaat. Instellingen zoals de EU Ombudsman en het Gerecht spelen een belangrijke rol in het toetsen van de juiste toepassing van de Eurowob door de EU-instellingen. Binnen de Raad spant Nederland zich in om de EU-besluitvormingsprocedures inzichtelijker en toegankelijker te maken. Bijvoorbeeld door in te blijven zetten op de herziening van de limité-richtsnoeren van de Raad, zodat de limité-markering van Raadsdocumenten eerder wordt opgeheven.
Wat doet dit met het vertrouwen in de Europese Unie als het opvragen van documenten zo makkelijk en zonder documentatie wordt afgedaan door de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u zich in Europees verband inzetten (binnen de lopende discussies omtrent een nieuwe Eurowob) voor een zo breed mogelijke definitie van inhoudelijke documentatie en meer transparantie en maatwerk als het gaat om Eurowob verzoeken?
Zoals met uw Kamer besproken bij het CD informatievoorziening van 10 februari jl. blijft het kabinet zich inzetten voor transparantere EU besluitvorming. Het non-paper van 2019 bevat de inzet van Nederland en 9 gelijkgezinde lidstaten om de Eurowob te moderniseren en in lijn te brengen met het Verdrag van Lissabon.7
Long Covid, het bericht dat het ministerie het OMT-advies over medische mondneusmaskers heeft beïnvloed en de begeleidingscommissie digitale ondersteuning COVID-19 |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de nog steeds onbeantwoorde Kamervragen van de leden Hijink (SP), Omtzigt (Omtzigt), Van der Plas (BBB) en Pouw-Verweij (JA21) aan de u over de positie van zorgverleners die als gevolg van Long COVID lange tijd thuis zitten (ingezonden 16 december 2021)?
De antwoorden op deze vragen heeft uw Kamer op 7 maart jl. ontvangen1.
Kunt u aangeven op welke wijze u invulling geeft aan artikel 5 van de wet op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM): «Onze Minister geeft aan de directeur-generaal geen aanwijzingen met betrekking tot de methoden, volgens welke de onderzoeken, bedoeld in artikel 3, worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd»?
Ik geef invulling aan artikel 5 van de wet op het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) door de directeur-generaal geen aanwijzingen te geven over hoe een onderzoek moet worden uitgevoerd of hoe daarover wordt gerapporteerd.
Hoe zijn de richtlijnen in maart en april 2020 om geen persoonlijke beschermingsmiddelen buiten de ziekenhuizen te gebruiken, tot stand gekomen?1
Er is nooit aangegeven om buiten de ziekenhuizengeen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te gebruiken. Vanaf het begin af is voor zorgmedewerkers in de zorg buiten het ziekenhuis aangegeven PBM te gebruiken in meer dan vluchtig contact met cliënten met (verdenking op) covid-19. Voor de wijze waarop de uitgangspunten tot stand zijn gekomen verwijs ik naar de Kamerbrief van 22 september 2020.
Klopt het dat zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 25 maart 2020 opriep om mondneusmaskers alleen te gebruiken als het echt nodig was, te weten «Alleen als de zorgverlener zelf of de patiënt/ cliënt klachten heeft als hoesten of niezen, is persoonlijke bescherming nodig. En dan nog alleen bij persoonlijke verzorging of lichamelijk onderzoek. Niet bij contact op 1,5 meter afstand, en niet bij contact dat korter dan zo’n vijf minuten duurt»?2
Dat klopt, de IGJ verwijst hierbij naar de Uitgangspunten PBM buiten het ziekenhuis (bijlage bij de LCI richtlijn covid-19). Overigens vult de IGJ daarbij aan «Uiteraard is het nog beter de zorg uit te stellen, de afstand te vergroten of de tijd te verkorten. Of de zorg te laten verlenen door iemand die geen klachten heeft. Maar als dat niet kan, geldt deze RIVM-richtlijn. De richtlijn is een uitgangspunt, dat door de verschillende sectoren nog vertaald wordt naar sectorspecifieke maatregelen».
Zijn er audio opnames beschikbaar van de Outbreak Management Team (OMT)-vergadering van 14 april 2020? Zo ja, waar zijn die dan opgeslagen? Kunt u ervoor zorgen dat er een woordelijk verslag van beschikbaar komt voor de Kamer?
Er zijn geen audio opnames beschikbaar van OMT-vergaderingen. De verslagen van het OMT zijn vertrouwelijk.
Kunt u aangeven hoe de notulen van die vergadering zijn vastgesteld? Ofwel, wie notuleerde de notulen, wie stuurde concept-notulen naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en deed het ministerie suggesties voor aanpassingen? Wie heeft die aanpassingen aangebracht en welke leden van het OMT hebben die aanpassingen goed gekeurd? Wie heeft de uiteindelijke notulen vastgesteld?
Het secretariaat van het OMT stelt het verslag van het OMT op, het verslag van het OMT wordt vastgesteld door het OMT. Het ministerie ontvangt geen concept en geen vastgesteld verslag.
Stond de zin «Het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) Covid-19 hebben is niet nodig en gelet op de aanhoudende schaarste van BPM ook niet gewenst» in de originele concept-notulen of is die zin later aan de concept-notulen toegevoegd?
Ik heb geen inzicht in de notulen van het OMT.
Indien die zin later is toegevoegd, wie heeft die zin dan toegevoegd? Wanneer is dat gebeurd?
Aanpassingen aan het verslag van het OMT worden door het secretariaat van het OMT gedaan, in overleg met de secretaris, de voorzitter en eventuele leden.
Kunt u aangeven welke aanpassingen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wilde in het advies van 25 mei en hoe dat stond kwam?3
In het conceptadvies leek sprake van een zekere discrepantie tussen het advies voor het gebruik van PBM door chauffeurs en andere betrokkenen. Daarbij is nagevraagd of het advies mogelijk gedifferentieerder bedoeld was.
Kunt u aangeven welke concept-OMT-adviezen op welke punten aangepast en/of verduidelijkt zijn naar aanleiding van vragen en/of opmerkingen van het ministerie/de regering/het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO)? Kunt u van die adviezen zowel het concept dat het OMT maakte als de uiteindelijke versie openbaar maken?
Op verzoek van het lid Hijink tijdens het coronadebat van 16 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer alle conceptadviezen van het OMT en de vragen ter verduidelijking die het ministerie gesteld heeft aan het OMT te doen toekomen. De vaste commissie voor VWS heeft dit verzoek op 16 februari ook gedaan. Op dit moment wordt de gevraagde informatie verzameld. Zodra dit gereed is zend ik deze stukken naar uw Kamer. Hiermee wordt dan tevens deze vraag beantwoord.
Welke richtlijnen rondom mondneusmaskers en andere persoonlijke beschermingsmiddelen waren tussen 1 maart 2020 en 1 juni 2020 van kracht in de verpleeghuizen, bij de ambulances en in de thuiszorg?
Op 20 maart 2020 is de eerste versie gepubliceerd van de «Uitgangspunten PBM bij verzorging, verpleging of medische behandelingen buiten het ziekenhuis»5. Op 15 april is deze aangepast waarbij is aangegeven dat het uit voorzorg gebruiken van PBM bij patiënten die geen (verdenking op) covid-19 hebben niet nodig is en gelet op de schaarste van PBM ook niet gewenst. Op 23 april zijn de uitgangspunten vereenvoudigd en ingekort. Het testen van een zorgmedewerker met klachten is toegevoegd. Op 1 mei is toegevoegd dat de uitgangspunten betrekking hebben op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen door zorgverleners buiten het ziekenhuis. Ze zijn geformuleerd op basis van veiligheid voor medewerkers (besmettingsrisico’s) ingeval van (verdenking op) covid-19. De uitgangspunten vragen om een nadere invulling per sector, rekening houdend met context en doelgroep. Als de specifieke situatie daarom vraagt, kunnen zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd afwijken van deze uitgangspunten. Tenslotte is op 29 mei de aard van de klachten die een patiënt of medewerker moet hebben verwijderd.
De uitgangspunten werden op verzoek van de sector door het RIVM opgesteld.
Partijen zoals de V&VN en de bonden vertaalden de uitgangspunten naar de zorgverlening in de eigen sector, wat ook de bedoeling was; praktische situaties laten zich immers niet altijd vangen in algemene uitgangspunten.
Had een werkgever in maart en april 2020 de plicht mondneusmaskers en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) te verschaffen aan medewerkers in verpleeghuizen die vermoedden dat zij met coronapatiënten te maken hadden? Zo ja, op basis waarvan bestond die plicht? En zo nee, waarom was de wet-en regelgeving rondom arbeidsomstandigheden en het voorzorgsprincipe toen niet van toepassing?
Op basis van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werknemers. De werkgever moet de risico’s op de werkvloer inventariseren, evalueren en op basis daarvan passende maatregelen nemen. Professionele richtlijnen door beroepsgroepen en de uitgangspunten van het RIVM geven aan wat de uitgangspunten zijn voor het professioneel gebruik van PBM in verschillende situaties. De aard van richtlijnen is niet om een verplichting op te leggen.
Heeft de Inspectie SZW in de maanden maart, april, mei 2020 gehandeld en gehandhaafd op basis van de vigerende wet-en regelgeving of op basis van de RIVM-richtlijnen, wanneer het ging over persoonlijk beschermingsmateriaal in verpleeghuizen en de thuiszorg?
Zoals aangegeven is in de Kamerbrief van 22 september 20206 hanteerde de Inspectie SZW voor haar toezicht de richtlijnen voor het gebruik van PBM van het RIVM als uitgangspunt en ten aanzien van de kwaliteit hanteert de Inspectie SZW de aanbeveling van de Europese Commissie van 13 maart 2020 (EU 2020/403) waarmee ze op basis van kwaliteitscriteria niet-CE-gecertificeerde PBM tijdelijk toestaat.
Indien de Inspectie SZW in de maanden maart, april, mei 2020 gehandhaafd heeft op een andere basis (bijvoorbeeld de RIVM-richtlijnen), kunt u dan aangeven wie dat besloten heeft en of daar goedkeuring voor is gegeven door een bewindspersoon? Kunt u de besluiten die ten grondslag lagen aan het handhaven op basis van de RIVM-richtlijnen aan de Kamer doen toekomen?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 15 april 20207 heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken.
Vanaf welk moment waren er voldoende mondneusmaskers beschikbaar zodat schaarste geen reden meer kon zijn voor het niet beschikbaar stellen van mondneusmaskers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Op 3 juni 2020 heeft mijn voorganger in zijn brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat door goede afspraken te maken met leveranciers, het LCH grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen van goede kwaliteit heeft ingekocht en dat het LCH een constante aanvoer van persoonlijke beschermingsmiddelen verwacht, waarmee Nederland de vraag in de zorginstellingen aan kan.
Schaarste was overigens geen criterium bij het opstellen van de uitgangspunten voor het gebruik van PBM (zie Kamerbrief 22 september 2020).
Vanaf welk moment werden mondneusmaskers verspreid in de Duitse verpleeghuizen voor alle medewerkers en vanaf welk moment in de Nederlandse verpleeghuizen voor alle medewerkers?
Navraag in Duitsland leert dat een speciaal gezant sinds begin maart 2020 centraal mondneusmaskers heeft ingekocht. Korte tijd na de aanschaf is begonnen met het verspreiden van deze maskers. Ik heb geen inzicht of daarbij specifiek aan verpleeghuizen is geleverd.
Op 13 april 2020 werd in Nederland een nieuw verdeelmodel van kracht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 werd op 1 mei 2020 in de professionele richtlijn expliciet toegevoegd dat zorgmedewerkers, als de situatie daarom vraagt, op basis van hun professionele inzichten en ervaring, beredeneerd kunnen afwijken van deze uitgangspunten.
Waren minder mensen ziek geworden indien er eerder medische mondneusmaskers beschikbaar gesteld waren voor medewerkers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Deze vragen zijn niet te beantwoorden. Covid-19 was begin 2020 voor iedereen nieuw en er was wereldwijd een grote schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Het RIVM heeft begin 2020 op verzoek van de sector en op basis van OMT-adviezen «Uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis» (waaronder de ouderenzorg) opgesteld. De uitgangspunten hadden als doel veilig te kunnen werken en de verspreiding van het virus tegen te gaan.
Het RIVM stelde deze uitgangspunten steeds op grond van de meest actuele informatie op. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus, en gevoed door de contacten met de sector, heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen doorgevoerd.
Daarnaast was er geen sprake van het beschikbaar stellen van mondneusmaskers maar van een door professionals vastgesteld verdeelmodel voor door de overheid ingekochte persoonlijke beschermingsmiddelen.
Helaas werden in de tweede en daaropvolgende golven, ondanks vaccinaties en ruim gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, nog steeds mensen ziek en een deel kwam ook te overlijden, ook in verpleeghuizen.
Waren minder mensen overleden indien er eerder medische mondneusmaskers beschikbaar gesteld waren voor medewerkers in de verpleeghuizen en de thuiszorg?
Zie antwoord vraag 17.
Heeft de regering (juridisch) advies gekregen over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daaraan verwante vraagstukken? Zo ja, wanneer en van wie en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Als gevolg van de enorm toegenomen vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen waren de reguliere leveranciers van zorginstellingen niet meer in staat te voorzien in de noodzakelijke voorraden aan PBM. Daarom heeft de zorgsector VWS gevraagd de krachten te bundelen en de inkoop en de verdeling van beschermingsmiddelen, centraal op te pakken. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen is ingericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, die als gevolg van de coronacrisis is ontstaan. Het LCH is daarmee bedoeld om te voorzien in de meervraag die de normale kanalen niet aankonden. Als centraal inkopen – zoals het LCH dat heeft gedaan, wordt bedoeld, dan geldt dat er uiteraard intern juridisch advies is gegeven over de kaders waarbinnen dat mogelijk zou zijn. Mogelijke aansprakelijkheid was destijds echter geen belangrijke overweging. Het doel was om te zorgen dat de wereldwijde schaarste zo min mogelijk gevolgen zou hebben voor de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen in Nederland.
Welke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid heeft de Nederlandse staat voor medewerkers die nu Long COVID hebben en werkten in de thuiszorg, de verpleeghuizen (en ook de ambulancezorg) die geen persoonlijke beschermingsmiddelen kregen terwijl die wel beschikbaar waren en waarvan het gebruik streng werd afgeraden? Wat gaat u voor deze mensen doen?
De Nederlandse overheid heeft zijn uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland. De verdeling van die middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, op basis van professionele richtlijnen en op basis van de destijds beschikbare inzichten in virusoverdracht. De Minister van VWS had en heeft geen inhoudelijke rol bij het vaststellen van die richtlijnen.
De Minister van Langdurige Zorg en Sport heeft uw Kamer met haar brief van 25 februari jl. geïnformeerd over de ondersteuning van werkgevers voor zorgmedewerkers die als gevolg van post-covid-klachten langdurig ziek zijn.8
Waarom mag de begeleidingscommissie digitale ondersteuning COVID-19 alleen gevraagde adviezen geven en geen ongevraagde adviezen (nadat zij een kritisch advies over 2G geschreven had dat te laat naar de Kamer gestuurd werd)?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag graag naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Pouw-Verweij (JA21) en Omtzigt (Omtzigt) over het beëindigen van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 die ik uw Kamer op 8 maart heb doen toekomen9.
Kunt u alle door de commissie uitgebrachte adviezen openbaar maken?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag graag naar het antwoord op vraag 8 van de antwoorden op de vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Pouw-Verweij (JA21) en Omtzigt (Omtzigt) over het beëindigen van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 die ik uw Kamer op 8 maart heb doen toekomen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Bijgaand vindt u de antwoorden, het is helaas niet gelukt deze binnen drie weken te beantwoorden.
De financiële ondersteuning op de BES-eilanden van ouders met een zorgintensief kind |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Als ouder van een gehandicapt kind, kun je maar beter niet in het Caribisch deel van Nederland wonen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde mevrouw Cristina, die de zorg heeft voor een kind dat intensieve zorg nodig heeft en daarbij al haar tijd en energie nodig heeft, behalve veel respect ook de benodigde financiële ondersteuning verdient? Zo ja, waarom en waarom krijgt zij die dan niet? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben, kunnen het zwaar voor de kiezen krijgen. Deze ouders hebben extra veel zorg voor hun kind en hebben extra kosten. Daarom is er in Europees Nederland een aanvullende tegemoetkoming voor deze ouders: een verdubbeling van de kinderbijslag. Ik vind dat een dergelijke verdubbeling er ook voor Caribisch Nederland moet komen voor ouders van kinderen met een intensieve zorgbehoefte.
Voortbouwend op de verkenning die mijn ambtsvoorganger heeft verricht, ben ik de afgelopen periode gestart met het uitwerken van deze tegemoetkoming voor Caribisch Nederland, zodat ook ouders in Caribisch Nederland een bijdrage krijgen voor de extra kosten. Ik heb veel bewondering voor ouders zoals in het artikel, en het raakt me omdat ik een ouder zie die haar uiterste best doet de eindjes aan elkaar te knopen om haar zoon de zorg te bieden die hij nodig heeft.
Deelt u de mening dat een verschil tussen de kinderbijlslag op Bonaire, Saba en Sint Eustatius (de BES-eilanden) en het Europese deel van Nederland niet uit te leggen valt op basis van een verschil tussen de kosten van levensonderhoud? Zo ja, waarom? Zo nee, waar zit dat verschil in dit opzicht dan?
Een één-op-één vergelijking van de kosten van levensonderhoud in Caribisch Nederland met kosten in Europees Nederland is veelal niet mogelijk, door verschillen in kostenpatronen en stelsels. Voor specifiek de kinderbijslag geldt bijvoorbeeld dat de bedragen in Europees Nederland gekoppeld zijn aan de leeftijd van het kind, terwijl in Caribisch Nederland één bedrag per kind wordt uitgekeerd ongeacht de leeftijd van het kind. Ook verschillen de betaaltermijnen.
Een dergelijke vergelijking vind ik ook niet zo behulpzaam bij de opgave waar we voor staan, namelijk het realiseren van het ijkpunt sociaal minimum in Caribisch Nederland. De afgelopen jaren zijn hierbij wezenlijke stappen gezet. Wat de kinderbijslag betreft is het bedrag in 2022 meer dan verdubbeld ten opzichte van de hoogte van het bedrag bij de invoering van de Wet kinderbijslagvoorziening BES in 2016. Dit laat onverlet dat er nog flinke stappen gezet moeten worden om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te verbeteren. De ambities uit het coalitieakkoord worden momenteel vertaald naar concrete maatregelen, onder coördinatie van de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering. In de onlangs aan uw Kamer gestuurde Hoofdlijnenbrief Koninkrijksrelaties worden deze ambities verder toegelicht.2
Kunt u uitleggen waarom de regeling van dubbele kinderbijslag voor ouders van een kind dat intensieve zorg nodig heeft wel voor het Europese deel van Nederland geldt maar niet voor de BES-eilanden? Zo ja, wat is die uitleg dan? Zo nee, hoe gaat u dan zo snel als mogelijk deze regeling ook voor de BES-eilanden openstellen?
Bij de invoering van de Wet kinderbijslagvoorziening BES in 2016 stond het snel realiseren van een eenvoudige regeling met een groot bereik voorop. Dubbele tegemoetkoming voor kinderen die intensieve zorg behoeven is bij de vormgeving van de regeling toen niet meegenomen. Het voorbeeld in het artikel illustreert dat kinderen in Caribisch Nederland die intensieve zorg behoeven, net als in Europees Nederland extra kosten kunnen vergen. Ik vind dat er ook een tegemoetkoming voor ouders van kinderen met een intensieve zorgbehoefte in Caribisch Nederland moet komen.
De afgelopen periode heb ik de uitvoerings- en juridische aspecten van een dergelijke regeling in kaart gebracht. Ook heb ik gesprekken gevoerd met verschillende organisaties die kunnen adviseren of er sprake is van intensieve zorg, een rol die in Europees Nederland wordt uitgevoerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Samen met de RCN-unit SZW en de beoogd beoordelaar worden de uitvoeringsaspecten momenteel vormgegeven. Tegelijkertijd wordt een wetsvoorstel uitgewerkt om de verstrekking van extra kinderbijslag voor de betrokken ouders vast te leggen.
Waarom blijft de zorg voor kinderen die intensieve zorg nodig hebben op de BES-eilanden zover achter bij wat nodig is? Hoe gaat u zorgen dat dit snel verbetert?
Hierboven heb ik beschreven welke stappen ik zal nemen om de verstrekking van extra kinderbijslag voor ouders van kinderen die intensieve zorg nodig hebben te realiseren.
Ik vind het belangrijk dat kinderen met een intensieve zorgbehoefte en hun ouders of verzorgers de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor zetten ook andere ministeries zich actief in.
Zo werkt het Ministerie van VWS continu samen met diverse zorgaanbieders om het zorgaanbod in Caribisch Nederland te verbeteren, waaronder op het gebied van aanspraken op (langdurige) zorg en hulpmiddelen. In het kader van het VN Verdrag handicap is een impuls gegeven aan de zelfredzaamheid en participatie van kinderen en volwassenen met een beperking. Uw Kamer is hierover op 27 november 2020 geïnformeerd.3 VWS zal in 2022 de kennis en expertise van een arts verstandelijk gehandicapten in Caribisch Nederland inzetten om de doorontwikkeling van het voorzieningenaanbod voor die specifieke groep te verkennen.
De Ministeries van VWS, OCW en SZW werken daarnaast nauw samen om ook de voorzieningen voor onderwijs en kinderopvang beschikbaar te maken voor kinderen met een extra zorg- of ondersteuningsbehoefte. Zo is een pilot gestart in het kader van het programma BES(t)4Kids voor inclusieve kinderopvang, waarbij een aantal kinderopvangorganisaties en organisaties voor naschoolse opvang met Sentro Akseso Boneiru en zorgaanbieders samenwerkt om zorgkinderen op te vangen. Daarnaast wordt er gewerkt aan de inrichting van specialistische onderwijsvoorzieningen op Bonaire. Dit in aanvulling op de gespecialiseerde ondersteuning, die nu door het expertisecentrum onderwijszorg en op Kolegio Strea Briante wordt verzorgd.
Het bericht dat de Hoogvliet medewerkers een bonus geeft als ze zich niet ziek melden |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoogvliet betaalt werknemers bonus als ze niet ziek zijn»?1
Ik vind het belangrijk dat werkgevers zich op een positieve manier inzetten om werknemers fit en gezond te houden. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers kunnen hier samen afspraken over maken.
Bent u het eens dat een bonus op niet ziek melden gevaarlijk kan zijn voor werknemers omdat het werknemers stimuleert om ziek naar hun werk te komen?
Werkgevers kunnen in hun beloningsbeleid bonussen op niet ziek melden opnemen. De gedachte is dat dit, onder de juiste randvoorwaarden, een deel van het kortdurend verzuim kan beperken.
Belangrijk is daarbij dat er voor gewaakt moet worden dat het effect van een dergelijke regeling is dat zieke werknemers toch naar kantoor gaan. Dat kan niet de bedoeling zijn omdat het zowel de eigen gezondheid van de werknemer, als de gezondheid van collega’s en klanten kan schaden.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven zoals de Hoogvliet stimuleren dat werknemers zich niet ziek melden terwijl een werknemer met corona verplicht thuis zou moeten blijven?
Een beloningsbeleid dat generiek gericht is op het beperken van kort verzuim mag er niet toe leiden dat werknemers met corona gestimuleerd worden om naar het werk te komen. Juist in deze periode is het belangrijk dat werkgevers en werknemers zorgvuldig zijn en helpen verdere verspreiding van het coronavirus voorkomen.
