De zaak De Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de stad Den Haag door het Openbaar Ministerie (OM) al 3,5 jaar politiek gegijzeld wordt, door een strafrechtelijk onderzoek naar de oud-wethouders Richard de Mos en Rachid Guenaoui, oud-raadslid Nino Davitualiani en betrokken ondernemers?
Ik ben bekend met het strafrechtelijk onderzoek naar de door u genoemde personen.
Bent u bekend met het bericht «Haagse oud-wethouder De Mos vrijgesproken van corruptie», waarbij alle betrokkenen volledig zijn vrijgesproken en het Openbaar Ministerie met een klip en klaar vonnis een oor wassing heeft gekregen van de Rotterdamse Rechtbank die de vloer heeft aangeveegd met de verdenkingen die het OM tegen de betrokkenen had?1
Ik ben bekend met het vonnis van de Rechtbank Rotterdam waarin vrijwel alle verdachten zijn vrijgesproken.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos een politiek proces is geworden omdat Hart voor Den Haag in 2019 ten onrechte uit het college is gezet, de zaak over de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is getild, Hart voor Den Haag als winnaar van die verkiezingen vanwege de zaak buiten de coalitie is gehouden en het nu maar afwachten is of de aangerichte schade wordt hersteld en Hart voor Den Haag volledig wordt gerehabiliteerd? Graag een gedetailleerd antwoord.
Deze mening deel ik niet. Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in individuele strafrechtelijke onderzoeken. Het OM gaat over de eigen proces(planning) en neemt daar eigenstandige besluiten, waaronder instellen van het hoger beroep. Dergelijke beslissingen dienen te worden genomen door het OM zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een democratische rechtsstaat. Het OM heeft ook in deze zaak eigenstandig besloten om over te gaan tot een strafrechtelijke vervolging en het (voorlopig) instellen van het hoger beroep.
Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op overwegingen van politieke partijen op gemeentelijk niveau die zien op coalitievorming. Die overwegingen zijn aan de lokale gemeentelijke politiek.
Deelt u de mening2 dat deze zaak veel te lang duurt en als een zwaard van Damocles boven de stad Den Haag hangt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Indien hiermee wordt bedoeld dat de strafzaak mede door de lange duur een grote impact heeft gehad op de stad Den Haag, dan deel ik die mening. Van deze impact is ook het OM zich bewust en het OM heeft getracht om zo voortvarend mogelijk te werk te gaan in deze strafzaak. Tegelijkertijd is dit een omvangrijke en complexe zaak door het aantal verdachten, de functie van twee van de verdachten en de aard van de verdenkingen. Een zorgvuldige voorbereiding en behandeling van een dergelijke strafzaak kost tijd. Dat geldt voor alle partijen: het OM, de verdachten en de rechtbank. Het OM heeft mij laten weten dat – zoals vaker het geval is bij complexe zaken – naast het strafrechtelijk onderzoek ook de onderzoekswensen van de verdediging, het horen van getuigen en de zittingscapaciteit bij de rechtbank invloed op de duur van de zaak hebben gehad. Ook de uitbraak van de coronapandemie heeft op de gehele strafrechtketen en dus ook deze zaak impact gehad.
Bent u bekend met de uitspraken van scheidend OM-topman Van der Burg, die heeft gesteld niet blind en doof te zijn voor de signalen uit de samenleving?3 Zo ja, hoe duidt u dan het klip en klare vonnis van de Rotterdamse Rechtbank (volledige vrijspraak) tegenover het twijfelde OM, dat na jarenlang onderzoek niet verder komt met een voorlopig Hoger Beroep? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben bekend met de uitspraken van de heer Van der Burg. Het is echter niet aan mij om een vonnis te duiden.
De heer Van der Burg heeft in hetzelfde programma ook gezegd dat het invoelbaar is dat bij de heer De Mos en andere verdachten veel frustraties loskwamen en dat zij boos zijn op het OM. Verder heeft hij toegelicht dat het OM 180 graden anders kijkt naar de feiten dan de rechtbank en dat het OM niet over één nacht ijs is gegaan bij het instellen van vervolging. In deze uitspraken zie ik dat het OM zich juist rekenschap geeft van de signalen uit de samenleving en de beslissing om al dan niet het hoger beroep door te zetten, goed wil wegen. Het OM heeft aangegeven daar meer tijd voor nodig te hebben.
Bent u bekend met het feit dat de Haagse samenleving in een peiling van Maurice de Hond4 een duidelijk signaal heeft afgegeven, waarbij 64 procent van de Hagenaars Hart voor Den Haag terug wil in het college en nog eens 70 procent van de inwoners wil dat het OM afziet van het hoger beroep?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is verricht door peil.nl in opdracht van Hart voor Den Haag op 5 en 6 mei.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos lang genoeg heeft geduurd en enorm schadelijk is voor het democratische proces in de Hofstad, waarbij het vertrouwen in zowel de politiek als in de rechtsstaat smelt als sneeuw voor de zon? Zo ja, heeft u de bereidheid om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM op te leggen per direct met de zaak De Mos te stoppen, zodat het (democratische) helingsproces in de Hofstad kan aanvangen en de volledig vrijgesprokenen niet langer hoeven te bungelen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de beantwoording van de eerste deelvraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Los daarvan, ben ik niet bereid gebruik te maken van mijn bijzondere aanwijzingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Met deze bevoegdheid moet uiterst terughoudend worden omgegaan.
In het algemeen geldt dat ministeriële bemoeienis in individuele strafzaken op gespannen voet staat met het strafrechtelijk systeem van onze rechtsstaat waarin vervolgingsbesluiten zijn toegekend aan het OM. Hiervoor is juist gekozen om, onder andere, politieke beïnvloeding van vervolgingsbeslissingen te voorkomen.
Desinformatie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat complottheorieën gevuld met desinformatie een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland zoals is gebleken uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Kunt u op dit onderdeel uw eigen reflectie geven?1
De ontwikkelingen die de AIVD signaleert, geven inderdaad reden tot zorg. Het kwaadaardig elite-narratief is een directe aanval op mensen die in de politiek, de rechterlijke macht of de pers werken. Het is ondermijnend voor de democratische rechtsorde als mensen systematisch het gezag van deze instituties verwerpen op basis van ernstige verdachtmakingen waar geen feitelijk bewijs voor is. Het belemmert de versterkende werking van deze instituties, nog los van de uitwassen van extreme haat, intimidatie en bedreigingen die mensen in publieke functies over zich heen krijgen. Voor verdere reflectie op dit onderwerp wijs ik u graag op de aanbiedingsbrief bij de recentelijke publicatie «Anti-institutioneel-extremisme in Nederland»2 en de Kamerbrief Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.3
Hoe worden artikelen 137d, 131 en 132 in het Wetboek van Strafrecht toegepast op het moment dat een persoon desinformatie verspreidt aangezien de definitie van desinformatie zegt dat de verspreider de informatie opzettelijk rondstuurt?
Bij het bepalen of er bij de betreffende desinformatie sprake is van een strafbaar feit als gevolg van overtreding van bijvoorbeeld artikel 131, 132 of 137d van het Wetboek van Strafrecht gaat het om de intentie waarmee de verspreider de informatie opzettelijk heeft verstuurd. Indien de verspreiding van de desinformatie gericht is op opruiing tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, kan dat leiden tot een vervolging. Hetzelfde geldt voor artikel 137d Sr: als de intentie van de desinformatie gericht is tot het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, dan kan dat mogelijk leiden tot een vervolging.
Kunt u voorbeelden vanuit de praktijk opnoemen waar deze artikelen werden toegepast?
Het is lastig om specifieke voorbeelden te noemen waar deze artikelen zijn toegepast in relatie tot het verspreiden van desinformatie, omdat deze artikelen op zichzelf staand een strafbaar feit bevatten en desinformatie op zichzelf staand niet. Wel is recentelijk een man veroordeeld voor opruiing (artikel 131 Wetboek van Strafrecht) omdat hij o.a. opriep tot geweld tegen het toenmalige hoofd van het RIVM. De rechtbank concludeerde hier dat de voorwaarden voor artikel 131 Sr bewezen zijn. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op grond van een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en geen betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.4
Wat is uw mening over algoritmes en isolerende echokamers?
Aanbevelingsalgoritmen kunnen ervoor zorgen dat websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op eerder online zoekgedrag. Doordat bijvoorbeeld een tijdlijn, aanbevelingen of zoekresultaten worden gepersonaliseerd, krijgt iemand informatie te zien die beter aansluit bij persoonlijke interesses. Een echokamer verwijst naar het principe dat iemands eigen ideeën bevestigd worden, als die persoon zich enkel omringt door mensen die op dezelfde manier denken. In dit kader gaat het om het verschijnsel waarbij websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op iemands (eerdere) online zoekgedrag en daarna voornamelijk of zelfs enkel gelijksoortige content aanbieden. Het gevaar van zo’n echokamer is dat dergelijke personalisatie ertoe kan leiden dat mensen eenzijdig worden geïnformeerd door de beperkte informatie die binnen een groep gedeeld wordt, en niet door algoritmen ook breed informatie krijgen aangeboden vanuit diverse perspectieven uit andere groepen.
Zo kunnen mensen enkel nog informatie te zien krijgen die dezelfde ideeën bevestigd, waardoor het wereldbeeld kan verengen. Dat is extra risicovol wanneer het om extremistische of emotionele berichten gaat5. Zo kan deze algoritmische sturing ervoor zorgen dat wanneer iemand recent een extremistisch of emotioneel bericht heeft gelezen, of wanneer gebruikers voorafgaand aan het bezoek van een platform veel van deze berichten lezen en delen, iemand dan alleen maar gelijkaardige artikelen te zien krijgt. Dit kan grote persoonlijke of maatschappelijke impact hebben.
Deelt u de mening dat het aanbod op sociale mediaplatforms meer pluriform gemaakt zou moeten worden zodat gebruikers minder snel slachtoffer worden van eenduidige tijdlijnen? Bent u bereid te pleiten voor algoritmevrije tijdlijnen?
Ja die mening deel ik. De Digital Services Act (DSA artikel6 verplicht alle online platformen om gebruikers beter te informeren over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 38 DSA moeten zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram, YouTube en Google – hun gebruikers verder ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat deze gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om dit soort gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Eind augustus van dit jaar dienen de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines al aan deze bepalingen te voldoen. Vanaf dat moment worden eenduidige tijdlijnen dus een stuk beter aangepakt en hebben gebruikers meer keuzevrijheid. Wanneer zeer grote online platformen en zoekmachines niet voldoen aan de verplichtingen uit de DSA, dan kan de Europese Commissie handhaven en onder meer een boete opleggen. De Europese Commissie zal hierop als toezichthouder controleren, maar ook wij zullen scherp monitoren of platformen aan deze verplichtingen voldoen. Bij eventueel geconstateerde gebreken zullen wij bij de aangewezen instanties melding doen.
Bent u zich ervan bewust dat uit onderzoek is gebleken dat sociale mediabedrijven winst maken met hun algoritmes en kunt u hierop reflecteren?2
Ja, hiervan ben ik mijzelf bewust. In de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benoem ik daarom dat sociale media platformen een verdienmodel hebben gebaseerd op het personaliseren van hun diensten per individu. Dankzij de werking van de onderliggende aanbevelingssystemen wordt desinformatie soms zelfs beloond met een prominente plek op het platform. Daarbij raakt betrouwbare informatievoorziening ondergesneeuwd.8
Doeltreffende regelgeving en handhaving zijn daarom noodzakelijk om de risico’s en de maatschappelijke en economische schade die kunnen ontstaan effectief in kaart te brengen en te beperken. Zoals hierboven toegelicht, bevat de DSA onder meer regels over aanbevelingssystemen. De DSA verplicht aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines verder om de zogenaamde systeemrisico’s te beoordelen die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. De DSA verplicht hen passende maatregelen te nemen om deze risico’s te beperken met inachtneming van de grondrechten. Bij de risicobeoordeling moeten aanbieders rekening houden met de ernst van de potentiële systeemrisco’s en de waarschijnlijkheid daarvan. Daarvoor is bijvoorbeeld relevant of een potentieel risico een groot aantal personen kan betreffen, of dat risico potentieel onomkeerbaar is, en hoe moeilijk het is om het risico, wanneer dit zich verwezenlijkt, te herstellen. Voornoemde zorgplicht maakt dat deze online platformen hun diensten niet enkel meer kunnen vormen om een winstmodel, maar tevens in lijn moeten brengen met maatschappelijke belangen zoals gedefinieerd in de DSA.
In hoeverre vindt u dat sociale mediabedrijven om deze reden minder snel hun verantwoordelijkheid zullen nemen om desinformatie terug te dringen als hierop onvoldoende wordt gecontroleerd?
Zoals hierboven aangegeven zijn algoritmen vaak geoptimaliseerd op een verdienmodel en niet op het bestrijden van desinformatie. Controle en handhaving op bovengenoemde regelgeving uit de DSA is dan ook noodzakelijk. De digitale dienstencoördinator en één of meer andere bevoegde autoriteiten in het land van vestiging en de Europese Commissie zijn de (wettelijk) aangewezen autoriteiten om hierop te controleren. Indien sociale mediabedrijven niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen kan hen een boete worden opgelegd van maximaal 6% van hun wereldwijde jaaromzet.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat de toezeggingen in de brief over desinformatie te vrijblijvend zijn gebleken?3
Op dit moment bestaat inderdaad het beeld 10 dat platformen nog ruimte voor verbetering hebben. De platformen voldoen niet aan alle toezeggingen zoals geformuleerd in de Code of Practice on Disinformation en Twitter heeft zich onlangs zelfs teruggetrokken uit deze praktijkcode. Daarom is er de afgelopen jaren in Europees verband ook verplichtende wetgeving gemaakt. De toezeggingen die de online platformen hebben gedaan in de EU Code of Practice on Disinformation zijn allemaal op vrijwillige basis gedaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treedt de DSA in werking voor zeer grote online platformen die verplichtingen oplegt. Maar ook vrijwillige toezeggingen zijn niet vrijblijvend en ik ben daarom in gesprek met de verschillende partijen. Het is belangrijk dat grote online platformen hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Op 12 juni 2023 heb ik een ronde tafel georganiseerd waarbij onder andere wordt gesproken over de nakoming van de toezeggingen en de aankomende verplichting onder de DSA rondom datadeling met wetenschappers. Eind 2023 zullen we uw Kamer informeren over de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie.
Kunt u toezeggen dat er door u concrete afspraken worden gemaakt met sociale mediabedrijven om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan?
Zoals hierboven uiteengezet is er belangrijke wetgeving tot stand gekomen (de DSA) en zijn er reeds concrete afspraken, namelijk de code of practice, om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treden de bepalingen vanuit de DSA ten aanzien van de zeer grote online platforms en zoekmachines in werking en moeten zij gaan voldoen aan deze wettelijke bepalingen. Alle overige tussenhandeldiensten moeten met ingang van februari 2024 aan de DSA voldoen. Wij gaan dat nauwlettend volgen en zorgen ervoor dat wij aan onze kant alles doen om een zo soepel mogelijke implementatie en toezicht te organiseren. Hiertoe heb ik onder andere op 12 juni a.s. aan de ronde tafel met een vertegenwoordiger van de Europese Commissie gesproken.
Welke rol hebben traditionele media in het tegengaan van desinformatie?
Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden. Op deze manier dragen traditionele media bij aan het beperken van de voedingsbodem voor de negatieve effecten op de samenleving. Meer concreet kunnen zij bijdragen door het publiceren van fact-checks, het maken van betrouwbare journalistiek of door gedegen onderzoek te doen naar aspecten van desinformatie.11 De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap investeert in onderzoeksjournalistiek door het bestaande budget voor onderzoeksjournalistiek (à € 4,9 miljoen) te verhogen met een aanvullend budget vanuit het huidige coalitieakkoord. Deze aanvullende middelen bedroegen in 2022 € 2,4 miljoen en in 2023 € 3,7 miljoen. In de Visiebrief lokale omroepen is toegelicht hoe met een structurele investering van € 16 miljoen en een wijziging van het bestel gewerkt wordt aan de versterking van lokale omroepen.
Bent u bekend met het gegeven dat desinformatie gepaard gaat met manipulatie? Kunt u met deze gedachte in het achterhoofd uiteenzetten waarom u ervoor hebt gekozen om veel van de verantwoordelijkheid omtrent het tegengaan van desinformatie bij de burger te leggen?
Daar ben ik zeker mee bekend. De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Desinformatie kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar heeft altijd de intentie om te misleiden en te schaden.
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van democratie. Daarom blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Een terughoudende opstelling van de overheid is op dit gebied gewenst om voldoende ruimte te laten voor kritiek en het publieke debat. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De overheid bepaalt niet wat wel of niet betrouwbare informatie is. Daar zijn burgers en onafhankelijke platforms en media in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. Daarom zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van burgers. Daar waar het gaat om het verminderen van de invloed van desinformatie neemt de overheid ook zelf maatregelen, afhankelijk van de inhoud van desinformatie, de producent of verspreider, of de verantwoordelijkheden van traditionele en sociale media. Regulering van online platformen om uitwassen te voorkomen valt hier ook onder. Voor een meer gedetailleerde uitleg van de kabinetsaanpak verwijs ik u naar de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12. Tegelijkertijd blijven we de ontwikkelingen op dit gebied volgen zodat we het beleid kunnen aanpassen waar nodig. Eind 2023 zullen we uw Kamer hier over informeren in de voortgangsbrief van de Rijksbrede strategie.
Hoe bent u van plan om burgers – en met name jongeren – mediawijs te maken? Hoe zal dit er in de praktijk uit gaan zien en hoe worden burgers die al in de greep van desinformatieverspreiders worden gehouden bereikt?
Het kabinet hecht groot belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Daartoe financiert de overheid het Netwerk Mediawijsheid. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving.
De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking. Zo is er een serious game voor de groepen 7 en 8 in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft van alle basisschoolleerlingen aan meedoet. Ook zijn er diverse informatieve websites (www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl), met jaarlijks zo’n 400.000 bezoeken. Via goed gewaardeerde netwerkevenementen en inhoudelijke congressen worden netwerkpartners aangemoedigd mee te doen met de missie van het netwerk: «Iedereen mediawijs». Kinderen en jongeren zijn van oudsher een belangrijke doelgroep voor het Netwerk. Nu steeds meer scholen in het funderend onderwijs aandacht voor mediawijsheid opnemen in hun lesprogramma’s, heeft het Netwerk de horizon verbreed naar een volwassen doelgroep.
Erkent u dat slachtoffers van desinformatie het vertrouwen in de overheid sneller kwijt zijn en daardoor naar waarschijnlijkheid ook geen vertrouwen zullen hebben in initiatieven als www.crisis.nl of www.isdatechtzo.nl die vanuit de overheid naar hen zijn gericht?
De weerbaarheid van burgers kan versterkt worden door ze mediawijs te maken, zodat ze zelf media beter kunnen beoordelen. Op bijvoorbeeld isdatechtzo.nl en op Crisis.nl kunnen burgers informatie en tips over aspecten van desinformatie vinden. Hiermee dragen deze initiatieven bij aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie. Daarnaast heeft de wijze waarop (overheids-)instituties communiceren directe invloed op het toenemen of wegnemen van wantrouwen bij burgers.13 Daarmee kan goede communicatie dus ook bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie.
Samenwerking met betrokken partners blijft cruciaal, juist omdat deze partners verschillende groepen in de samenleving kunnen bereiken. Ook bibliotheken, musea en andere maatschappelijke organisaties ondernemen daarom activiteiten om mensen bewuster te maken van de werking en het herkennen van desinformatie. Het kabinet verwelkomt zulke maatschappelijke initiatieven van harte. Naast de inzet op bewustwording over online desinformatie, werkt de Staatssecretaris van Cultuur en Media samen met het Netwerk Mediawijsheid aan een bewustwordingstraject om kennis en vaardigheden over de waarde van de journalistiek in de samenleving te vergroten. Het versterken van de weerbaarheid van burgers is niet voorbehouden aan de rijksoverheid. Ook het maatschappelijk middenveld, media en wetenschap dragen hieraan bij.14
Wat vindt u ervan dat Elon Musk een nieuw beleid heeft geïntroduceerd omtrent Twitter Blue waarin hij alleen gebruikers die zijn geabonneerd bij het platform in de «For You» pagina worden weergegeven? In hoeverre is dit volgens u in strijd met de Digital Services Act?4, 5, 6
Hoewel Twitter zich onlangs heeft teruggetrokken uit de Code of Practice on Disinformation, moet Twitter zich met ingang van 25 augustus 2023, net als alle andere VLOPs, wel houden aan de DSA. Twitter is echter een privaat bedrijf en kan in dit kader ook eigen bedrijfsregels en/of algemene voorwaarden vaststellen voor de gebruikers op dit platform. Het enkel laten verschijnen van Tweets in de for you tijdlijn, om zogezegd op deze manier desinformatie door bots tegen te gaan, is niet in strijd met de DSA of een andere wet.
Kunt u toezeggen dat deze vragen voor het commissiedebat Desinformatie en online platformen van de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken op 14 juni 2023 zijn beantwoord?
Ja.
Het document ‘Bestuursrecht en verklaring omtrent het gedrag’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Bestuursrecht en verklaring omtrent het gedrag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen met een historie van seksuele intimidatie en/of misbruik geen kinderen mogen coachen of training mogen geven?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel. Via het Sportakkoord stimuleer ik sportclubs en gemeenten te werken met vier basiseisen voor een sociaal veilige sport, waaronder het gebruik maken van de Regeling Gratis Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare personen zoals minderjarigen, gratis een VOG aanvragen.
Organisaties kunnen bij het CIBG2 toelating vragen tot de Regeling Gratis VOG als hun veiligheids- en integriteitsbeleid aan de voorwaarden voldoet. Vanaf toelating door het CIBG kunnen vrijwilligers die bij deze vrijwilligersorganisaties werkzaam willen zijn, gratis een VOG aanvragen. Op deze manier kunnen mensen die een justitieel verleden hebben dat aan de werkzaamheden van de vrijwilliger in de weg staat, worden geweerd. Om te bevorderen dat zoveel mogelijk geloofsgemeenschappen, verenigingen en sportclubs veiligheids- en integriteitsbeleid maken en vervolgens toelating vragen tot de regeling, krijgen het Interkerkelijk Contact on Overheidszaken (CIO), de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en NOC*NSF meerjarig subsidie voor voorlichtingsactiviteiten.
Bent u bekend met het feit dat het landelijk register Seksuele Intimidatie en het Justitieel documentatiesysteem niet aan elkaar gekoppeld zijn, en dat dit betekent dat tuchtrechtelijke uitspraken niet worden meegenomen bij de beoordeling voor de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat tuchtrechtelijke uitspraken vanuit het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en Sportbonden op het vlak van seksuele intimidatie en/of misbruik in de sport op geen enkele wijze kunnen worden meegenomen bij het beoordelen van VOG-aanvragen vanuit de sport?
Het is reeds eerder verkend of tuchtrechtelijke uitspraken ook meegenomen zouden kunnen worden bij de VOG screening. Daarbij zijn zowel praktische als inhoudelijke overwegingen meegenomen. Uit die analyse is naar voren gekomen dat de tuchtrechtelijke bronnen inhoudelijk en praktisch niet geschikt zijn voor het betrekken bij de VOG screening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG screening, acht het niet wenselijk tuchtrechtelijke uitspraken te betrekken bij de VOG screening omdat het tuchtrecht buiten het strafrecht valt. De systematiek van de VOG gaat uit van strafrechtelijke gegevens, onder meer om de rechtsbescherming van betrokkenen te waarborgen.
Welke oplossingen zijn er mogelijk om, bij personen die wegens seksuele intimidatie in de sport een tuchtrechtelijke uitspraak hebben opgelegd gekregen, het doel te realiseren dat dit op enigerlei wijze wordt meegewogen bij een VOG-beoordeling in de sport? En bent u bereid deze oplossingen uit te werken en daartoe indien nodig wet- en regelgeving aan te passen?
Zoals in antwoord 4 aangegeven acht het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG screening, het niet wenselijk tuchtrechtelijke uitspraken te betrekken bij de VOG screening. Ik verwijs naar antwoord 7 voor het antwoord op de vraag of het register op een andere manier kan worden geopend.
Wat vindt u ervan dat het landelijk register Seksuele Intimidatie, waarin tuchtrechtelijke uitspraken in de sport werden bijgehouden, per 1 januari 2023 is gesloten?
NOC*NSF heeft mij meegedeeld dat zij is gestopt met het register seksuele intimidatie waar mensen op stonden die tuchtrechtelijk zijn veroordeeld voor seksuele intimidatie vanwege het ontbreken van een rechtmatige grondslag voor het register. Ik begrijp de keuze van NOC*NSF en ik ben met NOC*NSF in overleg hoe ontuchtplegers het beste geweerd kunnen worden uit de sport.
Bent u voornemens in overleg te treden met het Centrum Veilige Sport Nederland om te bezien hoe het landelijk register Seksuele Intimidatie op een andere manier kan worden vormgegeven zodat het register weer kan worden geopend?
In de brief over een veilige en integere sport van 28 maart 2023 heb ik aangegeven toe te werken naar een onafhankelijk integriteitscentrum, waar de taken van het huidige Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) worden ondergebracht.4 Voor het integriteitscentrum ben ik aan het uitzoeken hoe het werken met persoonsgegevens het beste te verankeren is. Daar neem ik dit vraagstuk in mee.
Het mogelijke vernietigen van adoptiedossiers door de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden en de rechten van geadopteerden in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Is in het verleden sprake geweest van vernietiging van adoptiedossiers door vergunninghouders of de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden?
De adoptiedossiers van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (hierna: Centrale autoriteit) worden centraal beheerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Centrale autoriteit is in 1998 opgericht en draagt afgesloten adoptiedossiers over naar het archief van het departement, waar deze dossiers verder worden beheerd en worden vernietigd op basis van vooraf vastgestelde nota’s of zogenoemde selectielijsten (conform de archiefwet). Er zijn in 1983 en in 1999 bij het Ministerie van Justitie adoptiedossiers1 vernietigd. Vernietiging van dossiers is geen continu proces. Er wordt periodiek vernietigd als een termijn is verstreken. Het waren afgesloten dossiers uit een periode voordat de Centrale autoriteit was opgericht. Tot aan publicatie van een nieuwe selectielijst in 20062 werd binnen het Ministerie een bewaartermijn gehanteerd van vijf jaar voor adoptiedossiers waarin adoptie heeft plaatsgevonden.3 Na 1999 gold het uitgangspunt deze dossiers niet meer te vernietigen in verband met de voorbereiding voor het veranderen van deze bewaartermijn. Desondanks is er in 2011 een dossier per abuis vernietigd.
De bestaande vergunninghouders die al voor 1998 actief waren, geven aan geen dossiers te hebben vernietigd. Over sommige niet meer bestaande bemiddelaars uit het verleden is wel bekend dat de administratie niet altijd zorgvuldig is geweest. Dit staat ook beschreven in het rapport uit 2021 van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie. Het is niet bekend in hoeverre sprake is geweest van vernietiging van dossiers bij dergelijke bemiddelaars.
Bent u bereid uit te zoeken of er, en zo ja, hoeveel adoptiedossiers vanaf 1999 zijn vernietigd en of dit wel in lijn was met de wetgeving die ook toen van toepassing was?
Er is bekend dat er ongeveer 50 meter aan dossiers in 1999 zijn vernietigd, onbekend is om hoeveel dossiers het hierbij ging. Dat is ook niet meer na te gaan. Het betreft dossiers die zijn in te delen in 3 categorieën:
Het is niet te achterhalen in hoeveel van die dossiers het gaat om een afgeronde adoptie. De vernietiging in 1999 gaat om (een deel van de) dossiers waarin aspirant adoptiefouders de eerste aanvraag hebben gedaan in de periode 1971–1979.
Voor cijfers over de aantallen afgeronde adopties verwijs ik u naar paragraaf 2.5.1 van het rapport van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden.
Graag licht ik toe wat de taak van het Ministerie was in de adoptieprocedure van dossiers die in 1999 vernietigd zijn. In die periode had het Ministerie een beperkte taak. Die taak betrof het afgeven van de beginseltoestemming (voordat er een kind in beeld is) en regeling van het verblijf van het kind in Nederland. De dossiers bevatten destijds alleen gegevens over de adoptiefouders en mogelijk inreisgegevens4 van het kind. Het is zeer onwaarschijnlijk dat in die dossiers afstammingsgegevens van het kind waren opgenomen. Dit beeld wordt bevestigd bij inzage in andere, niet vernietigde dossiers uit die tijd.
De kaders voor het bewaren van dossiers bij het Ministerie worden bepaald door de archiefwet in combinatie met zogenoemde vernietigings- of selectielijsten. De vernietiging in 1999 is gebaseerd op een vernietigingslijst uit 1978 waarin een bewaartermijn van 5 jaar staat. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed doet nog nader onderzoek naar de rechtmatigheid van deze vernietiging in 1999 en zal zijn bevindingen begin juli publiceren. Pas daarna kan ik meer duidelijkheid geven over of vernietiging heeft mogen plaatsvinden volgens de toen geldende richtlijnen.
De dossiers zijn vanwege achterstanden later vernietigd dan voorgeschreven in de kaders. Zoals aangegeven is de vernietiging van adoptiedossiers in 1999 gebaseerd op de bewaartermijn (van 5 jaar) die destijds werd gehanteerd.
Graag benadruk ik dat adoptiewetgeving sinds 1998 regelt dat vergunninghouders dossiers met informatie over afstand en achtergrond van het kind gedurende dertig jaar5 dienen te bewaren. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de huidige praktijk waarin vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste vijftig jaar houden, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Verlenging van de bewaartermijn wordt meegenomen in de aanpassing van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.6
Onlangs is in een geval gebleken dat in 2011 een adoptiedossier bij het Ministerie per abuis in strijd met de geldende bewaartermijn is vernietigd. Ook al zijn bijv. afstammingsgegevens uit dat dossier in principe bij de vergunninghouders opvraagbaar, betreur ik uiteraard zeer dat dit is voorgevallen. In 2011 hadden alleen dossiers vernietigd mogen worden waarin geen sprake was van een afgeronde adoptieprocedure.
Op welk herstel kan een geadopteerde rekenen als blijkt dat dossiers in het verleden, ten onrechte, dus ook tegen toenmalig geldende wetgeving in, zijn vernietigd? Wat gaat u voor hen doen?
Ik realiseer me dat de vernietiging van dossiers voor geadopteerden voelt als een extra leemte in de zoektocht naar hun afstammingsgegevens. Daarom herhaal ik dat de dossiers – voor zover nu is te achterhalen – destijds geen afstammingsgegevens bevatten. Dergelijke gegevens werden en worden primair door de bemiddelende organisaties verzameld en bewaard.
De geadopteerde waarvan bekend is dat de vernietiging van het dossier in strijd is geweest met de geldende bewaartermijn zal persoonlijk bericht ontvangen vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Geadopteerden kunnen met de komst van het expertisecentrum voor interlandelijke adoptie – hierna INEA – worden ondersteund. Het centrum vormt een centraal loket in Nederland waar kennis en expertise samenkomt en interlandelijk geadopteerden terecht kunnen met vragen over hun adoptie en afkomst. Geadopteerden kunnen bij INEA terecht voor begeleiding bij het vinden en inzien van dossiers, voor ondersteuning bij zoektochten in landen van herkomst, voor juridische informatie en voor psychosociale ondersteuning. Voor het begeleiden bij het vinden en inzien van dossiers betekent dit dat er informatie beschikbaar is over mogelijke vindplaatsen waar geadopteerden aanvullende informatie kunnen vinden rondom hun adoptiedossier. Op www.inea.nl zal informatie en uitleg komen over diverse dossierhoudende instanties over heel Nederland. Tevens wordt er (indien gewenst) psychosociale ondersteuning geboden tijdens en na het inzien van een dossier. Meerdere keren per jaar biedt INEA een driedelig zoekevent aan waarbij geadopteerden tips en tricks krijgen over zoeken en wordt er persoonlijke begeleiding geboden.
Bent u het met mij eens dat een adoptiedossier zonder voorbehouden toebehoort aan de geadopteerde, dat deze altijd inzage en/of een afschrift moet krijgen indien diegene daarom vraagt en dat deze nooit vernietigd zouden mogen worden? Op welke wijze is dat inmiddels gewaarborgd?
Het is niet mogelijk te stellen dat een adoptiedossier toebehoort aan de geadopteerde omdat het dossier altijd over meerdere personen gaat. Nu het gaat om gegevensverwerking, gelden bij het geven van inzage/afschrift van dossiers onder meer de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit betekent dat er bij een verzoek tot inzage een afweging moet plaatsvinden tussen de verschillende belangen van betrokkenen van wie persoonsgegevens in het dossier zijn opgenomen. In beginsel weegt het recht op afstammingsgegevens zwaar; dit is erkend en afgebakend in nationale en internationale jurisprudentie.7 Dit neemt niet weg dat inzage kan worden geweigerd als de belangen van anderen worden geschaad.8
Het is van belang dat geadopteerden waar mogelijk inzage krijgen, ondersteund worden en bovenal dat de dossierstukken blijvend worden bewaard. De dossiers van afgeronde adoptieprocedures bij het Ministerie worden blijvend bewaard. De bewaartermijn voor dossiers van afgeronde adoptieprocedures bij vergunninghouders is sinds 1998 dertig jaar en sinds 2009 tenminste vijftig jaar.
Wat vindt u ervan dat allerlei papieren en documenten betreffende adopties uit het buitenland bij zoveel verschillende instanties zijn te vinden in Nederland wat zorgt voor verwarring en een zoektocht bij geadopteerden?
Zie antwoord op vraag 7 en 11.
Waar kunnen geadopteerden terecht als het gaat om het vinden van dossierstukken en afstammingsinformatie? Waarom is op geen enkele (overheids)website hierover duidelijke informatie te vinden?
Geadopteerden kunnen als eerste stap terecht bij INEA. INEA beschikt over een overzichtspagina waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden. Onlangs is de website van INEA gelanceerd: www.inea.nl. Het centrum is in opbouw en vele diensten zoals het begeleiden bij het krijgen van toegang tot dossiers, worden al aangeboden. Ik zal ervoor zorgen dat er via de rijksoverheid een verwijzing naar INEA komt. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat eigendom, beheer en inzage van adoptiedossiers bij verschillende instanties niet goed gereguleerd is waardoor geadopteerden afhankelijk zijn van anderen, bijvoorbeeld de vergunninghouder of de goedkeuring van adoptieouders, ook als volwassene? Wat vindt u daarvan?
De betrokkenheid van verschillende instanties kan ervoor zorgen dat het voor geadopteerden niet altijd duidelijk is waar dossiers beheerd worden en zijn in te zien. Het is echter niet zo dat eigendom, beheer en inzage van adoptiedossiers niet goed gereguleerd is. Verschillende organisaties binnen de adoptieketen zijn verantwoordelijk voor een onderdeel in het adoptieproces en hebben daarin hun eigen rol en taak. Hierdoor heeft elke organisatie in de adoptieketen dus een dossier. Elke organisatie heeft ook de verplichting om zorgvuldig dossiers aan te leggen en deze te bewaren op basis van de geldende wet- en regelgeving. Zoals gezegd heeft INEA nu een overzichtspagina waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden.
Wel is het zo dat bij inzage van adoptiedossiers altijd de belangen van andere betrokkenen dienen te worden gewogen, zoals die van de adoptieouders. Ik ben hier in het antwoord op vraag 4 al op ingegaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat geadopteerden in hun leven duizenden tot tienduizenden euro’s kwijt kunnen zijn om hun afstammingsgegevens te achterhalen en om hun identiteit, familiebanden en culturele binding te herstellen? Wat vindt u daarvan?
Ik realiseer me dat het achterhalen van afstammingsgegevens en identiteit kosten met zich meebrengt. Om geadopteerden hierin bij te staan is, in lijn met de aanbeveling van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie, INEA opgericht. Zo biedt INEA onder meer informatie over zoektochten, een goede begeleiding gedurende het traject en een land-specifieke aanpak in samenwerking met belangenorganisaties. Dit betreft een investering in het ondersteuningsaanbod in Nederland om alle geadopteerden, nu en in de toekomst, te ondersteunen bij vragen over hun adoptie, afstamming en identiteit. Deze diensten zijn kosteloos. Zoals ook eerder met uw Kamer gedeeld is er niet gekozen voor het tegemoet komen in individuele kosten die bij ondersteuningsbehoeften kunnen spelen.
Wat zouden de kosten voor de Staat zijn voor een kosteloos herstel van naam, geboortedatum, geboorteplaats, geboorteakte voor geadopteerden alsmede eenvoudige en heldere procedures hiervoor alsook voor geslachtsnamen van nakomelingen van de geadopteerde? Bent u bereid met voorstellen te komen om op deze gebieden aan de behoeften van geadopteerden tegemoet te komen?
Een geadopteerde kan bij de dienst Justis terecht voor het herstellen van de achternaam. De kosten bedragen per persoon 835 euro exclusief de eventuele advocaatkosten.
Hoezeer ik de behoefte kan begrijpen van geadopteerden, is er binnen de rijksbegroting niet voorzien in het kosteloos herstellen van naam, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteakte voor geadopteerden. Zoals met uw kamer besproken, heeft dit kabinet besloten, in navolging op de aanbeveling van commissie Joustra, om een duurzaam expertisecentrum (INEA) op te bouwen waar alle interlandelijk geadopteerden terecht kunnen en is er niet gekozen voor individuele tegemoetkomingen.
Op welk herstel of welke ondersteuning van overheidswege kan een geadopteerde rekenen die, als gevolg van misstanden bij diens adoptie, geen zekerheid kan verkrijgen over diens naam, geboortedatum en/of geboorteplaats?
Zoals hiervoor al aangegeven is INEA ingericht als centraal loket in Nederland, waar kennis en kunde samenkomt en ondersteuning wordt geboden. Naast ondersteuning bij het inzien en krijgen van toegang tot adoptiedossiers, biedt dit centrum ook ondersteuning op psychisch en juridisch vlak. Hiermee komt het centrum tegemoet aan veelgehoorde behoeften die leven onder de doelgroep.
Naast de ondersteuning vanuit INEA ondersteun en versterk ik de belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden. Zij zijn waardevolle netwerkpartners in aanvulling op INEA, in het bijzonder bij de begeleiding van zoektochten, vanwege hun expertise, netwerken en ervaring in specifieke landen van herkomst. Per oktober 2022 is daarom een subsidieregeling in werking getreden. Hiermee kunnen belangenorganisaties zelf worden versterkt en kunnen er projectplannen worden ingediend en gesubsidieerd om bijvoorbeeld te faciliteren bij zoektochten.
Bent u bereid u in te zetten voor beschikbaarheid en inzage in volledige adoptiedossiers door geadopteerden en hun partners en nakomelingen, gereguleerd door de overheid op één centrale plek?
Deze wens is begrijpelijk en al eerder onderzocht. Het samenvoegen van alle archieven op één centrale plek is zeer bewerkelijk gebleken en tot nu toe is er geen oplossing voor gevonden. Dit omdat er voor elke organisatie verschillende regels gelden en de privacyregels in acht moeten worden genomen. Daar komt bij dat de bronhouder vaak zelf ook het beste in staat is ondersteuning en begeleiding te bieden bij de inzage.
Wel komt er zoals gezegd bij INEA een overzichtspagina beschikbaar waar alle informatie staat over waar adoptiedossiers liggen en hoe deze ingezien kunnen worden. Dit maakt het zoeken efficiënter en toegankelijker. Verder onderzoek ik in het kader van de transformatie van het interlandelijk adoptiesysteem, waar de afgeronde dossiers van vergunninghouders die met de komst van een centrale bemiddelingsorganisatie worden afgebouwd, het beste kunnen worden opgeslagen. Ik streef ernaar dit zo centraal mogelijk te doen.
De uitsluiting van de rechtstoegang voor mensen die op papier een hoger inkomen hebben dan de grens van de Wet op de rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de alarmerende constatering van het Juridisch Loket dat veel mensen met een middeninkomen die bij het Juridisch Loket om hulp vragen niet geholpen kunnen of mogen worden en daarmee verstoken blijven van rechtsbijstand of rechtshulp en daarmee in feite worden beperkt in hun toegang tot het recht?1
Ik heb de brief van het Juridisch Loket ontvangen en de signalen die zij in de brief geven neem ik serieus. Dat de financiële situatie van veel mensen de afgelopen tijd is veranderd onder invloed van onder andere stijgende prijzen staat buiten kijf. Hoeveel mensen hierdoor de genoemde problemen en daarmee mogelijk belemmeringen ervaren in de toegang tot rechtshulp of rechtsbijstand is nog niet goed in te schatten.
Wat vindt u ervan dat veel schuldenaren die op papier wel een middeninkomen hebben maar niet zijn toegelaten tot de schuldsanering ook volledig tussen wal en schip belanden in het huidige stelsel?
Schuldenaren die niet formeel zijn toegelaten tot de schuldsanering kunnen inderdaad geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Voor deze rechtzoekenden is er wel de mogelijkheid om sociale raadslieden of rechtswinkels te bezoeken. Ook kunnen zij gratis gebruik maken van de informatie op de website van het Juridisch Loket. Daarnaast zijn er in de «aanpak geldzorgen, armoede en schulden» (juli 2022) verschillende maatregelen genoemd om schuldenaren passende hulp te bieden, gericht op het voorkomen van (verdere) schuldenproblematiek.2 Ik erken echter wel dat er schrijnende voorbeelden zijn, waarbij mensen in sommige gevallen extra schulden aan moeten gaan voor de toegang tot rechtshulp.
Bent u het met de constateringen van het Juridisch Loket eens dat dit zorgt voor een vicieuze cirkel omdat deze schuldenaren voor rechtshulp meer schulden moeten aangaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het onrechtvaardig is dat alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) per definitie zijn uitgesloten van rechtsbijstand ook al komt het vaak genoeg voor dat het inkomen van een zzp’er wél binnen de inkomensgrenzen ligt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)?
ZZP’ers kunnen inderdaad voor hun zakelijke juridische problemen geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Wanneer de ZZP’er een inkomen heeft onder de Wrb-grens kan deze voor persoonlijke zaken aanspraak maken op gefinancierde rechtshulp of rechtsbijstand. Voor zakelijke geschillen kunnen zij een rechtsbijstandsverzekering afsluiten. Het ondernemerschap brengt bepaalde risico’s met zich mee en het hoort bij ondernemen om te zorgen dat die risico’s zijn afgedekt, hetzij door een rechtsbijstandsverzekering hetzij door een financiële spaarpot om hulp in te kunnen schakelen. Ik realiseer mij daarbij dat zelfstandig ondernemen niet voor iedereen een keuze is.
Bent u het daarnaast met mij eens dat zzp’ers voor wat betreft hun inkomen een meer precaire groep is en het zijn van een zzp’er ook in veel gevallen geen keuze is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u, met mij, dat alternatieven zoals een rechtsbijstandverzekering, de vakbond of sociale raadslieden voor veel mensen niet een waterdicht alternatief is onder andere omdat het niet voor iedereen betaalbaar is of niet in alle regio’s aanwezig is?
Een rechtsbijstandsverzekering, lidmaatschap van een vakbond of sociaal raadslieden zijn voor veel mensen een goede optie. Ik ben het wel met u eens dat deze alternatieven niet voor iedereen en voor alle rechtsgebieden een oplossing bieden.
Bent u het eens met de constatering dat, op basis van het hierboven genoemde, voor een aanzienlijke groep middeninkomens er sprake is van rechtsongelijkheid en een verstoorde balans in rechten op basis van financiën?
Het stelsel voor rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand is bedoeld om mensen met een lager inkomen toegang tot juridische hulp te bieden. Om het stelsel betaalbaar te houden, zijn er inkomensgrenzen vastgesteld om te bepalen wie aanspraak kan maken op rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarmee is het onvermijdelijk dat er ook een groep rechtzoekenden (net) boven die grens zit. Het is wel van belang om te blijven kijken naar de maatschappelijke realiteit – met het oog op hoge energieprijzen en inflatie – en de toegang tot rechtshulp die mensen in de praktijk hebben.
Ziet u, met mij, dat zoals het Juridisch Loket ook constateert, het wettelijk kader en de financiële realiteit te ver uit elkaar liggen?
De financiële realiteit is voor veel mensen de afgelopen tijd ingrijpend veranderd en dat kan mede invloed hebben op de mate waarin mensen hulp kunnen krijgen bij een juridisch probleem. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1 is het nu niet duidelijk welke (groep) mensen welke (mate van) problemen ervaart als gevolg hiervan en om hoeveel mensen het gaat. Daarom ga ik daar eerst nader onderzoek naar doen, om vervolgens goed onderbouwde keuzes te kunnen maken om mensen die tussen wal en schip vallen daadwerkelijk te helpen.
Wat gaat u de komende tijd ondernemen om de groepen die in het huidige stelsel tussen wal en schip vallen hun toegang tot het recht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Juridisch Loket om na te denken op welke wijze de toegang tot het recht voor de groepen kan worden verbeterd en de Kamer daarover te informeren?
Ja. De groep rechtzoekenden die door de gestelde grenzen geen toegang heeft tot rechtshulp en rechtsbijstand is voor mij een wezenlijk punt van zorg. Er worden op ambtelijk niveau momenteel al gesprekken gevoerd met het Juridisch Loket over dit onderwerp om te bezien of en hoe we dit probleem zouden kunnen oplossen. Deze gesprekken zet ik graag voort.
Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het aan banden leggen van ChatGPT in Italië vanwege privacyzorgen en de consequenties hiervan voor Nederland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ChatGPT banned in Italy over privacy concerns»?1
Ja.
Klopt het dat de Italiaanse toezichthouder besloten heeft tot het aan banden leggen van ChatGPT omdat het bedrijf erachter (OpenAI) mogelijk de Europese privacywetgeving overtreedt?
Voor informatie over het handelen van de Italiaanse privacytoezichthouder ben ik aangewezen op openbare bronnen. Blijkens de website van deze toezichthouder, de «Garante per la Protezione dei Dati Personali» (hierna: de Garante) heeft zij aan OpenAI laten weten dat ChatGPT voorlopig geen gegevens van Italiaanse gebruikers mocht verwerken, vanwege zorgen over de naleving van de privacyregels.2 Deze zorgen zagen op de informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt wanneer hun persoonsgegevens worden verwerkt, welk mechanisme voor leeftijdsverificatie wordt toegepast, of de door ChatGPT verwerkte persoonsgegevens voldoen aan het beginsel van juistheid en actualiteit (artikel 5, lid 1, onder d van de AVG) en tot slot op basis van welke rechtsgrondslag persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt ten behoeve van het trainen van het onderliggende algoritme.
ChatGPT is sinds 28 april jl. weer beschikbaar in Italië. De Garante heeft daarover op haar website geschreven dat OpenAI maatregelen en verbeteringen heeft getroffen in het licht waarvan het verbod is opgeheven voor Italiaanse gebruikers. De Garante spreekt de hoop uit dat OpenAI de komende weken zal voldoen aan de verdere verzoeken van de Garante. Dat ziet op de implementatie van een leeftijdsverificatiesysteem en het verzorgen van een communicatiecampagne om alle Italianen te informeren over wat er is gebeurd en over de mogelijkheid om zich te verzetten tegen het gebruik van hun persoonlijke gegevens om een algoritme te trainen. De Garante schrijft dat zij zal doorgaan met het vooronderzoek dat is gestart tegen OpenAI en met het werk dat zal worden uitgevoerd door de taskforce die is opgericht binnen het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board, (EDPB)). Zie hierover het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er een Europese taskforce is opgericht? Wat is de status en bevoegdheid van zo’n taskforce? Is de Nederlandse toezichthouder daar ook bij betrokken? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij geïnformeerd dat het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders (EDPB) op 13 april heeft besloten om, naar aanleiding van het Italiaanse optreden tegen OpenAI inzake ChatGPT, een taskforce in te stellen. Deze taskforce heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling over mogelijke handhavingsmaatregelen te bevorderen. Alle Europese privacytoezichthouders zijn in dit samenwerkingsverband vertegenwoordigd, dus ook de AP. Generatieve AI, zoals het grote taalmodel artificiële intelligentie (AI) systeem ChatGPT, is een grensoverschrijdend fenomeen dat vraagt om een geharmoniseerde aanpak. Daarom hecht de AP grote waarde aan een effectief gezamenlijk optreden van de Europese privacytoezichthouders.
Hoe worden de beide Kamers geïnformeerd over de werkzaamheden en uitkomsten van de taskforce?
De EDPB publiceert nieuwsberichten op haar website, zo ook in dit geval.3 Wanneer er op het gebied van de taskforce (beleids)ontwikkelingen zijn, zullen deze daar worden geplaatst. Daarnaast zal de AP hierover bij gelegenheid berichten laten uitgaan.
Weet u welke persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt door ChatGPT (OpenAI) in Nederland? Is dat ook bekend voor de gebruikers?
Dat is mij niet bekend. Op de website van OpenAI wordt voor gebruikers en niet-gebruikers, zowel binnen als buiten Europa, gemeld welke persoonsgegevens met welke methoden worden verwerkt.4
Indien persoonsgegevens verzameld en verwerkt worden door ChatGPT (OpenAI) in Nederland, op welke wettelijke basis gebeurt dat dan?
Over die informatie beschik ik niet. Op de in antwoord 5 genoemde website noemt OpenAI als rechtsgronden voor het verwerken van persoonsgegevens5 de uitvoering van een overeenkomst (artikel 6, eerste lid onder b AVG),6 het gerechtvaardigde belang (artikel 6, eerste lid onder f AVG) van het tegengaan van misbruik, fraude of veiligheidsrisico’s of van het ontwikkelen, verbeteren of promoten van haar diensten of7 toestemming (artikel 6, eerste lid onder a AVG) voor een specifiek doel dat aan de betrokkene wordt meegedeeld.
Bent u het met ons eens dat verzameling en verwerking van persoonsgegevens altijd een wettelijke basis moet hebben? Zo nee, op welke gronden zou die wettelijke basis afwezig mogen zijn?
Voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens moet een grondslag bestaan. Dit zijn de zes limitatieve grondslagen zoals opgesomd in artikel 6, eerste lid, van de AVG. Wanneer een verwerking niet op een van die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig.
Indien de wettelijke basis voor verzameling en verwerking van persoonsgegevens afwezig mag zijn (en de wettelijke basis is aanwezig), op welke manier voldoet (het werken met) ChatGPT daaraan?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dat is veeleer een vraag die door de toezichthouder zal worden beoordeeld.
Klopt het dat er bij ChatGPT ook sprake is geweest van een datalek waarbij gesprekken en betaalgegevens zijn gelekt?2
Van een datalek is sprake wanneer er ongeoorloofde of onbedoelde toegang tot persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, maar ook als deze gegevens ongewenst zijn vernietigd, verloren, gewijzigd of verstrekt. Desgevraagd heeft de AP mij laten weten dat bij haar geen melding is gedaan van het lekken van gegevens van Nederlandse gebruikers.
Of een dergelijke melding aan de AP verplicht zou zijn geweest onder de meldplicht datalekken, is afhankelijk van de vraag waar een hoofdvestiging is gevestigd. Wanneer een hoofdvestiging niet in Nederland is gevestigd, maar in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan is de toezichthouder in die lidstaat leidend. Een datalek moet dan verplicht bij de leidende toezichthouder worden gemeld, ook al zijn er Nederlandse gebruikers betrokken bij het datalek. Melding aan de AP is vervolgens optioneel en alleen verplicht wanneer de verwerkingsverantwoordelijke twijfelt bij welke toezichthouder gemeld moet worden. In het geval van OpenAI, de verwerkingsverantwoordelijke van ChatGPT, is er geen sprake van een hoofdvestiging in de Europese Unie. Dan zijn alle Europese privacytoezichthouders gelijkelijk bevoegd. Dit betekent dat er alleen bij de AP gemeld moet worden als er Nederlandse ingezetenen bij het datalek betrokken zijn.
Zo ja, zijn hierbij ook gegevens van Nederlandse gebruikers gelekt?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, is dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens om een spoedadvies te vragen over het blokkeren van ChatGPT? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar antwoord 3 en de daarin genoemde taskforce van de EDPB, waarin ook de AP vertegenwoordigd is, moet ik hierop ontkennend antwoorden omdat de kwestie reeds door de AP mede beoordeeld wordt. Ik vertrouw er bovendien op dat de AP in het kader van haar voorlichtende taak naar buiten zal treden over ChatGPT wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Klopt het dat Nederlandse en Italiaanse privacywetgeving – vanwege de gedeelde Europese basis – vergelijkbaar zijn? Zo nee, waarin verschillen de Italiaanse en de Nederlandse interpretatie van de Europese privacywetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland net als Italië zou moeten omgaan met ChatGPT?
In de gehele Europese Unie is sinds 25 mei 2018 de AVG van kracht. Deze verordening kent lidstaten op onderdelen de bevoegdheden en verplichtingen toe om nadere regels te stellen. In Nederland is die ruimte onder meer ingevuld door de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Over kennis inzake de Italiaanse pendant van de UAVG beschik ik niet. De vragen van de Italiaanse toezichthouder met betrekking tot ChatGPT waren evenwel alle rechtstreeks te herleiden tot bepalingen uit de AVG zelf. Ik zie dan ook op voorhand geen verschillen ten aanzien van de regels die Italië en Nederland op ChatGPT worden toegepast.
Op welke manier bent u bereid in Nederland het gebruik van ChatGPT zodanig aan banden te leggen dat de kans op overtreding van AVG minimaal is?
Dit is niet aan mij. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten; voor Nederland is dat de AP. Zij kan daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Op welke wijze de nationale toezichthoudende autoriteiten de taken prioriteren in de uitvoering is aan henzelf. Zij hebben eigen beoordelings- en beleidsvrijheid.
Welke andere gevaren ziet u, naast het ongeoorloofd verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen?
Het afgelopen half jaar zijn de capaciteiten van en de aandacht voor generatieve AI sterk toegenomen. Dit was sneller dan verwacht. We hebben het afgelopen half jaar al gezien dat deze AI-systemen zowel kansen bieden als risico’s hebben. In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is het kabinet al ingegaan op een aantal van deze risico’s.9 Deze effecten kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Ook kunnen deze systemen gebruikt worden voor schadelijke doeleinden zoals phishing en desinformatie. Verder heeft de introductie van deze AI-systemen impact op onder meer het onderwijs en de arbeidsmarkt.
De snelheid waarmee generatieve AI zich afgelopen half jaar heeft ontwikkeld brengt onzekerheden met zich mee. Er zijn nog veel vraagtekens over de precieze impact en de gevaren. Het is van belang dat we daar meer kennis over opdoen. Het kabinet werkt daarom momenteel aan een kabinetsvisie op nieuwe AI-systemen zoals generatieve AI. In deze visie zal het kabinet nader ingaan op de risico’s van deze AI-systemen.
Zijn er soortgelijke bedrijven en/of vergelijkbare AI-systemen die op eenzelfde of andere manier de wet lijken te overtreden? Bent u bijvoorbeeld bekend met de AI van Snapchat die probeert kinderen tot een fysieke afspraak te bewegen?3 Voorziet u dat dit mis kan gaan?
Het is aan de AP om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door bedrijven en signalen op te pikken wanneer de regels worden overtreden. Het kabinet houdt vanzelfsprekend de ontwikkelingen in de gaten en is bekend met het AI-systeem van Snapchat. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het Kamerlid Kathmann en van de Kamerleden Stoffer en Drost gaat het kabinet daar nader op in.11 Het is van belang dat de AI-verordening waarin in Europa aan gewerkt wordt niet te lang op zich laat wachten. In de AI-verordening zijn AI-systemen onderverdeeld in verschillende categorieën. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware regels. Aanbieders van AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), moeten ervoor zorgen dat die systemen zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens bereid hier sectorbreed op te handhaven, ook op toekomstige (geavanceerdere) AI-systemen? Zo ja, wanneer kunnen zij hiermee starten? Zo nee, waarom willen zij dat niet?
De AP is toezichthouder op de naleving van de bescherming van persoonsgegevens; dus ook als deze gegevens worden verwerkt in algoritmes en AI-systemen in verschillende sectoren. De AP houdt de ontwikkelingen van generatieve AI-systemen, zoals large language models, scherp in de gaten. Bovendien ziet de AP dat generatieve AI onderdeel uitmaakt van het wetgevingsproces rond de AI-verordening. Daarnaast is binnen de AP begin 2023 een nieuw organisatieonderdeel opgericht: de directie Coördinatie Algoritmes (DCA). In 2023 pakt de DCA als activiteiten op:
Deze coördinerende rol is een nieuwe taak voor de AP die de komende jaren nader vorm zal krijgen. Een van de uitgangspunten in de uitvoering van haar activiteiten is dat het bestaande toezicht op algoritmes en AI intact blijft. Dit toezicht, en daarmee de handhavingsbevoegdheid, ligt bij verschillende colleges, markttoezichthouders en rijksinspecties. De AP vindt het van belang om meer te grip krijgen op een verantwoorde ontwikkeling en inzet van algoritmes. Een door de DCA gecoördineerde aanpak draagt bij aan de harmonisatie en effectiviteit van het gedeelde toezicht op algoritmes en AI. Op 24 maart hebben de leden van het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) besloten om twee zogeheten Kamers op te richten voor het afstemmen van toezicht op online platforms en op algoritmes en AI.12 De algoritmes en AI Kamer zal bijdragen aan de activiteiten van de DCA.
Op welke manier is de Autoriteit Persoonsgegevens voorbereid op de exponentiële groei van de capaciteit en dus ook de risico’s van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen? Beschikt ze naar uw mening over voldoende kennis en capaciteit? Zo nee, hoe gaat u dat oplossen?
De AP heeft voldoende expertise om toezicht te houden op de bescherming van persoonsgegevens, ook indien die verwerkt worden door AI-systemen zoals ChatGPT. Daarnaast zet de DCA van de AP zich in om de samenwerking tussen toezichthouders te versterken, domein overstijgende signalen op te vangen en kennis te delen over het toezicht op algoritmes. De wijze waarop de AP de middelen die hen ter beschikking worden gesteld verdeelt over deze afzonderlijke taken is uitsluitend aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder. Daarnaast investeert het kabinet in de AP om haar taken uit te voeren, oplopend tot structureel 8 miljoen euro per jaar vanaf 2025. Hierdoor kan de AP verdere stappen zetten, onder andere op het gebied van AI-systemen.
In de Kamerbrief over toezicht in het digitale domein van 24 mei 2023 is nader ingegaan op het toezicht op algoritmes en AI.13 Daarin wordt ook ingegaan op de vraag of de AP over voldoende kennis beschikt.
Gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap |
|
Hanneke van der Werf (D66), Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie «Gerechtigheid voor de Yezidi's, uw bijdrage daaraan»? (Kamerstuk 2023D14987)
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland een morele verantwoordelijkheid heeft de Yezidi-gemeenschap te helpen, gegeven de gruweldaden die hen door IS zijn aangedaan en het grote deel Nederlandse uitreizigers dat daar onderdeel van uitmaakte?
Het kabinet veroordeelt de gruwelijke wandaden die door IS tegen hen zijn gepleegd. Etnische en religieuze minderheden, waaronder Yezidi’s, hebben zwaar geleden in de door IS gecontroleerde gebieden. Het leed van de slachtoffers is immens en de slachtoffers verdienen onze volledige steun.1 Om deze reden zet het kabinet zich in om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen en te helpen met het streven naar gerechtigheid, het overkomen van hun trauma en rehabilitatie en re-integratie. In de verdere beantwoording van deze vragen kunt u lezen op welke manieren Nederland hieraan bijdraagt. Ook wordt verwezen naar recente Kamerbrieven die ingaan op de Nederlandse inzet op dit terrein.2
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland hulp biedt aan Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven? Levert Nederland een bijdrage aan hulp in de kampen Mam Rashan en Isyan, waar een deel van de vrouwen die deze petitie heeft aangeboden nu leeft?
Zowel direct als indirect ondersteunt Nederland projecten en programma’s om de situatie van de Yezidi-gemeenschap te verbeteren. Nederland heeft verschillende programma’s gefinancierd die daaraan op directe wijze bijdragen, waaronder programma’s die gericht zijn op Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven. De meeste hiervan worden ook genoemd in de Kamerbrief van 2 juni jl. waarin wordt gereageerd een petitie van Yezidi-vrouwen3, maar in het kader van de beantwoording van deze vraag worden ze hierna uitgebreider beschreven.
In de eerste plaats draagt Nederland bij aan het meerjarige Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid, dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van seksueel en gender gerelateerd geweld, psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie en actieve deelname van vrouwen in de publieke sfeer. Een meerderheid van de deelnemers bevindt zich in vluchtelingenkampen. Het gaat hierbij om vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn geworden van IS, in het bijzonder Yezidi’s.
Daarnaast levert Nederland sinds 2021 een meerjarige bijdrage aan de Nonviolent Peaceforce voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich onder andere op lokale verzoening en integratie van Yezidi-vrouwen. Sinds 2022 steunt Nederland de Internationale Organisatie voor Migratie met een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Steun wordt onder meer geleverd aan het lokale kantoor van de Directeur-Generaal voor Yezidi Affairs van het Ministerie van Migratie en Ontheemding in Sinjar en aan Yezidi-organisaties die zich bezig houden met capaciteitsopbouw.
Als donor van de Funding Facility for Stabilization van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is Nederland verder ook nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen IS, waaronder Sinjar (de regio waar veel Yezidi’s zich bevinden).
Ook steunt het kabinet het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).4 Dit VN-bewijsvergaringsmechanisme werkt volgens internationale standaarden en verzamelt bewijsmateriaal van internationale misdrijven begaan door IS, wat vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan nationale en internationale gerechten. Met de steun aan UNITAD levert Nederland daarom een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van gerechtigheid voor IS-misdrijven begaan tegen een breed scala aan slachtoffergroepen, waaronder tegen de Yezidi-gemeenschap. Tijdens de reis van de Minister van Justitie en Veiligheid naar Irak in mei 2022 heeft zij een additionele bijdrage van 250.000 euro toegezegd ten behoeve van bewijsvergaring en psychologische ondersteuning aan de Yezidi-gemeenschap; deze is in november 2022 overgemaakt.
Tot slot is Nederland momenteel niet actief binnen de kampen Mam Rashan en Isyan, maar levert het zoals eerder beschreven via Norwegian People’s Aid en andere partners wel een bijdrage aan hulp in de kampen Chammishko, Bajd Kandala, Shariya, Khanke, Darkar en Qadia.
Wat is toe nu toe het resultaat geweest van de inzet van dit kabinet internationaal en binnen de Verenigde Naties (VN) voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Yezidi vrouwen en kinderen?1
Zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 3 zet het kabinet via verschillende wegen in op het bieden van ondersteuning, inclusief psychosociale hulp, aan Yezidi-vrouwen en kinderen. Zo steunt het kabinet het Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid met financiële middelen. Door dit programma is reeds aan 619 vrouwen en tienermeisjes psychosociale hulp en activiteiten geleverd.
Daarnaast ligt de focus van de Nederlandse steun aan UNITAD op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming.6 Hierdoor kon de Witness Protection and Support Unit worden opgericht, die binnen UNITAD psychologische hulp biedt aan slachtoffers en getuigen van IS-misdrijven. Ook steunt het kabinet de NonViolent PeaceForce, die zich inzet om de veiligheid van burgers te bevorderen in Ba’aj en Sinjar, en de Internationale Organisatie voor Migratie voor de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Mede hierdoor zijn op grond van deze wet eerder dit jaar de eerste 24 herstelbetalingen uitbetaald door de Iraakse overheid aan overlevenden van IS. Met Nederlandse financiering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie een netwerk kunnen opzetten ten behoeve van dienstverlening op het gebied van mentale gezondheid en psychosociale steun in Sinjar en de omliggende regio.
Zoals ook toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken in het gesprek met de groep Yezidi-vrouwen op 1 april jl. in De Balie7, blijft Nederland in nationale en internationale fora – onder andere in de Raad Buitenlandse Zaken – pleiten voor gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap, en voor het belang van socio-economische ontwikkeling voor deze specifieke groep.
Hoeveel Yezidi’s verblijven er op dit moment in kamp Al Hol?
Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Yezidi’s verblijven in kamp Al Hol. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over aantallen.
Zijn er signalen bekend dat er Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt als sekslaven door IS’ers in Al Hol en andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden? Zo ja, wat kan Nederland doen om deze wanpraktijken, veroorzaakt door voornamelijk Nederlandse en andere West-Europese uitreizigers, tegen te gaan?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Al Hol baart grote zorgen. Het is bekend dat mensenrechtenschendingen, voornamelijk gepleegd door IS-aanhangers, met regelmaat voorkomen. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen of er momenteel Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt in Al Hol of andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden.
Meer in algemene zin kan worden aangegeven dat tegen iedere onderkende uitreiziger uit Nederland strafrechtelijk onderzoek is of wordt gedaan. Daarbij wordt steeds scherp gekeken of er – naast lidmaatschap van een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven – ook signalen zijn voor individuele strafrechtelijke betrokkenheid bij internationale misdrijven. Van IS heeft de rechter immers reeds eerder vastgesteld dat het (ook) een organisatie betreft met het oogmerk tot het plegen van deze ernstige internationale misdrijven.8
De slachtoffers van deze misdrijven, waaronder de Yezidi’s, verdienen onze volledige steun. Hier wordt vanuit Nederland op verschillende manieren op ingezet, zowel nationaal als internationaal. Ook steunt Nederland bewijsvergaringsmechanismen zoals UNITAD en IIIM (voluit het International, Impartial and Independent Mechanism, dat zich richt op internationale misdrijven gepleegd in de Syrische burgeroorlog).9
Kunt u bevestigen dat er nog ongeveer 2.700 Yezidi’s worden vermist en mogelijk gevangengehouden in IS-gezinnen?
Uit verschillende openbare bronnen, waaronder verklaringen van Yezidi-overlevenden van de gruweldaden van IS, is bekend dat er nog veel Yezidi’s vermist zijn. Er is geen zicht op exacte aantallen, maar naar schatting gaat het inderdaad om ongeveer 2.700 personen.
Wat doet u om ontvoerde Yezidi’s met hun familie te herenigen? Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS-vrouwen, om steun aan het kantoor voor de redding van de ontvoerde Yezidi’s te verkennen? Hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Wat betreft de inspanningen ten aanzien van Yezidi’s die nog gevangen worden gehouden in gebieden onder controle van IS, is bij het commissiedebat van 15 december 2022 in antwoord op een vraag van het lid Van der Lee aangegeven dat Nederland probeert bij te dragen aan versterking van de Iraakse veiligheidssector en daarmee indirect aan operaties tegen IS.10
Daarnaast voert Nederland een specifiek landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij Yezidi’s zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep, zoals ook al wordt beschreven in de Kamerbrief van 2 juni jl.
Yezidi’s die in Nederland als vluchteling zijn erkend kunnen in het kader van gezinshereniging een beroep doen op het nareisbeleid. Nederland erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de nareisaanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband.
Tegen welke belemmeringen loopt Nederland nog aan in de bewijsvergaring voor de misdaden die tegen de Yezidi-gemeenschap zijn begaan? Welke belemmeringen ondervindt het Team Internationale Misdrijven van de politie? Zijn alle functies die erbij zijn gekomen met de uitbreiding van 32 fte tot 43 fte naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma c.s., nu ook daadwerkelijk vervuld? (Kamerstuk 29 754, nr. 514) (Kamerstuk 29 628, nr. 1071)
Een belangrijke uitdaging voor het vergaren van bewijs in deze onderzoeken is dat het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven van de politie in de regel niet zelf ter plaatse onderzoek kunnen doen; daarvoor zijn zij veelal afhankelijk van internationale bewijsvergaringsmechanismes als UNITAD (zie hieromtrent ook het antwoord op vraag 11).
Voor wat betreft de onderzoekscapaciteit wordt in de Kamerbrief van 2 juni jl. ook al aangegeven dat de uitbreiding van het Team Internationale Misdrijven van 32 tot 43 fte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Medio 2023 lijkt deze capaciteit nog altijd toereikend. Uiteraard kan dat anders worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt dan zo nodig via de geëigende wegen aangekaart.
Op welke manier zorgt u ervoor dat slachtoffers meer proactief worden benaderd, om zo meer bewijs te vergaren en daarmee meer succesvolle rechtszaken te realiseren?
In de brief van 26 januari 2022 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt ook reeds aangegeven dat politie en Openbaar Ministerie in Nederland ernaar streven dat slachtoffers en getuigen van Nederlandse IS-strijders hun weg naar het gespecialiseerde Team Internationale Misdrijven van de politie goed weten te vinden. Zij zijn daarom al langere tijd bezig om bekendheid, begrip en vertrouwen op te bouwen binnen de Yezidi-gemeenschap, onder meer via het bestaande netwerk van ngo’s.11
Welke mogelijkheden biedt het Memorandum of Understanding (MoU) dat u heeft getekend met UNITAD (Investigative team to promote accountability for crimes committed by Da’Esh/ISIL in Iraq and Syria) voor de (vergemakkelijking) van het verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens? Kunt u toelichten wat het Verdrag dat u voornemens bent te sluiten om de samenwerkingsmogelijkheden met UNITAD nog meer te benutten inhoudt?2
In de Kamerbrief van 2 juni jl. evenals de rapportagebrief Internationale Misdrijven13 wordt aangegeven dat het Memorandum of Understanding deling van (politiële) informatie ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek vergemakkelijkt. Als het gemakkelijker is om informatie uit te wisselen in het kader van onderzoeken naar internationale misdrijven, wordt daarmee de kans op opsporing en vervolging van deze misdrijven vergroot. De volgende stap is het toewerken naar de sluiting van verdragen met bewijsvergaringsmechanismen zodat ook de justitiële samenwerking kan worden uitgebreid. Dit proces loopt en de werkzaamheden gericht op de totstandkoming hiervan zijn aangevangen. Te zijner tijd wordt u hieromtrent nader geïnformeerd.
Hoe staat het met het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en UNITAD om te bezien of Nederland expertise aan UNITAD kan leveren? Is Nederland in staat forensische experts te leveren voor het zoeken naar massagraven en de identificatie van gevonden lichamen? (Kamerstuk 29 754, nr. 649)
Dit proces is nog gaande en op dit moment wordt nog onderzocht of en hoe Nederland expertise aan UNITAD kan leveren. Te zijner tijd zal u hieromtrent nader geïnformeerd worden.
Kunt u toelichten hoe het staat met het Joint Investigation Team (JIT) dat zich richt op misdrijven gepleegd tegen de Yezidi’s door Europese uitreizigers? (Kamerstuk 27 925 nr. 886)
Er vindt al geruime tijd nauwe samenwerking plaats tussen het JIT enerzijds en het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven anderzijds. Momenteel wordt gewerkt aan een intensivering van deze samenwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat terrorisme/extremisme op 24 mei?
Het commissiedebat is zoals bekend verplaatst naar 7 juni a.s., vandaar dat is gestreefd naar tijdige beantwoording voor de nieuwe datum.
De recente rechterlijke uitspraken aangaande het toeslagenschandaal en het verzoek niet in hoger beroep te gaan |
|
Renske Leijten |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op het oordeel van de rechtbanken Overijssel en Rotterdam dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van mensen in het toeslagenschandaal en aansprakelijk is voor de geleden schade?1, 2
Ja, dat kan. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Daarmee is het niet nodig dat de onrechtmatigheid van een besluit vaststaat, voordat een gedupeerde ouder volledig wordt gecompenseerd.
Beide rechtbanken hebben voor recht verklaard dat bij de totstandkoming van verschillende kinderopvangtoeslag-besluiten (KOT-besluiten) in het verleden door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De rechtbanken hebben geoordeeld dat de Staat onvoldoende heeft aangetoond dat Dienst Toeslagen in het verleden bij de totstandkoming van KOT-besluiten voldoende rekening heeft gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel.
De Staat verenigt zich met het oordeel van de rechtbank Rotterdam en erkent daarmee de aansprakelijkheid voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat verenigt zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De Staat is het ermee eens dat hij onvoldoende kan aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel jegens de gedupeerde ouders voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie biedt. Dit geldt echter niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie biedt. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. Terugvorderingen in die jaren kunnen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders een wijziging van hun inkomen hebben doorgegeven, of wanneer er geen kinderopvang werd genoten. Zo zijn er nog meer situaties waarin de UHT geen compensatie afgeeft. Gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, wordt echter tegen dit vonnis van de rechtbank Overijssel geen hoger beroep ingesteld. De Staat heeft ervoor gekozen om in eventuele toekomstige zaken op dit specifieke punt het verweer wel te voeren waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de lijn van de rechtbank Rotterdam, en zo nodig zal de Staat dan in hoger beroep gaan.
Kunt u aangeven op welke punten de rechtbanken oordelen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld? Hoe reageert u op die punten?
Ja. De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de Staat bij de besluiten in het kader van de kinderopvangtoeslag onrechtmatig tegenover de ouders heeft gehandeld. De ouders hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2005, 2006 en 2008 t/m 2015.
De rechtbank Overijssel heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat (achteraf) niet heeft aangetoond dat in het verleden bij de totstandkoming van de besluiten er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel op grond waarvan strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aangenomen. De Staat heeft daarmee in het verleden onrechtmatig gehandeld bij de besluitvorming
De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de Staat bij de terugvorderingsbeschikkingen in het kader van kinderopvangtoeslag, onrechtmatig jegens de ouders heeft gehandeld. De eisers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de jaren 2009 t/m 2012. Ten aanzien van het jaar 2012 is de aansprakelijkheid afgewezen, maar ten aanzien van de jaren 2009 t/m 2011 is dat wel toegewezen.
De rechtbank Rotterdam heeft, kort samengevat, overwogen dat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en baseert het onrechtmatig handelen onder meer op de uitlatingen van de Staat over de problemen bij de kinderopvangtoeslag.
Zoals hierboven aangegeven, volgt de Staat de redenering van de rechtbank Rotterdam. De Staat volgt de redenering van de rechtbank Overijsel ten dele, namelijk alleen voor de jaren waarvoor UHT compensatie heeft gegeven. Voor een verdere duiding op deze punten verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 mei jl.3
Waarom heeft de Landsadvocaat in deze zaken bepleit dat bij toekenning van de vordering deze civiele rechtsgang de hersteloperatie (gestoeld op bestuursrechtelijke leest) doorkruist? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
De civiele rechtsgang legt extra druk op de uitvoering van de hersteloperatie die is bedoeld om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Die ruimhartige compensatie is vormgegeven door forfaitaire bedragen, het aannemelijk maken – en niet stellig bewijzen – van schade, een schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten. Dit waarborgt dat via de bestuursrechtelijke route ten minste, maar naar verwachting meer, wordt voldaan aan de schadevergoeding via het civiele recht.
De Staat is in deze civielrechtelijke zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Waarom heeft de Landsadvocaat gesteld dat de ouders geen belang hebben bij hun vordering? Kunt u aangeven of u (of anderen namens u of de Nederlandse Staat) akkoord is gegaan met deze lijn van pleiten?
Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden, hun schulden worden opgelost, en zij krijgen brede hulp van gemeenten. De ouders in deze zaken zijn erkende gedupeerden zodoende is de gang naar de civiele rechter niet noodzakelijk om hun schade volledig vergoed te krijgen.
De Staat is in deze zaken vertegenwoordigd door advocaten van Pels Rijcken. Zij bepleiten dan ook het standpunt van de Staat en de door de Staat gemaakt keuzes over het wel of niet voeren van verweer en de aard van dat verweer.
Kunt u reageren op de overweging van de rechtbank dat de rechtsgang bij de bestuursrechter onvoldoende rechtsbescherming bood, waardoor deze ouders bij de civiele rechter alsnog om rechtsbescherming kunnen vragen?
U vraagt of er wordt erkend dat de gedupeerde ouders in het verleden onvoldoende rechtsbescherming genoten via de bestuursrechtelijke weg. De Staat berust in het oordeel van de rechtbank Rotterdam en is het ermee eens dat in het verleden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onvoldoende werd getoetst. Er is in het verleden veel fout gegaan bij de kinderopvangtoeslag. De uitvoering, rechtspraak en wetgever hielden onvoldoende rekening met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In oktober 2019 heeft de Raad van State de desbetreffende wetsbepalingen anders uitgelegd. Zij overweegt:
De Raad van State erkent dat zij ouders die in de problemen zijn gekomen niet de rechtsbescherming heeft geboden waar zij op mochten rekenen en opgemerkt dat hij in zijn rechtspraak eerder had moeten overgaan tot het «inlezen» van de evenredigheidstoets in de Wko en Awir. Volgens de Raad van State had dat eerder gekund en eerder gemoeten. Daar sluit de Staat zich bij aan.
Erkent u het gebrek aan rechtsbescherming via de bestuursrechtelijke weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het oordeel van de rechters in de civiele rechtszaken te accepteren en niet in hoger beroep te gaan? Zo nee, welke procesbelang heeft de Staat nog richting deze gezinnen die erkend gedupeerd zijn?
De Staat zal in beide zaken met betrekking tot het onrechtmatig handelen niet in hoger beroep gaan. Voor toekomstige zaken zal de Staat geen verweer voeren in jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Hij zal daarbij aangeven het vonnis van de rechtbank Rotterdam te volgen. Voor verdere duiding en weging van deze beslissing wordt u verwezen naar de begeleidende Kamerbrief en de Kamerbrief van 9 mei jl.4
Kunt u uitgebreid de keuze weergeven waarom er wél in hoger beroep moet worden gegaan?
Niet van toepassing.
Kent u de uitspraken in de bestuursrechtelijke zaken Midden Nederland en de zaak Rotterdam?
Ja.
Kunt u aangeven welk oordeel van de rechter in de bestuurszaken u gaat volgen als het gaat om de beslistermijnen?3, 4, 5
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de lijn die rechters hanteren in het kader van beroepen niet-tijdig beslissen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak minder snel behandeld worden dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. Zoals aangegeven in eerdergenoemde brief van 9 mei jl., is daarom tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam wordt tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Dat laat onveranderd dat de besluitvorming in de betrokken zaken voortvarend ter hand wordt genomen en er zo snel mogelijk wordt beslist.
Zowel de ouders als de UHT hebben baat bij een uniform beleid met betrekking tot de termijnen. Beide rechtbanken betrekken bij de oordeelsvorming de achterstanden in het kader van de hersteloperatie, maar hanteren daarbij een andere balans. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. In hoger beroep zal de Afdeling bestuursrechtspraak worden gevraagd zich daarover uit te laten. In toekomstige zaken zal de UHT rechtbanken verzoeken om aan te sluiten bij de termijn die de rechtbank Midden-Nederland heeft geboden.
Erkent u dat het meest zorgvuldig is om de uitspraak van Rotterdam te volgen als het gaat om de beslistermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is onwenselijk voor de ouders. Het gevolg hiervan is namelijk dat er verschillen ontstaan voor de beslistermijnen bij (gedupeerde) ouders, enkel op basis van een geografische ligging. Zo zal, los van het moment van aanmelding, een gedupeerde ouder die in Utrecht woont op basis van een gerechtelijke uitspraak lager op de stapel komen dan een gedupeerde ouder in Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland laat meer ruimte om zaken op volgorde van binnenkomst te behandelen. Ondertussen wordt in beide zaken waarover de rechtbanken zich hebben uitgelaten zo voortvarend mogelijk een beslissing genomen. In het kader van de uitspraak van rechtbank Rotterdam is een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de opgelegde beslistermijn niet kan worden gehaald.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Er wordt continu gekeken naar verdere maatregelen om de hersteloperatie te versnellen. In de afgelopen VGR zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de integrale beoordelingen en de bezwaar afhandeling significant te versnellen. UHT werkt hard om deze maatregelen te implementeren en ouders zo snel mogelijk herstel te bieden. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken of de processen voor schadeafhandeling, bezwaren, en dossierverstrekking. De toetssteen is en blijft of maatregelen betekenen dat het proces voor ouders uiteindelijk sneller is afgerond. Over versnellingsmaatregelen wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd in voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds.
Bent u bereid om de hersteloperatie zo te herzien dat mensen sneller een beslissing over geclaimde werkelijke schade krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het proces van het vaststellen van werkelijke schade vergt een individuele beoordeling en veel maatwerk. Het vergt ook de nodige expertise die de hersteloperatie heeft verkregen via de Commissie Werkelijke Schade. Er wordt continu gekeken – in lijn met de Kamerbrief van de Minister-President van 31 maart jl. – om het proces van werkelijke schade te versnellen voor de ouders, zoals ook het proces rondom dossiers of het proces in bezwaar. De toetssteen van iedere maatregel blijft of deze het proces voor ouders versneld en uitvoerbaar is.
Klopt het dat de Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep rond het volledig verstrekken van een dossier heeft geschikt?6
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de vragen 15 t/m 17 wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op (de inhoud van) individuele zaken.
Uitgangspunt dat er altijd vanuit Dienst Toeslagen wordt gezocht naar een optie om er samen met ouders uit te komen. Bij het verstrekken van dossiers wordt dan ook contact opgenomen met de verzoeker om te kijken waar de informatiebehoefte ligt. In het algemeen kan worden gezegd dat het uitgangspunt is om niet te procederen tenzij. Een voorbeeld hiervan is dat het verstrekken van dossiers ook kan raken aan de veiligheid van medewerkers of andere derden.
Wat was de reden om deze zaak na bijna vier jaar toch met een schikking af te sluiten?
Als er een werkbare optie is om een juridische procedure te vermijden dan zal die optie voor Dienst Toeslagen de voorkeur hebben. Partijen blijven dan ook met elkaar in gesprek en uiteindelijk is er een werkbare optie gekomen waar beide partijen zich in konden vinden.
Kunt u aangeven wat het procesbelang van de Belastingdienst/Toeslagen in dit hoger beroep was?
De wens van Dienst Toeslagen is om zo transparant mogelijk te zijn bij het verstrekken van dossiers. Daarbij is ze gebonden aan de geldende wet- en regelgeving zoals privacywetgeving of de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dienst Toeslagen wil daarnaast ook de veiligheid (online) garanderen van haar medewerkers en andere derden. Daarmee zit er een grens aan wat er kan worden verstrekt in een dossier.
Wat is de reden dat dit hoger beroep bijna vier jaar «op de plank» heeft gelegen bij de Raad van State? Heeft de Belastingdienst/Toeslagen oorzaak gegeven voor vertraging, zo ja welke?
Nee, een juridische procedure vergt tijd, zeker als dit ingewikkeld is en er meerdere stappen moeten worden gezet bij de Raad van State.
Wat zijn de kosten van de Landsadvocaat in de vijf bovengenoemde zaken?
De kosten voor de Landsadvocaat inzake het onrechtmatig handelen bedragen respectievelijk 72 duizend en 77 duizend euro.
De bestuursrechtelijke procedures die zien op beroepen niet tijdig beslissen zijn in één verzameldossier gedeclareerd. Dit is in 2019 zo afgesproken. Dit houdt dus in dat er algemeen gedeclareerd wordt op deze dossiers. Het is dus ook niet te achterhalen wat voor kosten de Landsadvocaat heeft gemaakt voor deze zaak.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ja.
Klopt het dat, zoals aangegeven door betrokkenen, leefgeld wordt/kan worden ingehouden van mensen die demonstreerden en/of politiegeweld filmden? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Bewoners krijgen de huisregels uitgereikt en hierin staat onder meer dat maatregelen kunnen worden opgelegd bij overtreding van de huisregels. Demonstreren mag, met inachtneming van de huisregels. Bij overtreding van de huisregels kan een maatregel zijn dat een deel van het weekgeld voor een bepaalde tijd wordt ingehouden.
Klopt het dat er, zoals aangegeven door betrokkenen, een gedwongen verplaatsing naar Ter Apel heeft plaatsgevonden nadat een persoon demonstreerde en/of politiegeweld filmde? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bij zware overtredingen kan het COA een bewoner overplaatsen naar een andere COA-locatie met een strenger regime. Vanwege de privacy van onze bewoners ga ik niet op dit specifieke geval in.
Kunt u aangeven waarom, zoals aangegeven door betrokkenen, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) personeel telefoons afpakt van bewoners als zij mogelijk strafbaar gedrag van personeel vastleggen?
De privacy op COA-locaties is belangrijk, zowel voor bewoners als voor het personeel. Daarom is het verboden om zonder toestemming foto-, video- of geluidsopnamen te maken van medebewoners, medewerkers, bezoekers en andere aanwezigen op locatie. Deze regels gelden voor alle bewoners, medewerkers en bezoekers. Als bewoners de huisregels niet naleven, worden zij daarop aangesproken en volgt een gesprek. Naar aanleiding van het gesprek kan een maatregel worden opgelegd. Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
In dit geval zijn geen telefoons afgepakt. Wel zijn bewoners meerdere malen aangesproken op het feit dat filmen niet is toegestaan en is op een gegeven moment de politie ingeschakeld om de rust en veiligheid op de locatie te herstellen.
Welke nazorg biedt COA aan de slachtoffers van politiegeweld?
Het COA gaat altijd in gesprek met een bewoner na een incident, waarbij de bewoner de kans krijgt zijn/haar visie te geven.
Hoe gaat worden gezorgd en gehandhaafd dat COA-personeel in de toekomst demonstraties faciliteert, in plaats van de repressie die wij op deze beelden terugzien?
Het optreden van het COA-personeel en de politie was erop gericht rust en veiligheid op locatie te herstellen, niet bewoners te benemen van hun demonstratierecht.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ik ben bekend met beeldmateriaal op sociale media waarop een deel van het incident te zien is.
Kunt u ingaan op de keuze van de politie om honden en wapenstokken mee te nemen naar een vreedzame demonstratie in een crisisnoodopvang? Wat is daarover uw oordeel?
Het is niet aan mij om op basis van gefragmenteerde beelden te beoordelen welke geweldmiddelen de politie wel of niet bij een bepaald optreden inzet en of het gebruikte geweld tijdens dat optreden proportioneel, subsidiair, redelijk en doelmatig is geweest.
Kunt u ingaan op de keuze om mensen te slaan met wapenstokken, terwijl er duidelijk te zien is dat er zich geen enkele dreigende situatie voordoet? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden het getoonde gedrag en het ondernomen geweld zich tot het demonstratierecht?
In dit geval is de politie op verzoek van beveiligingsmedewerkers van het COA ter plaatse gekomen in verband met een conflict. Er waren geen aanwijzingen dat sprake was van een demonstratie. In zijn algemeenheid merk ik op dat de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde – onder voorwaarden – geweld mag gebruiken. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie wordt een risico-inschatting gemaakt.
Bij het politieoptreden staat de-escalatie altijd voorop. Indien noodzakelijk wordt een menigte eerst meermaals gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Als daar geen gehoor aan wordt geven, dan is de politie bevoegd om in het uiterste geval geweld te gebruiken om een beoogd doel (bijvoorbeeld verwijdering van een bepaalde locatie) te bereiken.
Het gebruik van geweld is een ultimum remedium en moet – zoals bij elk geweldgebruik door de politie – een legitiem doel dienen en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Tot slot moet het geweldgebruik na afloop van het politieoptreden worden gemeld bij de hulpofficier van justitie ter toetsing.
Klopt het dat, zoals aangegeven door getuigen, de politie telefoons afpakte en/of heeft gepoogd deze af te pakken? Hoe verhoudt dit zich tot het eigendomsrecht en informatievergaring?
Ik heb begrepen dat er in de politiesystemen niets is terug te vinden wat op het afpakken van telefoons door de politie wijst. Mochten betrokkenen zich op het standpunt blijven stellen dat hun mobiele telefoon door de politie is afgepakt dan wel dat daartoe een poging is gedaan, dan kunnen zij hierover een klacht indienen bij de politie.
Welke nazorg wordt er naar aanleiding van deze situatie geboden aan de slachtoffers van politiegeweld?
De politie is altijd terughoudend met het aanwenden van geweld. Mocht zij zich toch genoodzaakt zien om geweld te gebruiken, dan wordt dit achteraf altijd getoetst. Als een burger niet tevreden is over het optreden of het gedrag van een politiemedewerker, dan kan hij of zij een klacht bij de politie indienen. In de eerste informele fase van de klachtbehandeling wordt een bemiddelingsgesprek aangeboden. Tijdens dit gesprek kunnen beide partijen hun kant van het verhaal vertellen.
Zijn er consequenties voor de betrokken agenten? Wordt er onderzoek verricht naar het buitensporig handelen? En zo ja, op welke termijn?
Naar aanleiding van het politieoptreden zijn waar nodig meldingen gemaakt van geweldsaanwendingen en deze worden zoals gebruikelijk beoordeeld. Op individuele zaken kan ik verder niet ingaan.
Kunt u te zijner tijd de evaluatie van de politie op basis van deze gebeurtenissen met ons delen?
Het incident wordt niet formeel geëvalueerd. Wel vindt er een gesprek plaats tussen politie en het COA waarin het voorval wordt besproken en eventueel afspraken worden gemaakt voor de toekomst. Indien ik hiertoe aanleiding zie zal ik de uitkomst hiervan delen met uw Kamer.
Antisemitische incidenten en bedreigingen in Limburg |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over antisemitische incidenten in Limburg?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de twee incidenten waarbij een Joodse jongen bedreigd en belaagd is en waarbij naar een Joodse jongen «Jahoed, jahoed» en «kankerjood», «Free Palestine» en «Ik maak je dood», geroepen is?
Ik vind het verschrikkelijk en absoluut onacceptabel om te lezen hoe het slachtoffer is benaderd en bejegend. Dit soort gedrag baart mij grote zorgen. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed.
Inwoners van Nederland moeten zich veilig kunnen voelen, al helemaal in hun eigen leefomgeving en op school. In Nederland mag je zijn wie je bent. Geweld gebruiken, fysiek of verbaal, omdat de herkomst, godsdienst, etniciteit, gender, seksuele oriëntatie iemand niet aanstaat, is ontoelaatbaar.
Waarom heeft de lokale politie niet direct aangifte opgenomen?
Ik heb van de politie vernomen dat medewerkers van het basisteam Brunssum-Landgraaf kennis hebben gekregen van het incident en direct actie hebben ondernomen. Zo is de wijkagent meteen vrijgemaakt om in gesprek te gaan met de schoolleiding op beide scholen en hebben gesprekken plaatsgevonden met het slachtoffer, de minderjarigen die het slachtoffer negatief hebben bejegend en met de ouders van deze leerlingen. De ouders van de minderjarigen die het slachtoffer negatief hebben bejegend hebben het gedrag van hun kinderen afgekeurd. Daarnaast is er vanuit de politie een medewerker met expertise op het gebied van culturele verschillen en antisemitisme betrokken bij de casus. De politie heeft meerdere malen de mogelijkheid tot het doen van aangifte besproken met de melder. Hierbij heeft de politie ook met de melder besproken welke acties (nog meer) mogelijk en wenselijk zijn om de incidenten op de school te laten stoppen. De melder heeft aangegeven de gesprekken af te willen wachten om te bezien of dit zou leiden tot een betekenisvolle afdoening. De melder heeft bij de politie aangegeven daarom vooralsnog geen aanleiding te zien om aangifte te doen, maar dat kan altijd alsnog op een later moment.
Waarom behandelt de lokale politie deze incidenten niet als antisemitische incidenten?
Bij de politie is na het contact met de melder meteen aandacht geweest voor de mogelijkheid dat het om meer dan een ruzie/pesterij tussen jongeren zou kunnen gaan, ook gelet op de achtergrond en/of gedachtengoed van betrokken partijen. Om die reden is gebruik gemaakt van kennis uit en advies van het Joods politienetwerk (onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap) en het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie bij de behandeling van deze zaak. Zo heeft binnen een week na het incident een interventiegesprek plaatsgevonden tussen de betrokken partijen onder leiding van een politiemedewerker met expertise op het gebied van culturele verschillen en antisemitisme. Daarnaast is direct contact gelegd met de discriminatieofficier van het parket Limburg.
Onderschrijft u dat voor het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap het adequaat handelen van de politie in deze situatie essentieel is? Zo ja/nee, waarom?
Ik kan mij goed voorstellen dat deze maar ook andere antisemitische incidenten tot gevoelens van onveiligheid hebben geleid in de Joodse gemeenschap.
Ik erken dat het optreden van de politie en het Openbaar Ministerie in algemene zin het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap kan vergroten. Daarbij geldt wel dat de strafrechtelijke vervolging van verdachten het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder preventieve maatregelen zoals bewustwording en onderwijs en de vergroting van de weerbaarheid.
Dit neemt niet weg dat ook bij de politie en het Openbaar Ministerie veel aandacht is voor het op een correcte wijze afhandelen van aangiften en meldingen van discriminatie. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatie-aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.3
Bij ingrijpende commune delicten met een discriminatie-aspect, waaronder antisemitisme, is daarnaast het uitgangspunt dat de officier van justitie de strafeis verhoogt met een 100% ten opzichte van het uitgangspunt in de straftoemetingsrichtlijn van het OM betreffende dat delict.4 Vervolgens houdt de officier van justitie ook rekening met andere relevante factoren en omstandigheden, die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken.
Welke verantwoordelijkheid heeft de school om een veilige omgeving voor Joodse leerleningen te waarborgen?
Schoolbesturen zijn op basis van de wet Veiligheid op school verplicht om de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen te bevorderen, pesten tegen te gaan, en hier beleid op te voeren. Daarnaast moet de school de veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren. Deze verplichting geldt voor alle scholen, en heeft betrekking op alle leerlingen, en dus ook op Joodse leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt hier ook toezicht op. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen desgewenst bij de invulling van deze opdracht.
In aanvulling hierop werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten die scholen verplicht incidenten met ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan leerlingen, ouders of onderwijspersoneel, zoals mishandeling, onverwijld te melden aan het bevoegd gezag. Daarmee zullen dus ook ernstige veiligheidsincidenten waar Joodse leerlingen bij betrokken zijn bij de Inspectie gemeld worden die hier op een gepaste manier navolging aan geeft in het toezicht.5
Daarnaast is in 2021 de burgerschapsopdracht aan scholen aangescherpt. Scholen moeten zich inspannen om de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zijnde vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit, te bevorderen. Dat betekent ook het bevorderen van tolerantie en verdraagzaamheid, juist voor elkaars levensovertuigingen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap uit Limburg over hun veiligheidsgevoel?
Ik spreek regelmatig met mensen uit de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, waarbij ook de zorgen voor de veiligheid aan de orde komen. Wij zullen deze gesprekken onverminderd blijven voeren.
Het intrekken van tolkendiensten en het werven van tolken in België om in Nederland te gaan werken |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kort van tevoren is het met de huidige regelgeving mogelijk voor tolkenbureaus van het Openbaar Ministerie om aan tolken reeds verstrekte en door tolken aanvaarde nog plaats te vinden tolkdiensten eenzijdig in te trekken?
De aanbesteding tolkdienstverlening van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) loopt nog, waardoor het OM nu nog rechtstreeks tolken inkoopt en werkt het OM met eigen voorwaarden. Het intrekken van een opdracht is mogelijk tot op het laatste moment dat een zitting gaat beginnen en dat zal in de toekomst ook zo blijven. Eén reden dat een zitting op het laatste moment geannuleerd wordt, en dus ook de tolk, is dat één van de justitiabele ziek is. Wanneer een tolk onderweg is naar een zitting of reeds in het gerechtsgebouw aanwezig is, worden nu de reiskosten vergoed en veelal de minimale omvang van een tolkdienst, te weten een half uur.
Als de aanbesteding is afgerond en de contracten daaruit in werking zijn getreden zal de inkoop via een intermediair tot stand komen.1 In dat geval zal de voorwaarde zijn dat tolkopdrachten die binnen 4 uur voor aanvang van een tolkopdracht op locatie door de opdrachtgever geannuleerd worden volledig betaald worden, bij annulering binnen 24 uur 50%. Deze voorwaarden gelden dan voor alle tolken die in opdracht van het OM worden ingekocht.
Hoeveel tolkdiensten van de door het tolkenbureau van Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) verstrekte tolkdiensten zijn er in de maanden maart en april 2023 in totaal ingetrokken om die tolkdiensten vervolgens aan andere tolken te verstrekken, zoals ook meermaals is gebeurd bij de CVOM-tolkdiensten van de voorzitter van de Orde, Fedde Dijkstra?
Uit navraag bij het OM blijkt dat uit de systemen van het OM niet te herleiden is hoeveel van de door het tolkenbureau van Centrale Verwerking Openbaar Ministerie verstrekte tolkdiensten er in een bepaalde periode zijn ingetrokken.
Wel kan ik in algemene zin zeggen dat het geen annuleringen specifiek bij de voorzitter van de Orde van registertolken en -vertalers betreffen. Uit een regulier onderzoek bij en door het OM bleek dat een aantal relatief korte tolkdiensten geleverd was in redelijk gangbare talen waarbij een zeer hoge reiskostenvergoeding in rekening werd gebracht. Het betrof o.a. Pools, Engels, Duits, Roemeens, Bulgaars en diverse gangbare Arabische dialecten. Van het OM heb ik meegekregen dat het ging om reisafstanden van meer dan 200 km per enkele reis. In de reiskostenvergoeding van het OM is, naast de reiskostenvergoeding, ook een tijdverzuimcomponent opgenomen.
Uit efficiëntieoverwegingen is voor openstaande opdrachten door het OM gekeken of het mogelijk was dichterbij wonende tolken bereid te vinden deze opdrachten te aanvaarden. Wanneer het OM een tolk kon vinden met een aanmerkelijk kortere reisafstand, heeft het openstaande opdrachten van tolken met excessieve reisafstanden ingetrokken. Dit is minimaal één week voor de betreffende zittingsdatum gebeurd en betrof een aantal aan verschillende tolken verstrekte tolkdiensten.
Naast de afweging van het OM om de uitgaven aan gerechtskosten in strafzaken te beheersen, is het OM / de Rechtspraak uit de praktijk gebleken dat grote reisafstanden sneller leiden tot late aankomst van de tolk en daardoor tot knelpunten in de zittingsplanning.
Is het correct dat dit enkel de voorzitter van de Orde lijkt te treffen, en zo ja waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat zijn acties en activiteiten in het belang van alle registertolken en registervertalers in Nederland, de reden zijn van het intrekken van de CVOM-tolkdiensten? Zo ja, weet u dit zeker? Zo nee, wat gaat u hierin doen?
Het OM heeft mij bevestigd dat er op geen enkele wijze sprake is van een selectief beleid en dat in dit geval het ging om opdrachten van meerdere tolken zoals bij vraag 3 is aangegeven. Eén van doelstellingen van het Programma Tolken in de Toekomst was het beperken van de reisafstanden, zodat tolkcapaciteit efficiënt ingezet wordt en zorgvuldig omgegaan wordt met de CO2-uitstoot en de uitgave van overheidsmiddelen. Het OM probeert waar mogelijk, vooruitlopend op het aan te besteden contract, rekening te houden met de doelstellingen uit het Programma. Deze voorwaarden worden, net als in de toekomstige situatie, actief gemonitord door het Openbaar Ministerie/ de Rechtspraak.
Bent u bekend met berichten dat Global Talk, een Nederlandse particuliere organisatie, bezig is met het werven van tolken in België om zich in het Nederlandse Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) als tolk te laten inschrijven?
Global Talk is een zelfstandig ondernemende organisatie die aan diverse opdrachtgevers tolk- en vertaaldiensten levert. Naast de rijksoverheid levert Global Talk ook aan andere overheidsdiensten en aan het bedrijfsleven in binnen- en buitenland.
De vereisten om een persoon als registertolk in te schrijven zijn voor iedereen gelijk. De inschrijfvoorwaarden zijn immers door middel van het Besluit inschrijving Rbtv bepaald.2 De beheerder van het Nederlandse register, te weten Bureau Wbtv, beoordeelt en stelt vast of iemand aan de inschrijfvoorwaarden voldoet, waarna overgegaan wordt tot inschrijving of niet. De te toetsen competenties hebben onder andere betrekking op de taalvaardigheid van de verzoeker in de aangezochte bron- en doeltaal. De woonplaats van de verzoeker (binnen- of buitenland) is hierbij geen criterium.
Intermediairs zijn vrij in hun uitvoering van wervingsacties voor de verschillende opdrachtgevers die zij leveren, hierbij het kan voorkomen dat de intermediairs deze wervingsacties uitbreiden naar het buitenland om zo aan de vraag van al haar opdrachtgevers te kunnen blijven voldoen. Ik weet dat er uitdagingen zijn om met het huidige tolkenaanbod het toenemende werk op de Nederlandse markt vanuit het register te verrichten voor de rijksoverheid. In het kader van interventies is dit ook een onderwerp van gesprek met Bureau Wbtv en de intermediairs.
Voor de rijksoverheid is het van belang dat er zoveel mogelijk registertolken van het gevraagde niveau ingezet worden, omdat van deze tolken vaststaat dat zij aan de vereiste inschrijfvoorwaarden voldoen. Echter herken ik het gestelde niet dat Global Talk in haar wervingsacties actief op zoek is naar goedkope tolken vanuit het buitenland om zo de prijs te drukken. De rijksoverheid bewaakt de levering van de tolken op basis van de contractuele afspraken, in het bijzonder het gevraagde kwaliteitsniveau. Hoe en waar tolken of vertalers geworden worden is aan de intermediairs.
Wat vindt u van het feit dat Global Talk naarstig op zoek is naar goedkopere tolken buiten Nederland en middels dit werven probeert de prijs te drukken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met de stelling eens dat dit soort praktijken zorgt voor een verstoorde arbeidspositie van Nederlandse tolken in het kader van een «race to the bottom»?
Bij het gebruik van beëdigde tolken en vertalers in Nederland wordt gebruik gemaakt van het register beëdigde tolken en vertalers, waarbij geen criteria rondom de nationaliteit worden gesteld. De kwaliteit en integriteit van een tolk dan wel vertaler staan hierin centraal.
Op basis van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) en de algemene wet gelijke behandeling (AWGB) is het mij niet toegestaan onderscheid te maken op onder andere het gebied van arbeid en het vrije beroep en is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden. Daarnaast vind ik het belangrijk dat het register beëdigde tolken en vertalerszich uitbreidt vanwege het toenemende werkaanbod om te kunnen voldoen aan de leveringszekerheid waar wij als rijksoverheid strak op sturen.
Ik ben het niet eens met de stelling dat het aantrekken van tolken (in binnen- en buitenland) zorgt voor een verstoorde arbeidspositie van tolken in het kader van een «race to the bottom». Met inachtneming van het ingestelde minimumuurtarief komen prijzen tot stand op basis van vraag en aanbod van de gevraagde taal en expertise. Zoals bij vraag 4 is aangegeven is daarnaast het beperken van de reisafstand één van de doelstellingen die meegenomen zijn in de contracten met de intermediairs, waardoor het interessanter moet worden om tolken die dichtbij de werklocatie wonen in te zetten.
Bent u het met de stelling eens dat de actie om tolken te gaan werven niet ligt aan het gebrek aan tolken die hun diensten aanbieden op de Nederlandse markt maar het feit dat Nederlandse tolken de uurvergoeding, terecht, te laag vinden?
Nee, deze stelling deel ik niet. Intermediairs ervaren op sommige talen uitdagingen in de leverzekerheid doordat in een taal slechts een enkele tolk in het Rbtv ingeschreven staat. Daarnaast ervaren intermediairs op specifieke momenten op de dag een uitdaging in de leveringen, omdat overheidsprocessen veelal op hetzelfde moment worden uitgevoerd en ook nog veel op locatie. Een dergelijke (piek)belasting doet een beroep op de beschikbaarheid van tolken.
Tolken zijn zelfstandig ondernemer die hun dienstverlening via intermediairs kunnen aanbieden aan de overheid of andere opdrachtgevers. Het te betalen tarief kan onder andere op basis van vraag en aanbod naar taal en expertise tot stand komen. In de gesprekken die gevoerd worden met het veld worden dan ook steeds meer positieve geluiden gehoord over de stelselherziening.
Deelt u de mening dat zonder verder onderwijs, gezien de aanzienlijke (juridisch terminologische) verschillen die er zijn tussen België en Nederland, het een slecht idee zou zijn dat Belgische tolken in Nederlandse juridische situaties moeten gaan tolken?
Het is bekend dat verschillende terminologieën gebruikt worden in verschillende processen. Ook is bekend dat daarbij een verschil is tussen Nederlandse processen en die in het buitenland. Tolken die net met dit vak beginnen of die uit een ander vakgebied of land komen, zullen die terminologieën zich eigen moeten maken. Dit geldt niet specifiek voor tolken uit België, maar is van toepassing voor iedere tolk. Van een tolk wordt verwacht dat hij/zij alleen dan een opdracht accepteert indien en voor zover hij/ zij over de juiste kennis, terminologieën en vaardigheden en attitude beschikt om de opdracht uit te kunnen voeren. Daarnaast wordt verwacht dat een tolk investeert in zijn kennis en vaardigheden en deze voortdurend op het vereiste niveau houdt, bijvoorbeeld door deskundigheidsbevordering door middel van permanente educatie.
Waarom is een inschrijving in een C1-register niet een harde voorwaarde om te mogen opereren als tolk in Nederland?
Allereerst is het niet mogelijk om alle, door de overheid benodigde, talen te toetsen op het C1-niveau en daardoor is het niet voor alle talen mogelijk om C1-geregistreerd te worden. Wel is bij wet beëdigde tolken en vertalers -plichtige organisaties de C1-inzet het uitgangspunt. De wet beëdigde tolken en vertalers voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van de afnameplicht indien er tijdelijk geen geschikte tolk aanwezig is, omdat er geen tolk in deze talencombinatie in het register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven staat dan wel omdat er geen tolk beschikbaar is om de opdracht uit te voeren. Deze beschikbaarheid komt mede voort uit de bij vraag 8 genoemde knelpunten die intermediairs ervaren. In dat geval moet de afwijking worden gemotiveerd en goedgekeurd worden door de opdrachtgever. Deze voorwaarden zijn ook onderdeel van het gehele systeem. Alleen voor die instanties en die processen waarvoor de afnameplicht geldt, is het verplicht om een C1 tolk te gebruiken, indien en voor zover deze aanwezig dan wel beschikbaar zijn. Wel is met de stelselherziening ingevoerd dat de intermediairs bij afnameplichtige organisaties toe moeten groeien naar een inzet van 95% C1-registertolken. Vanwege voorgaande is het niet mogelijk, maar ook niet wenselijk om de C1-inzet op 100% vast te stellen.
Het is niet in alle processen noodzakelijk om een C1-tolk inzetten. In het geval dat voor alle bedrijfsprocessen van de overheid een C1-eis ingesteld wordt, zal hiermee de onderlinge concurrentie toenemen wat een nadelig effect heeft voor de processen die een wettelijke afnameplicht hebben en een C1-inzet wel gewenst is.
Gezien het feit dat per 1 januari 2023 na 42 jaar het minimumuurtarief voor tolken in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) van 43,89 euro naar 55 euro is verhoogd; waarom is het minimumwoordtarief voor vertalers in het Btis van 0,079 euro per doeltaalwoord dat is afgeleid van het laagste voormalige regeltarief uit 1963 van 0,79 euro niet tegelijk met het tarief voor tolkdiensten verhoogd?
De situatie bij vertalers is anders dan bij tolken. Zo zijn de omstandigheden waaronder vertalers hun werkzaamheden kunnen verrichten, mede door de digitalisering, sterk gewijzigd. Op verzoek van uw Kamer vindt er momenteel wel een onderzoek plaats naar de tarieven op de vertaalmarkt. In afwachting op de resultaten van het eerdergenoemde resultaten naar de vertaalmarkt, neem ik in de tussenliggende periode geen beslissingen over het vertalerstarief. De resultaten worden in het zomerreces verwacht.
Daarnaast is bij vertalers dezelfde methodiek van vrij ondernemerschap van toepassing als bij tolken. Vertalers zijn vrij om met intermediairs tarieven overeen te komen. Het minimumwoordtarief is slechts een middel om te voorkomen dat er lagere tarieven worden overeengekomen dan het minimum en biedt alle ruimte om hogere woordtarieven overeen te komen.
Bent u het met de stelling eens dat er op de huidige Btis-minimumtarieven voor registertolken en -vertalers op z’n minst een inflatiecorrectie zou moeten worden toegepast?
Met de verhoging van het minimumtarief voor tolken is tevens een jaarlijkse indexering van dit tarief ingesteld.3 Deze indexering wordt voor het eerst toegepast per 1 januari 2025. Zoals bij de beantwoording op vraag 11 is aangegeven zal ik de resultaten van het onderzoek naar de tarieven op de vertaalmarkt afwachten, maar mocht er een aanleiding zijn zal ik deze serieus bezien.
Gedwongen huisuitzettingen, de vernietiging van woningen en arrestatie van journalisten in Ethiopië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de gedwongen huisuitzettingen en vernietiging van woonhuizen rond de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba waar Amnesty International over bericht?1
Ja.
Wat weet u van de sloop van huizen van inwoners van Addis Abeba? Klopt het dat hierbij alleen gaat om huizen van mensen die tot bepaalde etnische groepen behoren?2
Voor de bouw van Sheger City worden (delen van) woonwijken gesloopt waarvan de etnische samenstelling niet met zekerheid te achterhalen is. Over het algemeen wonen in Addis Ababa mensen met verschillende etnische achtergronden door elkaar heen.
Is het u bekend op welke schaal deze sloop van huizen en verdrijving van hun bewoners plaatsvindt? Kunt u een schatting geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn?
Het is niet geheel duidelijk op welke schaal dit plaatsvindt en daarom moeilijk om een schatting te geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn.
Hoe verklaart u het dat vier leden van Ethiopian Human Rights Council die hier melding van hebben gemaakt en voor de verdreven bewoners opkomen gearresteerd zijn? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Ethiopische regering en te pleiten voor hun vrijlating?
Vier leden van de Ethiopian Human Rights Council zijn gearresteerd in januari 2023. Deze arrestaties zijn zorgelijk. Inmiddels heeft een bron binnen de Ethiopian Human Rights Council bevestigd aan de Nederlandse ambassade in Ethiopië dat de vier leden op borgtocht vrij zijn.
Wie is de opdrachtgever van de sloop van huizen en de verdrijving van de bewoners?
Volgens berichtgeving over het slopen van de huizen zijn de lokale autoriteiten van Addis Ababa en omliggende steden in Oromia de opdrachtgevers.
Bent u bekend met de berichten dat mensen afkomstig uit andere provincies niet meer toegelaten worden tot de hoofdstad?3 Hoe duidt u deze ontwikkeling? Klopt het dat dit recent nog steeds gebeurde?4 Gebeurt dit nog steeds?
Er zijn gevallen bekend van mensen afkomstig uit andere regio’s die niet werden toegelaten tot de hoofdstad. Er is geen bewijs dat dit op structurele basis gebeurt.
Klopt het dat de etnische afkomst vermeld wordt op de identiteitsbewijzen van Ethiopiërs?5 Hoe beoordeelt u dit?
In het verleden stond de etnische afkomst vermeld op de ID kaarten van Ethiopiërs. Op ID kaarten uitgegeven sinds het aantreden van de huidige regering is dit niet meer zichtbaar. In het registratie systeem van de lokale autoriteiten zou de etnische afkomst van Ethiopiërs wel te vinden zijn. We zijn ons bewust dat wanneer etniciteit bekend is, dit in het geval van spanning tussen verschillende etnische groepen risico’s kan vormen.
Bent u bereid om een verklaring voor de gebeurtenissen te vragen bij de Ethiopische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat mensen afkomstig uit andere regio’s op structurele basis niet kunnen worden toe gelaten tot de hoofdstad zijn we bereid om te kijken of we in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen hier een verklaring over kunnen vragen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan de Ethiopische regering voor de arrestatie van de journalisten Meskerem Abera, Genet Asmamaw en anderen?6 Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland zijn persvrijheid en de veiligheid van journalisten en medewerkers van de media een prioriteit. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland is medevoorzitter van de Media Freedom Coalition (MFC) en zal indien mogelijk en in goede samenwerking met andere leden van de MFC en/of gelijkgezinde landen aandacht blijven vragen voor het belang van persvrijheid en de veiligheid van journalisten in Ethiopië.
Bent u bereid opheldering te vragen over het lot van Tadios Tantu7, de 71-jarige historicus die sinds 18 mei 2022 gevangen wordt gehouden in de Kilinto gevangenis buiten de hoofdstad Addis Abeba? Zo nee, waarom niet?
Indien blijkt dat Tadios Tantu onrechtvaardig gevangen gehouden wordt en de mogelijkheid ontstaat en om hier opheldering over te vragen, dan is Nederland in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen bereid om dit te doen.
Het bericht 'OM gaat ‘schokkend’ Hamas-filmpje bij De Kuip onderzoeken, CIDI doet aangifte' |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja, wij zijn bekend met bovenstaand bericht.
Bent u bekend met het feit dat voorafgaand aan de bekerwedstrijd Feyenoord-Ajax «Hamas, Hamas, alle joden aan het gas» werd gezonden en gescandeerd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Wij vinden dit afschuwelijk. Dit soort verwerpelijke en kwetsende teksten horen überhaupt niet gezongen of gescandeerd te worden, ook niet in of rondom een voetbalstadion.
Gaat het Openbaar Ministerie naast de zanger in beeld ook onderzoek doen naar de tientallen mensen die luidkeels meezongen met de antisemitische leuzen?
Het Openbaar Ministerie richt zich momenteel op het onderzoek naar de beelden waarop te zien is dat er, voorafgaand aan de wedstrijd Feyenoord – Ajax op 5 april 2023, antisemitische leuzen worden gezongen. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over lopende of nieuw op te starten onderzoeken.
Feijenoord is in nauw contact met de politie om de alle deelnemers te identificeren. Ook het Auditteam Voetbal en Veiligheid zal onderzoek doen naar de incidenten rond en tijdens de wedstrijd Feyenoord – Ajax. Onderdeel van het onderzoek is of er antisemitische teksten zijn gezongen of geroepen.
Waarom is niet direct ingegrepen door de aanwezige politie of de voetbalclub zelf? Bent u het ermee eens dat dit wel had moeten gebeuren? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in de toekomst in soortgelijke situaties wel direct wordt ingegrepen?
De politie heeft, nadat het incident hen bekend werd, dit gemeld bij de beveiligingsorganisatie en aan Feyenoord verzocht om de beelden (en geluid) veilig te stellen. Ook is aan het Voetbal Recherche Team gevraagd deze zaak op te pakken. Hun informatieorganisatie heeft op internet gezocht naar beeldmateriaal van het incident en de Voetbaleenheid heeft contact gehad met het CIDI voor het doen van aangifte.
In dit geval was het niet de ingehuurde zanger die (binnen de hekken van het stadion) deze afschuwelijke teksten uitkraamde, maar een door hem op het podium gevraagde willekeurige supporter die eerst een gewoon vrolijk Feyenoord-lied inzette maar plotseling overging op genoemde teksten.
De lokale driehoek heeft met Feyenoord het incident besproken en geëvalueerd. Met hen zijn wij het eens dat ingegrepen had moeten worden. Dit is ook binnen de club met beveiliging en stewarding besproken. Geschokt door de gebeurtenis zal de club hier in de toekomst nog strikter op toezien. Zoals hierboven vermeld wordt ook door het auditteam onderzoek gedaan naar het incident.
Los van het incident wordt er veel gedaan om dergelijke incidenten te voorkomen. De KNVB heeft de afgelopen jaren samen met betrokken partijen, waaronder de overheid, veel gerealiseerd om racisme en discriminatie tegen te gaan via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI).2 Een onderdeel van dit programma is de samenwerking met de Anne Frank Stichting, die op aangeven van de betaald voetbalorganisatie, trajecten aanbiedt aan supporters die zich misdragen in het stadion. Bijvoorbeeld aan supporters die zich schuldig maken aan het roepen van antisemitische of discriminerende leuzen. Een dergelijk traject biedt een optie voor strafvermindering en zet in op bewustwording en het tegengaan van antisemitische en discriminerende uitingen. Feyenoord heeft als eerste club samen met de Anne Frank Stichting een lokale tour opgezet als onderdeel van dit Spreekkorenproject. De supporters worden langs diverse lokale plekken genomen die relevant zijn voor het oorlogsverleden en ontmoeten medesupporters die gekwetst worden door bepaalde spreekkoren. De anti-Joodse spreekkoren zijn het uitgangspunt van de tour. Er is ook aandacht voor andere discriminerende spreekkoren. Het merendeel van de deelnemers geeft aan dat zij na de tour anders tegen de spreekkoren aankijken.
Welke acties zijn door de voetbalclub zelf genomen? Welke acties verwacht u van de voetbalclub in dit verband? Ziet u hier ook verantwoordelijkheid voor de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)? Zo ja, welke?
De club is zoals aangegeven geschrokken en is in nauw contact met de politie om de deelnemers te identificeren. Ook zal de club maatregelen als stadionverboden opleggen als daders kunnen worden geïdentificeerd. Feyenoord heeft een omvangrijk programma aan activiteiten – waaronder lesprogramma’s en reizen naar voormalige concentratiekampen met supporters – om antisemitisme tegen te gaan en bewustwording te creëren. Het werkt daarbij nauw samen met onder andere diverse Joodse en maatschappelijke instanties.
De wijze waarop betaald voetbal organisaties (BVO’s) dienen op te treden bij kwetsende spreekkoren binnen in de stadions staat omschreven in de richtlijn bestrijding verbaal geweld, wat onderdeel is van het handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. Uitgangspunt is dat BVO’s en supportersverenigingen primair verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun supportersaanhang c.q. leden en voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekendgemaakt in het huisreglement van de club. In het stadion is de organisator verantwoordelijk voor een veilig verloop van het evenement en gelden de protocollen uit het Handboek Competitiezaken van de KNVB. Daarbuiten zorgt de overheid voor veiligheid en handhaving van de openbare orde.
Als discriminerende spreekkoren zich voordoen dan zijn clubs verplicht hierover te rapporteren aan de KNVB en hierbij aan te geven wat ze hieraan hebben gedaan. Meldingen kunnen ook door bezoekers worden gedaan via app DiscriminatieMelder, waarbij meldingen tijdens de wedstrijd bij de veiligheidsorganisatie van een betaald voetbalclub binnen kunnen komen. Daarnaast kan het ook middels waarneming door de veiligheidsorganisatie zelf binnenkomen in de commandoruimte (meldkamer stadion).
Discriminerende spreekkoren kunnen ook worden gesignaleerd en geregistreerd door auditoren van de KNVB die wedstrijdaudits uitvoeren. Voor spreekkoren geldt het protocol dat het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd dat bij herhaling/voortzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt. Want dergelijke spreekkoren zijn abject en absoluut ontoelaatbaar.
Bent u in contact geweest met de voetbalclub om deze uitingen van Jodenhaat aan de kaak te stellen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit contact? Zo nee, waarom niet?
De KNVB en lokale driehoek hebben contact gehad met Feyenoord. Zoals eerder vermeld heeft Feyenoord aangegeven geschrokken te zijn van de beelden en werkt op dit moment mee aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie om de deelnemers te identificeren. Op 17 mei gaan wij in gesprek met de KNVB. In het gesprek zal de aanpak van antisemitische spreekkoren ook worden besproken.
Bent u het ermee eens dat het uiten van dit soort antisemitische leuzen niet alleen schadelijk is voor de Joodse gemeenschap maar ook bedreigend? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om met een strengere aanpak van antisemitische spreekkoren in en rondom voetbalstadions te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn wij volkomen met u eens.
BVO’s in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. Hieronder valt ook beleid ten aanzien van antisemitisme. De BVO’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Dat alleen is niet voldoende. Mede daarom zijn wij met alle partners uit Ons Voetbal Is Van Iedereen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in en rondom stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke en discriminerende spreekkoren waaronder antisemitische.
Het rapport van de onafhankelijke Fact Finding Mission (FFM) van de Hoge Commissaris Voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, over de mensenrechtensituatie in Libië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de onafhankelijke Fact Finding Mission (FFM) van de Hoge Commissaris Voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, over de mensenrechtensituatie in Libië?1
Ja.
Herkent u de conclusie in dit rapport (paragraaf 4), dat mensenrechtenschendingen en misdaden tegen de menselijkheid zijn gepleegd tegen migranten in detentiecentra die onder controle staan van de Libische autoriteiten inclusief de kustwacht, waaronder arbitraire detentie, moord, marteling, verkrachting, seksslavernij en afpersing?
De uiterst zorgelijke situatie in de Libische detentiecentra is bij het kabinet bekend. De Fact Finding Mission (FFM) schreef in eerdere rapporten al over de misdaden tegen de menselijkheid die daar zouden plaatsvinden.2 Ook de controle van actoren betrokken bij Kustwacht-taken en andere autoriteiten over bepaalde detentiecentra werd eerder beschreven. Dat er nu ook redelijke grond is om aan te nemen dat er sprake is van seksslavernij concludeerde de FFM voor het eerst in haar laatste en definitieve rapport.
Welke technische, logistieke en financiële steun verleent Nederland aan de Libische kustwacht en andere Libische autoriteiten, al dan niet in EU-verband?
Nederland en de EU verlenen verschillende soorten steun aan actoren in Libië. Samenwerking met de Libische autoriteiten kan bijdragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals genoemde aantijgingen in onder andere het FFM rapport.
Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de search and rescue (SAR) capaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven.
De EU heeft via de Integrated Border Management Assistance Mission in Libië (EUBAM Libya) een aantal activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw van de Libische kustwacht uitgevoerd. Nederland levert een civiele bijdrage aan EUBAM Libya, maar die heeft geen betrekking op steun aan de kustwacht.
Daarnaast geeft de Nederlandse Koninklijke Marechaussee in samenwerking met EUBAM Libya een serie trainingen op het gebied van documentfraude aan het Libische Ministerie van Binnenlandse Zaken voor grenswachters van het vliegveld en de landgrenzen met Tunesië (totaalbedrag van EUR 400.000).
De militaire EU-operatie EUNAVFOR MED IRINI heeft eveneens het mandaat om de Libische kustwacht en marine te trainen. De Libische autoriteiten hebben hier tot op heden echter geen gebruik van gemaakt. Nederland levert sinds november 2022 geen personele bijdrage meer in IRINI.
Nederland en de EU verlenen tevens steun aan Libië om de omstandigheden van migranten en vluchtelingen te verbeteren. De Nederlandse inzet richt zich met name op directe hulpverlening aan vluchtelingen, asielzoekers en migranten. Hiervoor verstrekt Nederland EUR 4,3 miljoen aan UNHCR (2020–2023) en EUR 3,3 miljoen aan IOM (2021–2023). Een deel van de Nederlandse bijdrage aan IOM (ca. EUR 100.000) is bestemd voor training op het gebied van mental health and psychosocial support (MHPSS), case management en migratie governance aan overheidsfunctionarissen en lokale gemeenten. EU-steun op het gebied van migratie is tevens breed en ziet onder meer op steun voor regionale samenwerking op het terrein van terugkeer en re-integratie en het verbeteren van opvangvoorzieningen. Alleen al vanuit het EUTF gaat het hierbij om ca. EUR 237 miljoen op het gebied van bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden.
Nederland ondersteunt de Libische autoriteiten via het Berlijn vredesproces om bij te dragen aan de verbetering van de algemene mensenrechtensituatie in Libië, waaronder die van migranten en vluchtelingen. Belangrijke instrumenten daarvoor zijn het co-voorzitterschap van de werkgroep internationaal humanitair recht en mensenrechten onder het Berlijn vredesproces en steun aan mensenrechtenverdedigers.
Erkent u dat, zoals het rapport stelt in paragraaf 46, financiële en technische steun, evenals steun via bijvoorbeeld het leveren van schepen door de EU en zijn lidstaten, is gebruikt voor het onderscheppen en arbitrair in detentie plaatsen van migranten? Zo neen, waarom niet?
Met de in vraag 3 genoemde steun tracht de EU de capaciteit van de Libische kustwacht op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit te versterken. De Libische kustwacht heeft de afgelopen jaren – met name sinds 2017 – veel mensen onderschept op zee. Volgens UNHCR heeft de Libische kustwacht tot april 2023 meer dan 4.300 mensen onderschept en terug naar Libië gebracht.3 In diezelfde periode hebben ca. 15.500 mensen vanuit Libië over zee Italië weten te bereiken.4 De Libische kustwacht heeft daarmee ca. 21% van de mensen die tot april 2023 hebben geprobeerd over te steken weten te onderscheppen. Het kabinet acht het aannemelijk dat financiële en technische steun van de EU, bijvoorbeeld in de vorm van training op het gebied van navigatie en de levering en reparatie van schepen, heeft bijgedragen aan de capaciteit van de Libische kustwacht voor het onderscheppen van migranten op zee. Dergelijke versterkte capaciteit dient het specifieke doel van de EU inzet in Libië om irreguliere migratie naar de EU te verminderen.
Het FFM-rapport stelt, evenals eerdere FFM-rapporten, dat een significant deel van de mensen die door de Libische kustwacht onderschept worden op zee in arbitraire detentie worden geplaatst na ontscheping in Libië. Het rapport markeert tevens de samenwerking tussen delen van de Libische Kustwacht en actoren die betrokken zijn bij de detentiecentra.
De EU laat, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten en do no harm procedures onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten alsook voor de continuïteit van de monitoring deelt de EU geen rapportages. Het kabinet beschikt daardoor niet over de volledige informatie van de EU over de monitoring van deze steun, maar spant zich in om de dialoog met de Europese Commissie over de EU-steun aan te blijven gaan.
De EU en Nederland roepen doorlopend op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en tijdens hun verblijf in detentiecentra alsook dat arbitraire detentie moet worden beëindigd. Het uiteindelijke doel is sluiting van deze detentiecentra. Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, op de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en op betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst. Het behalen van duurzame resultaten op bovengenoemde inzet blijft zeer moeizaam in de complexe Libische context.
Hoe oordeelt u over het bewijs van de missie, dat er sprake is van samenzwering tussen de Libische kustwacht en degenen die de leiding hebben over detentiecentrum al-Nasr in Zawiyah; en dat het hoofd van de regionale eenheid van de kustwacht in Zawiyah, op de sanctielijst van de VN Veiligheidsraad staat wegens mensenhandel en -smokkel? Welke consequenties bent u van plan hieraan te verbinden?
De aantijgingen van de FFM over betrokkenheid van Libische overheidsfunctionarissen bij detentiecentra waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden zijn zeer zorgelijk. Nederland zet zich om die reden al langer in voor het goed in kaart brengen van betrokken actoren in Libië, het versterken van mensenrechten due diligence voor EU programmering, betere monitoring, sancties tegen mensenhandelaren en een verbetering van de behandeling van migranten en vluchtelingen. Nederland blijft hier de komende tijd bilateraal en in EU-verband stappen op zetten.
Het was ook op Nederlands voorstel dat de VN Veiligheidsraad in juni 2018 Abd al Rahman al-Milad, het hoofd van de regionale eenheid van de kustwacht in Zawiya, samen met vijf anderen, op de internationale sanctielijst plaatste. Dit was de eerste keer dat de VN sancties oplegde aan leiders van gewelddadige mensenhandel- en mensensmokkelnetwerken. Met het oog op de implementatie van deze sancties steunt Nederland financieel het Finance Against Slavery and Trafficking (FAST) initiatief van de Verenigde Naties University’s Centre for Policy Research (UNU-CPR). FAST ondersteunt onder meer het traceren van aan mensenhandel gelinkte geldstromen, het bevriezen van aan mensenhandel gelinkte geldstromen evenals het bevriezen van tegoeden van gesanctioneerde mensenhandelaren.
Dat de vermoedelijk kwalijke rol van personen als Abd al Rahman al-Milad door FFM herbevestigd wordt is des te meer aanleiding voor Nederland om zich in te blijven zetten voor een beperking van de risico’s van steun aan de Libische Kustwacht. Zie ook antwoord 6.
In hoeverre bestaat, gegeven het voorgaande, het risico dat de steun van Nederland en de Europese Unie aan de Libische kustwacht de facto neerkomt op steun aan Libische mensenhandelaars en -smokkelaars en daarmee mogelijk bijdraagt aan misdaden tegen de menselijkheid? Heeft de EU genoeg instrumenten om dit risico uit te sluiten en welke inzet pleegt Nederland momenteel in de EU op dit punt?
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s, zo ook de EU steun aan de kustwacht in Libië die, meer specifiek, gepaard gaat met het risico dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en mensenrechtenschendingen. De bevindingen van de FFM bevestigen dat beeld.
De EU tracht dergelijke risico’s te beperken. Het kabinet acht de instrumenten daartoe momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de EU hiervoor ter beschikking heeft. Mede naar aanleiding van die inzet onderneemt de EU stappen om de waarborging van mensenrechten te versterken als ook de betrokken Libische actoren beter in kaart te brengen.
Bent u ook bekend met het eerdere rapport waarin de FFM spreekt (29 november 2021, artikel 61) over de mogelijke verantwoordelijkheid voor deze misdaden tegen de menselijkheid door derde landen? Hoe groot schat u het risico in dat deze medeverantwoordelijkheid ook geldt voor lidstaten van de EU, zoals Nederland, die samenwerken met de Libische autoriteiten?2 Is er sprake van onafhankelijke monitoring door derde partijen van de ontscheping van door de Libische kustwacht onderschepte migranten in Libië? Zo ja, kunt u deze met de Tweede Kamer delen? Hebben dergelijke rapportages inmiddels geleid tot verandering in de positionering van de EU ten aanzien van zijn steun aan de Libische kustwacht en aan vermindering van de mensenrechtenschendingen?
Ja, het eerdere rapport is bekend bij het kabinet. In het rapport van de missie dat op 1 oktober 2021 gepubliceerd werd, staat onder 61) dat de bevindingen een verantwoordelijkheid van derden, naast die van de genoemde partijen, niet in de weg staat. En dat verder onderzoek nodig is om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen vast te stellen.
Het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië Christian Schmidt |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) in Bosnië, Christian Schmidt?
Ja.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger mede namens Nederland de internationale gemeenschap in Bosnië vertegenwoordigt?
Ja. De positie van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) is een autonome positie, welke onder het Dayton-verdrag van 1995 is gecreëerd om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het verdrag. De Steering Board van de Peace Implementation Council (PIC) geeft politiek advies aan de HV. Nederland is lid van de PIC en neemt in de status van waarnemer deel aan de vergaderingen van de Steering Board. De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke rol heeft in het tegengaan van etnisch extremisme en het versterken van de rechtstaat (waaronder uitvoering van arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) en toetreding tot de Europese Unie (EU)? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Vertegenwoordiger dit naar behoren uitvoert? Kunt u dit tevens nader toelichten?
De rol van de HV is om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het Dayton-verdrag. De HV zet zich daarnaast in om een bijdrage te leveren aan de versterking van de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina. Hij opereert daarbij in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Zij zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het vredesproces, de versterking van de rechtstaat, de uitvoering van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de 14 hervormingsprioriteiten zoals uiteengezet door de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het hiervoor noodzakelijk is dat de Hoge Vertegenwoordiger onafhankelijk is en «boven de partijen» staat?
Het kabinet deelt de mening dat de HV onafhankelijk dient op te treden in de uitvoering van zijn mandaat.
Hoe duidt u de opinie zoals verwoord in de documentaire, dat Christian Schmidt feitelijk werkt als verlengstuk van een etnische partij, de Kroatische HDZ?
De HV heeft bij zijn aanstelling een duidelijk mandaat voor het uitvoeren van zijn functie gekregen. Het onderhouden van contacten met alle relevante partijen in Bosnië en Herzegovina is onderdeel van dat mandaat. Het kabinet acht het van belang dat de HV die taak op onafhankelijke wijze invult.
Hoe duidt u het dat volgens het programma dhr. Schmidt: a) betrokken is geweest bij manifestaties van Duitse oorlogsveteranen en zich heeft ingezet voor eerherstel van een Duitse oorlogsmisdadiger? b) nauwe contacten heeft met de Kroatische HDZ, inclusief mensen die zich tijdens de oorlog in Bosnië schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden? c) de Bosnisch-Servische paramilitaire parade van 6 januari ongemoeid heeft gelaten en dat hij juist de zoon van de Servische president (Aleksandar Vučić) die bij de parade aanwezig was, in bescherming heeft genomen?
Zou u bovenstaande drie bullets afzonderlijk kunnen beantwoorden?
Ja.
Hoe staat u er tegenover dat dhr. Schmidt op de avond van de verkiezingen – met terugwerkende kracht – de kieswet heeft aangepast? Deelt u de visie van dhr. Schmidt dat dit gewoon kan in een democratische rechtstaat? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, kunt u dit tevens nader toelichten?
Op 2 oktober 2022 vonden er verkiezingen plaats in Bosnië en Herzegovina. Direct na het sluiten van de stembussen en voorafgaand aan de bekendmaking van de uitslag, heeft de HV door middel van het gebruik van zijn «Bonn-Powers» de Grondwet van de Federatie van Bosnië en Herzegovina en de kieswet van Bosnië en Herzegovina aangepast. Het Constitutioneel Hof van Bosnië en Herzegovina heeft op 24 maart 2023 geoordeeld dat zijn uitspraak hierover niet in strijd met de Grondwet van het land bevonden is en de ingreep viel binnen het mandaat van de HV. Het kabinet heeft het deel van de ingreep dat als doel had om de politieke functionaliteit van de Federatie te vergroten ondersteund. Het kabinet heeft daarbij de zorg geuit dat de interventies de al bestaande etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem verder zouden versterken. Dit standpunt is met de HV gedeeld.
Wat is uw kijk op het feit dat met het aanpassen van de kieswet het «House of the People» de stem van een Kroaat vier keer zwaarder telt dan die van een Bosniak? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8, is het kabinet van mening dat de interventie in de kieswet bijdroeg aan een verdere verscherping van de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem. De zorgen van het kabinet daarover zijn ook aan het Kantoor van de HV overgebracht. De inzet van het kabinet in Bosnië en Herzegovina is er blijvend op gericht om etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem te verminderen.
Deelt u de visie uit het programma dat dhr. Schmidt Kroatische nationalisten woonachtig in Bosnië en Herzegovina een onevenredig grote invloed geeft? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Het kabinet heeft zorgen over etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina. Onder meer in contacten met Bosnische autoriteiten en politici, het Kantoor van de HV, binnen de EU en met overige internationale partners draagt het kabinet dit standpunt ook consistent uit. Voor de positie van het kabinet inzake de ingreep van HV Schmidt op 2 oktober 2022, inclusief de effecten daarvan op de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9.
Deelt u de visie van het programma dat het optreden van dhr. Schmidt de extremistische krachten in Bosnië versterkt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de visie van het programma dat dhr. Schmidt stabiliteit, vrede en democratie in Bosnië in gevaar brengt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Nee. HV Schmidt spant zich binnen zijn mandaat in voor de implementatie van de civiele aspecten van het Dayton-verdrag en de uitvoering van de door de PIC in 2008 overeengekomen «5+2 agenda», waarin voorwaarden worden benoemd waaraan moet worden voldaan alvorens het Kantoor van de HV gesloten kan worden. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik reeds toegelicht onder welke politieke omstandigheden de HV daarbij zijn werk uitvoert.
Heeft u hierover contact met uw Duitse ambtgenoot? Zo ja, kunt u nader specificeren wat zijn visie is hierover? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, net als met andere internationale partners, contact met Duitsland over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Voor zover mij bekend steunt de Duitse regering de inspanningen van de HV om invulling te geven aan zijn mandaat.
Brengt Nederland als lid van de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) haar zorgen naar voren over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger? Zo ja, kunt u nader specificeren op welke wijze Nederland dit doet? Zo nee, waarom niet?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de Steering Board van de PIC. Wanneer opportuun brengt het kabinet in de bijeenkomsten van de Steering Board zijn visie op het werk van de HV over. Het kabinet benut daarvoor ook zijn bilaterale contacten bij het Kantoor van de HV, de halfjaarlijkse bijeenkomsten van de voltallige PIC en Steering Board en contacten in EU-verband.
Geeft Nederland hierin aan dat zijn optreden de democratie in Bosnië in gevaar brengt en dat een ander optreden van de HV noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om het optreden van dhr. Schmidt in Europees verband te veroordelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt de diplomatieke contacten met het Kantoor van de HV, de EU en met overige internationale partners binnen de Steering Board van de PIC als het meest effectieve instrument om in gesprek te blijven over de situatie in Bosnië en Herzegovina en het werk van de HV.
Deelt u de mening dat de kieswet van oktober 2022 teruggedraaid dient te worden dan wel dat er een nieuwe kieswet geimplementeerd dient te worden die alle inwoners van de Federatie Bosnië en Herzegovina stemrecht met een gelijk gewicht moet worden toegekend? Zo ja, welke acties wilt u daarvoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van het kabinet ten aanzien van de ingreep in de kieswet verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9. Het kabinet heeft zorgen over de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem en draagt dit standpunt ook consistent uit. Het kabinet zal zich in zijn contacten met de Bosnische autoriteiten, het Kantoor van de HV, in EU-verband en met internationale partners blijven inspannen om etnisering in het Bosnische politieke systeem tegen te gaan.
Welke bijdrage kan de onlangs geaccoordeerde Nederlandse bijdrage aan de EUFOR missie Althea leveren aan het stabiliseren en versterken van de democratische rechtsstaat in Bosnië-Hercegovina?
Het kabinet streeft ernaar om, samen met partners, bij te dragen aan de bevordering van politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in de Westelijke Balkan, waardoor de kans op een nieuw (gewapend) conflict kan worden verminderd. Deze stabiliteit en vreedzame co-existentie is tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina. In het kader van het EU-toetredingstraject is de Nederlandse inzet in Bosnië en Herzegovina gericht op het verbeteren van de rechtsstaat en het bevorderen van de mensenrechtensituatie, waarbij de door de Europese Commissie geïdentificeerde 14 hervormingsprioriteiten voor Bosnië en Herzegovina als uitgangspunt dienen.
De primaire doelstellingen van EUFOR Althea zijn het behoud van de safe and secure environment, het afschrikken van destabiliserende actoren en het gezamenlijk kunnen optreden van de internationale gemeenschap. Met de beoogde militaire bijdrage aan EUFOR Althea levert Nederland als onderdeel van de bijdrage van de gehele operatie, een bijdrage aan de bevordering van de politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in Bosnië en Herzegovina, welke voorwaardelijk is om voortgang te kunnen boeken in het hervormingsproces.
Is de bijdrage die we nu leveren aan Althea vergelijkbaar met wat omringende landen doen? Of is de bijdrage van Nederland relatief groter of kleiner dan wat ons omringende landen doen?
Op dit moment levert Nederland vier stafofficieren aan EUFOR Althea. In de Kamerbrief van 6 april jl. heb ik u samen met de Minister van Defensie geïnformeerd over de verdere Nederlandse inzet in EUFOR tot en met 31 juli 2025. Van de 21 deelnemende landen aan de operatie (zie ook het antwoord op vraag 20), leveren op dit moment Oostenrijk, Roemenië, Turkije en Bulgarije de grootste militaire bijdrage met ieder meer dan 100 militairen. Vanaf oktober 2023 behoort Nederland ook tot de vijf grootste zogenaamde troop contributing countries en levert Nederland ongeveer 15% van het totaal aantal militairen.
Kunt u tevens een uiteenzetting geven van hetgeen de landen om ons heen doen wat betreft de bijdrage voor EUFOR Althea?
In totaal nemen 21 landen, in verschillende mate, deel aan EUFOR Althea, waarvan 17 EU-lidstaten: Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, België, Spanje en Tsjechië. Naast de EU-lidstaten leveren ook Albanië, Chili, Noord-Macedonië, Turkije en Zwitserland een bijdrage aan EUFOR Althea.
Is het kabinet van mening dat het bijzondere systeem met een niet democratisch gekozen maar benoemde Hoge Vertegenwoordiger, die namens de Verenigde Naties (VN) en de EU, de (grond)wetgeving kan aanpassen en democratisch gekozen volksvertegenwoordigers kan ontslaan, gedurende een lange periode doorgang moet vinden? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
In 2008 is de Steering Board van de PIC de zogenoemde «5+2 agenda» overeengekomen. De agenda benoemt een zevental voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat het Kantoor van de HV kan worden gesloten.1 Het kabinet ondersteunt deze agenda. Het moment waarop de agenda voltooid kan worden, hangt in belangrijke mate af van de bereidheid van Bosnische politici om openstaande kwesties uit de agenda samen op te lossen en de benodigde hervormingen door te voeren.
Hoe lang zal deze periode naar verwachting nog duren?
Zie antwoord vraag 21.
Op welk moment en onder welke omstandigheden kan een democratische rechtsstaat zonder Hoge Vertegenwoordiger zijn intrede doen?
Zie antwoord vraag 21.
Zou dit moment samen kunnen vallen met de toetreding van Bosnië-Herzegovina tot de Europese Unie? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
Het EU-toetredingsproces proces is gebaseerd op de individuele merites van een kandidaat-lidstaat om te voldoen aan alle voorwaarden van het EU-acquis en de voortgang wordt bepaald door implementatie van rechtstaathervormingen. Voor Bosnië en Herzegovina geldt dat er eerst aan alle 14 hervormingsprioriteiten, zoals uiteengezet door de Europese Commissie, moet worden voldaan voordat de toetredingsonderhandelingen kunnen starten.
In theorie kunnen beide momenten met elkaar samenvallen. Formeel zijn de twee processen niet met elkaar verbonden.
Wat is uw inschatting ten aanzien van het nog aanwezige draagvlak van de Hoge Vertegenwoordiger?
De HV opereert in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Het kabinet acht het belangrijk dat de HV zijn werk met draagvlak onder zowel de internationale gemeenschap als bevolking, volksvertegenwoordigers en autoriteiten van Bosnië en Herzegovina uit kan voeren. Het kabinet moedigt de HV in dat kader aan om, conform zijn mandaat, actief de dialoog te blijven zoeken met alle relevante partijen en de internationale gemeenschap.
Deelt u de mening dat het problematisch zou zijn als het draagvlak voor de Hoge Vertegenwoordiger in ernstige mate zou dalen?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe beoordeelt u de huidige demonstraties tegen de Hoge Vertegenwoordiger in dit kader?
Zie antwoord vraag 25.
Is het denkbaar dat de Hoge Vertegenwoordiger op enig moment meer een onderdeel van het problem wordt dan van de oplossing?
Zie antwoord vraag 25.
Welke mogelijkheden zijn er om het beleid of de koers te wijzigen dan wel de Hoge Vertegenwoordiger terug te roepen?
De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen. De Steering Board van de PIC komt op tweewekelijkse basis in Sarajevo bijeen. Daarnaast komt de voltallige PIC twee keer per jaar in Sarajevo bijeen. Dit zijn momenten waarop landen standpunten over het werk van de HV met de HV kunnen delen.
Welke invloed gaat Nederland in de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) uitoefenen om de koers van de Hoge Vertegenwoordiger bij te stellen?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de tweewekelijkse vergaderingen van de Steering Board van de PIC en als lid aan de halfjaarlijkse bijeenkomst van de voltallige PIC. Het kabinet spreekt daarnaast regelmatig bilateraal met internationale partners, het kantoor van de HV en Bosnische autoriteiten over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Dit gesprek vindt tevens plaats in EU-verband, met oog op het lidmaatschap van de EU van de Steering Board van de PIC. Het kabinet zal actief de Nederlandse standpunten kenbaar blijven maken aan de HV.
Heeft Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid in Bosnië en Herzegovina vanwege de gebeurtenissen in Srebrenica in 1995? Of zijn deze gebeurtenissen juist een reden tot een terughoudende opstelling van Nederland?
De herinnering aan de afschuwelijke genocide in Srebrenica verbindt Bosnië en Herzegovina en Nederland voor altijd. De inzet van het kabinet is om, onder meer via MATRA-projecten en de militaire bijdrage aan EUFOR Althea, een bijdrage te leveren aan de vreedzame co-existentie en politieke en sociale stabiliteit in Bosnië en Herzegovina. Wegens de geografische nabijheid van Bosnië en Herzegovina heeft Nederland daar een direct belang bij. Deze vreedzame co-existentie en stabiliteit zijn tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina.
Is er in de Bosnische gemeenschap en de politiek in Bosnië en Herzegovina voldoende draagvlak voor deze Nederlandse missie? Zo ja, wanneer is dit gebeurd en waar baseert u dat dan op? Wie heeft u geraadpleegd?
Het kabinet begrijpt dat de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea herinneringen kan oproepen bij nabestaanden van de genocide in Srebrenica. Onder de Bosnische bevolking en autoriteiten wordt de bijdrage die EUFOR Althea levert aan de vrede en stabiliteit in Bosnië en Herzegovina gewaardeerd. Onder andere de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Elmedin Konaković, heeft de Nederlandse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina in een persoonlijk gesprek bedankt voor de aangekondigde Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea. Ook vanuit de missie zelf is de aangekondigde Nederlandse bijdrage verwelkomd.
Het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «at least 136 people waiting to serve their time in prison» van 13 februari 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er per oktober 2022 minstens 136 tot een gevangenisstraf veroordeelde personen niet vast zaten, door een gebrek aan detentiecapaciteit op Sint Maarten?
Sinds 10 oktober 2010 is Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden en heeft Sint Maarten zelf de verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving gekregen, inclusief het gevangeniswezen. Desalniettemin worden de zorgen herkend over het gevangeniswezen in Sint Maarten, zoals ook aan uw Kamer is gecommuniceerd op 26 april jl. met het verzenden van de 45ste en 46ste rapportage van de Voortgangscommissie Sint Maarten2. Nederland werkt daarom intensief samen met Sint Maarten om het gevangeniswezen van Sint Maarten te verbeteren op lange termijn en het verlichten van de acute druk op de detentiecapaciteit (zie ook het antwoord op vraag 12).
Acht u het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten problematisch in het licht van de doelstelling van het bevorderen van goed bestuur door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat van de landen, zoals omschreven in beleidsartikel 1 van de Begroting Koninkrijksrelaties?
Het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Dit betekent dat de autonome Landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) aan zet zijn om de detentiesituatie in hun inrichtingen te verbeteren. De Staatssecretaris van BZK is verantwoordelijk voor stimuleren, ondersteunen en versterken van de rechtsstaat van de landen. Hierbij wordt samengewerkt met de betrokken bewindspersonen van JenV en Defensie die de operationele capaciteit voor ondersteuning en versterking na opdrachtverstrekking kunnen leveren. Hierbij moet worden opgemerkt dat naast de middelen onder artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties ook vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie middelen worden ingezet voor het versterken van de rechtsstaat van de landen.
In 2020 heeft het kabinet eenmalig € 30 mln. beschikbaar gesteld voor het verbeteren van het gevangeniswezen in Sint Maarten, hetgeen recht doet aan de doelstelling van artikel 1. Hiervan is € 20 mln. gereserveerd voor de bouw van een nieuwe gevangenis. Met de United Nations Office for Project Services is in december een overeenkomst gesloten voor Fase I van het project: UNOPS zal in deze fase tot een ontwerp van tijdelijke en lange termijn detentiefaciliteiten komen en de benodigde aanbestedingsprocedures uitzetten voor de bouw.
Van de totale € 30 mln. wordt € 10 mln., verdeeld over vijf jaar (€ 2 mln. per jaar van 2022 t/m 2026) geïnvesteerd in de verdere verbetering van het gevangeniswezen. In 2022 is hiervan onder andere een programmateam uitgezonden voor het uitvoeren van het Plan van Aanpak, en zijn opleidingen bekostigd voor het gevangenispersoneel.
Wat is het effect van het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten voor het vertrouwen in- en het functioneren van de rechtshandhavingsketen aldaar?
Nederland acht het van belang dat Sint Maarten een sterke en goed samenwerkende keten kent om de rechtshandhaving te bevorderen. Daarom ondersteunt Nederland Sint Maarten hierin, onder meer door investeringen in het gevangeniswezen op Sint Maarten. Het beoordelen van het effect van het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen voor het vertrouwen in- en het functioneren van de rechtshandhavingsketen is echter aan Sint Maarten zelf.
Onderschrijft u de conclusie uit de beleidsdoorlichting van artikel 1 van de Begroting Koninkrijksrelaties dat door de Nederlandse investeringen in de rechtshandhavingsketen een scheefgroei is ontstaan omdat deze niet op evenwichtige wijze plaatsvinden?2
De in de vraagstelling aangehaalde scheefgroei kent zijn oorzaak in de achterblijvende investeringen van de landen in de lokale diensten. De onderzoekers van beleidsdoorlichting artikel 1 geven aan dat Nederland niet in alle schakels binnen de keten investeert, waardoor de scheefgroei onbedoeld wel versterkt wordt.4 In de kabinetsreactie hierop heeft de Staatssecretaris van BZK daarom aangekondigd samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie tot een heroverweging te komen van de wijze waarop Nederland om wil gaan met het versterken van de rechtsstaat en het verbeteren van goed bestuur in de landen, waarin ook aandacht zal worden besteed aan deze scheefgroei. Uw Kamer wordt hierover eind 2023 geïnformeerd.
Bent u van mening dat de huidige opstopping aan het einde van de Sint Maartense justitieketen, namelijk bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, te wijten is aan onevenredig grote investeringen in de delen van de strafrechtketen die zich bezig houden met opsporing, vervolging en berechting?
Op grond van de beleidsdoorlichting van artikel 1 concludeer ik dat Nederland niet in alle schakels binnen de keten investeert. Dit kan een risico vormen voor scheefgroei in de rechtshandhavingsketen. Nederland heeft daarom de samenwerking met Sint Maarten op het gevangeniswezen in de afgelopen jaren geïntensiveerd, nu daar grote knelpunten zitten. Het is echter niet aan Nederland om de justitieketen te beoordelen. Dat neemt niet weg dat Nederland in gesprek is met de landen over de mogelijke oorzaken van de disbalans en gezamenlijke prioriteiten van de landen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11.
Heeft u aanwijzingen om aan te nemen dat van een dergelijke scheefgroei ook sprake is in de justitieketen van Curaçao of Aruba?
Ja. Ook Curaçao en Aruba geven te kennen te maken te hebben met scheefgroei. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg op 18 januari 2023 hebben de vier Ministers van Justitie hier uitgebreid bij stilgestaan. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hiervan op 4 april jl een terugkoppeling gestuurd.5
Bent u voornemens om opvolging te geven aan de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om toekomstige investeringen in de strafrechtketens van de landen steeds te doen op basis van het totale beeld van de keten, om opstoppingen elders in te keten te voorkomen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 1 aangekondigd dat er gewerkt wordt aan een herijking van de Nederlandse inzet in de rechtsstaat van de landen. De aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting zijn hierbij het uitgangspunt. Er is daarbij dus nadrukkelijk aandacht voor het evenwicht in de rechtshandhavingsketen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de bouw van een nieuwe gevangenis op Sint Maarten door United Nations Office for Project Services (UNOPS)? Wat is de beoogde opleverdatum?
Op 7 december 2022 zijn Sint Maarten en Nederland met UNOPS een overeenkomst aangegaan voor fase I van de bouw van een nieuwe gevangenis op Sint Maarten, waarover de Staatssecretaris van BZK uw Kamer destijds heeft geïnformeerd.6 Fase 1 is volledig door Nederland gefinancierd voor een bedrag van € 4 mln., vanuit de € 30 mln. die eenmalig beschikbaar is gesteld vanuit het kabinet (zie ook het antwoord op vraag 3).
In februari 2023 is UNOPS met de activiteiten voor fase I op Sint Maarten gestart. Dit jaar zullen Sint Maarten, Nederland en UNOPS starten met de voorbereidende gesprekken om te komen tot ondertekening van fase II van het nieuwbouwproject: de daadwerkelijke bouw van de nieuwe gevangenis. Nederland heeft hiervoor een bedrag van € 16 mln. beschikbaar, de overige kosten zal Sint Maarten moeten bijdragen. Dit laat onverlet dat Sint Maarten structurele financiële middelen voor het nieuwbouwtraject en de exploitatie van de nieuwe gevangenis in de begroting zal moeten vrijmaken. Mochten Sint Maarten, Nederland en UNOPS ook de overeenkomst van fase II aangaan, is de beoogde opleverdatum van de nieuwe detentiefaciliteit 2028.
Hoe groot is het acute tekort aan detentiecapaciteit op Sint Maarten?
Omdat de rechtshandhaving een landsaangelegenheid van Sint Maarten betreft, is het al dan niet verstrekken van deze informatie ook aan Sint Maarten zelf.
Kunt u toezeggen om bij het eerst volgende Vierlandenoverleg met de regering van Sint Maarten in gesprek te gaan over het oplossen van het acute probleem van gevangenisstraffen die niet ten uitvoer worden gelegd? Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd?
Er zijn recent gesprekken gevoerd met Sint Maarten om te bezien welke bijstand Nederland kan leveren om het acute probleem van celcapaciteit op te lossen, onder andere door het tijdelijk overplaatsen van gedetineerden naar Nederland. Om te komen tot oplossingen voor de disbalans in de justitieketen is tijdens het afgelopen JVO uitgebreid stilgestaan bij mogelijke oorzaken van de gesignaleerde disbalans, de gezamenlijke prioriteiten van de landen, de gevolgen die de scheefgroei heeft voor de samenwerking, en het belang dat toekomstige investeringen de scheefgroei niet verder vergroten. Daarnaast is afgesproken dat het gesprek tussen de landen de komende periode op ambtelijk niveau wordt voortgezet. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) zal hierbij nauw optrekken met het Ministerie van BZK.
Welke mogelijkheden ziet u om in Sint Maarten opgelegde gevangenisstraffen elders in het Koninkrijk ten uitvoer te leggen?
Om als landen binnen het Koninkrijk elkaar te kunnen bijstaan bij het ten uitvoerleggen van straffen en maatregelen, bestaan sinds 2014 vier Onderlinge Regelingen Detentiecapaciteit (ORD). De ORD regelt de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid. De Openbare Ministeries van de landen dienen hun verzoek om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit door tussenkomst van de Procureur Generaal tot de Minister van Justitie van het aangezochte land te richten.
Momenteel verblijven in Europees Nederland negentien gedetineerden vanuit Sint Maarten. Negen gedetineerden zijn overgebracht op grond van dringende redenen van veiligheid en tien gedetineerden resteren van de groep van 31 die in 2017 overgeplaatst in het kader van de orkanen Irma en Maria. Er is een verzoek gedaan voor tijdelijke overplaatsing van 12 additionele gedetineerden vanuit Sint Maarten. Inmiddels zijn de eerste 7 aanvragen gehonoreerd. Deze gedetineerden zijn reeds overgekomen naar Nederland. De overige 5 verzoeken zijn op dit moment in behandeling. Met het huidige verzoek komt dit aantal op een totaal van 31 gedetineerden waarbij de data voor voorwaardelijke invrijheidstelling liggen tussen 2024 en 2035.
Ik wil graag benadrukken dat het overbrengen van gedetineerden elders in het Koninkrijk geen structurele oplossing voor het cellentekort in de Pointe Blanche gevangenis in Sint Maarten is. Daarom vinden er gesprekken plaats met Sint Maarten om te bezien op welke wijze de celcapaciteit vergroot kan worden totdat de nieuwbouw er is. Verder is het aan Sint Maarten zelf om te kijken hoe de beschikbare celcapaciteit optimaal benut kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan anders straffen, bijvoorbeeld door inzet van elektronische detentie, Of aan het gereedmaken en in gebruik nemen van de andere detentiefaciliteiten op het eiland.
Discriminatie van moslims door banken |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over discriminatie van moslims door financiële instellingen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat bij het Meldpunt slachtoffers profilering banken veel meldingen binnen zijn gekomen van moslims die door banken gediscrimineerd zijn?
Mij hebben verschillende signalen bereikt dat burgers discriminatie ervaren naar aanleiding van de detectie van witwassen, financieren van terrorisme en fraude door banken. Ik ben daarvan geschrokken. Dit moet zeer vervelend en frustrerend zijn voor de betrokkenen en ik neem deze signalen dan ook zeer serieus. Discriminatie op grond van religie – of op andere gronden – is onacceptabel. Om naar aanleiding van de signalen meer duidelijkheid te krijgen, wil ik de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Ik ben momenteel met de NVB, DNB, AFM, NCDR en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Klopt het dat de stichting die dit meldpunt heeft opgezet, werd geweigerd door de Regiobank om een rekening te openen, omdat religieuze organisaties niet zouden passen bij de doelgroep van deze bank?
Regiobank heeft desgevraagd aangegeven geen toelichting te kunnen geven op individuele gevallen. In het algemeen geeft Regiobank aan dat het weigeren van religieuze instellingen geen onderdeel uitmaakt van haar beleid.
Klopt het dat een Pakistaanse achternaam of de voornaam Mohammed of het bestellen van een islamitisch boek bij bol.com al kan leiden tot allerlei aanvullende vragen van een bank?
Ik licht allereerst de basis van de werkwijze van banken toe. Banken dienen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) cliëntonderzoek te verrichten, de transacties van hun cliënten te monitoren, risico’s te mitigeren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Dit dienen zij risicogebaseerd te doen. Dat betekent dat het onderzoek en eventuele maatregelen die de bank treft bij grotere risico’s zwaarder dienen te zijn dan bij lagere risico’s. Het kan zo zijn dat een bank aanvullende vragen stelt aan een cliënt. Dit kan verschillende redenen hebben. Mogelijk mist de bank bepaalde informatie om vast te stellen of een cliënt een hoog of laag risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich mee brengt. Ook kan het zo zijn dat een cliënt een transactie uitvoert die ongebruikelijk lijkt voor die specifieke cliënt. Ook voor aanvullende vragen is de risicogebaseerde benadering het uitgangspunt.
Met het oog op het bovenstaande, zou het niet getuigen van een risicogebaseerde benadering als een bank enkel naar aanleiding van een bepaalde achternaam, voornaam of bestelling van een boek aanvullende vragen zou stellen. Dat neemt vanzelfsprekend niet weg dat er sprake kan zijn van andere omstandigheden die aanvullende vragen in dergelijke gevallen rechtvaardigen.
Klopt het dat vragen moeten worden beantwoord over hoe men aan het geld komt, ook als het om relatief beperkte bedragen gaat?
Het kan zo zijn dat een bank in het kader van mitigeren van risico’s (zie ook de toelichting onder vraag 4) het nodig vindt om in een specifiek geval te vragen naar de herkomst van de middelen. Wederom is ook hier de risicogebaseerde benadering het uitgangspunt. Dergelijke vragen kunnen ook bij relatief kleine bedragen gesteld worden. Bij witwassen en financiering van terrorisme2 is «smurfen»3 een bekende methode van criminelen om te proberen te ontkomen aan de detectie van banken.4 Dit betekent nadrukkelijk niet dat banken alle cliënten moeten bevragen over de herkomst van alle kleine overboekingen. Dit betekent – in lijn met de risicogebaseerde benadering – wel dat als de risicoanalyse van de bank daar aanleiding toe geeft, het mogelijk is dat een bank het noodzakelijk vindt om aanvullende vragen te stellen over de herkomst van relatief beperkte bedragen.
Overigens zijn banken verplicht bij transacties die gerelateerd zijn aan staten die zijn aangewezen als staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme, op grond van artikel 9 van de Wwft, informatie te verzamelen over de herkomst van het vermogen van de cliënt.5
Klopt het dat dit nooit de bedoeling is geweest van de Wwft? Zo nee, waarom is deze discriminerende wetgeving dan opgesteld? Zo ja, kunt u deze wetgeving dan zo snel mogelijk aanpassen, zodat deze geen discriminatoire gevolgen meer heeft?
Uiteraard is discriminatie absoluut niet de bedoeling of gedachte achter de Wwft. De signalen die ik heb ontvangen zien vooralsnog op de uitvoering. Daarom vind ik het als eerste stap, zoals toegelicht onder vraag 2, belangrijk om te onderzoeken of de uitvoering van deze wetgeving discriminatoire gevolgen heeft en zo ja, waar dat aan ligt. Als ik de resultaten daarvan heb, dan kan ik conclusies trekken over wat er verder moet gebeuren. Mocht uit dit onderzoek blijken dat de wet- en regelgeving ten grondslag ligt aan discriminatie bij de uitvoering ervan, dan is dit vanzelfsprekend aanleiding om te bezien hoe dit opgelost kan worden.
Klopt het dat ook binnen het huidige wettelijke kader van de Wwft het begrip «ongebruikelijke transacties» veel te breed wordt uitgelegd?
Ik heb geen signalen ontvangen dat banken bij het melden van ongebruikelijke transacties het wettelijk kader van de Wwft te breed uitleggen. Banken zijn verplicht een ongebruikelijke transactie te melden aan de FIU-Nederland.6 Of een transactie ongebruikelijk is, bepaalt een instelling aan de hand van indicatoren uit de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wwft. Hierin is een lijst met objectieve indicatoren opgenomen. Het gaat hierbij om transacties boven een bepaalde drempelwaarde. Daarnaast geldt ook een subjectieve indicator om ongebruikelijke transacties vast te stellen: een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. Voor de subjectieve indicator geldt geen drempelwaarde. Voldoet een transactie aan één of meerdere indicatoren, dan dient de bank de transactie te melden bij de FIU-Nederland.
Het stellen van aanvullende vragen is geen verplichting uit de Wwft en er zijn geen indicatoren geformuleerd in de wet- en regelgeving voor het stellen van aanvullende vragen. Banken stellen aanvullende vragen in het kader van het cliëntonderzoek, zodat ze een risico-inschatting kunnen maken, indien nodig mitigerende maatregelen kunnen treffen en ongebruikelijke transacties kunnen melden. Banken bepalen zodoende zelf wanneer ze het nodig vinden om aanvullende vragen te stellen.
Wat kunt u doen om de meldingen terug te brengen naar transacties, die echt met witwassen en terrorisme financiering te maken hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Boven welk bedragen moeten er aanvullende vragen worden gesteld, danwel een melding bij de Financial Intelligence Unit (FIU) worden gedaan?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er een sanctielijst bestaat met namen, die altijd leiden tot onderzoek met aanvullende vragen, danwel een melding aan de FIU?
Sanctielijsten zijn onder meer opgenomen in sanctieverordeningen van de Europese Unie. Die sancties hebben betrekking op onder meer internationale veiligheid, mensenrechten en de naleving van het internationaal recht. Zo zijn er bijvoorbeeld EU-sancties (bevriezingsmaatregelen en andere beperkingen) ingesteld tegen personen en entiteiten betrokken bij terrorisme of de Russische invasie van Oekraïne; zij zijn opgenomen in sanctielijsten bij die verordeningen. Daarnaast is er een nationale sanctielijst terrorisme. 7 In die sanctielijst zijn personen en entiteiten vermeld ten aanzien waarvan bevriezingsmaatregelen gelden op grond van nationale (Nederlandse) regelgeving.
Iedereen moet zich houden aan sancties. Specifiek voor financiële instellingen en trustkantoren geldt op grond van de Sanctiewet 1977 dat zij verplicht zijn om te controleren of een betrokkene bij een transactie (relatie) voorkomt op één of meerdere sanctielijsten. Als een relatie op een sanctielijst voorkomt, dan moet de instelling dit melden bij de relevante toezichthouder. Daarnaast zijn financiële instellingen zoals banken verplicht om (voorgenomen) transacties met betrokkenheid van een partij die is vermeld op een EU-sanctielijst inzake terrorisme te melden aan FIU-Nederland.
Daarnaast moeten meldingsplichtige instellingen beoordelen of (voorgenomen) transacties ongebruikelijk zijn, en die transacties melden bij de FIU-Nederland. Daartoe zijn in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 indicatoren opgenomen, waaronder «een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme». Het is de verantwoordelijkheid van de meldingsplichtige instellingen hoe zij die beoordeling inrichten; daarbij kan sprake zijn van onderzoek met aanvullende vragen. Als een betrokkene vermeld is op een sanctielijst, dan dienen meldingsplichtige instellingen daar rekening mee te houden. Als bijvoorbeeld een betrokkene op een sanctielijst inzake terrorisme is vermeld, dan is het aan de instelling om te monitoren of er aanleiding is om te veronderstellen dat die transactie verband kan houden met financieren van terrorisme.
Klopt het dat het aantal meldingen van de banken aan de FIU zeer hoog is? Hoeveel meldingen zijn dit op jaarbasis?
In 2021 heeft de FIU-Nederland 262.991 meldingen vanuit banken ontvangen. Banken melden, na betaaldienstverleners, de meeste ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland. Banken hebben vergeleken met veel andere poortwachters, zoals notarissen, handelaren en makelaars, dan ook een aanzienlijk hogere totale hoeveelheid transacties.
Klopt het ook dat deze FIU slechts een beperkt aantal fte heeft en met de meeste meldingen helemaal niets kan? Klopt het dat dit ook een reden kan zijn om de definitie van «ongebruikelijke transacties» te versmallen naar de echt zorgwekkende transacties?
De FIU-Nederland is de autoriteit waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door instellingen. De FIU-Nederland analyseert de meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is aan hen om daarna te bezien of eventueel nader onderzoek nodig en mogelijk is.
In Nederland is het meldsysteem zo ingericht dat poortwachters ongebruikelijke transacties moeten melden. Deze worden vervolgens door de FIU-Nederland onderzocht en eventueel verdacht verklaard. Deze keuze is bewust gemaakt. Om te beginnen is het systeem hiermee zo laagdrempelig mogelijk gemaakt voor poortwachters, die niet hoeven te onderzoeken of een transactie ook daadwerkelijk verdacht is. Hiermee worden de lasten van poortwachters beperkt. Daarnaast levert dit systeem een beter resultaat op, omdat de FIU-Nederland beter geëquipeerd is dan poortwachters dat zijn om te bepalen welke transacties verdacht zijn. De FIU-Nederland beschikt immers over meer informatie om de meldingen van ongebruikelijke transacties te analyseren, zoals informatie uit andere meldingen en strafrechtelijke informatie. Het Nederlandse stelsel om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen en te bestrijden is recent nog als robuust beoordeeld door de Financial Action Task Force. Daarom heeft het kabinet in de beleidsagenda aanpak van witwassen8 geconcludeerd geen aanleiding te zien voor fundamentele aanpassingen van het stelsel. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de FIU-Nederland en er wordt doorlopend bezien of deze investeringen voldoende zijn. Zo is en wordt de formatie van de FIU-Nederland nog verder uitgebreid en wordt extra ingezet op verbeteringen in technologie, kennis en expertise om de meldingen van ongebruikelijke transacties te analyseren. Hiermee wordt ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland.
Ook heeft de FIU-Nederland desgevraagd aangegeven dat het niet klopt dat met de meeste meldingen helemaal niets wordt gedaan. Zo worden alle ongebruikelijke transacties middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend en indien van toepassing verdacht verklaard. Ook worden naar aanleiding van specifieke verzoeken door de opsporingsdiensten alle transacties verdacht verklaard die betrekking hebben op deze verzoeken. Verder worden de meldingen die niet direct worden doorgemeld als verdachte transactie gebruikt voor strategische en operationele analysedoeleinden en onderzoek naar nieuwe typologieën, trends, fenomenen en modus operandi.
Is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de toezichthouder op de Wwft? Zo nee, welke instantie houdt hier dan toezicht op?
De Autoriteit Financiële Markten is een van de zes toezichthouders op de Wwft. De verschillende toezichthouders houden toezicht op verschillende poortwachters. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende toezichthouders en de poortwachters waar zij toezicht op uitoefenen.
Autoriteit Financiële Markten
• Beleggingsondernemingen;
• Beleggingsinstellingen;
• Instellingen voor collectieve beleggingen in effecten;
• Financiële dienstverleners voor zover zij levensverzekeringen afsluiten.
Bureau Toezicht Wwft
• (Bemiddelaars bij) aan- en verkopers van goederen;
• Aan- en verkopers van kunstvoorwerpen
• Makelaars en bemiddelaars in onroerende zaken en huurovereenkomsten;
• Taxateurs van onroerende zaken;
• Exploitanten van pandhuizen;
• Domicilieverleners.
De Nederlandsche Bank
• Aanbieders cryptodiensten;
• Banken;
• Bijkantoren;
• Levensverzekeraars;
• Betaaldienstverleners en -agenten;
• Elektronisch geldinstellingen;
• Premiepensioeninstellingen;
• Trustkantoren;
• Wisselinstellingen;
• Instellingen genoemd in artikel 1a, derde lid, onder a van de Wwft.
Bureau Financieel Toezicht
• Accountants;
• Belastingadviseurs;
• Notarissen.
Elf dekens van de orde van advocaten in de arrondissementen
Advocaten.
Kansspelautoriteit
Kansspelaanbieders.
Welke rol kan de toezichthouder spelen om te bewerkstelligen dat de Wwft geen discriminatoire werking heeft?
Het is primair aan de banken om te voorkomen dat zij discrimineren bij het uitvoeren van hun verplichtingen uit de Wwft. DNB houdt toezicht op de uitvoering van de verplichtingen uit de Wwft door banken. Hoewel discriminatie niet de primaire focus is van DNB, kan DNB banken wel aanspreken als zij vaststelt dat banken het risico op discriminatie bij de uitvoering van verplichtingen uit de Wwft onvoldoende beheersen. Daarnaast kan discriminatie ook uit hoofde van andere taken tegengegaan worden. Zo is DNB als centrale bank verantwoordelijk voor het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. Die goede werking van het betalingsverkeer interpreteert DNB traditioneel als een veilig, efficiënt, betrouwbaar en toegankelijk betalingsverkeer. Dit houdt onder meer in dat banken niet discrimineren. DNB kan banken oproepen maatregelen te nemen om te voorkomen dat burgers gediscrimineerd worden bij het verkrijgen van toegang tot een betaalrekening. Ten slotte dienen banken een beheerste en integere bedrijfsvoering te hebben.9 In het geval dat DNB vaststelt dat banken het risico op discriminatie in hun bedrijfsvoering of beleid onvoldoende beheersen, kunnen banken vanuit het toezicht daarop aangesproken worden. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen.
Klopt het dat ook andere financiële instellingen, zoals notariskantoren, de Wwft te streng toepassen? Klopt het dat een islamitische stichting die in Limburg een begraafplaats wilde financieren, geweigerd werd door een notariskantoor?
Het bureau van de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft bevestigd dat een Limburgse islamitische stichting die een begraafplaats wilde financieren door een aantal notariskantoren is geweigerd met een beroep op de Wwft. De NCDR heeft dit signaal ontvangen in een gesprek met verschillende moslimkoepelorganisaties. Zowel de Koninklijk Beroepsorganisatie voor het Notariaat (KNB) als de toezichthouder het Bureau Financieel Toezicht (BFT) zijn (nog) niet bekend met de geschetste casus.
Zowel de KNB als het BFT herkennen in het algemeen niet het beeld dat notarissen de Wwft te streng zouden toepassen. Notarissen hebben net als andere poortwachters een belangrijke maatschappelijke rol in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Net als alle meldingsplichtige instellingen zijn notarissen in het kader van de Wwft verplicht cliëntenonderzoek te doen en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Notarissen dienen dit risicogebaseerd te doen: dat betekent dat de wijze waarop het cliëntenonderzoek plaatsvindt steeds dient te worden afgestemd op de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme van een concreet geval.
Specifiek voor notarissen geldt ook de Wet op het notarisambt (Wna). Op grond van artikel 21 van de Wna is de notaris in beginsel verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten (ministerieplicht). De notaris moet echter dienst weigeren wanneer naar zijn of haar redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheden die van hem worden verlangd, leiden tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer andere gegronde redenen voor weigering zijn. In gevallen waarin iemand meent dat de notaris ten onrechte zijn dienst weigert, kan een signaal aan BFT worden afgegeven en staat de weg naar de civiele rechter of tuchtrechter open.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR), de heer Baldewsingh, dat moslims door banken en financiële instellingen structureel worden gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2, neem ik deze signalen zeer serieus en ga ik de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken.
Deelt u de mening van de NCDR dat er een breed onderzoek moet komen om het probleem in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Wat kunt u doen om dit onderzoek te faciliteren en te financieren?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Klopt het dat 55 procent van de moslims regelmatig discriminatie ervaart? Welke conclusie trekt u hieruit?
Onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie laat zien dat dat 55% van de Nederlandse moslims op dagelijkse basis discriminatie ervaart. Als de mensen worden meegeteld die nog twijfelen of ze gediscrimineerd zijn op basis van hun islamitische geloof dan gaat het om een percentage van 69%. Discriminatie, waaronder discriminatie van moslims, is onacceptabel. De signalen en cijfers over de aard en omvang van moslimdiscriminatie zijn zorgelijk. Het is een ernstige zaak, met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, en ontwrichtend voor onze samenleving.
Klopt het dat van alle discriminatiemeldingen bij de politie het 67 procent moslims betreft en bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) 65 procent? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee, dat klopt niet. De percentages genoemd in de vraag (67% voor wat betreft politie en 65% voor wat betreft ADV’s) betreffen de percentages van enerzijds de door politie geregistreerde incidenten verband houdend met het islamitisch geloof en anderzijds het aantal discriminatiemeldingen verband houdend met het islamitisch geloof bij ADV’s binnen de discriminatiegrond godsdienst.Deze informatie is afkomstig uit de jaarlijkse multi-agency rapportage met discriminatiecijfers over het jaar 2021.10 Op 25 april jl. is de jaarlijkse multiagency-rapportage met discriminatiecijfers over het jaar 2022 gepubliceerd en aan uw Kamer aangeboden.11 Relevante data uit deze rapportages zijn in onderstaand tabel op een rij gezet.
2021
%
2022
%
2021
%
2022
%
Totaal aantal geregistreerde incidenten / discriminatiemeldingen
6.580
100%
6.738
100%
6.922
100%
5.281
100%
waarvan, discriminatie incidenten godsdienst
183
3%
173
3%
253
4%
299
6%
waarvan discriminatie incidenten / discriminatiemeldingen islamitisch geloof
122
2%
161
2%
165
2%
230
4%
*Percentages zijn afgerond
De cijfers van de jaren 2021 en 2022 naast elkaar leggend, kan worden geconcludeerd dat zowel bij de politie als bij de ADV’s een groter aantal zaken over discriminatie op grond van het islamitisch geloof is geregistreerd. Terughoudendheid is geboden bij het trekken van conclusies bij deze cijfers. De stijging van het aantal geregistreerde zaken over discriminatie op grond van het islamitisch geloof is mogelijk het gevolg van een verbeterde, meer specifieke, rapportage bij de betrokken instanties. De inzet is vanzelfsprekend dat dit nog verder verbeterd wordt.
Deelt u de mening van de NCDR dat een breed onderzoek en een nationaal debat moet komen over de positie van moslims in de Nederlandse samenleving? En dat dit moet leiden tot daarbij passende acties? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW laat momenteel een nationaal onderzoek starten waarin verdiepend wordt gekeken waar en hoe, in welke contexten en specifieke situaties, moslims discriminatie ervaren en welke effectieve aanvullende (beleids)interventies er zijn en waar de grootste impact te bereiken is om deze specifieke vorm van discriminatie tegen te gaan. Dit moet inzicht geven in of de aanpak van moslimdiscriminatie op de juiste weg is en of er nog mogelijkheden onbenut zijn. Wanneer er signalen zijn uit de samenleving dat mensen, waaronder moslims, discriminatie ervaren, is dat reden voor het kabinet om verdiepend te onderzoeken wat er precies gebeurt en wat eraan gedaan kan worden. Het tegengaan van alle vormen van discriminatie en racisme is een verantwoordelijkheid van ons allemaal.
Herinnert u zich de breed aangenomen motie-Azarkan van 30 maart 2023, die vroeg om op korte termijn een onderzoek te doen naar risicoselecties, die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken?2
Ik ga de uitvoering van deze motie meenemen in het onderzoek dat ik noemde in de beantwoording van vraag 2. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Heeft u dit onderzoek inmiddels gestart dan wel afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Welke bevindingen en conclusies komen er uit dit onderzoek naar voren?
Zie antwoord vraag 23.
Wanneer kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 23.