Het bericht 'Vermalen door het systeem' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Homeopathische zorgkosten zijn volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aftrekbaar bij de belastingaangifte mits voorgeschreven door een erkende arts, is dit correct?1
Artikel 6.17 Wet IB 2001 bevat een lijst met uitgaven voor specifieke zorgkosten die voor aftrek in aanmerking komen. In het algemeen geldt dat sprake moet zijn van op de belastingplichtige drukkende uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit. Bovendien moet het aannemelijk zijn dat belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van deze uitgaven. Homeopathische zorgkosten zullen doorgaans betrekking hebben op zorgkosten voor genees- en heelkundige hulp en farmaceutische geneesmiddelen.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden uitgaven voor genees- en heelkundige hulp genoemd. Om hierover te kunnen spreken dient op grond van artikel 6.17, negende lid, Wet IB 2001 sprake te zijn van een behandeling door (a) een arts, (b) een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of (c) een behandeling door een aangewezen paramedicus. De laatstgenoemde categorie «c» is uitgewerkt in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Hierin zijn bepaalde personen als paramedicus aangewezen. Het gaat hierbij om personen die bevoegd zijn tot het voeren van de titel fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthoptist, podotherapeut, mondhygiënist of huidtherapeut. Voor deze aangewezen paramedici geldt niet de voorwaarde dat de behandeling moet plaatsvinden op voorschrift en onder begeleiding van een arts.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 worden farmaceutische hulpmiddelen genoemd, verstrekt op voorschrift van een arts. Homeopathische en alternatieve geneesmiddelen vallen hier ook onder, mits zij zijn voorgeschreven door een arts.
Bent u van mening dat het begrip «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001 voldoende is omschreven?
Ja. Een «voorschrift van een arts» is een gebruikelijk en herkenbaar begrip. Bij medicijnen zal de arts doorgaans een recept voorschrijven en bij genees- en heelkundige hulp zal het voorschrift doorgaans worden vormgegeven in een schriftelijke en/of elektronische doorverwijzing, bijvoorbeeld naar een specialist.
Wat is de volledige definitie van «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001?
In de Wet IB 2001 is geen definitie opgenomen van een «voorschrift door een arts». De voorwaarde is verwerkt in de afzonderlijk omschreven uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Hoe vaak worden aftrekposten voor ziekte jaarlijks toegepast in persoonlijke IB-aangiften?
Over het belastingjaar 2021 is in ongeveer 860.000 (al dan niet gezamenlijke) aangiften gebruik gemaakt van de aftrekpost uitgaven voor specifieke zorgkosten.
In hoeveel van deze gevallen doen burgers volgens de Belastingdienst onterecht een beroep op de aftrekregeling?
Volgens de meest recente resultaten van steekproefonderzoek door de Belastingdienst is er bij 28% van de belastingaangiftes waarin uitgaven voor specifieke zorgkosten worden opgevoerd sprake van een foutief ingevulde aangifte waar een correctie kan plaatsvinden. Het gaat daarbij om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten).
Om welk bedrag gaat dit in totaal jaarlijks?
Zie antwoord vraag 5.
Is bij u bekend in hoeveel gevallen er in Nederland gebruik wordt gemaakt van de aftrekregeling voor zorgkosten specifiek voor homeopathische geneesmiddelen?
Nee, het is niet bekend hoe vaak kosten van homeopathische geneesmiddelen worden opgevoerd in de aangifte.
Bent u van mening dat de Belastingdienst extra voorzichtig moet zijn bij een mogelijk geval van fouten of fraude in het geval zij met chronisch zieken te maken heeft, gezien de vaak complexe en kwetsbare situatie waar zij mee te maken hebben?
Ik ben van mening dat bij fouten in de aangiften en de controle daarop rekening gehouden moet worden met de complexe en kwetsbare situatie waarin belastingplichtigen zich kunnen bevinden. Bij een vermoeden van onjuiste toepassing van de aftrek specifieke zorgkosten is de aanname dat sprake is van een fout, niet van fraude. Bij controle van aangiften waarin specifieke zorgkosten worden afgetrokken is het noodzakelijk om gegevens bij de belastingplichtige op te vragen, omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt en de belastingplichtige de aftrekpost aannemelijk moet maken. Dit kan belastend zijn voor de belastingplichtige aangezien het privacygevoelige medische gegevens betreft. Dit is echter inherent aan de aftrekregeling van uitgaven voor specifieke zorgkosten in de fiscaliteit.
De fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten is in 2022 geëvalueerd.2 In het onderzoeksrapport geven de onderzoekers aan zorgen te hebben rondom de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling vanwege de complexe vormgeving daarvan. De Belastingdienst geeft aan dat er bij veel van de kostenposten onduidelijkheden (kunnen) zijn voor belastingplichtigen waardoor er fouten (kunnen) ontstaan. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie3 is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling, als ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd. Het kabinet zal bij het in kaart brengen en uitwerken van de oplossingsrichtingen de ervaringen van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte en diens vertegenwoordigende organisaties blijven betrekken, zoals ook in de evaluatie van de regeling gebeurd is.
Bent u van mening dat de Belastingdienst moet prioriteren gezien de capaciteitsproblemen en knelpunten in de uitvoering bij de fiscus?
Ja. Prioritering van handhavingsactiviteiten is onvermijdelijk. Naast dienstverlening is het uitvoeren van toezicht belangrijk om naleving te bevorderen en te borgen. De mate en intensiteit daarvan worden gebaseerd op de relevante informatie over (oorzaken van) het nalevingsgedrag van burgers en hun onderliggende drijfveren. Bij de aftrek specifieke zorgkosten ligt de prioriteit bij handhavingsstrategie met name op communicatie en dienstverlening waarmee wordt beoogd te bevorderen dat de kwaliteit van de aangiften zo goed mogelijk wordt geborgd. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat pas bij toezicht op de ingediende aangifte blijkt dat de aangifte onjuist is en de belastingplichtige onverwacht op aanslag moet bijbetalen of een ontvangen teruggaaf moet terugbetalen. Het minimaliseren van de noodzaak tot toezicht achteraf is daarom zowel vanuit burgerperspectief wenselijk als ook uit uitvoeringsperspectief van de Belastingdienst.
De Belastingdienst verricht daarnaast ook themagericht toezicht. Jaarlijks wordt bepaald welke rubrieken extra aandacht in de behandeling van aangiften krijgen. De keuze is gebaseerd op verkregen inzichten uit onderzoek, zoals steekproeven, de compliance map en effectmetingen van eerder ingezet toezicht. De steekproeven geven het beeld dat het nalevingstekort afneemt. Naar aanleiding van de tweejaarlijkse steekproef inkomensheffing 2020 krijgen bij de behandeling van de aangiften over het belastingjaar 2023 de volgende vier rubrieken extra aandacht.
Ligt het volgens u voor de hand om prioriteit aan andere (handhavings)zaken te geven dan de aftrekregeling voor ziektekosten?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, bepaalt de Belastingdienst prioriteiten door een keuze te maken voor bepaalde rubrieken voor het themagericht toezicht. Het grootste nalevingstekort van de inkomensheffing wordt veroorzaakt door de aftrek specifieke zorgkosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 5 en 6 gaat het bij aftrek specifieke zorgkosten om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten)4.
De wetgeving voor de aftrek van specifieke zorgkosten is zeer complex en maakt het nodig om bij de handhavingsstrategie vooral te investeren in communicatie en dienstverlening. De website van de Belastingdienst is in 2023 verbeterd en signalen van burgers worden gebruikt om verdere verbeteringen aan te brengen in zowel de website als de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting. In de Stand van de Uitvoering 20235 ben ik uitgebreid ingegaan op de complexe wetgeving rondom de aftrek van specifieke zorgkosten.
De reactie van de minister over de landelijke uitrol van de Streetwise-methodiek |
|
Inge van Dijk (CDA), Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Erkent u dat innovatieve initiatieven zoals Streetwise van grote meerwaarde zijn om met name in middelgrote steden te werken aan leefbare en bloeiende binnenstad met perspectief voor ondernemers?1
Ja, innovatieve initiatieven zoals Streetwise dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van de sector en de transitie van binnensteden, in reactie op de technologische ontwikkelingen en de veranderende wensen van de consument.
Hoe beoordeelt u de resultaten van Streetwise, waarmee onder andere 550 ondernemingen zijn begeleid naar vestiging en ruim 80.000 m2 leegstaande winkelruimte is ingevuld?
Ik beoordeel deze resultaten als positief. De hands on begeleiding door Streetwise van startende ondernemers voldoet duidelijk aan een behoefte van deze ondernemers. De suggesties voor gemeentelijk beleid die Streetwise op basis van opgedane ervaring afgeeft aan gemeenten zijn eveneens waardevol, ook al leiden deze in de praktijk nog (te) weinig tot lokale beleidsaanpassingen.
Deelt u de mening dat de methodiek van Streetwise succesvol is gebleken en er dus kansen zijn voor een landelijke uitrol?
Ja. In de kern lijkt de Streetwise-aanpak niet specifiek-Limburgs en zou ze dus ook in andere delen van Nederland moeten kunnen werken. Naast de inhoudelijke aanpak is vooral een goede politiek-bestuurlijke inbedding van groot belang.
Klopt het dat u in eerste instantie het initiatief heeft genomen om Streetwise te benaderen met de vraag of de Streetwise methodiek ook in andere provincies ingezet zou kunnen worden?
Naar aanleiding van vragen van het lid Amhaouch heb ik tijdens het commissiedebat Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 6 april 2022 toegezegd best practices bespreekbaar te willen maken en te kijken wie daarin het voortouw zou kunnen nemen. Dat heeft eind augustus 2022 geleid tot een uitnodiging vanuit mijn ministerie aan Streetwise om in gesprek te gaan over hun plannen en ambities, met als achterliggend idee om te onderzoeken of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken.
Deelt u de mening dat de pilot in Overijssel de start kan vormen voor de landelijke uitrol en dat het dus gewenst is dat u als Minister van EZK actief bijdraagt aan deze uitrol? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
De Overijsselse pilot zou een waardevolle stap kunnen zijn bij het onderzoeken van de vraag of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken. Daartoe dient deze stap door de partijen nader te worden geconcretiseerd in een uitgewerkt projectplan, dat inzicht geeft in de doelen, de partijen die meewerken en de invulling van rollen, de werkwijze, het tijdpad en de financiële onderbouwing. Belangrijk is ook dat goede afspraken gemaakt worden over de monitoring van het project, zodat op basis van het project eventueel inhoudelijk kan worden bijgestuurd. De Overijsselse pilot zou daarmee mede de basis kunnen leggen voor een concreet uitrol-draaiboek.
Klopt het dat de plannen van Streetwise inmiddels «een vastomlijnde vorm» hebben aangenomen en zo ja, wat zijn uw vervolgstappen?
Nee, de plannen voor de uitrol van het Streetwise-concept hebben nog geen vastomlijnde vorm. De Overijsselse pilot zou een eerste stap kunnen zijn in het vormgeven van de inhoudelijke aanpak, maar daarnaast is het belangrijk dat er uitzicht is op een vervolg en onder welke voorwaarden een dergelijk vervolg plaats kan vinden. Daarvoor is het nodig om ook andere provincies en daarbinnen andere gemeenten te betrekken en te enthousiasmeren om te participeren in een vervolgtraject. Daarvoor hoeven niet direct alle andere provincies aan te haken, maar wel een substantieel aantal, bijvoorbeeld een drietal, zodat momentum kan worden gecreëerd. Zoals ook in de provincie Limburg is gebleken zijn de provincies belangrijk vanwege hun stimulerende en regievoerende rol richting hun gemeenten. Om echt stappen te kunnen zetten richting een landelijke uitrol is stevig politiek-bestuurlijk commitment noodzakelijk voor een gedragen stappenplan.
Wat kunt u verder doen om Streetwise te steunen, ook als dit initiatief niet direct past binnen een bestaand beleidsprogramma?
Op dit moment speelt mijn ministerie een stimulerende rol bij het totstandkomen van een gedragen stappenplan door partijen bij elkaar te brengen en ze te overtuigen van de noodzaak van een dergelijk plan. Zonodig wil ik een stimulerende rol spelen richting politiek-bestuurlijke betrokkenen vanuit de provincies.
De gang van zaken met betrekking tot de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Waarom heeft u niet gekozen voor overgangsrecht bij de bepaling dat uitbetalingen ingevolge een bezwaar- of beroepsprocedure uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende?
In de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm is voor twee van de drie maatregelen in overgangsrecht voorzien. Het gaat om:
Voor de derde in deze wet opgenomen maatregel, het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden, is niet in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat alle uitbetalingen die vanaf 1 januari 2024 worden gedaan, aan de belanghebbenden moeten worden gedaan, ongeacht of de zaak voor 2024 is aangebracht of de uitspraak waaruit die uitbetaling voortvloeit is gedaan voor 2024. Een algemeen uitgangspunt in de voorbereiding van nieuwe wetgeving is dat er geen overgangsrecht wordt opgenomen, tenzij dat gelet op de specifieke regeling noodzakelijk is (zie ook aanwijzing 5.59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Op basis van dit uitgangspunt is ten aanzien van de rechtstreekse uitbetaling van vergoedingen aan belanghebbenden afgezien van overgangsrecht omdat het recht op wettelijke vergoedingen (zowel voor als na de onderhavige wetswijziging) is bedoeld toe te komen aan de belanghebbende in wiens naam procedures worden gevoerd en niet aan diens rechtsbijstandverlener. Privaatrechtelijke afspraken tussen een belanghebbende en een rechtsbijstandverlener doen daaraan niet af, ondanks dat de vergoeding bij cessie feitelijk moest worden overgemaakt aan de rechtsbijstandverlener. Het niet voorzien in overgangsrecht op het punt van rechtstreeks uitbetalen maakt geen inbreuk op de rechten van belanghebbenden, maar versterkt juist hun informatiepositie en vergroot hun betrokkenheid. Met het rechtstreeks overmaken worden belanghebbenden immers meer bewust van de kosten die gemoeid zijn met procedures die in hun naam worden gevoerd. Zoals bovendien in de memorie van toelichting is beschreven, is het bovendien voorgekomen dat belanghebbenden niet wisten dat er in hun naam procedures werden gevoerd of daarvoor geen toestemming hadden gegeven.
Voor de onder (i) en (ii) genoemde maatregelen is een andere afweging gemaakt. De onder (i) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op bezwaar tegen na inwerkingtreding van deze artikelen bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Bepalend is dus de datum van het besluit of de rechterlijke uitspraak waartegen een rechtsmiddel wordt aangewend. Burgers en rechtsbijstandverleners weten daardoor op voorhand welk tarief geldt voor de proceshandelingen die in het kader van een rechtsmiddel worden verricht. De reden voor het overgangsrecht is dat het recht op een proceskostenvergoeding al wordt geacht te ontstaan op het moment dat de proceskosten worden gemaakt waarvoor een vergoeding wordt toegekend. Stel, er is een beroepschrift ingediend tegen een beslissing op bezwaar uit 2023 en in 2024 wordt een zitting bij de rechtbank bijgewoond en uitspraak door de rechtbank gedaan. Als deze maatregel onmiddellijke werking had gehad, zou dat betekenen dat ook een lagere vergoeding zou worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift, terwijl de wet op dat moment nog niet in werking was getreden. De belanghebbende zou die lagere vergoeding niet in zijn afweging hebben kunnen betrekken om al dan niet beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen. Om dat tegen te gaan, is in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat de vergoeding voor procedures tegen besluiten en rechterlijke uitspraken die van vóór 2024 dateren, uitsluitend moet worden vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van dat besluit is het overigens wel mogelijk dat het bestuursorgaan of de rechter bij bijzondere omstandigheden een lagere (of hogere) vergoeding dan de forfaitaire vergoeding vaststelt. Deze optie blijft overigens ook bestaan onder de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
De onder (ii) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op vergoedingen van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt op of na 1 januari 2024. De reden daarvoor is dat het recht op vergoeding van immateriële schade al ontstaat op het moment dat de redelijke termijn wordt overschreden. Om het overgangsrecht overzichtelijk en daarmee uitvoerbaar te maken, is ervoor gekozen aan te sluiten bij het moment waarop de redelijke termijn aanvangt en niet voor het moment waarop de redelijke termijn wordt overschreden. Omdat er voor invoering van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm geen wettelijke regeling was voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, is het tot die tijd aan de rechter om de hoogte van vergoeding van immateriële schade vast te stellen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter daarbij met regelmaat hetzelfde bedrag hanteert als nu in de wet is opgenomen.
Bent u met mij van mening dat er een merkwaardige discrepantie is met betrekking tot tariefverlaging dieniet van toepassing is indien uitspraken gedaan zijn voor 1 januari 2024?
Nee. Om te voorkomen dat de voorgestelde maatregelen inmengen in reeds ontstane vorderingen, is in overgangsrecht voorzien. Daarvan is geen sprake bij het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden. Daarom is voor die maatregel niet in overgangsrecht voorzien.
Bent u het met mij eens dat het toepassen van de vermenigvuldigingsfactor indien er beroep is ingesteld naar aanleiding van een zaak uit 2023 lijkt op het veranderen van de spelregels tijdens de wedstrijd?
Nee. Zoals hierboven geschreven vindt deze wetswijziging voor het eerst toepassing op bezwaar tegen op of na 1 januari 2024 bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Dat betekent dat een belanghebbende steeds na het ontvangen van een beschikking of uitspraak kan beslissen om, al dan niet met een professioneel rechtsbijstandverlener, bezwaar of beroep in te stellen en daarbij weet welke vergoedingen gelden voor proceshandelingen die in het kader van dat bezwaar of beroep worden verricht. Op het moment dat die keuze moet worden gemaakt, is voor de belanghebbende dus duidelijk wat de hoogte van een eventuele proceskostenvergoeding of vergoeding van immateriële schade zal zijn bij een gegrond beroep respectievelijk een overschrijding van de redelijke termijn.
Bent u van mening dat de overheid en met name de Belastingdienst altijd betrouwbaar moet zijn in haar opstelling richting de burger, en dat de wetswijziging in deze vorm daarmee op gespannen voet verkeert?
Uiteraard vind ik dat de overheid, waaronder ook de Belastingdienst, altijd betrouwbaar moet zijn. Ik vind het belangrijk dat burgers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn. Daarom is er in overgangsrecht voorzien voor de verlaging van de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade en heeft het rechtstreeks uitbetalen onmiddellijke werking.
Burgers en bedrijven kunnen voordat zij bezwaar of beroep instellen in hun afweging betrekking wat de hoogte van eventuele vergoedingen zullen zijn. Met het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen is beoogd meer betrokkenheid en bewustwording van belanghebbenden te bewerkstelligen. Voordat een belanghebbende geld op de bankrekening krijgt gestort, zal in een uitspraak worden vastgesteld dat de belanghebbende een vergoeding toekomt. De uitbetaling wordt dus niet onaangekondigd gedaan. Afhankelijk van de afspraken die een belanghebbende met een gemachtigde heeft gemaakt, zal de vergoeding vervolgens mogelijk moeten worden doorgestort aan de gemachtigde.
Bent u bereid om reparatiewetgeving aan te wenden om het overgangsrecht met terugwerkende kracht uit te breiden?
Gelet op hetgeen ik hierboven heb geantwoord, zie ik geen aanleiding om het overgangsrecht uit te breiden.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Verkopen op Vinted of Marktplaats? "De Belastingdienst kijkt mee”' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
In het artikel wordt uiteengezet hoe verkopers in beeld kunnen komen bij de Belastingdienst indien zij meer dan 30 transacties per jaar uitvoeren of hun opbrengst boven de 2.000 euro uitkomt; hoe staat de Nederlandse regering tegenover deze specifieke bovengrenzen uit de DAC7-richtlijn?1
De Europese richtlijn DAC 7 (hierna: de richtlijn) is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement.2 Onderdeel van de richtlijn is een uitzondering voor verkopers die incidenteel actief zijn op platforms als Vinted of Marktplaats. Ten aanzien van uitgezonderde verkopers hoeven platforms op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen. Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel).3 Concreet betekent dit dat platforms een rapportageverplichting hebben indien een verkoper 30 verkooptransacties (of meer) verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) ontvangt, per jaar. De Nederlandse regering heeft met de drempel ingestemd omdat zij vindt dat daarmee een goede balans wordt bereikt aan de primaire doelstelling van de richtlijn enerzijds, te weten het bevorderen van de juiste belastingheffing door de lidstaten, en het uitvoerbaar houden van de richtlijn voor zowel platforms, verkopers als de belastingdiensten van de lidstaten anderzijds. Ik verwijs hierbij ook naar de parlementaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel.4
Het artikel benoemt het registreren van online verkoop door particulieren; is er sprake van een aparte centrale database die online inkomsten van Nederlanders gaat bijhouden?
Nee, er is bij de Belastingdienst geen aparte centrale database die online inkomsten van particulieren opslaat.
Wordt per persoon alle online verkoop opgeslagen in een centrale database waarbij transacties worden opgeteld, ook wanneer dit gaat om bijvoorbeeld 1.900 euro aan verkoop op 50 verschillende websites?
Nee, er is geen centrale database waar per persoon de online verkoop wordt opgeslagen. De ondergrens bij de verkoop van goederen waarnaar verwezen wordt, is een drempel voor de platformexploitant die dient te bepalen of wel of niet over een verkoper gerapporteerd moet worden. Over verkopers in de categorie «verkoop van goederen» die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht of met een waarde van minder dan € 2.000 hoeft de platformexploitant niet te rapporteren.
Bent u het met mij eens dat de grens voor controle van 30 items per jaar snel gehaald wordt, bijvoorbeeld wanneer belastingplichtige een groot gezin heeft en elk jaar gezinskleding tweedehands verkoopt?
De drempel van 30 transacties per jaar, zoals opgenomen in de richtlijn, kan inderdaad snel worden gehaald. Daarmee is echter niet gezegd dat er per definitie sprake is van een bron van inkomen of ondernemerschap en dat de aangifte inkomstenbelasting of omzetbelasting van de betreffende verkoper ook wordt gecontroleerd. De richtlijn – en dus ook de drempel – raakt op zichzelf namelijk niet aan beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen heeft of ondernemer is in de zin van nationale belastingwetgeving van de lidstaten. In Nederland gaat het dan bijvoorbeeld om resultaat uit overige werkzaamheden of het ondernemersbegrip in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Een controle zou in bepaalde gevallen wel degelijk zinvol kunnen zijn omdat ook in zo’n geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden – sprake kan zijn van een bron van inkomen, zoals ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001 en de Wet OB 1968. Er kan dus niet categorisch worden gezegd dat een controle in dergelijke gevallen overdreven is. De richtlijn heeft tot doel om lidstaten door de uitwisseling van informatie beter in staat te stellen om volgens hun nationale belastingwetgeving de juiste heffing te realiseren. Dat de grenzen van het fiscale ondernemerschap naar nationale belastingwetgeving diffuus zijn, maakt dat niet anders.
Bent u van mening dat controle van de Belastingdienst in zo’n geval overdreven is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het gebruik van een richtlijn ongewenst is als vaak al niet duidelijk is in hoeverre iemand een ondernemer is voor de Belastingdienst of slechts hobbymatig spullen verkoopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met mij eens dat dit de deur op een kier zet naar ongewenste effecten omdat de condities van belastingplichtige verkoop onvoldoende helder zijn zowel bij het publiek als de Belastingdienst?
Nee. De richtlijn bevat immers geen nieuwe fiscale regels of verplichtingen voor verkopers. De richtlijn staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of voor een verkoper sprake is van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden en indien daar sprake is van, welk resultaat in de aangifte inkomstenbelasting moet worden verantwoord. Deze regels zijn niet gewijzigd en golden dus ook vóór inwerkingtreding van de richtlijn.
Bent u van mening dat hergebruik en circulariteit juist gestimuleerd dient te worden?
Hergebruik en circulariteit moeten naar mijn mening worden gestimuleerd. Dat geldt echter ook onverminderd voor het nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het tijdig doen van een juiste belastingaangifte. De in de richtlijn opgenomen registratieplicht bevordert naar mijn mening dat dergelijke fiscale verplichtingen beter worden nagekomen en dat de verkoper zijn belastingaangifte bewuster invult. Hierbij wordt hij ook ondersteund door het platform met een jaaroverzicht van zijn verkopen. De richtlijn brengt geen wijziging aan in de fiscale regels en de verplichtingen voor verkopers, omdat het hebben van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming door middel van ondernemerschap, uit blijft gaan van reeds bestaande fiscale regels. Ik ga ervan uit dat veruit de meeste verkopers niet actief zijn op platforms met het doel om belastbare inkomsten aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Zij zullen zich door de richtlijn dan ook niet laten afschrikken. Desondanks kan ik niet uitsluiten dat ook een verkoper bij zijn afweging om via een platform inkomsten te genereren rekening houdt met de omstandigheid dat hij bepaalde persoonsgegevens zoals zijn burgerservicenummer aan het platform moet verstrekken. Verstrekking van deze gegevens is noodzakelijk voor het realiseren van de doelstelling van de richtlijn. Zonder het burgerservicenummer kan de inspecteur immers niet de door het platform gerapporteerde inkomsten koppelen aan de juiste verkoper en de door die verkoper ingediende belastingaangifte dan ook minder goed controleren.
Hoe verhoudt deze registratieplicht voor online verkoop van tweedehandsspullen zich tot de maatschappijbrede ambitie van duurzaamheid en circulariteit?
Zie antwoord vraag 8.
Is het volgens u te verwachten dat het toepassen van deze richtlijn burgers afschrikt om tweedehands spullen te verkopen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zorgt deze richtlijn voor meer controle, handhaving en administratiekosten bij de overheid?
Met de uitvoering van DAC 7 is een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel. Daarnaast zijn er nog kosten voor het inregelen van de automatisering. Ik heb uw Kamer over de gevolgen voor de uitvoering geïnformeerd via de uitvoeringstoets5.
Bent u met mij van mening dat er van deze richtlijn een complicerende werking uitgaat op burgers, aangezien zij met steeds meer factoren rekening moeten houden bij het opstellen van hun aangifte?
Ik ben niet van mening dat van de richtlijn de gesuggereerde complicerende werking uitgaat. De richtlijn raakt op zichzelf niet aan de beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden, heeft in de zin van de toepasselijke nationale belastingwetten. Beantwoording van die vraag is niet makkelijker of moeilijker geworden door de komst van de richtlijn. De richtlijn kan juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte in die zin dat een verkoper zichzelf vóórdat de richtlijn van toepassing werd, wellicht nooit bewust de vraag heeft gesteld of hij de via een platform verworven inkomsten had moeten aangeven als belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet IB 2001, en hij door de komst van de richtlijn zich die vraag wel is gaan stellen. Hierbij wordt hij ondersteund door het platform met een jaaroverzicht. Voor platformen betekent de richtlijn een toename van de regeldruk. De richtlijn houdt hier rekening mee door platforms te verplichten zich in slechts één lidstaat te registeren, waarna de belastingautoriteiten van die lidstaat de van het platform ontvangen informatie automatisch uitwisselen met de belastingautoriteiten van andere relevante lidstaten6. Daardoor hoeft het platform niet aan alle lidstaten waar zijn verkopers wonen informatie te verstrekken. Dit scheelt aanzienlijk in de administratieve lasten van de platforms. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel waarmee de richtlijn is geïmplementeerd.7
Wat zijn de effecten van DAC7 op de regeldruk voor online platformen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel burgers verwacht u, krijgen een correctie op hun aangifte als gevolg van deze richtlijn?
Dat is op dit moment niet te beantwoorden. Indien de op grond van DAC 7 verkregen informatie bij de inspecteur leidt tot vragen over de mogelijke belastbaarheid van inkomsten die niet zijn opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, neemt de Belastingdienst hierover contact op met de belastingplichtige. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 13, kan de richtlijn juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte.
Hoe groot is de tweedehandsmarkt van hobbymatige spullen in Nederland naar schatting?
De Belastingdienst heeft hier op dit moment geen compleet beeld van. Mogelijk ontstaat dit beeld over de Nederlandse verkopers wanneer de ontvangen gegevens van de platformen zijn geanalyseerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de korte termijn voor de beantwoording en voor de leesbaarheid van de antwoorden, zijn niet alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het Nationaal Programma Groningen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Provinciale Statenvergadering in Groningen op 20 december 2023, waarin de motie ««Staten in positie bij Nationaal Programma Groningen en Nij Begun»» unaniem is aangenomen?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Heeft u kennis genomen van de kritiek die gedeputeerde Susan Top uitte op het bestuur van het Nationaal Programma Groningen (NPG) bestuur in de provinciale staten van Groningen?2
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Welke status hebben de zogenaamde «baanbrekers»?
Het algemeen bestuur is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG en bestaat uit overheden (het Rijk, de provincie Groningen en gemeenten in het aardbevingsgebied), het Gasberaad en vertegenwoordigers van de kennisinstellingen, agrarische sector, zorginstellingen, bedrijfsleven, chemische industrie en woningcorporaties. In het algemeen bestuur zitten namens het kabinet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat neemt tevens deel aan het dagelijks bestuur.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG-bestuur?
De democratische verantwoording op de NPG-programma’s is geborgd doordat colleges verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke programma’s en deze – na goedkeuring door het bestuur – ter vaststelling worden voorgelegd aan de betreffende gemeenteraad of provinciale staten.
Waarom is er in de bestuursovereenkomst niet gekozen voor regie/democratische verantwoording in de regio met betrekking tot het NPG-bestuur?3
Veel projecten zijn nog niet (volledig) tot uitvoering gekomen in 2023. Daarnaast worden de maatschappelijke gevolgen pas op enige termijn zichtbaar. Ik vind het daarom logisch om tot 2025 te wachten met evalueren. Dit betekent niet dat er in de tussentijd niet wordt gekeken hoe het NPG functioneert en hoe het beter kan. Zo wordt er jaarlijks een monitor opgeleverd waarin gekeken wordt naar de impact van het NPG op de brede welvaart. Ook is onderzoek gedaan naar de huidige inrichting van NPG en de mogelijkheden voor de toekomst. Daarnaast is er recent een analyse van de executiekracht (doelmatigheid van de uitvoering) van het NPG gedaan. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra deze onderzoeken beschikbaar komen.
Wat vind u ervan dat het NPG-bestuur, in strijd met de bestuursovereenkomst, heeft laten weten geen bestuursevaluatie te laten plaatsvinden?
Het kabinet was verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun. Nij Begun is de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen «Groningers boven gas». Het opstellen van de kabinetsreactie is niet in isolatie gedaan. Hiervoor heeft het kabinet dankbaar gebruik gemaakt van de vele suggesties die zijn gedaan door bewoners en maatschappelijke organisaties, de regionale overheden, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en anderen.
Wie is verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun?
De maatregelen worden in gezamenlijkheid met de uitvoeringsorganisaties, regionale overheden, maatschappelijke organisaties, bewoners en andere ministeries uitgewerkt. Voor schade en versterken geldt dat deze maatregelen samen met de NCG en het IMG, en de regionale overheden worden uitgewerkt. Voor de sociale en economische agenda geldt dat hiervoor een kwartiermaker met alle relevante stakeholders de agenda gaat opstellen en nadrukkelijk de opdracht heeft dat Groningers en Noord-Drentenaren hierover mee kunnen praten. Formele besluitvorming verloopt via kabinet, colleges, en volksvertegenwoordiging (het parlement, provinciale staten en gemeenteraden). Het kabinet legt in de Groningenwet vast dat het jaarlijks over de voortgang verantwoording aflegt met een Staat van Groningen en hierover het gesprek voert in de regio.
Hoe wordt de regio, met name de volksvertegenwoordiging en de inwoners, hierbij betrokken en hoe wordt dit geborgd?
De verantwoording van Nij Begun vindt plaats via de Staat van Groningen. De hoofddoelen van Nij Begun waarover wordt gerapporteerd, worden vastgelegd in de Groningenwet die wordt vastgesteld door het parlement. Op dit moment maakt het kabinet afspraken met provincies en de gemeenten over de Staat van Groningen en de bestuurlijke opzet. Voor de sociale en economische agenda worden bestuurlijke overlegtafels ingericht en volgt een uitvoeringsstructuur waarbij duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de democratische legitimiteit wordt geborgd. Het kabinet zal jaarlijks via de Staat van Groningen politieke verantwoording afleggen aan de Kamer over de resultaten van de generatielange aanpak die in Nij Begun is aangekondigd.
Wie besluit uiteindelijk over de bestuurlijke opzet en de verantwoording van Nij Begun?
De Staat van Groningen wordt hét instrument waarmee het Rijk en de regio de resultaten van het beleid monitoren. Zo kan waar nodig tijdig worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door de Tweede Kamer. Met de regionale overheden, maatschappelijke organisaties en uitvoeringspartijen, wordt de Staat van Groningen nu vormgegeven. De hoofddoelen worden vastgelegd in de nieuwe Groningenwet, die dit voorjaar in internetconsultatie zal gaan.
Wie houdt toezicht en controle op de regie van Nij Begun en hoe vaak en hoe wordt dit periodiek geëvalueerd?
Ja, ik deel de intentie om de verantwoordelijkheid zo lokaal mogelijk te beleggen. De maatregelen worden veelal in gezamenlijkheid uitgewerkt, het Rijk heeft hierbij een verantwoordelijkheid. Zodoende is belangrijk dat het kabinet uiteindelijk de politieke verantwoording aflegt aan uw Kamer over de resultaten van de PEGA-maatregelen in de Staat van Groningen.
Deelt u de mening dat dit zo lokaal mogelijk belegd zou moeten worden?
Bij de huidige inrichting van het NPG is op diverse manieren voorzien in brede toegang. Binnen het NPG worden programma's opgesteld door de gemeenten en de provincie, in samenspraak met veel partners (waaronder onderwijs- en kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en het bedrijfsleven), en vastgesteld door de gemeenteraad of provinciale staten. Bovendien zijn Groningers bij verschillende projecten uit Toukomst zelf initiatiefnemer en uitvoerder. Toukomst is een onderdeel van het NPG en is het grootste participatietraject van Nederland (€ 100 mln). Tevens wordt er met een Loket Leefbaarheid, een Impulsloket en een jongerenloket (het Loko loket) geld beschikbaar gesteld voor lokale initiatieven die positief bijdragen aan de omgeving en toekomstbestendig zijn.
De heer Nijboer is sinds 6 december 2023 benoemd als kwartiermaker voor de sociale agenda uit Nij Begun en heeft de opdracht om de agenda met een brede coalitie uit de regio te ontwikkelen. Voor de economische agenda uit Nij Begun wordt nu een kwartiermaker gezocht en wordt komend jaar de agenda gevormd in samenspraak met de regio in de volle breedte (te denken aan kennisinstellingen en het bedrijfsleven).
Om te zorgen voor een brede toepassing en breed draagvlak, krijgen Groningers en Noord-Drentenaren een stem bij de sociale en de economische agenda. Daarvoor werk ik samen met de provincie, gemeenten en Nationaal Programma Groningen aan een specifieke aanpak voor jongerenparticipatie. Daarbij geef ik ook invulling aan de motie van de leden Boulakjar en Bikker (Kamerstuk 35 561, nr. 35), waarin de regering wordt verzocht om minimaal 1% van de beschikbare middelen specifiek te laten begroten door kinderen en jongeren.
Hoe wordt voorkomen dat het NPG en Nij Begun vooral een leuke subsidiepot wordt voor handige netwerkers en geen brede toegang en toepassing krijgt?
Ja. Ik kan me voorstellen dat het beeld dat het NPG en de provincie het niet eens zijn, niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de regio. De provincie en het NPG zijn hierover overigens in goed overleg. Door de mensen in Groningen en Noord-Drenthe te betrekken en concrete resultaten te laten zien, wilt het kabinet samen met de partijen in de regio bouwen aan het herstel van vertrouwen.
Onderkent u dat de onvrede over het NPG-bestuur niet positief bijdraagt aan het zo noodzakelijke herstel van vertrouwen in de regio?
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.