Het bericht 'Germany unsure if Orbán fit to be ‘EU president’' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Germany unsure if Orbán fit to be «EU president»»?1 Bent u bekend met het rapport van het Meijers Committee?2
Ja.
Wat is uw oordeel over het aanstaande voorzitterschap van Hongarije?
Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) schrijft voor dat het voorzitterschap van de Raadsformaties volgens een toerbeurtsysteem wordt uitgeoefend op basis van gelijkheid (artikel 16, lid 9, VEU).3 Volgens de gemaakte afspraken over welk land wanneer voorzitter wordt (Raadsbesluit 2016/1316) Hongarije tussen 1 juli en 31 december 2024 het EU-voorzitterschap. Aan het EU-voorzitterschap is een aantal verantwoordelijkheden en verwachtingen verbonden die onder meer voortvloeien uit het Reglement van Orde van de Raad, waaronder het waarborgen van de continuïteit van de Europese agenda en het opereren als honest broker. Het kabinet zal in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap, samen met zo veel mogelijk gelijkgezinde lidstaten, benadrukken te verwachten dat Hongarije deze verantwoordelijkheden nakomt. Het kabinet zal daarbij onverminderd blijven inzetten op een effectieve en duurzame aanpak van de rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije. Het aanstaande Hongaarse EU-voorzitterschap doet niets af aan deze inzet.
Vertrouwt u erop dat Hongarije, waar corruptie en fraude een bekend probleem zijn, zorgvuldig om zal gaan met de financiering van het voorzitterschap?
De kosten van het EU-voorzitterschap worden gedeeltelijk gedekt door de begroting van de Raad. Het kabinet heeft vertrouwen in de bestaande waarborgen tegen corruptie en fraude, zoals o.a. de mogelijkheid van onderzoek door het fraudebestrijdingsbureau OLAF en de regels opgenomen in het Financieel Reglement van de EU. Voor zover de kosten niet gedekt worden door de begroting van de Raad, is Hongarije zelf verantwoordelijk voor de financiering van het EU-voorzitterschap. In algemene zin worden lidstaten aangemoedigd dit op transparante en zorgvuldige wijze te doen.4 Het kabinet zal het belang hiervan onderstrepen indien het hiertoe een concrete aanleiding ziet.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een land dat de Europese waarden niet respecteert en waar een artikel 7 procedure tegen loopt, het voorzitterschap van de Raad op zich neemt? Deelt u de zorgen dat dit grote gevolgen kan hebben voor de Europese rechtsstaat in zijn geheel?
Het is ongemakkelijk dat een land dat kampt met substantiële problemen op het terrein van de waarden van de Unie en bovendien regelmatig niet handelt in de geest van het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) voorzitter wordt van de EU. Gelet op de verantwoordelijkheden en verwachtingen verbonden aan het voorzitterschap, kunnen de problemen in Hongarije op het terrein van de waarden van de Unie een negatieve weerslag hebben op de samenwerking met andere lidstaten in de Raad en op de samenwerking tussen de Raad en andere EU-instellingen. Meer specifiek vormt het Hongaarse EU-voorzitterschap een potentieel risico voor de continuïteit en de neutrale behandeling van (een gedeelte van) de Europese rechtsstaatsagenda. Dit geldt met name voor de Artikel 7 procedure en de rechtsstaatsdialogen, waarvoor bovendien geen vaste termijnen zijn vastgelegd en waarbij het EU-voorzitterschap dus invloed zou kunnen uitoefenen op de agendering. Het kabinet blijft er onverminderd op inzetten dat de uitstaande rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije effectief en duurzaam worden geadresseerd. Zie voor een toelichting over de stand van zaken rondom de toepassing van het financiële EU-rechtsstaatinstrumentarium in Hongarije en de Nederlandse positie ter zake de Kamerbrief van dinsdag 13 juni jl.
Deelt u ook de zorgen dat dit gevolgen kan hebben voor het Europese meerjarig financieel kader (MFK), waar in de periode van het Hongaars voorzitterschap de onderhandelingen weer over zullen beginnen? Deelt u de zorg dat de door dit kabinet zo gewenste koppeling tussen het MFK en de rechtsstaat in die periode onklaar gemaakt kan worden?
In het huidige MFK-akkoord is vastgelegd dat de Europese Commissie voor 1 juli 2025 een voorstel zal presenteren voor het volgende MFK. Dat voorstel verwacht ik in de eerst helft van 2025, dus na het EU-voorzitterschap van Hongarije. De ambtelijke behandeling van de voorstellen zal waarschijnlijk in de tweede helft van 2025 starten. De koppeling tussen de ontvangsten uit de EU-begroting en de eerbiediging van de rechtsstaat is vastgelegd in de MFK-rechtsstaatverordening. Die koppeling kan niet door het EU-voorzitterschap zelfstandig onklaar gemaakt worden.
Deelt u de zorgen dat het voorzitterschap van Hongarije gevolgen zal hebben voor de Europese solidariteit richting Oekraïne?
Voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid geldt bij besluitvorming in de regel unanimiteit. Zie voor de opstelling van Hongarije ten aanzien van Oekraïne en de Nederlandse inzet hierop de beantwoording van schriftelijke vragen van 20 april jl.5
Bent u bereid u aan te sluiten bij Duitsland, dat zich al heeft uitgesproken tegen het Hongaarse voorzitterschap?
Het kabinet herkent zich, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vraag twee en vier, in het ongemak dat ook spreekt uit de door EU Observer aangehaalde citaten van de Duitse Minister voor Europese Zaken Lührmann. Het kabinet beschikt niet over informatie dat Duitsland zich zou hebben uitgesproken tegen het Hongaarse EU-voorzitterschap. Zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen twee en vier zal het kabinet in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap, samen met zo veel mogelijk gelijkgezinde lidstaten, benadrukken te verwachten dat Hongarije de verantwoordelijkheden die aan het EU-voorzitterschap verbonden zijn zal nakomen.
Bent u bereid als standpunt in te nemen dat Hongarije, zolang president Orbán de zorgen van de Europese Commissie op het gebied van rechtsstaat en corruptiebestrijding niet voldoende geadresseerd heeft, geen EU-voorzitter kan worden wat Nederland betreft, en dat standpunt ook consequent uit te dragen in de verschillende Raden en werkgroepen waar dit opportuun is? Bent u ook bereid dit standpunt publiek uit te dragen?
Het kabinet gaat uit van de in de Verdragen gemaakte afspraken over de invulling van het toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag twee, en hecht eraan deze afspraken te respecteren. Verwacht wordt dat er geen steun zal bestaan in de Raad om het Raadsbesluit 2016/1316 aan te passen. Een eventueel voorstel daartoe van Nederland, kan de Nederlandse positie in de Raad in aanloop naar het Hongaarse EU-voorzitterschap ondermijnen. Zoals ook toegelicht in de beantwoording van vraag twee en vier zal het kabinet onverminderd blijven inzetten op een effectieve en duurzame aanpak van de rechtsstaat- en corruptieproblemen in Hongarije.
Bent u bereid dit onderwerp te agenderen voor de eerstvolgende (informele) Raad Algemene Zaken?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen voor 15 juni beantwoorden?
Ja.
Het aanpakken van piramidespellen voor jongeren |
|
Caroline van der Plas (BBB), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iedereen snel rijk als je maar je best doet: dure cursus of piramidespel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat jongeren worden meegezogen in IM Academy, dat in alles op een piramidespel lijkt en daarmee in veel gevallen geld en goed contact met vrienden en familie verliezen?
Ja, ik deel deze zorg.
Bent u ermee eens dat het onwenselijk is dat IM Academy in Nederland opereert?
Het is niet wenselijk dat partijen die de wet overtreden actief zijn in Nederland. Het is echter nog niet vastgesteld dat IM Academy de Nederlandse wet heeft overtreden. Partijen die voldoen aan de in Nederland geldende regels kunnen in Nederland actief zijn.
Wat kunt u zeggen over de mate waarin soortgelijke bedrijven als IM Academy, die de belofte om snel rijk te worden combineert met een sterke nadruk op netwerkmarketing, in Nederland actief zijn? Hoeveel jongeren worden hier naar schatting door beïnvloed? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te (laten) doen?
We weten dat bedrijven zoals IM Academy op de Nederlandse markt actief zijn. Het aantal mensen dat aangehaakt is (als klant/ondernemer) bij dergelijke organisaties is mij niet bekend.
In het antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gemiddeld genomen nagenoeg geen meldingen over multi-level marketing bedrijven ontvangt.2 Dit beeld is niet gewijzigd. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het is aan de toezichthouders om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden.
De ACM en AFM zien toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden.
Hoe kan het dat een partij als IM Academy in Nederland gewoon nog actief is als het bedrijf achter IM Academy in België is veroordeeld op basis van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken? Welke ruimte laat de Europese Richtlijn om praktijken zoals naar voren komen in het genoemde artikel toe te staan?
Een veroordeling van een onderneming in België heeft niet automatisch gevolgen in Nederland. Het is aan de bevoegde toezichthouders in Nederland om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden. Daarvoor moet eerst vast komen te staan dat onrechtmatigheden ook in Nederland voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er vanuit leden van IM Academy de facto financieel advies wordt gegeven terwijl IM Academy daarvoor geen vergunning heeft?
Indien door IM Academy beleggingsadvies wordt gegeven zonder dat IM Academy over een vergunning beschikt, is dat verboden en vind ik dat inderdaad onwenselijk. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht.
Wat gaat u eraan doen om IM Academy en soortgelijke piramidestructuren in Nederland te verbieden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 biedt de huidige wet- en regelgeving aanknopingspunten en het is aan de bevoegde toezichthouder om op te treden als sprake is van misleidende vormen van multi-level marketing, evenals eventuele piramidestructuren.
Doet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek, of is de AFM bereid een te onderzoek te starten, naar het verbieden van het geven van financieel advies door IM Academy en het verbieden van de piramidestructuur die IM Academy heeft opgezet?
Aangezien het gaat om een individuele partij kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Daarnaast worden door onafhankelijke toezichthouders geen uitspraken gedaan over nog te starten of lopende onderzoeken.
Doet de AFM onderzoek naar de vele online reclame en targeted advertising waarin advies gegeven wordt over hoe mensen snel rijk kunnen worden, zonder dat hier sprake lijkt te zijn van een vergunning tot financieel advies?
De AFM heeft in 2021 een verkenning gedaan naar finfluencing, waarna onder meer een webinar is georganiseerd en een website is gelanceerd3 voor finfluencers om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen.4 De AFM monitort in brede zin online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast mogen partijen op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht of oneerlijke handelspraktijken verrichten. Daarnaast biedt ook de Wet oneerlijke handelspraktijken aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende handelspraktijken.
Wat gaat u doen om dit soort marketing, in het geval er geen sprake is van vergunningverlening, aan te pakken?
Finfluencers mogen, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving en frauduleuze verkoopmethodes. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien sprake is van een financiële dienst of activiteit.
Private deelname in Tennet Duitsland na verkoop door de Nederlandse Staat |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bud will Tennet-Übernahme nicht allein stemmen»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de Duitse Staatssecretaris over het voornemen van Duitsland om na de verkoop in zee te gaan met private partijen? Bent u het eens dat het onwenselijk is TenneT (deels) te privatiseren?
Zoals aangegeven in de brief van 24 februari 20232 (de «Kamerbrief») is het voorkeursscenario van het kabinet de volledige verkoop van TenneT Duitsland aan de Duitse staat. In het geval dat TenneT Duitsland wordt verkocht, ontstaan er twee onafhankelijke bedrijven: het Nederlandse TenneT, waarvan de Nederlandse staat 100% eigenaar is, en de na verkoop te hernoemen Duitse netbeheerder (nu nog aangeduid als «TenneT Duitsland»).
Zoals beschreven in de Kamerbrief wil het kabinet geen concessies doen aan het uitgangspunt dat de overheid volledige zeggenschap behoudt over de Nederlandse vitale elektriciteits-infrastructuur. Daarom acht het kabinet het onwenselijk om TenneT Holding, als moederbedrijf van de Nederlandse netbeheerder («TenneT Nederland»), te privatiseren. Aangezien de beoogde transactie alleen zou zien op dochteronderneming TenneT Duitsland is een privatisering van de Nederlandse netbeheerder ook in zijn geheel niet aan de orde.
Mocht het scenario zich voordoen dat de Duitse staat overweegt om mogelijk op termijn een deel van TenneT Duitsland over te dragen aan private partijen, dan staat het kabinet daar niet principieel afwijzend tegenover. Dit blijkt ook uit het feit dat een oplossing met private investeerders ook nadrukkelijk overwogen is. Voor het kabinet blijven de voorwaarden rondom continuïteit van de operatie en het behouden van de synergievoordelen zoals geschetst in de Kamerbrief leidend. Voor het kabinetsstandpunt over de uitspraken in het door u aangehaalde artikel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Was u reeds bekend met dit voornemen? Zo nee, hoe beïnvloedt dit uw positie ten opzichte van de verkoop van het Duitse deel? Zo ja, waarom is dit niet eerder gemeld?
Ik was bekend met het feit dat Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW) de mogelijkheid openhield dat het op een later moment externe investeerders «achter KfW» zou betrekken ter financiering van de aankoop. KfW zou in dat mogelijke geval 100% van de aandelen van TenneT Duitsland behouden en vervolgens aan de achterkant contractuele afspraken maken met private investeerders. Dit mogelijke voornemen heeft de positie van het kabinet ten aanzien van een verkoop van het Duitse deel niet beïnvloed, omdat de Duitse staat de door haar beoogde invloed in dit scenario immers volledig zou behouden. Wel wordt er in het kader van de onderhandelingen rekening gehouden met dit scenario.
Voor zover de uitspraken in dit artikel erop zouden duiden dat de Duitse staat eventueel ook overweegt om private investeerders na een eventuele verkoop daadwerkelijk te laten toetreden als aandeelhouder van TenneT Duitsland, zou dit wel nieuwe informatie zijn. De Duitse staat heeft immers meermaals te kennen gegeven TenneT Duitsland volledig te willen kopen. Ook dit hoeft de positie van het kabinet niet direct te beïnvloeden. Een van de belangrijke redenen voor het kabinet om een volledige verkoop aan de Duitse staat te onderzoeken, was het feit dat de Duitse staat verstrekkende invloed op TenneT Duitsland wenste te verkrijgen. De Duitse staat heeft mij bevestigd dat ze ongeacht de financieringsvorm de door haar verlangde invloed wil verkrijgen. Daarnaast blijven, zoals hierboven aangegeven, de voorwaarden rondom continuïteit van de operatie en het behouden van de synergievoordelen leidend voor het kabinet.
In het geval dat de onderhandelingen succesvol worden afgerond, zal de Duitse staat overigens KfW mandateren de aandelen in TenneT Duitsland over te nemen. De Duitse staat is meerderheidsaandeelhouder van KfW. De aandeelhoudersbevoegdheden zullen door KfW worden uitgevoerd op basis van instructie van de Duitse staat. Dit is een gebruikelijke structuur in Duitsland.
Hoe verhoudt een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT zich tot het deelnemingenbeleid? Een netwerkbedrijf is toch bij uitstek een bedrijf dat volledig in publieke handen moet blijven? Het kabinet koerst er toch juist op meer grip op vitale sectoren, waarom is een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT dan überhaupt beschikbaar?
Zoals in het antwoord op vraag 2 geschetst, heeft dit eventuele voornemen van de Duitse regering niets te maken met TenneT Nederland. Een (gedeeltelijke) privatisering van TenneT Nederland is niet aan de orde.
Beseft u dat het verkopen van TenneT maar één keer kan, terwijl u nu 100 procent publiek aandeelhouder bent? Bent u bereid te garanderen dat als sprake is van verkoop TenneT volledig in publieke handen blijft? Zo nee, waarom werkt u er dan aan mee?
Zoals in vraag 2 en 4 geschetst zal TenneT Nederland ook na deze transactie 100% in publieke handen blijven. Voor de toekomst van TenneT Duitsland kan ik na een eventuele verkoop geen garanties geven. Ieder land gaat over zijn eigen beleid ten aanzien van energie-infrastructuur. Wel is het voor de overwegingen van het kabinet van belang dat de Duitse staat heeft laten weten dat zij in het mogelijke scenario met betrokkenheid van private investeerders de door haar gewenste invloed op TenneT Duitsland zal behouden.
Waarom lijken zowel Nederland, met de verwijdering van de reservering van de kapitaalstorting bij de Voorjaarsnota, en Duitsland, met deze uitspraken, voor te sorteren op een succesvolle verkoop? Klopt het dat de onderhandelingen nog niet in een stadium zitten waarbij hier iets over gezegd kan worden? Zo nee, wanneer komt u met nadere informatie over de lopende gesprekken?
Het klopt dat de onderhandelingen nog niet in een stadium zijn waarin kan worden geconcludeerd dat deze zullen slagen. Het bod van de Duitse staat (incl. hun visie op de samenwerkingsafspraken) zal beoordeeld worden aan de hand van de drie genoemde voorwaarden in de Kamerbrief en – als daar aanleiding toe is – nogmaals worden afgewogen tegen de alternatieve scenario’s. Wij zullen uw Kamer voor de zomer informeren over de status van de onderhandelingen.
Hangt u nog steeds het standpunt aan dat als er tot verkoop over wordt gegaan dit voor de best mogelijke prijs moet gebeuren? Hoe kwalificeert u de uitspraken van de Duitse Staatssecretaris waarin zorgen over het komen tot een deal minimaal lijken? Is een goede prijs daarmee überhaupt nog wel gegarandeerd?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief is het ontvangen van een overtuigende en marktconforme prijs een randvoorwaarde voor een succesvolle transactie. Ik zie geen relatie tussen het verkrijgen van een marktconforme prijs en de uitspraken van Staatssecretaris Kukies.
Hoe beziet u de samenwerking van het Nederlandse deel van TenneT met het Duitse deel wanneer na verkoop allerhande private partijen zullen gaan deelnemen aan het net? Komen de synergievoordelen zo niet op de helling te staan?
Er wordt gewerkt aan een samenwerkingsovereenkomst tussen de twee toekomstige netbeheerders om zoveel als mogelijk de synergievoordelen te behouden. Inmiddels zijn 14 2GW platforms besteld voor Nederland en Duitsland met contracten die langjarig doorlopen. In feite behelst dit nu al de zeer intensieve samenwerking tussen TenneT Nederland en TenneT Duitsland. Het (toekomstig) eigendom van TenneT Duitsland speelt daarin geen rol. Daarnaast wordt gewerkt aan een Memorandum of Understanding met de Duitse staat dat ziet op de toekomstige samenwerking tussen de beide landen.
Is de deelname van private partijen in het Duitse deel van het net een reden om verkoop ter heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u eveneens van mening dat de grote onzekerheid rondom de eigendomsstructuur van een losstaand TenneT Duitsland risico’s met zich meedraagt voor de energietransitie? Zo ja, hoe zou u die risico’s omschrijven? Zo nee, waarom niet?
Wij werken aan een Memorandum of Understanding met de Duitse staat dat ziet op de toekomstige samenwerking tussen de beide landen en tevens aan het samenwerkingsovereenkomst tussen het Nederlandse en Duitse deel van TenneT om zo de synergievoordelen met betrekking tot de energietransitie langjarig te borgen. Dat bij elkaar maakt dat de risico’s voor de energietransitie beperkt zijn.
Kunt u aangeven of de andere delen van het Duitse hoogspanningsnet ook actief worden benaderd door Duitsland voor overname? Zo ja, hoe staat het met die gesprekken? Zo nee, waarom denkt u dat eerste een publieke partij wordt benaderd voor overname in plaats van een private partij zoals in andere delen van Duitsland gebruikelijker is?
KfW is reeds 20% aandeelhouder van 50 Hertz, een andere netbeheerder in Duitsland. Voor de rest kan ik hier geen uitspraken over doen, aangezien dit aangelegenheden betreft waar de Duitse regering over gaat.
Bent u bereid deze vragen voor het aankomende tweeminutendebat te beantwoorden?
Ja.
Lonen en winsten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met twee nieuwe onderzoeken van Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), namelijk «Hoge winsten en lage lonen»1 en «Stijgende prijzen en hoge winsten»2?
Ja.
Hoe veranderen de nieuwe inzichten uit deze onderzoeken «de reactie van het kabinet op de twee rapporten van FNV»?
Ik zie in de nieuwe rapporten interessant cijfermateriaal over de ontwikkeling van prijzen, winsten en lonen. Ik zie echter geen aanleiding om mijn reactie3 op de eerdere rapporten te herzien. Het kabinet vindt dat werk moet lonen en dat het vaststellen van lonen in eerste instantie een kwestie tussen werkgevers en werknemers is. Daarbij blijft het kabinet werkgevers oproepen om de lonen tijdig te laten stijgen waar daar ruimte voor bestaat. Loonstijging vormt een structurele oplossing voor de koopkracht van huishoudens. Daarmee wordt economische voorspoed eerlijk verdeeld over werkenden en verschaffers van kapitaal.
Het kabinet ziet dat er nog steeds ruimte is voor hogere lonen. Want de productiviteit van werknemers stijgt, evenals de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten.4 Het kabinet ziet dat die ruimte in de praktijk ook daadwerkelijk wordt benut. Lonen stijgen momenteel fors. Het Centraal Planbureau verwacht dat de cao-lonen dit jaar met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.5
Het Centraal Planbureau raamde in het Centraal Economisch Plan dat de stijging van lonen zich de komende jaren zal voortzetten en dat lonen harder zullen stijgen dan de consumentenprijzen. Ik verwacht daarom dat de lonen in reële termen zullen inhalen wat zij in 2022 verloren hebben.
In hoeverre denkt u dat het daadwerkelijk voorkomen gaat worden dat de lonen minder hard stijgen dan de winsten (het exploitatieoverschot)? Dragen de gekozen maatregelen hier wel voldoende aan bij?
Het vaststellen van lonen is in eerste instantie aan werkgevers en werknemers. De afspraken die zij maken, zullen bepalen hoe hard lonen stijgen. Als kabinet hebben we werkgevers meermaals opgeroepen om lonen te verhogen waar daar ruimte voor bestaat. Ik ben blij dat ik de lonen inderdaad zie stijgen. Voor de toekomst blijft er, op basis van verdere stijgingen van productiviteit en de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten, nog ruimte voor verdere stijgingen. Dat die ruimte voor loonstijging wordt benut is belangrijk voor de koopkracht. Ook in de komende jaren is het van belang dat de ruimte voor loonstijging tijdig benut blijft worden.
Met de maatregelen die ik noemde in mijn brief van 19 april jl. is het werk van het kabinet nog niet klaar. Zo buigt het kabinet zich in augustus over de ontwikkeling van de lastenverdeling en de koopkracht in 2024.
Hoe verhoudt de loonstijging zich op dit moment tot de stijging van de winst/toegevoegde waarde?
De figuur hieronder laat de ontwikkeling zien van de beloning van werknemers, de winsten van niet-financiële bedrijven en de totale toegevoegde waarde.
De winst van niet-financiële bedrijven (vóór afschrijvingen en belasting) steeg volgens het CBS in 2022 met 14 procent. In hetzelfde jaar nam de totale beloning van werknemers met 8% toe.
De winstquote (het bruto exploitatieoverschot als percentage van de bruto toegevoegde waarde) daalde in 2022 licht. Volgens voorlopige cijfers van het CBS daalde de winstquote van 41,1 procent in 2021 naar 40,9 procent in 2022. Zie figuur 2.
Figuur 1. Toegevoegde waarde, beloning van werknemers en brutowinst niet-financiële bedrijven in miljarden euro’s (bron: CBS).
Figuur 2. Winstquote van niet-financiële vennootschappen in % (bron: CBS).
Deelt u dat de eerste tekenen dat de loonruimte die er is benuttigd wordt, niet bemoedigend zijn, namelijk dat de winstquote van niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van vorig jaar historisch hoog ligt3 en dat de winsten bij 49 beursgenoteerde bedrijven in 2022 veel harder zijn gestegen ten opzichte van 2019 dan de omzet en de personeelskosten4?
De eerste tekenen dat lonen substantieel stijgen vind ik juist wel bemoedigend. Het is gebruikelijk dat lonen met vertraging reageren.8 Die vertraging komt onder meer doordat veel collectieve arbeidsovereenkomsten eerder zijn afgesloten en een meerjarige looptijd hebben. De stijging van de cao-lonen zal dit jaar naar verwachting ongeveer 5% bedragen. Het CPB verwacht daarnaast dat ook volgend jaar de cao-lonen met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.9 Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Wat gaat u doen mochten de lonen toch niet meestijgen met de winst/toegevoegde waarde?
Voor het beoordelen van de loonontwikkeling kijk ik naar de ontwikkeling van de reële loonkosten in relatie tot de arbeidsproductiviteit. Het kabinet wil de komende jaren evenwicht in de loonontwikkeling behouden. Daarvoor blijft de komende jaren loongroei nodig. Zoals het Centraal Planbureau heeft aangegeven is die loongroei bovendien nodig als structurele oplossing voor het beschermen van de koopkracht van huishoudens. Uiteraard zal ik nauwgezet blijven volgen hoe de loonvorming de komende tijd verloopt.
Daarnaast geldt dat het kabinet excessieve winsten wil voorkomen. Bijvoorbeeld door markten goed te ordenen. En door toezicht van de ACM op de mededinging, een aantal specifieke sectoren en het consumentenrecht. Wanneer zich desondanks excessen voordoen, kan het kabinet besluiten om in te grijpen indien sprake zou zijn van overwinsten. Een ingreep kan zich richten op de oorzaak van die overwinsten. Of op het gevolg in de vorm van de overwinsten zelf. Een voorbeeld van zo’n ingreep is het tijdelijk verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten van de Minister voor Klimaat en Energie.
Bent u bekend met het onderzoek van Weber waarin hij opmerkt dat bedrijven de afgelopen periode dalende producentenprijzen hebben aangegrepen om hun winstmarges verder te vergroten en hij verwacht dat zij dit ook de komende periode zullen doen5?
Ja.
Bent u bekend met de analyses hierover van de Europese Centrale Bank (ECB) (Isabelle Schnabel6 en Fabio Panetta7) en Goldman Sachs8? Bent u ermee bekend dat uit het rapport van FNV «Stijgende prijzen en hoge winsten» blijkt dat ook in Nederland de winstmarges van beursgenoteerde bedrijven zijn toegenomen van 7.5 naar 5 cent per euro omzet tussen 2019 en 2022?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de consumentenprijzen door bedrijven met marktmacht niet worden verlaagd nadat de producentenprijzen zijn gedaald en dat dit leidt tot extra winst-gedreven inflatie?
Het is duidelijk dat de winsten van bedrijven in 2022 zijn gegroeid. Ook is duidelijk dat de stijging van consumentenprijzen voor een deel te verklaren valt door het feit dat bedrijven meer winst hebben gemaakt. In die zin deel ik de gedachte dat in 2022 deels sprake was van winst-gedreven inflatie.
Ik kan op dit moment echter nog geen conclusies trekken over hoe winst-gedreven inflatie exact tot stand is gekomen.
Het is in ieder geval duidelijk dat de economie in 2022 en waarschijnlijk ook nog in het begin van 2023 oververhit was.14 Dat wil zeggen dat de vraag naar goederen en diensten groter is dan wat bedrijven op korte termijn kunnen leveren. Dat heeft een prijsopdrijvend effect. Hogere prijzen zijn nadelig voor huishoudens wier lonen niet meteen mee groeien. Hogere prijzen veroorzaken pijn bij deze huishoudens in de vorm van een afname in koopkracht. Tegelijkertijd hebben hogere prijzen als positief effect dat zij de vraag naar goederen en diensten afremmen, en bedrijven aansporen het aanbod te vergroten. Dit mechanisme is in principe in lijn met de verwachting. De economie is volgens een eerste berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek in het eerste kwartaal van dit jaar met 0,7 procent gekrompen.15 Dat zou een signaal kunnen zijn dat de vraag inderdaad afneemt.
In het maatschappelijke debat zijn daarnaast andere mogelijke verklaringen geopperd voor hoe winsten hebben kunnen bijdragen aan de inflatie. Die verklaringen geven aan welke andere mechanismen zouden kunnen hebben bijgedragen aan het feit dat prijzen sterker zijn gestegen dan de kosten van bedrijven.
De tweede mogelijke verklaring is, zoals de gestelde vraag ook suggereert, dat bedrijven over marktmacht beschikken. Die marktmacht zou maken dat zij minder concurrentie ondervinden. De essentie van deze verklaring is dat de markt niet goed functioneert. Een derde mogelijke verklaring is dat bedrijven prijzen verhogen om te anticiperen op toekomstige kosten of onzekerheid over de toekomst. Bijvoorbeeld op stijgende loonkosten. Op kosten voor het inlossen van schulden uit de corona periode. En/of op economische onzekerheid, bijvoorbeeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Een vierde mogelijke verklaring is dat afnemers de prijsverhogingen minder zouden opmerken in tijden van inflatie. Dit zou ertoe leiden dat zij hun koopgedrag minder zouden bijstellen. Bedrijven zouden zo’n periode dan aangrijpen om prijzen meer te verhogen dan hun kosten.
Op dit moment kan ik geen conclusies trekken over de (on)juistheid van deze andere verklaringen. Dat komt doordat nog niet is onderzocht in hoeverre deze verklaringen werkelijk hebben gespeeld bij de ontwikkeling van winsten en prijzen in 2022. Dergelijke conclusies zal ik wel kunnen trekken zodra nader onderzoek beschikbaar komt. Daarnaast zal de komende maanden duidelijk worden hoe de winsten en prijzen zich dit jaar ontwikkelen. Daarmee zal ook duidelijker worden in hoeverre winst-gedreven inflatie een blijvend dan wel tijdelijk fenomeen is.
Deelt u de opvatting dat dit ook in Nederland aan de orde van de dag is? Ziet het kabinet winst-gedreven-inflatie ook als mogelijk risico nu de producentenprijzen maand op maand afvlakken en de consumentenprijsindex (CPI) gestaag blijft stijgen?
Het is in mijn beleving te vroeg om te zeggen of ook in 2023 sprake zal zijn van winst-gedreven inflatie. Kwantitatieve gegevens over de winsten van bedrijven zijn immers nog niet beschikbaar. In ieder geval geldt dat winsten niet alleen afhangen van prijzen van grondstoffen, goederen en diensten, maar ook van bijvoorbeeld afzetvolumes, loonkosten en marktdynamiek. Voor de loonkosten is de verwachting dat zij dit jaar substantieel zullen toenemen, onder andere als gevolg van de stijgende cao-lonen. Tegelijkertijd zagen we dat het BBP is gedaald in het eerste kwartaal.
Deelt u de opvatting dat winst-gedreven-inflatie, ofwel graaiflatie, onrechtvaardig is?
Als bedrijven moedwillig hun prijzen extra verhogen op een moment dat prijzen toch al hard stijgen, ja, dan vind ik dat inderdaad onrechtvaardig. We hebben het dan over de vierde mogelijke verklaring die ik noemde in mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik al aangaf, weet ik echter niet in hoeverre die mogelijke verklaring momenteel in Nederland aan de orde is. Er zijn immers ook andere mogelijke verklaringen voor het feit dat de stijging van consumentenprijzen gepaard gaat met hogere bedrijfswinsten.
Los daarvan zou het onwenselijk zijn als bedrijfswinsten structureel op een onevenwichtig hoog niveau komen te liggen. Of dit zal gebeuren is moeilijk te voorspellen. DNB president Klaas Knot gaf recent aan dat het jaar 2022 in meerdere opzichten een jaar van unieke omstandigheden was, dat hij een ommekeer verwacht, en dat de winstmarges weer zullen dalen.16 Tegelijkertijd is de verwachting dat de lonen van werknemers in dit jaar en de komende jaren substantieel zullen stijgen.
Wat gaat u doen om deze mogelijke extra stijging van de winst-gedreven inflatie te voorkomen?
We zien dat de winsten van bedrijven sinds 2021 zijn gestegen. En we merken allemaal dat de prijzen in winkels omhoog zijn gegaan. Volgens de Rabobank kan een vijfde van de inflatie verklaard worden door toegenomen winst.17 Dat voelt oneerlijk. Als ondernemers misbruik maken van de situatie door prijzen disproportioneel te verhogen en zo hun winsten te vergroten, is dat zeer onwenselijk.
Tegelijkertijd weten we nog onvoldoende waarom de prijzen harder zijn gestegen dan de kosten. Het zou goed kunnen dat dit een tijdelijke situatie is en dat we binnenkort gaan zien dat juist werknemers aan koopkracht winnen, zoals het CPB raamt.18
Zoals hierboven gezegd is het op dit moment te vroeg om definitief te oordelen over wat nu maakt dat we zien dat winsten een deel van de prijsstijgingen kunnen verklaren.
Duidelijk is wel dat de pijn van inflatie eerlijk verdeeld moet worden tussen bedrijven, werknemers en consumenten. Ook economische voorspoed moeten we eerlijk delen. Daarom heeft het kabinet eerder werkgevers opgeroepen de lonen te verhogen. Loonstijging is nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Ik ben blij te zien dat de lonen echt aan het stijgen zijn. Verder kijkt het kabinet in augustus naar het lastenbeeld en koopkracht, waarbij uiteraard ook de winstgevendheid van bedrijven in ogenschouw zal worden genomen.
Daarnaast heeft de ACM een belangrijke verantwoordelijkheid als toezichthouder op de markt indien er een gebrek aan concurrentie aan de basis ligt van de overwinsten die worden gemaakt. Dit beleid grijpt aan op factoren die overwinsten kunnen veroorzaken.
Wat gaat u doen om de winst-gedreven inflatie die mogelijk al heeft plaatsgevonden, recht te zetten?
In mijn vorige antwoord gaf ik al aan dat ik focus op de koopkracht van huishoudens en tegelijkertijd blijf volgen hoe winsten en prijzen zich ontwikkelen.
Lonen zijn aan het stijgen. Dat is ook nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Als de lonen inderdaad, net als in het verleden, vertraagd reageren, zullen die nog enkele jaren flink groeien. Het CPB heeft deze verwachting ook uitgesproken in haar meest recente raming.
Voor de korte termijn heeft het kabinet in 2022 een omvangrijk pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen. Ook heeft het kabinet in het Belastingplan 2023 meerdere maatregelen opgenomen om de belastingdruk op arbeid en vermogen structureel meer in balans te brengen. In augustus zal het kabinet zich opnieuw over het lastenbeeld en de koopkracht buigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei, de dag waarop het rondetafelgesprek over winsten en lonen in de Tweede Kamer gepland is?
Ja.
Het bericht 'OESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvorming' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het berichtOESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvormingvan NRC1 en de uitspraak van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen (NCP)?2
Ja.
Wat zouden volgens u logische vervolgstappen zijn van Just Eat Takeaway naar aanleiding van de conclusies van het NCP onderzoek?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toepassen. Dit wordt dus ook van Just Eat Takeaway verwacht. Vervolgstappen dienen bij voorkeur aan te sluiten op de aanbevelingen die het NCP in zijn eindverklaring aan het bedrijf doet.3
Hoe beoordeelt u het feit dat hoewel het NCP concludeert dat het Nederlandse bedrijf Just Eat Takeaway vakbondsrechten schendt en de OESO-richtlijnen niet naleeft, het bedrijf zegt de uitspraak van het NCP naast zich neer te leggen?
Hoewel het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen, vormen deze richtlijnen een vrijwillig normenkader. Naleving is niet juridisch afdwingbaar. Het NCP is een niet-juridisch klachtenmechanisme. Medewerking door een bedrijf aan de behandeling van een melding gebeurt op vrijwillige basis. maar is niet vrijblijvend. De overheid verbindt hier wel consequenties aan, zie het antwoord op vraag 6 en 7.
Vindt u dat Nederlandse bedrijven die opereren in het buitenland zich aan de OESO-richtlijnen dienen te houden wat betreft vakbondsrechten? Zo ja, wat doet u er nu aan om ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Just Eat Takeaway zich hieraan houden?
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert bedrijven om dit te doen door middel van zijn IMVO-beleid. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten»4 en bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de doordachte mix is een brede due diligence verplichting. Daarom wordt ingezet op IMVO-wetgeving binnen de EU en voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Binnen de mix van maatregelen heeft ook sectorale samenwerking een prominente plaats. De overheid blijft sectorale samenwerking tussen het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld ondersteunen. Samen kunnen zij meer invloed aanwenden in het voorkomen en aanpakken van risico’s voor mens en milieu.
Heeft u reeds contact opgenomen met het Amsterdamse hoofdkantoor van Just Eat Takeaway? Zo nee – bent u voornemens dit te doen? Zo nee – waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierover (ambtelijk) een gesprek geïnitieerd met Just Eat Takeaway. Mijn ambtenaren zijn hierbij eveneens vertegenwoordigd.
Welke consequenties verbindt de overheid aan het negeren van de NCP-uitspraak?
Om te kunnen deelnemen aan handelsmissies en/ of gebruik te maken van andere BHOS-handelsinstrumenten worden bedrijven getoetst aan de hand van een IMVO-toetsingskader. Het uitgangspunt bij de toepassing van de IMVO-eisen is dat deze gericht zijn op verbetering en proportioneel worden toegepast naar gelang de omvang van het bedrijf en de aard van het de ondersteuning waarop een beroep wordt gedaan. Naleving van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het verkrijgen van subsidies en (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten (inclusief deelname aan handelsmissies). In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit tot gevolg hebben dat ondersteuning wordt onthouden, beëindigd, en/of teruggevorderd.
Daarnaast zet het Rijk ook Rijksinkoop in als instrument om de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Onderdeel van de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact is dat in alle contracten (boven een drempelwaarde) binnen acht risicovolle rijksinkoopcategorieën het beleidskader voor Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing is. Dat betekent dat voor bedrijven die aan het rijk leveren in een van deze risicocategorieën een contractuele verplichting geldt om de IMVO-kaders toe te passen gedurende de uitvoering van het contract.
De aanbestedingsregelgeving biedt ook ruimte om op andere manieren te sturen op de naleving van internationale normen op het gebied van milieu en mensenrechten. Zo geldt een verplichte uitsluitingsgrond bij een onherroepelijke gerechtelijke veroordeling voor kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel en is er een aantal facultatieve uitsluitingsgronden op gebied van mensenrechten en milieu die de mogelijkheid bieden om bij een zwaar vermoeden van mensenrechten- en of milieunormenschendingen bepaalde bedrijven uit te sluiten van deelname aan een aanbesteding. Een NCP-uitspraak is geen verplichte uitsluitingsgrond voor aanbestedingen, maar kan wel een rol spelen in de monitoring van het toepassen door de leverancier van de IMVO-kaders.
Heeft een NCP-uitspraak dat een bedrijf de OESO-richtlijnen niet naleeft of niet wil meewerken aan een klacht, consequenties voor overheidssteun, rijksinkopen, deelname aan handelsmissies en exportkredietverzekeringen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet de overheid toe op remedie voor slachtoffers, ook in de geest van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten – derde pijler?
Nederland heeft zich in VN-verband gecommitteerd aan de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit kader zet de principes uiteen voor staten en bedrijven om zich in te spannen voor mensenrechten en bedrijfsleven. Voor de implementatie van de UNGP’s stelde Nederland in 2014 voor het eerst een Nationaal Actieplan (NAP) op. In 2022 is het herziene NAP gepubliceerd (Kamerstuk 32 735, nr 344). Pijler 3, «het bieden van effectieve remedie» voor slachtoffers, is in dit herziene NAP concreter uitgewerkt, met aandacht voor verschillende vormen van toegang tot remedie en het verband daartussen. Zo zet de Nederlandse overheid in op:
Bovendien heeft Nederland tijdens de EU-onderhandelingen van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) met succes ingezet op het opnemen van alle zes stappen uit OESO-richtlijnen in wetgeving, waaronder het verstevigen van klachten- en geschillenmechanismen.
Welke wegen kunnen de Israëlische fietskoeriers die zich proberen te verenigen bewandelen om alsnog tot een constructieve, effectieve sociale dialoog te komen? Hoe gaat u daar actief in ondersteunen?
Israël is een land met een grote vakbondstraditie. De NCP uitspraak is een belangrijke steun in de rug voor hen in hun onderhandelingen met de betrokken werkgevers. De fietskoeriers hebben binnen Israël voldoende mogelijkheden om voor hun rechten op te komen, hier is geen rol voor Nederland weggelegd.
Overigens zijn in de aangepaste OESO-richtlijnen, die naar verwacht in juni worden vastgesteld, de arbeidsrisico’s voorkomend uit de platformeconomie, waar fietskoeriers deel van uitmaken, beter verankerd. Het hoofdstuk Werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen is ook bijgewerkt om het belang van het recht op vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen beter weer te geven. De OESO RL gelden als «soft law». Nederland heeft zich ingezet voor de herziening van de OESO-richtlijnen.
Een waardevast minimumloon |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe heeft het minimumloon zich vanaf 2000 tot nu ontwikkeld ten opzichte van de inflatie zoals gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex (cpi)?
De ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de nationale consumentenprijsindex (cpi) is te zien in onderstaande figuur. Te zien is dat het bruto minimumloon sinds het jaar 2000 iets meer is gestegen dan de consumentenprijzen. In het jaar 2022 stegen de consumentenprijzen fors. Met de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023 is de ontwikkeling van het minimumloon in 2023 weer boven de cpi komen te liggen.
Figuur 1. Ontwikkeling van het bruto minimumloon en de nationale consumentenprijsindex (in indexcijfers, 2000 = 100). Bron: bewerking door SZW van lange reeksen bij CPB’s Centraal Economisch Plan 2023.
Hoe ziet de ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de inflatie er in internationaal perspectief uit, bijvoorbeeld in vergelijking met Duitsland?
De ontwikkeling van het Duitse minimumloon ten opzichte van de Duitse consumentenprijzen is te zien in onderstaande figuur. De indexcijfers zijn op 100 gesteld in het jaar 2015. Hier is voor gekozen omdat Duitsland vóór 2015 geen minimumloon kende. Om te kunnen vergelijken zijn ook de indexcijfers voor de situatie in Nederland op 100 gesteld in het jaar 2015.
Uit de figuur maak ik op dat ook in Duitsland het bruto minimumloon sneller is gestegen dan de consumentenprijzen. Deze relatieve stijging van het bruto minimumloon was in Duitsland sterker dan in Nederland. Relevant hierbij is dat het Duitse minimumloon bij invoering in 2015 in absolute termen 8,50 euro per uur bedroeg. Dit was lager dan het minimumloon in Nederland. Dat bedroeg begin 2015 tussen de 8,66 en 9,63 euro per uur.
Dit jaar liggen het Duitse en Nederlandse bruto minimumloon op een vergelijkbaar niveau. In heel 2023 bedraagt het Duitse bruto minimumloon 12 euro per uur. Het Nederlandse bruto minimumloon bedraagt in 2023 tussen de 11,16 euro per uur (in januari t/m juni 2023 bij een 40-urige werkweek) en de 12,79 euro per uur (juli t/m december 2023 bij een 36-urige werkweek).
Figuur 2. Ontwikkeling van het bruto minimumloon en consumentenprijzen in Duitsland en Nederland. In indexcijfers, 2015 = 100. Bron: bewerking door SZW van cijfers van Destatis, Statistisches Bundesamt resp. CPB.
Hoe hoog is het minimumloon ten opzichte van de mediane lonen en gemiddelde lonen in Nederland? Hoe heeft dit zich ontwikkeld?
De hoogte van het minimumloon ten opzichte van mediane en gemiddelde lonen in Nederland vindt u hieronder in figuren 3 en 4. Het betreft cijfers over 2021, dus voorafgaand aan de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023. Meer actuele cijfers hoop ik uw Kamer te kunnen doen toekomen als onderdeel van de evaluatie van de hoogte van het wettelijke minimumloon. Deze evaluatie loopt momenteel en is naar verwachting in het najaar afgerond. Ik zal de evaluatie dan samen met een reactie van het kabinet aan uw Kamer doen toekomen. In de reactie van het kabinet zal ik dan onder meer ingaan op wat het kabinet een toereikend minimumloon vindt.
Wat is de hoogte van het minimumloon ten opzichte van mediane lonen en gemiddelde lonen in internationaal perspectief? Kunt u een overzicht maken met daarin in ieder geval onze buurlanden en andere in economische zin vergelijkbare landen?
Figuur 3 hieronder geeft de hoogte van het minimumloon weer als percentage van de gemiddelde lonen in een land. Figuur 4 geeft de hoogte van het minimumloon weer als percentage van het mediane loon in een land. Voor beide figuren betreft het data uit 2021.
Figuur 3. Minimumlonen als percentage van gemiddelde loon van voltijds werknemers (2021). Bron: OESO.
Figuur 4. Minimumlonen als percentage van mediane loon van voltijds werknemers (2021). Bron: OESO.
De hoogte van minimumlonen in Europese landen is weergegeven in figuur 5. Het betreft bruto bedragen in 2023.
Figuur 5. Bruto minimumlonen in de eerste helft van 2023 (euro per maand). Bron: Eurostat.
De figuren maken duidelijk dat het Nederlandse wettelijk minimum in absolute bedragen tot de hoogste van Europa behoort. En tegelijkertijd dat die bedragen in relatieve zin, dus ten opzichte van de totale loonverdeling, in 2021 lager waren dan in een aantal andere landen. Dit heeft onder meer te maken met de Nederlandse stelsels ten aanzien van belastingen en inkomensondersteuning, waaronder de toeslagen. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Deelt u de opvatting dat een toereikend minimumloon ten minste 60% van het mediane loon is?
De opvatting van het kabinet over wat een toereikend minimumloon is zal ik opnemen in de kabinetsreactie op de evaluatie van de hoogte van het minimumloon. Ik noemde die evaluatie al in mijn antwoord op vraag 3. Ik verwacht de kabinetsreactie in het najaar aan uw Kamer te kunnen sturen.
Ik kan wel al zeggen dat ik, om de toereikendheid van minimumlonen te beoordelen, niet alleen naar de verhouding ten opzichte van het mediane brutoloon zal kijken. Die maatstaf alleen geeft naar mijn overtuiging namelijk geen goed beeld van de toereikendheid. De verhouding tot het mediane loon zegt vooral iets over de verdeling van lonen in ons land. Voor toereikendheid vind ik het belangrijk om te kijken naar het totale besteedbare inkomen van mensen die het minimumloon verdienen in relatie tot de kosten die zij maken. Daar horen ook de fiscaliteit en de toeslagen bij. De EU-richtlijn inzake toereikende minimumlonen1 biedt Nederland en andere lidstaten de ruimte om indicatoren te kiezen die een beter beeld geven over de toereikendheid van minimumlonen. Het kiezen van geschikte indicatoren doe ik in overleg met de sociale partners.
Deelt u de opvatting dat het minimumloon welvaartsvast dient te zijn?
Ja, ik wil ook graag dat het minimumloon welvaartsvast is. Als kabinet willen we een stap verder gaan. We willen de bestaanszekerheid van lage- en middeninkomens niet slechts op peil houden. We willen die bestaanszekerheid versterken. Dat is een ambitie die we in het coalitieakkoord hebben vastgelegd. Mede om hier invulling aan te geven heb ik het minimumloon per 1 januari 2023 met 10,15 procent verhoogd.
Het verhogen van het minimumloon gaat wel gepaard met een afruil. Als ik het minimumloon verder zou verhogen, schat het Centraal Planbureau in dat meer mensen hun werk verliezen en in een uitkeringssituatie terecht komen.2 Het Centraal Planbureau meldt dat dit verlies aan participatie bij verhogingen tot circa 20% vooral komt doordat uitkeringen in beginsel mee stijgen met het minimumloon. Naarmate de verhoging van het minimumloon omvangrijker is dragen ook andere factoren bij aan het verlies aan participatie. Ook neemt de groep van benadeelden dan in omvang toe.
Om te zorgen dat het inkomen van werkenden toereikend is kijkt het kabinet, naast de hoogte van het minimumloon, daarom ook naar andere factoren die van invloed zijn voor de materiële welvaart van minimumloonverdieners. Denk bijvoorbeeld aan collectieve lasten, toeslagen en beschikbaarheid van betaalbare woonruimte.
Wat gaat u eraan doen om het minimumloon te laten stijgen?
Ik heb het minimumloon per 1 januari 2023 met 10,15 procent verhoogd. En per 1 juli 2023 gaat het minimumloon met ruim 3 procent omhoog als gevolg van de reguliere indexatie.
Daarnaast wordt op 1 januari 2024 één uniform wettelijke minimumuurloon ingevoerd (Wet invoering minimumuurloon, initiatiefwet van de leden Kathmann en Maatoug). Per die datum is het zo dat per gewerkt uur minimaal het wettelijke uurloon betaald wordt. Op dit moment gelden nog vaste minimum maand-, week- en dagbedragen. Aan de hand van de normale arbeidsduur binnen een bepaalde sector kan daar een uurloon van afgeleid worden. Nu leidt dat bij een normale arbeidsduur van 40 uur per week tot een lager uurloon, dan bij een normale arbeidsduur van 36 uur. Bij de invoering van het minimumuurloon op 1 januari 2024 wordt uitgegaan van het afgeleide uurloon bij een arbeidsduur van 36 uur. Voor werknemers die een arbeidsduur van meer dan 36 uur per week hebben, betekent de invoering van het uurloon dus ook een stijging van het loon. Voor werknemers die het minimumloon verdienen en werkzaam zijn in een sector met een normale arbeidsduur van 40 uur betekent dit een eenmalige stijging van het maandloon van circa 11 procent op 1 januari 2024.
Komend najaar zal ik uw Kamer in de kabinetsreactie op de evaluatie van de hoogte van het wettelijk minimumloon informeren over hoe het kabinet de toereikendheid van het wettelijk minimumloon beoordeelt.
Hoe vaak en in welke jaren is de inflatie (gemeten in cpi) groter geweest dan de gemiddelde collectieve arbeidsovereenkomst (cao-)loongroei? Hoe groot is dit verschil?
Tussen 1970 en nu is de consumentenprijsindex in 13 jaren groter geweest dan de cao-loongroei bij bedrijven. Het betreft de jaren 1980, 1981, 1984, 1994, 1995, 2005, 2010, 2011, 2012, 2013, 2019, 2021 en 2022. Het verschil in de jaarlijkse mutaties in deze 13 jaren bedroeg cumulatief 20 procentpunt. Daar staan tegenover jaarlijkse mutaties van cumulatief 52 procentpunt afkomstig uit jaren dat de cao-lonen harder stegen dan de consumentenprijsindex. In mijn antwoord op vraag 11 geef ik een grove indicatie van hoe het wettelijk minimumloon (in euro per maand) zich zou hebben ontwikkeld indien de cpi als ondergrens zou zijn gehanteerd in de indexatie.
Kunt u vraag 8 ook beantwoorden voor de cao-loongroei zoals deze gebruikt wordt voor de indexatie van het minimumloon, namelijk het gewogen cao-loon bedrijven en overheid volgens Wet ketenaansprakelijkheid (WKA) zoals gepubliceerd door het Centraal Planbureau (CPB)?
In de reeks die CPB publiceert zijn er vanaf 1992 cijfers voor de mutatie van het cao-loon gewogen voor bedrijven en overheid. Sinds dat jaar geldt eveneens dat de consumentenprijs in 13 jaren groter is geweest dan de cao-loongroei. Het betreft de jaren 1994, 1995, 1996, 2004, 2005, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2019, 2021 en 2022. Het verschil in de jaarlijkse mutaties in deze 13 jaren bedroeg cumulatief 14 procentpunt. Daar staan jaarlijkse mutaties tegenover van cumulatief 17 procentpunt afkomstig uit jaren dat de gewogen cao-lonen harder stegen dan de consumentenprijsindex.
Hoe waardeert u het voorstel om de indexatiemethode van het minimumloon aan te passen door een ondergrens in te bouwen (bestaande uit de huidige indexatiemethode waarin de termen met betrekking tot de contractloonontwikkeling vervangen zijn door termen met betrekking tot de cpi) indien de huidige indexatiemethode lager uitkomt dan de indexatiemethode waarin de termen met betrekking tot de contractloonontwikkeling zijn vervangen door termen met betrekking tot de cpi?1
Mijn voorkeur is om vast te houden aan de huidige methodiek van vaststelling en indexatie van het minimumloon. Die methodiek maakt dat het minimumloon twee keer per jaar mee stijgt met de contractlonen die werkgevers en werknemersorganisaties overeenkomen in cao’s. Deze methodiek leidt in de praktijk tot een halfjaarlijkse verhoging van het wettelijk minimumloon die doorgaans op breed draagvlak kan rekenen en zodoende tijdig doorgang kan vinden.
Voor indexering van het wettelijk minimumloon op basis van contractlonen is begin jaren '90 gekozen na advisering door de Sociaal-Economische Raad.4 Een uitgangspunt voor het toenmalige kabinet was het streven naar een zodanige economische ontwikkeling dat een structurele inkomensverbeterende toepassing van de koppeling tussen wettelijke minimumloon en uitkeringen mogelijk zou blijven. Concreet betekende dit dat het wettelijk minimumloon middels indexering de toename van de arbeidsproductiviteit en de prijs van de toegevoegde waarde zou volgen. Net als de contractlonen doen. Zo zou het minimumloon in beginsel ook zijn positie ten opzichte van de rest van het loongebouw behouden. De gehele Sociaal-Economische Raad steunde de keuze voor contractlonen als basis voor indexering.
Met de prijs van de toegevoegde waarde zit er dus al een prijscomponent in het huidige indexatiemechanisme. De Nederlandsche Bank schat dat prijsstijgingen in het verleden volledig hebben doorgewerkt in hogere lonen.5 Die doorwerking gebeurt echter niet meteen, maar na een periode van 1 tot 3 jaar. Die vertraging komt onder meer doordat veel collectieve arbeidsovereenkomsten eerder zijn afgesloten en een meerjarige looptijd hebben.
In geval van uitzonderlijk hoge prijsstijgingen bedreigt deze vertraging de koopkracht van mensen die het wettelijk minimumloon verdienen. Hier was is 2022 sprake van. In het coalitie akkoord waren afspraken gemaakt over een structurele, bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon. Gezien de uitzonderlijk hoge prijsstijgingen in 2022 is toen besloten die voorgenomen verhoging versneld in te voeren.6 Deze versnelde invoering was onderdeel van een breder pakket aan inkomensondersteunende maatregelen dat het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd. Zo zijn de zorg- en huurtoeslag en de arbeidskorting verhoogd, en zijn een energietoeslag en tijdelijk prijsplafond geïntroduceerd. Door deze ingrepen is de koopkracht in 2022 en 2023 een stuk hoger dan zonder de kabinetsmaatregelen. In het Centraal Economisch Plan raamde het Centraal Planbureau voor 2023 een mediane groei van de koopkracht van 0,6 procent voor huishoudens met de laagste inkomens (eerste kwintiel). En een groei van 1,2 procent voor de groep die daar vlak boven zit (tweede kwintiel).
Wat zou de additionele indexering (per jaar en in totaal) zijn van dit voorstel ten opzichte van de huidige indexering vanaf 2000 tot nu?
In onderstaande figuur geef ik een grove indicatie van het verloop van het wettelijk minimumloon indien de voorgestelde indexatiemethode vanaf januari 2000 zou zijn gevolgd. Hierbij is alleen de wijze van indexatie aangepast. Dit is een sterke versimpeling, omdat er in praktijk vele doorwerkingen zijn, zoals op de gemiddelde loonstijging, die dan weer effect hebben op de verhoging van het wettelijk minimumloon. Onder deze sterke versimpeling zou het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 in totaal 15 procent hoger zijn dan in de werkelijke situatie (2.221 euro bruto per maand in plaats van 1.934,4 euro bruto per maand). De aanname hierbij is dat in dit scenario naast de halfjaarlijkse indexaties ook de buitengewone verhoging per 1 januari 2023 zou zijn doorgevoerd. Was die buitengewone verhoging echter achterwege gelaten, bijvoorbeeld omdat het minimumloon als gevolg van de alternatieve indexatiemethode sowieso al sneller zou zijn gestegen, dan zou de additionele indexering in totaal 4 procent bedragen (2.005 euro bruto per maand in plaats van 1.934,4 euro bruto per maand).
Figuur 6. Verloop bruto wettelijk minimumlonen bij voorgestelde indexatiemethode (euro per maand).
Wat zouden de koopkrachteffecten hiervan zijn? Kunt u hiervoor verschillende groepen in beeld brengen?
Uitgaande van de grove indicatie van het verloop van het wettelijk minimumloon uit mijn antwoord op vraag 11 zou het bruto minimumloon in 2023 15 procent hoger liggen. Dat is een stijging over 23 jaar, dus een gemiddelde jaarlijkse stijging van 0,6 procentpunt sinds 2000. Wat het effect op de koopkracht zou zijn geweest van deze stijging kan ik niet op een zinvolle manier bepalen. Zoals bij vraag 11 opgemerkt heeft een andere indexatie van het minimumloon doorwerking op vele zaken. Daaronder vallen ook voor de koopkracht zeer bepalende onderdelen zoals contractloonstijging, inflatie en beleidsmaatregelen. Dit maakt dat een koopkrachtanalyse met zoveel onzekerheid omgeven is, dat ik geen betrouwbare uitspraken kan doen over het totale koopkrachteffect. Zelfs niet of het positief of negatief zou uitpakken: een hoger minimumloon is in eerste instantie gunstig voor de koopkracht, maar als het een negatief effect heeft op de algehele economie kan dat een negatief koopkrachteffect geven ten opzichte van de huidige situatie.
Hoe ziet de ontwikkeling van het minimumloon ten opzichte van de inflatie eruit als de nieuwe indexatiemethode gehanteerd zou zijn vanaf 2000 tot nu? Klopt het dat het minimumloon (bij een accurate raming van het CPB) hierdoor minder verslechtert ten opzichte van de cpi?
In onderstaande figuur geef ik een indicatie van het verloop van het wettelijk minimumloon indien de voorgestelde indexatiemethode vanaf januari 2000 zou zijn gevolgd ten opzichte van het verloop van de consumentenprijsindex. Hoewel ook hier geen rekening is gehouden met de doorwerkingen uit mijn antwoorden op de vorige vragen, zou het minimumloon middels de voorgestelde indexatiemethode meer zijn gestegen ten opzichte van de cpi.
Figuur 7. Verloop bruto wettelijk minimumlonen bij voorgestelde indexatiemethode ten opzichte van consumentenprijsindex (indexcijfers, 2002 = 100).
Deelt u de opvatting dat deze indexatiemethode van het minimumloon veel Nederlanders meer ademruimte zouden geven?
Het klopt dat mensen die voor minimumloon werken en werk behouden, met de voorgestelde indexatiemethode een hoger inkomen zouden hebben. Daar staat echter het risico tegenover dat een substantieel aantal mensen volgens het Centraal Planbureau als gevolg van de voorgestelde indexatiemethode werkloos zou worden. Tevens impliceert de voorgestelde methode een forse verhoging van de overheidsuitgaven, wat impliceert dat er minder ruimte zou zijn voor andere collectieve uitgaven zoals die aan zorg, klimaat en onderwijs.
Het bericht ‘Racismecoördinator: 'Structurele discriminatie van moslims bij banken' |
|
Tom van der Lee (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Racismecoördinator: «Structurele discriminatie van moslims bij banken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgelijk is dat de Nationale Coördinator tegen Racisme en Discriminatie (NCRD) constateert dat moslims structureel worden gediscrimineerd door banken en financiële instellingen als gevolg van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik ben geschrokken van deze berichten. De beschreven ervaringen moeten zeer vervelend en frustrerend zijn voor de betrokkenen. Mede naar aanleiding van de signalen van de NCRD, wil ik de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Ik ben momenteel met de NVB, DNB, AFM, NCDR en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Bent u voornemens om onderzoek te doen naar discriminatie door de wijze waarop de Wwft wordt toegepast, zoals de NCRD adviseert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u zeggen over de aanpak van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten hebben banken en financiële instellingen op dit moment om het risico op profileren te verminderen bij de toepassing van de Wwft? Zijn deze middelen afdoende volgens u, gezien de constateringen van de NCRD?
Banken dienen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) cliëntonderzoek te verrichten, de transacties van hun cliënten te monitoren, risico’s te mitigeren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Banken dienen de systemen die ze hiervoor gebruiken zodanig in te richten dat er geen sprake is van discriminatoire elementen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft desgevraagd aan dat banken gebruik maken van diverse instrumenten en maatregelen om risico’s op structurele discriminatie te reduceren en inclusiviteit te bevorderen. Hierbij kan, onder andere, gedacht worden aan training van medewerkers over het voorkomen van (onbewuste) vooringenomenheid bij oordeelsvorming en besluiten, checken op mogelijke (onbewuste) vooringenomenheid bij het uitvoeren van kwaliteitscontroles op de uitvoering van Wwft-processen en een klachtenprocedure voor cliënten. Of de door de banken getroffen maatregelen op dit terrein voldoende zijn, zal moeten blijken uit nader onderzoek naar de constateringen van de NCRD. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat discriminatie van groepen, bijvoorbeeld bij religieuze giften, een breder probleem is dan uitsluiting van klantengroepen alleen, omdat het hier niet enkel gaat om het in kaart brengen welke groepen geen enkele toegang hebben tot het betalingsverkeer, maar ook om een gelijke behandeling in het betalingsverkeer? Bent u bereid om het Plan van Aanpak Witwassen op dit punt aan te scherpen, omdat dit tot nu toe enkel toeziet op het eerst genoemde en niet op het tweede?
Ja, daar ben ik het mee eens. Discriminatie van groepen burgers is vanzelfsprekend ook onacceptabel als deze niet leidt tot volledige uitsluiting van deze groep tot het betalingsverkeer. De prioriteit uit de beleidsagenda aanpak van witwassen, waarmee beoogd wordt om de toegang tot het betalingsverkeer te waarborgen, ziet niet alleen op volledigeuitsluiting van groepen, maar ook op subgroepen binnen een groep die problemen ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. In de voortgangsbrief, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd,2 staat ook dat deze problematiek hierin is opgenomen.
Op welke wijze kunnen de leidraden Wwft (van zowel de verschillende Wwft-toezichthouders als het ministerie) aangepast worden, zodat non-discriminatie bij de toepassing van de Wwft beter wordt verankerd? Zijn de Wwft-toezichthouders en u bereid om dit te doen?
Ik wil eerst een beter beeld krijgen van het probleem en de oorsprong ervan, voordat ik eventuele oplossingen kan beoordelen.
Bent u in gesprek met de Wwft-toezichthouders, met name De Nederlandsche Bank, over het risico op profileren zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over bestrijding witwassen en terrorismefinanciering op 21 december 2022?2 Zo ja, wat zijn de vervolgacties naar aanleiding van het gesprek?
Ja, DNB en AFM zijn ook betrokken bij de gesprekken over de vormgeving van het onderzoek naar de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude, dat ik hierboven noemde. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Het bericht ‘Gewiekst vindt graanhandelaar Cargill toch weer een route om belasting te ontwijken, via Nederland’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gewiekst vindt graanhandelaar Cargill toch weer een route om belasting te ontwijken, via Nederland»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgelijk is dat er door grote internationale multinationals mogelijk nog altijd belasting wordt ontweken via Nederland en Luxemburg?
Het kabinet vindt belastingontwijking een onwenselijk fenomeen. Door belastingontwijking komen de kosten van algemene voorzieningen uiteindelijk te liggen bij burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen.
Nederland heeft de afgelopen jaren belastingontwijking met verschillende maatregelen streng aangepakt. Op internationaal terrein heeft Nederland actief en constructief meegewerkt aan de afspraken die zijn gemaakt over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ook nationaal zijn veel maatregelen genomen. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf 1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 zal de bronbelasting ook gaan gelden voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Het kabinet constateert dat de rente-, royalty- en dividendstromen vanuit Nederland naar laagbelastende landen aanzienlijk zijn afgenomen van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2021. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont.
Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.2 Al deze maatregelen hebben de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk verminderd en bijgedragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Het IMF en de Europese Commissie onderkennen dat Nederland op de goede weg is.3 In tegenstelling tot voorgaande edities doet de Europese Commissie aan Nederland geen landspecifieke aanbevelingen meer op het terrein van belastingontwijking in het kader van het Europees Semester.
Hoewel er grote stappen zijn gezet, is het kabinet nog niet volledig tevreden. Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen.
Op internationaal niveau worden dan ook belangrijke en grote stappen gezet. In oktober 2021 is een tussen 137 landen gesteund akkoord bereikt over de herziening van het internationale belastingstelsel dat steunt op twee pijlers. Het kabinet is verheugd dat het EU-richtlijnvoorstel voor de invoering van een minimumniveau van belastingheffing voor multinationals (Pijler 2) inmiddels is aangenomen. Het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 dat deze internationale afspraken over Pijler 2 implementeert zal naar verwachting nog vóór de zomer van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden. De implementatiedatum is 31 december 2023.
Een deel van de aanpak van het kabinet ziet op het tegengaan van misbruik van doorstroomvennootschappen. Bij een doorstroomvennootschap wordt doorgaans gedacht aan een entiteit zonder of met geringe reële activiteiten waar ten behoeve van de groep omvangrijke geldstromen doorheen lopen. Het kabinet vindt misbruik van doorstroomvennootschappen onwenselijk en wil dat daarom verder aanpakken. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat ook bij de aanpak van doorstroomvennootschappen een internationale aanpak de voorkeur geniet.4
Het kabinet juicht daarom het EU-richtlijnvoorstel5 toe om misbruik van doorstroomvennootschappen aan te pakken. Nederland zet zich bij de richtlijnonderhandelingen actief in, en neemt de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen daarin zo veel mogelijk mee. Met een internationale aanpak wordt het oneigenlijk gebruik van doorstroomvennootschappen op een integrale en uniforme wijze aangepakt. Het kabinet is van mening dat unilateraal vooruitlopen op de implementatie van de EU-richtlijn geen effectieve oplossing is.
Bent u bekend met de in het bovengenoemde artikel beschreven ontwijkingsconstructie? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze constructie er in algemene zin uitziet? Zo nee, welke stappen neemt u om dergelijke constructies in algemene zin nader te onderzoeken?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid merk ik op dat de Nederlandse Belastingdienst geen bemoeienis heeft met de belastingheffing in Luxemburg van aldaar gevestigde vennootschappen.
Kunt u in kaart brengen op welke andere manieren dan in het genoemde artikel geschetst, een bedrijf via Nederland winsten naar Luxemburg zou kunnen sluizen, met als gevolg dat in Nederland geen of bijna geen winstbelasting wordt betaald?
Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de vraag of op welke manieren een bedrijf in zijn algemeenheid in Nederland geen of bijna geen vennootschapsbelasting betaald. Als gevolg van doorgevoerde maatregelen wordt een ondergrens gecreëerd in de vennootschapsbelasting voor bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland. Die maatregelen worden hieronder beschreven.
De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie) bevatten een aantal belangrijke aanknopingspunten voor zijn gericht op het bereiken van twee doelstellingen, namelijk het creëren van een ondergrens in de vennootschapsbelasting voor bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland en het elimineren van verschillen (mismatches) met het buitenland.6 Op basis van deze aanbevelingen van de Adviescommissie zijn met ingang van 1 januari 2022 twee belangrijke maatregelen uit de door de Adviescommissie voorgestelde basisvariant met unilaterale maatregelen per 1 januari 2022 in werking getreden.
Met de eerste maatregel is de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting – met ingang van 1 januari 2022 – boven een bedrag van € 1 miljoen beperkt tot maximaal 50% van de belastbare winst in combinatie met een onbeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn. Door de omvang van de verliesverrekening te beperken tot 50% van de belastbare winst, zullen winstgevende bedrijven vennootschapsbelasting verschuldigd zijn zodra ze winstgevend raken. Dit draagt bij aan het creëren van een ondergrens in de vennootschapsbelasting. De structurele budgettaire opbrengst van deze maatregel bedraagt € 560 miljoen.
De tweede maatregel die naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie met ingang van 1 januari is doorgevoerd betreft het aanpassen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». Wanneer transacties plaatsvinden tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen voorwaarden zoals die ook tussen ongelieerde partijen worden gehanteerd. Dit houdt in dat ook voor transacties binnen een concern een zakelijke prijs in rekening dient te worden gebracht. De meeste landen volgen bij de uitleg van de verrekenprijsregels de OESO-richtlijnen, maar er bestaan desondanks verschillen in de toepassing en interpretatie van het arm’s-lengthbeginsel. Omdat landen het arm’s-lengtbeginsel verschillend of niet toepassen, kunnen in internationale situaties verschillen («mismatches») ontstaan. Om deze mismatches weg te bestrijden zijn met ingang van 1 januari 2022 wettelijke maatregelen doorgevoerd. Als gevolg hiervan worden mismatches in de toepassing van het het arm's-lengthbeginsel effectief bestreden indien dit leidt tot een verlaging van de belastbare winst in Nederland voor zover het andere land dat bij de transactie is betrokken de corresponderende correctie niet of voor een lager bedrag in haar belastinggrondslag betrekt. Met deze maatregel wordt – in lijn met de aanbevelingen van de Adviescommissie – deze vorm van belastingontwijking voorkomen en loopt Nederland internationaal meer in de pas. De structurele budgettaire opbrengst van deze maatregel bedraagt € 231 miljoen.
Voor wat betreft renteaftrek geldt dat Nederland al een generieke renteaftrekbeperking kent in de vorm van de earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel begrenst – kort gezegd – de aftrek van rente tot maximaal 20% van het bruto bedrijfsresultaat.7 Daarmee is Nederland strenger dan de eerste Europese anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD1), die een grens van 30% van het bruto bedrijfsresultaat voorschrijft. Bovendien is de grens van 20% zelfs strenger dan de door de Adviescommissie voorgestelde «aanvullende maatregel» B1 om de grens van de earningsstrippingmaatregel te verlagen van (destijds) 30% naar 25%. Het kabinet heeft deze grens sinds 2022 verlaagd naar 20%. De structurele budgettaire opbrengst van deze aanscherping van de earningsstippingmaatregel bedraagt € 735 miljoen. Daarmee behoort de Nederlandse earningsstrippingmaatregel tot een van de strengste van de EU. Nederland neemt daarmee nu al – zoals het CPB ook constateert8 – een uitzonderingspositie in ten opzichte van andere EU-landen, hetgeen ook een negatief effect kan hebben op reële investeringen in Nederland.
Op welke schaal wordt er, naar u weet, van fiscale constructies via Nederland zoals in het artikel beschreven (breed geïnterpreteerd) gebruik gemaakt?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid kan ik opmerken dat het kabinet ervan overtuigd is dat de genomen maatregelen de mogelijkheden om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Uit de beschikbare gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt al een aanzienlijke daling van rente-, royalty-, en dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2021. Daaruit leid ik af dat de bronbelasting op renten en royalty’s al effect sorteert. Daar komt vanaf 2024 de bronbelasting op dividenden nog bovenop. Voor sommige andere maatregelen zijn er nog onvoldoende gegevens om conclusies te kunnen trekken over de effecten ervan. Daarom blijft het kabinet de ontwikkelingen in de gaten houden. Het kabinet informeert uw Kamer daarom jaarlijks in oktober over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Zijn er, naar u weet, specifieke kenmerken van het Nederlandse fiscale stelsel die Nederland aantrekkelijk maken voor constructies zoals in het artikel beschreven? Of lopen dergelijke constructies, naar u weet, ook via andere landen naar Luxemburg toe?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid kan ik opmerken dat de doorgevoerde maatregelen de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk hebben verminderd en bijdragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals.
Het IMF en de Europese Commissie onderkennen dat Nederland op de goede weg is. In tegenstelling tot voorgaande edities doet de Europese Commissie aan Nederland geen landspecifieke aanbevelingen meer op het terrein van belastingontwijking in het kader van het Europees Semester. Hoewel er grote stappen zijn gezet, is het kabinet nog niet volledig tevreden. Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen.
Wat zijn de gevolgen van het invoeren van pijler 2 van het IF-akkoord (de Wet minimumbelasting 2024) voor fiscale constructies zoals in het genoemde artikel beschreven? Kan dit wetsvoorstel voorkomen dat op deze manier belasting ontweken wordt? Kunt u dit toelichten?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het stemt het kabinet tevreden dat er internationale consensus is bereikt over Pijler 2 en dat is afgesproken het effectieve minimumbelastingtarief vast te stellen op 15%. Aangezien het om een effectief tarief gaat dat wordt berekend per staat, is de verwachting dat een minimumbelastingtarief van 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen.
In zijn algemeen geldt dat de maatregelen omtrent Pijler 2 een tweeledig doel hebben. In de eerste plaats beogen de maatregelen de prikkel voor bedrijven om winsten te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Daarnaast wordt een ondergrens gesteld aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet een race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven. Naar de mening van het kabinet is een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. Door het internationale karakter wordt de doeltreffendheid van een dergelijke minimumbelasting sterk vergroot. Het kabinet steunt derhalve het akkoord dat in OESO-verband is bereikt met betrekking tot de Pijler 2-maatregelen en zal het wetsvoorstel voor de implementatie van Pijler 2 vóór de zomer aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u toelichten waarom u het wel of niet nodig acht om in aanvulling op de invoering van pijler 2 extra maatregelen te nemen om de in het artikel genoemde fiscale constructies van multinationals onmogelijk te maken?
Het kabinet is van mening dat een minimumbelastingtarief van 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen. Een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband is doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. Door het internationale karakter wordt de doeltreffendheid van een dergelijke minimumbelasting sterk vergroot. De noodzaak van aanvullende maatregelen is gezien de positieve effecten van bestaande maatregelen niet evident. Bovendien moeten de effecten van andere maatregelen tegen belastingontwijking nog blijken uit de jaarlijkse monitoring die ik in oktober van elk jaar met uw Kamer deel. Bij het nemen van aanvullende unilaterale maatregelen bestaat het risico dat belastingontwijking zich vooral verplaatst
Het kabinet ziet derhalve geen aanleiding voor additionele maatregelen vanwege de aanstaande implementatie van Pijler 2 en de overige maatregelen die in Europees verband getroffen worden. Naast Pijler 2 wordt het richtlijnvoorstel aanpak doorstroomvennootschappen9 momenteel in Brussel onderhandeld, waardoor brievenbusfirma’s eenvoudiger worden gedetecteerd. Verder zullen multinationals informatie openbaar moeten maken die verder inzicht geeft over, onder andere, de belastingafdracht, het aantal werknemers, de omzet en het resultaat voor belastingen in de landen waarin zij actief zijn. Deze verplichting vloeit voort uit de Implementatiewet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting10, en zal gelden voor verslagjaren die aanvangen na juni 2024.
Bent u bereid om met uw Luxemburgse ambtgenoot in overleg te gaan over het tegengaan van de fiscale constructie zoals beschreven, alsmede belastingontwijking via Nederland en Luxemburg in bredere zin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding voor additionele maatregelen. Ik ben wel voornemens zorgen over eventuele schadelijke belastingstructuren en/of belastingontwijking in brede zin aan te kaarten bij Luxemburg.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De verhuizing van Ferrovial |
|
Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de plannen van het Spaanse bouwbedrijf Ferrovial om naar Nederland te verhuizen?1
Ik ben bekend met het voornemen van het bedrijf Ferrovial om de locatie van de tophoudster te verplaatsen van Spanje naar Nederland.
Ziet u het Nederlandse belastingsysteem als een van de redenen voor Ferrovial om naar Nederland te verhuizen?
Voor de motieven achter het voornemen kan ik alleen afgaan op de uitlatingen van het bedrijf zelf. Daaruit maak ik op dat het bedrijf geen fiscale redenen heeft voor de verplaatsing. Ferrovial stelt meer internationale investeerders te willen aantrekken, en daarvoor haar aandelen zowel in Spanje, Nederland als de Verenigde Staten (VS) te willen laten verhandelen. Een notering aan een Nederlandse beurs maakt het volgens Ferrovial eenvoudiger om een duale notering in de VS aan te vragen dan een beursnotering in Spanje.2
Heeft de Nederlandse belastingdienst of een andere Nederlandse overheidsdienst contact gehad met vertegenwoordigers van Ferrovial voorafgaand aan de aankondiging tot verhuizing? Op welke momenten vond dit plaats en welke instanties waren daarbij betrokken?
Ferrovial heeft al langere tijd meerdere vestigingen in Nederland. Daarom heeft het bedrijf hoogstwaarschijnlijk weleens contact met een of verscheidene Nederlandse overheidsdienst(en). Ik neem aan dat de vragenstellers vooral willen weten of het bedrijf contact heeft gehad met een Nederlandse overheidsdienst over het voornemen tot verplaatsing.
Ik heb navraag gedaan bij de overheidsdiensten (i) die relevant zijn in het licht van de door de leden van uw Kamer gestelde vragen; of (ii) waarmee eventueel contact in de rede zou liggen gezien de door het bedrijf gegeven motivatie voor de voorgenomen verplaatsing. Het gaat om het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Financiën, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de Belastingdienst, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandse ambassade in Spanje.
Voor de Belastingdienst geldt het volgende. Het is onderdeel van het toezichtconcept bij grote ondernemingen dat er contact plaatsvindt tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. Op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen is het echter niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige voor iedereen kenbaar te maken. Hieronder valt ook de vraag over de inhoud van een eventueel contact met de Belastingdienst en het al dan niet bestaan van een afspraak die in het kader van zekerheid vooraf wordt overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige. Wel kunnen we bevestigen dat er geen recentelijk contact is geweest tussen Ferrovial en de Belastingdienst voorafgaand aan de bekendmaking van het voornemen van het bedrijf Ferrovial om de locatie van de tophoudster te verplaatsen van Spanje naar Nederland.
De AFM heeft mij laten weten dat Ferrovial contact heeft gehad met hen in het kader van het goedkeuringstraject van het prospectus dat nodig zal zijn voor de toelating tot de handel van de aandelen op Euronext. Wat een onderneming bespreekt met de toezichthouder is vertrouwelijke informatie en is dan ook niet met mij gedeeld.
Voor de andere overheidsdiensten waarbij ik navraag heb gedaan geldt dat het bedrijf, voor zover ik heb kunnen nagaan, voorafgaand aan de aankondiging van het voornemen tot verplaatsing daarover geen contact heeft gehad.
Is er tijdens deze contacten gesproken over het Nederlandse belastingsysteem?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. In reactie op vraag 5 merk ik in zijn algemeenheid op dat in het kader van zekerheid vooraf – binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie – met de Belastingdienst enkel afspraken kunnen worden gemaakt over de fiscale gevolgen van een voorgenomen rechtshandeling.
Zijn er afspraken gemaakt met Ferrovial over de toepassing van de belastingregels en de te betalen belastingen?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat is er afgesproken en in welke vorm (bijvoorbeeld een vooroverleg of een ruling)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van belastingconcurrentie met andere EU-landen? Schaart u de reden van deze verhuizing onder het mom van belastingconcurrentie?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, heeft het bedrijf bij mijn weten geen fiscale motieven voor het voornemen om de tophoudster naar Nederland te verplaatsen. Daarom zie ik niet in hoe de reden van deze verplaatsing onder belastingconcurrentie geschaard zou kunnen worden.
Over belastingconcurrentie met andere EU-landen in het algemeen is mijn positie als volgt. Het kabinet vindt het onwenselijk als het streven naar een aantrekkelijk investeringsklimaat leidt tot intensieve belastingconcurrentie tussen landen. Nederland wil een race naar de bodem voorkomen en de mogelijkheden voor bedrijven om belasting te ontwijken aanpakken. Nederland is daarom voorstander van internationale afspraken op het gebied van de belastingheffing van internationaal opererende bedrijven. Internationale afspraken dragen bij aan een zo groot mogelijk gelijk speelveld en (binnen de EU) aan een sterke interne markt. Nederland loopt voorop bij de implementatie van het EU-richtlijnvoorstel voor een minimumniveau aan winstbelasting («Pijler 2») die een ondergrens stelt aan belastingconcurrentie in de winstbelasting. Nederland heeft zelf een effectief tarief in de vennootschapsbelasting van 22,5% (niveau 2021),3 wat rond het Europees gemiddelde is en ruim boven het in Pijler 2 afgesproken minimumniveau van 15%. Ten aanzien van belastingontwijking heeft Nederland zich de afgelopen jaren op internationaal terrein als een voortrekker getoond en daarin ook unilateraal veel stappen gezet. Het IMF, de OESO en de Europese Commissie onderkennen de goede stappen van Nederland. In tegenstelling tot voorgaande edities doet de Europese Commissie aan Nederland geen landspecifieke aanbevelingen meer op het terrein van belastingontwijking in het kader van het Europees Semester.
Kunt u iets zeggen over de misgelopen belastingopbrengsten voor de Spaanse Staat en de verwachte extra inkomsten voor Nederland?
Nee. In algemene zin merk ik op dat internationaal als uitgangspunt geldt dat winstbelasting geheven wordt op de plek waar waarde wordt gecreëerd. Dat betekent dat de verplaatsing van de vestigingsplaats van een tophoudster niet als gevolg heeft dat de gehele winst van een bedrijf voortaan in een ander land belast wordt. Er zijn te veel onzekere factoren, zoals de aard en omvang van de activiteiten die in Nederland worden ontplooid en de winstgevendheid daarvan, om een betrouwbare inschatting te kunnen maken van de consequenties voor de vennootschapsbelastingopbrengst van Nederland. Ook van het effect op andere belastingsoorten zoals de dividendbelasting en de loonbelasting kan geen betrouwbare inschatting gemaakt worden. Ik heb tot slot geen inzicht in het effect van deze bedrijfsbeslissing op de belastingafdracht aan de Spaanse overheid.
De ophanden zijnde juridische hervormingen in Israël |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de ophanden zijnde juridische hervormingen in Israël waarin de invloed van het Israëlische hooggerechtshof zal worden ingeperkt?
Ja.
Wat betekenen de plannen, waarin politici de macht krijgen om rechters te benoemen en voor rechtbanken het recht substantieel wordt ingeperkt om wetgeving en ministeriële afspraken te controleren, voor de Israëlische democratie?
Een onafhankelijke rechterlijke macht is het fundament voor een democratische rechtsstaat. De door u genoemde hervormingen raken hier direct aan en zijn daarom zorgelijk. Als gevolg van oplopende spanningen in de samenleving heeft premier Netanyahu op 27 maart jl. de behandeling van de juridische hervormingen gepauzeerd om in gesprek te gaan met de oppositie over een mogelijk compromis in de juridische hervormingsplannen. Op langere termijn zal een meer structurele oplossing moeten worden gevonden, waarbij het kabinet van mening is dat het in het belang van Israël zelf is om de fundamenten van de Israëlische rechtsstaat te eerbiedigen.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Gaat u de hervormingen openbaar veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in de context van de achtergestelde positie van Palestijnen in Israël en andere recente ontwikkelingen zoals de annexaties op de Westelijke Jordaanoever, de overdracht van bevoegdheden over de bezette gebieden naar het Israëlische Ministerie van Defensie, en het oplaaiende geweld tussen Israël en Palestina?
De voorgestelde hervormingen in de huidige vorm raken aan de rechtszekerheid voor alle Israëliërs (inclusief de Arabische bevolking). Dit geldt ook voor de rechtszekerheid van Palestijnen in de bezette gebieden. De exacte invloed is nu nog niet volledig te overzien, mede doordat de dialoog met de oppositie over een mogelijk compromis nog gaande is. De ontwikkelingen op dit gebied zetten de reeds bestaande en fragiele context verder onder druk. Op 19 maart jl. hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit, gefaciliteerd door de VS, Jordanië en Egypte, in Sharm el-Sheikh afspraken gemaakt om te komen tot de-escalatie. Het kabinet steunt deze afspraken en neemt de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden, inclusief de recente gebeurtenissen tijdens de religieuze feestdagen, zeer serieus. Nederland heeft alle partijen tot kalmte en de-escalatie opgeroepen, en Israël bovendien met klem aangespoord geen actieve opvolging te geven aan de kabinetsplannen die een vreedzame en duurzame oplossing nog verder op afstand zouden plaatsen. Nederland heeft tevens in EU-verband voorgesteld om deze boodschap gezamenlijk aan Israël over te brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpassing van de 2005 Gaza Disengagement Law en de invoering van de doodstaf voor terrorisme. Nederland staat in goed contact met de andere EU-lidstaten over deze ontwikkelingen en blijft dit doen. Deze boodschap wordt ook publiekelijk uitgedragen, getuige de verklaring van de hoge vertegenwoordiger Borrell en alle 27 lidstaten.1
Wat betekenen de hervormingen voor een van de laatste officiële manieren voor Palestijnen om onteigening of destructie van hun huis aan te vechten door middel van een petitie bij het Hooggerechtshof in Israël?
Dat is op dit moment niet volledig te voorspellen, mede doordat de dialoog met de oppositie over een mogelijk compromis in de juridische hervormingsplannen nog gaande is, en premier Netanyahu eind maart heeft aangekondigd de behandeling van de verschillende wetsvoorstellen – waaronder de zogenaamde «override» clausule – uit te stellen. De override clausule is één van de beoogde hervormingen, waarmee het mogelijk wordt om met een meerderheid van stemmen in de Knesset uitspraken van het Hooggerechtshof naast zich neer te leggen. Dat kunnen in potentie ook uitspraken zijn die raken aan onteigening en destructie.
Heeft u uw ambtsgenoot in Israël aangesproken op deze ontwikkeling? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zo ja, welk effect heeft dit gehad en heeft dit gesprek een vervolg?
In de continue dialoog met Israël wordt op alle niveaus het belang van de fundamenten van de democratische rechtsstaat onderstreept. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan in een gesprek met mijn Israëlische counterpart dat ik had op 17 april jl.
Bent u bereid de aangekondigde hervormingen in EU-verband te bespreken en uw Europese ambtsgenoten aan te moedigen zich eveneens uit te spreken tegen de aangekondigde hervormingen en om diplomatieke stappen te zetten om deze problematische ontwikkelingen aan te kaarten?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat zijn de consequenties voor de relatie met Israël als de hervormingen daadwerkelijk worden ingevoerd?
Nederland blijft richting Israël zorg uitspreken over de huidige ontwikkelingen. De brede bilaterale relatie met Israël biedt hier mogelijkheid toe.
Welke stappen kunnen er (in EU-verband) genomen worden om ervoor te zorgen dat de democratie in Israël niet verder afglijdt?
Onafhankelijke rechtspraak is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. In de dialoog tussen de EU en Israël wordt het belang hiervan onderstreept. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Het feit dat sinds november 700 Iraanse meisjes op school zijn vergiftigd |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat sinds november al bijna 700 meisjes vergiftigd zijn op school in Iran, op maar liefst 58 scholen in het land?1, 2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de notie in dit artikel dat sommige Iraniërs speculeren dat de schoolmeisjes worden vergiftigd door het regime als wraakactie tegen de demonstraties naar aanleiding van de dood van Mahsa Amini?
Het kabinet heeft met ontzetting kennis genomen van de verschrikkelijke berichten over grootschalige vergiftigingen van jonge meisjes op scholen in Iran. Meisjes moeten, overal ter wereld, veilig naar school kunnen gaan en veilig kunnen leren. Het is belangrijk dat dit grondig onderzocht wordt en dat de daders ter verantwoording worden geroepen. Het is op dit moment onduidelijk wie er achter deze vergiftigingen zit. De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en er zijn inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat Iraanse autoriteiten volgens Human Rights Watch tegenstrijdige verklaringen afleggen, de ernst van de aanvallen bagatelliseren ondanks de woede van ouders en studenten? Deelt u het vermoeden dat het Iraanse regime direct of indirect verantwoordelijk is voor deze gruwelijke misdaden?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het regime tot nu toe nog niets gedaan heeft om een einde te maken aan deze gifgasaanvallen, en dat er niets wordt gedaan om nieuwe aanvallen te voorkomen?
Het eerste bericht over vergiftiging van schoolmeisjes dateert van 30 november 2022. De vergiftigingen en de schaal waarop deze plaatsvonden – ruim 1200 meisjes op tenminste 91 scholen verspreid over 20 provincies – werden aanvankelijk ontkend door de Iraanse autoriteiten. Het kabinet heeft daarnaast ernstige zorgen over berichten over de arrestatie van een journalist die onderzoek deed naar deze vergiftigingen.4 Dit alles roept serieuze vragen op over de inzet van de Iraanse autoriteiten om dergelijke aanvallen te voorkomen en voortvarend onderzoek te doen naar de daders. De Iraanse autoriteiten hebben inmiddels aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Ook zijn er arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Deelt u de mening dat we als het gaat om verantwoordelijkheid en gerechtigheid weinig kunnen verwachten van het feit dat Iran nu zegt zelf onderzoek te gaan doen naar deze aanvallen mede gezien het feit dat Iran een slechte trackrecord heeft als het gaat om onderzoek naar geweld tegen meisjes en vrouwen4, het regime al maandenlang op gruwelijke wijze protesten neerslaat, waarbij duizenden vrouwen gearresteerd zijn en honderden vermoord, en jonge mannen vermoord zijn zonder eerlijk juridisch proces?
Het kabinet deelt de mening dat de Iraanse autoriteiten geen goede reputatie hebben inzake het doen van onafhankelijk onderzoek conform internationale standaarden naar geweld tegen meisjes en vrouwen. Zo stelde de VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran in zijn recente rapport nogmaals expliciet dat de onderzoeken van de Iraanse autoriteiten naar de dood van Jina Mahsa Amini «geloofwaardig, noch transparant waren en niet voldeden aan de minimumvereisten van onpartijdigheid en onafhankelijkheid».6 In dit specifieke geval hebben de Iraanse autoriteiten tot op het hoogste niveau aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Of dat ook gebeurt, zal moeten blijken. Het kabinet blijft deze ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap een rol moet spelen om te zorgen dat de daders verantwoordelijk gehouden worden voor deze misdaden?
De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen. Indien duidelijk wordt wie de verantwoordelijken zijn, zal het kabinet serieus kijken naar mogelijke verdere acties in EU-verband.
Bent u bereid om als Nederland de lead te nemen in het opzetten van concrete programma’s die mensenrechtenverdedigers, journalisten en burgers kunnen trainen in het verzamelen van bewijsmateriaal dat gebruikt kan worden in rechtszaken tegen de misdaden die nu in Iran plaatsvinden?
Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Iran verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden, ook met het oog op gebruik in mogelijke toekomstige rechtszaken. Nederland heeft zich in de VN-Mensenrechtenraad actief ingezet voor de oprichting van een onafhankelijke VN Fact Finding Mission (FMM). De FFM is inmiddels gestart met haar werkzaamheden en zal in juni 2023 een eerste mondelinge update geven aan de VN-Mensenrechtenraad. Bewijsgaring is een onderdeel van het mandaat van de FFM, en bewijs van mensenrechtenschendingen kan bij de FFM worden aangeleverd. Hiertoe heeft deFFM een specifieke oproep gedaan.7 De FFM functioneert hiermee ook als een centraal punt voor bewijsgaring.
Bij het verzamelen van bewijs is het van belang dat aan bepaalde standaarden wordt voldaan, zodat het bewijs kan worden gebruikt in rechtszaken. Hiertoe bestaan verschillende richtsnoeren en codes. Het kabinet wijst bijvoorbeeld op de Guidelines for civil society organisations – Documenting international crimes and human rights violations for accountability purposes.8 Deze richtsnoeren zijn opgesteld door het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof en Eurojust, en bieden handvatten voor bewijsgaring die ook gebruikt kunnen worden voor het aanleveren van bewijs bij de FFM.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een centraal punt komt voor het verzamelen van bewijsmateriaal dat in juridische procedures gebruikt kan worden en dat nu apart door verschillende mensenrechtenorganisaties, activisten en journalisten verzameld wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap, zoals bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof (ICC) te bekijken hoe zo’n programma ontwikkeld en uitgevoerd kan worden, en hoe er een (online) centraal verzamelpunt opgezet kan worden dat toegankelijk is voor burgers, journalisten en activisten in Iran?
Het kabinet verwijst naar de eerdere Kamerbrief d.d. 31 januari 2023 over de juridische mogelijkheden om verantwoordelijken van mensenrechtenschendingen in Iran internationaal strafrechtelijk te vervolgen. Zoals ook gesteld in deze brief bestaat voor de vervolging en berechting van individuele verdachten van internationale misdrijven in Iran door een internationaal tribunaal vooralsnog geen rechtsgrondslag. Een eventuele verwijzing door Nederland of een ander gelijkgezind land naar het Internationaal Strafhof (ISH) zou geen effect hebben, omdat Iran geen partij is bij het Statuut van Rome en er ook geen andere rechtsgrondslag is voor de Aanklager om een onderzoek te starten (zoals een verwijzing door de VNVR, waarvoor draagvlak onwaarschijnlijk is).
Bent u daarnaast bereid om de hoofdaanklager van het ICC te vragen een onderzoek in te stellen naar de chemische aanvallen op de schoolmeisjes?
Zie antwoord vraag 9.
De Nederlandse steun voor het project van Boskalis in Manila |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Frontlinie over de Nederlandse betrokkenheid bij milieu,- en mensenrechtenschendingen bij de aanleg van een internationaal vliegveld in Filipijnen1, die ook worden benoemd in het Global Witness rapport «Runaway Risk»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de OESO- en VN-richtlijnen, de weigering van ADSB en Boskalis om, ondanks verzoeken, informatie met stakeholders te delen met betrekking tot hun human rights due diligence?
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop ADSB en Boskalis hun rol met betrekking tot transparantie bij dit project vervullen in lijn is met de internationale OESO- en VN richtlijnen. Deze richtlijnen vereisen onder meer publicatie van het beleid voor het uitvoeren van due diligence, maar stellen geen eisen ten aanzien van het openbaarmaking van specifieke projectinformatie.
Wel publiceert ADSB sinds 1 januari jl. de hoofdlijnen van de milieu en sociale beoordeling van categorie A en B projecten binnen dertig dagen na afgifte van de polis.
Bij dit project zet ADSB in op maximale transparantie. ADSB kan echter niet zelfstandig overgaan tot openbaarmaking van documenten die eigendom zijn van de projecteigenaar en bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Verder hebben ADSB en Boskalis meerdere malen gesproken met (vertegenwoordigers van) lokale belanghebbenden en is er in deze dialoog, binnen de kaders van de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), informatie met hen gedeeld.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van het rapport van Global Witness nemen om te zorgen dat betrokken Nederlandse (of in Nederland gevestigde) bedrijven mensenrechten respecteren en due diligence uitvoeren en daarover rapporteren zoals voorgeschreven in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Het kabinet hecht belang aan het respecteren van mensenrechten en committeert zich aan VN-richtlijnen zoals de UNGP’s. ADSB onderschrijft de OESO-richtlijnen en werkt volgens deze richtlijnen, ook in het project waar deze Kamervragen over gaan. Daarbij beoordeelt ADSB of betrokken Nederlandse bedrijven mensenrechten respecteren, due diligence uitvoeren en transparant zijn conform de OESO richtlijnen. Voor Boskalis is geconcludeerd dat zij hieraan voldoen en hierop wordt tijdens de uitvoering van het project gemonitord door ADSB. Aangezien het beleid in lijn is met de OESO-richtlijnen, ziet het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
In de reactie van het Ministerie van Financiën op de Frontlinie aflevering «De baggerbaai op de Filipijnen» van 9 februari3, wordt gesteld dat de aanbevelingen uit het Manila Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP) met betrekking tot «mitigatie, preventie en compensatie van de nadelige effecten» zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordelingen van ADSB4; kunt u concreet per aanbeveling aangeven hoe deze zijn meegenomen in deze beoordelingen?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een masterplan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt hier geen onderdeel van uit. In het masterplan wordt wel een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla voor het geval dat de Filipijnse overheid besluit op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Zo beveelt het MBSDMP aan om maatregelen te nemen ter preventie van overstromingen, aandacht te hebben voor de watervoorziening van de omliggende gemeenschappen en zou hierop langdurige monitoring moeten plaatsvinden. Deze aspecten zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordeling van de ekv-aanvraag. Voor de preventie van overstromingen zullen baggerwerkzaamheden in de rivieren rond het projectgebied plaatsvinden. De waterhuishouding in en rond het projectgebied wordt gemonitord zodat de watervoorziening voor omliggende gemeenschappen niet in gevaar komt. Hierop wordt gedurende de looptijd van de polis gemonitord door ADSB en de onafhankelijke consultants MFC en Earth Active.
Bent u bekend met het feit dat het MBSDMP afraadt om het project in de betreffende locatie te ontwikkelen en aanbeveelt om, indien het project toch doorgaat, natuurcompensatie te plegen met een omvang die gelijkstaat aan tenminste tienmaal de oppervlakte van het projectgebied (2.565 hectare)?5 Kunt u concreet aangeven hoe de betreffende aanbeveling uit het MBSDMP over de omvang van natuurherstel alsnog uitgevoerd zal worden nu San Miguel slechts uitgaat van een compensatie van 1.000–1.700 hectare?6
Ja, daar is het kabinet bekend mee. De in het masterplan voorgestelde compensatie van tenminste tien maal de oppervlakte van het projectgebied is echter niet overgenomen door het project of de Filipijnse overheid is ook geen vereiste om te voldoen met wat de internationale mvo-standaarden op het gebied van natuurcompensatie voorschrijven. De verloren natuurwaarden worden door het project gecompenseerd volgens het in de internationale standaarden voorgeschreven «no net-loss» principe, waarbij minimaal evenveel waarde dient te worden gecompenseerd als er verloren gaat. Dit is als vereiste opgenomen in het Environmental Social Action Plan (ESAP) en op de uitvoering hiervan wordt toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met de aantijgingen uit het Global Witness rapport, dat het eerste Environmental Compliance Certificate (ECC) van projecteigenaar San Miguel onrechtmatig verkregen is? Hoe beoordeelt u de due diligence van Boskalis, gezien zij het New Manila International Airport (NMIA) project hebben aangenomen op basis van deze onrechtmatig verkregen ECC?
Ja. Het kabinet herkent dit beeld niet. Het ECC is volgens het kabinet rechtmatig verkregen op basis van nationale wet- en regelgeving. Dit beeld wordt bevestigd door ADSB die een onafhankelijke consultant onderzoek heeft laten doen naar dit aspect.
Bent u bekend met het persbericht van 24 mei 2022 van Boskalis over de toekenning van de exportkredietverzekering (EKV) aan dit project waarin ADSB stelt dat zij met de toekenning van de EKV «ook echt samen het verschil gemaakt voor de lokale gemeenschappen en de natuur»?7 Hoe ziet u dit in het licht van het interview met Boskalis waarin de CEO stelt dat de getroffen vissers ruim twee jaar na dato nog steeds niet gecompenseerd zijn?
Ja, het kabinet is bekend met dit persbericht.
De Nederlandse Staat verstrekt een exportkredietverzekering alleen als de negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Het project is opgestart volgens Filipijnse wet- en regelgeving en kende tekortkomingen op dit punt, hetgeen ook door de heer Berdowski in het interview benoemd wordt. Op aandringen van ADSB en met behulp van consultants is in reactie hierop een plan opgesteld om het gat tussen de Filipijnse en de internationale standaarden te repareren. Dit heeft ertoe geleid dat de groep formele landeigenaren inmiddels volledig is geïdentificeerd en gecompenseerd. Daarnaast moesten de lokale bewoners zonder formele eigendomspapieren en vissers die niet, of niet voldoende gecompenseerd zijn, worden geïdentificeerd en gecompenseerd. Compensatie van deze groep is inmiddels bijna afgerond. Onafhankelijke consultants zien toe op de uitvoering en rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. Vissers die niet gecompenseerd zijn maar menen hier wel recht op te hebben kunnen gebruik maken van een klachtenmechanisme. Ook op de afhandeling van binnengekomen klachten wordt toegezien door de onafhankelijke consultants.
Hoe beoordeelt u de uiting van de CEO van Boskalis in het interview met Frontlinie dat hij de vissers graag eerder had gecompenseerd, maar dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij San Miguel ligt, in het licht van afspraken voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zoals de OESO-richtlijnen, gezien deze effecten het directe gevolg zijn van de werkzaamheden van Boskalis?
Ook voor het kabinet is het belangrijk dat compensatie van betrokken partijen plaatsvindt conform internationale mvo-standaarden. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven wordt op de uitvoering van de compensatie toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met Flaviano Villanueva en het PAGHILOM project, dat in de Filipijnen in 2021 van de Nederlandse regering de Mensenrechtentulp ontving voor hun werk in het bijstaan van slachtoffers van buitengerechtelijke executies door de Filipijnse politie? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat dezelfde organisatie die van Nederland een mensenrechtenprijs ontvangt op dit moment ondersteuning biedt aan Filipijnen die door Nederlandse betrokkenheid bij de bouw van Manila Airport geforceerd hun huis moeten verlaten en hun levensonderhoud verliezen?
Ja. De heer Villanueva verricht waardevol werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
Wat is uw reactie op het statement van de Mensenrechtentulpwinnaar die zich afvraagt «waarom [hij] een award zou ontvangen die [hem] gegeven wordt in ruil voor bloedvergieten»?
Zie het antwoord op vraag 9. Het kabinet verwelkomt de inzet van de heer Villanueva voor kwetsbare groepen ook in het kader van de bouw van de nieuwe luchthaven.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het project? Is er momenteel contact en steun voor mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van slachtoffers van de zandwinning (de vissersfamilies die visgronden kwijtraken)? Waarom wel of niet?
De Nederlandse ambassade onderhoudt contacten met maatschappelijke partijen die opkomen voor de belangen van groepen die geconfronteerd worden met de stadsuitbreiding van Manilla. Deze stadsuitbreiding beslaat talloze projecten die voor het grootste gedeelte door niet-Nederlandse aannemers worden uitgevoerd. De Nederlandse ambassade is geen onderdeel van dit project in Manila Bay.
Op regelmatige basis spreekt de ambassade met de verschillende betrokkenen, zowel met de projecteigenaar en -uitvoerder als met vertegenwoordigers van lokale inwoners in en rond het projectgebied.
Hoe verklaart u deze incoherentie van Nederlands handelen in de Baai van Manila, waarbij aan de ene kant Boskalis een EKV krijgt om dit project te doen en aan de andere kant Nederland een organisatie die slachtoffers bijstaat een award uitreikt? Welke concrete acties gaat u op de korte termijn ondernemen om te zorgen dat de slachtoffers van dit project op korte termijn op een rechtvaardige wijze gecompenseerd gaan worden?
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van incoherentie. De mensenrechtentulp is uitgereikt aan de heer Villanueva voor het waardevolle werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
De inzet van het kabinet is primair gericht op correcte uitvoering van de punten in het ESAP, inclusief compensatie, zodat het project aan internationale standaarden voor mvo voldoet. Bij uitblijven van concrete acties van de projecteigenaar ter verbetering van de situatie, kan als ultiem drukmiddel besloten worden om de trekking uit de lening te stoppen tot de afgesproken maatregel is uitgevoerd. Het kabinet zal dit instrument inzetten wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om naast het publiceren van de second opinion als het gaat om de monitoring van het project, ook opdracht te geven voor een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvormingsproces en naleving van IMVO-standaarden rondom de toekenning van een EKV voor het New Manila International Airport project van Boskalis aangezien dit twee aparte vraagstukken zijn?
Het gehele mvo-beleid voor de ekv is onlangs door een externe partij geëvalueerd.8 Uit deze evaluatie, die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat het beleid effectief is in het voorkomen van het verzekeren van transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu.
Aan de besluitvorming over de ekv voor dit project is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan, welke bijna twee jaar in beslag heeft genomen. Als extra waarborg dat de monitoring naar behoren functioneert en in staat is om vertragingen en misstanden tijdig en toereikend te adresseren, heeft het kabinet de externe consultant Steward Redqueen ingehuurd om het monitoringsproces te beoordelen. Voor dit onderzoek heeft Steward Redqueen toegang tot alle relevante documenten. Een niet-bedrijfsgevoelige samenvatting van de conclusies zal met de Kamer worden gedeeld.
Alles in overweging nemende ziet het kabinet geen aanleiding om nog een extra onafhankelijk onderzoek naar deze transactie in te stellen.
Wilt u daarbij ingaan op 1) de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ADSB en Boskalis m.b.t. de effecten op mens en milieu en 2) wat er gedaan moet worden volgens IMVO-standaarden om negatieve effecten voor de gemeenschappen en de natuur te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe teakhout uit Myanmar illegaal bij Nederlandse superjachtbouwers belandt»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat ondanks de Europese sancties tegen het bedrijf Myanmar Timber Enterprise (MTE) houthandelaren nog altijd voor miljoenen euro’s per jaar aan teakhout uit Myanmar importeren in de Europese Unie, en dat dit hout ook specifiek in Nederland terechtkomt voor de bouw van superjachten?2
De EU-sancties tegen Myanmar Timber Enterprise (MTE) verbieden het direct of indirect aangaan van transacties met dit bedrijf, omdat het aanzienlijke inkomsten genereert voor de Myanmarese Junta. MTE heeft een monopolie op de productie en export van hout uit Myanmar. De import van alle soorten hout uit Myanmar is de afgelopen jaren drastisch teruggedrongen, zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt. Er zijn verschillen in handhaving, dit is iets waar de Europese Commissie actief naar kijkt.
Hoe kan het dat deze sancties verschillend worden geïnterpreteerd en gehandhaafd in verschillende Europese landen, waardoor bijvoorbeeld via Italië, Polen en Tsjechië nog steeds voor miljoenen aan teakhout wordt geïmporteerd? Wat bent u van plan om daaraan te doen? Bent u bereid om deze landen daar bilateraal op aan te spreken en tegelijkertijd ook op EU-niveau te pleiten voor het dichten van de gaten in de EU-sanctiewetgeving?
Het kabinet is doorlopend in gesprek op EU-niveau om verschillen in interpretatie van sanctieregels te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Zo zijn bijvoorbeeld begrippen uit sanctieverordeningen als «indirect», «eigendom» en «zeggenschap» niet gedefinieerd, wat zou kunnen leiden tot verschillen in interpretatie. Het kabinet is hierover in gesprek in de Raad. Daarnaast kunnen uitzonderingen voor bijvoorbeeld bestaande contracten soms ook de indruk wekken dat sancties niet gelijkluidend zijn geïmplementeerd terwijl dat wel het geval is.
De Europese Commissie heeft een duidelijke rol om met informele guidance meer duidelijkheid te scheppen over een uniforme interpretatie van sanctiemaatregelen. De Europese Commissie houdt daarnaast toezicht op de implementatie van sancties door de lidstaten, heeft hierin een coördinerende rol en dringt hierbij aan op strikte toepassing van sancties.
Wat bent u bereid te ondernemen op EU-niveau om te voorkomen dat Nederlandse handelaren de lidstaat opzoeken die de Europese regels het soepelst interpreteert en het minste handhaaft?
Nederland interpreteert en implementeert EU-sancties op een strikte manier. Handhaving van sancties is een nationale competentie. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Indien er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden door Nederlandse bedrijven wordt er altijd door de douane onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden, ook indien Nederlandse bedrijven in andere lidstaten sanctieregels overtreden.
Bent u bereid ervoor te pleiten dat het Hof van Justitie een duidelijke uitspraak doet over de reikwijdte van deze sancties, waardoor het voor alle Europese landen duidelijk is hoe de sancties geïmplementeerd moeten worden?
Momenteel ligt er geen rechtstreeks beroep of een verzoek om een prejudiciële verwijzing met betrekking tot deze sancties bij het Hof voor. De mogelijkheid het Hof enkel om een algemeen advies te verzoeken staat alleen open voor lidstaten bij vragen omtrent de uitlegging van het Unierecht over de vraag of een voorgenomen internationale overeenkomst verenigbaar is met de EU-verdragen.
Wat zijn de mogelijkheden om ook sanctieontwijking via derde landen, bijvoorbeeld via India, tegen te gaan, waar het hout uit Myanmar verkocht wordt als «Indiaase teak»?
Naleving van sancties begint binnen de EU-lidstaten zelf. Het kabinet zet, naast strikte nationale naleving, in op een brede internationale anti-omzeilingsagenda. Dit begint met een grotere gezamenlijke analysecapaciteit op EU-niveau en kan uitmonden in opvolging d.m.v. diplomatieke outreach, nieuwe sancties of andere maatregelen. Uw Kamer is hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief «Terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne» d.d. 20 februari jl.3
Hoe bent u van plan om de Nederlandse jachtbouwers die tot nu toe gevrijwaard worden van iedere verantwoordelijkheid voor de import van illegale teak uit Myanmar aan te spreken op het in stand houden van deze illegale handel en smokkel?
De Nederlandse overheid verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles (UNGP’s) naleven. Concreet betekent dit dat (ondernemers in) internationaal opererende bedrijven rekening moeten houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties (zoals toeleveranciers). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UNGP’s. Ook wanneer het (risico’s op) negatieve gevolgen door toedoen van zakelijke relaties betreft, dienen bedrijven zich in te spannen om deze gevolgen te voorkomen of mitigeren.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de genoemde Enno P. in het artikel, dat als er een duidelijk verbod was op het importeren van hout uit Myanmar, hij dit nooit had gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor een totaalverbod op het importeren van hout uit Myanmar?
De EU heeft in juni 2021 de Myanmar Timber Enterprise (MTE) op de sanctielijst gezet. Aangezien de enige legale bron van hout uit Myanmar het staatsbedrijf MTE is, komt het sanctioneren van deze entiteit neer op een de facto verbod op het importeren van hout uit Myanmar.
Deelt u de mening dat nationale IMVO-wetgeving bij zou dragen aan het stoppen van dergelijke praktijken in Nederland?
Zoals uit het NRC-artikel blijkt, is Nederland in vergelijking met andere Europese landen zeer actief in het opsporen van illegaal geïmporteerd hout. Als het vermoeden bestaat dat Nederlandse entiteiten zich schuldig hebben gemaakt aan de illegale import van hardhout dan zal hier onderzoek naar worden ingesteld. Er mag verwacht worden dat dit een afschrikkende werking heeft voor pogingen de Houtverordening te omzeilen. De nieuwe EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten, die de Houtverordening zal vervangen, bevat ten opzichte van de Houtverordening aanvullende bepalingen om een gelijk handhavingsniveau in alle lidstaten te bevorderen. Ook due diligence wetgeving zal eraan bijdragen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij EU wetgeving dit afdwingt in de hele EU.
Bent u bekend met het feit dat 17,6 miljoen mensen volgens de VN humanitaire hulp nodig hebben in Myanmar? Welke hulp kan Nederland hierin extra bieden, boven op de reeds bestaande initiatieven? En hoe kan Nederland de maatschappelijke organisaties die onder moeilijke omstandigheden werken in Myanmar beter ondersteunen?3
Ja. Als Nederland blijven wij daar aandacht voor hebben door humanitaire partners te ondersteunen middels meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering, zoals WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. In 2022 is via het VN-noodhulpfonds CERF bijvoorbeeld USD 22 miljoen vrijgemaakt voor de respons in Myanmar.
Tevens ondersteunt Nederland met het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld via strategische partnerschappen en het Civic Space Fund maatschappelijke organisaties die actief zijn in Myanmar, ondanks dat daar nu beperkte ruimte voor is. In deze samenwerkingen stelt het kabinet zich flexibel op om deze organisaties te kunnen blijven ondersteunen in veranderlijke en restrictieve omstandigheden.
Bent u bereid om als Nederland, of in EU-verband, op te roepen tot een internationaleemergency summitover Myanmar, zoals ook de VN Special Rapporteur voor Myanmar voorstelt?
Zoals in het antwoord d.d. 14 maart jl. op Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Hammelburg gesteld, is er internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een aanzienlijke mate van welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
Uitspraken van de Israëlische minister van Financiën en verdere escalatie van het geweld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht bevestigen dat de Israëlische Minister van Financiën Bezalel Smutrich in een interview met Matan Hodorov stelde dat het Palestijnse dorp Hawara van de aardbodem zou moeten verdwijnen, en dat de Israëlische overheid dat moet doen, en niet gewone burgers?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van een dergelijke uitspraak, en heeft u deze uitspraak reeds veroordeeld?
Deze uitspraak is onacceptabel. De Minister is, na brede internationale verontwaardiging en kritiek, op zijn woorden teruggekomen.
Hoe kijkt u naar het opnieuw oplaaien van het geweld aan beide kanten van het conflict, waarbij de afgelopen week twee Israëli’s werden doodgeschoten en er door kolonisten enorme verwoestingen werden aangericht in Hawara? Heeft u het geweld door beide partijen reeds hard en openlijk veroordeeld?
De huidige spanningen en gebruik van geweld nemen steeds verder toe, zoals ook blijkt uit de door u genoemde voorbeelden. Dit geeft reden tot grote zorg. Het is in het belang van beide partijen om verdere escalatie te voorkomen. Nederland roept hiertoe op, publiekelijk en in bilaterale contacten, richting beide partijen. Daarnaast spreekt Nederland zich nadrukkelijk uit tegen unilaterale stappen die de situatie verder onder druk zetten. Ook op Europees niveau wordt deze boodschap uitgedragen getuige de recente verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell namens alle 27 lidstaten.2Nederland steunt in dit kader ook de recente initiatieven van Jordanië, Egypte en de VS in Aqaba om afspraken te maken om de situatie te de-escaleren.
Hoe kijkt u terug op de oproep zoals gesteld in de «Antwoorden op Kamervragen over de gewelddadige aanslagen Palestina en Israël en dreiging van escalatie conflict» (27 februari) aan de Israëlische regering om terughoudend te zijn met het gebruik van geweld in veiligheidsoperaties? Kunt u aangeven wat het effect hiervan is geweest?
Ik deel uw mening dat de situatie verder verslechtert ondanks herhaalde oproepen voor de-escalatie vanuit Nederland en de internationale gemeenschap. Nederland blijft oproepen tot de-escalatie, zoals ook recent in Europees verband via de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger namens alle EU-lidstaten. Met het uitspreken of veroordelen van acties geeft het kabinet aan wat het van deze acties vindt. Daarbij kan het kabinet betrokken partijen oproepen tot aanpassing van gedrag, bijvoorbeeld om terughoudend te zijn met het gebruik van geweld. Hoewel het uiteindelijk aan de betrokken partijen is om hier gehoor aan te geven, kan door het uitspreken, veroordelen en oproepen, liefst samen met gelijkgezinde landen, druk op de partijen worden opgevoerd om stappen tot de-escalatie te zetten. Daarnaast verwelkomt Nederland initiatieven van andere landen, zoals van Jordanië, Egypte en de VS in Aqaba om de partijen bij elkaar te brengen en de situatie te de-escaleren.
Deelt u de mening dat enkel het uitspreken of veroordelen niet voldoende is om daadwerkelijk een einde te maken aan de escalatie aan beide kanten, als dit geen of te weinig resultaat oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete bescherming kunnen wij als Nederland bieden aan Palestijnen die hun leven niet zeker zijn in Hawara?
De mogelijkheden van Nederland om concrete bescherming te bieden zijn beperkt. In bilaterale contacten met Israël onderstreept Nederland consequent de noodzaak proportioneel te handelen en adequaat op te treden tegen kolonistengeweld.
Hoe kan Nederland bijdragen aan het zorgen voor vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld aan beide kanten?
Nederland onderstreept richting beide zijden consequent het belang van accountability. Gezien de omvang van het geweld, en het aanzienlijk aantal doden, waaronder ook burgers, is het doen van onderzoek en het eventueel instellen van vervolging een vereiste. De lokale rechtsgang is hiervoor leidend. Nederland steunt zowel Israëlische als Palestijnse maatschappelijk organisaties die onderzoek doen (bijvoorbeeld bij incidenten van kolonistengeweld) en juridische vertegenwoordiging bieden in het rechtsproces.
In de «Antwoorden op Kamervragen over de gewelddadige aanslagen Palestina en Israël en dreiging van escalatie conflict» (27 februari) wordt gesteld dat «ook op Europees niveau wordt gereflecteerd om te bezien hoe de EU kan bijdragen aan de-escalatie». Maar bent u het niet eens dat dit een te vrijblijvende houding is van het Nederlandse kabinet en dat we toe moeten naar concrete acties vanuit Europa om het geweld te stoppen?
Nederland staat in goed contact met andere EU-lidstaten over de huidige ontwikkelingen en blijft dit doen. Op Europees niveau wordt gesproken over de wijze waarop de EU kan bijdragen aan de-escalatie. Deze noodzaak wordt breed gedeeld getuige ook de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger namens de 27 EU-lidstaten van 8 maart jongstleden waarin ernstige zorg is uitgesproken over het toenemende geweld en extremisme in Israël en de bezette Palestijnse gebieden, met een groot aantal Palestijnse en Israëlische slachtoffers, onder wie kinderen, tot gevolg.
Welke andere concrete plannen heeft u om te zorgen dat het geweld aan allebei de kanten van het conflict een halt wordt toegeroepen?
Zie antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de beweging in Israël die zich zorgen maakt om het afglijden van de democratie en iedere zaterdag de straat op gaat concreet te ondersteunen?2
De demonstraties in Israël geven een duidelijk signaal over breed gedragen zorgen in de maatschappij. Onafhankelijke rechtspraak is onmisbaar in een democratische samenleving en in een rechtsstaat. In de dialoog met Israël wordt het belang hiervan onderstreept.
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt , Agnes Mulder (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.
Het afbouwpad van fossiele subsidies |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom de in 2018 aangenomen motie Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) over het afbouwen van fiscale prikkels die Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken nog niet goed is uitgevoerd?
Dit kabinet werkt aan het afbouwen van fiscale regelingen die impact hebben op het fossiele energiegebruik. Zo worden de vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische procedés afgeschaft. De bestaande inputvrijstelling op aardgasverbruik voor installaties van warmtekrachtkoppeling wordt beperkt, en het verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas voor de sector glastuinbouw wordt afgeschaft. Andere regelingen komen ten dele voort uit internationale verdragen en kunnen door Nederland niet eenzijdig worden beëindigd. Daarnaast zet het kabinet in op het afschaffen op Europees niveau van uitzonderingen die voortkomen uit de Richtlijn Energiebelastingen, waardoor het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun Europese concurrenten kan worden bestendigd en geen koolstoflekkage optreedt. Het kabinet heeft verder toegezegd om dit voorjaar te komen met een plan van aanpak voor meer transparantie over de fossiele subsidies. Daarbij zal ook aandacht zijn voor het meer in detail per maatregel toelichten wat de redenen zijn dat regelingen (nog) niet zijn afgeschaft. Daarbij is onder meer relevant dat sommige regelingen zien op het voorkomen van dubbele belasting en kan ook de samenhang met andere beprijzingsinstrumenten (denk aan het EU-ETS) een rol spelen. In het plan van aanpak zal ook worden ingegaan op de mogelijkheden voor afbouw van fossiele regelingen, mede in het licht van het aankomende voorjaarspakket klimaatmaatregelen.
Kunt u aangeven waarom er ondanks deze aangenomen motie nog steeds een aanzienlijke lijst van vrijstellingen is voor het gebruik van fossiele energie1? Kunt u per vrijstelling beargumenteren waarom de vrijstelling niet is afgeschaft? Zijn er nog andere vrijstellingen of voordelen voor fossiele energie?
Zie antwoord op vraag 1
Deelt u de mening van onder andere de secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres2 en het IMF3 dat we in plaats van fossiele energie te subsidiëren we deze subsidies veel beter voor hernieuwbare energie kunnen gebruiken?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet zet zowel nationaal als Europees in op het verminderen en afschaffen van regelingen die ook – indirect – impact hebben op het gebruik van fossiele energiedragers. Het kabinet zet overigens fors in op de verdere stimulering van de verduurzaming van de energievoorziening, onder andere door het Klimaatfonds met een budgettair beslag van 35 miljard euro in de periode 2023–2030 en een openstellingsbudget van de SDE++ met 8 miljard euro dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de 25 bedrijven met de grootste CO2-uitstoot van Nederland en uitgebreid toelichten welke vrijstellingen, subsidies en andere voordelen van toepassing zijn op deze bedrijven? Hoeveel financieel voordeel hebben deze bedrijven in totaal van deze regelingen gehad in het meest recente jaar waarover cijfers bekend zijn?
Op de aanspraak van individuele bedrijven op vrijstellingen, subsidies en andere voordelen, voor zover bekend, kan ik uit hoofde van vertrouwelijkheid niet ingaan. Dit geldt ook voor het totaal van de hierboven weergegeven 25 bedrijven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de werking van de raffinaderijvrijstelling? In hoeverre klopt de inschatting van onderzoeker Alman Metten dat dankzij deze vrijstelling in 2019 1.445 miljoen euro is misgelopen4?
In de volksmond wordt gesproken van een vrijstelling maar dat is het feitelijk niet. De «raffinaderijvrijstelling» houdt in dat het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, niet wordt beschouwd als belastbaar feit voor de accijns respectievelijk de energiebelasting. Bedrijven die energieproducten produceren, betrekken doorgaans minerale oliën en gassen in een raffinageproces (input) om uiteindelijk andere energieproducten te produceren of te verwerken (output). Het gaat dan bijvoorbeeld om minerale oliën en gassen die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in fornuizen van de betreffende fabrieken. De uiteindelijk geproduceerde energieproducten (output) zijn belastbaar met accijns of energiebelasting.
Voor zelf geproduceerde energieproducten die worden verbruikt binnen een bedrijf dat energieproducten produceert is de «raffinaderijvrijstelling» verplicht op basis van de Europese Richtlijn energiebelastingen. Voor ingekochte energieproducten (van buiten het bedrijf komend) binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, is de keuze aan de lidstaten of deze vrijstelling wordt toegepast. Voor het gebruik van gas bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling alleen voor zelf geproduceerd gas. Het gebruik van ingekocht gas voor de productie van energieproducten is belastbaar met energiebelasting. Voor het gebruik van minerale oliën bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling voor zowel ingekochte als zelf geproduceerde minerale oliën.
In de Nederlandse regelgeving is opgenomen dat het gehele verbruik van de energieproducten als input is vrijgesteld van accijns en de energiebelasting indien de output van de fabriek ten minste 30% uit energieproducten bestaat. In Nederland is het daarnaast voor deze fabrieken mogelijk om het eigen verbruik van minerale oliën als input via een energiebalans toe te rekenen aan de productie van minerale oliën. Deze mogelijkheid tot ruimer gebruik van de vrijstelling, is niet verplicht op basis van de richtlijn Energiebelastingen.
Omdat er geen rapportageverplichting bestaat voor het toepassen van het voorgaande, beschikken het CBS en de Belastingdienst niet over de gegevens om een raming te maken van het budgettaire beslag van de vrijstelling. In het kader van het plan van aanpak voor meer transparantie bij fossiele subsidies gaan we nog eens proberen om gegevens over deze regeling boven tafel te krijgen om zo een inschatting van het budgettaire beslag te kunnen maken. Hierop zal worden teruggekomen in de eerder genoemde Kamerbrief van dit voorjaar.
Wat is de stand van zaken rondom gratis emissierechten? Hoeveel gratis emissierechten zijn er in 2021 en 2022 toegekend aan Nederlandse bedrijven? Welke waarde vertegenwoordigt dit? Aan welke bedrijven zijn deze gratis emissierechten toegekend?
In 2021 en 2022 zijn respectievelijk 38,3 en 38,8 miljoen ETS-rechten gratis toegewezen, ongeveer de helft van het totaal aan emissies binnen het EU-ETS. De gemiddelde ETS-veilingprijs bedroeg in 2021 ca. 54 euro en in 2022 ca. 82 euro. De waarde die de gratis toegewezen rechten vertegenwoordigde in het jaar van uitkeren komt daarmee uit op ca. 2,1 miljard euro in 2021 en ca. 3,2 miljard euro in 2022. Voor elektriciteitsproductie worden geen gratis rechten verstrekt. De gratis rechten worden toegewezen aan bedrijven in het EU ETS die bloot staan aan een risico op koolstoflekkage. De herziening van het EU ETS in het kader van Fit for 55 heeft het systeem van gratis rechten verder aangescherpt. Zo worden gratis rechten uitgefaseerd: voor de luchtvaart tussen 2024 en 2026, en voor sectoren die vallen onder de Carbon Border Adjustment Mechanism tussen 2026 en 2034.
Welke doeleinden zijn er voor niet-zakelijk gebruik van meer dan 10 miljoen kWh? Kunt u een overzicht geven van bedrijven die hieronder vallen?
Het onderscheid tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik in de energiebelasting komt voort uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen. In de Nederlandse situatie komt niet-zakelijk gebruik met een verbruik boven 10 miljoen kWh feitelijk niet voor.
Welke bedrijven maken gebruik van de indirecte kostencompensatie Emission Trade System (ETS)? Welke andere EU-lidstaten passen de indirecte kostencompensatie ETS toe?
Op dit moment maken 62 bedrijven gebruik van de regeling. Het gaat om bedrijven binnen de sectoren chemie, staal, en raffinaderijen. Ook België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, en Tsjechië maken van de regeling gebruik.
Kunt u een volledige lijst geven van producten die gemaakt worden door mineralogische en metallurgische processen, chemische reductie en elektrolytische processen en kunt u een lijst geven van bedrijven die onder deze vrijstellingen vallen?
De vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische processen in de energiebelasting zijn van toepassing op bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 23, 24 of 25. Dit zijn:
Energiebedrijven zijn belastingplichtig en doen aangifte voor de energiebelasting. Een lijst van de precieze bedrijven die onder de bovengenoemde vrijstellingen vallen is niet beschikbaar.
Wat is de omvang van de vrijstelling op niet-energetisch verbruik van energie?
De gevraagde omvang is om meerdere redenen niet goed te geven. Anders dan bij minerale oliën die worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof, zijn er in de Wet op de Accijns geen tarieven vastgelegd voor producten voor niet-energetisch gebruik. Het betreft dus geen vrijstelling in de letterlijke zin van het woord maar valt buiten de grondslag van de accijns. Het bedrag dat aan het niet belasten van non-energetisch verbruik van minerale oliën kan worden gekoppeld, hangt daardoor af van een aantal keuzes die zouden moeten worden gemaakt bij het gaan belasten van deze producten. Dit betreft onder meer het tarief, de grondslag en het belastbaar feit. Het feit dat hierin verschillende mogelijkheden zijn, maakt dat de belasting van niet-energetisch gebruik van minerale oliën niet eenvoudig te becijferen is.
Voor niet energetisch of duaal gebruik van kolen en aardgas is eenvoudiger aan te geven wat de opbrengst zou zijn als dit gebruik zou worden belast tegen de tarieven die in de kolen- en energiebelasting worden gehanteerd voor energetisch gebruik van kolen een aardgas. Het budgettaire belang zou met die tarieven uitkomen op respectievelijk circa € 25 miljoen en circa € 60 miljoen.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt , Agnes Mulder (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Nilüfer Gündoğan (Volt), Olaf Ephraim (FVD), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Ralf Dekker (FVD), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
De uitzending van Tegenlicht van donderdag 26 januari en het initiatief Collectief Kapitaal |
|
Senna Maatoug (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief Collectief Kapitaal?
Ja.
Bent u bekend met de uitzending van Tegenlicht van donderdag 26 januari 2023?1
Ja.
In het navolgende beantwoordt de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de vragen 3, 4 en 5. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoordt de vragen 6 en 7.
Kunt u aangeven hoe de Belastingdienst bepaalt of iets een schenking is of een beloning? Speelt de status van de schenkende instelling daarbij een rol?
Of een instelling de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) heeft, is niet van invloed op de vraag of sprake is van een schenking. Voor de vraag of schenkbelasting verschuldigd kan zijn, is de ANBI-status wel relevant. Voor schenkingen aan een ANBI geldt een vrijstelling van schenkbelasting, behalve voor zover aan de verkrijging een opdracht is verbonden die ertoe strekt dat de schenking niet bestemd is voor het algemeen belang. Voor uitkeringen die door een ANBI worden gedaan in het kader van het algemeen nut, geldt eveneens een vrijstelling van schenkbelasting. Voor de vraag of er door de ontvanger inkomstenbelasting is verschuldigd ter zake van hetgeen hij heeft verkregen, is van belang of er sprake is van een (belastbare) bron van inkomen (beloning). De Belastingdienst bepaalt aan de hand van de Successiewet 1956 of de betaling een belastbare schenking is en aan de hand van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of de betaling (ook) kan worden aangemerkt als belastbaar inkomen.
In de schenkbelasting geldt overigens ook een vrijstelling indien de ontvanger over hetgeen door schenking is verkregen, inkomstenbelasting is verschuldigd.
Klopt het dat aan de stichting Collectief Kapitaal de Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI-)status is verleend als «kennisinstelling»? Klopt het dat de betalingen die deze stichting doet in het kader van onderzoek daarom als «beloning» worden geclassificeerd? Zouden deze betalingen wel als «schenking» worden geclassificeerd als de ANBI-status was verleend in het kader van sociaal welzijn?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst2 is opgenomen dat Stichting Collectief Kapitaal met ingang van 10 juli 2020 de ANBI-status heeft. Omdat de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat in artikel 5b, derde lid, van de AWR de verschillende algemeen nut categorieën worden opgesomd, waaronder bijvoorbeeld de categorie welzijn, de categorie cultuur en de categorie onderwijs, wetenschap en onderzoek. Als een ANBI een bedrag schenkt en daarmee handelt binnen haar algemeen nuttige doelstelling, geldt voor de ontvanger een vrijstelling van schenkbelasting.
Voor de ontvanger van de uitkering kan hetgeen van de ANBI is verkregen een bron van inkomen zijn. De Belastingdienst beoordeelt per potentiële inkomensbron of sprake is van belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting. De eisen daarvoor verschillen per inkomensbron. Zo is het voor resultaat uit overige werkzaamheden (row) relevant of de ontvanger enige tegenprestatie verricht, terwijl dat voor een belastbare periodieke uitkering niet per definitie een vereiste is. Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van een situatie of sprake is van een belastbare bron van inkomen.
Kunt u aangeven welke wijzigingen in de werkwijze zouden leiden tot een andere uitkomst met betrekking tot de toekenning van de ANBI-status en de classificatie van de betalingen als «beloning»?
Nee, de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan geen informatie verstrekken t.a.v. de werkwijze van een individuele instelling.
Vindt u ook dat initiatieven zoals Collectief Kapitaal ondersteuning verdienen? Bent u bereid met dit initiatief in gesprek te gaan en te kijken wat er nodig is om Collectief Kapitaal een vervolg te geven?
Als Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zie ik de waarde van deze vorm van privé initiatieven. Zij kunnen juist buiten de bestuursrechtelijke kaders om kleinschalig hulp bieden, aanvullend aan de initiatieven vanuit de overheid zelf. Ik wil deze initiatieven dan ook graag volgen en met hen in contact blijven, omdat hun ervaringen waardevolle input kunnen vormen voor de verdere beleidsvorming.
Bent u bekend met andere initiatieven die zich bezig houden met het versterken van bestaanszekerheid middels schenkingen aan deelnemers? Hoe worden deze initiatieven gefaciliteerd? Worden de opbrengsten van deze initiatieven met u gedeeld en hoe worden deze meegenomen in het maken van beleid?
Er zijn mij meerdere vergelijkbare kleinschalige initiatieven bekend. Die volg ik met interesse. Vooralsnog zijn slechts van een beperkt aantal initiatieven de opbrengsten inzichtelijk. Deze worden betrokken bij verdere beleidsvorming. Zoals eerder aangegeven, gaat het steeds om kleinschalige initiatieven die zich niet lenen voor een Rijksbrede facilitering. Daar waar nodig, wordt wel samen met betrokken gemeenten gekeken naar hoe binnen de bestaande wettelijke kaders ruimte voor het initiatief kan worden gecreëerd.
De situatie in Turkije en Syrië na de aardbevingen van 5/6 februari jl. |
|
Jasper van Dijk , Stieneke van der Graaf (CU), Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Jan Klink (VVD), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is momenteel de stand van zaken bij het verkrijgen van toegang tot Syrië ten behoeve van de internationale hulpverlening? Is hierin verbetering zichtbaar ten opzichte van de situatie zoals u die hebt omschreven in uw brief van 8 februari jl. aan de Tweede Kamer?
Ik stuur u gelijktijdig een Kamerbrief over mijn bezoek aan Turkije van 28 maart jl. In aanvulling op de in die brief gedeelde informatie over toegang voor internationale hulp kan ik het volgende met u delen.
De noden in het Syrische regimegebied en Noordwest-Syrië blijven onverminderd hoog. De hulpverlening aan de slachtoffers in het Syrische regimegebied verloopt zonder grote obstakels. Van partnerorganisaties ontvangt het ministerie berichten dat bureaucratie afneemt. Zo verlenen autoriteiten sneller dan voorheen benodigde goedkeuringen en visa aan hulporganisaties.
Hulp vanuit het regimegebied aan Noordwest-Syrië komt echter niet tot stand. De VN wacht nog altijd op toestemming en veiligheidsgaranties van alle betrokken partijen. De Syrische bevolking in oppositiegebied in het noordwesten is daarom afhankelijk van hulpverlening vanuit Turkije.
De VN hulpverlening vanuit Turkije aan het getroffen gebied in Noordwest-Syrië is na obstakels in de beginfase inmiddels op gang gekomen. Ruim twee maanden na de eerste aardbevingen hebben meer dan 1.200 VN-trucks via inmiddels drie geautoriseerde grensovergangen Noordwest-Syrië bereikt. Het gaat om trucks met hulpgoederen van WFP, UNHCR, IOM, WHO, UNICEF en UNFPA. De VN benoemde enkele weken na de aardbevingen knelpunten in de bevoorradingsketen als belangrijkste obstakel om de hulp sneller op te schalen. Om die reden heeft de EU humanitaire luchtbruggen opgezet naar Gaziantep en Adana. Inmiddels hebben zes vluchten met hulpgoederen afkomstig uit EU-voorraden naar deze steden plaatsgevonden. Daarvandaan zijn de hulpgoederen via de drie bovengenoemde grensovergangen naar Noordwest-Syrië gebracht.
In hoeverre lukt het nu om via maatschappelijke organisaties hulp in het getroffen gebied in Syrië te krijgen dat niet onder controle van Assad staat? Wat is er nodig om dit te verbeteren?
Al voorafgaand aan de aardbevingen waren nationale ngo’s, met steun van internationale organisaties, verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de humanitaire respons in het nu door de aardbevingen getroffen oppositiegebied in Noordwest-Syrië. Dit is na de aardbeving nog steeds het geval. De hulpverlening door de organisaties van de Dutch Relief Alliance gezamenlijk met hun lokale partners is hier een voorbeeld van. Internationale en lokale ngo’s zijn voor een deel van hun werkzaamheden afhankelijk van toegang van de VN via de grensovergangen met Turkije, bijvoorbeeld voor toevoer van medicatie. Door de uitbreiding van het aantal voor de VN geautoriseerde grenstoegangen is hun hulpoperatie verder versterkt.
Is het kabinet bereid, op basis van de uitkomsten van de aanstaande EU-donorconferentie, een reconstructiefonds onder leiding van een reconstructie taskforce in het leven te roepen?
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Humanitaire Hulp na de aardbeving in Turkije en Syrië van 22 februari jl. heb ik voorafgaand aan de EU-donorconferentie namens het kabinet de Europese Commissie verzocht een voorstel te maken voor het leveren van middellange- en lange-termijnhulp en de implementatie hiervan te coördineren. Gedurende de donorconferentie zegden meer dan zestig delegaties van de EU, EU-lidstaten en partners, VN-instellingen en Europese financiële instellingen zoals de EIB en EBRD gezamenlijk een steunbedrag toe van EUR 7 miljard. Deze bijdragen worden, voor zover mij nu bekend, vooral via bestaande kanalen geleid, zoals ook voor Nederland het geval is. Nederland zet bij de Europese Commissie in op een leidende rol.
Heeft u al meer zicht op de directe behoefte aan zorg, onderwijs, opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
In reactie op de aardbevingen stelden de VN en de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging humanitaire responsplannen op voor zowel Turkije als Syrië. Deze plannen bevatten (op hoofdlijnen) de benodigde hulp en daarmee gemoeid gaande kosten. Geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) zijn expliciet onderdeel van deze plannen. Die hulp wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de humanitaire respons en maakt onder andere onderdeel uit van de hulp op het terrein van opvang, medische zorg en onderwijs. Ook in de Türkiye Earthquakes Recovery and Reconstruction Assessment opgesteld door de Turkse autoriteiten met inbreng van de EU, de VN en de Wereldbank onderstreept het belang van MHPSS in de middellange en lange termijn herstelinzet.
De psychosociale noden waren in Syrië al zeer hoog voorafgaand aan de aardbeving, voornamelijk onder jongeren. WHO waarschuwde in december vorig jaar bijvoorbeeld voor toenemende zelfdoding onder jonge meisjes in Noordwest-Syrië. Diverse humanitaire organisaties werkzaam in Syrië met Nederlandse financiering hebben geestelijke gezondheid en psychosociale steun geïntegreerd in hun programma’s. De Dutch Relief Alliance richt zich in Noordwest-Syrië, in het kader van de aardbevingenresponse, specifiek op MHPSS – onder andere in onderwijsprogramma’s. Ook de door Nederland gefinancierde VN-fondsen in Noordwest-Syrië en regimegebied besteden specifiek aandacht aan dit thema.
Kunt u al meer zeggen over de stand van zaken rond de veiligheid van hulpverleners in de getroffen gebieden?
Ik ben bekend met geluiden dat er in Syrië en Turkije direct na de eerste aardbevingen incidenten plaatsvonden vanwege plunderingen of uit wanhoop bij gebrek aan snelle hulp. Ook zijn incidenten van criminaliteit in steden als Latakia in Syrië toegenomen na de aardbeving. Ik ben niet bekend met ongeregeldheden of geweld tegen hulpverleners, noch in Turkije noch in Syrië.
Zoals bekend woedt in Syrië al twaalf jaar een conflict. De veiligheidssituatie in het hele land is slecht. Dit geldt ook voor het noordwesten van Syrië, dat het hardst getroffen is door de aardbevingen. Nederland onderhoudt nauw contact met hulporganisaties over de omstandigheden waaronder zij werken. Ook ondersteunt het ministerie de internationale organisatie INSO (International NGO Safety Organisation). Deze organisatie ondersteunt humanitaire ngo’s, waaronder lokale Syrische organisaties, door actuele veiligheidsanalyses te delen.