Ik heb overigens begrepen dat Hoogvliet haar medewerkers opdraagt om de regels van het RIVM te volgen en dat werknemers hun bonus niet verliezen door quarantaine of isolatie als gevolg van corona.
Bent u het eens dat een bonus op niet ziek melden een perverse prikkel is die niet mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven is het aan werkgevers om in overleg met een vertegenwoordiging van de werknemers afspraken te maken over gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en het beloningsbeleid vast te stellen. Bonussen op niet ziek melden kunnen daar een onderdeel van vormen. Ik vind het belangrijk dat sociale partners bij het vaststellen van dit beleid er zorg voor dragen dat het werknemers met een ziekte of handicap niet onevenredig treft.
Navraag leert mij dat de cao Supermarkt VGL een wachtdag kent: over de eerste dag van een ziekmelding wordt geen loon doorbetaald, met de bedoeling om veelvuldig kort verzuim tegen te gaan. In plaats van deze malus op ziekte in de cao Supermarkt VGL kent Hoogvliet een bonus toe bij niet ziek melden.
Bent u bekend met het bericht «Afsluiting parallelbaan A1 ter hoogte van afrit Hoevelaken en oprit Hoevelaken richting Amsterdam?»1
Ja.
Deelt u de mening dat knooppunt Hoevelaken belangrijk is voor de doorstroom van het verkeer?
Ja.
Hoelang gaat de afsluiting duren?
De afsluiting van de parallelbaan van de A1 ter hoogte van knooppunt Hoevelaken richting Amsterdam (de noordelijke parallelbaan), en daarmee de op- en afrit Hoevelaken, zijn vanaf 12 februari naar verwachting zes weken afgesloten voor verkeer.
Waarom is er gekozen voor een afsluiting en niet voor een tijdelijke oplossing?
De voegovergang is kapot en dient vervangen te worden. Er is na diverse eerdere reparaties geen herstel van de voegovergang meer mogelijk. De kans op blikschade en meer serieus letsel is te groot bij de huidige toestand van de voegovergang en daarom is gekozen voor een aanpak waarbij de veiligheid voor de weggebruiker zo snel mogelijk permanent wordt geborgd.
In hoeverre kan er nog worden gekozen voor een tijdelijke oplossing? In hoeverre kan er nog voor worden gezorgd dat de extra reistijd niet oploopt tot 30 minuten?
Het uitwerken en realiseren van een alternatieve tijdelijke oplossing biedt geen soelaas, omdat deze tijdelijke oplossing niet veel eerder klaar zal zijn dan de definitieve oplossing die nu al uitgewerkt wordt. Rijkswaterstaat heeft daarom besloten te kiezen voor definitieve vervanging van de voeg. Het is hierbij helaas onvermijdelijk dat de automobilist gebruik moet maken van omleidingsroutes over andere snelwegen. Rijkswaterstaat houdt automobilisten hierbij via diverse kanalen zo goed mogelijk op de hoogte van de voortgang en actuele situatie.
In hoeverre lopen andere overgangen tussen weg en brug het risico om kapot te gaan op knooppunt Hoevelaken?
Aan de voegovergangen op de zuidelijke parallelbaan is in 2011 onderhoud uitgevoerd; zij zijn in voldoende goede staat. De voegovergangen op de hoofdrijbanen zijn toe aan vervanging. Deze voegovergangen op de hoofdrijbanen staan op de planning om eind 2022 vervangen te worden. De noordelijke voegovergang, waar het nu om gaat, zou ook eind 2022 worden vervangen, omdat deze einde levensduur bereikt, maar moet vanwege de staat nu met spoed worden vervangen.
Hoe gaat u een afsluiting van knooppunt Hoevelaken als gevolg van een kapotte overgang tussen weg en brug in de toekomst voorkomen?
De inspecties en het onderhoudsprogramma van Rijkswaterstaat zijn erop gericht dergelijke situaties te voorkomen. Met de huidige staat van onderhoud zijn toekomstige stremmingen, ook met andere onderdelen dan voegovergangen, echter niet uit te sluiten. Afgelopen december is uw Kamer hierover door mijn voorganger geïnformeerd (35 925-A, nr. 25). Daarnaast bent u op 11 februari jl. geïnformeerd over proces en aanpak uitwerking coalitieakkoord op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (35 925 XII, nr. 78). Hierbij heb ik aangegeven dat er, ondanks de extra middelen voor de instandhouding en aanleg van de Rijksinfrastructuur, keuzes nodig blijven in de prestatieniveaus voor instandhouding, het tempo van het inlopen van achterstanden en het meenemen van nieuwe eisen aan de infrastructuur. Deze keuzes ga ik op een weloverwogen manier maken en daar neem ik uw Kamer in mee.
In hoeverre lopen andere overgangen tussen weg en brug het risico om kapot te gaan op rijkswegen?
Zie antwoord vraag 6 en 7.
Hoe gaat u een afsluiting van een rijksweg als gevolg van een kapotte overgang tussen weg en brug in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De noodoproep van een radeloze moeder |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de noodoproep van een radeloze mama?1
Ja, ik ben bekend met deze casus en de oproep via social media.
Kunt u alstublieft iets voor deze radeloze moeder en haar dochter betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer uw betrokkenheid bij deze casus en de betrokkenheid van andere Tweede Kamerleden. Echter, met het oog op privacy van moeder en dochter ga ik niet inhoudelijk in op individuele gevallen. Ik wil u wel laten weten dat het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd betrokken is bij deze situatie.
Deelt u de mening dat dit meisje direct geholpen moet worden door een in eetstoornissen gespecialiseerde kliniek? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Met het oog op privacy van moeder en dochter kan ik in Kamervragen niet inhoudelijk ingaan op individuele gevallen.
De primaire verantwoordelijkheid voor de zorg rond rondom eetstoornissen en de wachttijden ligt in de regio: bij de aanbieders, gemeenten en de samenwerking tussen deze partijen. Ik zie dat professionals hun uiterste best doen om jongeren met een eetstoornis zo goed mogelijk te helpen. Dit is geen gemakkelijke opgave. De zorg rondom eetstoornissen is vaak complex mede omdat jongeren regelmatig ook te maken hebben met andere problematiek dan de eetstoornis. Dit maakt het verloop van de ziekte soms onvoorspelbaar. Daarnaast zien we sinds de coronapandemie een toename van het aantal jongeren met een eetstoornis waarbij ook de problematiek eerder kan verergeren dan voorheen.
Vanuit de rol als stelselverantwoordelijke zijn een aantal initiatieven in uitvoering om hen daarbij te ondersteunen.
In het voorjaar van 2021 is € 613 miljoen extra uitgetrokken voor de jeugdzorg. Dit geld is o.a. bedoeld om wachttijden in de specialistische jeugdzorg te verminderen dan wel te voorkomen. Van de € 613 miljoen is er € 50 miljoen specifiek beschikbaar gesteld om de capaciteit voor acute jeugd-ggz tijdelijk te vergroten en crisissen te voorkomen. Deze middelen zijn ook bedoeld om ernstige eetstoornissenproblematiek aan te pakken en kunnen tot einde van 2022 worden ingezet. We zien dat jeugd-ggz aanbieders en academische ziekenhuizen met deze middelen hun klinische en ambulante capaciteit hebben opgeschaald. Tegelijkertijd hebben zij soms ook te maken met een gebrek aan personeel, zowel structureel als door ziekteverzuim. Dit is niet meteen opgelost.
Daarnaast subsidieert het Ministerie van VWS sinds 2020 de ketenaanpak eetstoornissen (K-EET) welke is opgericht door professionals. Professionals en ervaringsdeskundigen werken daarin samen om hardnekkige problemen in de zorgketen rondom eetstoornissen aan te pakken. Binnen K-EET zijn (boven)regionale netwerken van professionals opgezet en versterkt. Ook zijn er verschillende producten ontwikkeld.
Zo is er een telefonische advieslijn voor zorgprofessionals en wordt een actueel overzicht gecreëerd van het behandelaanbod
Klopt het dat er klinieken zijn die een BMI-ondergrens hanteren? Waarom is dit zo?
Jongeren met een eetstoornis dienen zo snel mogelijk een passende behandeling te ontvangen, passend bij hun zorgvraag en ernst van hun problematiek. In het geval van een laag BMI kan daar ook een somatische behandeling bij nodig zijn. Dat vraagt om specifieke expertise en kennis van zorgaanbieders. Zij moeten immers ook die zorg goed kunnen bieden. Er zijn zorgaanbieders die een ondergrens stellen aan BMI. Navraag leert dat dit vaak samengaat met hun (on)mogelijkheden om deze passende zorg aan jongeren te kunnen aanbieden.
Hoe vaak moeten radeloze ouders de publiciteit nog opzoeken om hulp te krijgen voor hun kind? Wanneer komt er een einde aan de extreem lange wachttijden?
Elk kind moet tijdig passende hulp krijgen Zie de beantwoording onder 3 voor de acties die daartoe zijn ondernomen.
Hoeveel jongeren staan er op dit moment op de wachtlijst voor een plek in een eetstoorniskliniek?
Er is op dit moment geen centraal overzicht van wachtlijsten voor eetstoornissenzorg. Mijn ambtsvoorganger en de VNG hebben het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) opdracht gegeven om in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein (Ketenbureau) inzicht in en overzicht over regionale wachttijden te creëren voor specialistische jeugdzorg, waaronder eetstoornissen. Deze aanpak is een combinatie van 1) data-analyse, 2) een structurele aanpak naar onderliggende oorzaken en 3) specifieke ondersteuning van regio’s. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over dit traject door middel van een voortgangsrapportage.
Voor de volwassenen ggz heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer recent geïnformeerd over de gemiddelde landelijke wachttijden per hoofddiagnosegroep2.
De uitspraak van de Hoge Raad over woekerpolissen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad inzake prejudiciële vragen over woekerpolissen1 en het bericht «Hoge Raad geeft juristen nieuw speelveld bij woekerpolissen2»?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Hoge Raad en het bericht in het Financieel Dagblad.
Kunt u bevestigen dat de huidige verzekeringspolissen die worden afgegeven door verzekeraars niet alleen voldoen aan de Regeling Informatieverstrekking Aan Verzekeraars (RIAV), maar ook aan de actieve informatieplicht die op verzekeraars rust? Zo nee, welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat alle verzekeringspolissen hieraan voldoen?
De Hoge Raad heeft op 11 februari jl. een arrest gewezen naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag over de destijds geldende informatieverplichtingen voor beleggingsverzekeringen. Het betreft de collectieve procedure tussen Vereniging Woekerpolis.nl en de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale Nederlanden). Bij het beantwoorden van de vragen over de reikwijdte van de informatieverplichtingen van levensverzekeraars in dit verband overweegt de Hoge Raad in dit recente arrest dat, naast sectorspecifieke regels, ook uit het burgerlijk recht aanvullende informatieverplichtingen kunnen voortvloeien. Het is nu aan het Gerechtshof Den Haag, de feitenrechter, om te beoordelen of dergelijke aanvullende informatieverplichtingen bestaan, en zo ja, welke dat dan zijn.
Omdat de feitenrechter zich nog over deze vragen moet buigen, is op dit moment niet bekend of Nationale Nederlanden wel of niet aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. Wanneer verzekeringnemers van mening zijn dat verzekeraars in strijd handelen met hun informatieplicht, kunnen zij daarover een klacht indienen bij het Kifid of hun geschil voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Wat is uw beeld van de mate waarin de compensatie van in totaal drie miljard euro voor klanten die hun polis hebben afgekocht, toereikend is geweest voor de geleden schade?
Het is aan de consumenten, of uiteindelijk de rechter, om te oordelen of de compensatie toereikend is geweest. Voor zover de vraag voortvloeit uit de uitspraak van de Hoge Raad, wijs ik erop dat de feitenrechter zich nog moet buigen over de vraag of Nationale Nederlanden aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan.
Moeten klanten zich aansluiten bij een collectieve claim of kan van verzekeraars worden verwacht dat zij een actieve rol spelen in het rechtzetten van deze zaken?
Het is op dit moment niet duidelijk wat mag worden verwacht van Nationale Nederlanden, omdat de zaak nog onder de rechter is. Ook is niet duidelijk of, en welke gevolgen een uitspraak van de feitenrechter zal hebben voor andere verzekeraars die geen partij zijn in dit geschil. Ik vind het daarom onverstandig om de ontwikkelingen in deze rechtsgang te doorkruisen door een oordeel te geven over acties die zouden moeten voortvloeien uit deze uitspraak. Indien consumenten twijfelen of deze uitspraak van de Hoge Raad of de nog daarop te volgen uitspraak van het Gerechtshof Den Haag gevolgen heeft voor hun eigen situatie, of twijfelen over het aansluiten bij een collectieve claim, kunnen zij daarover juridisch advies inwinnen.
Bent u bereid om, in navolging van de verplichting aan verzekeraars om het makkelijker te maken om polissen af te kunnen kopen, verzekeraars te verplichten consumenten actief te benaderen over een compensatievoorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen consumenten hierover bericht van hun (voormalig) verzekeraar verwachten?
Sinds 2015 geldt een verplichting voor verzekeraars om klanten met een beleggingsverzekering te activeren. Daarbij moeten verzekeraars klanten actief benaderen en bewegen om een bewuste keuze te maken over de lopende beleggingsverzekering: aanpassen, voortzetten of stopzetten. Deze activering ziet op reeds actieve beleggingsverzekeringen gesloten voor 2013. Tot op heden hebben alle verzekeraars aan de verplichting tot activeren voldaan. Verzekeraars blijven zich daarnaast inspannen om doorlopende nazorg te bieden. Nu de zaak nog onder de rechter is, kan nog niet worden beoordeeld of, en zo ja welke consequenties dit heeft voor compensatie.
Ziet u risico’s voor de financiële stabiliteit van de verzekeringsmarkt, waarover De Nederlandsche Bank bezorgd is, als het lopende hoger beroep in collectieve zaken betekent dat verzekeraars miljarden euro’s aan compensatie moeten uitkeren? Zo ja, hoe gaat u die risico’s onder controle houden?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft geen directe gevolgen voor de financiële positie van Nationale Nederlanden. Ik zie in deze uitspraak ook geen directe risico’s voor de financiële stabiliteit van de gehele verzekeringsmarkt. Dat laat onverlet dat dit onderwerp als daar aanleiding voor is aan de orde zal komen in mijn reguliere overleggen met DNB.
Wat betekent de uitspraak van de Hoge Raad voor andere (complexe) financiële producten?
De vragen die aan de Hoge Raad gesteld zijn, betreffen bepaalde in het verleden gesloten beleggingsverzekeringen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft geen directe gevolgen voor andere (complexe) financiële producten. Of het arrest naar analogie kan worden toegepast op andere producten zal volgen uit de jurisprudentie en literatuur.
Op welke termijn kunnen de sectorregels worden herzien zodat deze aansluiten bij de algemene geldende regels?
De Hoge Raad concludeert in zijn arrest dat sectorspecifieke regels en algemene civielrechtelijke regels naast elkaar bestaan, maar geeft geen invulling aan de civielrechtelijke informatieverplichtingen. De uitspraak geeft daarom op dit moment geen aanleiding om sectorspecifieke regels ter herzien. Wel onderzoek ik naar aanleiding van een motie van het lid Heinen c.s. d.d. 28 januari 2022 hoe kostentransparantie verbeterd kan worden bij kapitaalverzekeringen.3
Het bericht dat de politie is gestuit op ‘Roemeense slaven’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Invallen in grensregio: politie stuit op «Roemeense slaven» die in Nederlandse slachthuizen werken»1?
Situaties zoals deze zijn onacceptabel en iedere misstand is er één te veel.
Het is goed dat de handhavende instanties hier hun werk hebben gedaan en uit het nadere onderzoek zal moeten blijken welke wet- en regelgeving hier mogelijk overtreden is. In het bijzonder ben ik blij dat door de samenwerking van de Nederlandse Arbeidsinspectie met de Duitse instanties de misstanden aan het licht zijn gekomen, omdat we specifiek voor deze situaties de samenwerking met Noordrijn-Westfalen zijn aangegaan. Mijn voorganger heeft hierover concrete afspraken gemaakt en die werpen nu zijn vruchten af.
Vindt u het onmenselijk dat deze mensen 100 euro per persoon moeten betalen voor een huis met maar één toilet en douche per veertien personen? Zo ja, hoe gaat u er zo snel mogelijk voor zorgen dat dit niet meer voor kan komen?
De Nederlandse regels aangaande huurprijzen en kwaliteit van huisvesting gelden niet in Duitsland. Daar gelden vanzelfsprekend de Duitse regels, waaronder regels die zien op fatsoenlijke huisvesting. Op last van de Duitse autoriteiten zijn ten aanzien van de geïnspecteerde onderkomens maatregelen getroffen. Door de samenwerking tussen Nederland en Duitsland probeer ik ervoor te zorgen dat misstanden vroegtijdig worden gedetecteerd en misbruik van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten kan worden voorkomen.
Uit het artikel van De Gelderlander en de Neue Rhein Zeitung2 blijkt dat in Duitsland sinds vorig jaar juli een nieuwe wet van kracht is («Wohnraumstärkungsgesetz»). De verhuurder moet aan lokale overheid melden aan wie men verhuurt en om hoeveel bewoners het gaat. Op basis van dergelijke informatie zijn de gezamenlijke inspecties uitgevoerd.
Bent u bereid om, vooruitlopend op de uitwerking van de adviezen van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten, tussentijds met een verplichting voor verhuur aan arbeidsmigranten van tenminste één kamer, vallend onder het reguliere huurrecht, te komen?
In Nederland werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan de Wet Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment ter advies voor aan de Raad van State. De wet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunning in te stellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten, waarbij gemeenten als voorwaarde kunnen stellen dat een eigen slaapkamer per arbeidsmigrant wordt aangeboden. Zodra het advies van de Raad van State binnen is, is het voornemen zo snel mogelijk met dit voorstel naar de Tweede Kamer te gaan. Het is niet mogelijk om regels op te leggen aan verhuurders in het buitenland. De Duitse overheid gaat over deze huisvesting en de huisvesting moet aan de regels voldoen die in Duitsland gelden. Door de Duits-Nederlandse samenwerking en het uitwisselen van informatie kunnen we ervoor te zorgen dat misstanden vroegtijdig worden gedetecteerd en misbruik van kwetsbare arbeidsmigranten kan worden voorkomen.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse uitzendbureaus gebruikmaken van de in het artikel aangehaalde constructie waardoor zij meer dan 25% van het loon voor huisvesting kunnen inhouden?
De Nederlandse regels aangaande inhoudingen op het minimumloon zijn onverkort van kracht. Wanneer iemand werkt op Nederlands grondgebied, dan gelden ook de regels omtrent de Wet Minimumloon en de regels omtrent inhoudingen. De plaats van huisvesting is daarin niet bepalend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitzendbureaus die hier verantwoordelijk voor zijn zo hard mogelijk worden aangepakt en deze constructie onmogelijk wordt gemaakt?
Juist om te voorkomen dat werkgevers de landsgrens misbruiken om bijvoorbeeld het toezicht te ontlopen, zijn wij de samenwerking met Noordrijn-Westfalen gestart. Het is niet zo dat de Nederlandse regels omzeild kunnen worden, maar toezichthouders moeten met elkaar samenwerken om aan beide kanten van de grens feitelijk te kunnen controleren of de wet- en regelgeving wordt nageleefd. Uitzendbureaus die huisvesting voor arbeidsmigranten aanbieden, kunnen een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) behalen wanneer ze voldoen aan de norm voor huisvesting. In dat kader is een onderzoek ingesteld naar het betreffende bedrijf.
Bent u bereid de uitzonderingen op inhouden en verrekenen op het wettelijk minimumloon uitsluitend toe te staan voor reguliere huurcontracten en de andere mogelijkheden uit de wet te schrappen?
In het besluit minimumloon zijn duidelijke voorwaarden gesteld waaronder inhoudingen op het wettelijk minimumloon ten behoeve van huisvesting mogen worden gepleegd. Zo mag volgens dit besluit alleen een inhouding voor huisvesting worden gedaan indien de huisvesting gecertificeerd is door bijvoorbeeld SNF of AKF (Agrarisch Keurmerk Flexwonen). Op deze manier wordt via de wet geborgd dat de huisvesting deugdelijk is.
Kunt u delen bij welk uitzendbureau deze misstanden zijn aangetroffen en welke boete dit uitzendbureau heeft gekregen? Heeft het uitzendbureau een bestuursverbod opgelegd gekregen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) naar overtreding van arbeidswetten zoals de Wet Arbeid Vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon loopt nog. Daarom is (nog) geen sprake van opgelegde sancties, zoals bestuurlijke boetes of een civielrechtelijk bestuursverbod. Op lopende onderzoeken kan ik verder niet ingaan.
Gaat u ervoor zorgen dat ook de inlener hierop aangesproken wordt?
Het is de verantwoordelijkheid van zowel de inlener als ook van het uitzendbureau dat arbeidsmigranten onder goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden kunnen werken. Zij dragen samen, als keten, verantwoordelijkheid om dit goed te organiseren. De NLA onderzoekt waar dit aan de orde is ook of de inlenende partij aan diens verplichtingen in het kader van de arbeidswetgeving heeft voldaan.
Bent u het eens dat de regels rond het huisvesten en aannemen van arbeidsmigranten zo snel mogelijk moeten worden aangescherpt zodat arbeidsmigranten zo goed mogelijk tegen malafide uitzendbureaus worden beschermd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit dit jaar nog gebeurt?
Via het stelsel van verplichte certificering voor uitzendbureaus, dat momenteel door mijn ministerie wordt uitgewerkt, wordt de bescherming van uitzendkrachten verbeterd. Ik ben het ermee eens dat het van belang is om daarin goede huisvesting van werkenden, waaronder arbeidsmigranten te waarborgen. Ik zal uw Kamer medio dit jaar informeren over de uitwerking en zet mij ervoor in om het nieuwe stelsel zo snel mogelijk in werking te laten treden. Daarnaast werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Deze wet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunningsplicht voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Daarbij krijgen gemeente de mogelijkheid om bij het introduceren van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op dit moment ligt het wetsvoorstel ter advies voor bij de Raad van State.
Hoe gaat u deze misstanden aanpakken terwijl de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten nog door uw ministerie worden uitgewerkt?
Zoals eerder aan uw Kamer gerapporteerd in de Kamerbrief Jaarrapportage Arbeidsmigranten3 wordt over de volle breedte de aanbevelingen van het aanjaagteam uitgevoerd. Hiertoe behoort ook de aanbeveling van het Aanjaagteam om meer grensoverschrijdend te werken en een apart multidisciplinair team in te stellen dat alleen grensoverschrijdende zaken op zich neemt, dat gezamenlijk inspecteert en gegevens kan uitwisselen met buitenlandse toezichthouders. Dit team moet samenwerken met de Europese Arbeidsautoriteit; de European Labour Authority. De precieze opzet en vorm van dit team moet nog nader worden vastgesteld. In de tussentijd worden (grensoverschrijdende) misstanden onverminderd aangepakt door de verschillende toezichthouders en andere partijen. Met mijn collega’s van België, Duitsland en Luxemburg heb ik hierover gesproken tijdens de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in Bordeaux.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitwerkingen van het advies van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten worden afgestemd met de Nederlandse buurlanden zodat uitbuiting over de grens via dit soort constructies niet meer kan voorkomen?
In bilaterale- en multilaterale samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld via de Europese Arbeidsautoriteit) wordt al heel nauw samengewerkt om grensoverschrijdende uitbuiting aan te pakken. Hierover spreek ik tevens met collega’s in internationaal verband (zie ook het antwoord op vraag 10). Ook in onze buurlanden wordt stevig ingezet op het aanpakken van grensoverschrijdende misstanden. De ambassades van de EU-lidstaten in ons land hebben een Engelstalige samenvatting van de Jaarrapportage Arbeidsmigranten ontvangen. Zij zijn hiermee op de hoogte gebracht van de uitvoering die wordt gegeven aan de aanbevelingen van het Aanjaagteam.
Het Strategisch Vastgoedplan. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel van de 9.974 gebouwen van Defensie in urbane gebieden liggen en welke in rurale gebieden?1
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Defensie hanteert geen definitie over welk vastgoed in ruraal of urbaan gebied ligt. Het merendeel van de kazernes ligt aan de rand van een stad (bijvoorbeeld in Den Helder, Amersfoort of Leeuwarden) of in een landelijke omgeving (bijvoorbeeld Volkel of Havelte). Oefenterreinen en de bijbehorende gebouwen liggen nagenoeg altijd in het landelijk gebied. Enkele kazernes bevinden zich in verstedelijkt gebied, bijvoorbeeld in het hart van een stad of omringd door woonwijken. Het betreft hier vooral kantorenlocaties zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en het Plein-Kalvermarktcomplex in Den Haag, maar soms ook operationele eenheden en opleidingen zoals op de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal en de Johan Willem Frisokazerne in Assen.
Kunt u daarbij aangeven of en welke gebouwen of terreinen daarvan geschikt zijn voor woningbouw of vergroening van steden?
Momenteel wordt verkend hoe Defensie haar vastgoed kan concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Locaties die hierdoor vrij zouden komen, komen vaak in aanmerking voor een andere bestemming. Er zijn veel verschillende factoren die bepalen of een gebied geschikt is voor woningbouw of vergroening van steden. Medeoverheden in de regio hebben hier het beste zicht op. Het verkennen van kansen op dit vlak is onderdeel van de verkenning.
Welke van deze gebouwen of terreinen liggen in grotere steden zoals Amsterdam en Breda, of andere steden in de Randstad, Noord-Brabant of Gelderland?
De objecten van Defensie liggen verspreid over heel Nederland. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 ligt een deel van de locaties in diverse steden binnen en buiten de Randstad (zoals de Kromhoutkazerne in Utrecht en de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal). Er is nog geen besluit genomen over welke gebouwen of terreinen Defensie wil verlaten.
Kunt u aangeven welke gebouwen vallen onder de 35 tot 40% van het vastgoedportefeuille dat moet worden afgestoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef zal ik in april uw Kamer meenemen in de contouren van de interne verkenning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor aanvang van het commissiedebat Hoofdlijnen Defensie beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuizen kwetsbaar voor cyberaanval: Wachten totdat het misgaat» van 26 januari jongstleden?1
Ja.
Deelt u de zorgen bij het lezen van de constatering van beveiligingsexperts dat Nederlandse ziekenhuizen nog altijd kwetsbaar zijn voor cyberaanvallen? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze constatering?
Ik deel de zorgen dat er een toename is aan veiligheidsdreigingen voor zorginstellingen door een toename van cyberaanvallen. Tegelijkertijd kunnen cyberaanvallen nooit helemaal worden voorkomen. Informatiebeveiliging vraagt daarmee continue aandacht om de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van (patiënt)informatie te waarborgen. Zorgaanbieders, zoals ziekenhuizen, moeten daar alert op zijn. Zij zijn verantwoordelijk voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Onderdeel daarvan is het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510-norm die de kaders stelt om beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van medische gegevens te borgen. Daarnaast worden ziekenhuizen ondersteund door Z-CERT (het Computer Emergency Response Team voor de zorg) bij (dreigende) cyberincidenten en bij het vergroten van hun digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen al grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder ook het aantoonbaar voldoen aan de NEN 7510. Dit komt ook naar voren in het recent gepubliceerd inspectierapport van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) bij ziekenhuizen2. Ziekenhuizen die op het moment van het inspectiebezoek hun informatiebeveiliging niet op orde hadden, hebben na het inspectiebezoek beveiligingsmaatregelen genomen waaronder het aantoonbaar voldoen aan de NEN7510 norm.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen zijn in 2021 geraakt door cyberaanvallen, en hoeveel in 2020 en 2019? Om welk type cyberaanvallen ging het in die gevallen? In hoeveel gevallen is de continuïteit van zorg in gevaar gekomen als gevolg van een cyberaanval?
Cybercrime en het aantal cyberincidenten nemen in rap tempo toe. Het is niet bekend hoeveel zorginstellingen in 2021, 2020 en 2019 precies geraakt zijn door cyberaanvallen. Daarvan is geen meldingsplicht. Wel heeft Z-CERT op mijn verzoek gemeld dat er in de afgelopen drie jaar ruim 1300 hulpverzoeken en (cyber)incidenten zijn gemeld bij Z-CERT. Met name in 2021 is het aantal meldingen fors gestegen. Dit komt mede omdat er in 2021 een grote groep nieuwe deelnemers is aangesloten. Onder andere meldden in 2021 vijf zorginstellingen te zijn geraakt door een ransomware-aanval, vier meer dan in 2020 aldus Z-CERT in haar recent gepubliceerde «Cyber Dreigingsbeeld in de zorg 2021»3. In 2019 werden 176 en in 2020 182 hulpverzoeken gemeld bij Z-CERT.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat beveiligingsexperts constateren dat de zorgsector qua digitale beveiliging achterloopt op andere sectoren? Hoe beoordeelt u dit in het licht van het vitale karakter van zorgprocessen?
De beveiliging en beschikbaarheid van ICT in de zorg verdienen blijvend aandacht. Mijn beleid focust zich op het verhogen van bewustwording van de noodzaak tot beveiliging van de gevoelige persoonsgegevens die juist in de gezondheidszorg zo’n grote rol spelen. Ik herken mij niet in het beeld dat de zorgsector achter zou lopen op andere sectoren als het gaat om digitale weerbaarheid. Er zijn de laatste jaren door de ziekenhuizen en andere zorginstellingen grote stappen gezet op het gebied van informatiebeveiliging, waaronder het verhogen van cyberbewustwording, het (collectief) aansluiten bij Z-CERT en ook het aantoonbaar voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2021 al concludeerde dat de informatiebeveiliging van de meeste ziekenhuizen niet voldoet aan de gestelde eisen? Zo ja, welke consequenties zijn er voor ziekenhuizen die hier niet aan voldoen? Zijn sinds de conclusie van de Inspectie stappen gezet om de informatiebeveiliging van deze ziekenhuizen op het juiste niveau te krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van Nu.nl refereert aan een publicatie van de IGJ van december 2021 over het toezicht op e-health bij 22 ziekenhuizen («Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren»). De inspectiebezoeken vonden plaats in de periode tussen september 2017 en oktober 2021. Hierbij keek de inspectie onder andere naar het thema informatiebeveiliging: ziekenhuizen moeten een managementsysteem voor informatiebeveiliging hebben dat voldoet aan de wettelijk verplichte norm NEN 7510. Een onderdeel van deze norm is dat een onafhankelijke beoordeling van het managementsysteem voor informatiebeveiliging aanwezig moet zijn. Bij meer dan de helft van de bezochte ziekenhuizen bleek dit op het moment van het inspectiebezoek niet het geval. De ziekenhuizen die onvoldoende konden aantonen dat zij voldeden aan de norm, kregen de opdracht van de inspectie om dit alsnog aan te tonen. Dit betekende in de praktijk dat de meeste van deze ziekenhuizen alsnog een onafhankelijke beoordeling moesten laten uitvoeren en zo nodig naar aanleiding van de uitkomsten een verbeterplan moesten doorvoeren.
De desbetreffende ziekenhuizen gaven hieraan gehoor. Bij acht ziekenhuizen heeft dit er vervolgens toe geleid dat zij een (niet wettelijk verplicht) certificaat hebben behaald voor NEN 7510. Uit de publicatie van de IGJ van december 2021 kunnen geen conclusies worden getrokken over de ziekenhuizen die niet zijn bezocht. In de publicatie van de inspectie roept de inspectie alle ziekenhuizen op om hun informatiebeveiliging snel aantoonbaar op orde te krijgen voor zover dat nu nog niet het geval is. De inspectie zal ook andere ziekenhuizen hierop in de toekomst aanspreken als bij een thematisch bezoek blijkt dat de informatiebeveiliging niet aantoonbaar voldoet aan de norm.
Welke maatregelen nemen ziekenhuizen al dan niet in samenwerking met Z-CERT, om cyberaanvallen te voorkomen? In hoeverre wordt bijvoorbeeld geoefend met Z-CERT op cyberincidenten? In hoeverre wordt de Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) al ingezet binnen de zorgsector om doorlopend te scannen op kwetsbaarheden?
In de afgelopen jaren hebben ziekenhuizen extra beveiligingsmaatregelen getroffen om de toenemende cyberdreiging het hoofd te bieden. De wettelijk verplichte NEN 7510 norm biedt hiervoor een goed kader. Ook zien we dat steeds meer ziekenhuizen zich laten certificeren tegen deze NEN norm. Met onder meer de publicatie van richtlijnen ter voorkoming van ransomware en met het organiseren van webinars draagt Z-CERT bij aan het vergroten van het bewustzijn en het treffen van adequate maatregelen. Z-CERT informeert en adviseert ziekenhuizen dagelijks over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun zorginformatiesystemen. Ook helpt Z-CERT-ziekenhuizen zich voor te bereiden op (en om te gaan met) ernstige ICT-incidenten of ICT-crises. Deze inspanningen dragen bij aan het voorkomen van cyberincidenten. In samenwerking met een aantal ziekenhuizen voert Z-CERT op beperkte schaal al cyberoefeningen uit. Het voornemens is om in de komende jaren verder te investeren in het organiseren van cyberoefeningen bij ziekenhuizen en andere deelnemers van Z-CERT. Dat ondersteun ik.
De Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) wordt op dit moment specifiek toegepast in het zorgdomein. Thans loopt er een project bij Z-CERT om deze dienst in te richten en te operationaliseren en deze beschikbaar te stellen aan zorginstellingen. Dit in aanvulling op andere middelen die worden ingezet om deelnemers van Z-CERT te controleren op kwetsbaarheden en proactief te waarschuwen.
Deelt u de mening dat het van groot en urgent belang is dat ziekenhuizen maatregelen treffen, zeker gezien de COVID-19-crisis, om cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn mét de sector en Z-CERT te werken aan maatregelen om zorginstellingen, zoals ziekenhuizen, digitaal weerbaar te maken? Op welke termijn verwacht u de Kamer hierover te kunnen informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat zorginstellingen de aan hun toevertrouwde informatie beveiligen en beschermen. Tegelijkertijd zullen er in de digitale wereld altijd cyberrisico’s blijven. Het is zaak die te onderkennen, zoveel mogelijk te mitigeren, voortdurend te bewaken en in te grijpen bij (dreigende) verstoringen. Zorginstellingen moeten daar alert op zijn aangezien zij zelf verantwoordelijk zijn voor het op orde hebben en houden van hun informatiebeveiliging. Ik werk momenteel al samen met de sector en Z-CERT om de zorg weerbaarder te maken.
Ik ondersteun Z-CERT met het risicogestuurd uitbreiden van het aantal deelnemers. Z-CERT heeft nu ruim 200 zorginstellingen aangesloten. Dit is een verdubbeling ten opzichte van een jaar eerder. Daarnaast werk ik samen met Z-CERT om openbare diensten en producten te ontwikkelen zoals de reeds verschenen «handreiking verlopen domeinnamen» Z-CERT_Handreiking2021.pdf. Deze handreiking helpt bij het proactief en continu monitoren op kwetsbaarheden van verlopen zorgdomeinnamen.
Om bewustwording over informatiebeveiliging in de zorg te verhogen heb ik in samenwerking met Brancheorganisaties Zorg de wegwijzer «Aan de slag met Informatieveilig gedrag» ontwikkeld en deze medio 2021 beschikbaar gesteld aan het veld4. De wegwijzer helpt zorginstellingen om de informatieveiligheid te verbeteren en helpt hen ook concreet bij het voldoen aan de wettelijk verplichte NEN 7510. In mijn volgende Kamerbrief over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg zal ik uw Kamer nader informeren over de vorderingen op het gebied van informatieveiligheid in de zorg.
Het WHO-verdrag voor pandemische preventie. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kuipers |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de voorbereidingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om eeninternational treaty on pandemic prevention and preparedness (hierna te noemen: het verdrag) op te stellen, als uitbreiding van de Internationale Gezondheidsregeling (2005)?1 2
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, een verdrag of ander juridisch instrument. Hiertoe wordt een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken werden gemaakt tussen de 194 WHO-lidstaten rondom het onderhandelingsproces. Tevens is er een Bureau geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden. De kandidaatleden hiervoor zijn vertegenwoordigers uit de zes verschillende WHO-regio’s. De Directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de WHO-EURO regio succesvol voorgedragen als co-voorzitter van het Bureau van de INB.
Is het juist dat het verdrag een door de WHO gecoördineerde internationale aanpak van mogelijke toekomstige wereldwijde rampen of pandemieën mogelijk moet maken?
De inhoud van het verdrag zal nog vorm krijgen en moet worden uitonderhandeld. Het doel is om duidelijke afspraken te realiseren voor verbeterde gezamenlijke preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, in samenwerking met multilaterale instellingen, met een centrale rol voor de WHO. Het gaat hierbij om onderwerpen die buiten de reeds bestaande Internationale Gezondheidsregeling (IHR) uit 2005 vallen en ook een multisectorieel karakter hebben en het internationale systeem moeten versterken.
Kunt u aangeven welke conceptteksten er liggen en deze met de Kamer delen?
Er zijn nog geen conceptteksten, maar deze zullen gedeeld worden wanneer deze beschikbaar komen.
Tijdens de WHA in 2021 zijn verschillende onafhankelijke evaluatierapporten gepresenteerd. Het gaat allereerst om het rapport van de Independent Panel for Pandemic Preparedness and Response (IPPPR3) waarin de respons van de WHO en de wereld op de pandemie wordt geëvalueerd. Daarnaast is door de IHR Review Committee bekeken hoe de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gefunctioneerd en kan worden verbeterd4. Afgelopen maanden heeft de WHO-werkgroep ter versterking van de paraatheid en respons op gezondheidsincidenten (WGPR) van de 194 WHO-lidstaten de voor- en nadelen van een verdrag gewogen en de onderwerpen die mogelijk in een verdrag kunnen worden opgenomen geïdentificeerd. Het overzichtsverslag van de WGPR aan de WHA Buitengewone Vergadering (WHA Special Session, hierna: WHA-SS) vindt u hier: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_3-en.pdf
Alle verslagen van deze werkgroep kunt u vinden op de website van de WHO: https://apps.who.int/gb/wgpr/
Kunt u aangeven wie er deel uitmaken van deIntergovernmental Negotiating Body (INB) en welk mandaat de INB heeft?
Alle lidstaten van de WHO, alsook kandidaatleden en regionale economische samenwerkingsverbanden nemen deel aan de INB. Het mandaat van de INB is vastgelegd in het besluit van de WHA-SS van 1 december jl. Hier te vinden: https://apps.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHASSA2/SSA2_CONF1Rev1-en.pdf
Kunt u een indicatieve tijdslijn schetsen van mogelijke onderhandelingen van het verdrag of een ander instrument dat gekozen wordt en de wijze waarop u het parlement tijdig gaat informeren voordat de regering een inzet kiest, een (onderhandelings)bevoegdheid overdraagt aan de Europese Unie (EU) of anderen, of een andere stap neemt?
Op 24 februari 2022 vond de eerste INB zitting plaats. De datum voor een tweede zitting is nog niet vastgelegd, maar zal voor 1 augustus moeten plaatsvinden volgens het besluit van de WHA-SS. Momenteel wordt in Brussel gesproken over een onderhandelingsbevoegdheid voor de Europese Commissie, voor zaken die binnen de competentie van de EU vallen. Zodra de contouren van het pandemieverdrag duidelijker zijn, zal het parlement worden geïnformeerd. Dit zal voor de tweede bijeenkomst van de INB zijn, en voordat de verdragsonderhandelingen officieel zullen beginnen.
Indien het tot een verdrag komt, is het dan een gemengd verdrag, een verdrag van de lidstaten, of een EU-only verdrag? Kunt u aangeven onder welke competenties van de EU dit verdrag zou vallen indien het niet een verdrag van enkel de lidstaten blijkt te zijn?
Dit hangt geheel af van de uitkomst van de onderhandelingen in mei 2024, maar de verwachting is dat dit een gemengd verdrag zal worden.
Kunt u aangeven hoe het ingezonden artikel van 30 maart 2021 over dit verdrag, dat door een bepaalde foto, vele ontkenningen en een debat destijds weinig politieke aandacht kreeg – en mede ondertekend is door premier Mark Rutte, tot stand gekomen is?3
Het initiatief voor het pandemieverdrag en het ingezonden artikel kwam van de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel. Hij benaderde daarvoor landen uit de verschillende regio’s van de WHO en het WHO-secretariaat. Een groep van inmiddels 34 lidstaten heeft dit idee onderschreven. Gezien de grote en langdurige gevolgen van de huidige pandemie staat internationale pandemische paraatheid hoog op de agenda. Het kabinet is van mening dat voor een effectieve architectuur voor mondiale gezondheid belangrijk is om fragmentatie tegen te gaan. Hierbij is een centrale rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die daarvoor door de lidstaten voldoende geëquipeerd moet worden om die rol naar behoren te kunnen vervullen. Verschillende internationale evaluaties pleiten voor een mondiaal pandemieverdrag en Nederland heeft zich uitgesproken voor een dergelijk verdrag. Uw Kamer werd hier over geïnformeerd in de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 21/22 oktober 2021, en eerder bij het schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2021. Bij de WHA-SS in december jl. hebben alle lidstaten gezamenlijk besloten om het proces van de verdragsonderhandelingen te starten.
Houdt het uittrekken van een bedrag van structureel (!) 300 miljoen euro per jaar voorintensivering pandemische paraatheid in het coalitieakkoord, een post die zowel inhoudelijk als voor wat betreft de financiële onderbouwing in geen enkel verkiezingsprogramma van de deelnemende partijen voorkomt, enig verband met het streven te komen tot het verdrag? Zo ja, kunt u dan toelichten hoe de raming van dit verdrag is opgebouwd?4
Nee: de investering in pandemische paraatheid was onafhankelijk van het streven te komen tot een verdrag, hoewel internationale samenwerking wel bijdraagt aan pandemische paraatheid in Nederland.
Bent u bereid nog deze maand antwoord te geven op bovenstaande vragen, gelet op het gegeven dat de door de WHO in het leven geroepen INB op 1 maart 2022 bijeenkomt om de onderhandelingen over het verdrag te starten?
Op 1 maart zal nader worden bepaald hoe de International Negotiation Body de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de wereldgezondheidsassemblee van 2024.
Het bericht ‘Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels’ van 10 februari jl. |
|
Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl.?1
Ja.
Waarom zijn nieuwe regels uit de Europese Unie verplicht om door te voeren, terwijl het hier gaat over regels die bepalend zijn in het eigen woningbezit?
Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplicht de nakoming van het Europees recht te verzekeren. Dat betekent onder meer dat zij gehouden is Europese richtlijnen tijdig en volledig om te zetten in nationaal recht, dus ook de richtlijn hernieuwbare energie (REDII)2. De Unie heeft op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid op verschillende gebieden wetgeving te maken, zo ook ter verwezenlijking van de doelstelling om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen. Ik verwijs in dit verband ook graag naar het recente coalitieakkoord, waar is benadrukt dat het kabinet Europese richtlijnen uitvoert.
Klopt het dat België deze regeling niet overneemt?
België heeft de betreffende eis per gewest op een andere wijze geïmplementeerd. Ik zal de situatie in het Vlaamse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk gewest nader toelichten. In het Vlaamse gewest is het begrip ingrijpende renovatie, zoals gedefinieerd in de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBDIII), niet eenduidig omgezet. Het valt deels onder nieuwbouw, deels onder ingrijpende energetische renovatie en deels onder gewone renovatie. Voor nieuwbouw geldt dezelfde eis als voor ingrijpende energetische renovatie, namelijk een minimumwaarde van 15 kWh/m2 van hernieuwbare energie voor woningen en 20 kWh/m2 voor utiliteitsgebouwen. Deze eis wordt in 2023 verder aangescherpt.3 Voor de gewone renovatie geldt geen eis voor hernieuwbare energie.
Het Brussels Hoofdstedelijk gewest beschouwt de bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen als voldoende om indirect een minimumwaarde van hernieuwbare energie in gebouwen te realiseren.4 Ze geeft aan dat eerdere studies hebben aangetoond dat het realiseren van een minimumwaarde van hernieuwbare energie (na ingrijpende renovatie van) in gebouwen economisch en functioneel moeilijk haalbaar is in de stadsregio Brussel, ook gelet op de hoge dichtheid van de gebouwenvoorraad. Daarom is ervoor gekozen om geen aparte eis voor hernieuwbare energie te stellen bij ingrijpende renovaties van gebouwen, naast de reeds bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen in Brussel.
In dit verband is het relevant om te noemen dat de Europese Commissie in juli 2021 een formele inbreukprocedure is gestart tegen België wegens te late nationale implementatie. Dat betekent de Commissie van mening is dat België niet heeft laten weten hoe het de bepalingen van de REDII volledig en correct heeft omgezet. Er heeft dus nog geen inhoudelijke toetsing door de Commissie van de wijze van implementatie van België kunnen plaatsvinden. Een formele inbreukprocedure is een eerste stap richting een mogelijke boete.
Kunt u in het aan de Kamer toegezegde overzicht, over de vraag hoe andere lidstaten met deze EU-regels omgaan, ook inhoudelijke verschillen van implementatie weergeven?
Op 11 februari jongstleden is er een uitvraag gedaan richting andere lidstaten betreffende de nationale implementatie van dit betreffende onderdeel van de REDII, met het verzoek voor 1 april te reageren. Helaas heb ik de reacties nog niet binnen. Ik zal de lidstaten rappelleren en uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van deze uitvraag.
Verwarmings- of koelingsinstallaties, zoals warmtepompen, worden uitgesloten in de regeling. Hoe en wanneer gaat dat gebeuren?
De eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie is op dit moment van toepassing wanneer er sprake is van een ingrijpende renovatie (waarbij minimaal 25% van de gebouwschil verandert) en de verwarmings- of koelingsinstallatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. In mijn brief van 17 december 20215 heb ik toegelicht, dat ik – om uitvoering te geven aan het advies van de Raad van State – bezie hoe en wanneer ik die tweede voorwaarde voor toepasselijkheid ga laten vervallen. Dat zou betekenen dat de eis om hernieuwbare energie te realiseren van toepassing wordt bij elke ingrijpende renovatie, los van het feit of de technische installatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. De verwarmings- of koelinstallatie wordt dus niet uitgesloten van de regeling, maar de reikwijdte van de eis verandert dan wel. Dit betekent ook dat dan het aantal gebouwen dat jaarlijks aan de eisen zal moeten voldoen, zal toenemen.
In de regeling die 1 februari jl. is ingegaan en omschrijft wat onderdeel uitmaakt van de verduurzaming, zijn verwarmings- en koelingsinstallaties opgenomen. Hoe wordt daar in de praktijk mee omgegaan? Krijgen eigenaren de mogelijkheid om deze installaties niet verplicht mee te nemen?
De (nieuwe) verwarmings- of koelinstallatie in het gebouw dat ingrijpend gerenoveerd is, hoeft niet persé bij te dragen aan een minimumwaarde hernieuwbare energie. Een gebouweigenaar kan namelijk ook via andere technieken voldoen aan de verplichting, bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak.
Vrijstelling voor verduurzaming bij grootschalige renovatie, door de economische haalbaarheid te toetsen, maakt onderdeel uit van de regeling. Is daarbij expliciet opgenomen dat dit niet voor hogere kosten en daarmee een aanslag op betaalbaarheid mag leiden?
De eis geldt niet voor zover de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis te kunnen voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval moeten er maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van ten hoogste tien jaar. De berekeningsmethode van de terugverdientermijn is uitgewerkt in de leidraad en houdt rekening met relevante factoren, zoals de investeringskosten, beschikbare subsidies, en de energieprijs.6 Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de economische haalbaarheid van de verplichting en past daarmee binnen de kaders die de REDII richtlijn lidstaten geeft.
Ik ben van mening dat de eis haalbaar en uitvoerbaar is, ook voor woningeigenaren. Bovendien is het aantal ingrijpende renovaties bij de huidige definitie in het Bouwbesluit zeer gering. De inschatting is dat het gaat om 50 tot 250 gebouwen per jaar voor alle gebouwtypen, waaronder woningen.7 Ook blijkt uit onderzoek dat minimaal 45% van de benodigde investeringen in hernieuwbare energie ook zou worden gedaan als de regelgeving niet wordt gewijzigd.8 De reikwijdte en de effecten van deze verplichting zijn daarmee mijns inziens zeer beperkt.
Hoe kijkt u aan tegen het idee om meer in te zetten op het ondersteunen van woningeigenaren in het verduurzamen van hun bezit met als uitgangspunten redelijke terugverdientermijnen, betaalbaarheid en zo nodig financiële ondersteuning, in plaats van juist het opleggen van verplichtingen?
Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn ook in mijn ogen zeer belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik naar verwachting in mei zal kunnen presenteren. Daarbij zet ik in op een versnelling. Dat is in mijn ogen noodzakelijk vanwege de geopolitieke ontwikkelingen, de betaalbaarheid van energie en het klimaatvraagstuk. Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050.
De Europese Commissie is bevoegd om normering te introduceren ten aanzien van de energieprestatie van gebouwen in de lidstaten. Het voornaamste instrument van de Commissie hiervoor is de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (EPBD). Deze richtlijn wordt op dit moment herzien. In het voorstel van de EPBD introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen, met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor woningen voorziet men een verplichting van minimaal energielabel F in 2030 en minimaal label E in 2033. In deze fase zal het kabinet pleiten voor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of en wanneer, bijvoorbeeld op transactiemomenten, normering gerechtvaardigd is voor woningeigenaren gelet op het maatschappelijk belang. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie.9 Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Welkom op het slechtste station van Nederland: ‘Ik heb maar een auto gekocht’ |
|
Fahid Minhas (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Welkom op het slechtste station van Nederland: «Ik heb maar een auto gekocht»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat station Rotterdam-Zuid het allerslechtste station van Nederland is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Elk jaar wordt in opdracht van NS en ProRail een onderzoek uitgevoerd naar de beleving van reizigers op stations, de stationsbelevingsmonitor. Aan reizigers wordt gevraagd om te scoren op onder andere de aanwezige faciliteiten, informatievoorziening, reinheid en veiligheid. Uit dit onderzoek komen gemiddelde waarden en het beste en slechtst scorende station van Nederland.
De reizigers geven stations in 2021 een gemiddeld rapportcijfer van 7,31. In 2020 was dat 7,26 en in 2016 was dat nog 6,94. Het hoogste cijfer zit rond een 8 en het laagste cijfer op een 6-. Station Rotterdam-Zuid scoort met een 5,8 als laagste dit jaar in de stationsbelevingsmonitor. Dat is vervelend voor de reizigers die gebruik maken van dit station en dat moet beter.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is wanneer reizigers het openbaar vervoer gaan mijden omdat zij zich er onprettig en onveilig voelen?
Iedereen moet zich veilig voelen en op een prettige manier gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, het station en de bijbehorende faciliteiten. NS en ProRail hebben afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid. NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Onlangs is een winkeltje geopend voor meer levendigheid en via de camera’s wordt de (sociale) veiligheid op het station gemonitord.
Hoe hebben de reizigersaantallen van station Rotterdam-Zuid zich over de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is de prognose voor de komende jaren?
Het aantal reizigers is in de periode van 2015 tot 2019 gegroeid met ongeveer 5% per jaar tot een totaal van 3700 in- en uitstappers gemiddeld per werkdag. Door de coronamaatregelen is het aantal reizigers op Rotterdam-Zuid in de afgelopen jaren gedaald, net als in de rest van het land. Verwachting is dat met het wegvallen van de coronamaatregelen het aantal reizigers weer herstelt en daarna verder groeit. De groei zal nauw samenhangen met de ontwikkelingsplannen (wonen en werken) van de gemeente in de omgeving. Daarnaast geldt dat als besloten wordt tot de aanleg van station Stadionpark, op de langere termijn het aantal in- en uitstappers op Rotterdam Zuid waarschijnlijk zal afnemen, omdat Stadionpark en Rotterdam-Zuid deels in hetzelfde gebied liggen. Naar verwachting neemt het aantal in- en uitstappers dan af tot gemiddeld circa 3000 per werkdag.
Bent u van mening dat reizigers die klachten of suggesties over het openbaar vervoer hebben, serieus genomen moeten worden en te allen tijde een terugkoppeling moeten krijgen?
Ja, klachten moeten te allen tijde serieus worden genomen. Gemeente Rotterdam en NS hebben het afgelopen jaar enkele meldingen gekregen over Rotterdam-Zuid. Het ging om één melding van intimidatie, enkele meldingen van overlast veroorzaakt door jongeren en andere meldingen die vooral betrekking hadden op de omgeving. In reactie daarop heeft NS passende maatregelen getroffen. Aan de indiener(s) is een terugkoppeling gegeven, zo geeft NS aan.
Weet u hoe groot de groep reizigers is die geen terugkoppeling krijgt na het indienen van een klacht en wat doet u om dit te verbeteren?
Zoals in vraag 5 is toegelicht, worden de klachten serieus opgepakt door NS en de gemeente Rotterdam. Ook laten NS en de gemeente weten wat er met de klacht is gedaan.
Kunt u inzicht geven in het aantal misdrijven dat plaatsvindt in en rondom station Rotterdam-Zuid?
De politie geeft aan dat in het afgelopen jaar meldingen zijn gedaan van 5 fietsdiefstallen, 4 overige diefstallen, 2 vernielingen en enkele signalen van jeugdoverlast in en rondom station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven waarom volgens u het cameratoezicht op station Rotterdam-Zuid niet bijdraagt aan een veiliger station? Hoe kan cameratoezicht wel een effectieve bijdrage leveren aan meer veiligheid op dit station?
Cameratoezicht draagt wel degelijk bij aan een veiliger station. Het station Rotterdam-Zuid wordt dagelijks met camera’s gemonitord, zoals op veel stations in Nederland. De persoon achter de camera’s kan op afgesproken tijden en op hotspots kijken naar de beelden. Aan de hand van een analyse van de beelden, wordt de inzet van Veiligheid & Service-medewerkers gepland of assistentie van de politie gevraagd. Als onderdeel van de afspraken in het kader het Lokaal Veiligheidsarrangement, worden afspraken gemaakt om de (live)camerabeelden met de samenwerkingspartners te delen. Met een bredere inzet van de samenwerkingspartners op de gezette tijden wordt cameratoezicht nog effectiever.
Worden er door de politie, in samenwerking met de gemeente, extra acties gehouden om de leefbaarheid en veiligheid op en rondom station Rotterdam-Zuid te waarborgen en verbeteren?
Gemeente Rotterdam en politie hebben afspraken gemaakt over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid.
Kunt u aangeven in hoeverre de NS en ProRail een rol kunnen spelen bij het veiliger maken van station Rotterdam-Zuid om het vertrouwen in een veilige reis te vergroten? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier?
NS heeft in samenspraak met ProRail afspraken gemaakt met politie en gemeente over extra toezicht op station Rotterdam-Zuid en NS zet zelf ook extra Veiligheid & Service-medewerkers in. Daarnaast hebben ProRail en NS afgesproken om het cameratoezicht verder te intensiveren, wordt er meer schoongemaakt en zijn er plannen om het station te vergroenen met plantenbakken.
Wat gaat u op korte termijn – al dan niet in samenwerking met de gemeente Rotterdam – doen om de veiligheidssituatie op en rondom station Rotterdam-Zuid te verbeteren?
Samen met de gemeente Rotterdam en politie zetten NS en ProRail extra maatregelen in om de veiligheid op en rondom het station Rotterdam-Zuid te verbeteren, zoals in vraag 10 is toegelicht.
Bent u ook van mening dat de aanpak van station Rotterdam-Zuid snel moet worden betrokken bij het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid»? Zo ja, wat is in dat geval volgens u de oplossing om station Rotterdam-Zuid aantrekkelijker te maken voor reizigers en omwonenden?
Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, is een samenwerking tussen de nationale overheid, gemeente en deelgemeente, zorginstelling en het onderwijs en bedrijfsleven voor een nieuw perspectief voor Rotterdam Zuid. Het gezamenlijke doel van alle partners is ervoor te zorgen dat opleidingsniveau, arbeidsparticipatie en woonkwaliteit in 20 jaar stijgen naar het gemiddelde van de vier grote steden in Nederland. Een veilig station Rotterdam-Zuid kan zeker bijdragen aan het gestelde doel van woonkwaliteit. Gemeente Rotterdam, de politie, ProRail en NS nemen samen extra maatregelen om de veiligheid op het station te verbeteren en dragen zo vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bij aan het «Nationaal Programma Rotterdam-Zuid».
Het bericht dat schoolbesturen jarenlange partnerschappen sluiten met commerciële uitzendbureaus voor de inhuur van flexibel onderwijspersoneel |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In zee met de commerciëlen voor «flexibele» leraren»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat schoolbesturen de bizarre prijzen van uitzendbureaus voor de externe inhuur van leraren nu ontlopen door de inhuur van flexibel personeel aan te besteden voor miljoenen euro’s?
Ook in deze tijden van arbeidsmarktkrapte is de inzet van flexibel personeel via uitzendbureaus soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Bij de inzet van flexibel personeel is het aan de schoolbesturen om het onderwijsgeld doelmatig te besteden; extreem hoge tarieven van uitzendbureaus behoren daar niet toe. Een grotere aanbesteding, bijvoorbeeld door gezamenlijke schoolbesturen in een regio, kan een manier zijn om controle te houden over de kostprijs en excessen tegen te gaan.
Hoe vallen deze grote aanbestedingen te rijmen met de aangenomen motie-Kwint/Westerveld2 waarin de regering wordt verzocht spoedig afspraken te maken met schoolbesturen om het gebruik van uitzendbureaus tot een absoluut noodzakelijk minimum te beperken? Waarom wordt deze motie niet naar behoren uitgevoerd? Hoe bent u van plan dat wel te gaan doen?
Richting de werkgeversvertegenwoordigers en de schoolbesturen zal ik aandacht blijven vragen voor een evenwichtige en doelmatige inzet van personele middelen. In mijn reactie op het rapport «Publiek karakter voorop» van de Onderwijsraad (over het toenemende private aanbod op scholen) van 24 februari 20223, heb ik aangegeven dat ik samen met de sectorraden strengere eisen ga opstellen voor de samenwerking van scholen met private partijen.
Deelt u de mening dat met deze aanbestedingen het probleem van lerarentekorten en de weglek van grote sommen onderwijsgeld naar commerciële bedrijven niet opgelost wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het lerarentekort is een groot en breed vraagstuk dat vraagt om gerichte maatregelen langs meerdere lijnen en om samenwerking op meerdere niveaus. Met het bieden van tijdelijke vervanging kunnen ook uitzendbureaus bijdragen aan de continuïteit van het onderwijs. Soms hebben scholen baat bij extern ingehuurde expertise. Ik vind het geen goede ontwikkeling als externe bureaus structureel de onderwijstaken gaan overnemen, dat moeten we echt voorkomen. Daarom ga ik, zoals hiervoor genoemd, met de sectorraden strengere eisen opstellen voor de samenwerking met private partijen.
Deelt u tevens de mening dat deze aanbestedingen voor de inhuur van flexibel personeel het onderwijs nog verder «vermarkt» en dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Ik juich het uiteraard toe als scholen de flexibele inzet van personeel intern of onderling organiseren. Tegen de achtergrond van de tekorten lopen zij echter tegen grenzen aan. Inhuur via een uitzendbureau kan dan een welkome tijdelijke oplossing bieden. Het is niet de bedoeling dat zij structureel onderwijsbasistaken gaan vervullen.
Acht u het wenselijk dat schoolbesturen met deze aanbestedingen bijdragen aan de toename van tijdelijkheid, flex en uitzendconstructies, terwijl die juist het lerarentekort en de onderwijskwaliteit niet ten goede komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van vaste aanstellingen en meer uren werken. Dit zijn belangrijke onderwerpen uit het coalitieakkoord, naast het investeren in goede en voldoende leraren en schoolleiders. Momenteel werk ik mijn inzet op deze terreinen uit en ik ga daarover vervolgens graag met uw Kamer in gesprek.
In hoeverre heeft de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad inspraak over het beleid rondom externe inhuur? Is het bestuur verplicht om contracten met uitzendbureaus voor te leggen aan de medezeggenschapsraad? Zo nee, welke bevoegdheden vallen dan onder artikel 12 van de Wet op de medezeggenschap op scholen aangaande het personeelsbeleid?
De personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsbevoegdheid op de vaststelling of wijziging van de samenstelling van de zogeheten formatie. Dit betreft geen instemming op specifieke contracten, maar instemming op het algehele formatieplan bestaande uit de functiecategorieën en het aantal personeelsleden in de functies. In dit plan kan ook worden aangegeven welk deel van de functies wordt ingevuld door externe inhuur.
Tevens staat in de Wet medezeggenschap op scholen dat een school een medezeggenschapsreglement dient op te stellen. In dit reglement kunnen afspraken worden gemaakt over te nemen besluiten door het bevoegd gezag en over in welke gevallen er advies of instemming van de medezeggenschapsraad benodigd is. Scholen kunnen ervoor kiezen om een instemmings- of adviesbevoegdheid over het beleid rondom externe inhuur op te nemen in het medezeggenschapsreglement.
Hoeveel onderwijsgeld gaat er inmiddels naar allerlei tussenbedrijven en uitzend- en detacheringsbureaus voor de inhuur van externe leraren? Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er in de afgelopen tien jaar naartoe is gegaan?
Deze precieze informatie is niet voorhanden. In de «Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo 2021» die u in december heeft ontvangen (Kamerstuk 27 923, nr. 436, bijlage), is in hoofdstuk 3 informatie over Personeel niet in loondienst (PNIL) opgenomen. Deze gegevens gaan (zowel voor po als voor vo) over het jaar 2020.
Hieruit blijkt dat in het primair onderwijs ongeveer 0,6% (58 miljoen euro) van het totale personeelsbudget wordt besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (12 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken. In het voortgezet onderwijs wordt ongeveer 0,9% (62 miljoen euro) van het totale personeelsbudget besteed aan leraren via uitzend- en detacheringsbureaus. Naar schatting 0,1% (11 miljoen euro) wordt besteed aan leraren die als zzp-er werken.
Hoeveel kost het gemiddeld om een leraar in te huren via een commercieel uitzendbureau? Wat is het verschil qua kosten met het zelf in dienst nemen van diezelfde leraar? Kunt u een overzicht geven van die verhouding in de afgelopen tien jaar?
Hierover zijn geen gegevens voorhanden.
Hoeveel leraren zijn er op dit moment in dienst via commerciële uitzend- en detacheringsbureaus in zowel het primair als voortgezet onderwijs in Nederland?
Gegevens over aantallen leraren zijn niet voorhanden. Zoals in het antwoord op vraag 8 is weergegeven, beschikken we alleen over schattingen van het deel van het budget dat wordt besteed aan inhuur via uitzending en detachering.
Wat vindt u van de publieke tegenhanger «De Brede Selectie», opgericht door het Amsterdamse openbare basisonderwijs zonder winstoogmerk als tegenhanger van de commerciële uitzendbureaus? Zou het publiek organiseren niet de voorkeur moeten genieten boven commercieel aanbesteden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is een ontzettend mooi initiatief. Het idee van De Brede Selectie is niet nieuw, en het is ook goed om te zien dat niet alleen in Amsterdam maar ook in andere delen van het land besturen regionaal het initiatief nemen om vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Deels zijn deze initiatieven ontwikkeld in tijden van krimpende leerlingenaantallen (om te voorkomen dat personeel ontslagen moest worden). Daarnaast zien we dat ook de tekorten aanleiding kunnen zijn om gezamenlijk een vervangings- of mobiliteitscentrum in te richten. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Overigens verwacht ik niet dat hiermee commerciële bureaus overbodig worden. Commerciële uitzendbureaus en regionale initiatieven van schoolbesturen kunnen hun eigen, beperkte, functie hebben in het Nederlandse onderwijsbestel. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid schoolbesturen te stimuleren om samen te werken om op publieke wijze leraren te werven zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet? Zo nee, waarom niet?
Dit doen wij al en wel via de regionale aanpak van de tekorten4. Op basis van deze regeling konden regio’s subsidie aanvragen om gezamenlijk de tekorten aan te pakken. Ook het inrichten van een vervangingspool (of mobiliteitscentrum), zoals het Amsterdamse openbare onderwijs doet, kan daar deel van uitmaken. Net als bijvoorbeeld het (gezamenlijk) werven, opleiden en begeleiden van zij- instromers.
Hoe gaat u het lerarentekort de komende jaren aanpakken? Welke lessen heeft u getrokken uit het beleid van Rutte III aangaande het lerarentekort? Wat zet u voort en wat is nieuw?
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Over de verdere uitwerking, wat er nog meer mogelijk is en de doelstelling van de aanpak van de tekorten informeer ik uw Kamer dit voorjaar.
Bent u bekend met het bericht «Criminelen gebruiken foute hostingbedrijven voor activiteiten vanuit Nederland»?1
Ja.
In november waarschuwde de politie al voor 70 mogelijk malafide bedrijven die serverruimte doorverhuren aan criminelen, waar komen deze malafide bedrijven vandaan? Welke acties zijn daarna ondernomen tegen deze malafide bedrijven?
De politie geeft aan dat het om buitenlandse bedrijven gaat die gebruik maken van de Nederlandse infrastructuur. Bedrijven die serverruimte doorverhuren worden «resellers» genoemd. Deze resellers huren serverruimte van een in Nederland gevestigde hostingprovider, waarna ze deze doorverhuren aan een klant. Deze klanten kunnen personen zijn die een reguliere website willen laten draaien, maar dit kunnen ook cybercriminelen zijn die de zich in Nederland bevindende server misbruiken voor strafbare feiten. Op basis van openbaar toegankelijke informatie, zoals bepaalde internetfora, heeft de politie een lijst opgesteld van resellers die vaak laten doorschemeren of openlijk toegeven dat zij diensten leveren aan criminelen. Deze lijst is gedeeld met de leden van de brancheorganisatie van hostingproviders, de Dutch Cloud Community (DCC). Aan hen is gevraagd of zij deze resellers in hun klantenbestand hebben. Het is aan deze hostingproviders om eventueel actie te ondernemen op basis van deze lijst.
Welke acties hebben hostingbedrijven uitgevoerd nadat de politie deze waarschuwing heeft verstuurd? Heeft de politie contact gehouden met de hostingbedrijven om te checken of hostingbedrijven wat met deze waarschuwing hebben gedaan?
De politie heeft DCC gevraagd naar hun ervaring met deze actie. DCC heeft aangegeven dat zij en haar leden overwegend positief zijn, met name over het feit dat de politie een dergelijke lijst heeft opgesteld en als waarschuwing heeft gedeeld. De hostingproviders hebben geen mededelingen gedaan over het al dan niet handelen naar aanleiding van de lijst.
Zijn de tientallen criminele activiteiten die afgelopen maanden via de netwerken van bedrijven zijn ondernomen, zoals blijkt uit het onderzoek van Pointer en Spamhaus, bekend bij de politie? Zo ja, welke acties zijn hiertegen ondernomen?
Het feit dat misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse infrastructuur is al langere tijd bekend bij de politie. De politie richt zicht binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Daarop zijn reeds meerdere strafzaken gestart. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Nispen2 is aangegeven, is het strafrechtelijk vervolgen van hostingproviders lastig. Het opsporen en vervolgen van buitenlandse resellers is mogelijk nog complexer indien hiervoor samenwerking nodig is met een land waarmee Nederland geen of geen goede rechtshulprelatie heeft. De politie en het OM werken daarom niet alleen aan opsporing en vervolging, maar bijvoorbeeld ook aan slachtoffernotificatie en samenwerking met private partijen om de criminele activiteiten te verstoren.
Om wat voor type criminele activiteiten gaat het in deze gevallen? Kunt u een inschatting maken van de schade die is toegebracht door de criminelen?
De politie geeft aan dat de resellers verschillende typen cyberdelicten faciliteren, zoals computervredebreuk, phishing-campagnes en ransomware-aanvallen. Vanwege het ontbreken van kwantitatieve gegevens en de lage aangiftebereidheid van cybercrimedelicten is een betrouwbare inschatting van de schade niet beschikbaar.
Op welke manier werken hostingbedrijven en de politie samen om dit soort praktijken te voorkomen? Kan deze samenwerking verstevigd worden? Is het op een directe, dan wel indirecte manier mogelijk om hostingbedrijven aansprakelijk te stellen voor het verhuren van serverruimte aan malafide bedrijven?
De politie is deelnemer aan het Anti Abuse Netwerk (AAN). Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Daarnaast wordt in individuele opsporingsonderzoeken waar nodig in contact getreden met hostingproviders.
In de huidige situatie zijn hostingproviders op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten, waaronder (klanten van) resellers. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commerce-richtlijn, is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijk materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) gegevens ontoegankelijk moeten maken. Een bevel om een dienst ontoegankelijk te maken is gericht op individuele inhoud en niet op de hostingprovider als zodanig. Het voorkomt niet dat een hostingprovider opnieuw (dezelfde) klanten toelaat die wederrechtelijk materiaal plaatsen op de servers van de hostingproviders.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat via Nederlandse servers buitenlandse criminelen makkelijk hun gang kunnen gaan om vervolgens ernstige criminele activiteiten te plegen? Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat malafide bedrijven minder kans krijgen om serverruimte van Nederlandse hostingbedrijven te kopen?
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het Nederlandse netwerk veilig is en niet misbruikt wordt door criminelen. Momenteel is in EU-verband de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze verordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatie-mechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
De hostingsector heeft zelf reeds initiatieven ontplooid om het misbruik van Nederlandse netwerken tegen te gaan, zoals het eerdergenoemde Anti-Abuse Netwerk. Daarnaast heeft de hostingsector zelf een gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is ook opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Verder deelt het Clean Networks Initiatief3 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact.