Bent u bekend met het bericht «Transgender teenager is sixth Russian LGBT asylum seeker to die in Dutch detention in three years»?1
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat een minderjarige asielzoeker, die onder toezicht van de Nederlandse overheid staat, zo aan haar lot is overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de situatie van Alice S. en welke stappen heeft u toen ondernomen? Heeft u naar aanleiding van haar overlijden contact opgenomen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en LGBT Asylum Support? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien ondernomen?
Is het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels op de hoogte gesteld van het overlijden van Alice S.? Zo ja, wat is het oordeel van het OM? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twaalfde brandbrief van LGBT+ Asylum Support over deze zaak?
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het overlijden van Alice S., zodat duidelijk wordt wat de gemaakte fouten zijn en wat de lessen zijn die geleerd kunnen worden?
Acht u het aanvaardbaar dat LHBTIQ+-asielzoekers hier in Nederland in onveilige situaties verkeren, terwijl voor hen hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit juist vaak de aanleiding is om hun land van herkomst te verlaten?2 Zo nee, welke stappen onderneemt u hiertegen?
Bent u op de hoogte van de structurele onveilige situaties waarin LHBTIQ+-asielzoekers in Nederland verkeren en het toenemende aantal meldingen van deze situaties?3 Zo ja, welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de LHBTIQ+-asielzoekers gepaste opvang te bieden en te beschermen, specifiek ook in de crisisnoodopvangplekken en specifiek voor minderjarigen? Bent u van mening dat deze maatregelen voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Hoeveel meldingen van onveilige situaties, geweld of discriminatie tegen LHBTIQ+-asielzoekers, en specifiek minderjarigen zijn bij u bekend over de afgelopen vijf jaar en hoe vaak is hierbij iemand komen te overlijden?
Hoe worden meldingen die bij LGBT Ayslum Support binnenkomen onderzocht, opgevolgd en leiden deze meldingen tot maatregelen om de situatie van deze asielzoekers te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van LHBTIQ+-units in asielzoekerscentra, waarin LHBTIQ+-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden? Hoe kijkt u aan tegen dergelijke units specifiek voor minderjarige asielzoekers?
De gevolgen van bezuinigingen op het Mensenrechtenfonds |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens blijft te bezuinigen op het Mensenrechtenfonds (MRF), ondanks dat dit het voornaamste financiële instrument is om mensenrechten te bevorderen?1
Het mensenrechtenfonds (MRF) blijft voor dit kabinet het voornaamste financiële instrument om mensenrechten wereldwijd te bevorderen. De bezuinigingsopdracht dwingt het kabinet wel om scherpere keuzes te maken gericht op een effectief en resultaatgericht mensenrechtenbeleid. Het MRF is zoveel als mogelijk ontzien aangezien bevorderen van mensenrechten een prioriteit vormt.
In 2024 bedroeg het budget voor het totale MRF (zowel centraal als decentraal) EUR 59.302.000. Om voor 2025 aan de opdracht van het Hoofdlijnenakkoord te voldoen zijn de bezuinigingen op het mensenrechtenfonds naar rato verdeeld binnen de beschikbare budgettaire ruimte, zoals dat ook voor andere budgetplaatsen is gedaan. Gezien het belang van het mensenrechtenfonds en de leidende rol die Nederland speelt op een aantal prioritaire thema’s is een deel van deze naar rato-bezuinigingen op het mensenrechtenfonds voor 2025 juist verminderd, met een bedrag van EUR 500.000. Het totaal beschikbaar budget voor MRF voor 2025 is EUR 44.403.000.
In 2026 is er EUR 43.963.000 beschikbaar (waarvan ODA: 23.216.000 en non-ODA: 20.747.000). Voor 2026 en verder zullen nadere beleidskeuzes gemaakt moeten worden om de bezuinigingen (ODA en non-ODA) op het Mensenrechtenfonds verder uit te werken.
Welke gevolgen hebben de aangekondigde bezuinigingen op het MRF voor de effectiviteit en impact van de Nederlandse inzet op mensenrechten wereldwijd?
Het kabinet erkent dat de programmatische bezuinigingen op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede de taakstelling weerslag zullen hebben op de reikwijdte van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. We zullen niet meer met mensenrechtenprojecten in 84 landen actief kunnen zijn. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IOB-rapport, dient het ambitieniveau van Nederland te worden bijgesteld, al blijft Nederland in vergelijking met veel andere landen veel aan mensenrechten doen.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar maximale effectiviteit binnen de beschikbare ruimte. Door een gerichtere thematische en geografische inzet van het decentrale mensenrechtenfonds beoogt het kabinet de impact van het mensenrechtenbeleid te behouden in die landen waar Nederland aantoonbaar verschil kan maken. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten en zullen we ook in landen waar geen MRF beschikbaar is de bilaterale dialoog over het belang van bescherming en bevordering van mensenrechten, democratie en internationale rechtsorde niet uit de weg gaan.
Op welke manier weegt u mee dat de Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten voor een groot deel steunt op samenwerking met maatschappelijke organisaties? Hoe wordt voorkomen dat deze positie verzwakt door de hervormingen en bezuinigingen, aangezien maatschappelijke organisaties door verminderde financiering mogelijk minder capaciteit hebben om hieraan bij te dragen?
De Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten zal logischerwijs veranderen wanneer het aantal partnerlanden, en daarmee het aantal samenwerkingspartners, wordt teruggebracht. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Tegelijkertijd gaat de kennis en expertise van maatschappelijke organisaties, die het mensenrechtenbeleid voeden, niet verloren. In het nieuwe beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp komt ook een instrument voor het promoten en beschermen van mensenrechten, met een focus op lhbtiq+ en vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals diverse instrumenten gericht op de rechten en positie van vrouwen. De Safety for Voices-partnerschappen gericht op de veiligheid van journalisten en mensenrechtenverdedigers lopen bovendien door tot 2027. Via dergelijke centrale programma’s ontvangt het ministerie dus ook informatie op de vijf thematische mensenrechtenprioriteiten. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten.
Hoe zal het kabinet opvolging geven aan de aanbevelingen over het MRF uit de recent gepubliceerde IOB-evaluatie over het mensenrechtenbeleid?2
In de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie verwelkomt het kabinet de hoofdconclusies, aanbevelingen en de constructief kritische toon van het IOB-rapport. De reactie bevat tevens een overzicht van de te nemen vervolgstappen per thema. Voor de toelichting over de uitgebreide opvolging verwijs ik uw Kamer naar de kabinetsreactie.
Specifiek op het mensenrechtenfonds onderschrijft het kabinet de noodzaak tot meer focus en strategische aansturing van de mensenrechteninzet in de landen waar Nederland actief is. Dit zal plaatsvinden door het aantal landen en het aantal thema’s waarop wordt ingezet te beperken op basis van duidelijke beleidsmatige criteria.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking van de inperking van het mensenrechtenfonds in aanloop naar het jaarlijkse mensenrechtendebat, voorzien op 30 juni 2025.
Welke afwegingen spelen een rol bij het selecteren van de ambassades die MRF-budget zullen ontvangen?
Het proces voor de strategische herinrichting van het decentrale gedeelte van het mensenrechten fonds is momenteel nog gaande. Op basis van de IOB-aanbevelingen zal de geografische opzet en het aantal partnerlanden worden beperkt. In dit proces is een aantal factoren meegewogen, waaronder de mensenrechtensituatie in het land, de beschikbare Nederlandse invloed en expertise, de impact van de Nederlandse inzet alsmede de bredere Nederlandse belangen in het land.
Wanneer wordt bekend gemaakt hoe de MRF-budgetten per ambassade voor 2025 worden belegd? Kunt u, wanneer u de Kamer informeert over de voortgang van de uitwerking, een overzicht geven van de MRF-budgetten per ambassade voor 2025?
De bezuinigingen op het decentrale mensenrechtenfonds zijn voor 2025 al berekend. Door de beperking van de zogenaamde «vrije ruimte» (middelen die nog niet waren vastgelegd in contracten of verplichtingen) kregen ambassades vanaf 2025 minder financiële ruimte om het mensenrechtenfonds decentraal in te zetten. Dit gold voor alle posten die aanspraak maakten op het decentrale mensrenrechtenfonds.
Voor 2026 en verder is het kabinet op dit moment bezig met de herinrichting van het decentrale mensenrechtenfonds. Deze zal gebaseerd zijn de IOB-aanbevelingen en is mede ingegeven door de bezuinigingsopdracht. We zullen het MRF zoveel als mogelijk blijven ontzien.
Conform bestaande praktijk ontvangt uw Kamer jaarlijks een rapportage over het mensenrechtenbeleid. In het rapport over 2025 (voorzien voor het voorjaar 2026) zal een overzicht worden opgenomen van de inzet van het mensenrechtenfonds, uitgesplitst per regio en thema. Een volledige landenlijst met toekenningen per post kan, gelet op de gevoeligheid van het onderwerp en de veiligheid van betrokken collega’s en implementatiepartners, niet openbaar gemaakt worden. Deze kan desgewenst ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer worden gedeeld.
Zullen er consultaties plaatsvinden met mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld om de strategische keuzes in de hervorming van het decentrale MRF te onderbouwen? Zo ja, op welke manier? Worden hierbij ook lokale stakeholders betrokken?
Het decentrale gedeelte van het mensenrechtenfonds wordt door het postennet lokaal ingezet om organisaties te steunen die zich op verschillende manieren inzetten voor mensenrechten. De herinrichting van dit gedeelte van het fonds wordt op dit moment uitgewerkt op basis van de IOB-aanbevelingen. Dit proces vindt plaats in nauw overleg met de betrokken regiodirecties en posten. Daarnaast ga ik op 12 mei a.s. in gesprek met de leden van het Breed Mensenrechten Overleg (BMO) over de kabinetsreactie op het IOB-rapport.
Welke stappen onderneemt u om donorcoördinatie te verbeteren, zodat met de op handen zijnde hervormingen en bezuinigingen geen grote onvoorziene financieringsgaten ontstaan, ook in het licht van de desastreuze bezuinigingen op mensenrechtenprogramma’s door USAID en andere donoren?
De herziening van de Amerikaanse buitenlandse hulp op bilateraal en multilateraal niveau en de aangekondigde en reeds doorgevoerde bezuinigingen door diverse gelijkgezinde donorlanden zullen wereldwijd grote gevolgen hebben. Het voortbestaan van veel lokale niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties staat wereldwijd onder druk. Op korte termijn zal het financieringsgat niet op te vullen zijn, ook niet met verbeterde donorcoördinatie. Wel zal er de komende jaren met gelijkgezinde landen veel meer gecoördineerd en samengewerkt moeten worden. In EU verband zal de komende tijd bekeken moeten worden wat er gedaan kan worden om belangrijke organisaties en mensenrechtenverdedigers wereldwijd effectief te kunnen blijven ondersteunen.
Nederland bespreekt ook met gelijkgezinde partners wat de mogelijkheden zijn om de meest urgente noden te adresseren. Zo werkt Nederland momenteel samen met Tsjechië en een aantal andere Europese landen om duurzame financiering te vinden voor Radio Free Europe. Daarnaast heeft Nederland recent een urgente financiële bijdrage kunnen leveren aan het in stand houden van radio Dabanga in Soedan.
Worden mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd bij de totstandkoming van de overkoepelende toolkits voor de posten, die u in uw kabinetsreactie op de IOB-evaluatie heeft aangekondigd? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie, wordt momenteel gewerkt aan een overkoepelende toolkit ter ondersteuning van de posten. De terms of reference voor deze toolkit is in ontwikkeling en het vergaren van input vanuit mensenrechtenexperts en maatschappelijk middenveld zal hierin worden meegenomen.
De omstreden en nog altijd actieve sekte Pater Pio |
|
Michiel van Nispen (SP), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTV Oost en De Twentsche Courant Tubantia dat de omstreden sekte Pater Pio nog altijd actief is in Twente?1 2 3 4 Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de reportages over deze sekte, over zieke en inmiddels overleden volgelingen, de lijfstraffen voor minderjarigen en over kleine kinderen die werden gedwongen om mee te doen aan duiveluitdrijvingen?
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de reportages en ik neem deze berichtgeving serieus. Het is van groot belang dat we allen alert zijn op de activiteiten van groeperingen die mogelijk schadelijk zijn voor individuen en de samenleving, zeker als het gaat om minderjarigen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit dit onderzoek blijkt dat de afgelopen jaren minstens drie patiënten zijn overleden onder de invloedssfeer van Pater Pio, omdat zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg? Hoe kwalificeert u het onthouden van zorg aan doodzieke patiënten met fatale gevolgen?
Het grijpt me aan dat drie patiënten zijn overleden toen zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg. Uit de berichtgeving volgt niet of de patiënten zelf uit vrije wil hebben gekozen om geen gebruik te maken van reguliere zorg of dat de stichting Pater Pio de drie patiënten van reguliere zorg heeft afgehouden. Dit is wel van belang, omdat patiënten het recht hebben om te kiezen voor alternatieve geneeswijzen. Bovendien regelt de Grondwet dat iedereen in Nederland het recht heeft om zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke keuze te maken.
Tegelijkertijd mag een alternatieve zorgaanbieder volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg. In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Ik vind het cruciaal dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is.
Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Uit de berichtgeving volgt dat in ieder geval twee ex-leden van de stichting aangifte hebben gedaan.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Wat is uw reactie op de bevindingen dat een kinderrechter heeft geoordeeld dat hier sprake is van een sekte en kinderen uit huis zijn geplaatst en dat daarnaast de stichting recent is veroordeeld om tienduizenden euro’s terug te betalen aan een persoon die financieel was uitgekleed door het genootschap?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te becommentariëren.
Wat is er gebeurd met, en wat is de stand van zaken van de meldingen van volwassenen die er hun jeugd hebben doorgebracht die aangiftes deden van onder meer psychische terreur, kinderarbeid, lijfstraffen voor minderjarigen en duiveluitdrijving, waaraan kinderen vanaf zes jaar werden gedwongen mee te doen?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben desgevraagd aangegeven dat er in 2016 in twee gevallen aangifte van mishandeling is gedaan bij de politie met betrekking tot de stichting Pater Pio. De aangevers waren ten tijde van de mishandeling minderjarig. Daarnaast is er in 2016 ook een aangifte gedaan van mishandeling/mensenhandel. Als gevolg van deze aangiftes heeft de politie contact gehad met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Sociale zaken en Werkgelegenheid. Deze zagen geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft destijds besloten dat er geen strafrechtelijk onderzoek werd opgestart. De reden was dat de mishandeling verjaard was en er geen sprake van was van opsporingsindicatoren om bewijs te vergaren voor mensenhandel. Wel heeft de Belastingdienst, met terugwerkende kracht, de ANBI-status van de stichting opgeheven. Verder is er vanaf 2016 diverse keren contact geweest tussen de politie en de gemeente Tubbergen over de mogelijkheden om tegen de stichting op te treden. Meer recent, in 2022, is er aangifte gedaan van oplichting. Er is toen besloten wegens te weinig aanknopingspunten de aangifte niet verder strafrechtelijk op te pakken. Daarnaast is door de aangever een civiele procedure gestart, waarbij de aangever in het gelijk is gesteld. Op dit moment heeft de politie één aangifte in behandeling.
Hoe kan het nou dat ondanks meldingen en bewijzen deze sekte gewoon door kan gaan en tot op de dag van vandaag actief is?
Iedereen mag zijn eigen godsdienst of levensovertuiging kiezen en zich op zijn eigen manier daarnaar gedragen, mits dit past binnen de wettelijke regels. Strafrechtelijk kan pas worden ingegrepen als het Openbaar Ministerie (OM) voldoende bewijs heeft dat er sprake is van strafbare feiten.
Het OM kan, in beginsel, ook civielrechtelijk optreden tegen rechtspersonen indien het doel of de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen de rechtspersoon verboden te verklaren en te ontbinden. Uiteraard moet ook in dit geval genoeg bewijs zijn dat het doel en de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Wat is uw reactie op oud-leden en ex-volgelingen van deze sekte die hun verhaal doen en vinden dat deze «club moet worden gestopt»?
Ik hecht veel waarde aan de getuigenissen van mensen die zich in een kwetsbare positie hebben bevonden en die hun ervaringen willen delen. Het is van groot belang dat we de impact van deze ervaringen op individuen en hun welzijn erkennen.
Welke mogelijkheden zijn er om de schadelijke invloeden van deze sekte te stoppen en mensen hier tegen te beschermen? Welke belemmeringen zijn er volgens u op dit moment nog om in te grijpen?
Om de schadelijke invloeden van groeperingen zoals sektes te stoppen en mensen te beschermen, zijn er verschillende mogelijkheden. Bewustwording en educatie over de risico's zijn noodzakelijk. Hierin zal expertisecentrum Fier een belangrijke rol spelen. Fier lanceert naast een hulppunt een online platform voor slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen. Op dit platform kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Na livegang zal ook campagne worden gevoerd. Juridisch kan het OM ingrijpen als er voldoende bewijs is van strafbare feiten of als de activiteiten van een groep in strijd zijn met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen om de rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Echter, belemmeringen zoals de vrijheid van godsdienst maken ingrijpen complex. Gemeenten kunnen ook optreden tegen groepen, hoewel hun mogelijkheden vaak beperkter zijn dan die van het OM. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde. Als een groep activiteiten organiseert die overlast veroorzaken of in strijd zijn met lokale regelgeving, kan de gemeente in dat verband vergunningen weigeren of intrekken.
Wat is stand van zaken van de implementatie van het meldpunt bij Fier? Is de politie hierbij aangehaakt? Zo ja, op welke wijze precies en hoe intensief is die samenwerking?
Het hulppunt bij Fier zal in de zomer van 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Het is de bedoeling dat Fier in contact staat met de politie en hulpverleningspartners, zodat slachtoffers ook van hen (face-to-face) ondersteuning kunnen krijgen als ze dat willen. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen. De gesprekken over hoe de samenwerking tussen het hulppunt en de politie vorm te geven, lopen nog. De precieze uitwerking van de samenwerking zal worden gepilot. Het hulppunt is daarnaast vanuit hun expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Hoe beoordeelt u de wetgeving in Nederland om sektes effectief aan te pakken? Bent u bereid te kijken naar de ervaringen en de aanpak in het buitenland, zoals de aparte strafbaarstelling in de Franse wet (de wet Picard) die dit soort groeperingen verbiedt, om te bezien wat Nederland daarvan zou kunnen leren, met als doel een effectieve aanpak van misstanden bij sektes?
Strafbare feiten kunnen binnen het huidige instrumentarium worden aangepakt. De wettelijke aanpak van sektes in andere Europese landen is divers en niet één op één toepasbaar op de Nederlandse situatie met onder andere het primaat van de vrijheid van godsdienst en vereniging.
De blijvende ICT-problemen bij het Openbaar Ministerie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een op de vier werknemers van OM kan niet werken door ICT-problemen»? (NRC, 2 april 2025) Kent u het bericht «Openbaar Ministerie heeft problemen op zittingen door «ernstige computerstoring»» (NRC, 14 december 2021)? Kent u het bericht «Misdaadregistratie loopt vast door gammele ICT bij OM» (Telegraaf, 5 december 2019) en herinnert u zich de eerdere mondelinge vragen van het lid Lahlah over ICT-problemen bij het OM (mondeling vragenuur 23 april 2024) en andere antwoorden op vragen vanuit de Tweede Kamer over eerdere ICT-problemen bij het Openbaar Ministerie en kent u tenslotte de frustraties van OM-medewerkers over de hardnekkige ICT-problemen (toespraak voorzitter College van procureurs-generaal van 13 mei 2024)1?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de laatste ICT-problemen? Hoe lang heeft deze storing geduurd?
De ICT-storing bij het OM werd op 26 maart jl. opgemerkt en op 29 maart jl. opgelost. Het OM kampte in de week hierna nog met enkele naweeën. De oorzaak hiervan lag in het feit dat de eerdere storing weer opspeelde, daarop is besloten om hardware (waar de storing zich bevond) te vervangen.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie (OM) al veel te lang te kampen heeft met een gebrekkig ICT-systeem? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom komen er dan al jarenlang met regelmaat meldingen over ICT-problemen bij het Openbaar Ministerie in het nieuws?
Ja, het OM kampt met verouderde systemen en daardoor hebben de medewerkers in het verleden veel te maken gehad met niet-stabiele ICT-voorzieningen. In een brief van 20 maart 2023 heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht hoe het OM werkt aan de ontwikkeling van nieuwe systemen.2
Deelt u de mening dat de voortdurende ICT-storingen bij het Openbaar Ministerie allerminst bijdragen aan het verbeteren van de doorlooptijden binnen de justitiële keten en wellicht eerder zorgen voor verdere verslechtering van die doorlooptijden? Zo nee, waarom niet en hoe kan het dat als officieren van justitie tijdelijk hun werk not of met beperkingen moeten uitvoeren dat dat geen gevolgen heeft voor de voortgang van de vervolging van verdachten?
Ja. ICT-storingen hebben een negatieve invloed op het werk van de medewerkers van het OM en komen niet ten goede van de doorlooptijden. Naast het verbeteren van de ICT, blijft het OM werken aan het verkorten van doorlooptijden en aanpakken van meer criminaliteit. In dit geval was de impact van de storing gelukkig beperkt.
Wat is er de afgelopen vijf jaar gedaan om het ICT-systeem van het Openbaar Ministerie op orde te brengen? Hoeveel heeft u in die periode extra geïnvesteerd in het verbeteren van dat systeem?
In de in het antwoord op vraag 3 genoemde brief wordt toegelicht hoe het OM werkt aan de verbetering van de ICT. Een van de doelen is om de huidige systemen voor strafrecht, met name het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS), te vervangen door nieuwe systemen die procesvernieuwingen en het nieuwe Wetboek van Strafvordering ondersteunen.
De huidige ICT-problematiek binnen het OM is het gevolg van een langdurige achterstand in de ontwikkeling en professionalisering van de informatievoorziening (IV). De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de ICT. Voorgaande kabinetten hebben hiervoor extra middelen vrijgemaakt. Vanuit de zogenaamde Ondermijningsmiddelen is een incidentele investering gedaan van € 172 miljoen, verdeeld over de jaren 2022–2027: € 37 miljoen in 2022 en € 27 miljoen in de jaren 2023 t/m 2027. Daarnaast zijn er door het vorige kabinet middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de ICT van € 7 miljoen in 2024 en € 35 miljoen structureel vanaf 2025. Indien de afgelopen jaren behoefte bleek aan extra middelen voor ICT heeft het ministerie nog aanvullende middelen verstrekt. Zo heeft het OM in 2021 nog een bedrag van € 10 miljoen extra ontvangen voor ICT-werkzaamheden. Daarmee zijn belangrijke inhaalslagen gemaakt ten aanzien van achterstallig onderhoud op zowel hardware als software. Het OM blijft planmatig werken aan toekomstbestendige ICT, wat nog steeds grote inspanningen vergt.
Deelt u de mening dat de implementatie van het nieuwe wetboek van Strafvordering ook van het Openbaar Ministerie extra investeringen in het ICT-systeem vereist? Zo ja, hoe gaat u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5. Het OM werkt aan nieuwe systemen die het nieuwe wetboek ondersteunen. In de genoemde brief van 20 maart 2023 wordt dit toegelicht.
Deelt u de mening dat het ICT-systeem van het OM op de kortst mogelijke termijn op orde moet worden gebracht? Hoe gaat u daar zorg voor dragen en met welke financiële middelen?
Ja. Het OM spant zich tot het uiterste in om de ICT te verbeteren. In de eerdergenoemde brief van 20 maart 2023 wordt toegelicht hoe het OM dit doet. In het antwoord op vraag 5 is toegelicht welke extra middelen het OM voor ICT krijgt en heeft gekregen. De opgave voor het OM is groot. De stabilisatie en vernieuwing van de ICT kan alleen stap voor stap, in een beheersbaar tempo, worden opgepakt. Daar ziet het College van procureurs-generaal op toe.
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Radar. Ik vind het onwenselijk dat senioren op grond van hun leeftijd geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen wanneer dit voor hen financieel wel verantwoord zou zijn. In mijn antwoorden op de vragen hieronder zal ik hier verder op reflecteren en zal ik toelichten welke vervolgstappen ik ga zetten. Van een overbruggingshypotheek kan gebruik worden gemaakt als men vanuit een koopwoning verhuist naar een nieuwe koopwoning. Er bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot leeftijd. Wel is belangrijk dat de consument de rente van een dergelijke overbruggingshypotheek kan betalen op grond van zijn financiële positie.
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Ik vind het ongewenst dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen indien zij willen verhuizen van een koopwoning naar een andere koopwoning, maar dat wel verantwoord zou zijn. Daarom wil ik in gesprek met stakeholders achterhalen waarom senioren moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Voorwaarde voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek is dat senioren in bezit zijn van een woning waar de hypotheek op gevestigd kan worden. Verder dient er sprake te zijn van overwaarde op de huidige woning en de consument dient de lasten van een dergelijke hypotheek te kunnen betalen. Indien dat het geval is, zou het mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek af te sluiten.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Het is belangrijk dat ouderen kunnen wonen in een woning die bij hen past. Het is dan ook onwenselijk dat ouderen de verhuizing naar een nieuwe woning uitstellen of annuleren vanwege belemmeringen bij het verkrijgen van een overbruggingshypotheek. Er zijn aanbieders die een overbruggingshypotheek aanbieden maar vaak in combinatie met een reguliere hypotheek. Het aantal aanbieders van een afzonderlijke overbruggingshypotheek is zeer laag. Ter bevordering van het woongenot van ouderen, en in het geheel van de krappe woningmarkt waarin doorstroming door ouderen kan bijdragen aan het beter benutten van de woningvoorraad, wil ik bevorderen dat een overbruggingshypotheek goed toegankelijk is voor ouderen.
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Wanneer ouderen verhuizen naar een woning die bijvoorbeeld meer woongenot oplevert of die beter past bij hun levensfase, ontstaat een verhuisketen met als positief effect dat doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Indien senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen en dit leidt tot uitstel of afstel van een verhuizing, kan dit de doorstroom op de woningmarkt belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Ja, dat deel ik. Kredietverstrekkers dienen te beoordelen of een hypotheek verantwoord is gelet op de financiële positie van de consument. Een overbruggingskrediet kan zelfstandig of in combinatie met een vaste hypotheek, worden aangeboden. Indien consumenten willen verhuizen van een koopwoning naar een andere woning (en met name indien sprake is van een verhuizing naar een nieuwbouwwoning), is het wenselijk dat consumenten een overbruggingskrediet kunnen afsluiten totdat de oude woning is verkocht en de consument de nieuwe woning kan betrekken. Kredietverstrekkers bepalen zelf tegen welke voorwaarden zij deze producten aanbieden.
Diverse kredietverstrekkers hebben het convenant «Ouderen & Toekomstbestendig Wonen»2 ondertekend. Hierbij is afgesproken dat de ondertekenaars van het convenant de mogelijkheden van (hypotheek)financiering voor ouderen naar een hoger niveau willen tillen, onder andere door in kaart te brengen aan welke aanvullende financieringsmogelijkheden bij ouderen behoefte is gezien hun woonwensen. Ik verwacht van de partijen die het convenant hebben ondertekend dat zij zich hiervoor inspannen; het aanbieden van een overbruggingskrediet kan hier een onderdeel van zijn. Hierover zal ik bij de volgende monitoring van de voortgang van het convenant met partijen in gesprek gaan.
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Zoals aangegeven bij vraag 6, zal ik bij de volgende monitoring van het convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen, in gesprek gaan met partijen om de mogelijkheden voor ouderen te verbeteren. Ik zal voor dit onderwerp ook de ouderenorganisaties uitnodigen om te achterhalen waar ouderen precies tegen aan lopen bij de financiering van een nieuwe koopwoning. Ook Vereniging Eigen Huis kan hiervoor waardevolle inzichten bieden. Kredietverstrekkers geven aan dat voor het afsluiten van een hypothecaire lening geen maximale leeftijd wordt gehanteerd. Wel wordt naar andere factoren gekeken. Zo dient de consument gedurende de korte looptijd van de financiering de rente te kunnen betalen. Daarbij is het goed om op te merken dat de overbruggingshypotheek een ander product is dan de reguliere langlopende hypothecaire lening, waardoor de rente en voorwaarden kunnen afwijken. Indien duidelijk is waardoor ouderen moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen, zal ik met de relevante partijen in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Ja, ik ben bereid om een overleg te plannen met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en toezichthouders om te bezien hoe het afsluiten van een overbruggingshypotheek voor senioren kan worden verbeterd. Dat zal ik doen bij de monitoring van het Convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen. Hierbij zal ik ook de relevante partijen uitnodigen om te spreken over financiering voor ouderen die van een koop- naar huurwoning willen doorstromen en daarvoor een (tijdelijke) financieringsbehoefte hebben.
Het bericht 'Netanyahu ondanks arrestatiebevel van strafhof naar Orbán in Hongarije' |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Netanyahu ondanks arrestatiebevel van strafhof naar Orbán in Hongarije»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Hongarije als partij bij het Statuut van Rome de plicht heeft om arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof uit te voeren?
Zoals het kabinet reeds meldde in de Kamerbrief van 9 oktober 2024, zijn alle verdragspartijen bij het Statuut van Rome op basis van het Statuut verplicht om verzoeken tot samenwerking ten aanzien van de aanhouding en overlevering van verdachten aan het Internationaal Strafhof (ISH) in behandeling te nemen.2
Mocht Hongarije het Statuut van Rome binnenkort opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties – de depositaris van het Statuut – dan zal deze opzegging op zijn vroegst een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving in werking treden (zie artikel 127, eerste lid, van het Statuut van Rome). Tot dat moment blijft Hongarije gebonden aan de verplichtingen onder het Statuut van Rome. Ook het Hongaarse argument dat deze internationale verplichtingen niet adequaat zouden zijn geïmplementeerd in hun nationale recht doet daar niets aan af.
Bent u bekend met de resolutie die tijdens de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome is aangenomen waarin in paragraaf 7 is opgenomen dat staten die partij zijn bij het Statuut van Rome alle niet-noodzakelijke contacten moeten vermijden met personen tegen wie een arrestatiebevel loopt?2
Ja. Deze resolutie inzake de samenwerking met het Strafhof werd aangenomen in december 2023. In december 2024 heeft de Vergadering van verdragspartijen een vergelijkbare resolutie aangenomen.4 In deze resolutie staat de relevante passage in paragraaf 8. In beide resoluties zijn ook de zesde en zevende paragraaf van de preambule van belang voor het staande beleid van de Vergadering inzake het vermijden van niet-essentiële contacten met personen tegen wie het ISH een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd.
Bent u van mening dat het gaat om een noodzakelijke ontmoeting? Zo ja, waar baseert u dat op?
In de resoluties inzake de samenwerking met het ISH die worden genoemd in het antwoord op vraag 3, wordt aangegeven dat het aan de individuele verdragspartijen zelf is om te beoordelen of een bepaald contact «essentieel» moet worden geacht. In december 2023 heeft de Vergadering van verdragspartijen, na een intensieve discussie, dit onderdeel van het beleid inzake het vermijden van niet-essentiële contacten nader geëxpliciteerd door de toevoeging van de zevende paragraaf aan de preambule. Daarin staat dat de Vergadering erkent dat dergelijke contacten essentieel kunnen worden geacht door de verdragspartij die het contact aangaat. Het is volgens dit beleid derhalve uitsluitend aan Hongarije – en niet aan de Vergadering van verdragspartijen of aan andere verdragspartijen dan Hongarije – om een oordeel te vellen over de vraag of dit contact tussen Hongarije en premier Netanyahu «essentieel» moet worden geacht in de zin van dit beleid.
Bent u bereid uw Hongaarse collega te vragen om opheldering over dit bezoek? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft reeds voorafgaande aan dit bezoek om opheldering gevraagd aan de Hongaarse ambassadeur en duidelijk aangegeven het Hongaarse besluit af te keuren. Hongarije heeft desgevraagd aangegeven dat het Statuut van Rome niet adequaat in het Hongaarse recht is geïmplementeerd, waardoor de nationale autoriteiten geen basis in het nationale recht zouden hebben om tot aanhouding over te gaan. Daarnaast heeft Hongarije aangegeven het contact als «essentieel» aan te merken in het licht van de nauwe historische, demografische en politieke banden tussen Hongarije en Israël.
Bent u bereid uw Hongaarse collega aan te spreken op het niet opvolgen van het arrestatiebevel, conform de motie Van Baarle/Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2960) en de motie Piri c.s. (Kamerstuk 36 600-V, nr. 21)?
Zoals het kabinet in december 2024 heeft aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Paternotte5, draagt Nederland conform de motie van de leden Van Baarle en Piri in relevante gremia uit dat de bevelen en het beleid van het ISH niet bewust mogen worden ondermijnd.6 Nederland heeft dat recentelijk gedaan in onder andere de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en, in EU-verband, in de Raad Buitenlandse Zaken, in het Politiek en Veiligheidscomité en in de Raadswerkgroep internationaal publiekrecht ISH (COJUR ICC). Nederland heeft ook tijdens het algemene debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome alle verdragspartijen, waaronder Hongarije, op het bovenstaande gewezen.7 Daarnaast heeft Nederland alle verdragspartijen opgeroepen om met het ISH samen te werken, ook voor wat betreft de nog openstaande arrestatiebevelen, in lijn met de motie van de leden Piri c.s.8 Nederland zal deze boodschap blijven uitdragen.
Welke consequentie bent u voornemens te verbinden aan het niet naleven van de verplichtingen volgend uit het Statuut van Rome?
Volgens artikel 87, zevende lid, van het Statuut van Rome is het nu aan de rechters van het Hof om een uitspraak te doen over de vraag of Hongarije in strijd met het Statuut heeft gehandeld. In het kader van die procedure kan het Hof ook eventuele juridische argumenten van Hongarije beoordelen. Indien het Hof vaststelt dat Hongarije in strijd met het Statuut heeft gehandeld, dan is het Hof vervolgens bevoegd om de zaak te verwijzen naar de Vergadering van verdragspartijen.9 Het Hof heeft zich nog niet uitgesproken over de kwestie. Nederland respecteert de onafhankelijkheid van het Hof en het kabinet gaat daarom niet op vooruitlopen op een eventuele uitspraak.
Bent u bekend met artikel 87 van het Statuut van Rome waarin staat beschreven dat «[w]anneer een Staat die Partij is nalaat te voldoen aan een rechtshulpverzoek in strijd met het in dit Statuut bepaalde, ten gevolge waarvan deze het Hof verhindert zijn taken en bevoegdheden krachtens dit Statuut uit te oefenen, het Hof bevoegd [is] een uitspraak te doen met die strekking en de zaak te verwijzen naar de Vergadering van Staten die Partij zijn.»?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met verwijzing naar dit artikel het Hof te vragen zich te buigen over deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het Internationaal Strafhof (ISH) en mengt zich derhalve niet in de procedures van het Hof. Het is overigens standaardpraktijk van het ISH dat de procedure van artikel 87, zevende lid, wordt gevolgd wanneer een verdragspartij nalaat te voldoen aan een rechtshulpverzoek. Het ISH heeft deze procedure op 16 april gestart.10
Bent u bereid de Hongaarse ambassadeur te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de Hongaarse ambassadeur reeds om opheldering gevraagd en duidelijk aangegeven het Hongaarse besluit af te keuren, nog voorafgaand aan het bezoek van premier Netanyahu. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid uw Hongaarse collega ter verantwoording te roepen over het niet naleven van het arrestatiebevel tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken? En bent u bereid dit gedrag in de Raad stevig te veroordelen?
Conform de toezegging die is gedaan tijdens het Tweeminutendebat van 10 april, heb ik in de Raad Buitenlandse Zaken van 14 april gewezen op het belang van steun voor het ISH en daarbij de aankondiging van Hongarije om zich terug te willen trekken uit het Statuut van Rome afgekeurd.
De herziene persrichtlijn van de Rechtspraak |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de herziene persrichtlijn van de Rechtspraak die per 1 juni 2025 van kracht wordt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de invoering van het accreditatiebeleid, op grond waarvan uitsluitend journalisten die door de Rechtspraak vooraf worden goedgekeurd nog gebruik mogen maken van de faciliteiten voor journalisten die de Rechtspraak biedt?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de Internationale Federatie voor Journalisten (IFJ) en de Buitenlandse Persvereniging (BPV) beoordelen of iemand journalist is. Zij verstrekken een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart op basis van een aantal criteria. Door middel van de perskaart kan de journalist zich identificeren en toont de journalist betrouwbaar en verifieerbaar te zijn. Journalisten die in het bezit zijn van een dergelijke perskaart kunnen vervolgens een accreditatie voor persfaciliteiten bij de Rechtspraak krijgen, zoals inzage in zittingsinformatie, het maken van audio- en video opnames, met voorrang in de zittingszaal plaatsnemen op de persplaatsen en toegang tot de perskamer.
De Rechtspraak heeft mij laten weten dat met de invoering van het accreditatiebeleid is beoogd de privacy van procespartijen en procesdeelnemers én de veiligheid van togadragers beter te beschermen. Door het accreditatiebeleid kunnen immers alleen personen die volgens de beroepsgroep erkend zijn als journalist en werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en onafhankelijke berichtgeving, gebruik maken van deze persfaciliteiten. Het blijft daarnaast voor iedereen mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht. Ik acht dit beleid proportioneel gezien het beoogde doel.
Welk probleem wordt met de invoering van het accreditatiebeleid opgelost? Welke minder ingrijpende oplossingen voor dit vermeende probleem zijn overwogen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Erkent u dat in een functionerende democratie de macht gecontroleerd moet worden door de media, in plaats van andersom? Hoe verhoudt zich dit tot de situatie waarin de rechterlijke macht zélf gaat bepalen door welke journalisten zij wel en niet gecontroleerd mag worden?
De pers vervult een belangrijke controlerende rol in het functioneren van de Rechtspraak. Openbaarheid van rechtspraak krijgt mede vorm door de pers die bij openbare zittingen aanwezig is en in diverse media verslag doet van de vele uiteenlopende grote en kleine rechtszaken. Berichtgeving in de media over rechtszaken stelt burgers en andere geïnteresseerden in staat zich een beeld te vormen over recht en rechtspraak in Nederland.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, beoordeelt niet de Rechtspraak, maar de NVJ en een tweetal buitenlandse persverenigingen of iemand journalist is en komen journalisten die in het bezit zijn van een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak.
Erkent u dat de openbaarheid van terechtzittingen, zoals verankerd in artikel 121 van de Grondwet, mede vorm krijgt door de vrije toegang van journalisten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt de invoering van het accreditatiebeleid zich tot dit democratische grondbeginsel?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Verder kan iedereen die dat wil openbare rechtszaken als publiek volgen.
Erkent u dat – indien feitelijk nog slechts journalisten die werken voor de gevestigde media als journalist worden erkend, en journalisten die werken voor de nieuwe media niet – de pluriformiteit van berichtgeving wordt ondermijnd? Hoe beoordeelt u dat?
Nee. Iedereen die in het bezit is van een politieperskaart, een NVJ-perskaart, een IFJ-perskaart, of een lidmaatschap van BPV komt in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak en daarmee voor de in vraag 2 genoemde persfaciliteiten. Daarnaast blijft het voor iedereen, dus ook voor personen zonder perskaart, mogelijk om openbare rechtszaken als publiek bij te wonen en te volgen. De Rechtspraak deelt hiervoor voorafgaand de zittingsroosters.
Erkent u de meerwaarde van burgerjournalistiek in een vrije samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dat burgerjournalisten conform de nieuwe persrichtlijn geen toegang meer krijgen tot specifieke informatie over rechtszaken, geen beeld- of geluidsopnamen meer mogen maken en geen gebruik meer mogen maken van andere faciliteiten voor journalisten?
Het belang van de vrijheid van meningsuiting, dat ook de persvrijheid omvat, is evident en wordt zowel nationaal als internationaal beschermd in wet en regelgeving zoals artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik onderschrijf het belang van objectieve verslaggeving die berust op een voldoende feitelijke basis, vanuit verschillende invalshoeken. Daarnaast sta ik voor de veiligheid van togadragers en de privacy van procespartijen en procesdeelnemers. Met het oog op die privacy en veiligheid heeft de rechtspraak met de herziene persrichtlijn de keuze gemaakt om de groep van journalisten die in aanmerking komt voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde persfaciliteiten te beperken tot journalisten met een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart. Deze accreditatie borgt volgens de Rechtspraak dat deze journalisten werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en onafhankelijke berichtgeving, als gevolg waarvan de privacy van procespartijen en procesdeelnemers én de veiligheid van togadragers beter kan worden gegarandeerd. Ook burgerjournalisten kunnen in aanmerking komen voor een perskaart en daarmee accreditatie bij de Rechtspraak als zij voldoen aan de voorwaarden die de beroepsgroep stelt aan het zijn van journalist en zij de ethische journalistieke codes onderschrijven. Daarnaast blijft het voor hen mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht.
Kunt u toelichten waarom uitsluitend journalisten die beschikken over een perskaart van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ), een perskaart van de Internationale Federatie voor Journalisten, een politie-perskaart of een lidmaatschap van de Buitenlandse Persvereniging (BPV) toegang krijgen tot de faciliteiten van de Rechtspraak?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Waarom worden journalisten die beschikken over een perskaart van de Vereniging voor Vrije Journalisten (VVJ) niet geaccrediteerd door de Rechtspraak?
Ik heb van de Raad voor de rechtspraak vernomen dat de Rechtspraak van de VVJ pas onlangs een verzoek tot accreditering heeft ontvangen.
Bent u het ermee eens dat deze maatregel de onafhankelijke journalistiek beperkt en daarmee de controlerende functie van de pers ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2, 6 en 7.
Acht u het passend dat in een tijd waarin het publieke vertrouwen in instituties onder druk staat, juist de rechterlijke macht maatregelen treft die de transparantie richting het publiek verder inperken?
Van dergelijke maatregelen is geen sprake.
Bent u bereid er zorg voor te dragen, dan wel zich ervoor in te spannen, dat de invoering van het accreditatiebeleid wordt teruggedraaid? Zo nee, bent u dan ten minste bereid er zorg voor te dragen, dan wel zich ervoor in te spannen, dat de Rechtspraak ook personen die beschikken over een perskaart van de VVJ accrediteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 2, 3, 6 en 7.
Zoals in het antwoord op vraag 9 is verwoord, heeft de Rechtspraak onlangs een verzoek van de VVJ ontvangen en is hierover nog geen besluit genomen. Bovendien kunnen leden van de VVJ een politieperskaart aanvragen als zij voldoen aan de voorwaarden.
Erkent u dat artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet alleen het recht om meningen te uiten, maar ook het recht om informatie te vergaren en te ontvangen beschermt? Hoe verhoudt de beslissing om alleen bepaalde journalisten exclusieve toegang te geven tot bepaalde informatie en overige faciliteiten zich tot dit recht?
Ja. De bescherming die artikel 10 EVRM biedt, is breed. Ze omvat de vrijheid om een mening te koesteren en inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van het openbaar gezag.2
Artikel 10 EVRM staat niet in de weg aan het accreditatiebeleid van de Rechtspraak onder de herziene richtlijn. Zoals hiervoor is verwoord, komt iedereen die in het bezit is van een politieperskaart, een NVJ-perskaart, een IFJ-perskaart, of een lidmaatschap van BPV in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak. Bovendien is het mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht.
Bent u bekend met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit onder meer volgt dat journalisten recht hebben op toegang tot informatie van publiek belang, dat beperkingen hieraan uitsluitend zijn geoorloofd indien ze volgen uit een wettelijk voorschrift, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, en dat het Hof geen onderscheid maakt tussen professionele en niet-professionele media (maar dat de functie als «public watchdog» centraal staat)?2 Hoe verhoudt de herziene persrichtlijn zich tot deze jurisprudentie?
Ja. Journalisten spelen een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie en als waakhond. Zij moeten hun werk onafhankelijk en in vrijheid kunnen uitoefenen. Toegang tot informatie van publiek belang is daarbij evident. De herziene richtlijn staat persvrijheid niet in de weg.
Met de nieuwe persrichtlijn wil de Rechtspraak de informatievoorziening aan journalisten uniformeren en de openbaarheid van de rechtspraak vergroten. Het accreditatiebeleid maakt duidelijk wie in aanmerking kunnen komen voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde persfaciliteiten bij de Rechtspraak. Door de beroepsgroep erkende journalisten werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en verzorgen onafhankelijke berichtgeving. Met het accrediteren van alleen die journalisten kan de Rechtspraak de privacy van procespartijen en procesdeelnemers en ook de veiligheid van togadragers beter beschermen. De nieuwe persrichtlijn dient mede ter verheldering van de regels om «willekeurige beperkingen» (Társaság a Szabadságjogokért v. Hungary, §27, EHRM 14 april 2009) tegen te gaan.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Wat zegt het feit dat de met de Koninklijke Marechaussee gedeelde indicatoren voor het herkennen van vrouwelijke genitale verminking nog niet hebben geleid tot aanhoudingen op Schiphol, over de effectiviteit van deze maatregelen? Moeten de signalen specifieker worden geformuleerd of ligt de oorzaak elders?
In haar werk maakt de Koninklijke Marechaussee (KMar) gebruik van profielen en indicatoren om de wettelijk opgedragen taken zo goed en efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. De door de KMar gebruikte indicatoren voor het onderkennen van een risico op vrouwelijke genitale verminking zijn samengesteld in samenwerking met Veilig Thuis en met name gericht op het voorkomen van de uitreis van minderjarige meisjes. Indien de indicatoren hiertoe aanleiding geven zal altijd contact opgenomen worden met Veilig Thuis.
Om de onderkenning indicatoren beter te ontsluiten naar de grenswachters, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen. Omdat de grenswachter aandacht moet hebben voor meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, is het initiatief genomen om een applicatie voor de mobiele (dienst)telefoon te ontwikkelen die snel toegang geeft tot de indicatoren, waaronder die van vrouwelijke genitale verminking. Ook wordt er in samenwerking met de Rijksdienst Voor Identiteitsgegevens gewerkt aan een uitbreiding van de gezagsinformatie, waaronder de gezinssamenstelling. Inzicht in de gezinssamenstelling kan een bijdrage leveren bij het onderkennen van indicatoren die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking.
Waarom is er geen evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van deze indicatoren bij de Koninklijke Marechaussee? Bent u bereid alsnog een dergelijke evaluatie te laten uitvoeren en, indien nodig, de aanpak aan te passen?
Omdat er nog geen onderkenningen van uitreizigers in de context van vrouwelijke genitale verminking zijn geweest, is de KMar overgegaan tot de bij antwoord 1 genoemde verbetermaatregelen. Hier is geen evaluatie naar de effectiviteit van de indicatoren aan vooraf gegaan. De maatregelen zijn dan ook niet gericht op de indicatoren zelf, maar wel op de mate waarin de grenswachter deze indicatoren herkent. Ondanks het gebrek aan onderkenningen, ziet de KMar geen redenen om de indicatoren te evalueren, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verschijningsbeeld van uitreizende slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking is veranderd.
Tot op heden (peildatum 03 april 2025) zijn er geen geregistreerde incidenten van vrouwelijke genitale verminking aangetroffen in de operationele registratiesystemen van de KMar in het afgelopen jaar. Dit wil niet zeggen dat er geen sprake is van vrouwen of meisjes die verplicht uitreizen en genitale verminking ondergaan in het buitenland.
Waarom worden er sinds 2023 geen posters meer geplaatst op Schiphol met voorlichting over het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking? Deelt u de mening dat het hier gaat om essentiële overheidsinformatie? Wat is het standpunt van Schiphol zelf over deze kwestie? Kan de overheid Schiphol verplichten om dergelijke overheidsinformatie te verspreiden of is hiervoor toestemming van Schiphol zelf nodig?
Schiphol heeft samen met de overheid meegedaan aan diverse campagnes. In 2023 liep één van deze campagnes af. Daarbij werd gebruik gemaakt van de beeldschermen op diverse vertrekgates. Het kabinet heeft sindsdien ingezet op een campagne op sociale media (#rechtopnee). Zodoende zijn er op dit moment geen uitingen op Schiphol. Schiphol geeft aan bereid te zijn in de toekomst weer bij te dragen. Het kabinet hecht eraan dat dit in goed overleg met Schiphol gebeurt en zal met Schiphol de mogelijkheden inventariseren.
Is de Koninklijke Marechaussee voldoende getraind en uitgerust om verdachte situaties op Schiphol te herkennen en hier adequaat op te handelen? In hoeverre worden zij getraind door specialisten op het gebied van vrouwelijke genitale verminking?
Sinds 2023 volgen alle grenswachters die bij de KMar instromen een verplichte digitale training die speciaal aandacht geeft aan kwetsbare minderjarigen tijdens de grenscontroles. De training bereidt de grenswachters voor op het onderkennen van internationale kinderontvoering, huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking.
De training richt zich op het onderkennen van de indicatoren bij de grenscontroles en de vervolghandelingen bij een onderkenning om vrouwelijke genitale verminking te voorkomen. Vervolghandelingen worden besproken met Veilig Thuis en bestaan naargelang de situatie uit het voorkomen van de uitreis tot aanhouding ter zake (poging) tot zware mishandeling. Ongeacht het resultaat van de afhandeling volgt altijd een schriftelijke rapportage aan Veilig Thuis.
Hoe wordt de vernieuwde verklaring tegen meisjesbesnijdenis, die beschikbaar is in meerdere talen, actief onder de doelgroep verspreid? Is hier een gerichte strategie voor of wordt de verklaring slechts passief ter beschikking gesteld?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bedoeld voor ouders afkomstig uit risicolanden vrouwelijke genitale verminking die van plan zijn om af te reizen naar het land van herkomst. De verklaring is zowel digitaal als in gedrukte vorm beschikbaar. Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies actief verspreid onder uitvoeringsorganisaties. Expertisecentrum Pharos heeft eveneens gedrukte versies beschikbaar om te delen met uitvoeringsorganisaties. De verklaring wordt ter beschikking gesteld via diverse uitvoeringsorganisaties, voornamelijk binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ). JGZ-professionals kunnen de verklaring meegeven aan de ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van genitale verminking.
Naast het uitreiken van de verklaring door professionals is de verklaring online beschikbaar en te downloaden. Het is niet mogelijk om bij te houden hoeveel downloads hebben plaatsgevonden.
Gezien het geringe aantal geregistreerde incidenten op Schiphol en het lage aantal vervolgingen, acht u het huidige beleid voldoende effectief? Overweegt u strengere maatregelen zoals gerichtere controles of bredere bevoegdheden voor de Koninklijke Marechaussee?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is beschreven, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen om de indicatoren te onderkennen die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking. Voor zover het selectie en controle betreft, beschikt de KMar binnen haar taakstelling op grond van de Politiewet 2012, het Wetboek van Strafvordering en de Vreemdelingenwet 2000 over verschillende adequate controle-, opsporings-, strafvorderlijke en vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. De bestaande bevoegdheden van de KMar zijn voldoende om in geval van onderkenning of bij verdenking van een (poging) tot zware mishandeling adequaat op te treden.
De grenswachters van de KMar zijn erop getraind om tijdens de grenscontrole alert te zijn op meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, waaronder vrouwelijke genitale verminking. Controles inzetten om enkel te controleren op vrouwelijke genitale verminking, zal verdringing opleveren op andere taken van de KMar, en acht het kabinet daarom niet wenselijk.
Wanneer is de online voorlichtingscampagne «Recht op Nee», die Pharos in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontwikkeld, gelanceerd? Zijn er inmiddels tussentijdse evaluaties uitgevoerd? Welke resultaten zijn hieruit naar voren gekomen en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren? Richt de campagne zich op een specifieke doelgroep of op een breder publiek?
De sociale media campagne #rechtopnee is in januari 2023 gelanceerd. Er is geen evaluatie uitgevoerd of voorzien, maar het bereik van de campagne is wel gemonitord en bleek zeer goed. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.5 miljoen mensen bereikt. Ruim 20.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is vervolgens verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuilgaat is verstevigd en verdiept. Het thema huwelijkse gevangenschap is toegevoegd aan de campagne. In deze verlengingsperiode is een bereik van 3.2 miljoen mensen gerealiseerd. 32.000 mensen hebben in dat jaar de website bezocht na het zien van het campagnemateriaal. Dat is een sterke stijging ten opzichte van het eerste halfjaar. Op dit moment wordt gewerkt aan offline campagnemateriaal (bijvoorbeeld posters en lesmateriaal).
De campagne is gericht op jongeren in de leeftijdscategorie 14–30 jaar die potentieel slachtoffer zijn van een vorm van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking. De campagne is ontwikkeld met input van jongeren zelf.
Welke plannen zijn er om het Meerjarenplan Zelfbeschikking, dat eind dit jaar afloopt, voort te zetten in de komende jaren? Hoe ziet een mogelijke voortzetting eruit? Kunt u een tijdspad met de Kamer delen? Indien er geen plannen zijn, wat is de reden hiervoor?
Zoals aangegeven in het WGO «Integratie en maatschappelijke samenhang» van 25 november 2024, werkt het Ministerie van SZW de inzet op zelfbeschikking uit binnen de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving. De Staatssecretaris van Participatie en Integratie zal de Kamer hierover deze zomer te informeren.
Op basis van de eerste resultaten uit het Meerjarenplan Zelfbeschikking, lijken met name maatregelen gericht op «verandering van binnenuit» (door onder andere de inzet van zelforganisaties en sleutelpersonen) en het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidssituatie effectief. De komende tijd zal worden geprobeerd om groepen te bereiken die we nu nog onvoldoende weten te betrekken.
Daarnaast werken de ministeries van SZW, VWS, JenV, OCW en AenM samen aan de brede aanpak van schadelijke praktijken. De komende periode wordt door de ministeries met partijen in het veld verkend welke extra inzet nodig en mogelijk is op de aanpak van schadelijke praktijken en op versterken van het recht op zelfbeschikking in brede zin.
Is het project «SAMEN», dat in augustus 2024 is afgelopen, inmiddels geëvalueerd? Wat zijn de resultaten van deze evaluatie en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren?
Bij de afronding van project SAMEN heeft IOM een aanbevelingenrapport met opbrengsten van het project gepubliceerd. Dit rapport is als bijlage bij de beantwoording toegevoegd. Er heeft geen aanvullende evaluatie plaatsgevonden.
Wanneer wordt verwacht dat de Kamer het internationale rechtsvergelijkende onderzoek zal ontvangen over de inzet van preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en achterlating?
Het onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer van 2025 afgerond en na publicatie aan de Kamer toegezonden.
De megaboete die Greenpeace moet betalen aan de eigenaar van een Amerikaanse oliepijpleiding |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace moet megaboete betalen aan eigenaar Amerikaanse oliepijpleiding»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Amerikaanse rechter die Greenpeace International veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding van circa 404 miljoen Dollar aan Energy Transfer?
Het kabinet heeft kennisgenomen van berichtgeving over de betreffende uitspraak en onthoudt zich van een inhoudelijke beoordeling van die uitspraak. Ik kan wel in meer algemene zin ingaan op de voorzieningen die het Nederlandse recht kent ten aanzien van de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse civiele vonnissen in Nederland (zie het antwoord op vraag 6).
Deelt u de zorg dat deze uitspraak een afschrikkend effect kan hebben op demonstranten en acties van milieuorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onthoudt zich van een inhoudelijke beoordeling van individuele zaken. Deze zaak is nog onder de rechter, aangezien Greenpeace, voor zover mij bekend, op het moment van het beantwoorden van uw vragen nog beroep kan aantekenen.
In algemene zin zijn het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging essentiële onderdelen van een democratische rechtsstaat. Zij stellen burgers in staat om zich (collectief) uit te spreken. Het kabinet hecht daarom veel waarde aan deze grondrechten en spant zich in om het demonstratierecht van iedereen, ongeacht de inhoud van de boodschap, te faciliteren, omdat demonstraties een belangrijke manier zijn voor burgers om hun mening te laten horen en aandacht te vragen voor bepaalde onderwerpen.
Deze rechten zijn beschermd in onze Grondwet, het EU-Grondrechtenhandvest, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in internationale mensenrechtenverdragen waar een groot aantal landen partij bij zijn.
Net als Nederland is de Verenigde Staten ook partij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het dreigen met of het opleggen van een hoge boete of een hoge schadevergoeding voor het uitoefenen van deze fundamentele rechten kan een afschrikkende werking hebben, het zogenoemde chilling effect, op burgers of belangenorganisaties. Het kan mensen of organisaties ervan weerhouden in de toekomst hun mening te uiten of te gaan demonstreren.
Welke gevolgen kan deze uitspraak hebben voor de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzaam protest, zowel in de Verenigde Staten als internationaal?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband aandacht te vragen voor de bescherming van het recht op vreedzaam protest en de vrijheid van meningsuiting voor milieuorganisaties?
Nederland zet zich in en blijft zich in Europees en internationaal verband inzetten voor de bescherming van fundamentele rechten. De vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Het demonstratierecht van onder andere milieuorganisaties wordt beschermd onder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat ook voor de Verenigde Staten geldt. In Europees verband zijn het EU-Grondrechtenhandvest en, voor verdragspartijen, ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Verdrag van Aarhus relevant.
Welke mogelijkheden ziet u om Nederlandse en Europese milieuorganisaties maar ook journalisten en belangenorganisaties, te beschermen tegen soortgelijke juridische acties van grote bedrijven en hoe verhoudt zich dat tot de implementatie anti-SLAPP-richtlijn (strategic lawsuit against public participation)?
Ook in Europees verband wordt het belang van het kunnen deelnemen aan het publieke debat onderkend. Dat heeft onder meer geleid tot de EU-richtlijn 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht («strategische rechtszaken tegen publieke participatie»). Deze richtlijn bevat maatregelen die mensen en organisaties die actief zijn in het publieke debat, kunnen gebruiken om zich te verweren tegen juridische procedures die worden aangespannen met het doel om hen het zwijgen op te leggen. Dergelijke rechtszaken staan ook wel bekend onder de Engelstalige afkorting SLAPP (Strategic Lawsuits Against Public Participation). Het Nederlandse burgerlijk (proces)recht voldoet al aan de meeste maatregelen uit deze richtlijn. Zo kan de Nederlandse rechter een einde maken aan een geding als sprake is van misbruik van procesrecht en een vergoeding voor de volledige proceskosten aan het SLAPP-doelwit toekennen. Onlangs is bij uw Kamer het implementatiewetsvoorstel ingediend waarmee ook de laatste wijzigingen in het Nederlandse (proces)recht worden doorgevoerd, zodat de richtlijn volledig is geïmplementeerd.2
De richtlijn bevat ook bepalingen ten aanzien van SLAPPs in derde landen, dat wil zeggen niet-EU-lidstaten, die niet aan de richtlijn zijn gebonden. Artikel 16 van de richtlijn schrijft voor dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven beslissingen tegen een SLAPP-doelwit worden geweigerd indien naar het recht van de lidstaat waarin om een dergelijke erkenning of tenuitvoerlegging wordt verzocht, die vordering als kennelijk ongegrond of die procedure als misbruik van procesrecht wordt aangemerkt.
Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven rechterlijke beslissingen gelden veelal internationaal privaatrechtelijke verdragen. Die verdragen voorzien veelal in een openbare orde exceptie. Daarvan kan in geval van een SLAPP-uitspraak in een derde land gebruik worden gemaakt om de erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke beslissing te weigeren. Als er geen verdrag geldt, dan kan de uitspraak niet in Nederland worden erkend en ten uitvoer worden gelegd. Bij de Nederlandse rechter kan wel veroordeling overeenkomstig het buitenlandse vonnis worden gevraagd (artikel 431, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de rechter dan te beoordelen of en zo ja, in hoeverre hij aan de buitenlandse beslissing gezag toekent. Bij de beoordeling of een buitenlandse beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is, toetst de rechter of aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaronder de voorwaarde dat erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.3
Verder kan, in lijn met artikel 17 van de richtlijn, een in Nederland woonachtig of gevestigd SLAPP-doelwit bij de Nederlandse rechter een vergoeding vorderen voor de schade en de kosten die in verband met de procedure voor het gerecht van het derde land zijn geleden. Greenpeace is daartoe blijkens zijn persbericht kennelijk ook al overgegaan en heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Het is nu aan de rechter om over deze zaak te oordelen.4
Daarnaast wordt in lijn met artikel 19 van de richtlijn voorzien in toegankelijke en begrijpelijke informatie over het fenomeen SLAPPs, over de anti-SLAPP-waarborgen en over organisaties die een rechtzoekende ondersteuning kunnen bieden. Dit wordt beleidsmatig opgepakt door de verschillende betrokken ministeries waarbij in de eerste plaats wordt gekeken of aansluiting kan worden gezocht bij de bestaande structuren, zoals het platform PersVeilig en de Balie Persvrijheid.
Erkent u het belang van een goede bescherming van de hiervoor genoemde partijen en welke maatregelen overweegt u om deze partijen beter te beschermen?
Bijdragen aan het publieke debat zijn essentieel voor een sterke rechtsstaat. Het is daarom problematisch als deelnemers aan het publieke debat, zoals journalisten en milieuorganisaties, onder druk worden gezet met juridische procedures op basis van ongegronde vorderingen of met geen ander doel dan deelname aan het publieke debat te ontmoedigen (misbruik van procesrecht). Dit kan leiden tot zelfcensuur en dat is niet wenselijk. Tegelijkertijd is het ook van groot belang dat gerechtelijke procedures die aanhangig worden gemaakt om een legitiem belang te doen gelden, bijvoorbeeld om schadevergoeding te eisen als er schade is geleden of om op te komen tegen smaad en laster, doorgang moeten kunnen vinden. Het is aan de rechter om hierover per concrete casus te oordelen, op basis van alle omstandigheden van het voorliggende geval.
In het antwoord op vraag 6 is reeds ingegaan op de implementatie van de anti-SLAPP richtlijn en de belangrijkste mogelijkheden die het Nederlandse burgerlijk (proces)recht al kent om op te komen tegen SLAPPs.
Bent u bereid om de Verenigde Staten via diplomatieke betrekkingen aan te sporen de hiervoor genoemde partijen en het recht op demonstreren te beschermen?
Het kabinet is niet voornemens om via diplomatieke weg hierover contact op te nemen met de Verenigde Staten. Bovendien staat de uitspraak nog niet definitief vast. Greenpeace heeft de mogelijkheid om hier nog beroep tegen aan te tekenen.
Het rapport van Coptic Solidarity ‘Hidden Crimes, Public Deception’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het rapport «Hidden Crimes, Public Deception» van Coptic Solidarity?1
Ja, ik ben bekend met het rapport. De Nederlandse ambassade heeft via de media kennis genomen van deze aanvallen en staat in contact met organisaties die zich richten op de Koptische gemeenschap. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder meer in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bekend met de berichten van de verdwijning en/of vermissing van Koptische vrouwen en meisjes in Egypte die gepaard gaan met gedwongen bekering tot de islam, gedwongen huwelijken en seksueel geweld, zoals beschreven in het rapport? Wat weet u van pogingen van de Egyptische regering om deze groep te beschermen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet Nederland om op te komen voor de rechten van deze vrouwen en meisjes uit een specifiek etnisch-religieuze groep?
Zowel vrijheid van religie en levensovertuiging als het streven naar gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn prioriteiten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ook in Egypte zet Nederland zich hier voor in. De Nederlandse ambassade onderhoudt nauw contact met zowel Egyptische autoriteiten als het maatschappelijk middenveld om een bijdrage te kunnen leveren aan het verbeteren van de situatie en rechten van vrouwen en meisjes in Egypte, onafhankelijk tot welke etnisch-religieuze groep ze behoren. Zo werkt Nederland samen met UNODC en de Egyptische autoriteiten aan het tegengaan van online criminaliteit tegen vrouwen en het bevorderen van juridische procedures. Daarnaast is eind vorig jaar in het kader van «de 16 dagen van activisme tegen gendergeweld» samen met EU-landen een event georganiseerd om aandacht te vragen voor wraakacties d.m.v. aanvallen met zuur.
Bent u bereid om contact te leggen met de Egyptische autoriteiten over dit genderspecifiek religieus geweld en aan te dringen op vervolging van de daders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierbij ook een rol voor de geloofsgezant? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging wordt door het kabinet op verschillende niveaus en in gesprekken met Egyptische autoriteiten besproken. Zowel de Mensenrechtenambassadeur als de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging hebben zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, waaronder de situatie van christelijke minderheden in Egypte, in gesprekken met Egyptische autoriteiten overgebracht tijdens bezoeken aan Egypte en in een dialoog met de Egyptische ambassadeur.
Hoe is de opvang van vrouwen en meisjes die terug worden gevonden? In hoeverre is deze opvang vergelijkbaar met andere landen en zijn er best practices ten aanzien van goede opvang bekend? Ziet u mogelijkheden om er bij de Egyptische autoriteiten op aan te dringen de veiligheid van teruggevonden vrouwen en hun families te garanderen?
In Egypte zijn opvangplekken beschikbaar voor vrouwen die met geweld te maken hebben gehad. Zoals ook in het rapport aangegeven zijn er wel zorgen over de toegankelijkheid van deze opvanglocaties voor Koptische vrouwen. Het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA dat Nederland financiert, heeft in een aantal andere programmalanden opvanglocaties. Een best practice van goede opvang is het aanbieden van een breed pakket aan ondersteunende diensten, waar begeleiding, medische zorg, trainingen en het bieden van een veilige opvang samen komen. Een andere best practice, in het geval van minderjarige slachtoffers, is het creëren van mogelijkheden tot herintegratie in het onderwijs. De Nederlandse ambassade zal deze best practices in gesprekken met Egyptische autoriteiten delen.
Bent u op de hoogte van de moeilijkheden die Koptische vrouwen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld, zoals het rapport benoemd? Ziet u mogelijkheden om ook dit punt aan te kaarten bij de Egyptische autoriteiten om ervoor te zorgen dat Koptische vrouwen, meisjes, en hun familie, op geen enkele manier verhinderd worden in het aangifte of melding doen bij politie en justitie?
Ja, ik ben bekend met de uitdagingen die vrouwen, onder wie Koptische vrouwen, kunnen ervaren bij het doen van aangifte tegen geweld in Egypte. Een van de doelstellingen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid is het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Ook hierover spreken we met Egyptische autoriteiten. Nederland zet zich in Egypte ook in voor het bevorderen van de toegang tot juridische ondersteuning voor vrouwen, bijvoorbeeld bij huwelijken en echtscheidingen.
Bent u op de hoogte van wraakacties en aanslagen die gepleegd worden op Kopten, waarbij de Koptische gemeenschap niet of nauwelijks wordt beschermd, zoals omschreven in het rapport? Hoeveel Kopten zijn de afgelopen jaren overleden als gevolg van specifieke aanslagen/wraakacties gericht tegen deze groep? Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan om deze groep te beschermen? Zo nee, welke stappen wilt u hierop zetten?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik beschik niet over informatie over aantallen Kopten die de afgelopen jaren zijn overleden als gevolg van specifieke aanslagen of wraakacties. De Nederlandse ambassade brengt zorgen rondom mensenrechtenschendingen regelmatig op in dialoog met de Egyptische autoriteiten. De Egyptische regering neemt stappen om religieuze minderheden te beschermen. Zo heeft zij onder andere in haar Nationale Mensenrechtenstrategie (2021–2026) doelen gesteld op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrouwenrechten, waaronder het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Nederland brengt het belang van implementatie hiervan geregeld onder de aandacht bij de Egyptische autoriteiten.
Bent u bereid om bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op het ongedaan maken van bekeringen tot de islam en huwelijken wanneer deze onder dwang hebben plaatsgevonden? Ziet u dit probleem ook in andere landen? Zijn er best practices bekend hoe hiermee om te gaan? Welke rol zou Nederland kunnen spelen om dit probleem en mogelijke best practices breder bekend te maken?
In bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten staan mensenrechten op de agenda, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging en het voorkomen van kindhuwelijken en huwelijksdwang. Kindhuwelijken komen in verschillende landen voor, ook in Egypte maar met name in sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië. Best practices hangen af van de context waarin kindhuwelijken plaatsvinden. Een effectieve aanpak is in ieder geval gebaat bij goede kennis van lokale normen en gebruiken. Daarnaast is medewerking van autoriteiten en leiders van gemeenschappen belangrijk om tot normverandering te kunnen komen. Nederland zet zich via diplomatie en via programma’s in kindhuwelijken tegen te gaan. Zo was Nederland in 2023 penvoerder van de Child-, Early- and Forced Marriage Resolutie in de Mensenrechtenraad die zich in dat jaar specifiek richtte op het voorkomen van gedwongen huwelijken. Deze resolutie is belangrijk omdat ze de aandacht van landen vestigt op de omvang van dit probleem en de noodzaak het tegen te gaan. Ook steunt Nederland sinds 2016 het Global Programme to End Child Marriage van UNICEF en UNFPA. Dit programma werkt in 12 landen waar kindhuwelijken veel voorkomen en zet het thema mondiaal op de agenda.
Het bericht: ‘Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht»?1
Bent u geschrokken van de genoemde cijfers in de zorg? Deelt u de mening dat met zulke cijfers over seksueel wangedrag het basisvertrouwen in de zorg wordt aangetast? Zo nee, hoe duidt u deze cijfers dan?
Onderschrijft u de uitspraak van de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat deze cijfers slechts «een hele voorzichtige schatting' zijn? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de manier waarop er in de zorg wordt omgegaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners? En wat zegt dat over de cultuur in (delen van) de zorg, waar patiënten sowieso afhankelijk zijn van zorgverleners?
Hoe verklaart u de verschillen in meldings- en aangiftebereidheid tussen de zorgdomeinen zoals terug te zien is in de cijfers van de IGJ?2
Bij hoeveel meldpunten kunnen patiënten en zorgvragers seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg melden? Wat bent u bereid te doen om de drempel voor het doen van een melding te verlagen en de bekendheid van de meldpunten te vergroten?
Bent u bereid om verantwoordelijkheid en initiatief te nemen om samen met zorgprofessionals en zorgaanbieders seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg te bestrijden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zorgaanbieders, zorgprofessionals en slachtoffers over het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg en samen met hen tot acties te komen? Zo nee, waarom niet?
Waar ligt wat u betreft het zwaartepunt als het gaat om vervolging en sanctionering; in het tucht- of in het strafrecht? Hoe geeft u vervolging en sanctionering een plek in de aanpak tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg?
Is al eens uitgezocht of en hoe er een correlatie is tussen seksueel grensoverschrijdend gedrag, diplomafraude, valse VOG's en fraude? Zo ja, wat zijn daarvan de inzichten? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten doen?
Welke acties zijn de afgelopen jaren ondernomen vanuit het Ministerie van VWS om seksueel wangedrag te voorkomen en te bestrijden? Bent u bereid om te komen met een (verstevigd) actieplan op basis van de input vanuit onder andere de IGJ?3 Zo ja, kunt u de Kamer voor de zomer van dit jaar hierover informeren?
Huisbezoeken aan demonstranten en de gegevensverwerking van demonstranten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), David van Weel (minister ) , Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de kritische reacties op het huisbezoek van de politie aan een demonstrant in Amersfoort, waaronder die van korpschef Janny Knol?1
Ja.
Deelt u de mening van de korpschef dat dit nooit op deze manier had mogen gebeuren en het iedere inwoner van Nederland volledig vrijstaat voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Wat vindt u ervan dat de Nationale ombudsman zich genoodzaakt voelt een onderzoek in te stellen naar de huisbezoeken?2 Bent u bereid de resultaten hiervan, naast de resultaten van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over het demonstratierecht dat momenteel wordt uitgevoerd, mee te nemen in uw plannen om «hardere grenzen» te stellen aan het demonstratierecht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft in 2018 eerder onderzoek gedaan naar de demonstratiepraktijk3. Dit wordt nu herhaald. Oplevering van het onderzoek door de Nationale ombudsman is voorzien voor het eerste kwartaal van 2026. Zowel op het onderzoek door het WODC als het onderzoek van de Nationale ombudsman zal het kabinet een beleidsreactie geven.
Wat is uw reactie op onderzoek van Amnesty International3 waaruit blijkt dat er onvoldoende toezicht is op politiedatabanken, waarin grootschalige verwerking van gevoelige persoonsgegevens plaatsvindt van demonstranten? Klopt het dat dit in strijd is met mensenrechten?
In de briefing Toezicht Gezocht: Amnesty roept op tot controle op politiedatabanken van maart 2025 van Amnesty International wordt verwezen naar het rapport Ongecontroleerde macht: ID-controles en gegevensverzameling van vreedzame demonstranten in Nederland van 2023. Dit rapport heeft betrekking op de uitvoering van identiteitscontroles rondom demonstraties en gegevensverwerking in dit kader. Voor mijn reactie op dit rapport en de vraag met betrekking tot mensenrechten verwijs ik naar de brief van mijn voorganger van 12 december 2023 met daarin de beleidsreactie.
Toezicht op de gegevensverwerking door de politie vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is daarbij niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij uit te laten over de aanbevelingen die zijn gedaan richting de Autoriteit Persoonsgegevens, omdat de uitoefening van het toezicht onafhankelijk geschiedt.
Welke gesloten en open bronnen raadpleegt de politie in een onderzoek naar demonstranten? Op basis waarvan besluit de politie om over te gaan tot het verwerken van gevoelige persoonsgegevens?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is het niet aan mij om in te gaan op de specifieke bronnen welke politie raadpleegt. Dit is afhankelijk van de operationele noodzaak tot informatie die politie heeft en die afweging maakt politie per geval.
In algemene zin kan ik zeggen dat de politie in het kader van openbare-ordehandhaving op basis van artikel 3 Politiewet informatie kan vergaren. De grens hiervan is dat met de informatievergaring niet een min of meer compleet beeld ontstaat van delen van iemands leven. Ten behoeve van de openbare-ordehandhaving raadpleegt de politie publiek toegankelijke online bronnen.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Op basis van welke wettelijke grondslag verwerkt de politie persoonsgegevens van demonstranten? Hoe is het verzamelen, verwerken en delen van deze gegevens begrensd?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Ook in publiek toegankelijke bronnen online wordt informatie vergaard. Deze informatievergaring heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
De grondslag voor de verwerking van politiegegevens zit in de Wet politiegegevens (Wpg). Elke verwerking dient te berusten op een wettelijke grondslag en vindt slechts plaats indien dit noodzakelijk is voor bij of krachtens die wet geformuleerde doeleinden (zie artikel 3 Wpg).
Zijn er interne protocollen die kaders stellen aan het verzamelen, verwerken en delen van persoonsgegevens van demonstranten? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, hoe zorgt u er voor dat de privacy van demonstranten voldoende is beschermd?
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, zo ook de persoonsgegevens van demonstranten. De politie heeft beleidskaders en interne protocollen met betrekking tot de verwerking van politiegegevens. Het algemene interne handelingskader demonstraties van de politie is onlangs aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op een demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor demonstranten wanneer hun persoonsgegevens worden opgenomen in politiedatabanken? Hoe lang blijven hun gegevens bewaard? Worden deze altijd binnen de wettelijk toegestane bewaartermijn vernietigd?
Verwerking van politiegegevens kan diverse gevolgen hebben voor betrokkenen. Politiegegevens kunnen vergeleken worden met andere politiegegevens, verrijkt worden met andere gegevens en verstrekt worden aan organisaties die bij of krachtens de Wet politiegegevens (Wpg) genoemd zijn indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de ontvanger.
Politiegegevens die verzameld worden op basis van de ID-controles bij demonstranten worden doorgaans verwerkt voor de dagelijkse politietaak. Deze worden in beginsel vijf jaar verwerkt en daarna verwijderd. Verwijderde politiegegevens worden nog gedurende vijf jaar bewaard met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en is alleen toegankelijk voor poortwachters (artikel 14 Wpg).
In 2019 heeft de toenmalig korpschef besloten politiegegevens niet te vernietigen na overschrijding van de bewaartermijn van artikel 14 Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef daarin gesteund en uw Kamer daar destijds over geïnformeerd. De gegevens zijn ondanks dat ze niet op grote schaal worden vernietigd absoluut niet breed toegankelijk. Zo hebben alleen poortwachters toegang tot deze afgeschermde politiegegevens en zijn de gegevens alleen toegankelijk met toestemming van het gezag. In het commissiedebat politie van 16 april jl. heb ik toegezegd5 een ultieme poging te doen om de opties voor verlenging van de bewaartermijn politiegegevens te verkennen en tussentijds geen gegevens te vernietigen.
Hoe vaak startten demonstranten de afgelopen twee jaar een klachtenprocedure bij de politie omdat zij zich zorgen maakten om de verwerking van hun gevoelige persoonsgegevens? In hoeveel van de gevallen bleek dat de gegevensverwerking onrechtmatig was?
Sinds 1 januari 2023 zijn er landelijk twintig klachten naar aanleiding van demonstraties ingediend die betrekking hebben op (het vragen naar) identificatie (volgens W.I.D.) en/of het vastleggen of verantwoorden van gegevens.
In zes van deze twintig klachtdossiers is om een oordeel van de politiechef gevraagd. Een klacht is alsnog ingetrokken en twee klachten zijn nog in behandeling. In drie klachtdossiers is een oordeel gegeven door een politiechef. In twee van die dossiers was het oordeel dat de klacht over de identificatie (volgens W.I.D.) gegrond was en in een van deze dossiers was ook de klacht over het vastleggen of verantwoorden gegrond. In het derde klachtdossier was de klacht ongegrond.
Klopt het dat de politie registraties niet verwijdert wanneer blijkt dat de gegevensverwerking onrechtmatig is verlopen? Zo ja, deelt u de mening dat betrokkenen hierdoor geen rechtsherstel krijgen? Waarom wel of niet?
Indien vaststaat dat een verwerking van politiegegevens onrechtmatig plaatsvindt, dan dient de verwerking te worden beëindigd. De korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke en is gehouden aan de beginselen van de Wet politiegegevens. De wet schrijft voor dat alle verwerkingen noodzakelijk, rechtmatig, doelgebonden, juist, nauwkeurig en volledig dienen te zijn. De verwerkingsverantwoordelijke treft de nodige maatregelen om politiegegevens te verwijderen of vernietigen zodra de gegevens niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor deze zijn verwerkt (artikel 4, tweede lid, Wpg).
De betrokkene heeft diverse mogelijkheden om rechtsherstel te bewerkstelligen. De betrokkene heeft het recht om inzage te krijgen in de hem of haar betreffende politiegegevens, recht op rectificatie van feitelijke onjuistheden en vernietiging van onrechtmatig verwerkte politiegegevens (artikelen 25 en 28 Wpg). Besluiten die hierop door de korpschef worden genomen zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Ook kan aan de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd worden te bemiddelen of adviseren in het geschil met de korpschef (artikel 29, tweede lid, Wpg). Daarnaast heeft de betrokkene de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de korpschef en bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen (artikel 31a Wpg). Tot slot heeft de betrokkene het recht om een handhavingsverzoek in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is bevoegd om handhavingsmaatregelen te treffen, zoals een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en een boete.
Indien de politie persoonsgegevens verzamelt of verwerkt op een manier die achteraf onrechtmatig blijkt, worden de betrokkenen daar dan actief over geïnformeerd? Bent u het met de indiener(s) eens dat mensen het recht hebben om dit te weten?
De politie heeft geen algemene notificatieplicht om betrokkenen te informeren over een wijziging of vernietiging van de hem of haar betreffende politiegegevens. Bij datalekken worden betrokkenen geïnformeerd als deze inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen met zich meebrengt (zie artikel 33a, vijfde lid, Wpg).
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International aan de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om het toezicht op registraties in politiedatabanken te versterken? Bent u bereid de Ombudsman en AP te ondersteunen in de opvolging hiervan op het gebied van rechtsherstel, de oprichting van een laagdrempelig loket en de mogelijkheden om klachten op nationaal niveau te delen en evalueren? Kunt u daarbij apart ingaan op iedere aanbeveling?
Ten aanzien van de aanbeveling om te onderzoeken hoe de politie haar beleid en praktijk beter in lijn kan brengen, verwijs ik in eerste instantie naar de eigen verwerkingsverantwoordelijkheid van de korpschef en naar de Autoriteit Persoonsgegevens die toezicht houdt op de verwerkingen van politiegegevens door de politie.
Ten aanzien van de mogelijkheden tot rechtsherstel verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 10. De geschetste mogelijkheden acht ik laagdrempelig. Een oprichting van een additioneel loket acht ik niet doeltreffend en maakt het stelsel nog diffuser.
Ten aanzien van de mogelijkheid om klachten op nationaal niveau te delen en te evalueren geldt dat dit in beginsel aan de gemeentelijke Ombudsmannen en de politie is om als verwerkingsverantwoordelijke te beslissen of een verstrekking van persoonsgegevens voor dit doel verenigbaar is met het aanvankelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld binnen de kaders van de AVG, en geanonimiseerde klachtoordelen en evaluaties openbaar te maken conform de Wet open overheid (Woo).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC van 26 maart 2025 met de titel «Raad voor de Kinderbescherming komt in regio Den Haag al jaren onvoorbereid bij de rechter»?
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voorafgaand aan zittingen niet inleest in de dossiers maar desondanks adviezen verstrekt aan de rechtbank over zaken betreffende ouderlijk gezag, omgangsregelingen en zelfs ingrijpende besluiten als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing?
De wijze en mate van voorbereiding kan verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De Raad heeft drie taken: de consulttaak, de adviestaak en tot slot nog de onafhankelijke adviserende taak op basis van eigen onderzoek.1
Bij de consulttaak fungeert de Raad voor de Kinderbescherming als wegwijzer in het hulplandschap. De Raad geeft een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager, in dit geval de rechter, verder kan. Dit advies is op basis van algemene gegevens over de ontwikkeling van een kind en gericht op de inzet van een hulptraject. Hiertoe ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie over een specifieke casus.
Specifiek in Den Haag komt de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van de rechtbank naar zitting voor het uitoefenen van deze taak. Deze werkwijze, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming voor de uitoefening van de consulttaak naar de zitting kom, betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025, heeft deze werkwijze geleid tot rolonduidelijkheid van onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming op zittingen in de rechtbank Den Haag. Dit heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming geleid tot herbezinning van deze afspraken. Als gevolg daarvan hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hun werkwijze aangepast. Sinds 1 mei 2025 ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming voorafgaand aan iedere zitting de relevante stukken.
De adviestaak is gericht op een advies over het belang van het kind ten opzichte van de door ouders ingebrachte beslispunten bij gezag- en omgangszaken. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert in deze gevallen inhoudelijk over de inzet van een raadsonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming ontvangt daartoe alle beschikbare relevante informatie.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook een onafhankelijke, adviserende taak aan de rechter op basis van het door de Raad verrichte onafhankelijke onderzoek. Dit behelst vanzelfsprekend ook inhoudelijke verdieping in de specifieke situatie.
In het geval van zittingen aangaande ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen verschijnt de Raad voor de Kinderbescherming altijd goed voorbereid op de zitting.
Klopt het aantal van enkele honderden zaken, waar in het artikel over gesproken wordt, wel als we beseffen dat dit al zes jaar zou spelen?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen exacte cijfers van het aantal zaken zijn, maar dat het naar schatting gaat om enkele honderden zaken die in het kader van de consulttaak zijn behandeld sinds aanvang van het Uniform Hulpaanbod in regio Den Haag. Dit zijn dus enkele honderden zaken sinds 2019 tot mei 2025.
Klopt het dat het hier om onderlinge afspraken gaat tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank Den Haag?
Ja, dat klopt. Het betreft hier een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Deze afspraak moet bezien worden in het licht van het Uniforme Hulpaanbod. Het Uniforme Hulpaanbod is een samenwerking tussen de rechtbanken en gemeenten. Het voorzien in passende en tijdige hulp voor ouders en kinderen is een verantwoordelijkheid die decentraal, bij gemeenten, is belegd. Iedere gemeente maakt eigen keuzes in de wijze waarop zij hun taak uitvoeren in de vrijwillige jeugdhulpverlening op basis van de Jeugdwet. Dit heeft geleid tot verschillen tussen de arrondissementen in de manier waarop de rechter de ouders en kinderen kan verwijzen naar een hulpverleningstraject dat door de gemeenten moet worden gefinancierd. In Den Haag hebben de rechtbank Den Haag, de Raad voor de Kinderbescherming en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag in gezamenlijkheid besloten dat de Raad voor alle zittingen uitgenodigd zou worden waar sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het Uniforme Hulpaanbod.
De Raad voor de Kinderbescherming kan dan op zitting informeren en adviseren over de verwijzing naar hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. Hiervan is alleen sprake in het geval van gezag- en omgangszaken bij de initiële zitting.
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de wettelijke verplichtingen en kwaliteitsnormen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij verzekerd altijd inhoudelijk voorbereid naar zittingen aangaande ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een onderzoek in het kader van gezag- en omgangzaken te komen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kunnen de wijze en mate van voorbereiding verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De advisering van de Raad voldoet in deze zaken aan de wettelijke verplichtingen en het eigen kwaliteitskader.2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ontving de Raad voor de Kinderbescherming, in het specifieke geval dat de rechtbank Den Haag een algemeen pedagogisch-juridisch advies vraagt, vooraf geen uitgebreide informatie voor het uitvoeren van de consulttaak. Omdat dit voor de uitvoering van deze taak niet nodig is, is deze werkwijze niet strijdig met de wettelijke verplichtingen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming. Evenmin is dit strijdig met het kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming. Desondanks heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich herbezonnen over deze werkwijze en is in overleg met de rechtbank Den Haag de werkwijze per 1 mei jl. aangepast.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in het licht van de rechtsbescherming van kinderen en ouders? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in een eerlijks rechtsgang, en daarmee dus ook de rechtsbescherming, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in gevaar brengt?
In het geval van de consulttaak bij de rechtbank Den Haag geeft de Raad voor de Kinderbescherming een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager verder kan. Hiertoe ontving de Raad voor de Kinderbescherming tot voor kort, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie. Ik betreur dat dit heeft geleid tot de indruk dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig is. Vanwege de onduidelijkheid over de rol van de raadsonderzoekers op zittingen in de rechtbank Den Haag hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag besloten om de werkwijze van de Raad in de regio Den Haag per 1 mei jl. is herzien, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025.
Hoe wordt met deze werkwijze gewaarborgd dat de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in lijn zijn met de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
De belangen van het kind staan altijd voorop in het werk en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit blijkt onder andere uit het Kwaliteitskader van de Raad, waarin is vastgelegd dat het belang van het kind doorslaggevend is.3 Dit maakt dat het pedagogisch-juridisch advies van de Raad voor de Kinderbescherming toeziet op het belang van het kind bij de zorg die nodig is voor het welzijn van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat zij bij het geven van pedagogisch-juridisch advies rekening houdt met de rechten en belangen van het kind, zoals belastbaarheid (gezondheid), schoolgang en contact met familie om enkele voorbeelden te noemen.
Hoe wordt de kwaliteit van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming momenteel gemonitord en geëvalueerd? Zijn er recente evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van deze adviezen?
Er zijn geen evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. In de verschillende regio’s zijn er samenwerkingsafspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbanken waarin de kwaliteit van de adviezen wordt besproken. Daarnaast leert de Raad voor de Kinderbescherming van klachten, ketenpartners, jurisprudentie en bijvoorbeeld inspectierapporten. Ook wordt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken over de kwaliteit van het werk van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de Raad voor de Kinderbescherming.
Op welke wijze worden kinderen en ouders geïnformeerd over de rol en werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens juridische procedures? Wordt hierbij expliciet vermeld hoe de Raad zich (niet) voorbereidt op zittingen en op basis waarvan verstrekkende adviezen worden uitgebracht?
Vooropgesteld dient te worden dat de Raad voor de Kinderbescherming bij uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen te allen tijde voorbereid naar de zitting komt.
In het geval van algemeen juridisch-pedagogisch advies (consulttaak) kwam de Raad tot 1 mei 2025 zonder voorbereiding naar de zitting. Vanuit de Rechtspraak is aangegeven dat de rechtbank Den Haag deze werkwijze bij de invoering van het Uniforme hulpaanbod in 2019 en ook daarna herhaaldelijk en uitgebreid heeft besproken met de advocatuur. In de rechtbank Den Haag legt de rechter op de zitting in het geval van een zaak waarin de Raad een consulttaak verricht aan de ouders uit wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is op de zitting en dat de Raad voor de Kinderbescherming geen advies zal geven over wat ter beslissing voorligt, maar een algemeen pedagogisch-juridisch advies zal geven.
Naar aanleiding van de eerder aangegeven onduidelijkheid, zijn de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hierover in gesprek gegaan. De afspraak is gemaakt dat de familierechters op de zitting duidelijker de rol van de raadsmedewerker zouden benoemen en daarbij duidelijk maken dat de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting geen specifiek advies kan geven over wat ter beslissing voorligt. Desondanks bleef deze werkwijze voor rolonduidelijkheid zorgen, waardoor inmiddels is besloten om de werkwijze aanpassen. De werkwijze is per 1 mei 2025 aangepast (zie antwoord op vraag 6).
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag en de mogelijke gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van kinderen en ouders?
De Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hebben de gemaakte afspraken over de werkwijze herzien. Per 1 mei 2025 is het werkproces omtrent het Uniforme Hulpaanbod aangepast. Dat houdt in dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak de relevante stukken ontvangt en bestudeert. Ik acht het daarom niet nodig om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad in relatie tot de rechtbank Den Haag.
Zijn er signalen dat deze werkwijze ook in andere regio's voorkomt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit landelijk te adresseren?
Nee, die signalen zijn er niet. Deze werkwijze betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag, die per 1 mei 2025 in overleg tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag is herzien.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voortaan adequaat voorbereidt op zittingen, conform de geldende kwaliteitsnormen?
Hierover hebben reeds gesprekken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de werkwijze per 1 mei 2025 zodanig is aangepast dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak alle relevante stukken ontvangt en bestudeert. Het is van belang dat voor betrokkenen duidelijk is wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is, zodat het vertrouwen van betrokkenen in hun procedure wordt versterkt.
Welke stappen worden ondernomen om de transparantie en verantwoording van de Raad voor de Kinderbescherming richting betrokkenen te verbeteren, zodat het vertrouwen in de jeugdzorg en de rechtsbescherming van kinderen en ouders wordt versterkt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak om te waarborgen dat de voorbereiding en advisering door de Raad in de toekomst op een adequate en uniforme wijze plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad dat het «ondoenlijk» en ook «niet nodig» is om in al die zaken het dossier te lezen; «Naar die zittingen komt de Raad ongeïnformeerd.»? Bent u het met deze uitspraak eens?
Deze uitspraak uit het betreffende artikel in het NRC van 26 maart 2025 heeft betrekking op de zaken waarin de Raad voor de Kinderbescherming zijn consulttaak uitvoert bij de rechtbank Den Haag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat deze taak inhoudt. Van belang hierbij is dat de consulttaak over de inzet van het Uniforme Hulpaanbod een wezenlijk andere is dan een adviserende taak vanuit een raadsonderzoek of een eerste advies over een inhoudelijke rechtsvraag.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming: «Desgevraagd zegt de Raad dat indien zulke zware zaken, bijv. Huiselijk Geweld, ex-partner, geweld en stalking, in eerste instantie bij de rechtbank niet naar boven komen, ze later alsnog bij de rechter en Raad zullen terugkeren omdat zal blijken dat het ingezette hulpverleningstraject ongeschikt is»? Is deze uitspraak in uw ogen correct? Is het niet zo dat als de Raad voor de Kinderbescherming in beeld komt dat dan juist alle zaken aan bod moeten komen, ook in de eerste zitting, zodat direct juist passende hulp kan worden ingezet in het belang van het kind?
Helaas ontstaat niet altijd direct duidelijkheid over de vraag of er sprake is van onveiligheid. Wanneer informatie hierover door geen van de partijen kenbaar gemaakt wordt, is het (zonder nadere hulp of zonder nader onderzoek) vaak niet mogelijk hier ter zitting zicht op te krijgen. Hier is binnen een hulpverleningstraject eerder ruimte en gelegenheid voor, waardoor op een volgende rechtszitting meer passende keuzes en beslissingen kunnen worden genomen. Echter, als bekend is dat dergelijke onderwerpen spelen, worden deze onderwerpen op de eerste zitting door de rechter met de ouders in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Als op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken ernstige zorgen zijn, kan de rechter de Raad voor de Kinderbescherming direct vragen onderzoek te doen en zijn bevindingen aan de rechter te rapporteren en te adviseren over de voorliggende geschilpunten.
Deelt u de mening dat het niet aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak is om hier onderling afspraken over te maken omdat beiden een andere rol hebben in deze procesgang? Deelt u de mening dat de wet leidend moet zijn en niet eventueel onderling gemaakte ketenafspraken?
In voorgaande antwoorden is reeds toegelicht dat de afspraak voortkomt uit een samenspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag om uitvoering te geven aan het Uniforme Hulpaanbod. De intentie was het zo efficiënt mogelijk ter zitting bespreken van enkel het Uniforme Hulpaanbod om zo goed mogelijk maatwerk van hulp voor de betrokkenen te leveren. Deze samenwerking is vanuit dit uitgangspunt tijdens evaluaties door alle ketenpartners als positief ervaren. Bovendien hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag met het maken en uitvoeren van deze afspraak niet in strijd met de wet gehandeld. Ik heb over de rol van rechtbank Den Haag in deze afspraken daarom geen negatieve mening.
Hoe verhoudt deze afspraak die gemaakt is zich tot bijvoorbeeld het kwaliteitskader waar elke medewerker op basis van zijn SKJ-registratie aan moet voldoen? Kan het zo zijn dat een zittingsvertegenwoordiger, die zich niet voorbereidt op een zitting en daar adviezen geeft, al dan niet juist, tuchtrechtelijk aansprakelijk is? Is dat in uw ogen fair als een werkgever afspraken maakt waar een medewerker mee moet werken maar dat deze medewerker, bij het volgen van de werkinstructies van de werkgever, tuchtrechtelijk op aangesproken kan worden?
Het geven van algemeen-pedagogische adviezen past binnen de wettelijke taken van de Raad en is op geen enkele wijze strijdig met beroepsregels en de SKJ-registratieregels. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een medewerker tuchtrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor het volgen van deze werkwijze. In het algemeen geldt overigens dat het volgen van werkinstructies van de werkgever niet snel tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid zal leiden als professionals zorgvuldige afwegingen maken en die goed onderbouwen.
Hoe beoordeelt u de rol van de Rechtbank Den Haag als zij ingestemd heeft met deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u voornemens om met de Rechtbank Den Haag in gesprek te gaan hierover? En welke boodschap heeft u dan voor de rechtbank?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 reeds heb aangegeven, heb ik van de Raad voor de Kinderbescherming vernomen dat de Raad en de rechtbank Den Haag per 1 mei jl. hun werkwijze hebben aangepast.
Het bericht ‘Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalisten die verslag deden onder de ruim 1.100 gearresteerden in Turkije»?1 En bent u bekend met het geweld gericht tegen deze journalisten en hun apparatuur, terwijl zij identificeerbaar waren als journalist?
Ik ben bekend met berichtgeving dat journalisten zijn gearresteerd bij de protesten in Turkije, alsmede berichtgeving dat er geweld is gebruikt tegen journalisten.
Bent u daarnaast bekend met opgelegde maatregelen onder de internetwet waardoor meer dan 700 Turkse accounts op social media zijn geblokkeerd, waaronder accounts van nieuwsorganisaties en journalisten?
Het is mij bekend dat de Turkse autoriteiten rondom de protesten sociale media-accounts hebben geblokkeerd, waaronder die van journalisten en burgers die opriepen tot protest.
Deelt u de zorgen over de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting die op deze manier zwaar onder druk komt te staan?
Ja. Persvrijheid en vrijheid van meningsuiting kunnen niet bestaan als journalisten hun werk niet veilig kunnen uitvoeren. Ik acht het dan ook van groot belang dat de Turkse autoriteiten de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije waarborgen. Dit zijn twee integrale elementen van de rechtstaat en daarmee cruciaal voor de relatie van Turkije met Europese partners.
Heeft u deze zorgen reeds gedeeld met uw Turkse collega en duidelijk gemaakt dat de gearresteerde journalisten zo snel mogelijk vrij moeten komen en dat er geen sprake mag zijn van censuur? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb, en marge van de NAVO Ministeriële van 3–4 april jl., het belang van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting bij mijn Turkse collega Fidan onderstreept. Ook in eerdere contacten met de Turkse autoriteiten, waaronder mijn telefoongesprek met Minister Fidan op 19 maart jl., heb ik het belang van de rechtsstaat benadrukt.
Zijn deze zorgen reeds onderwerp van gesprek binnen de Media Freedom Coalition? Zo nee, bent u bereid dit binnen deze coalitie te agenderen en te pleiten voor actie zoals een gezamenlijk statement gericht op de Turkse regering of concrete steun aan de gearresteerde journalisten?
Binnen de Media Freedom Coalition is niet gesproken over de protesten in Turkije. Binnen de Raad van Europa heeft Nederland in het Comité van Ministers zorgen uitgesproken over berichtgeving dat journalisten zijn gehinderd in hun werkzaamheden bij verslaglegging van de protesten in Turkije; onderstreept dat journalisten veilig en in vrijheid hun werk moeten kunnen doen en de Turkse autoriteiten opgeroepen gearresteerde journalisten vrij te laten.
Welke inzet pleegt de Nederlandse ambassade in Ankara momenteel om de persvrijheid in Turkije te bevorderen? Bent u bereid deze inzet te intensiveren, bijvoorbeeld door geld uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar te stellen voor juridische bijstand en beschermingsmateriaal zodat journalisten veilig hun werk kunnen doen?
Het Nederlands postennet in Turkije, bestaande uit de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul, zet zich actief in voor het bevorderen van mediavrijheid door regulier contact te onderhouden met verschillende onafhankelijke mediaorganisaties en het belang van dit onderwerp onder de aandacht te brengen van diverse gesprekspartners. Zo onderstreepte de Nederlandse ambassadeur in een gesprek met de Turkse Vice-President Yilmaz, daags na de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen op 19 maart jl. het belang van de rechtsstaat. Middelen uit het decentrale Mensenrechtenfonds en MATRA-programma worden reeds aangewend voor verschillende projecten op het gebied van pers- en mediavrijheid.
Bent u bereid Turkse journalisten in acuut gevaar een veilige plek in Nederland te bieden, bijvoorbeeld door de uitgifte van noodvisa? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 is het mogelijk om, binnen de bestaande beleidskaders en getoetst aan de Visumcode, in uitzonderlijke gevallen visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn. Dat geldt ook voor journalisten. Nederland zal conform de Visumcode iedere aanvraag individueel beoordelen, waaronder de geldigheidsduur en het type visum waarvoor de aanvrager in aanmerking komt. Van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, kan echter op grond van de Visumcode niet worden afgeweken. Ik verwijs u voorts naar Kamerbrief d.d. 23-08-2021.
Nederland financiert hiernaast vanuit het Safety for Voices-subsidiekader (2023–2027) twee consortia die zich inzetten voor de veiligheid van journalisten in acute nood, wereldwijd. Deze partnerschappen bieden noodhulp in de vorm van tijdelijke relocatie, juridische bijstand, digitale ondersteuning en psychosociale steun.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Raad Buitenlandse Zaken op 10 april?
Dat laatste is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. 'De Palestijnen hebben geen macht'' |
|
Eric van der Burg (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Nederlands geld naar radicale kolonisten gaat. «De Palestijnen hebben geen macht»»?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat middelen van de organisatie Christenen voor Israël, waarbij door Nederlandse burgers geld gedoneerd is aan een noodfonds, deels feitelijk zouden terechtkomen bij kolonisten die zich op illegale wijze vestigen op de Westelijke Jordaanoever en zelfs zouden worden ingezet voor wapens?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde informatie om deze bewering te bevestigen. Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Mocht er met financiering echter bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan kan hier per geval tegen worden opgetreden na verder onderzoek. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Heeft u contact met de organisatie over deze aantijgingen en bent u bereid te onderzoeken of deze juist zijn?
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid is het niet aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken om onderzoek te doen naar mogelijke strafrechtelijke overtredingen. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Acht u deze praktijken, als zij inderdaad aan de orde blijken, verenigbaar met het Nederlandse beleid, waarin het «ontmoedigingsbeleid» ten aanzien van economische activiteiten in illegale nederzettingen geldt, en waarin expliciet is gesteld dat deze illegale nederzettingen niet erkend worden door Nederland en de Europese Unie?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. Nederland acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Indien Nederlandse bedrijven zich melden bij de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent ook geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse bedrijven – en stichtingen – zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Christenen voor Israël valt als stichting echter buiten bovenstaande kaders van het ontmoedigingsbeleid. Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting echter, en vanuit de geest van het ontmoedigingsbeleid, achten wij bijdragen aan nederzettingen, of aan de instandhouding van nederzettingen, onwenselijk en niet in lijn met het kabinetsbeleid op dit punt.
Bestaan er op dit moment mogelijkheden om particuliere financiering van (de uitbreiding van) illegale nederzettingen te ontmoedigen of te beëindigen? Zo ja, bent u bereid van deze instrumenten gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn bij u andere gevallen bekend van Nederlandse particuliere financiering van verboden activiteiten in het buitenland? Hoe staat het met mogelijke financiering vanuit Nederlandse organisaties richting Hamas?
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland. Wat betreft de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen ten aanzien van het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat er andere regelgeving van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze sanctielijst. De tegoeden van organisaties (en individuen) op de Europese sanctielijst terrorisme zijn in de gehele EU bevroren en er bestaat een verbod op het aan hen ter beschikking stellen van tegoeden, financiële activa of economische middelen. In 2003 is ook de aan Hamas gelieerde Nederlandse stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Bent u bereid te onderzoeken of betrokken organisaties met een ANBI-status mogelijk in strijd met de eisen aan die status handelen wanneer zij financiële middelen inzetten voor doelen die binnen of buiten Israël door de autoriteiten zelf als illegaal of onwettig zijn bestempeld?
De bevoegdheid om een ANBI-status in te trekken ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst. Deze beslissing is gebonden aan een limitatief aantal gronden. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen. Om die reden kan ook niets gezegd worden over het al dan niet starten van een onderzoek door de Belastingdienst.
Is het organisaties met een ANBI-status toegestaan om in strijd met Nederlands buitenlandbeleid en internationaal recht te handelen?
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 dat de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever onrechtmatig is. Het kabinet acht het in dit kader onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Dit geldt uiteraard ook voor ANBI’s.
Afgezien van het feit dat ook ANBI’s zich te houden hebben aan het internationaal recht, kan de inspecteur van de Belastingdienst op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een ANBI-status bij beschikking intrekken, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van een ANBI-status, waaronder de voorwaarde van het beogen van algemeen nut en de zogenoemde integriteitstoets.
De eerstgenoemde voorwaarde houdt in dat op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een instelling op verzoek aangemerkt kan worden als een ANBI, indien de instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beoogt. Het begrip «algemeen nut» is in de AWR neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. De Belastingdienst kan een ANBI-status ook bij beschikking intrekken (of een aanvraag weigeren) indien niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarde van de «integriteitstoets». Kortgezegd houdt deze integriteitstoets in dat de ANBI-status door de inspecteur wordt ingetrokken als het hem kenbaar is dat de instelling of een bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon van die instelling onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een in de ANBI-regelgeving genoemd misdrijf. De Belastingdienst verkrijgt die informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van partijen zoals de FIOD. Ook wordt de ANBI-status ingetrokken als de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de instelling of van bovengenoemde betrokken personen én de instelling of persoon ondanks een verzoek daartoe van de inspecteur niet binnen zestien weken een verklaring omtrent gedrag (VOG) kan overleggen.
Neemt u stappen om te voorkomen dat Nederlands (belastingvrij) geld bijdraagt aan illegale activiteiten in het Midden Oosten? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Bent u bekend met de signalen uit het artikel dat sommige donateurs niet op de hoogte waren dat hun geld in illegale nederzettingen terechtkomt? Vindt u dat voorlichting en transparantie over de besteding van donaties voldoende is? Zo nee, hoe wilt u dit bevorderen?
Ja. Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk mogelijk is wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger is. De Wwft bevat echter geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden van transacties.
Kunt u uiteenzetten hoe u de balans ziet tussen de vrijheid van (religieuze) organisaties om donaties te werven enerzijds en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid om te voorkomen dat deze donaties illegaal of gewelddadig gebruik ondersteunen anderzijds?
Uiteraard geldt als uitgangspunt dat organisaties op grond van hun vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie en vrijheid van vereniging vrij zijn om activiteiten te ontplooien vanuit hun eigen gedachtegoed. Tegelijkertijd staat het financiële instellingen als private ondernemingen vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoe is de financiering vanuit deze organisatie te verenigen met de Nederlandse positie ten aanzien van de tweestatenoplossing?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht en een duurzame en vreedzame tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Financiering van organisaties die hieraan bijdragen is dan ook onwenselijk.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind het belangrijk dat de overheid voor iedereen toegankelijk is, ongeacht woonplaats of achtergrond. Daarom zet het kabinet zich in voor een toegankelijke en makkelijk bereikbare overheid. De rol van gemeenten hierbij is essentieel. Dit vraagt om investeringen in toegankelijke, begrijpelijke en samenhangende dienstverlening zodat mensen niet verdwalen en op tijd de ondersteuning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie.
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de overheid niet voor iedereen even toegankelijk is. Sommige mensen ervaren barrières, bijvoorbeeld door ingewikkelde regels, digitale drempels of doordat ze niet goed weten waar ze moeten zijn. Hiermee kan niet iedereen goed gebruik maken van overheidsdienstverlening. Als het gaat om de toegang tot recht heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, uw Kamer in de brief van december over de voortgang van de aanpak versterking toegang tot het recht aangegeven dat informatie, advies en ondersteuning beschikbaar moeten zijn. Zoals ook in de Kabinetsreactie op het PEFD-rapport3 staat, is er een grote verscheidenheid aan sociaal juridische dienstverlening. Het is echter niet duidelijk waar problematische «witte vlekken» in het aanbod zijn. Ter uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen4 wordt voor de zomer een kwartiermaker benoemd (J&V, BZK, SZW) die verkent hoe een landelijk dekkend netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Publieke dienstverlening moet in de basis menselijk, voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. We werken aan deze basis van de dienstverlening en richten ons specifiek op de transformatie van overheidsorganisaties naar organisaties die dienstverlening ontwikkelen en verbeteren vanuit de leefwereld van mensen. Daarnaast zorgen we dat de feedback vanuit burgers en ondernemers op de goede plek terecht komt, zodat de dienstverlening verbeterd wordt vanuit de leefwereld van mensen en werken we aan begrijpelijke en gebruikersvriendelijke overheidscommunicatie en dienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat een toegankelijke, responsieve en proactieve overheid zorgt dat mensen de dienstverlening van de overheid ervaren als passend bij hun persoonlijke situatie en merken dat ze goed geholpen en ondersteund worden.
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Overheidsbreed samenwerken is een complex en langdurig veranderproces. Desalniettemin is er de afgelopen jaren een stevig fundament gelegd en zijn er concrete stappen gezet die invulling geven aan overheidsbreed samenwerken en het principe van «altijd de juiste deur». Uitgangspunt is dat het niet zou moeten uitmaken bij welke instantie of organisatie iemand aanklopt, de overheid werkt collectief aan de oplossing vanuit de beleving van mensen, ongeacht hoe de overheid zelf is georganiseerd. Door mensen direct te helpen of door warm door te verwijzen.
Onder coördinatie van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties werken we aan overheidsbrede toegankelijkheid en bereikbaarheid van dienstverlening, gezamenlijk met alle publieke dienstverleners, departementen en medeoverheden. Daarmee streven we naar dienstverlening die door mensen wordt ervaren als ware het één-overheid is (de zogenaamde één-overheidsbeleving).
Het aantal lokale praktijkinitiatieven waar integraal wordt samengewerkt door gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties is dit jaar uitgebreid naar 25. Bij deze zogenoemde overheidsbrede loketten hebben overheidsdienstverleners op locatie contact met de burger en kunnen zij gebruikmaken van directe lijnen met andere overheidsorganisaties, zodat mensen direct geholpen worden met hun vragen aan de overheid – hoe complex die ook zijn – of warm worden doorverwezen naar een organisatie die hen beter kan helpen. Daarnaast werken de publieke dienstverleners zelf aan een betere bereikbaarheid, toegankelijkheid en nabijheid. Zodat mensen met vragen direct gericht aan de betreffende organisatie daar terecht kunnen.
Van belang is dat dienstverlening wordt aangeboden op plekken die voor mensen logisch en dichtbij voelen. De Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties presenteert voor de zomer zijn visie hierop aan de Kamer. In deze visie is een grote rol voor (het versterken van) het lokale ecosysteem en de inbedding daarin van overheidsbrede dienstverlening evenals voor informele helpers en sleutelpersonen. Informele helpers en sleutelpersonen vervullen een betekenisvolle functie voor inwoners, zijn goed verbonden met de lokale gemeenschap en zijn in staat om groepen te bereiken die voor gemeenten en bekende (gevestigde) uitvoeringsorganisaties soms lastig toegankelijk zijn.
Ook werken we aan het proactiever aanbieden van dienstverlening. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW beoogt mogelijk te maken dat UWV, SVB en gemeenten proactieve dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent dat zij mogen onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of een andere voorziening gericht op inkomensondersteuning, maar daar geen gebruik van maakt. Zij mogen dan contact opnemen met deze mensen en hen ondersteunen als zij een aanvraag voor een uitkering of een voorziening willen doen.
Vanuit mijn departement wordt, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de mogelijkheid onderzocht van een Persoonlijk Digitaal Regelingenoverzicht (PDR). Een PDR beoogt mensen een gepersonaliseerd overzicht te geven van de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en vergemakkelijkt het komen tot een aanvraag ervan.
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Uit kwalitatief onderzoek – gesprekken die gevoerd zijn met bezoekers – blijkt dat mensen in overgrote mate blij zijn met de overheidsbrede dienstverlening zoals geboden vanuit de overheidsbrede loketten. De beleving loopt uiteen van «tevreden» tot het gevoel dat men echt gered is doordat men contact heeft gehad met een medewerker die echt oog had voor hun probleem. De dienstverlening voorziet in drie basisbehoeften van bezoekers, namelijk contact met iemand die:
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
Het aanvragen van een toeslag of ondersteuning kan voor mensen een onoverkomelijke drempel zijn. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW wil de toegang tot de sociale zekerheid laagdrempeliger maken. Het doel is dat UWV, de SVB en gemeenten mensen actief wijzen waarop zij recht hebben en helpen bij het aanvragen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2025 bij de Kamer in te dienen.5
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?
Ja.
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer is gekoppeld aan het kind en haar ouders.
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken, waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.
In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS, een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907). In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.
Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken.3 Eén van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022) naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s. Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliënten in de afgelopen jaren weer sprake van een stijging van het aantal cliënten. Dit legt additionele druk op het werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.
De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.
Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen3 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.
Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben. Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen op basis van de «monitor GI’s». In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s gezamenlijk het «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen» op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant» – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden van bescherming aan minderjarigen.
Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI haar taak niet voldoende uitvoert.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?
Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuïstiek. Verder verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?
De Inspecties hanteren bij het toezicht een toetsingskader. Het toetsingskader bestaat uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld.
De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt toezicht opleggen.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v. de motie Hijink7 – periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload, de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk. In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.
In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties voeren – op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum 1 oktober 2024 – op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen. Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?
Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende mate uitvoering geven aan hun taken.
Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.
Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in en de legitimiteit van het handelen door de overheid.
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?
Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?
Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd kan worden, betekent niet dat een GI géén kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader te begeleiden.
Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet de financiële middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.
Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de «Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR» bedraagt in 2025 € 14.189,22 per jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld 2,6 jaar.
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming. In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang geïnformeerd.
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.
Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.
De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december 2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen, wat door verschillen van inzicht tussen cliënten en organisaties of tussen cliënten onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Zie antwoord vraag 19.
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling, dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.
Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd.
In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het aantal terug.
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen – als er nog geen vaste jeugdbeschermer is – in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuïteit) van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?
Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beëindigd omdat de certificerende instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan de eisen die in het zogenaamde «normenkader» zijn gesteld. Deze eisen – die in een ministeriële regeling zijn vastgelegd – zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?
De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering geeft aan haar taken.
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beëindigingscertificaat en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen te volgen.
In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis. Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven. Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval.
De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming Noord door het KMI geïnformeerd. De Inspecties houden vanuit hun eigen rol en taken toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6