Het bericht inzake de aanhouding van de 27-jarige verdachte voor de moord op een 76-jarige vrouw in Den Dolder |
|
Thiadens , Emiel van Dijk (PVV) |
|
Coenradie , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de aanhouding van de 27-jarige verdachte op 3 januari voor een dodelijk steekincident in Den Dolder op een 76-jarige vrouw?1
Ja, daar zijn wij mee bekend. Het is een tragisch incident en ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden en naasten, de bewoners van Den Dolder, de werknemers van de kliniek en andere betrokkenen.
Bent u bekend met het feit dat de verdachte uit dezelfde kliniek komt als Michael P. die tijdens zijn verlof Anne Faber vermoordde?
De verdachte is bij dezelfde zorgaanbieder in zorg. Het betreft een andere afdeling van een andere kliniek, maar beide klinieken bevinden zich in Den Dolder.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is en wanneer het besluit genomen is om deze man met verlof de straat op te sturen waar hij vervolgens een nietsvermoedende onschuldige vrouw doodstak?
Nee, dat kunnen we niet. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten onderzoek te doen naar het incident2. In afwachting van dit onderzoek kunnen we niet ingaan op vragen over dit specifieke incident. De betreffende zorgaanbieder, Fivoor, heeft laten weten dat de verdachte op het moment van aanhouding niet onder justitie viel. Dit betekent dat de zorg die hij de afgelopen periode ontving, niet verleend werd binnen het kader van een strafrechtelijke maatregel of voorwaarde. Hiervoor gelden andere regels en voorwaarden rondom verlof. In algemene zin is het zo dat bij verblijf in een intramurale instelling de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor haar cliënten, en eventuele vrijheden of verlof die zij krijgen. Daarbij is het goed te realiseren dat verblijf in een intramurale instelling niet zonder meer gepaard gaat met vrijheidsbeperkende interventies. Per individu wordt door behandelaren bezien of, en zo ja, welke mate van vrijheidsbeperking passend is, waarbij de zorgtitel leidend is in de mate van deze vrijheidsbeneming en manier waarop besloten wordt wanneer vrijheden zijn toegestaan.
Waarom heeft de man bij de risicobeoordeling van het verlof geen negatieve beoordeling gekregen, waren er contra-indicaties?
In afwachting van het onderzoek van Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kunnen we niet ingaan op deze vragen, zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke datum is deze man met verlof gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft deze man een verleden van incidenten of enige vorm van geweld in of buiten de kliniek?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel psychisch gestoorden zijn er op dit moment met verlof in Nederland?
We merken op dat we spreken over mensen met een psychische aandoening of stoornis. In Nederland worden mensen met een psychiatrische aandoening of stoornis of een verstandelijke beperking die al dan niet tijdelijk de grip op hun leven zijn kwijtgeraakt en/of een gevaar kunnen vormen voor de samenleving, behandeld. Dit is in het belang van henzelf en de veiligheid van onze maatschappij.
In het geval deze mensen in aanraking zijn gekomen met politie of justitie, kan zorg onderdeel worden van een (voorwaardelijke) straf of maatregel. Van de cliënten die in dit kader ter beschikking zijn gesteld, worden de verlofbewegingen gemonitord en met de Tweede Kamer gedeeld in de voortgangsbrief forensische zorg.3
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar in Nederland voorgekomen dat een bewoner van een kliniek een ernstig misdrijf pleegt tijdens zijn verlof?
Het antwoord op deze vraag kan op dit moment niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde systemen van de strafrechtketen. In reactie op uw vraag zal de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de eerstvolgende staat van de forensische zorg in kaart brengen hoeveel terbeschikkinggestelden de afgelopen jaren tijdens verlof een ernstig misdrijf hebben gepleegd.
Deelt u de mening dat dat dit soort psychische gestoorden nooit vrij op straat mogen rondlopen en het liefst op cel vastgezet moeten worden?
Nee, deze mening delen we niet. Het is in strijd met onder andere de Grondwet en andere nationale en internationale wet- en regelgeving en verdragen om mensen hun vrijheid te ontnemen puur op basis van een psychische stoornis of welke aandoening dan ook. Slechts in het uiterste geval kan de vrijheid van mensen met een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking worden ingeperkt. Dat is geregeld in de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd), die hiervoor een zorgvuldige procedure vereisen.
Gedwongen zorg – waaronder opname op een gesloten afdeling – is dus een ultimum remedium en dient niet lichtvaardig of breed toegepast te worden. Daarbij kan het zo zijn dat patiënten vrij zijn om naar buiten te gaan – ook omdat dit hoort bij hun behandeling en resocialisatie – tenzij er zeer zwaarwegende redenen zijn om die vrijheid te beperken. Laten we daarnaast benadrukken dat het grootste deel van de groep mensen die gedwongen zorg ontvangt niet voor incidenten zorgt. Sinds 2020 is voor ruim 30.000 mensen een crisismaatregel of zorgmachtiging afgegeven op grond van de Wvggz. Dat gaat om mensen die ambulant behandeld kunnen worden, maar ook om mensen die langdurig in een instelling verblijven.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de straten veilig te houden van deze psychisch gestoorden om situaties als deze ten alle tijden te voorkomen?
Zoals in verschillende Kamerbrieven aangegeven is het niet mogelijk om alle incidenten te voorkomen. Wel wordt er door de hele zorg- en veiligheidsketen hard gewerkt om de kans hierop zo veel als mogelijk te verkleinen. Diverse maatregelen die hierop toezien worden beschreven in de werkagenda aansluiting reguliere en forensische zorg. Hierover is op 25 november 2024 een brief naar uw kamer verstuurd.4 Daarnaast wordt er gewerkt aan een brede aanpak onder de verschillende ministeries rondom verward en/of onbegrepen gedrag naar aanleiding van de parlementaire verkenning naar dit onderwerp. Hierover is uw kamer op 18 november 2024 geïnformeerd.5
Kunt u in detail aangeven wat er na aanleiding van de moord op Anne Faber is gedaan aan veiligheidsmaatregelen in de klinieken om de maatschappij te beschermen van deze psychisch gestoorden?
De moord op Anne Faber heeft een enorme impact gehad op het land, maar ook op de manier waarop men naar veiligheid in de (forensische) klinieken kijkt.
Anders dan bij in het incident waar in vraag 1 naar verwezen wordt, was Michael P. in zorg bij de forensische afdeling van de kliniek en daarmee onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Naar aanleiding van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV), de IGJ en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming in maart 2019 zeven maatregelen aangekondigd om herhaling van dergelijke ernstige incidenten in de forensische zorg te voorkomen.6 Deze maatregelen zijn getroffen naar aanleiding van de conclusie uit de rapportages dat de balans tussen zorg en beveiliging was doorgeschoten naar zorg. Om deze balans te herstellen zijn de volgende maatregelen geïmplementeerd:
Daarnaast heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming onderzoek gedaan naar de problemen ten aanzien van de complexiteit van de doelgroep, administratieve lasten, financiële druk en de arbeidsmarkt. Uit de conclusie bleek dat de forensische sector onder druk staat. De periodieke voortgangsrapportages forensische zorg beschrijven hoe het Ministerie van JenV hier mee om gaat.7 Een voorbeeld hiervan in het de inwerkingtreding van het Kwaliteitskader Forensische Zorg (KKFZ) in oktober 2022. Het KKFZ formuleert op heldere wijze wat wordt verstaan onder «kwalitatief goede forensische zorg» en heeft tot doel de kwaliteit van de forensische zorg inzichtelijk te maken en verder te verbeteren.
Meest recentelijk zijn na het steekincident in Den Dolder op 2 januari 2025 de verlofbewegingen van de cliënten van Fivoor tijdelijk stopgezet en extra buurtcoaches ingezet. Voorts heeft Staatssecretaris Coenradie van Justitie en Veiligheid op 5 februari jl. overleg gehad met burgemeester Langenacker en wethouder van Dijk van de gemeente Zeist, én commissaris van de Koning van de provincie Utrecht, dhr. Oosters. Hierbij is onder meer besproken of en hoe Rijksvastgoed kan worden ingezet voor de verhuizing van Fivoor. Ook is gesproken over de veiligheid in Den Dolder. De zorgen en gevoelens van onveiligheid van de omwonenden zijn begrijpelijk en nemen wij serieus. Daarom wordt bekeken naast de reeds ingezette maatregelen wat verder nodig is om de veiligheid en leefbaarheid in Den Dolder te verbeteren. Op uitnodiging van burgemeester Langenacker, gaan wij binnenkort op werkbezoek naar Den Dolder om hierover verder te praten met omwonenden.
Klopt het bericht dat er plannen waren dat deze kliniek zou gaan verhuizen? Zo ja, waarom is dit niet doorgezet, helemaal gezien het feit dat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van veelal criminelen die deze kliniek huisvest?
Ja, dat klopt. Het vinden van een nieuwe plek is ingewikkeld, juist vanwege de zorg van omwonenden bij incidenten laat Fivoor weten. Overigens willen we er wel op wijzen dat het niet aan de bewindspersonen van de Ministeries van Justitie en Veiligheid dan wel Volksgezondheid, Welzijn en Sport is om de kliniek te sluiten of aan te sturen op een tijdspad richting de voorgenomen verhuizing. Fivoor is een private zorginstelling, die zelf verantwoordelijk is voor haar vastgoedbeheer.
De effectiviteit van medische genderbehandelingen bij kinderen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gender-affirming medical treatment for adolescents: a critical reflection on «effective» treatment outcomes» van vijf Amsterdamse wetenschappers, waaronder de hoofdbehandelaar van de genderkliniek van het Amsterdam UMC?1
Ik heb naar aanleiding van deze Kamervragen kennisgenomen van het bovenstaande artikel.
Wat vindt u van de volgende conclusie en stellingname van de onderzoekers: «Instead of solely focusing on substantiating the «effectiveness» of GAMT [gender-affirming medical treatment] with empirical evidence and justifying its provision by showing overall improvement, we should explore how to better support healthcare providers and TGD [trans and gender diverse individuals] in navigating negative feelings throughout and post-GAMT.»? Wat vindt u van hun suggestie dat aangetoonde verbeteringen met de betrekking tot de mentale gezondheid niet noodzakelijkerwijs vereist zijn om deze behandelingen voort te zetten?
In Nederland wordt pas na uitgebreide psychologische evaluatie en ondersteuning medische behandeling ingezet op gebied van transgenderzorg voor kinderen en jongeren. Kinderen en adolescenten die een medische behandeling ondergaan, worden gedurende het traject nauwlettend gemonitord om hen te ondersteunen, de voortgang te volgen en eventuele negatieve gevolgen van de behandeling tijdig te herkennen. Daarnaast wordt, in samenwerking met ouders/verzorgers en betrokken behandelaren regelmatig gereflecteerd op de voortgang van de behandeling. Ik verwijs hiervoor ook naar de brieven over dit onderwerp van juni en november 20242,3.
Het genoemde artikel onderzoekt ethisch de uitkomstmaten4 die in wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt om de zorg voor transgender jongeren te rechtvaardigen, waarbij zowel de waarde van de huidige uitkomstmaten als de mogelijke kanttekeningen daarbij worden besproken. Het doel van het artikel is om te reflecteren op de verschillende uitkomstmaten die tot nu toe gebruikt zijn in wetenschappelijk onderzoek om een vollediger en meer genuanceerd beeld te krijgen van uitkomsten en effectiviteit van behandeling. Uw vraag over de suggestie dat aangetoonde verbeteringen in de mentale gezondheid niet noodzakelijk zijn voor het voortzetten van behandelingen, kan ik niet beoordelen. Er wordt in dit artikel nergens definitief stelling genomen of een antwoord geformuleerd op deze vraag.
Aangezien de onderzoekers een normatieve discussie willen starten over hoe de effectiviteit van genderbehandelingen bij minderjarigen gezien moet worden, wat is uw reactie op de vraag die zij opwerpen: «(…) if GAMT does not necessarily require demonstrating improvement to justify its provision, what should its objectives be? In other words, what ethical and philosophical justifications should underpin GAMT for adolescents, and what does good GAMT for adolescents entail?»
Het is een terechte vraag wat goede transgenderzorg voor kinderen inhoudt. De Gezondheidsraad is gevraagd de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen met andere zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad5 is verzocht om daarbij onder andere ook in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over de (langetermijn-) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ik ga ervan uit dat het bovenstaande artikel ook wordt meegenomen in het nog uit te brengen advies.
Wat vindt u van de mogelijkheid die in het artikel wordt opgeworpen om, analoog aan bijvoorbeeld abortus of anticonceptie, genderbehandelingen bij minderjarigen te gaan bezien en rechtvaardigen vanuit persoonlijke wensen («personal desire») en autonomie? Hoe beoordeelt u deze suggestie vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van het kind en de professionele verantwoordelijkheid van artsen, waarbij onder meer een toets op noodzaak, zorgvuldigheid en het kiezen van de minst belastende, en zo mogelijk omkeerbare, ingreep een belangrijke plaats heeft?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke benadering haaks staat op de empirische benadering die in Nederland tot op heden geldt ten aanzien van de effectiviteit van medische behandelingen, zeker bij kinderen?
Het is aan de wetenschap en het zorgveld zelf om te werken aan kennis- en expertiseontwikkeling. In het veld vindt (inter)nationale samenwerking plaats op het gebied van kennis- en expertiseontwikkeling. Het is vervolgens aan veldpartijen om gezamenlijk richtlijnen op te stellen, die dienen als kwaliteitsstandaard of onderdeel van de professionele standaard, en daarin invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Zorgaanbieders moeten deze richtlijnen vervolgens toepassen, zoals voor alle vormen van zorg in Nederland geldt, op grond van artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch6. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen.
Erkent u dat een dergelijke benadering gebaseerd op de persoonlijke wensen en autonomie van een kind risicovol is, gelet op de onomkeerbaarheid van bepaalde medische genderbehandelingen, de onduidelijkheid over effecten op de langere termijn en het voorkomen van transitiespijt?
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch7. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen. Vanuit de expertisecentra wordt genderzorg zodanig ingericht dat het risico op transitiespijt, door een zorgvuldige en persoonlijke aanpak, zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd.
Als een empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen ontbreekt, hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsdoel (bijvoorbeeld vastgelegd in het Integraal Zorgakkoord) om passende zorg te bevorderen en niet-passende zorg tegen te gaan?
Passende zorg is waardegedreven. Dit betekent dat zorg op de eerste plaats effectief is, oftewel voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en daarmee meerwaarde heeft voor de patiënt. Daarnaast betekent het ook een doelmatige inzet van mensen, middelen en materialen. Empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen is daarbij uiteraard belangrijk. De stand van de wetenschap en praktijk is het wettelijke criterium dat bepaalt dat de te verzekeren zorg in voldoende mate bewezen effectief moet zijn. Naast de wetenschappelijke onderbouwing zijn ook de ervaringen uit de praktijk van zorgverleners en patiënten van grote waarde (Evidence-Based Medicine).
Zorgbreed geldt dat niet alle behandelingen met hoge bewijslast kunnen worden onderbouwd. Kennis van zorgverleners en patiënten is nodig om te bepalen of zorg klinische meerwaarde heeft. Het is wettelijk bepaald dat alle te verzekeren zorg in de Zorgverzekeringswet dient te voldoen aan het criterium «de stand van de wetenschap en praktijk». De Zorgverzekeringswet kent voor het grootste deel een open systeem van het basispakket. Geneeskundige zorg die bewezen effectief wordt geacht, stroomt automatisch in het te verzekeren pakket. Voor de open instroom van zorg geldt dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij het veld. Wetenschappelijke en beroepsverenigingen maken de effectiviteit van zorg inzichtelijk en of deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Genderincongruentie is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens het internationaal verschenen rapport «Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8», bestaat voor een deel van deze transgender personen een medische noodzaak tot zorg. Nederland volgt deze internationale consensus. De individuele beoordeling van noodzakelijkheid gaat om de afweging of in het individuele geval de zorg, bijvoorbeeld een genderbevestigende operatie, het aangewezen middel is voor de verzekerde.
Kunt u toelichten aan welke criteria en/of normen medische genderbehandelingen bij minderjarigen op dit moment worden getoetst als het gaat om effectiviteit en passende zorg? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en de door Zorginstituut Nederland gehanteerde definitie van «effectiviteit»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn, bijvoorbeeld voor de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet, als medische genderbehandelingen bij kinderen niet blijken voldoen aan deze normen?
Voor het vergoeden van medische genderbehandelingen bij kinderen gelden dezelfde criteria/normen als bij elke andere vorm van medisch specialistische zorg. Zie hiervoor verder de beantwoording van vraag 8.
Wat is de status van het traject «Probleemanalyse psychologische zorg bij transgenderzorg» vanuit de Pakketagenda passende zorg 2023–2025 van Zorginstituut Nederland?
Een van de onderwerpen op de pakketagenda 2023–2025 is «Transgenderzorg afbakening».Samen met betrokken partijen kijkt het Zorginstituut welk deel van de psychologische zorg aan transgender personen valt onder de ggz-aanspraak en welk deel hoort bij het somatische traject. Het Zorginstituut voert op dit moment verkennende gesprekken met partijen in de transgenderzorg om de huidige situatie in kaart te brengen. De opleverdatum van het eindrapport is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van diverse ontwikkelingen zoals de doorontwikkeling van de richtlijn transgenderzorg-somatisch en -psychisch en de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek (15 januari 2025)?
Ja.
De brief van de NORTH group |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Karremans , Schoof |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de bijgevoegde brief en wetenschappelijke onderbouwing van de NORTH group inzake de veiligheid en effectiviteit van de gemodificeerde mRNA-producten voor COVID-19?1
Het Nederlandse vaccinatiebeleid is gestoeld op onafhankelijke wetenschappelijke advisering. Signaleringen over vaccins worden doorlopend gemonitord en onderzocht. Als hiertoe aanleiding is, wordt passende actie ondernomen om de veiligheid van vaccinaties te waarborgen. In de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over COVID-19-vaccinatie zijn mijn ambtsvoorgangers al uitgebreid ingegaan op de zorgen die in de genoemde brief worden geuit. Hieronder heb ik in mijn beantwoording verwijzingen naar deze eerdere antwoorden opgenomen.
Erkent u dat de injecties tegen COVID-19 nooit zijn getest op hun vermogen om virusoverdracht te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) d.d. 12 oktober 2022.2
Erkent u dat COVID-19-injecties een ongekend aantal gemelde bijwerkingen, alsmede sterfgevallen, tot gevolg hadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op het aantal gemelde bijwerkingen verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 25 juli 2022.3 Er is brede wetenschappelijke consensus dat de COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en overlijden.
Erkent u dat analyses door meerdere, onafhankelijke wetenschappers wijzen op variabele en buitensporige hoeveelheden residueel plasmide-DNA in de producten van Pfizer en Moderna, welke nooit in op de markt gebrachte flacons terecht hadden mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Ik onderschrijf deze analyses niet. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 17 april4 en 3 oktober 2023.5 Ook verwijs ik naar de reactie die de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) heeft gegeven naar aanleiding van berichtgeving over dit onderwerp.6
Bent u bereid tot het onmiddellijk beëindigen van het gebruik van gemodificeerde mRNA-injecties tegen COVID-19, alsook het initiëren van een terugroepactie van deze producten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de naleving van voorschriften, wijze van goedkeuring en gebruik van de mRNA-injecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze van goedkeuring en het gebruik van COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer voorzien in wetenschappelijk bewijs dat de stelling, dat er absoluut geen risico is op schade aan menselijk DNA, onweerlegbaar onderbouwt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van de juiste hulpstoffen (enzymen), kunnen zowel het mRNA als eventuele stukjes plasmide-DNA die achtergebleven kunnen zijn in het vaccin niet binnendringen tot de celkern van de lichaamscellen, waar het DNA zich bevindt. De vaccins kunnen het menselijk DNA dus niet veranderen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 6 maart 2023.7
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het rapport van de Raad Volksgezondheid en Samenleving ‘Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u het rapport «Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren», een rapport van de Raad Volksgezondheid en Samenleving en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het rapport «Gezond in de Bonus, via supermarkten betere voeding stimuleren» van de Raad Volksgezondheid en Samenleving. Voor mijn reactie verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 5 tot en met 9 hieronder.
Deelt u de constateringen in hoofdstuk één, dat de huidige voedselconsumptie de volksgezondheid bedreigt? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze constatering van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) dat de situatie die is ontstaan als gevolg van ongezonde voeding ernstig is. Er is een groeiend aantal mensen met ziekten of overgewicht (mede) ten gevolge van ongezonde voeding.
In 2023 had 11,3% van de 4 tot 12 jarigen en 14,3% van de 12–18 jarigen overgewicht. Uit de nieuwste Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) van het RIVM blijkt dat overgewicht het snelst toeneemt onder jongvolwassenen en dat mensen ook steeds jonger zijn wanneer overgewicht ontstaat2. Dit kost gezonde levensjaren en leidt ook tot meer sterfte.
Het RIVM heeft berekend dat zonder extra maatregelen het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050. Dit is zorgelijk, zeker omdat onder jongvolwassenen het overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Dit heeft grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties.
Kunt u een reflectie geven op het feit dat de huidige keuze-architectuur het gedrag van mensen sterk in de richting van ongezond voedsel stuurt en dat kiezen voor gezond voedsel lastig is?
Onze voedselkeuzes worden sterk beïnvloed door de voedsel- en leefomgeving en de blootstelling aan marketing en toenemend schermgebruik. In het straatbeeld, ook rondom scholen, is sprake van een toenemend aantal fastfoodketens, 80% van de aanbiedingen in supermarkten is voor ongezonde producten, 80% van het aanbod valt niet in de categorie gezond en ook bij vrije tijdsbestedingen (tijdens het sporten of in een pretpark) is de verhouding gezond-ongezond uit het lood. De consument kiest uiteindelijk zelf wat hij eet, maar deze keuze wordt (onbewust) zeer sterk beïnvloed. Dit maakt gezond kiezen heel lastig. Daarnaast is er een norm die ervan uitgaat dat ongezond eten normaal is.
In een gezond voedingspatroon is ruimte voor minder gezonde producten. Die mogen er uiteraard zijn, maar de huidige verhoudingen in aanbod, marketing en consumptie is doorgeslagen en maakt het bijzonder lastig om gezond te kiezen.
Hoe gaat u ervoor zorgen, naast de reeds aangekondigde wet op kindermarketing op ongezond voedsel, de omgeving zo te veranderen dat het makkelijk, mogelijk en aantrekkelijk wordt om gezonde voedselkeuzes te maken, voor alle mensen, inclusief volwassenen?
Mijn beleid is erop geënt dat de gezonde keuze de makkelijke keuze moet worden. Ik zet onder andere in op afspraken met supermarkten over het vergroten van het verkoopaandeel gezonde producten. Supermarkten zijn belangrijk: 70% van wat we dagelijks consumeren komt uit de supermarkt. Dat schept een verantwoordelijkheid. Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken.
Daarnaast zijn ook stappen nodig voor een gezond aanbod op school of bij vrijetijdsbestedingen evenals maatregelen om meer sporten en bewegen te stimuleren. Ook volgt er nog een kabinetsbesluit over een mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting op frisdranken om het tarief hiervan te relateren aan het suikergehalte en werk ik, zoals in vraag 4 is aangegeven, aan regelgeving om kindermarketing te beperken. In de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik eind van het eerste kwartaal aan uw Kamer stuur, zal ik de doelen en maatregelen voor meer gezond aanbod nader toelichten.
Hoe staat u tegenover het advies en de stevige oproep van de Raad Volksgezondheid en Samenleving om supermarktconcerns een financiële prikkel te geven om meer gezond voedsel te verkopen via een wettelijk verankerd bonus-malussysteem?
De Raad wijst terecht op de belangrijke rol van de supermarkt: twee-derde van de aankopen van voeding vindt plaats in supermarkten. In supermarkten worden de keuzes van de consument actief beïnvloed actief via reclame, aanbiedingen, de plaats van producten in de schappen en de inrichting van het looppad. Dit brengt verantwoordelijkheid met zich mee. Supermarkten kunnen en moeten naar mijn mening meer doen om de gezonde keuze te bevorderen. Ze hebben aangegeven dat ze deze verantwoordelijkheid ook willen nemen.
Ik ga met de supermarkten om tafel om concrete doelen af te spreken, ook voor de kortere termijn, over de toezegging die zij hebben gedaan om de verkoop van gezonde producten te vergroten. En ik verwacht concrete actie van supermarkten om hun afspraken na te komen.
Daarbij zal ik een monitor inrichten om jaarlijks de voortgang te kunnen volgen. Mocht blijken dat deze afspraken onvoldoende effect hebben, dan zullen aanvullende maatregelen worden overwogen.
Ik verwacht dat ik met het maken van afspraken over een gezonder aanbod op een eenvoudigere manier de doelen kan bereiken dan met een bonus-malussysteem die de RVS nastreeft. In mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie zal ik hier nader op in gaan.
Bent u bereid dit wettelijk verankerd bonus-malussysteem verder uit te werken qua vormgeving in 2025?
Zie ook antwoord 5. Ik zet allereerst in op concrete afspraken met de supermarkten en het jaarlijks monitoren van de voortgang hiervan.
Mocht de voortgang daarvan onvoldoende zijn, dan overweeg ik wettelijke maatregelen. Ten aanzien van het voorstel voor een bonus-malussysteem ben ik terughoudend over de haalbaarheid, omdat een dergelijke regeling moet passen binnen de regels die gelden op het vlak van mededinging, staatssteun, de Europese dienstenrichtlijn en fiscale regelgeving. Ook voorzie ik een toename van regeldruk. Zoals aangegeven bij de aanbieding van het rapport aan uw Kamer zal ik in mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie nog met een inhoudelijke reactie komen op de aanbevelingen uit het rapport.
Bent u bereid qua vormgeving aandacht te besteden aan de benodigde verschillen tussen supermarkten wat betreft clientèle en regionale spreiding?
Zie ook antwoord 6. Ik richt mij in eerste instantie op afspraken met supermarkten over het vergroten van het verkoopaandeel gezonde producten.
Deelt u het standpunt van de rapportschrijvers dat door bij de supermarkten te beginnen, de supermarketens kunnen functioneren als hefboom voor andere sectoren, zoals andere fastfoodaanbieders, zoals snackbars, (tank)stations en restaurants en cafés?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken.
Als supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen kan dit een stimulans zijn en ondersteuning geven bij maatregelen die ook in andere omgevingen nodig zijn. Dit wil niet zeggen dat andere partijen moeten gaan wachten op de stappen van de supermarkten. We hebben alle partijen nodig om de voedselomgeving gezonder te maken. Daar maak ik mij dan ook sterk voor. Ik zal dit in mijn brief over de samenhangende effectieve preventiestrategie nader uiteenzetten.
Tot slot, omarmt u alle aanbevelingen uit het rapport? Kunt u dit nader toelichten?
De RVS doet twee aanbevelingen:
Met betrekking tot de eerste aanbeveling: ik herken en deel de behoefte aan deze maat voor gezondheid. Ik bereid een monitor voor supermarkten voor waarin op uniforme wijze het verkoopaandeel van gezonde producten wordt gemeten. De monitor zal worden gebaseerd op de Schijf van Vijf.
Op de tweede aanbeveling kom ik terug in mijn reactie op het RVS-advies die ik betrek bij de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik eind van dit kwartaal naar uw Kamer stuur.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie van de leden Van der Wal en Mohandis over binnen de bestaande budgettaire kaders van de ministeries van OCW, BZK, VWS en Defensie een oplossing vinden voor het voortzetten van de garantieregeling voor bevrijdingsfestivals (t.v.v. 36 600 VIII, nr. 25)? Zo ja, wat is de huidige stand van zaken rond de gesprekken over de organisatie van Bevrijdingsfestivals voor 2025?
Lukt het, met de viering van de tachtigste verjaardag van de bevrijding in het achterhoofd, om de gebruikelijke festivals in veertien steden te organiseren en hiervoor een garantieregeling te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat juist op dit moment, met het oog op de tachtigste verjaardag van de bevrijding, een gezamenlijke bijdrage aan een garantieregeling van significante betekenis is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de festivals tijdig duidelijkheid te geven over een eventuele garantieregeling voor 2025? Zo ja, kunt u de eerdere schriftelijke vragen van de leden Mohandis en Slagt-Tichelman, onderliggende vragen en de wijze van uitvoering van de motie Van der Wal en Mohandis voor het kerstreces beantwoorden?
De beantwoording van Kamervragen d.d. 3 oktober 2024 |
|
Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de zorgplicht van de desbetreffende bonden, gezien de stelling uit de beantwoording van 3 oktober dat «de rol en invloed van de bonden relatief beperkt is en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag gering»? En hoe kijkt u in het bijzonder naar de onder sportkoepel NOC*NSF ressorterende Nederlandse Algemene Danssport Bond (NADB) en welke rol zij hebben naar hun leden of naar de dansers die worden begeleid door bij de NADB-aangesloten dansleraren?
De zorgplicht van een sportbond heeft met name betrekking op verenigingen. Zodra melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag binnen een vereniging door (bestuurs-)leden, hebben verenigingen een meldplicht richting de bond of het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN).
NOC*NSF heeft samen met de bonden algemene gedragsregels opgesteld om ongewenst gedrag te verminderen. Alle sportbonden die zijn aangesloten bij NOC*NSF – inclusief de NADB – hebben deze gedragsregels opgenomen in hun tuchtrecht. Zo zijn in ieder geval leden van de desbetreffende sportbonden via hun lidmaatschap gebonden aan deze reglementen. Om begeleiders, inclusief de bij de NADB-aangesloten dansleraren, te binden aan deze reglementen kunnen zij tevens lid worden van de desbetreffende bond. Ook kunnen zij op verzoek de Verklaring Onderwerping Tuchtrecht (VOT) tekenen, waarmee ze tevens worden gebonden aan de reglementen uit het tuchtrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat van de aanbevelingen die door een onafhankelijke projectgroep binnen de NADB zijn gedaan het advies om excuses te maken niet wordt opgevolgd? Wat vindt u van de uitblijvende excuses? Deelt u de mening dat de «erkenningsvideo» van de door het Rijk gefinancierde Alliantie Dans Veilig niet toereikend is?1 2
De Alliantie Dans Veilig heeft een brede erkenningsvideo gepubliceerd richting de danssector waarmee zij haar erkenning uitspreekt aan alle dansers die zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag en het leed dat zij hebben ervaren.
Het is aan de bonden om te bepalen hoe de erkenning aan de dansers wordt ingevuld. De NADB heeft ervoor gekozen dat te doen door te verwijzen naar deze erkenningsvideo.
Wat kunnen de indieners van u verwachten met betrekking tot de tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2024 overgenomen motie die u verzoekt «om een fatsoenlijke en behandeling en erkenning voor de klokkenluider in het dansmisbruikdossier»?3
In het verleden zijn reeds gesprekken gevoerd waarbij een fatsoenlijke behandeling altijd het uitgangspunt is geweest. Daarnaast zal het Ministerie van VWS binnenkort opnieuw in gesprek treden met de betrokkene om de opties voor erkenning samen verder te verkennen.
Klopt het dat trainers, coaches, bestuurders en anderen in posities waarin sociale veiligheid een rol speelt bij hun aanstelling binnen bijvoorbeeld de NADB nog altijd geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hoeven aan te leveren? Zo ja, welke reden ligt hieraan ten grondslag? En vanaf wanneer gaat die verplichting wel in?
Tot op heden zijn sportverenigingen en sportbonden – inclusief de NADB – niet verplicht om naar een VOG te vragen bij vrijwilligers. Wel moedigt het kabinet samen met de sportsector het gebruik van de VOG binnen de sport aan. Een sportvereniging kan via de Regeling Gratis VOG die door het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd vrijwilligers vergoeden.
Op dit moment wordt een wettelijke verplichting niet overwogen, met name omdat het een zeer kostbare aangelegenheid is en het vrijwilligers mogelijk afschrikt. Ook zal een wettelijke plicht niet leiden tot de benodigde cultuurverandering binnen een vereniging, omdat die met name moet worden bereikt door het uitspreken en naleven van behoorlijke omgangsnormen waardoor betrokkenen hopelijk de benodigde veiligheid ervaren om meldingen te doen. Ten slotte hebben enkel uitspraken vanuit het strafrecht – en niet het tuchtrecht – invloed op de verstrekking van een VOG.
Waarom valt het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) onder de sportkoepel NOC*NSF en is er niet gekozen voor een volledig onafhankelijke positie? Begrijpt u de bezwaren van (oud-)dansers dat ze geen vertrouwen hebben in dit meldpunt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
NOC*NSF heeft in zijn professioneel statuut vastgelegd dat zowel vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers die werkzaam zijn bij het CVSN hun werk volledig onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen. Dit is doelbewust opgenomen om het onafhankelijk functioneren van het CVSN te benadrukken zodat het doen van een melding kan worden gefaciliteerd. Dat lijkt zijn vruchten af te werpen: het CVSN ervaart de afgelopen jaren een toenemende meldingsbereidheid onder sporters en betrokkenen in de sport.
Hoewel ik het betreur dat dansers geen vertrouwen hebben in het CVSN, heeft het meldpunt tot op heden geen concrete signalen of anderszins ontvangen die gaan over de betrouwbaarheid van het meldpunt.
Om sociale veiligheid in de sport te versterken, werk ik momenteel aan een wetsvoorstel dat zal leiden tot de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum, waarmee het CVSN tevens wordt losgekoppeld van NOC*NSF. Tot die tijd blijft het CVSN beschikbaar voor alle melders. Het CVSN heeft herhaaldelijk hulp aangeboden aan betrokkenen en staat open voor iedereen die een melding wil doen. Ook kunnen melders zich wenden tot andere hulporganisaties als zij dat wensen.
Kunt u een eerste tussenrapportage geven over de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen en aangeven welke stappen reeds zijn gezet?
De Instellingsbesluiten voor zowel de Opvolgingscommissie als de Ethische Commissie Dansen zijn inmiddels gepubliceerd.4 Hiermee zijn de leden van de Ethische Commissie Dansen ook gelijk benoemd. Voordat de beoogde leden van de Opvolgingscommissie worden benoemd, zal de Ethische Commissie Dansen hierover eerst de Minister van OCW adviseren. Door een transparant vormgegeven traject om te komen tot de benoeming van de leden van de Opvolgingscommissie wordt gezorgd voor vergroting van het draagvlak voor het proces om tot verbeteringen te komen in de danssector. Na hun benoeming kunnen zij aan de slag met de beoordeling van de vraag in hoeverre de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen voldoende zijn opgepakt door de betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van de door Alliantie Dans Veilig opgestelde gedragscode die geldt voor leden van de expertgroepen die werken aan verbeteringen in de danssector? Zo ja, bent u het eens met alle vijf de afspraken waarmee akkoord gegaan dient/diende te worden om te kunnen toetreden?
De Minister van OCW en ik zijn op de hoogte van de afspraken die worden gemaakt met de leden van de expertgroepen. Deze afspraken zijn gebaseerd op het tussen de aangesloten partijen overeengekomen convenant dat is opgesteld door een integriteitsjurist.
Klopt het dat van de circa 4800 dansaanbieders maar zo’n zes procent valt onder de vijftien (koepel)organisaties die samen de Alliantie Dans Veilig vormen? En klopt het ook dat de «dansersachterban» van de Alliantie Dans Veilig, afgezet tegen de ongeveer anderhalf miljoen dansers die in Nederland actief zijn, nog geen half procent beslaat? Met andere woorden: wat zegt dit over het draagvlak, de slagkracht en reikwijdte van de Alliantie Dans Veilig?
De Alliantie Dans Veilig is een samenwerkingsverband tussen een aantal partijen in de danssector. Deze organisaties hebben de handen ineen geslagen om veiligheid en integriteit binnen deze gehele sector te bevorderen. Zij beperken hun inspanningen echter niet tot hun eigen «dansersachterban». Integendeel: de Alliantie Dans Veilig tracht sociale veiligheid binnen de danssector in de breedste zin te verbeteren door opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen. Daarmee is hun beoogde slagkracht groot en hun reikwijdte breed.
Vanaf de oprichting van de Alliantie Dans Veilig kan elke dansorganisatie die wil bijdragen aan een veilige danssector zich bij de Alliantie Dans Veilig aansluiten. Hiermee wordt het draagvlak voor het proces verder bevorderd. Daarom moedigen Minister van OCW en ik de organisaties die nog niet zijn aangesloten aan om alsnog deze stap naar voren te zetten.
Welke stappen worden gezet om de didactische vaardigheden, ethiek en integriteit te verbeteren/borgen van het nog altijd onbeschermde beroep van dansdocent/leraar?
De Alliantie Dans Veilig werkt momenteel aan de verbetering van didactische vaardigheden en ethiek en integriteit door het aanbieden van e-learnings via de website, handreikingen voor de sociale veiligheid binnen de amateur dansscholen en (samen met Dans Belang) de bredere inzet van het kwaliteitsregister en scholing onder dansdocenten. Tot slot neemt Dans Belang een module over sociale veiligheid op in haar scholing voor dansdocenten.
Kunt u aangeven wat uw aangekondigde «betrokken blijven bij de inspanningen» als bewindslieden in concrete zin betekent? In hoeverre bent u betrokken?
De Ministeries van OCW en VWS financieren tot eind 2025 de Alliantie Dans Veilig en de ethische- en opvolgingscommissie die de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen evalueren. Daarnaast hebben het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regelmatig contact met de Alliantie Dans Veilig over de voortgang op dit dossier.
In hoeverre verhoudt de aankondiging dat «gezien de nadere portefeuilleverdeling op het Ministerie van OCW de Minister van OCW verantwoordelijk voor dit dossier is» zich tot verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport op dit dossier? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben als Staatssecretaris Jeugd Preventie en Sport verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op sport (en in het bijzonder wedstrijddans). De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op de culturele sector. Hoewel deze set Kamervragen ook aan de Staatssecretaris van OCW is gesteld, heeft zij hier geen rol in. Onderhavige vragen zijn daarom beantwoord door de Minister van OCW en mij.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
De toegankelijkheid van overheidsdiensten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de monitorrapportage 2024 «Digitale toegankelijkheid en dienstverlening» van het College van de Rechten voor de Mens?1
Ja.
Kunt u op elk van de aanbevelingen van het bovengenoemde rapport ingaan en aangeven wat de inzet en het doel zijn?
Het CRM beveelt het Ministerie van VWS aan om voor de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap meer concrete doelstellingen te formuleren over digitale toegankelijkheid en dienstverlening op alle terreinen van het leven, ook voor Caribisch Nederland, en deze mee te nemen in de werkagenda bij de strategie.2
Digitalisering speelt een steeds grotere rol en is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Het is daarom belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot digitale informatie en diensten.
De doelstellingen van de nationale strategie VN-verdrag Handicap zijn kabinetsbreed vastgesteld. Op dit moment worden de doelstellingen vertaald naar concrete maatregelen, waaronder de maatregelen die gaan over digitale toegankelijkheid. Deze maatregelen worden opgenomen in de werkagenda bij de nationale strategie.
Caribisch Nederland valt niet binnen de scope van de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Wel wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het op orde brengen van de digitale overheid en overheidsdienstverlening. Voorzieningen uit (Europees) Nederland worden doorgetrokken, zoals DigiD vanaf 2025. Op dit moment loopt de parlementaire behandeling van de invoering van het BSN en de Wet digitale overheid (Wdo). De inzet is dat de digitale toegankelijkheidseisen uit de Wdo uiterlijk in 2028 voor alle overheidsorganisaties zullen gelden. Daarnaast werkt het kabinet aan verbetering van de digitale infrastructuur op de eilanden, zodat iedereen kan beschikken over betaalbaar en betrouwbaar internet. Ook worden zorginstellingen geholpen bij de overgang van papieren registraties naar digitale registratiesystemen. Daarbij wordt ook gekeken naar de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van deze systemen voor mensen met een beperking.
Vanuit het Ministerie van BZK werken we op dit moment aan de lagere regelgeving, waaronder de besluiten die vallen onder de Wdo mogelijk ook van toepassing verklaren voor Caribisch Nederland. Via een internetconsultatie bekijken we de mogelijkheden tot aanpassing in de AMvB (Besluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur) en stellen voor om het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het Besluit, beveiligde verbinding met overheidswebsites en -webapplicaties in te voeren in Caribisch Nederland. Voor de toegankelijkheidsstandaard is het voornemen om 1-1-2028 als uiterste datum op te nemen waarop websites en apps aan de standaard moeten voldoen. Ook kijken we vanuit BZK naar de uitvoerbaarheid van de verplichting voor Caribisch Nederland.
Het CRM onderstreept in de rapportage dat de overheid mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties vanaf het begin structureel moet betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Het CRM benadrukt het belang hiervan voor de inrichting en uitvoering van het centrale toezicht op het Besluit digitale toegankelijkheid, ontwikkeling van de Informatiepunten digitale overheid (IDO’s) en de overheidsbrede loketten. Ook doet het CRM de aanbeveling aan het Ministerie van VWS om prioriteit te geven aan het ontwikkelen van een infrastructuur voor het betrekken van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.
Voor het Ministerie van BZK is het belangrijk dat we aansluiten op de leefwereld van mensen door met hen in gesprek te gaan en hen te betrekken bij het vaststellen van problemen én het oplossen daarvan. Voor onderwerpen als de loketfunctie – waaronder de IDO’s en de overheidsbrede loketten – en proactieve dienstverlening doet BZK dat bijvoorbeeld met iteratief, ontwerpend onderzoek, samen met mensen.
Het Ministerie van BZK is bezig om de toepassingen van de Code Inclusief Digitaal Ontwerpen (CIDO) te integreren in het NL Design System (NLDS). NLDS geeft richtlijnen en componenten voor het ontwikkelen van digitale diensten. Hierbij wordt uitgegaan van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid, inclusiviteit en consistentie, ondersteund door gebruikersonderzoek. De CIDO moet erop toezien dat bij het ontwerpen van websites en applicaties de eindgebruikers (onder wie mensen met een beperking) worden betrokken. Deze randvoorwaarden zijn nodig om inclusief ontwerpen te stimuleren. Overheidsorganisaties en eindgebruikers werken samen om digitale toegankelijkheid te verwezenlijken.
Bij de ontwikkeling van de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag handicap zijn mensen met een beperking nauw betrokken. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg maakt in dit ontwikkelproces afspraken met de betrokken ministeries over hoe mensen met een beperking betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de maatregelen die worden opgenomen in de werkagenda.
En ten slotte, in het Beleidskompas, wat de huidige werkwijze is voor beleids- en wetgevingstrajecten binnen de Rijksoverheid, is het betrekken van belanghebbenden (waaronder vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking), een onderdeel in alle stappen van het proces.
Het CRM beveelt het Ministerie van BZK aan om vast te leggen in het beleid dat overheidsinstanties organisatie-breed en voortdurend aandacht dienen te besteden aan digitale toegankelijkheid. Tevens moeten overheidsinstanties eisen stellen aan digitale toegankelijkheid bij hun inkoopvoorwaarden. Tot slot, benadrukt het CRM dat het van belang is dat het centrale toezicht op de naleving van het Besluit digitale toegankelijkheid effectief is en regelmatig plaatsvindt.
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat overheidswebsites en applicaties voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het Ministerie van BZK gaat op de volgende onderdelen inzetten:
Het CRM vraagt in zijn monitorrapportage aan het Ministerie van BZK om een tijdpad te presenteren voor de verschillende stappen die gezet gaan worden om toegang tot overheidsdienstverlening voor wettelijke vertegenwoordigers en gemachtigden te garanderen.
De publieke dienstverlening van de (semi)-overheid digitaliseert. Burgers die (deels) handelingsonbekwaam zijn en niet zelfstandig mogen handelen, zoals personen die onder bewind of curatele staan of minderjarigen, hebben een door de wet of door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, curator, mentor of een persoon met gezag over een minderjarige).
Uw Kamer heeft de door BZK ontraden motie van het lid Ceder (36 600 VII, nr. 61) aangenomen. De motie-Ceder vraagt voor het zomerreces van 2025 het probleem op te lossen dat wettelijke vertegenwoordigers soms noodgedwongen in overtreding zijn bij DigiD-machtigingen.
In de beantwoording van de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) (20232024–878) door mijn voorganger aangegeven, zal BZK totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Digitale toegang voor wettelijk vertegenwoordigers is nu alleen mogelijk bij de Belastingdienst, WIL Lekstroom en via twee pilots bij de gemeente Rotterdam en Den Haag (bijstand) en MUMC+. Bij de overige dienstverleners kunnen ze via de eigen daarvoor ingerichte processen van de publieke dienstverleners inloggen en zaken doen.
Hierbij informeert BZK uw Kamer over de structurele mogelijkheden en hoe BZK aan oplossingen werkt. Momenteel werkt BZK aan een bevoegdheidsverklaringsdienst (BVD) om de bronnen Wettelijk Vertegenwoordigingsregister (WVR) en Ouderlijk Gezag te kunnen ontsluiten. Via de uitrol van het Stelsel Toegang zal ik stapsgewijs de voorzieningen die zijn gerealiseerd voor wettelijke vertegenwoordigen van handelingsonbekwame burgers beschikbaar maken. Te beginnen met ouderlijk gezag (kinderen jonger dan 12 jaar) in de zorgsector vanaf januari 2026. Eerder is niet mogelijk omdat het bouwen van de voorzieningen tijd vraagt en wetgeving aangepast moet worden. Daarnaast moeten dienstverleners aansluiten op alle voorzieningen en hun systemen aanpassen voor implementatie hiervan. Het gaat om een hele keten die goed en vooral zorgvuldig ingericht moet worden, en dat vergt (doorloop) tijd. Ik zal u hier in de komende Verzamelbrieven verder over informeren.
In de monitorrapportage roept het CRM het Ministerie van VWS op om toegankelijkheidseisen voor de sectoren zorg en onderwijs bindend vast te leggen. Hiertoe vraagt het CRM om een tijdlijn te schetsen en de voortgang hierop te monitoren.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK werken samen met andere departementen aan de uitwerking van de werkagenda bij de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap, die vóór de zomer van 2025 wordt gedeeld met de Kamer. In de gesprekken over deze werkagenda wordt in overleg met de Ministeries van VWS, BZK en OCW ingezet op afspraken te maken over de manier waarop de eisen voor digitale toegankelijkheid ook voor de domeinen Zorg en Onderwijs kunnen gaan gelden.
Ook wijst het CRM erop om te investeren in de training van ontwikkelaars en producenten. In deze trainingen moet expliciet aandacht zijn voor het VN-verdrag Handicap en het principe van universeel ontwerp. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en producenten het principe van universeel ontwerp kennen en kunnen toepassen.
Het Ministerie van VWS zet zich in voor het verder verspreiden van kennis over het VN-verdrag Handicap. De afgelopen jaren is dit onder andere samen gedaan met bijvoorbeeld de VNG en Ieder(in), met verschillende concrete kennisproducten en -activiteiten als resultaat. In 2025 start een programma vanuit de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Dit programma richt zich op het ontwikkelen van kennis die bijdraagt aan de verandering in denken en doen over mensen met een beperking in de samenleving. Deze kennis kan worden benut om met verschillende partijen samen te werken aan een toegankelijke samenleving voor iedereen. Ook zijn er mooie voorbeelden van andere partijen, zoals kennisinstellingen en universiteiten die specifieke kennis over toegankelijkheid en inclusie delen, bijvoorbeeld het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) dat kennis deelt over het VN-verdrag Handicap met onderwijsinstellingen. Daarnaast verkent het Ministerie van VWS de opties voor het vergroten van kennis over het VN-verdrag Handicap bij ambtenaren binnen de Rijksoverheid.
Hoe reageert u op het feit dat meer dan de helft van alle overheidsdiensten en lokale overheden niet toegankelijk is volgens de wet?2 Zijn de richtlijnen voor algemene toegankelijkheid zoals beschreven in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijke overheid nog actueel?3
Het Ministerie van BZK vindt het aantal overheidswebsites en -apps die aan de wettelijke verplichting voldoen te laag.
De richtlijnen voor digitale toegankelijkheid, zoals beschreven in het Besluit digitale toegankelijke overheid, zijn actueel. De Europese norm EN 301549 is leidend. Wanneer er nieuwe vereisten komen voor digitale toegankelijkheid, wordt deze Europese norm herzien en zullen die vereisten ook gelijk in Nederland gelden.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Westerveld4 over de uitleg van wetsvoorstellen in toegankelijke taal? Ziet u met ons dat dit niet standaard gebeurd? Kunt u laten weten wat u gaat doen om dit uit te voeren, samen met uw collega-bewindspersonen?
De motie van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) verzoekt een heldere toelichting te maken bij ieder wetsvoorstel, zodat iedere burger en met name mensen met minder taalvaardigheden, gemakkelijker toegang hebben tot wetsvoorstellen en deze ook kunnen begrijpen. Naar aanleiding van deze motie wordt dit punt ook aan de orde gesteld in het zogenoemd Interdepartementaal Hoofdenoverleg Wetgevingsbeleid (IHW).
Het is belangrijk dat alle burgers begrijpen wat in wet- en regelgeving staat. Op de website van het Kenniscentrum voor beleid en regelgeving van de Rijksoverheid zijn de principes van Duidelijke Taal in wet- en regelgeving uiteengezet. Ook zijn er tips en trainingen die beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen kunnen gebruiken om Duidelijke Taal als uitgangspunt te nemen bij het opstellen van wet- en regelgeving. En is er een groep ambassadeurs van Duidelijke Taal (wetgevingsjuristen, beleidsjuristen en beleidsmedewerkers) die zich inzetten om de principes van Duidelijke Taal onder de aandacht te brengen bij de verschillende departementen én in de werkwijze te integreren. Verder wordt bij de Schrijfwijzer van de memorie van toelichting verwezen naar de pagina over Duidelijke Taal.
Kunt u een tijdlijn maken met daarin wanneer alle overheidswebsites en -applicaties aan de wet voldoen? Zijn er sancties nodig om organisaties aan te sporen hun diensten toegankelijk te maken?
Een plan van aanpak op digitale toegankelijkheid stuurt de Staatssecretaris van BZK einde Q1 naar uw Kamer. Of sancties nodig zijn, wordt nog onderzocht. Momenteel blijkt namelijk dat het in de praktijk voor overheden lastig is om PDF’s op een digitaal toegankelijke manier te ontsluiten. Daarvoor wordt een voorziening ontwikkeld (NLdoc), beschikbaar einde 2025. De verwachting is dat dit een positieve impact zal hebben op de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites.
Verder, op het gebied van toezicht zijn het afgelopen jaar in een drietal rondes zogenoemde «signaleringsbrieven» verzonden aan diverse overheidsorganisaties. In deze brieven werden overheidsorganisaties erop geattendeerd om te voldoen aan de wettelijke verplichting en werd er gewezen op hulp die er geboden kon worden.
Is het uw ambitie om alle overheidsdiensten te laten voldoen aan de A-classificatie van het Dashboard DigiToegankelijk? Welke diensten moeten volgens u met voorrang aan deze eis voldoen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
De ambitie van het Ministerie van BZK is om zoveel mogelijk overheidsorganisaties te laten voldoen aan het Besluit Digitale Toegankelijkheid Overheid. Dat betekent een focus op de A t/m C statussen. Zie ook het antwoord onder vraag 2, aanbeveling 3.
Bent u van mening dat ook uitvoeringsorganisaties, zorgorganisaties en onderwijsinstellingen aan deze eisen voor toegankelijkheid moeten voldoen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Bent u bereid de implementatie van het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag handicap) uit te breiden naar zorg en onderwijs, zoals in andere landen het geval is? Kunt u hierover met deze sectoren afspraken maken?
In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag Handicap geratificeerd. Sindsdien werkt het kabinet aan de verdere implementatie van het Verdrag, ook waar het gaat om zorg en onderwijs. De artikelen 24 en 25 van het VN-Verdrag Handicap gaan immers over zorg en onderwijs.
Zie ook beantwoording onder vraag 7.
Welke minimumvereisten over toegankelijkheid zijn er voor hulpdiensten zoals de politie, brandweer en medische hulpdiensten?
De wettelijke verplichting is om minimaal te voldoen aan de Europese standaard voor digitale toegankelijkheid, EN301549. De standaard beschrijft voor een breed scala van ICT-toepassingen aan welke eisen deze moeten voldoen voor mensen met een functiebeperking.
Zowel de website van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), als de twee belangrijke websites van de politie, waaronder politie.nl en kombijdepolitie.nl, hebben een B-score. Hiermee voldoen zij aan de wettelijke eisen van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Voor de overige websites wordt gewerkt aan een verbetering of koppeling aan de site politie.nl en kombijdepolitie.nl
Daarnaast ligt de verantwoordelijkheid voor de bereikbaarheid van alarmnummer 112 bij de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Minister van Economische Zaken (EZ). Er zijn verschillende manieren waarop 112 te bereiken is voor mensen met een beperking:
Bent u het eens met de stelling dat het van het grootste belang is dat alle mensen met een beperking altijd gebruik moeten kunnen maken van overheidsdiensten als hulpdiensten en dit ook is afgesproken in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het VN-verdrag handicap?
Alle mensen, dus ook alle mensen met een beperking, dienen toegang te hebben tot overheidsdiensten als hulpdiensten. Dit geldt dus ook voor het alarmnummer 112, ongeacht het tijdstip van de dag. Zie verder het antwoord onder vraag 9.
Op welke manier is toegankelijkheid nu een vast onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe websites, applicaties en formulieren bij alle overheidslagen? Worden eindgebruikers nu standaard meegenomen bij het ontwerpen? Zo ja, welke standaarden gelden hiervoor?
Digitale toegankelijkheid is nog geen vast onderdeel bij de ontwikkeling van nieuwe websites, mobiele applicaties (apps) en formulieren bij alle overheidslagen. Het plan is om eindgebruikers via de aanpak van het NLDS een vast onderdeel te laten uitmaken van de standaard aanpak voor eindgebruikers bij het ontwikkelen van overheidswebsites en apps. Zie ook de beantwoording onder vraag 2, aanbeveling 2 en 3.
Waar kunnen mensen aankloppen en een melding doen op het moment dat een overheidsdienst of hulpdienst niet toegankelijk is? Kan dit op een toegankelijke manier en wat wordt er vervolgens mee gedaan?
Momenteel kunnen meldingen van ontoegankelijke websites en apps op de website van DigiToegankelijk.nl ingediend worden.
In de hernieuwde aanpak van BZK wordt er nieuw beleid ontwikkelt en trekken we de geleerde lessen uit andere voorbeelden die hebben gewerkt. Hierbij willen we bijvoorbeeld kijken naar de geleerde lessen bij de invoering van de Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD). Met de invoering hiervan is het op een verantwoorde wijze en in gezamenlijkheid tussen melder en organisatie openbaar maken van ICT-kwetsbaarheden op de kaart gezet en kan iedereen een melding doen bij een bedrijf, overheidsinstantie of andere organisatie. De organisatie heeft dan de kans om de kwetsbaarheid op te lossen.
Vanuit digitale toegankelijkheid wordt er gekeken naar een soortgelijke aanpak, op websites van overheden en hulpdiensten, waar mensen een melding rechtstreeks bij de organisatie kunnen doen zodat de digitale toegankelijkheid daar waar dat nodig is, verder bevorderd kan worden.
Op welke manier worden bestaande diensten verbeterd op basis van input door eindgebruikers? Is de overheid in staat om diensten die zij heeft ingekocht van derden zelf aan te passen om ze toegankelijk te maken?
Het Ministerie van BZK biedt overheidsorganisaties de mogelijkheid om gebruik te maken van generieke hulpmiddelen om hun diensten te verbeteren. Deze hulpmiddelen worden ontwikkeld aan de hand van gebruikersonderzoeken, waarbij overheidsorganisaties zelf de keuze hebben of en hoe zij deze hulpmiddelen inzetten. Overheidsorganisaties zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hun diensten. Er zijn algemene inkoopvoorwaarden waar gebruik van wordt gemaakt, maar het kan per situatie verschillen in of de overheidsorganisatie zelf of de leverancier toegankelijkheidsproblemen oplost.
Kunt u concreet maken welke toekomst u ziet voor de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s)?
In 2026 verandert de financiering van de IDO’s. De huidige Specifieke Uitkering (SPUK), die de uitvoering belegt bij bibliotheken, komt te vervallen. In plaats daarvan worden de middelen voor de IDO-dienstverlening aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit is een kabinetsbesluit. Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de laagdrempelige ondersteuning kan bieden. Dat kan nog steeds de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past, het niveau van de dienstverlening gegarandeerd blijft en mensen zo beter worden bereikt, omdat ze daar vaker komen.
Samen met partners brengen we in 2025 in kaart wat de consequenties, kansen en risico’s van de nieuwe wijze van financiering zijn voor de IDO’s. Uitgangspunt is dat de laagdrempelige, empathische ondersteuning en informatievoorziening in de gemeente behouden blijft.
Bent u bekend met het onderzoek van KPMG, gedaan op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waaruit blijkt dat de financiering voor IDO’s al structureel te laag is?5
Ja, de Staatssecretaris van BZK is bekend met het exploitatieonderzoek van KPMG. Uit het onderzoek blijkt dat er geen gemiddelde exploitatiekosten van het Informatiepunt Digitale Overheid te bepalen zijn, omdat ze sterk uiteenlopen en een reflectie zijn van de lokale inrichting van het IDO en de keuzes in de uitvoering. Bibliotheekorganisaties lijken, aldus het onderzoek, de IDO-middelen voornamelijk in te zetten voor de financiering van de directe uitvoeringskosten van de IDO’s. Indirecte kosten als overhead, huisvesting en automatisering worden door de bibliotheek vaak uit andere middelen dan de specifieke uitkering (SPUK) gefinancierd. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toevoeging van de IDO’s aan de dienstverlening van de bibliotheken niet altijd heeft geleid tot een toename van deze overheadkosten. KPMG doet vervolgens de aanbeveling aan gemeenten om de opdracht aan bibliotheken te concretiseren, zodat meer gestuurd kan worden op hetgeen mogelijk is met het beschikbare budget.
Hoe verenigt u de ambitie om de dienstverlening van IDO’s op peil te houden met de huidige ontoereikende financiering en de voorgenomen bezuiniging op deze voorziening? Bent u het met ons eens dat de middelen voor IDO’s jaarlijks geïndexeerd moeten worden?
De overheveling naar het gemeentefonds gaat gepaard met een korting van 10%. De overheveling verlaagt de administratieve en financiële kosten voor gemeenten door een vermindering van controle- en verantwoordingslasten. Het standpunt van het kabinet is dat dit niet moet leiden tot een inhoudelijke korting op de dienstverlening vanuit de IDO’s.
De middelen voor de SPUK IDO worden op dit moment niet geïndexeerd. Als in de toekomst de middelen worden overgeheveld naar het gemeentefonds, dan geldt dat de ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds (algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen) de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (accres) volgt. Dit accres is, evenals alle middelen uit het gemeentefonds, vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan specifieke onderdelen van de algemene uitkering en/of aan decentralisatie-uitkeringen. Het is dan ook aan gemeenten hoeveel van dit accres ze vervolgens willen toewijzen aan de IDO.
Welke gevolgen heeft het wegvallen van de specifieke uitkeringen aan gemeenten (SPUK-gelden) voor de toekomst van de IDO’s? Bent u het eens met de stelling dat dit middel er juist voor zorgt dat bibliotheken de loketten goed aan kunnen sluiten op de lokale gemeenschap?
Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de ingang tot publieke dienstverlening en de laagdrempelige ondersteuning kan bieden zoals bibliotheken dat nu doen. Dat kan de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past en het niveau van dienstverlening gegarandeerd blijft. Begin 2025 presenteert de Staatssecretaris van BZK een beleidsvisie op fysieke en lokale ondersteuning bij regelzaken met de overheid, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor gemeenten om lokaal vorm te geven aan passende ondersteuning en publieke dienstverlening. In 2025 verkent de Staatssecretaris van BZK, met partners, hoe het Ministerie van BZK gemeenten hierbij kan blijven ondersteunen.
Kunt u verzekeren dat, als de subsidie voor IDO’s met een korting over wordt gemaakt naar het gemeentefonds, deze nog altijd ten goede zal komen van deze loketten? Waaruit zal dat blijken?
De inzet van de Staatssecretaris van BZK is om de laagdrempelige dienstverlening, zoals geboden vanuit het IDO, in stand te houden en daarover gaat het Ministerie van BZK graag met gemeenten verder in gesprek. Door de nieuwe financieringsvorm krijgen gemeenten de beleidsvrijheid om lokaal te bepalen waar welke dienstverlening nodig is en hoe ze dit het meest effectief kunnen inrichten.
Het kabinet zet in op het vergroten van bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties (hfst 7.2 Goed Bestuur uit regeerakkoord). Dat gebeurt zoveel mogelijk bij bestaande loketten en logische plaatsen waar mensen op zoek gaan naar hulp, zoals bijvoorbeeld wijkcentra, de IDO’s en buurthuizen. De Staatssecretaris van BZK presenteert zijn visie hierop aan de Kamer in Q1 2025.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met IDO-beheerders, bibliotheken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en om verschillende financieringsmodellen uit te werken die de regierol van bibliotheken behoudt?
Met de SPUK IDO werd beoogd om gemeenten regie te geven over het netwerk van organisaties rond de IDO. Het kabinetsbesluit om alle SPUKs af te schaffen en de financiële middelen over te hevelen naar het gemeentefonds is in lijn met de visie van de Staatssecretaris van BZK. De visie biedt namelijk meer beleidsvrijheid voor gemeenten om te bepalen waar lokaal welke dienstverlening nodig is en wie deze uitvoert. Er worden daarom geen verschillende financieringsmodellen uitgewerkt die de uitvoering van het IDO exclusief bij de bibliotheek beleggen.
Waar kunnen mensen (met een beperking) aankloppen als zij vragen hebben omtrent de digitale dienstverlening van private partijen? Hoe kan de samenwerking met IDO’s op dit vlak versterkt worden?
Private partijen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor goede toegankelijke dienstverlening. De Staatssecretaris van BZK ziet mogelijkheden in samenwerking met (semi-)private partijen die essentiële dienstverlening bieden, zoals woningbouwcorporaties en zorgverzekeraars. Uitgangspunt hierbij is dat in die samenwerking een wederkerigheid moet zitten, omdat de inzet van publieke middelen private partijen niet ontslaat van het bieden van goede en voor iedereen toegankelijke dienstverlening.
Bent u het eens met de mening dat het zeer zorgwekkend is dat in de zorgsector veel websites niet of niet volledig toegankelijk zijn? Bent u bereid om afspraken te maken met de sector over de toegankelijkheid van lokale en landelijke zorgportalen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Op welke wijze worden mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties betrokken bij wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening en de uitvoering daarvan?
Mensen met een beperking worden betrokken bij het maken van beleid en wetgeving over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Mensen met een beperking worden bijvoorbeeld betrokken bij de herziening van de internationale standaard voor digitale toegankelijkheid. Deze standaard wordt beheerd door het World Wide Web Consortium. Als een website voldoet aan deze wettelijk verplichte standaard, wordt er dus aan de behoeften van mensen met een beperking voldaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en in ieder geval vóór het commissiedebat over digitale inclusie beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kind van ouders met verstandelijke beperking: 'Eigenlijk was ik de ouder'’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kind van ouders met verstandelijke beperking: «Eigenlijk was ik de ouder»»?1
Ja.
Bent u bekend met het radioprogramma Nieuws en Co van 22 november jl. waarin het Trimbos-instituut pleit voor gesprekken over de kinderwens conform Nu Niet Zwanger?2 Wat is uw reactie op dit pleidooi?
Ja. In de uitzending van Nieuws en Co pleit het Trimbos-instituut om tijdig een gesprek te voeren met vrouwen én mannen in de vruchtbare periode of sprake is van een actuele kinderwens, zodat ze een geïnformeerde en bewuste keuze kunnen maken. Ik vind het, net zoals het Trimbosinstituut, van belang dat iedereen bewust en goed geïnformeerd moet kunnen kiezen om nu wel of geen kind te willen krijgen. Dat is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) ondersteunt mensen in kwetsbare omstandigheden om regie te nemen over hun kinderwens. Zodat zij niet overvallen worden door een zwangerschap. Het programma is momenteel in 303 gemeenten beschikbaar en er komen nog steeds gemeenten bij. Ik stel t/m 2027 projectsubsidie beschikbaar aan de GGD GHOR Nederland voor de landelijke uitrol van het programma Nu Niet Zwanger. In de jaren 2023 t/m 2025 is extra geld beschikbaar gesteld zodat het programma sneller kan uitbreiden en inhoudelijk kan verdiepen.
Wat is de reden dat niet wordt geregistreerd bij hoeveel gezinnen met Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP) en Kinderen van ouders met een verslaving (KOV) programma’s als Nu Niet Zwanger worden ingezet? Bent u bereid dit te gaan registreren, zo nee, waarom niet?
Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) is geen doelgroepeninterventie. Vanuit/door het programma leren professionals uit het medisch en het sociale domein hoe je kinderwens bespreekbaar maakt en bespreekt. Het programma richt zich op alle mensen in kwetsbare omstandigheden, waaronder Kinderen van Ouders met Psychische Problemen als Kinderen van ouders met een verslaving. Kwetsbare omstandigheden kunnen echter veel bredere oorzaken hebben en kent een grote verscheidenheid. De inzet van het Nu Niet Zwanger programma is (1) het bespreken van kinderwens bij mensen in kwetsbare omstandigheden, (2) het normaliseren van praten over kinderwens en (3) het implementeren van de bijbehorende NNZ-methode bij organisaties die werken met mensen in kwetsbare omstandigheden, waaronder de doelgroep KOPP/KOV. Daarnaast is het streven om het praten over kinderwens volgens de Nu Niet Zwanger methode onderdeel te laten worden van de reguliere werkzaamheden van de aangesloten organisaties.
Als er vervolgstappen nodig zijn kan NNZ praktische hulp en ondersteuning bieden. Alleen ter zake doende informatie voor deze inzet van het NNZ- programma en het regie nemen op kinderwens wordt geregistreerd. De reden/oorzaak van de kwetsbare omstandigheden waar mensen zich in bevinden en/of extra registratie hierop hoort daar niet bij.
Het gaat over bewustwording en inzicht hebben in de balans tussen beschermende en risicofactoren, op basis waarvan mogelijk aanstaande ouders een weloverwogen keuze kunnen maken of dat het juiste moment is om al dan niet zwanger te worden. Daarom wordt het dus ook niet op doelgroep niveau geregistreerd. Dit is ook bedoeld om een eventuele stigmatisering of ethische vraagstukken te voorkomen. Denk aan bemoeizorg of uitsluiting.
Er zijn en komen ook geen landelijke gegevens beschikbaar over het aantal KOPP/KOV-gezinnen waarbij Nu Niet Zwanger is ingezet omdat deze gegevens niet op landelijk niveau worden geregistreerd, dit niet wenselijk is en dit voor de verdere ontwikkeling van het NNZ-programma geen meerwaarde heeft.
Bij hoeveel instellingen die werken voor en met mensen met een lichtverstandelijke beperking (LVB) wordt het gesprek over de kinderwens conform Nu Niet Zwanger gevoerd?
Deze gegevens worden niet landelijk geregistreerd. Het Nu Niet Zwanger programma is op dit moment beschikbaar in 89% van de gemeenten. Elke GGD heeft een NNZ-team met inhoudelijk coördinatoren. Deze lokale NNZ-teams registreren met welke organisaties zij samenwerken. We zien hierin variatie, per NNZ-programma zijn er tussen de 1 en 10 organisaties die werken met mensen met een licht verstandelijke beperking aangesloten bij het programma. In deze organisaties zijn aandachtsfunctionarissen aangesteld die getraind zijn – door het Nu Niet Zwanger team van de GGD – in de NNZ-methodiek en hoe ze het programma in hun instellingen kunnen toepassen. Zij zijn de ambassadeurs en contactpersonen voor hun collega’s in de instellingen die werken met Nu Niet Zwanger. De professionals werken vanuit hun vertrouwensrelatie met hun cliënten en zijn daarmee de aangewezen personen om de kinderwens van hun cliënten te bespreken. Deelname van instellingen en mate van participatie en borging van het programma fluctueert omdat er sprake is van vrijwilligheid. Het is hiermee niet exact bekend hoeveel instellingen, die werken voor en met mensen met een lichtverstandelijke beperking (LVB), werken conform de aanpak van Nu Niet Zwanger
In hoeverre is onveilige hechting bij kinderen van ouders met een verstandelijke beperking onderdeel van de richtlijn Ouder-kind relatie en de richtlijn Kindermishandeling, en is deze groep kinderen meegenomen in de uitvoering van de motie Tielen?3
In de Voortgangsbrief Jeugd van 5 november jl. bent u geïnformeerd over de mate waarin gehechtheid een onderwerp is binnen de werkzaamheden van de jeugdgezondheidszorg bij het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) en bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJi). In deze brief is aangegeven dat zorgprofessionals zich maximaal inzetten op het thema gehechtheid en daarvoor de richtlijn ouder-kind relatie en de richtlijn kindermishandeling toepassen. Zowel in de JGZ-richtlijn ouder-kind relatie als de richtlijn Kindermishandeling worden factoren benoemd die een risico kunnen opleveren voor de ouder-kind relatie of die het risico op kindermishandeling kunnen vergroten. Ouders met een verstandelijke beperking is één van de benoemde risicofactoren. Beide richtlijnen worden regelmatig geactualiseerd op basis van nieuwe inzichten.
Er zijn overigens verschillende manieren waarop gezinnen, waar sprake is van ouders met een verstandelijke beperking, ondersteund kunnen worden om zo onveilige hechting te voorkomen. Zo zijn er hulpgroepen via verschillende GGZ-instellingen, waarvan een aantal specifiek voor kinderen (4 t/m 16 jaar) van KOPP/KOV ouders (zoals bv Jellinek of Brijder). Voor jongvolwassenen zijn er – via Trimbos – een aantal initiatieven zoals naastencentraal.nl, KOPPsupport.nl en metzonderouders.nl. Meer in het algemeen kunnen kinderen bellen met de kindertelefoon of andere hulp/chatlijnen op het gebied van (mentale) ondersteuning. Mocht ergens tijdens zwangerschap, bevalling of kraambed vermoeden zijn van LVB bij ouder(s) dan kan door tijdig signaleren en via de JGZ, huisarts of Kansrijke Start coalitie hulp in het sociaal domein gezocht worden voor ondersteuning aan het hele gezin.
Welke groepen naast KOPP/KOV worden nog meer niet goed (genoeg) bereikt door Nu Niet Zwanger, en bent u bereid ervoor te zorgen dat deze groepen duurzaam bereikt worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Streven is alle organisaties die mensen in kwetsbare omstandigheden begeleiden aan te laten sluiten bij het programma. Momenteel participeren meer dan 1100 organisaties uit zowel het medisch als sociaal domein (cijfers uit monitor NNZ januari 2024 [4]). Gemiddeld per NNZ-programma zijn dit 47 organisaties.
Jaarlijks sluiten nog steeds nieuwe organisaties aan maar haken ook organisaties af. Aangezien de deelname vrijwillig is, is samenwerking niet af te dwingen. Als een gemeente beslist om het programma NNZ niet aan te bieden, is het voor instellingen in die gemeente niet mogelijk om zich bij NNZ aan te sluiten.
Bent u bereid met gemeenten die nu geen programma zoals Nu Niet Zwanger inzetten, in gesprek te gaan om te zorgen dat zij dit wel gaan doen? Zo ja, hoe en op welke termijn is hiervan resultaat te verwachten?
In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) is de afspraak opgenomen dat gemeenten ervoor zorgen dat inwoners in de vruchtbare leeftijd (die in een kwetsbare situatie verkeren) voldoende regie (kunnen) nemen op hun kinderwens. Dit kan onder andere door Nu Niet Zwanger aan te bieden. Het programma Nu Niet Zwanger kan bekostigd worden door de gemeente vanuit de structurele middelen voor Kansrijke Start als onderdeel van de SPUK-regeling, behorend bij het GALA, maar ook uit andere middelen. Uit de meest recente GALA-monitor van het RIVM blijkt dat in oktober 2024 alle 25 GGD-regio’s de interventie Nu Niet Zwanger uitvoeren in 303 gemeenten. Vanuit de lokale GGD- en worden gesprekken gevoerd met gemeenten om te participeren en nog steeds nemen nieuwe gemeenten deel. Het landelijk programmateam NNZ ondersteunt hen hierbij indien gewenst.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de bewezen effectiviteit van Nu Niet Zwanger wordt geborgd in lokale en regionale programma’s tegen onbedoelde en ongewenste zwangerschappen?
De bewezen effectieve interventie Nu Niet Zwanger is opgenomen in de interventiedatabase van het loket Gezond Leven van het RIVM. Het programma Nu Niet Zwanger kan door gemeenten gefinancierd worden vanuit de structurele middelen voor Kansrijke Start als onderdeel van de SPUK-regeling, behorend bij het GALA. Niets staat gemeenten in de weg om de inzet van Nu Niet Zwanger hieruit te bekostigen. Met behulp van de GALA monitor wordt de implementatie van Nu Niet Zwanger op lokaal niveau gevolgd. Uit de GALA-monitor van het RIVM van 10 december jl. blijkt dat steeds meer gemeenten binnen de lokale aanpak van Kansrijke Start (erkende) interventies aanbieden over de gehele eerste 1.000 dagen, waaronder Nu Niet Zwanger. Deze interventies zijn te vinden in de
interventiedatabase van het Loket Gezond Leven van het RIVM. De top-6 van meest ingezette interventies binnen gemeenten zijn: Nu Niet Zwanger, BoekStart/BoekenPret, CenteringZwangerschap, Stevig Ouderschap, VoorZorg en Home-Start. Gemeenten zijn vrij in de keuze om bepaalde interventies wel/niet in te zetten. En lokale en regionale programma’s tegen onbedoelde en ongewenste zwangerschappen komen niet op grote schaal voor. Veel vaker wordt dit onderwerp opgenomen in een breder kader: bijvoorbeeld die van de seksuelegezondheid. Momenteel worden verkennende gesprekken gevoerd om de uitvoering van de onderdelen uit het GALA waar structurele middelen voor zijn te borgen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra er meer duidelijk is.
Het bericht dat vier op de tien vrouwen die abortus kiest niet deed aan anticonceptie. |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vier op tien vrouwen die abortus kiest, deed niet aan anticonceptie.»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat 41% van de vrouwen die een abortus onderging, geen enkele anticonceptiemethode gebruikte?
De keuze voor het al dan niet gebruiken van anticonceptie is aan de vrouw en haar (seks)partner. Dat uit het onderzoek van Rutgers2 blijkt dat 41% van de vrouwen in een abortuskliniek geen anticonceptie had gebruikt is op zichzelf geen opvallende bevinding. Meer inzichtelijk wellicht is de bevinding van de onderzoekers dat veel van deze vrouwen (44%) aangaven dat ze dachten dat de kans dat ze zwanger zouden worden heel klein was. Daarnaast gaven sommige vrouwen aan dat ze geen anticonceptie gebruikten omdat ze dachten dat ze onvruchtbaar waren (13%). Anderen gaven aan dat ze geen anticonceptie gebruikten omdat ze dachten dat haar sekspartner onvruchtbaar was (6%). Deze bevindingen tonen aan dat het belangrijk is dat mensen goed geïnformeerd worden over vruchtbaarheid en zwangerschap, en over het gebruik en de betrouwbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden.
Hoe verklaart u het feit dat 6 op de 10 vrouwen die ongewenst zwanger raakte wel anticonceptie gebruikte, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van anticonceptiemethoden en de kennis of het correcte gebruik ervan, en zijn er stappen nodig om het bewustzijn over effectief anticonceptiegebruik te vergroten om het aantal abortussen terug te dringen?
Het feit dat sommige vrouwen die een abortus ondergaan, wél maatregelen hadden getroffen tegen een onbedoelde zwangerschap, laat zien dat een onbedoelde zwangerschap iedereen kan overkomen. Deze bevinding van de onderzoekers is niet nieuw; uit wetenschappelijke literatuur is immers bekend dat niet alle vormen van anticonceptie evengoed beschermen tegen zwangerschap. De vruchtbaredagenmethode bijvoorbeeld wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode om zwangerschap te voorkomen, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Er kunnen echter allerlei redenen spelen bij de keuze van de vrouw (en de man!) om bepaalde vormen van (hormonale) anticonceptie niet te willen gebruiken, zoals ook blijkt uit het onderzoek van Rutgers.
Het Rutgers onderzoek laat zien dat er nog winst te behalen valt bij het vergroten van het bewustzijn over effectief anticonceptiegebruik. Het terugdringen van het aantal abortussen is voor mij echter geen doel op zich. Wel zet ik in op het versterken van de regie op kinderwens bij zowel mannen als vrouwen, en op het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen. Het goed informeren van mannen en vrouwen over vruchtbaarheid en anticonceptie, evenals de vaardigheden om anticonceptie correct te gebruiken, zijn daar een onderdeel van. Momenteel wordt geïnventariseerd hoe hier in de nieuwe aanpak onbedoelde zwangerschap extra aandacht aan kan worden besteed. In het voorjaar van 2025 zal ik uw Kamer daarover informeren.
Hoe beoordeelt u de toegenomen scepsis bij jongeren en de mogelijke rol van informatie over het gebruik van hormonale anticonceptie en vruchtbaarheid, en op welke wijze wordt seksuele voorlichting momenteel verbeterd of versterkt om deze onwenselijke trends tegen te gaan?
De overheid moedigt scholen aan om aandacht te besteden aan het thema Relaties en seksualiteit. Dat doet zij onder andere via het programma Gezonde School en het tijdelijke Stimuleringsprogramma Gezonde Relaties & Seksualiteit. Daarbij wordt gebruik gemaakt van erkende interventies in een doorlopende leerlijn.3 De erkende interventies bevatten onder andere betrouwbare en leeftijdsadequate informatie over onderwerpen zoals anticonceptie en het voorkomen van onbedoelde zwangerschap.
Uit het Rutgers onderzoek blijkt dat sommige vrouwen hun keuze voor een anticonceptiemethode (mede) baseren op wat ze op sociale media zien.4 Het vermoeden is dat dit voor jonge meiden ook zo is. Omdat de informatie op sociale media lang niet altijd betrouwbaar is, adviseert Rutgers om bij de ontwikkeling van lesmaterialen aandacht te hebben voor mediawijsheid en het beoordelen van bronnen. Rutgers heeft hier als kennisinstituut ook nadrukkelijk aandacht voor in hun voorlichting en informatie en geeft hier advies over aan ontwikkelaars van lesmaterialen.
Deelt u de mening dat adequate seksuele voorlichting, inclusief informatie over en betaalbaarheid van anticonceptie, van essentieel belang is om ongewenste zwangerschappen te voorkomen? Zo ja, welke initiatieven neemt u om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat kinderen in Nederland toegang hebben tot adequate relationele en seksuele vorming. Het onderwijs over relaties en seksualiteit is toegespitst op de leeftijd en de ontwikkelingsfase van het kind. Lessen gaan bijvoorbeeld over vriendschap, verliefdheid, maar ook over anticonceptie en zwangerschap. Relationele en seksuele vorming zorgt ervoor dat mensen bewuster beginnen aan seks, zich beter beschermen tegen onbedoelde zwangerschappen en soa’s en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt voorkomen.5 Daarom moet iedere school in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs sinds 2012 aan de kerndoelen rond seksualiteit voldoen. De Inspectie van het Onderwijs ziet hierop toe. In vorm, tempo en inhoud zorgen leerkrachten ervoor dat het onderwijs leeftijdsadequaat is en dus aansluit bij de ontwikkeling, leeftijd en belevingswereld van het kind. Scholen beslissen zelf hoe ze precies aandacht aan relationele en seksuele vorming besteden. Met het Stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit worden scholen sinds 2019 gestimuleerd en ondersteund om aandacht te geven aan dit thema. Eind 2025 stopt dit programma en zal het thema Relaties en Seksualiteit als één van de vaste thema’s worden opgenomen in het Gezonde School programma.6
Uit het Rutgers onderzoek blijkt dat 2% van de vrouwen die in de maand voorafgaand aan de zwangerschapsafbreking geen anticonceptie gebruikte, dit (onder andere) deed omdat zij anticonceptie te duur vonden. Hieruit blijkt dat de betaalbaarheid van anticonceptie voor slechts een heel kleine groep een probleem is. Voor die groep zijn verschillende mogelijkheden voor vergoeding van de anticonceptie, zoals wordt beschreven in het antwoord op vraag 7.
Om misinformatie tegen te gaan is het belangrijk dat er toegankelijke en betrouwbare informatie over seksualiteit en anticonceptie beschikbaar is. Deze informatie wordt aangeboden door verschillende kennisinstellingen die gefinancierd worden door het Ministerie van VWS. Zo biedt Rutgers diverse websites7 aan met informatie over seksuele vorming en anticonceptie. Fiom8 is het expertisecentrum op het gebied van onbedoelde zwangerschap en Sense.info9 is speciaal gericht op jongeren en wordt beheerd door Soa Aids Nederland. De komende periode wordt in samenwerking met het veld geïnventariseerd of en hoe we het tegengaan van mis- en desinformatie vorm kunnen geven, aansluitend op de Rijksbrede strategie desinformatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het thema van mis- en desinformatie zal terugkomen in het vervolg op de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap, waarover ik de Kamer in het voorjaar van 2025 zal informeren.
Is het u bekend of er een toename is in het aantal hulpvragen van ongewenst zwangere vrouwen bij hulpinstanties, ook wanneer deze vrouwen ervoor kiezen om het kindje te houden, en zijn er voldoende plaatsen beschikbaar voor hen? Zo ja, kunt u dat onderbouwen en aangeven of er sprake is van een wachtlijst? Zo nee, welke stappen zijn nodig om dit op te lossen?
Nee, er zijn mij geen signalen bekend dat deze specifieke groep meer dan voorheen hulp bij hulpinstanties zoekt. Ik heb hierover overigens geen volledig zicht aangezien dit niet apart wordt geregistreerd. Vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geraakt en besluiten tot het uitdragen van de zwangerschap maken gebruik van reguliere hulp en zorg: bij de verloskundige, huisarts, bij de medisch specialist en binnen de JGZ. Het aantal keuzehulptrajecten dat wordt gevoerd stijgt wel sinds enkele jaren.10 Uiteraard zijn er onbedoeld zwangere vrouwen met een extra ondersteuningsbehoefte, zoals ook het geval kan zijn bij vrouwen die bedoeld en gepland zwanger zijn. Zij kunnen terecht in het lokale veld (Wmo of Jeugdwet), of indien nodig binnen de GGZ. Voor jonge aanstaande ouders bestaan er diverse woonplekken met begeleiding. Dit aanbod valt veelal onder de Jeugdwet en daarmee onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.
Cijfers van wachttijden worden niet landelijk bijgehouden. Ik kan dus niet aangeven of wachttijden voor deze specifieke vorm van woonplekken met begeleiding landelijk gestegen zijn. Voor het aanpakken van wachttijden in het jeugdzorgstelsel is er de landelijke Aanpak Wachttijden, die regio’s ondersteunt bij het aanpakken van regionale oorzaken van wachttijden.
Bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de onderliggende oorzaken van het niet-gebruik van anticonceptie door vrouwen die een ongewenste zwangerschap ervaren, en heeft u in beeld hoe vaak de betaalbaarheid een overweging is en welke gevolgen verbindt u daaraan?
Het Rutgers onderzoek onder vrouwen in abortusklinieken biedt reeds veel inzicht in de onderliggende oorzaken van het niet-gebruik van anticonceptie. In het antwoord op vraag 1 zijn enkele redenen toegelicht voor vrouwen om geen anticonceptie te gebruiken. Uit het Rutgers onderzoek blijkt bovendien dat 2% van de vrouwen die in de maand voorafgaand aan de zwangerschapsafbreking geen anticonceptie gebruikte, dit (onder andere) deed omdat zij anticonceptie te duur vonden. Te hoge kosten van anticonceptiemiddelen speelt dus voor slechts een heel beperkte groep een rol bij de keuze voor het gebruik van anticonceptie.
Er zijn mogelijkheden voor het vergoeden van anticonceptie voor mensen die dit niet (volledig) kunnen betalen. Via het Programma Nu Niet Zwanger bijvoorbeeld worden cliënten geholpen bij het nemen en houden van regie op hun kinderwens. Als het betalen van anticonceptie voor cliënten een probleem is dan wordt het voor hen betaald. In abortusklinieken kan dankzij een opslag op het tarief voor de plaatsing van anticonceptie aan ongeveer 10% van hun clientèle gratis een anticonceptiemiddel worden aangeboden. Gezien deze mogelijkheden acht ik aanvullend beleid op het vlak van betaalbare anticonceptie, niet nodig.
Het verrichten van meer onderzoek is op dit moment evenmin nodig. Rond de zomer van 2025 verwacht ik de uitkomsten van de AVOZ-studie11: de deelstudie over factoren die bijdragen aan het ontstaan van een onbedoelde zwangerschap. In dit onderzoek zal er opnieuw aandacht zijn voor het gebruik van anticonceptie voorafgaand aan een onbedoelde zwangerschap.
De SuperlijstGezondheid2024 en het bericht dat 64 procent van de volwassenen overgewicht heeft in 2050 |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u het rapport SuperlijstGezondheid2024 en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb met belangstelling kennisgenomen van het rapport. De Superlijst Gezondheid maakt inzichtelijk in hoeverre supermarkten hun klanten helpen gezond te eten. In het Nationaal Preventieakkoord uit 2018 is afgesproken dat onder andere supermarkten streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van gezonde producten. Helaas hebben de meeste supermarkten lange tijd geen transparantie gegeven over de voortgang.
De Superlijst 2024 laat zien dat supermarkten voor de eerste keer rapporteren over de verkoop Schijf van Vijf. Ook hebben bijna alle supermarkten nu een doelstelling voor (toenemende) Schijf van Vijf verkoop. Dat vind ik een mooie stap. Dit is ook noodzakelijk omdat het aanbod en de verkoop van ongezonde producten nog steeds de overhand hebben en dus verdere stappen nodig zijn in het vergroten van het aandeel gezonde producten in de supermarkten. Zo laat de Superlijst zien dat 80% van de aanbiedingen ongezond is. Dit kan en moet beter. Ook worden kinderen onvoldoende beschermd tegen ongezonde reclames. Ik werk daarom onder andere aan wetgeving om kindermarketing op ongezonde producten in te perken. De planning is om dit in 2025 aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van supermarkten voor wat betreft het aanbieden en makkelijker maken van gezonde keuzes, vooral gezien het feit dat 70 procent van het geconsumeerde voedsel uit de supermarkt komt?
Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en kunnen gezonde keuzes makkelijker maken. De verhouding van ongezonde en gezonde producten in de winkel is sturend en ook aanbiedingen en reclames voor ongezonde producten beïnvloeden consumenten. Daar gaat automatisch een norm van uit, namelijk dat veel ongezonde producten kopen normaal is. In de supermarkt van tegenwoordig is het daarom een illusie dat je echt een vrije keuze hebt. Gezien de toenemende problematiek, van het groeiend aantal mensen met overgewicht en ziektes die hierdoor veroorzaakt of verergerd worden, is het dringend zaak dat supermarkten ook direct maatregelen nemen om de hun aanbod en verkoop van gezonde producten te vergroten. Deze analyse is ook aanleiding geweest voor het recent gepubliceerde onderzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving «Gezond in de bonus» dat ik op 16 december aan uw Kamer heb gestuurd.
Draagt het huidige beleid van het volop inzetten op de verkoop van ongezond voedsel van supermarkten volgens u bij aan het percentage van 64 procent van de mensen met overgewicht in 2050, zoals het RIVM voorspelt?2 Zo nee, waarom niet?
De voedselomgeving beïnvloedt onze voedselkeuzes. Supermarkten spelen hierin een belangrijke rol (zie ook bij antwoord 2). De verhouding gezond-ongezond is nu uit het lood. Mijn streven is dat gezond voedsel de norm wordt. Ook binnen andere omgevingen zoals op school of bij vrijetijdsbestedingen. Dit vergt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen om de voedselomgeving te veranderen en ongezonde keuzes minder vanzelfsprekend te maken. In de samenhangende effectieve preventiestrategie die ik momenteel voorbereid, werk ik de doelen en maatregelen hiervoor verder uit.
Hoe kijkt u tegen de bezuinigingen op preventie aan nu blijkt dat de preventiedoelen op het gebied van overgewicht bij lange na niet gehaald worden? Is het vooruitzicht van 64 procent overgewicht bij Nederlanders aanleiding om deze bezuinigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom is een verschil van 26 procent punt tussen doel en verwachting geen aanleiding?
Passend bij de speerpunten uit het regeerprogramma en de samenhangende effectieve preventiestrategie waar ik aan werk, wordt de inzet op de gezondheid van kinderen en jongeren zoveel mogelijk behouden. Het klopt dat er geen ruimte is om de eerdere incidentele middelen voort te zetten. Ik ben van plan om een investeringsmodel voor preventie te ontwikkelen. Het investeringsmodel voor preventie kan helpen om gezondheid mee te wegen bij de besluitvorming over de structurele inzet en wijze van financiering en bekostiging van de betreffende maatregelen/aanpak binnen VWS en op andere beleidsterreinen.
Wat vindt u van de conclusies uit de Superlijst Gezondheid 2024, namelijk dat 1) op één folder na iedere supermarkt iedere week alcohol promoot, 2) het aandeel folders met aanbiedingen voor alcohol is toegenomen sinds 2020 en 2022 en 3) er een flinke stijging zichtbaar is in het aandeel folders met mixdrank of sterke drank?
Het zien van alcoholreclame is van invloed op het drinken van alcohol. Met name jongeren gaan hierdoor eerder, vaker en meer drinken. Dat willen we voorkomen, daarom zijn er regels voor alcoholmarketing; deze zijn vastgelegd in de Mediawet, de Alcoholwet en de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is voor supermarkten niet verboden om via folders aanbiedingen voor alcoholhoudende drank te promoten. Het is wel zorgelijk dat de hoeveelheid reclame voor mixdrank en sterke drank de afgelopen jaren is toegenomen. Sterke drank, dat wil zeggen drank met een alcoholpercentage van 15% of meer, mag op basis van de Alcoholwet overigens niet door een supermarkt worden verkocht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat minderjarigen minder geconfronteerd worden met alcoholreclames, zoals nu te vaak gebeurd? Neemt u dit mee in de samenhangende effectieve preventiestrategie?
Dit kabinet streeft naar een gezonde generatie in 2040. Niet drinken onder de 18 hoort daarbij. Ook het voorkomen dat jongeren worden blootgesteld aan alcoholmarketing. In opdracht van uw Kamer heb ik bij brief van 21 oktober geïnventariseerd of en op welke wijze alcoholmarketing gereguleerd kan worden. Alcoholpreventie is onderdeel van de samenhangende preventiestrategie die ik uw Kamer heb toegezegd voor het eerste kwartaal van 2025. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Waarom verwacht u dat supermarkten, in acht nemende dat uit het rapport naar voren komt dat supermarkten zich niet aan de vrijblijvende afspraken uit het preventieakkoord houden, zich nu wel aan de vrijblijvende afspraken wat betreft gezondheidsdoelen zullen houden?
Ik wil met supermarkten nadere en niet vrijblijvende, concrete afspraken maken over de verhouding in het aanbod en de verkoop van gezonde en ongezonde producten. Daarbij zal ik een monitor inrichten om jaarlijks de voortgang te kunnen volgen. Mocht blijken dat deze afspraken onvoldoende effect hebben, dan zullen aanvullende maatregelen worden overwogen.
Bent u van mening dat het niet houden aan vrijblijvende afspraken een reden is om dwingende maatregelen te nemen wat betreft gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het kiezen van juiste maatregelen om tot gezondheidsdoelen te komen vraagt om een zorgvuldige afweging. Daar waar het kan worden eerst afspraken op basis van zelfregulering gemaakt. Wanneer dat niet kan, bijvoorbeeld omdat de zelfregulering niet voldoende effectief is, wordt wetgeving ingezet. Een voorbeeld hiervan is de afspraken op het gebied van marketing gericht op kinderen van ongezonde voeding. Er is nu sprake van zelfregulering waarbij kinderen nog teveel worden blootgesteld, om die reden werk ik nu aan wetgeving.
Vindt u de voorspellingen van het RIVM een bewijs dat het huidige preventiebeleid betreft het tegengaan van overgewicht niet toereikend is? Zo nee, wat gaat u ondernemen om het wel toereikend te maken? Zo nee, waarom niet?
Om de doelen voor een gezonde generatie in 2040 op het gebied van overgewicht te behalen is een lange adem en een samenhangende effectieve aanpak nodig. Deze aanpak vraagt een combinatie van maatregelen. Deze liggen zowel binnen als buiten het gezondheidsdomein en zijn gericht op een omgeving die de gezonde keuze makkelijker maakt. Dit vraagt ook om het gezonder maken van de gehele voedselketen en duurzame gedragsverandering als ook aandacht voor de diverse onderliggende oorzaken van overgewicht. In 2018 is met het Nationaal Preventieakkoord een stevige basis gelegd. Ondanks de inzet van een groot aantal partijen de afgelopen jaren, laten de cijfers zien dat er nog een hoop werk te verzetten is om tot deze doelen te komen.
Ik werk momenteel aan een effectieve samenhangende preventiestrategie. Het voorkomen van en terugdringen van overgewicht vormt hier onderdeel van.
Heeft het rapport van het RIVM dat het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050 ook invloed op de samenhangende effectieve preventiestrategie die u heeft aangekondigd voor q1 2025?
Het voorkomen en terugdringen van overgewicht, en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard kunnen gaan, vormt een belangrijk onderdeel van de samenhangende effectieve preventiestrategie. Het rapport van het RIVM onderschrijft het belang hiervan, zeker ook onder jongvolwassenen waar overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Ook de oorzaken die in het rapport worden uitgelicht, zoals de voedsel- en leefomgeving, de blootstelling aan marketing en toenemend schermgebruik, herken ik en acties op deze terreinen komen terug in de samenhangende effectieve preventiestrategie.
Bent u bereid alle grote supermarkten te verplichten tot een gelijke complete rapportage over het aandeel schijf van vijf van alle producten, zoals Questionmark aanbeveelt? Zo nee, waarom niet? Gaat u een einddoel stellen van de verhouding gezond en ongezond (20 – 80) en welke tussendoelen bent u bereid te stellen? Gaat u hierbij gebruik maken van verplichtende doelstellingen?
Zoals genoemd in vraag 7, ga ik een monitor inrichten waarmee alle supermarkten op uniforme wijze rapporteren. Dit heb ik in reactie op de Superlijst aangekondigd. Samen met de sector wil ik afspraken maken hoe te komen tot een betere verhouding tussen gezonde en ongezonde producten. Voor nu richt ik mij op vrijwillige, maar niet vrijblijvende, afspraken. Verder bereid ik, zoals hierboven aangegeven, wetgeving voor om marketing van ongezonde producten gericht op kinderen te beperken. Ik overweeg verdere verplichtende maatregelen als onvoldoende voortgang blijkt te zijn op de doelen.
Bent u het met de deskundigen van het RIVM eens dat er sprake is van een epidemie? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de uitspraken van RIVM deskundigen waar de term epidemie in verband met overgewicht worden gebruikt niet. Zowel in de VTV als in de berichtgeving hierover vanuit het RIVM wordt hier niet over gesproken. Los van de terminologie, is het huidige percentage overgewicht en de verwachte stijging daarvan reden tot zorg en reden tot actie.
Wachtlijsten voor genderzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt»?1
Ja.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren hoeveel personen per regio en uitgesplitst naar volwassen of minderjarig op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Cijfers over aantallen wachttijden en gemiddelde wachttijden worden daarom niet landelijk bijgehouden. De landelijke Aanpak Wachttijden ondersteunt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging Nederlandse Gemeenten jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden in de instroom, doorstroom en uitstroom van jeugdzorg. Hierbij wordt breed gekeken naar de hele jeugdzorg.
Alhoewel de decentralisatie van genderzorg de afgelopen jaren heeft gezorgd voor een aanbod verspreid over het land, zijn transpersonen die een medische transitie wensen afhankelijk van een beperkt aantal centra en klinieken. Dit betekent dat de wachtlijst per regio beperkte informatie biedt, omdat mensen zorg zoeken door het hele land.
Voor wat betreft de hulp aan volwassenen met gendervraagstukken zijn er lange wachttijden tot de intake van psychologische transgenderzorg. Samen met de voormalig Kwartiermaker Transgenderzorg hebben de zorgverzekeraars de afgelopen jaren inspanningen geleverd ten aanzien van de wachttijden in de transgenderzorg, maar blijft meer nodig om de wachttijden te laten dalen. Vanwege de toename van toegankelijkheidsvraagstukken blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar aandacht vragen.
De Transgender Wegwijzer (een samenwerking van Transvisie en Transgender Netwerk)2 geeft een overzicht van de plekken waar vormen van (specialistische) genderzorg en ondersteuning worden verleend en hier staan, voor zover die bekend zijn, ook de wachttijden voor hulp aan volwassenen op.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren wat de gemiddelde wachttijd per regio is voor (specialistische) genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de constatering van de Mutsaersstichting dat de aangekondigde kabinetsbezuinigingen op de jeugdzorg ook transgenderzorg zullen treffen? Zo ja, hoe rijmt dit met de uitspraak dat «kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp»?2
Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen voor genderzorg gealloceerd. De middelen voor deze zorg lopen, net zoals de middelen voor jeugdhulp in brede zin, via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden kijkende naar de inwoners in hun gemeente. Over het totaal van de uitgaven aan jeugdhulp heb ik afspraken gemaakt met gemeenten in de Hervormingsagenda. In deze agenda is er structureel extra geld voor jeugdhulp bijgekomen, maar hebben we ook afgesproken maatregelen te nemen om te zorgen dat de uitgaven afnemen en het stelsel houdbaar wordt. In de Hervormingsagenda heb ik ook met cliënten, aanbieders, professionals en gemeenten afgesproken dat waar jeugdhulp nodig is, deze toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor de meest kwetsbare jeugdigen en gezinnen. In dat kader nemen we diverse maatregelen. Zo is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dit voorjaar bij uw Kamer ingediend.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om de Mutsaersstichting te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor voldoende zorgaanbod voor jeugdigen en maken hierover afspraken met zorgaanbieders. In het geval van de Mutsaersstichting stond de financiële positie dusdanig onder druk dat de stichting en de Limburgse gemeenten onder begeleiding van de Jeugdautoriteit en conform het draaiboek «Continuïteit Jeugdhulp» een continuïteitsplan hebben opgesteld. Onderdeel van dit continuïteitsplan is dat de Mutsaersstichting zich meer gaat concentreren op haar kerntaken voor de gemeenten waar zij een contract mee heeft afgesloten. De gemeenten hebben daarnaast extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de Mutsaersstichting.
Het Ministerie van VWS heeft een subsidieregeling «continuïteit cruciale jeugdhulp» die gefinancierd wordt door gemeenten. Dit voorjaar heeft het Ministerie van VWS via deze subsidieregeling middelen toegekend na een aanvraag door de Mutsaersstichting.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat de cliënten die op de wachtlijst stonden bij de Mutsaersstichting en niet terecht kunnen bij Genderhealthcare toch zo snel mogelijk passende hulp krijgen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende jeugdhulp, dus ook genderzorg voor cliënten die nu niet meer terecht kunnen bij de Mutsaersstichting en ook niet bij Genderhealthcare. De Mutsaersstichting geeft aan dat ze de jeugdigen die ze door deze keuze geen zorg meer kan verlenen, heeft verwezen naar een alternatief in de eigen regio of naar de gemeente in de eigen regio. De betreffende jeugdigen en/of ouders zijn door de Mutsaersstichting geïnformeerd. De cliënten die het betreft kunnen contact opnemen met hun eigen gemeente om na te gaan welke partij gecontracteerd is om deze hulp aan te bieden. Bij hulpvragen die hierin vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elke jeugdige passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag.
Kunt u reflecteren op de mate waarin de huidige financiering voor genderzorg afdoende is voor het verlenen van deze zorg?
Voor financiering van jeugdhulp zijn gemeenten verantwoordelijk. Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen geoormerkt voor genderzorg. De middelen voor jeugdhulp in brede zin, lopen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden. De AMvB reële prijzen Jeugdwet4 is sinds 1 juli van kracht. Deze helpt gemeenten en aanbieders om bij het opstellen van een contract tot een reële prijs te komen voor jeugdhulp.
Met name de capaciteit voor hulp aan jeugdigen met genderproblematiek is beperkt. Daarom is het, zoals ik ook in de beantwoording van uw eerdere vragen over dit onderwerp 5 heb genoemd, van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt, zodat jeugdigen ook bij anderen (zoals huisarts, POH of lokaal team) terecht kunnen met hun vragen. Dit vermindert de druk op de specialistische jeugdhulp.
Gelet op de recente problemen met bureauJIJ3, kunt u nader toelichten waar jongeren uit het zuiden van Nederland momenteel terecht kunnen voor genderzorg?
Jeugdigen met een hulpvraag op het gebied van genderproblematiek kunnen zich melden bij hun gemeente, die verantwoordelijk is voor het toe leiden naar passende hulp.
Kunt u een concreet en helder tijdsplan aanleveren van de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg en per wanneer verwacht u dat deze van start zal gaan?
Onderdeel van de door het Ministerie van VWS ingezette koers voor transgenderzorg voor zowel jeugdigen als volwassenen, is de oprichting van een coördinerend gremium transgenderzorg (Landelijk Platform Transgenderzorg). Het doel van dit platform is de samenwerking en coördinatie tussen partijen in de transgenderzorg en daarmee ook toegankelijkheid tot zorg structureel te verbeteren. Bij dit platform is zowel de eerste, tweede als derde lijn betrokken. De verwachting is dat dit platform nog dit jaar met de werkzaamheden kan gaan starten. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van een stichting en het afronden van de notariële akte en statuten.
Kunt u nader toelichten wanneer de Kamer de door het Landelijk Platform Transgenderzorg te ontwikkelen werkagenda kan verwachten?
De voorbereiding voor de totstandkoming van het Landelijk Platform Transgenderzorg is op dit moment in volle gang. Prioriteit is het oprichten van een stichting. Zodra de stichting is opgericht wordt er zo spoedig mogelijk een werkagenda opgesteld. Verwachting is dat deze werkagenda in het eerste kwartaal van 2025 kan worden vastgesteld.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.
Het bericht dat de Mutsaersstichting genderzorg beperkt tot Limburg |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt», en hoe beoordeelt u de gevolgen van dit besluit?1
Ja. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is contact opgenomen met de Mutsaersstichting. De Mutsaersstichting geeft aan in haar continuïteitsplan te hebben opgenomen zich te gaan concentreren op zorg voor de populatie jeugdigen in Limburg. Dat betekent volgens de Mutsaersstichting dat jongeren van buiten de regio worden verwezen naar een alternatief in de eigen regio. De betreffende jongeren en/of ouders zijn hier door de Mutsaersstichting over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het schrappen van genderzorg voor cliënten buiten Limburg een goede stap is en dat andere instellingen maatregelen zouden kunnen overwegen om de wachttijden in de jeugdzorg te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Het besluit dat de Mutsaersstichting heeft genomen is onderdeel van haar continuïteitsplan. Hierin hebben meerdere redenen een rol gespeeld, verkorten van de wachttijden was daar een van.
Elke jeugdige verdient de juiste en passende zorg, ongeacht de hulpvraag. Er is een tekort aan hulp voor jeugdigen die vragen hebben over of die worstelen met hun genderidentiteit. Ik zet in op de verbetering van beschikbaarheid van jeugdzorg in het algemeen, onder andere door het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en de aanpak wachttijden. Ik ben op mijn inzet op genderzorg ingegaan in mijn antwoorden op Kamervragen2 van 8 november jl., gesteld door de leden Westerveld en Slagt-Tichelman (beiden GroenLinks-PvdA). Daarin heb ik ook genoemd dat wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Landelijk Platform Transgenderzorg. In dit platform wordt ook de toegankelijkheidsproblematiek geagendeerd. Tevens zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd om meer bekendheid te krijgen met deze vraagstukken, om zo druk op de specialistische genderzorg te verlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat genderzorg, aangestuurd door ideologische keuzes, een onevenredig groot beslag legt op de beperkte capaciteit en middelen binnen de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak genderzorg wordt verleend zonder dat eerst een uitgebreide psychologische diagnostiek is uitgevoerd? En zo ja, welke maatregelen zal u nemen om te garanderen dat deze diagnostiek voortaan altijd zorgvuldig plaatsvindt?
Nee. Het is aan het zorgveld zelf om in professionele standaarden en richtlijnen invulling te geven aan de kwaliteit van zorg, ook voor transgenderzorg. Het is de IGJ die toezicht houdt op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van zorg.
Voor transgenderzorg bestaan verschillende kwaliteitsstandaarden. Zo is er een Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch3 die recent is geëvalueerd en op dit moment wordt herzien. In deze kwaliteitsstandaard worden voorwaarden voor indicatiestelling beschreven, die per voorwaarde ook uitgebreid zijn toegelicht. Ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg4 benadrukt het belang van probleemverkenning als eerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener voor transgenderzorg. Hierin wordt expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is en dat wanneer psychische problemen een goede beoordeling in de weg staan, het van belang is dit eerst goed uit te zoeken voordat tot behandeling wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat kinderen met problemen, zoals mishandeling en psychische klachten, voorrang moeten krijgen in de jeugdzorg boven genderzorg, en hoe gaat u dit waarborgen?
Het is aan professionals en gemeenten om te bepalen wie in welke volgorde hulp krijgt op basis van de zorgvraag. Jeugdigen met vraagstukken over hun gender ondervinden overigens vaak extra problemen in de maatschappij, zo is uit eerdere onderzoeken waarover uw Kamer geïnformeerd is5, naar voren gekomen. Door onder andere de soms beperkte acceptatie in hun omgeving (bijvoorbeeld door ouders of op school) hebben zij juist meer te maken met mishandeling en psychische klachten dan de gemiddelde populatie.
Welke maatregelen gaat u nemen om kinderen beter te beschermen tegen de groeiende invloed van genderideologie, zodat de focus weer komt te liggen op hulp aan kinderen met acute zorgvragen?
Ik ben van mening dat alle kinderen met acute zorgvragen, ongeacht hun gender of hun worsteling hiermee, moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp.
Uitspraak rechtbank Noord-Holland: Pleegzorgorganisatie moet kosten kinderopvang vergoeden aan pleegzorgouders |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Karremans |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland1 in twee zaken die door pleegouders waren aangespannen over de vergoeding van bijzondere kosten voor buitenschoolse opvang (BSO) en kinderopvang, zo ja wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik vind het goed dat voor deze pleegouders duidelijk is dat zij niet verantwoordelijk zijn voor het bekostigen van de kosten.
Nu er een duidelijke uitspraak van de rechter ligt, bent u bereid om een betere uitvoering te geven aan de motie van het lid Den Haan2 die de regering verzoekt in overleg te gaan over mogelijke structurele oplossingsrichtingen voor de vergoeding van kinderopvang voor pleegouders?
Om invulling te geven aan de motie van het lid Den Haan is een onderzoek uitgevoerd in hoeverre pleegouders gebruik maken van kinderopvang, inclusief BSO, welke kosten zij hier zelf voor maken en in hoeverre deze kosten worden vergoed. Dit rapport is in juni jl. met uw Kamer gedeeld.3 Op basis van de uitspraak van de rechtbank, ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders over mogelijke structurele oplossingsrichtingen.
Begrijpt u de zorg dat zolang dit nog niet geregeld is pleegzorgaanbieders, gemeenten en het Rijk de vraag wie de rekening moet betalen naar elkaar gaan doorschuiven?
Ja. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders om te komen tot structurele afspraken.
Wat vindt u ervan dat in de uitspraak van de rechter duidelijk naar voren komt dat de pleegzorgorganisatie zelf het besluit moet nemen over het vergoeden van bijzondere kosten en ervoor moet zorgen dat de kosten betaald worden omdat dit niet kan worden afgewend op gemeenten?
Pleegouders ontvangen een pleegvergoeding om de dagelijkse verzorging die zij voor hun pleegkind maken te kunnen bekostigen. Wanneer pleegouders andere kosten maken voor hun pleegkind, die zij niet kunnen bekostigen via een andere overheidsregeling of redelijkerwijs kunnen verhalen bij de onderhoudsplichtige ouder(s), kunnen zij een vergoeding krijgen in de vorm van bijzondere kosten. Dit kan bijvoorbeeld een fiets of aanvullende zorgverzekering zijn.
Het is aan de pleegzorgorganisatie te oordelen of deze kosten noodzakelijk zijn en of deze in aanmerking komen voor vergoeding, niet aan de gemeente. De pleegzorgaanbieder verstrekt de vergoeding ook aan de pleegouders.4
Wat vindt de u van de uitspraak «Kinderopvang en BSO zijn bijzondere kosten, die vergoed moeten worden aan pleegouders. Dit geldt alleen bij pleegoudervoogdij en pleegzorg in gedwongen kader, omdat de overheid dan een bijzondere onderhoudsplicht heeft.»?
Deze uitspraak komt inderdaad overeen met hoe het op dit moment wettelijk geregeld is. Het signaal dat hierdoor verschillen kunnen ontstaan tussen pleegkinderen is mij bekend. Ik verken samen met de sector de mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor.
Deelt u de mening dat dit een Jeugd aangelegenheid is en niet alleen Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja. Het is een aangelegenheid van zowel Jeugd als van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing voor dit vraagstuk, echter dit kan nog jaren duren; bent u bereid om naar aanleiding van deze uitspraak op korte termijn met uw collega van SZW te zitten om te komen tot een tussenoplossing?
Mijn collega van het Ministerie van SZW is primair verantwoordelijk voor het stelsel van kinderopvang en werkt momenteel aan het stapsgewijs invoeren van een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang voor werkende ouders. Meer informatie over hoe dit traject eruit ziet vind u in de Kamerbrief van 11 november jl.5
Ik zal op korte termijn in gesprek gaan met pleegouders, gemeentes en zorgaanbieders. Dit doe ik ook met het oog op het toekomstige stelsel van kinderopvang en welke specifieke impact dit voor pleegouders heeft.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgpremies 2025 tientje hoger dan dit jaar, restitutiepolis verdwijnt1» en «Alle verzekeraars stoppen met restitutiepolissen voor ggz»2?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar per 2025 een restitutiepolis aanbiedt?
Ja
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar vanaf 2025 een volledige vergoeding van ongecontracteerde zorg voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) en wijkverpleging aanbiedt?
Het klopt dat per 2025 de restitutiepolissen die in 2024 nog werden aangeboden zijn omgezet naar combinatiepolissen, waarbij de wijkverpleging en ggz in natura verzekerd zijn. Voor 2025 hanteren deze zorgverzekeraars daarbij wel een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025.
Op welke manier en op welk moment zijn ggz-patiënten door zorgverzekeraars geïnformeerd dat de restitutiepolis per 2025 wordt afgeschaft?
Zorgverzekeraars hebben hun verzekerden via hun websites op uiterlijk 12 november geïnformeerd over de polissen die zij aanbieden. Verzekerden hebben daarnaast afhankelijk van hun communicatievoorkeur een brief of e-mail ontvangen over deze specifieke verandering van hun polis. Verzekerden die hebben gekozen voor communicatie per post, hebben uiterlijk 19 november het prolongatie-aanbod van hun huidige zorgverzekeraar per post ontvangen, dus ook de informatie over de wijzigingen die de huidige zorgverzekeraar doorvoert in zijn polissen. De NZa houdt toezicht op deze twee datums.
Begrijpt u dat dit nieuws voor veel onrust zorgt bij ggz-cliënten, en dat met name mensen die al lang op een wachtlijst staan voor een specifieke behandeling nu bang zijn dat zij deze behandeling zullen verliezen omdat zij het niet kunnen betalen?
Ik begrijp dat. Tegelijkertijd geldt voor deze cliënten een overgangsperiode, zoals in het antwoord op vraag 3 uiteen is gezet. Dit betekent dat verzekerden die in 2024 al een restitutiepolis hadden bij de betreffende zorgverzekeraar en die op een wachtlijst staan, in 2025 voor wijkverpleging een ggz nog op dezelfde vergoeding kunnen rekenen als in 2024.
Begrijpt u ook dat dit het vertrouwen van professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben in de politiek en zorgverzekeraars, ernstig beschadigt? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit vertrouwen weer wordt hersteld?
Ik kan mij voorstellen dat een bepaalde groep professionals en mensen die ggz-hulp nodig hebben en in 2024 voor een restitutiepolis kozen, teleurgesteld is over dit besluit van de zorgverzekeraars. Het is echter niet aan mij om iets aan dit besluit van zorgverzekeraars te veranderen; zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen zij aanbieden en welke niet.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz als hun zorgverzekeraar de restitutiepolis per 2025 afschaft? Klopt het dat er een overgangsjaar is waarin de zorg nog wel voor 100% wordt vergoed? Is dat bij alle zorgverzekeraars zo geregeld? Op welke manier worden patiënten hierover geïnformeerd?
In 2025 verandert er voor patiënten met een lopende behandeling in de ggz niets door het afschaffen van de restitutiepolis. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is hanteren de zorgverzekeraars die per 2025 geen restitutiepolis meer aanbieden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis, betekent dit dat zij in 2025 hun een behandeling wijkverpleging en ggz nog op de dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven hoe verzekerden hierover geïnformeerd zijn.
Wat gebeurt er na dit overgangsjaar? Deelt u de mening dat zeker bij ggz-patiënten met een complexe en vaak langdurige zorgvraag het vooruitzicht dat de vergoeding van de zorg na een jaar verdwijnt niet bijdraagt aan de behandeling? Ziet u ook dat stabiliteit in behandeling en behandelaar juist voor deze mensen cruciaal is?
Na dit overgangsjaar wordt de vergoeding voor wijkverpleging en ggz omgezet naar natura. Dat betekent dat de zorg bij gecontracteerde zorgaanbieders volledig vergoed wordt en bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet volledig maar tot een zeker percentage. Als de behandeling in het overgangsjaar nog niet kan worden afgerond, hebben verzekerden in die periode de tijd om zich te wenden tot naar een gecontracteerde zorgaanbieder, of heeft de zorgaanbieder de tijd om het
contact op te nemen met de zorgverzekeraar om een contract te sluiten, of heeft de verzekerde de tijd om contact op te nemen met de zorgverzekeraar en te vragen om zorgbemiddeling.
Wat zijn de gevolgen voor mensen die momenteel op de wachtlijst staan voor ggz-zorg bij een aanbieder die niet langer is gecontracteerd door de zorgverzekeraar?
Voor 2025 hanteren de zorgverzekeraars een overgangsperiode van een jaar. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij de betreffende zorgverzekeraar betekent dit dat zij in 2025 voor een behandeling wijkverpleging en ggz die in 2024 gestart is en in 2025 verdergaat, nog op dezelfde wijze vergoed krijgen als in 2025, dus via restitutie. Dit geldt bij twee verzekeraars ook voor behandelingen waarvoor in 2024 toestemming is gegeven maar pas in 2025 starten, en voor verzekerden die op een wachtlijst staan bij een zorgaanbieder zonder contract voor behandelingen waarvoor de verzekerde geen akkoordverklaring nodig heeft. Bij één verzekeraar geldt dit niet. In 2026 vervalt deze overgangsperiode. Verzekerden kunnen ook altijd contact opnemen met de zorgverzekeraar om te vragen om zorgbemiddeling.
Hoe kijkt u naar de verwachting van onder meer MIND3 dat hierdoor een groot gedeelte van het ongecontracteerde ggz-aanbod, zeker voor complexere problematiek, zal verdwijnen en de wachttijden alleen maar verder zullen toenemen? Deelt u de mening dat dit diametraal ingaat tegen de ambitie van de Staatssecretaris om de wachttijden aan te pakken?
Ik deel deze verwachting van MIND niet.
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit binnen de ggz. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg die een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en
juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Door meer sturing op passende zorg kunnen zorgverzekeraars ook sturen op een verschuiving van zorgcapaciteit van laagcomplexe naar hoogcomplexe ggz zorg.
Deelt u de mening dat langere wachttijden en het gebrek aan passende ggz-zorg ingaat tegen de zorgplicht die zorgverzekeraars hebben? Deelt u de mening dat al jaren niet aan deze zorgplicht wordt voldaan? Zo ja, deelt u de mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier beter op zou moeten handhaven? Welke rol ziet u hier voor uzelf als systeemverantwoordelijke?
Ik ben het ermee eens dat de wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz te lang zijn. Dit is een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord hebben we daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Daarbij is de handhaving van de zorgplicht een deel van de oplossing, maar ben ik van mening dat we breder moeten kijken. De NZa vervult als toezichthouder op de zorgplicht een belangrijke rol, in dit kader wijs ik graag op de maatregel die zij eerder aan meerdere zorgverzekeraars hebben opgelegd. Hiermee pakt de NZa nadrukkelijk de handschoen op als het gaat over de handhaving van de zorgplicht. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren.
Hoe kijkt u naar de verwachting van MIND dat dit zal leiden tot het verdwijnen van behandelaren zonder contract met een verzekeraar en dat hierdoor de wachtlijsten ook zullen groeien?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Ziet u ook dat het niet altijd een keuze is van behandelaars om wel of niet gecontracteerd te zijn, omdat zorgverzekeraars ondanks lange wachtlijsten te weinig ggz-zorg contracteren en een aantal verzekeraars ook een budgetplafond hanteert?
Voor het sluiten van een contract zijn twee partijen nodig. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders hebben uiteenlopende redenen om in specifieke situaties wel of geen contract te sluiten.
Uit de monitor contractering van de NZa (2022) komt naar voren dat voor zorgaanbieders de belangrijkste redenen om wel een contract af te sluiten zijn de duidelijkheid en betaalbaarheid voor de patiënt, gevolgd door zekerheid voor de praktijk/instelling. Daarnaast spelen tevredenheid over het tarief en goede ervaringen met de zorgverzekeraar een rol. De redenen om juist niet te contracteren zijn hetzelfde als in eerdere jaren, namelijk vooral het omzetplafond en ontevredenheid over het tarief. 6% van de instellingen en 26% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij om principiële redenen geen contract afsluiten. 12% van de instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders geeft aan dat zij geen contract hebben omdat zorgverzekeraars met hen als nieuwe zorgaanbieder geen contract willen sluiten.
Zorgverzekeraars geven aan dat het zowel bij nieuw toegetreden zorgaanbieders als bij bestaande zorgaanbieders voorkomt dat een contractverzoek wordt afgewezen. Zij noemen als redenen: twijfel over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit; geen overeenstemming over de tarieven; of dat er al voldoende zorg ingekocht is.
Wat is er gebeurd met de oproep en het handhavingsverzoek van de Consumentenbond4 die de NZa oproept om in te grijpen?
De NZa heeft het handhavingsverzoek in ontvangst genomen, behandeld en uiteindelijk een afschrift van haar reactie op puc.overheid geplaatst.
De NZa deelt de zorgen van de Consumentenbond. De NZa is net als de Consumentenbond van mening dat voor mensen in Nederland goede geestelijke gezondheidszorg beter toegankelijk moet zijn dan nu het geval is. In haar reactie gaat de NZa in op wat zij op dit moment concreet doet om bestaande knelpunten in de toegankelijkheid van de ggz aan te pakken.
Klopt het dat in de ggz veel van deze niet-gecontracteerde behandelingen specialistische behandelingen zijn voor bijvoorbeeld meervoudige problematiek? Klopt het ook dat juist deze zorgaanbieders lang niet altijd een contract kunnen krijgen of zelf niet willen omdat ze onvoldoende vergoed krijgen voor deze intensieve behandelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende aanbod blijft van cruciale, specialistische en complexe ggz-zorg?
Uit onderzoek van Vektis naar de omvang van niet-gecontracteerde ggz komt naar voren dat het grootste deel van de niet-gecontracteerde ggz geleverd wordt door ambulante instellingen, gevolgd door psychologische zorgverleners, instellingen in de verslavingszorg en overige zorgaanbieders. Geïntegreerde instellingen en psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen zijn vrijwel altijd volledig gecontracteerd. Meervoudige problematiek wordt voor een groot deel behandeld door de geïntegreerde instellingen, waarmee deze zorg meestal dus door gecontracteerde zorgaanbieders geleverd wordt.
Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd5, hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat verzekeraars ondanks de lange wachtlijsten soms maar de helft van de beschikbare zorgaanbieders contracteren en dat er vaak ook nog sprake is van een omzetplafond? Kunt u uitleggen hoe het kan dat op verschillende manieren toegankelijkheid van ggz-zorg op deze manier wordt belemmerd, terwijl er lange wachtlijsten zijn en wat u hieraan gaat doen?
In mijn antwoord op vraag 13 heb ik uiteengezet welke redenen er zijn voor partijen om soms geen contract te sluiten. Daarnaast is het de inzet van zorgverzekeraars om via de contractering te sturen op de beschikbaarheid van de hoogcomplexe zorg waar de wachtlijsten het meest urgent zijn.
Klopt het dat er per 2025 nog wel volledige vergoedingen aan verzekerden worden aangeboden door verzekeraars voor andere vormen van ongecontracteerde zorg? Zo ja, waarom valt ggz hierbuiten? Deelt u de mening dat dit voor een ongelijke, en misschien zelfs discriminerende, situatie zorgt?
Dat klopt. De reden waarom zorgverzekeraars alleen voor de wijkverpleging en ggz stoppen met restitutie is dat bij de restitutiepolissen met name in de wijkverpleging en de ggz zeer hoge kosten gedeclareerd worden. Zorgverzekeraars geven aan dat zij dan de keuze hebben om ofwel de premie sterk te verhogen, ofwel de vergoeding voor deze zorg om te zetten naar natura. Zorgverzekeraars vinden een forse premiestijging niet eerlijk voor de verzekerden op deze polissen die deze hoge kosten niet declareren; daarom kiezen zij voor omzetten naar natura specifiek voor deze twee sectoren waar deze hoge kosten gedeclareerd worden.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis en een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet die toeziet op vrije artsenkeuze?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg leidt tot een tweedeling tussen rijke en arme ggz-patiënten? Deelt u de mening dat hierdoor vrije artsenkeuze alleen geldt voor mensen die het kunnen betalen en dat het juist voor zorgmijding kan zorgen bij mensen met minder geld?
Het is altijd zo dat eigen betalingen voor mensen met minder geld zwaarder wegen dan voor mensen met meer geld. Als je meer geld hebt, kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders gemakkelijker dragen. Echter, doordat zorgverzekeraars via contractering beter kunnen sturen op de doelmatigheid van de zorg, zorgen zij ervoor dat de zorg betaalbaar blijft waardoor juist de toegankelijkheid van de zorg geborgd wordt. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders.
Hoe verhoudt de opmerking van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een recente Kamerbrief5 over haar motivatie voor het intrekken van de Wijzing van de Zorgverzekeringswet in verband met het bevorderen van zorgcontractering: «Ik zet mij in voor een gelijkwaardigere toegang voor zorg. Hierbij vind ik het van belang dat ook mensen met een minder ruime portemonnee gebruik kunnen maken van ongecontracteerde zorg», zich tot het verdwijnen van de restitutiepolis en het verdwijnen van een volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg?
Via het genoemde wetsvoorstel zou de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg bij een naturapolis verlaagd worden. Dat ga ik niet doen. In plaats daarvan zet ik mij in voor een onafhankelijke indicatiestelling bij niet-gecontracteerde zorg in de wijkverpleging om de doelmatigheid van niet-gecontracteerde zorg te verbeteren.
Betekent deze uitspraak van de Minister van vorige maand dat zij zich vanuit haar stelselverantwoordelijkheid gaat inzetten voor het terugbrengen van de restitutiepolis of de mogelijkheid tot volledige vergoeding van ongecontracteerde ggz-zorg? Zo ja, wat gaat de Minister precies doen?
Dat kan ik niet doen. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Daar heb ik geen zeggenschap over. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Aidsfonds maakt zich zorgen over stijging hiv-infecties bij jonge mannen' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt en welke verklaring heeft het kabinet hiervoor?1
Ja, ik ben op de hoogte van het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Om de stijging van de hiv-diagnoses te begrijpen maakt het kabinet gebruik van de expertise van de kennisinstituten op het gebied van seksuele gezondheid. Soa Aids Nederland geeft aan dat de stijging mogelijk komt door verminderde bekendheid met PrEP (preventieve hiv-medicatie) en een dalend condoomgebruik onder jongeren.
Welke landelijke campagnes op het gebied van bewustwording rondom seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv/aids hebben sinds het jaar 2000 plaatsgevonden?
Tussen 2000 en 2011 is er jaarlijks een publiekscampagne uitgevoerd rond de bescherming tegen soa’s waaronder hiv. Deze staat bekend als de Vrij Veilig Campagne. De Vrij Veilig Campagne had als doelstelling het bevorderen van veilig vrij-gedrag onder jongeren van 16–25 jaar.
In 2021 is er een landelijke online campagne gevoerd ter bevordering van anticonceptiegebruik: de «Vrij Veilig Dating Show». In deze campagne wordt zijdelings ook aandacht besteedt aan het voorkomen van soa’s.
Op 16 december 2024 gaat de Vrij Veilige Datingshow opnieuw van start.
Kunt u aangeven wat uw inzet is in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen?
Ik zet verschillende stappen om de stijging van het aantal soa’s te verminderen:
Kunt u de positieve resultaten van de inzet van PrEP-zorg bevestigen en toelichten, zoals de extra beschikbaarheid van het middel in Amsterdam?2
Om hiv te voorkómen, is het van belang om alle personen die baat kunnen hebben bij PrEP te bereiken, te informeren en PrEP-medicatie aan te bieden. In Amsterdam heeft de gemeente extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Ook heeft Amsterdam projecten georganiseerd om diverse subpopulaties met een verhoogd risico op hiv beter te bereiken, zoals ongedocumenteerden, transpersonen, sekswerkers. Deze gemeentelijke inzet heeft bijgedragen aan de daling van hiv in Amsterdam
Bent u het ermee eens dat het beschikbaar stellen van PrEP-zorg een kosteneffectieve maatregel is om de verspreiding van hiv/aids tegen te gaan?
Ja, onderzoek wijst uit dat PrEP-zorg aantoonbaar effectief is.3 Op de langere termijn is PrEP-zorg ook een kosteneffectieve maatregel om de verspreiding van hiv tegen te gaan. PrEP-zorg levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben.4
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen op preventie voor de beschikbaarheid van PrEP-zorg en voorbehoedsmiddelen?
Seksuele gezondheid vind ik van groot belang, daarom bezuinig ik niet op de instellingssubsidies voor seksuele gezondheid. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat gekort wordt op specifieke uitkeringen. De ASG-regeling, waarmee PrEP-zorg wordt geboden, is ook een specifieke uitkering. Momenteel worden mogelijke gevolgen van deze korting in kaart gebracht. De besluitvorming over de bezuinigingen op de specifieke uitkeringen volgt begin volgend jaar.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 kijk ik ook naar mogelijkheden om de ASG-regeling te herzien.
Wat is de doelstelling van dit kabinet ten aanzien van het aantal hiv-besmettingen en welke acties zet zij in om dit doel te bereiken?
De ambitie van het kabinet is om Nederland naar 0 nieuwe hiv-infecties te brengen. PrEP-zorg levert een belangrijke bijdrage aan deze ambitie.
Vanwege het positieve effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg goed is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Ook hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien door een structurele intensivering van 1 miljoen euro per jaar. De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober laat zien dat GGD’en nu al veel meer mensen helpen, het aantal mensen in PrEP-zorg is toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Daarnaast informeren thema-instituten en GGD’en personen met een verhoogd risico op hiv over PrEP en zetten GGD’en in op het aanbieden van laagdrempelige hiv-testen.
Bent u het ermee eens dat een toename in preventieve maatregelen zoals condoomgebruik en PrEP-zorg gewenst is? Zo ja, welke plannen heeft het kabinet om hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het gebruiken van een condoom én het gebruik van PrEP zijn belangrijke manieren om soa’s, waaronder hiv, te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op mijn inzet in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals de preventieve maatregelen gericht op condoomgebruik en PrEP-zorg. Op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door RIVM en Soa Aids Nederland zal ik bekijken hoe interventies om condoomgebruik te stimuleren ingezet kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om het succes zoals in Amsterdam (uit vraag 4) op landelijk niveau in te zetten?
In Amsterdam heeft de gemeente zelf extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het landelijke PrEP-beleid zeer recent, 1 augustus 2024, op een aantal punten gewijzigd. Met deze wijziging hebben de GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien. En om bijvoorbeeld meer in te zetten op het bereiken van subpopulaties, de zogenoemde outreach-activiteiten.
Kan worden aangegeven wat (tot dusver) het effect is op bijvoorbeeld therapietrouw in PrEP-zorg onder kwetsbare groepen, nu zij zelf de medicatie betalen?
Het RIVM monitort de effecten van het gewijzigde PrEP-beleid dat per
1 augustus 2024 is ingegaan. Het is nog te vroeg om eventuele effecten van de beleidswijziging te kunnen onderbouwen met cijfers. Nog lang niet alle PrEP-gebruikers hebben een consult gehad waarbij gegevens ten tijde van de nieuwe situatie zijn geregistreerd. Het RIVM heeft van minimaal 7 maanden data nodig om te zien wat de effecten zijn op therapietrouw, switchen van dagelijks PrEP-pillen slikken naar rondom seks, het stoppen met PrEP, het aantal personen in zorg bij GGD’en en het aantal hiv-diagnoses. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer nader informeren.
De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober geeft wel een eerste positief beeld van de beleidswijziging; het totaal aantal personen in zorg is al flink toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Is het kabinet bereid om deze effecten te monitoren en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Emancipatie op 18 november 2024?
Vanwege het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van de Kamervragen op donderdag 14 november 2024 en het wetgevingsoverleg Emancipatie op maandag 18 november 2024 is dat helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort»?1
Ja.
Wat is de huidige situatie? Is de brand inmiddels helemaal onder controle? Zo nee, wat wordt gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen?
Er zijn in de avond van 5 november op twee plaatsen tegelijkertijd branden ontstaan op de locatie Lagun. De bovengrondse branden zijn in de nacht van 5 op 6 november gecontroleerd uitgebrand, onder toezicht van de brandweer. De dagen erna hebben nog wat kleine brandjes van het laatste brandbaar materiaal plaatsgevonden of zijn weer opgelaaid. Deze zijn in die gevallen direct afgedekt door Selibon, de beheerder van de stortplaats. De brandweer heeft de locatie om 2.30 in de nacht verlaten en ingerukt naar de kazerne. Later die ochtend is na controle door de brandweer aangegeven dat er op dat moment geen sprake meer was van kans op verdere uitbreiding. De brandweer heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ondergrondse brand die al lange tijd brandt (en rookt). De ondergrondse brand is niet uit en de rook is er dus nog steeds.
Ik concludeer hiermee dat de situatie nog niet onder controle is. Tevens concludeer ik dat de inzet van de brandweer en Selibon de gevolgen van de bovengrondse brand hebben kunnen beperken maar dat oorzaken hiervan niet zijn weggenomen en dat er feitelijk weinig is gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen. Hiervoor is een snelle en doortastende aanpak nodig van de ondergrondse brand en mij is niet gebleken dat hiervan sprake is.
Wat zijn de gevolgen van de brand voor de gezondheid van omwonenden, zowel voor de mensen die binnen de evacuatiezone wonen als ook daarbuiten?
Onderzoek van de Milieuongevallen Dienst MOD-RIVM rond grote series branden uit het verleden toont aan dat buiten een straal van 1 kilometer van een dergelijke brand doorgaans geen schadelijke stoffen kunnen worden gemeten door verdunning in de lucht. Omwonenden binnen een straal van één kilometer benedenwinds van de brandlocatie zijn ter bescherming van hun gezondheid op 5 november geëvacueerd.
Mensen in de omliggende gebieden, ook verderop op het eiland ondervinden afhankelijk van windsterkte, windrichting en neerslag hinder van de prikkelende rooklucht, stank en de verminderde luchtkwaliteit door meer fijnstof. Dit geldt specifiek voor mensen met luchtwegklachten of hart- en vaatziekten. Er is hen geadviseerd om bij ademhalings- of andere gezondheidsproblemen zich te melden bij hun huisarts, de huisartsenpost of de spoedeisende hulp.
Hoeveel mensen zijn behandeld vanwege ademhalingsklachten?
Bij afdeling Publieke Gezondheid van de Openbare Lichaam Bonaire (OLB) is op 5 november een monitoring ingericht voor de eerste (Huisartsen en Huisartsenpost) en tweede lijn (Spoedeisende hulp) om personen te melden die zich presenteren met klachten gerelateerd aan de brand van 5 november. Tot op heden zijn vanuit de huisartsen in totaal tien meldingen ontvangen; uit het ziekenhuis zijn geen meldingen ontvangen.
Is duidelijk welke schadelijke stoffen er zijn vrijgekomen? Zo ja, welke? Zo nee, wordt hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Op verzoek van het Openbaar Lichaam Bonaire heeft het RIVM van 13–17 november op verschillende plekken rond de afvalstortplaats van Selibon, locatie Lagun, onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over schadelijke stoffen die mogelijk in de omgeving terecht zijn gekomen na de brand. Het RIVM heeft hiervoor stof opgeveegd en heeft monsters genomen van de bodem en vegetatie. De monsters worden de komende weken in Nederland geanalyseerd op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), dioxine en zware metalen. Het RIVM richt zich in het onderzoek op stoffen die in het algemeen bij (afval)branden vrijkomen.
Op het moment van beantwoorden van deze vragen waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gezondheid van omwonenden en werknemers van de afvalverwerker Selibon? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Naast de monitoring van burgers (zie vraag 4) is na de branden van 5 november via een bijstandsverlening hulp gevraagd aan MOD van RIVM. Zie verder vraag 5
Wat zijn de gevolgen voor de leefomgeving en de natuur?
Over effect van de branden op natuur is geen specifieke informatie bekend. Over de leefomgeving/ luchtkwaliteit verwijs ik naar vraag 3.
Klopt het dat de lokale autoriteiten pas uren nadat omwonenden alarm sloegen opriepen tot evacuatie? Zo ja, wat was hiervan de precieze reden?
Rond 19.55 kwam er een melding van brand binnen bij de meldkamer. Hierop volgend zijn de brandweer en politie gelijk ter plekke gegaan. Toen de omvang van de brand duidelijk werd, is de politie begonnen met het evacueren van de omwonenden.
Om 20.45 is door de brandweer een zogeheten Commando Plaats Incident (CoPI) bijeengeroepen voor een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet.
Inmiddels hadden medewerkers van Bevolkingszorg, via een Facebook post kennisgenomen van de brand. Het gaat om een kleine gemeenschap waarbij een van de bewoners een beeld op facebook zette. Onverwijld werd door de zogeheten Emergency Support Function 7 (ESF 7), verantwoordelijk voor Evacuatie en Opvang, daarop gereageerd en proactief, in samenwerking met andere instanties, een tijdelijk verzamelpunt opgezet (buurtcentrum).
De bewoners werden verzocht om zich bij het verzamelpunt te melden en de aanpak van brandweer af te wachten. Kort daarna, tussen 1 à 2 uur, werd het voor iedereen duidelijk dat de brandweer de brand niet kon meteen kon blussen. Op dat moment werd aan eenieder doorgegeven dat zij de optie hadden om in tijdelijke opvang te gaan.
Zijn omwonenden op tijd geëvacueerd en geïnformeerd over de risico’s van de situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Meteen bij het openingsbericht bij het verzamelpunt werd doorgegeven dat deze brand anders is dan de overige keren, gezien hier sprake was van brandend plastic. Dit werd mondeling doorgegeven en men werd verzocht om dit te verspreiden.
Inmiddels was in het CoPI besloten dat voor de bewoners onderdak geregeld moest worden in een hotel. Dit is gelijk opgepakt door de bovengenoemde ESF groep Evacuatie en Opvang. Zij zijn ook continu het aanspreekpunt geweest voor de geëvacueerden en de buurtstichting.
Bent u bekend met het inspectierapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de afvalverwerker Selibon op Bonaire dat op 21 oktober aan het openbaar lichaam is overhandigd? Kan dit rapport met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal met de Kamer worden gedeeld tezamen met mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om de Kamer te informeren over de situatie bij Selibon en het feit dat de waarnemend (Wnd.) Rijksvertegenwoordiger het voornemen heeft om tijdelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving over te nemen van het openbaar lichaam Bonaire.
Bent u tevens bekend met het nieuwsbericht van de ILT over dit rapport?
Ja.
Kunt u nader specifiëren en kwantificeren wat de risico’s voor lucht, bodem, grondwater en brand zijn, die de ILT constateert?
ILT heeft in haar inspectierapport «Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Selibon Lagun» geconstateerd dat de tekortkomingen in het VTH-proces op het eiland leiden tot aanzienlijke milieurisico’s en tot mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Uit metingen van Wageningen UR is gebleken dat het zeewater en het sediment in de baai van Lagun ernstig is verontreinigd. De resultaten van een onderzoek uit 2023 aan de emissies van de verbrandingsinstallatie en van het onderzoek van het RIVM zullen zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Kunt u specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun vlakbij Selibon is, met onder meer zware metalen?
De onlangs verschenen beleidssamenvatting van een onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over chemische vervuiling van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen. Het is van deze stoffen bekend dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. Zo wordt er specifiek genoemd dat de gemeten concentraties cadmium, kobalt, zink en koper wetenschappelijke grenswaardes voor zeegras en zeeschildpadden overschrijden. De beleidssamenvatting bevat geen concrete waardes van vervuiling waardoor het momenteel niet vast te stellen is hoe groot de vervuiling in de baai Lagun precies is. De beleidssamenvatting is een voorloper op een uitgebreider onderzoeksrapport met meer gedetailleerde informatie, dat waarschijnlijk begin 2025 zal verschijnen. In dit uitgebreidere onderzoeksrapport zal WMR naar verwachting specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zware metalen in het grondwater en de zee terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daarom is het kabinet in 2020 gekomen met het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) 2020–2030 om de rijke natuur van Caribisch Nederland te behouden, beschermen en op duurzame wijze te benutten. Het NMBP stelt dat, onder andere, vervuiling door chemicaliën en het ongecontroleerd stromen van water van land naar zee een negatieve impact kan hebben op de natuur en het milieu. In het NMBP wordt daarom ingezet op het tegengaan van verontreiniging vanuit stortplaatsen. Ook wordt gekeken naar het tegengaan van erosie en het stromen van water van land naar zee.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het monitoren van de Caribische Zee om de waterkwaliteit en vervuiling beter in beeld te krijgen. Zo zijn op Bonaire dit jaar peilbuizen geplaatst om de kwaliteit van het grondwater te meten en zijn er sensoren aan steigers en op een boei geplaatst voor monitoring van de zeewaterkwaliteit. De bedoeling is met een inspanning over meerdere jaren een structureel beeld te ontwikkelen van de zeewaterkwaliteit om op basis daarvan de juiste beleidsmaatregelen te kunnen treffen.
Wat zijn de noodoplossingen en de structurele verbeteringen waaraan gewerkt wordt?
Op dit moment dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan het afvoeren van het biomedisch afval en het beveiligen van het terrein.
Op 15 november 2024 heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger besloten om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun waaronder in elke geval thans:
Het gaat specifiek om een aantal overtredingen van een vergunning en deze dienen voor 15 december te worden beëindigd.
Om structurele verbeteringen waaronder het stoppen van de ondergronds voortsmeulende branden te realiseren is een nauwe samenwerking tussen het Rijk, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en het bedrijf Selibon noodzakelijk.
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Dit betekent dat op stortplaats Lagun voorzieningen dienen te worden getroffen om de stortplaats te isoleren, te beheersen en te controleren, dat wordt gewaarborgd dat de stortplaats weinig tot geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat een milieuvergunning is verleend waarin deze doelen zijn vastgelegd en uitgewerkt en de naleving hiervan wordt geborgd.
Om dit te bereiken zal het bestuurscollege van Bonaire binnen een afvalbeheerprogramma moeten bepalen hoe in de toekomst met afvalstromen moet worden omgegaan als niet meer gestort kan worden. Mijn ministerie heeft aangeboden de sedert 2016 gegeven ondersteuning van het afvalprogramma voort te zetten indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Wat is er sinds de vorige brand – een aantal maanden geleden – concreet gebeurd om de situatie te verbeteren?
De ILT heeft op 22 juli 2024 een eerste inspectierapport bekendgemaakt over de wijze waarop het bestuurscollege invulling gaf aan de uitvoering van het IAB BES. Deze inspectie is gevolgd door een tweede inspectie in augustus 2024, specifiek gericht op de VTH-situatie bij Selibon/Lagun op Bonaire.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat op de locatie Selibon/Lagun op het terrein van VTH ernstige tekortkomingen zijn, met consequenties voor natuur en milieu. Tevens is er sprake van toenemende risico´s voor het milieu (o.a. door luchtemissies, bodem-, grondwaterverontreiniging en brand). Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna in de directe omgeving van de stortplaats en het afvalcentrum.
De rapporten van de ILT verwijzen ook naar onderzoek (uitgevoerd in het kader van het NMBP) naar chemische vervuiling van de zee rond Bonaire waarin gesproken wordt van «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen, waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor koraal-ecosystemen. Uw Kamer is geïnformeerd over dit onderzoek en deze is behandeld in het WGO Water van 18 november 2024.
De ILT is van mening dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege. Daarbij weegt zij mee dat er duidelijke signalen zijn met betrekking tot risico´s voor het milieu. Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna. Het bestuurscollege heeft nagelaten deze signalen serieus te nemen en invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid.
Dit heeft geleid tot een besluit van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger (op 15 november 2024) om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Bent u bereid opdracht te verstrekken aan een derde partij om een project voor te bereiden en uit te voeren en financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over de volgende hoofdonderwerpen:
De resultaten van dit onderzoek heb ik aangeboden aan het bestuurscollege met het verzoek naar aanleiding hiervan te besluiten te nemen binnen het lopende afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat (AoM)» waarvoor financiering is toegezegd. Ik heb moeten vaststellen dat vanaf begin 2023 het afvalprogramma van Bonaire feitelijk stil is komen te vallen door een gebrek aan sturing vanuit het Openbaar Lichaam. Ik heb vernomen dat het huidige bestuurscollege de intentie heeft een afvalbeheervisie te ontwikkelen en een nieuw afvalprogramma op te zetten. Hierover heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gelijktijdig met de aanpak van de huidige tekortkomingen bij Selibon op de locatie Lagun met het stilgevallen programma AoM een doorstart te maken indien aan alle voorwaarden daaromheen wordt voldaan.
Is het correct dat Selibon niet over de vereiste hindervergunning/vergunning Wet vrom BES beschikt? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Selibon beschikt over een Hindervergunning van 19 december 2018 waarmee slechts een beperkt deel van de activiteiten is vergund. De stortplaats, de tanks voor de opslag van afgewerkte olie, het depot voor klein chemisch afval, de glas crusher, de slob-faciliteit en de destillatie-installatie zijn niet vergund.
Op 1 april 2024 is de hinderverordening vervallen door de inwerkingtreding van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). De stortplaats is in onderdeel 21.4 van het IAB BES aangewezen als een type 3 (vergunningplichtige) inrichting.
Wat zijn de juridische gevolgen van het feit dat Selibon niet over de vereiste vergunningen beschikt?
Hiermee is de inrichting deels illegaal inwerking. Het bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal sanctiemogelijkheden tot haar beschikking om de illegale situatie te beëindigen maar onderneemt echter geen gerichte acties om alle activiteiten op deze locatie vergund te krijgen. Deze situatie heeft mede bijgedragen aan de conclusie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege en aan zijn besluit van 15 november 2024 om indeplaats te treden van het bestuurscollege bij de inzet van een aantal VTH bevoegdheden.
Klopt het dat er steeds meer containers, die in slechte staat verkeren, met asbest en biomedisch afval op het terrein staan en dat deze nu ook in brand dreigen te gaan?
Het klopt dat er steeds meer containers op het terrein staan en dat meerdere containers in slechte staat verkeren. Daarom dient het terrein zo snel mogelijk beveiligd te worden.
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van omwonenden en de leefomgeving, als dit afval ook in de brand vliegt of als dit afval weglekt naar de bodem of oppervlaktewater?
Ter verduidelijking, bij de brand op 5 november is géén biomedisch of asbestmateriaal in brand gegaan. Deze beantwoording gaat dus om een mogelijke situatie die er nog niet is.
Voor het geval asbesthoudend materiaal door een brand kapotgaat, kunnen asbestvezels vrijkomen. De asbestvezels worden met de rookpluim meegevoerd. Het gezondheidsrisico is verwaarloosbaar als omwonenden op een dag bij zo’n brand asbestvezels inademen. Eventuele brokresten op straat kunnen mogelijk ook asbest bevatten. Zolang deze resten niet verbrokkelen en direct worden verwijderd en afgevoerd volgens de geldende normen, kunnen ze geen kwaad. Voor iedere brand geldt dat blootstelling aan de rook en roetdeeltjes zo veel mogelijk voorkomen moet worden.
Verder is het biomedisch afval opgeslagen in meerdere containers. Het afval wordt bij Selibon aangeleverd in al afgesloten verpakkingen, plastic (naalden) containers etc.
Kunt u zorgen dat de containers met biomedisch afval en asbest zo spoedig mogelijk verwijderd worden en op een veilige wijze verwerkt? Zo nee, waarom niet?
Het verantwoord afvoeren en op milieutechnisch verantwoorde wijze laten verwerken van het biomedisch afval wordt de afgelopen maanden al voorbereid. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor het overzetten van het biomedisch afval naar koelcontainers ten behoeve van het maritieme transport. Er zijn gesprekken gaande met Aruba om het afval daar te laten verwerken. Deze voorbereiding en uitvoering is nu onderdeel van de scope van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger die daarin indeplaats is getreden van het bestuurscollege en de uitvoering heeft ondergebracht bij ILT. Daarbij zal samenwerking worden gezocht met Selibon, met het ambtelijk apparaat van het Openbaar Lichaam en de specialisten van het Ministerie van I&W en Afvalzorg, Rijkswaterstaat en ILT.
Voor wat betreft asbest wordt in elk geval de komende 3 maanden al het tijdelijk in containers opgeslagen asbest gecontroleerd en waar nodig opnieuw veilig en volgens de Europese voorschriften verpakt en opnieuw in afgesloten zeecontainers opgeslagen. Dit is een tijdelijke situatie omdat het asbest een permanente opslag moet krijgen als onderdeel van de nieuw in te richten stortcompartimenten die de komende jaren worden opgebouwd. Dit is een werkwijze die wij ook hier in Nederland toepassen. Dit is onderdeel van de scope van de indeplaatsstelling van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger en zal daarmee door het Rijk worden gecontroleerd en gecoördineerd.
Wat gaat u doen om de risicovolle situatie bij Lagun te beëindigen en nieuwe brand te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u uitzoeken of het mogelijk is het afval van Bonaire te verschepen naar een veilige verwerker, totdat Bonaire beschikt over een veilige afvalverwerker?
Dit is al het geval voor verschillende afvalstromen voor recycling, voor verwerking is het al sinds 2020 zo dat de afgewerkte olie van Bonaire naar Curaçao gaat ter verwerking en gebruik en zoals hierboven bij vraag 22 is beschreven wordt dit nu ook onderzocht voor biomedisch afval. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de afvoer van restafval een oplossing is die meegenomen zal worden zoals als onderdeel van de nieuwe afvalprogramma dat momenteel wordt opgesteld.
Wordt er in Bonaire toegewerkt naar het beëindigen van afvalstort, gezien de noodzaak om toe te werken naar een circulaire economie en afvalstort de laagste vorm van afvalverwerking is?
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Vooruitlopend hierop heb ik reeds in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over het bepalen van de restcapaciteit, sluiting & herontwikkeling van de stortplaats. Afvalzorg heeft hierover het volgende geadviseerd:
Omdat een stortplaats een essentieel onderdeel vormt van een duurzaam afvalmanagement systeem dient op Bonaire ook in de toekomst stortcapaciteit beschikbaar te zijn voor afvalstromen die niet op andere wijze verwerkt kunnen worden en als achtervang bij falen van andere afvalverwerkingsopties.
Voor stortplaats Lagun heeft Afvalzorg daarom onderzocht of en hoeveel restcapaciteit er nog beschikbaar is en waar er mogelijkheden liggen tot het creëren van extra stortcapaciteit. Uitgaande van de huidige afvalhoeveelheden, kan op dit terreindeel nog tot 2026 afval worden gestort. Dit biedt de mogelijkheid om in de tussentijd de stortcapaciteit op de locatie verder uit te breiden. Aan de zuidzijde van de bestaande stortheuvel is een terreindeel van circa 2 hectare dat nog binnen de terreingrens van de stortlocatie valt. Hier kan mogelijk een uitbreiding van de stortheuvel worden gerealiseerd. Deze uitbreiding aan de zuidzijde kan een stortcapaciteit opleveren voor 13 tot 18 jaar afvalverwerking.
De haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke uitbreiding zal bepaald moeten worden in het kader van een afvalbeheerprogramma. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat als onderdeel van een afvalvisie zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de hoeveelheid afval dat het eiland op komt te verminderen, naar het verkleinen van de restafvalstroom door in te zetten op preventie, hergebruik en het verwerken tot grondstoffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland?
Vanwege afstemming met betrokken partijen is beantwoording voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland op 11 december 2024 niet mogelijk gebleken.
De beslisnota bij de Kamerbrief over de Jaarrapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de Wet afbreking Zwangerschap 2023 |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke totaalbedragen er waren geraamd voor de subsidieregeling voor abortusklinieken in 2021, 2022 en 2023 en welke bedragen er in die jaren daadwerkelijk zijn gerealiseerd?1
In de tabel hieronder staan links de bedragen uit de ontwerpbegroting, met de totaal beschikbare bedragen voor gesubsidieerde abortuszorg, en rechts de realisatie.
Ontwerpbegroting 2021
Realisatie 2021
€ 17.881.000,00
€ 17.046.161,00
Ontwerpbegroting 2022
Realisatie 2022
€ 18.133.000,00
€ 16.687.161,00
Ontwerpbegroting 2023
Realisatie 2023
€ 18.570.000,00
€ 22.557.072,80
Kunt u aangeven hoe groot de financiële claim is die door de directie Publieke Gezondheid is ingediend voor de jaren 2024 en 2025 om de stijgende kosten door toename van het aantal abortussen te financieren?
In de VWS-begroting is het budget voor de abortusklinieken verhoogd met € 4,8 miljoen in 2024 en met € 3,8 miljoen in 2025. Mochten er meer of minder abortusbehandelingen worden uitgevoerd, dan wordt het budget hierop aangepast.
Kunt u de berekeningen van het abortuscijfer waar deze ramingen voor 2024 en 2025 op zijn gebaseerd met de Kamer delen?
Het Ministerie van VWS maakt geen ramingen of berekeningen van abortuscijfers. Abortusklinieken maken zelf, per locatie, een inschatting van het aantal «zorgprestaties» of behandelingen die zij denken te gaan uitvoeren in het komende jaar. Het gaat daarbij overigens niet alleen om zwangerschapsafbrekingen maar ook om consulten of het plaatsen van langdurige anticonceptie. Deze inschatting van het aantal zorgprestaties (de «q») wordt vermenigvuldigd met de tarieven per zorgprestatie (de «p»), en dat levert een voorlopig subsidiebedrag op per kliniek. Als een kliniek in een lopend subsidiejaar meer of minder activiteiten uitvoert, wordt het uiteindelijk vastgestelde subsidiebedrag respectievelijk naar boven of beneden bijgesteld.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u voor 2024 en 2025 opnieuw significant hogere abortuscijfers verwacht dan de afgelopen decennia het geval was, verwacht u voor 2024 en 2025 opnieuw een stijging van de abortuscijfers ten opzichte van 2023?
We kunnen op basis van de aangeleverde inschattingen van abortusklinieken geen conclusies trekken over het aantal abortussen in 2024 of 2025. Desalniettemin houdt het Ministerie van VWS, vanuit het oogpunt van financiële degelijkheid, er rekening mee dat de verhoogde abortuscijfers ook over 2024 en 2025 zullen aanhouden.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u verwacht dat de cijfers na 2025 weer zullen dalen? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
Nee. Abortusklinieken hebben nog geen inschattingen gemaakt voor het aantal abortussen na 2025. En zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven kunnen we op basis van deze inschattingen ook geen conclusies trekken.
Het is bovendien verstandig om terughoudend te zijn met het maken van voorspellingen over het aantal abortussen. Er zijn immers veel factoren die een rol spelen bij het ontstaan van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen, en de redenen om een (onbedoelde) zwangerschap af te breken zijn zeer persoonlijk.
Kunt u, gelet op de uitzonderlijke stijging van het aantal abortussen in 2022 en 2023, de IGJ verzoeken om nu reeds de abortuscijfers van het eerste halfjaar van 2024 openbaar te maken?
Abortusklinieken en ziekenhuizen hebben voldoende tijd nodig om de gegevens over 2024 aan te leveren bij de IGJ, en de IGJ heeft eveneens tijd nodig om die gegevens te verwerken in een jaarrapportage. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop, en daar wil ik aan vasthouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek van 13 november 2024?
Ja.
Een nieuwe Gesloten Jeugdzorginstelling in Friesland |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht op Omroep Fryslân «Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten»?1
Ja.
Klopt het dat Jeugdhulp Friesland (JHF) inderdaad een nieuwe gesloten jeugdzorg locatie wil openen?
Ja.
Hoe verhoudt de opening van deze nieuwe gesloten instelling in Drachten met het antwoord op de Kamervragen van het Lid Bruyning2 omtrent de ernstige tekortkomingen in de instellingen voor gesloten jeugdzorg waar de Staatssecretaris van Ooijen stelt dat de gesloten jeugdzorg structureel beter wordt, dat instellingen in 2025 kleinschaliger worden en dat in 2030 zo dichtbij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn?
Het doel van de Friese gemeenten is en blijft om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. De keuze voor de nieuwe kleinschalige instelling voor gesloten jeugdhulp is een tussenstap in deze richting. Die is nog nodig omdat na de sluiting van Woodbrookers bleek dat in Friesland nog behoefte is aan jeugdhulp met de mogelijkheid van vrijheidsbeperkende maatregelen. Want sinds die sluiting gaan Friese kinderen met een machtiging gesloten jeugdhulp naar de gesloten jeugdhulplocatie van Elker in Groningen.
Daarom hebben de Friese gemeenten een contract met Jeugdhulp Friesland gesloten voor een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat contract loopt tot en met 31 december 2025. Het contract biedt ruimte om deze kleinschalige voorziening verder te transformeren naar een vorm van een kleinschalige intensieve residentiële hulpvoorziening voor jeugdigen met zeer complexe problematiek. Daarmee past deze keuze in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn. Die laatste formulering betekent echter niet dat er in de toekomst sprake zal zijn van nul vrijheidsbeperkende maatregelen. Die kunnen nodig zijn in het belang van de veiligheid en bescherming van de jeugdige en diens omgeving. Bijvoorbeeld wanneer sprake is automutilatie of suïcide, gevaar of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek. Ik verwijs daarbij ook naar mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over vrijheidsbeperking in de open jeugdhulp.3
Bent u bekend met de volgende uitspraak3: «De kinderrechter heeft gelezen en gehoord dat [de minderjarige] verblijft op een zogenoemde «hybride groep» van [instelling]. [de minderjarige] heeft zelf aan de kinderrechter laten weten dat de deur op slot is en dat zij altijd aan een begeleider moet vragen of de deur voor haar open mag. Volgens de jeugdbeschermer zou [de minderjarige] een pasje hebben waarmee ze de deur kan openen. De kinderrechter gaat ervan uit dat [de minderjarige] de waarheid heeft verteld waardoor [de minderjarige] dus feitelijk haar vrijheid wordt ontnomen. Met de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing in een (open) accommodatie van een jeugdhulpaanbieder kunnen naar het oordeel van de kinderrechter niet dergelijke vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen. Daarvoor zou een gesloten machtiging noodzakelijk zijn, zoals ook eerder (in voorwaardelijke vorm) het geval was bij [de minderjarige].»?
Nee deze uitspraak is bij ons niet bekend.
In Antwoord 9 van de gestelde Kamervragen4 wordt gesteld dat ongerechtvaardigde of niet toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen volstrekt wordt afgekeurd en dat met het oog op een betere bescherming van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp, de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp per 1 januari 2024 is ingevoerd waar het uitgangspunt bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen het nee, tenzij- beginsel is; kunt u aangeven welke maatregelen genomen zijn om het nee, tenzij- beginsel strikt te hanteren? Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er onder uw toeziend oog in een hybride groep niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd? Kunt u aangeven hoe u toezicht houdt op alle instellingen, zowel gesloten als open, zodat er geen sprake meer is van niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen?
Naast het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp is het doel van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp ook het verminderen van het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Die zijn alleen toegestaan als de rechter voor een jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven heeft. Bovendien moet de accommodatie geregistreerd staan als een gesloten accommodatie. Het is mij niet bekend waarom in een hybride groep niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen zijn opgelegd.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de (gesloten) jeugdhulp. Dat omvat ook het toezicht op de toepassing van vrijheids-beperkende maatregelen. Ik verwijs u daarvoor ook naar hun rapport Zorgen om hulpaanbod voor jongeren met complexe problematiek.6 Op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet moeten de instellingen voor gesloten jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen registeren en tweemaal per jaar gegevens aanleveren aan de IGJ.
Kan het zo zijn dat door sluiting van de voormalige justitiële inrichtingen5, die nu met voorrang gesloten worden, kinderen die overgeplaatst worden in bijvoorbeeld hybride groepen niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen ondergaan?
Het klopt dat de IGJ geconstateerd heeft dat aanbieders van jeugdhulp vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten zonder dat hier een wettelijke grondslag voor is en zonder dat de rechtsbescherming van de jongeren hierbij is geborgd. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alleen toegestaan op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp. Mij zijn geen situaties bekend dat jeugdigen uit voormalige justitiële jeugdinrichtingen zijn overgeplaatst naar hybride groepen en daar niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen ondergaan.
Deelt u de mening dat het wenselijker zou zijn dat een minderjarige die een hulpvraag heeft en te maken heeft met problematiek die gekoppeld zijn met aanwijzingen van onderliggende psychische problematiek, in de week volgend op plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt gezien en beoordeeld door een jeugdpsychiater, op dezelfde wijze als voor een beoordeling voor de noodzaak om al dan niet zorgmachtiging te verzoeken op grond van de Wet verplichte ggz (Wvggz)? In antwoord 126 wordt gesteld dat de jeugd-ggz een grotere rol zou moeten spelen, dat er onvoldoende deskundig personeel is, dat er nog steeds te veel vrijheidsbeperkende maatregelen worden ingezet en het gebrek aan alternatieven, kunt u hierop reflecteren?
Ik ben het ermee eens dat de jeugd-ggz een belangrijke rol heeft om te komen tot een meer passend aanbod. Die verantwoordelijkheid voelt de jeugd-ggz ook. Dat heeft deze sector ook neergelegd in de bestuurlijke afspraken Transformatie gesloten jeugdhulp: «De Nederlandse GGZ voelt zich hiervoor verantwoordelijk en spreekt zich uit om gezamenlijk met gemeenten en aanbieders bij te dragen aan de opbouw van expertise om de best passende zorg aan jongeren en hun gezinnen te kunnen bieden.»9
De constatering uit het antwoord waarnaar in de vraag verwezen wordt komt uit vragen die gesteld zijn over het rapport «Eenzaam gesloten» van Jason Bhugwandass over ZIKOS. Deze constatering was mede aanleiding voor de hiervoor genoemde bestuurlijke afspraken over de transformatie van de gesloten jeugdhulp. De in de constatering genoemde onderwerpen zijn voorwaardelijk voor deze transformatie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Prof. Dr. Peer van der Helm, lector residentiele jeugdzorg van de Hogeschool Leiden en tevens verbonden aan de VU Amsterdam, op Pont Zorg en Sociaal met de titel «In een nieuwe instelling voor gesloten jeugdhulp in Friesland wel verstandig?»7
Ja.
In dit artikel van Van der Helm komen meerdere argumenten naar boven waarom een nieuwe gesloten instelling niet wenselijk is (Addink en van der Veldt constateerden in een review in 2022 al dat niet aangetoond kon worden dat de behandeling effectief was8. Ook internationaal is er al lang consensus dat behandeling onder dwang niet of nauwelijks werkt9. Dat terwijl gesloten opvang ook schade kan doen: «baat het niet dan schaadt het wel», want gesloten behandeling gaat gepaard met grote risico’s op verdere schade die soms niet meer te herstellen is10. Veel jongeren kregen de afgelopen jaren hiervoor zelfs schadevergoeding van het Rijk en de ervaringen uit het rapport Eenzaam Gesloten van Jason Bughwandass en de misstanden die naar voren zijn gekomen bij de voormalige gesloten Jeugdzorg instelling in Friesland, Behandelcentrum Woodbrookers, zouden juist aanleiding moeten zijn voor terughoudendheid); erkent u dat bovenstaande punten aanleiding moeten zijn tot terughoudendheid in het openen van nieuwe gesloten jeugdzorginstellingen?
Ik onderschrijf dat er voldoende redenen zijn terughoudend te zijn met het openen van een nieuwe gesloten jeugdhulplocatie. Echter, de accommodatie waar het hier om gaat is een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen, met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is een tussenstap van de Friese gemeenten om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. Daarmee past deze stap in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn.
Kan u aangeven wat de noodzakelijke start investeringen zijn voor het openen van deze nieuwe gesloten jeugdzorginstelling en welke kostenbegrotingen er voor de komende 3 jaar zijn?
De specifieke startinvesteringen en de meerjarenbegroting van deze nieuwe locatie zijn mij niet bekend.
Van der Helm, stelt dat het: «in de praktijk minimaal een jaar duurt voordat je, ook een kleine, gesloten instelling op orde hebt. In de tussentijd gebeurt er van alles wat het daglicht niet kan verdragen. Jongeren worden het slachtoffer»; met in het achterhoofd de wetenschap dat de centrale overheid de gesloten jeugdzorg zo snel als mogelijk volledig wil sluiten, is deze investering, in tijden van bezuinigingen dan wel wenselijk?
Ik deel deze mening niet omdat het gaat om een kleinschalige voorziening. Deze keuze van de Friese gemeenten past in de doelstelling dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt. Het opstarten van een nieuwe voorziening en locatie vraagt tijd. Gedurende deze periode monitoren de Friese gemeenten dat er gehandeld wordt volgens de vastgestelde kwaliteitseisen en kaders. Zij hebben voorafgaand kwaliteitseisen gesteld aan Jeugdhulp Friesland en de hulpverlening die door hen geboden gaat worden in de kleinschalige voorziening. Daarnaast is er sprake van continue monitoring en evaluatie. Ook de Inspectie Jeugd en Gezondheidszorg speelt een belangrijke rol in het houden van toezicht.
Deelt u de mening dat het openen van een nieuwe gesloten jeugdzorginstelling niet past in een tijdperk waarin er gewerkt wordt aan het volledig afbouwen van gesloten jeugdzorg en dat deze investering ook niet past binnen de bezuinigingsdoelstellingen die er voor de jeugdzorg zijn vastgelegd?
Deze mening deel ik niet. Het gaat hier om het openen van een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt minimale inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Hiermee wordt een stap gezet in de benodigde transformatie van de gesloten jeugdhulp. Het doel van de Friese gemeenten is en blijft om in 2030 bij nul gesloten plaatsingen te komen. Daarmee past deze keuze in het beleid dat de gesloten jeugdhulp in 2025 kleinschalig werkt en dat we in 2030 zo dicht bij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn.