De situatie op de Griekse vluchtelingekampen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «In het nieuwe vluchtelingenkamp op Samos blijft de poort 's avonds dicht»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat deze kampen afgesloten zijn, dat mensen alleen met pasjes toegang hebben en dat de poorten ’s avonds en ’s nachts gesloten blijven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Bij de ontwikkeling van deze nieuwe centra, die mede met hulp van de Europese Commissie zijn ontwikkeld, zijn nieuwe middelen in gebruik genomen om beter zicht te hebben op de toegang tot de centra. Het gebruik van biometrische pasjes maakt daar onderdeel van uit. Met deze pasjes kunnen bewoners en medewerkers tussen 08.00 en 21.00 uur het centrum vrij in- en uitlopen.
Welke consequenties hebben deze maatregelen voor de ngo’s die in de kampen actief zijn en voor de bewegingsvrijheid van de bewoners van de kampen? Bent u het eens dat non-gouvernementele organisaties (ngo’s) altijd toegang moeten hebben tot deze kampen?
De Griekse overheid heeft de afgelopen periode meer verantwoordelijkheid op zich genomen ten aanzien van de opvang van vluchtelingen en migranten. Waar in het verleden diensten veelal door non-gouvernementele organisaties (ngo’s) werden aangeboden in deze centra, worden deze nu of in de toekomst door de Griekse overheid verstrekt. Daarmee is vanuit de optiek van de Griekse overheid de reden komen te vervallen om sommige organisaties nog toegang te verlenen. Ook hebben enkele organisaties, zoals in het artikel wordt aangehaald, aangegeven hun activiteiten stop te zetten omdat zij het niet eens zijn met de mate van controle die nu wordt toegepast.
Met uw Kamer onderschrijf ik het uitgangspunt dat maatschappelijke organisaties zo veel mogelijk toegang moeten hebben tot locaties waar asielzoekers worden opgevangen, maar dit hoeft geen automatisme te zijn. Toegang dient in goed overleg vorm te worden gegeven. Daarbij zij opgemerkt dat ook in Nederland niet elke organisatie zonder meer toegang heeft tot de verschillende COA locaties waar asielzoekers worden opgevangen, of DJI locaties waar vreemdelingenbewaring wordt toegepast.
Hoe kijkt u naar het restrictieve toegangsbeleid dat de Griekse regering nastreeft, in relatie tot de Europese Opvangrichtlijn die aangeeft dat asielzoekers, die geen strafbare feiten hebben gepleegd, niet zomaar in detentie geplaatst mogen worden?
De locatie op Samos is één van de vijf nieuwe centra die in nauwe samenwerking met de Europese Commissie wordt gebouwd. De Europese Commissie zal, als hoedster van de Europese verdragen en het acquis, er nadrukkelijk op toezien dat deze centra en de wijze van opvang in lijn zijn met geldende Europese regelgeving, inclusief de Opvangrichtlijn. Vooralsnog heeft de Commissie niet geoordeeld dat er sprake is van het detineren van asielzoekers, zoals in de vraag wordt gesuggereerd. Wel is het zo dat in het centrum een apart detentiecentrum wordt gehuisvest. Het feit dat bewoners in principe op gezette tijden het centrum vrij in en uit kunnen lopen impliceert ook dat er geen sprake is van een centrum waar mensen in detentie worden geplaatst.
Deelt u de mening dat Nederland kritisch moet zijn op deze kampen die gebouwd zijn met EU-geld, maar niet overeenkomen met Europese richtlijnen?
Nederland volgt de ontwikkeling van de bouw van deze centra en de verdere ondersteuning die de Europese Unie aan Griekenland geeft kritisch. De mening dat deze centra niet overeen zouden komen met Europese richtlijnen, deel ik echter niet. Zoals in de beantwoording van voorgaande vragen, waaronder vraag 4, is toegelicht, is de Europese Commissie nauw bij de ontwikkeling van deze centra betrokken, en ziet zij er op toe dat deze locaties voldoen aan het EU-acquis.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de bezetting van de vluchtelingenkampen op de vijf Griekse Eilanden Samos, Leros, Lesbos, Kos en Chios wat betreft het aantal asielzoekers, waaronder alleenstaande minderjarigen, de conditie van het kamp, de toegang tot medische en juridische hulp en de basale voorzieningen zoals warm water? Kunt u hier in het bijzonder ingaan op het kamp Mavrouvouni op Lesbos?
Het is niet mogelijk om een uitgesplitst overzicht te bieden voor wat betreft de opvangcapaciteit en bezetting per eiland. De totale capaciteit op de eilanden biedt ruimte voor de opvang van ruim 12.000 personen. Volgens de cijfers van het Griekse nationale centrum voor sociale solidariteit, E.K.K.A., stonden op 15 oktober 2021 in heel Griekenland 2.159 personen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) geregistreerd. De samenstelling van deze groep bestaat uit 92% jongens waarvan 90,9% 14 jaar of ouder is. Het overgrote deel van deze amv’s wordt opgevangen op het Griekse vasteland. Het is immers staand beleid van de Griekse overheid om kwetsbare groepen, waaronder amv’s, zo snel mogelijk van de eilanden over te brengen naar opvang op het vaste land.
Via de Europese agentschappen wordt Griekenland ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Het nieuwe centrum op Samos is daar een voorbeeld van. De voorzieningen in de opvangkampen zijn over het algemeen verbeterd met onder meer medische voorzieningen voor de bewoners.
De situatie in het opvangkamp Mavrovouni wordt steeds meer vergelijkbaar met een permanente opvang. Desondanks blijven Griekenland en de Europese Commissie inzetten op een geheel nieuwe opvangfaciliteit. De medische en juridische hulp in het opvangkamp worden primair aangeboden door de Griekse autoriteiten. Diverse ngo’s verlenen daarbij ondersteuning. Zo is er een door de Europese Commissie gefinancierd project van UNICEF dat zich richt op spoedeisende hulp. Het kamp beschikt vanaf medio november over stromend warm water dat is aangesloten op het lokale riool.
Op welke wijze worden de kampen op de eilanden winterklaar gemaakt? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Zoals beschreven in de vorige vraag wordt Griekenland via de Europese agentschappen ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Via detacheringen worden verschillende experts van de IND, COA en de Koninklijke Marechaussee ingezet als hotspot adviseur op Chios en Samos en bij de Taskforce Migratiemanagement van de Europese Commissie die sinds vorig jaar Griekenland ondersteunt in het verbeteren van de opvang op de Grieks eilanden. Het winterklaar maken is nu de grote prioriteit in alle opvangkampen. Veel werk is reeds verzet. De tenten zijn reeds of worden nog vervangen door refugee housing units, oftewel wooncontainers. Daarnaast helpen ngo’s, zoals Eurorelief, met het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ten slotte zijn zogenaamde storm drains aangelegd om hevige regen aan te kunnen.
In hoeverre worden de kampen voorbereid op de hogere instroom uit bijvoorbeeld Afghanistan? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Tijdens de ingelaste JBZ-raad van 31 augustus jl. heeft de JBZ-raad in een aangenomen verklaring de Commissies en lidstaten opgeroepen maatregelen te treffen in reactie op een mogelijke en te verwachten toename van met name Afghaanse vluchtelingen.2 Deze situatie wordt door de Commissie en de Raad zeer nauwlettend gevolgd. Op dit moment ligt er geen specifiek verzoek van de Griekse overheid om aanvullende steun bij het treffen van dergelijke voorbereidingen.
Dit hangt mogelijk samen met het feit dat de huidige opvangcapaciteit op de Grieks eilanden groter is dan het aantal vluchtelingen en irreguliere migranten dat daar wordt opgevangen. Tot 24 oktober jl. werden volgens gegevens van de Europese Commissie 4.390 personen in de centra op de eilanden opgevangen, terwijl dat in dezelfde periode in 2020 bijna 20.000 was. Deze daling is onder andere het gevolg van het grote aantal transfers naar het vasteland (ca. 31.755 in 2020 en 12.325 in 2021 tot nu toe) en de daling in het aantal irreguliere aankomsten. In 2021 zijn tot 24 oktober jl. ca. 78% minder irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden geregistreerd dan in dezelfde periode in 2020. Ook de ontscheping van een groep van ca. 400 voornamelijk Afghaanse vluchtelingen die aan boord zaten van een Turks schip dat voor de kust van Kos is onderschept3 heeft vooralsnog niet tot een dergelijk verzoek geleid.
De voordelen en de stimulering van voedselbossen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u het inzicht dat voedselbossen, waarin het voedselproductiesysteem een natuurlijk bos nabootst, een zeer duurzame vorm van landbouw is? Beaamt u dat in voedselbossen (na de aanplant) de bodem niet beroerd wordt en er geen toevoer is van externe middelen zoals (kunst)mest of landbouwgif?
Ik zie voedselbossen als een vorm van natuur-inclusieve landbouw die kan bijdragen aan onze klimaatopgaven en het herstel van de biodiversiteit, terwijl het tegelijkertijd potentie heeft voor een nieuw verdienmodel. In de voorschriften voor het gebruik van de gewascode voedselbossen bij de gecombineerde opgave is opgenomen dat er geen mest en externe inputs gebruikt worden. Het is daarnaast gangbaar dat bij voedselbossen de bodem zo veel mogelijk met rust wordt gelaten na de aanplantfase.
Kunt u bevestigen dat in voedselbossen gebruik wordt gemaakt van specifieke bomen en planten die stikstof uit de lucht vast kunnen leggen om de bodem te «bemesten», waardoor het systeem de natuurlijke stikstofkringloop benut en er dus geen extra stikstof wordt toegevoegd, zoals wel het geval is in de gangbare landbouw?
Stikstofbindende bacteriën leven in symbiose met bepaalde plantensoorten. Door gebruik te maken van dergelijke soorten in een voedselbos wordt de natuurlijke stikstofkringloop benut. Er wordt vanuit de definitie voedselbossen zoals opgenomen voor de gewascode inderdaad geen stikstof toegevoegd in de vorm van mest. Of de stikstofbindende bomen op de lange termijn genoeg zijn om de stikstof kringloop gesloten te houden, moet verder onderzocht worden.
Kunt u aangeven hoeveel kilogram CO2 voedselbossen gemiddeld per hectare per jaar uit de lucht binden en vastleggen? Hoeveel kilogram is dat gemiddeld voor gangbare landbouwsystemen, zoals een monocultuur raaigras of snijmaïs?
Uit de meest recente gegevens vanuit de Factsheets Klimaatmaatregelen met Bomen, Bos en Natuur1 blijkt dat voedselbossen in de eerste 10 jaar na aanplant 2,3–3,5 ton CO2/hectare/jaar vastleggen. Na 10 jaar is dit 4,6–6,8 ton CO2/hectare/jaar. Deze berekening is gebaseerd op basis van een kroonbedekking van 50–75% ten opzichte van nieuw bos. Deze berekening betreft de boven- en ondergrondse levende houtige biomassa, dus de gehele boom inclusief wortels. De vastlegging in de bodem, bijvoorbeeld door bladeren of ander organisch materiaal dat verteerd wordt, is hier niet in meegenomen. Een gemiddeld Nederlands landbouwperceel op zand of klei (minerale bodems) kan gemiddeld jaarlijks ca. 0,25 ton koolstof (ofwel 1 ton CO2) per hectare vastleggen in de bodem (Lesschen et al., 2012). Er is verder onderzoek nodig om een completere vergelijking te kunnen maken tussen de systemen, omdat het bij deze kengetallen enerzijds de levende houtige biomassa betreft, en anderzijds de biomassa in de bodem.
Beaamt u dat de opstartfase van voedselbossen veel langer is dan bij andere vormen van landbouw, omdat het langer duurt voordat bomen en struiken oogst geven?
Het klopt dat de opstartfase van een voedselbos langer duurt dan bij de teelt van eenjarige gewassen. Dat is niet alleen het geval bij voedselbossen maar geldt bijvoorbeeld ook voor de notenteelt. Door de grote variatie aan plantensoorten die kenmerkend is voor een voedselbos, is het moment dat er voor het eerst geoogst kan worden ook per soort variabel. Voor bessen is dit relatief snel, maar voor notenbomen duurt dit meerdere jaren.
Kunt u bevestigen dat pas vijf jaar na aanplant van een voedselbos de eerste oogst te verwachten valt en dat het pas vanaf zeven jaar na aanplant rendabel is, maar dat het daarna voor decennia een goed verdienvermogen geeft?1
Wanneer de eerste oogst te verwachten valt is afhankelijk van onder ander het gekozen ontwerp, de uitgangsituatie en de bodemsoort. Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de oogst en het verdienvermogen lopen er momenteel meerdere onderzoeken. Het Nationale Monitoringsprogramma Voedselbossen3 doet langjarig en gestandaardiseerd onderzoek naar voedselbossen. Het programma richt zich hierbij op zowel ecologische indicatoren (biodiversiteit boven en ondergronds), klimaat (koolstof opslag), sociale indicatoren (bezoekers, vrijwilligers, betaalde banen, gezondheid) en economische indicatoren (input van uren en geld, en output van verwaarde productie en nevenactiviteiten). Ook binnen de PPS «Wetenschappelijke bodemvorming onder de voedselbosbouw»4 wordt aandacht besteed aan de verdienmodellen rondom voedselbossen. Daarnaast start er 2022 onderzoek waarbij gekeken ook gekeken wordt naar verdienmodellen van agroforestry in het buitenland. Gezamenlijk geven deze onderzoeken meer inzicht over het verdienvermogen van agroforestry. Ik volg deze resultaten met interesse.
Kunt u bevestigen dat eigenaren van duurzame, klimaatvriendelijke voedselbossen aanspraak maken op dezelfde hectarepremies uit het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) als waarop boeren die intensief gebruik maken van drijfmest, kunstmest en landbouwgif, en daarmee een bedreiging vormen voor de natuur, het klimaat en de volksgezondheid aanspraak kunnen maken? Maken de eigenaren van voedselbossen ook aanspraak op deze subsidie tijdens de aanleg- en opstartfase, waarin een voedselbos nog niet productief is?
Voedselbossen zijn aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond, en kunnen in aanmerking komen voor de basispremie.
Is het waar dat eigenaren van voedselbossen geen aanspraak maken op de aanvullende eco-regelingen en/of de subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) uit het GLB, ondanks dat voedselbossen een positieve impact hebben op de biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit en het klimaat? Zo ja, kunt u uitleggen wat uw gedachte hierachter is? Bent u bereid om voedselbossen in deze subsidieregeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De ecoregeling is een regeling die beheer vergoedt, met als doel om landbouwers te ondersteunen bij het versterken van hun inzet voor klimaat en leefomgeving. Deze regeling is bij de start met name ingericht voor activiteiten op akkerland en grasland, inclusief de houtige elementen daarop die na het aanpassen van de definitie subsidiabele landbouwgrond daartoe behoren. Door het aanpassen van deze definitie worden veel vormen van agroforestry op akker- en grasland verder mogelijk gemaakt. Een voedselbos heeft een hogere dichtheid van bomen dan toegestaan op akker- of grasland, en wordt beschouwd als een permanente teelt, op dezelfde wijze als bijvoorbeeld fruitteelt. In dit geval is het mogelijk om deel te nemen aan de ecoregeling, maar dan met activiteiten op niet-productief areaal. De doorwerking daarvan wordt nog besproken met belanghebbenden. Gezien de scope van de ecoregeling, een zo groot mogelijk aantal landbouwers die landbouwgrond beheren, wordt tevens beoordeeld of het opnemen van voedselbossen in de ecoregeling de juiste plaats is, of dat een andere interventie hiervoor beter geschikt is. In het kader van de haalbaarheid wil ik er wel voor zorgen dat we eerst het systeem draaiende krijgen en dat de ecoregeling op tijd van start kan, ook in relatie tot uitvoering en gezien de korte tijd die er nog is, voor ik dit verder verken.
Kunt u bevestigen dat biologische percelen automatisch voldoen aan het niveau «goud» van de eco-regelingen in het Nationaal Strategisch Plan (NSP)? Waarom laat u dit niet ook gelden voor voedselbossen?
De mogelijkheid om de biologische landbouw automatisch te laten voldoen aan de ecoregeling hangt samen met het Europees gecertificeerd zijn van de biologische landbouw. Daardoor is er een grondslag die het mogelijk maakt om op basis van certificaat subsidie te verstrekken. Voedselbossen zijn niet in bezit van zo’n certificaat, wat maakt dat eventuele Europese subsidie voor de activiteiten behoort te worden verantwoord op basis van inkomensderving, daadwerkelijk gemaakte kosten en transactiekosten, en wordt dus ook op dit niveau gecontroleerd. Bovendien is het niet zo dat een gedeeltelijk biologisch bedrijf in de ecoregeling automatisch kwalificeert voor het niveau goud. Om in aanmerking te komen voor de ecoregeling behoort het biologische deel en het reguliere deel opgeteld samen te voldoen aan het niveau van uitbetaling. Indien ervoor wordt gekozen dat een voedselbos «automatisch» een hoge bijdrage levert aan doelen, zullen deze dus ook als onderdeel worden meegenomen in de beoordeling van het gehele bedrijf.
Kunt u in het NSP een specifieke subsidie opnemen voor de aanleg van voedselbossen, bijvoorbeeld in de tweede pijler voor plattelandsontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
In het NSP worden twee interventies opgenomen die het mogelijk maken om de aanleg van een voedselbos te subsidiëren: het ondersteunen van productieve en niet-productieve investeringen. Het inzetten van deze mogelijkheid voor specifiek voedselbossen is een besluit dat in afstemming met provincies, in een later stadium kan worden genomen, na goedkeuring van het NSP.
Bent u voornemens om parallel aan het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, waarbij u boeren ondersteunt tijdens de tweejarige omschakelperiode naar biologische landbouw, ook een programma voor de omschakeling naar voedselbossen op te zetten, waarbij er meer tijd is voor de benodigde omschakelperiode? Zo nee, bent u voornemens om de omschakeling van gangbare landbouw naar een voedselbos op een andere manier te faciliteren?
Met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw stimuleer ik agrarische ondernemers versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering. Hierbij kunt u denken aan (maar niet uitsluitend) systeemveranderingen naar kringlooplandbouw, biologische landbouw, natuur- en landschapsinclusieve landbouw, en dus ook aan agroforestry, waarvan voedselbossen als een van de vormen van agroforestry. Agrarische ondernemers die voornemens zijn om om te schakelen naar een voedselbos en daarvoor op zoek zijn naar financiering kunnen al een aanvraag doen bij het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw onder het Omschakelprogramma. Dit is niet gebonden aan een omschakelingsperiode van twee jaar, een ondernemer kan ook een plan indienen voor een langere periode. De beoordelingscommissie zal vervolgens de aanvraag inhoudelijk beoordelen of deze bijdraagt aan de doelen van het fonds. Ik verken bovendien verder hoe de omschakeling naar agroforestry gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld via een ondersteuning voor aanleg binnen het NSP. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9.
Is voor de omschakeling van een perceel met gangbare landbouw naar een voedselbos doorgaans een gemeentelijke vergunning nodig? Zo ja, welke vergunning is dat en waarom is dat noodzakelijk?
Nee, er is niet altijd een vergunning nodig, dit is afhankelijk van de voorschriften in het bestemmingsplan. Als er bij de bestemming «agrarisch» geen voorschriften in het plan staan met restricties met betrekking tot het planten van bomen is er geen vergunning nodig. Als er in het bestemmingsplan wel restricties zijn opgenomen voor het planten van bomen, bijvoorbeeld met betrekking tot openheid van het landschap, of een maximale hoogte van het gewas, kan een omgevingsvergunning nodig zijn.
Kunt u bevestigen dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt? Kunt u al concrete uitkomsten van deze Green Deal delen met de Kamer? Zo nee, op welke manier wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het klopt dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt. Via de website van de Green Deal zijn de resultaten die de Green Deal heeft geboekt, bijvoorbeeld op de thema’s onderzoek en wet- en regelgeving, al gedocumenteerd5. Een concreet voorbeeld dat ik al eerder heb genoemd is de handleiding wet- en regelgeving voor voedselbossen die uit het samenwerkingsverband is voortgekomen. De Green Deal zal nog geëvalueerd worden. Als dit wenselijk is kan ik de uitkomsten hiervan met uw Kamer delen.
Wordt het samenwerkingsverband uit de Green Deal Voedselbossen voortgezet na 2021? Zo ja, op welke manier zal u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt verkend op welke manier er een vervolg gegeven kan worden aan het samenwerkingsverband. Een van de mogelijkheden die hierbij wordt verkend is het onderbrengen van het samenwerkingsverband vanuit de Green Deal in het in oprichting zijnde Agroforestry Netwerk Nederland. LNV faciliteert de opbouw van dit landelijke netwerk, en is een van de initiatiefnemers voor de oprichting hiervan.
Wat is uw ambitie voor de stimulering van voedselbossen?
De 1.000 hectare voedselbosbouw in 2030 die andere partijen eerder als doel stelden heb ik in de Bossenstrategie ondersteund als ambitie. Verdere verkenningen moeten laten zien hoe haalbaar deze ambitie is op de korte of middellange termijn, hoe we het pad er naartoe kunnen vormgeven, en of we wellicht zelfs kunnen versnellen. Ik werk momenteel via verschillende sporen aan het stimuleren van agroforestry. Er is al resultaat geboekt. U kunt hierbij denken aan de ontwikkeling van een passende gewascode voor voedselbossen, waardoor dit landgebruik nu in aanmerking komt voor de hectare vergoeding van het GLB. Ook stimuleer ik onderzoek dat de ontwikkeling van voedselbossen kan versterken. Zoals al eerder genoemd werk ik verder met verschillende partijen aan de ontwikkeling van een landelijk kennisnetwerk agroforestry, en verken ik hoe we financiële prikkels en ondersteunende beleidskaders kunnen bieden.
Bestaat er een centrale registratie van alle voedselbossen in Nederland? Zo ja, waar is deze te vinden? Zo nee, waarom niet?
Omdat er een gewascode voor voedselbossen bestaat, registreert RVO de voedselbossen die door landbouwers wordt opgegeven in de Gecombineerde opgave. Ook wordt door de Stichting Voedselbosbouw een overzichtskaart met alle voedselbossen in Nederland die voldoen aan de definitie van de Green Deal voedselbossen bijgehouden. Deze is te vinden via: https://www.voedselbosbouw.org/voedselbossen-in-nederland.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
De berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt’ en ‘Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?’ en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland' |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1, 2, 3
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet wordt overschreden.
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt. Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht, dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten, interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister – Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten? Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) gesloten?
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen. De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee, wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert. Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan bedrijven?
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens, afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de – in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke normfinanciering.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Het gebruik van gezichtsherkenning bij toegang tot evenementen |
|
Renske Leijten |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is er een overzicht van het aantal evenementen dat gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenning om gasten of personeel toegang te verlenen? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?1
Een dergelijk overzicht is er niet.
Bent u het met mij eens dat gezichtsherkenning grote risico’s kent, zoals een groot verlies aan privacy, het ongeoorloofd gebruik van persoonlijke data en buitensluiting? Zo nee, waarom niet?
Dat ben ik met u eens.
Vindt u het wenselijk dat evenementen gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie van private aanbieders, terwijl er ook minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn? Zo ja, waarom?
Aan het toepassen van gezichtsherkenning kleven risico’s. Dat is ook onderkend door de wetgever. Zowel in EU als nationaal verband zijn er strikte regels, die ertoe moeten leiden dat er terughoudend wordt omgegaan met de inzet van deze technologie. Ik vind het belangrijk dat de inzet van gezichtsherkenning rechtmatig is en voldoet aan dit strikte juridisch kader dat daarvoor geldt. Er geldt in deze gevallen een «nee, tenzij» regime en op grond daarvan is er weinig ruimte voor gezichtsherkenning. Bij deze evenementen zal de inzet hooguit denkbaar kunnen zijn op basis van uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene zelf, die vrijelijk moet kunnen worden gegeven. De verwerkingsverantwoordelijke, in deze casus de organisator van een evenement, moet burgers dus echt de keuze bieden of zij toestemming willen geven voor gezichtsherkenning, ook door minder ingrijpende alternatieven aan te bieden. Op basis van de informatie uit het NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ik verwijs verder naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Kerseboom (FVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de inzet van gezichtsherkenningstechnologie die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin is onder meer tot uiting gebracht dat, ook al is er vrijelijk uitdrukkelijke toestemming door betrokkenen verstrekt, gezichtsherkenning alleen mag worden toegepast als aan alle voorwaarden uit de AVG is gedaan. Hierbij wordt onder meer gewezen op het beginsel van data minimalisatie.
Zijn er richtlijnen voor veiligheidsregio’s als zij een verzoek krijgen voor een evenement met gezichtsherkenning? Zo ja, wat behelzen deze en is er overeenstemming tussen veiligheidsregio’s over de inzet van gezichtsherkenning?
Uit navraag onder de veiligheidsregio’s is gebleken dat er geen specifieke richtlijnen bekend zijn voor evenementen met gezichtsherkenning in de veiligheidsregio’s.
In hoeverre vindt u dat er wordt voldaan aan de eis dat gebruik van gezichtsherkenningssoftware vrijwillig moet zijn, als er bijvoorbeeld evenementen georganiseerd zouden worden waarbij negen toegangspoorten werken met gezichtsherkenning en één reguliere toegangspoort voor bezoekers is? Bent u het met mij eens dat de grens tussen vrijwillig en drang of zelfs praktische dwang niet altijd eenduidig is? Bent u het met mij eens dat deze beslissingen binnen een wettelijk kader horen?
Ik ben het met u eens dat dergelijke beslissingen binnen een wettelijk kader horen. Dit is ook het geval. Hoe de wet in de praktijk uitpakt is altijd afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Toestemming door de betrokkene, zoals beschreven in artikel 7 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), moet vrijelijk en uitdrukkelijk zijn gegeven. Het onthouden van toestemming mag er niet toe leiden dat betrokkene als gevolg daarvan nadelige gevolgen ondervindt.2 In het hypothetische geval dat de door de organisator van het evenement voorziene indeling van het aantal toegangspoortjes tussen «identificatie door gezichtsherkenning» versus «analoge identificatie» ertoe leidt dat betrokkenen die geen toestemming verlenen voor het verwerken van hun biometrische gegevens bijvoorbeeld substantieel langer moeten wachten en een deel van het evenement missen waarvoor zij hebben betaald, kan worden aangenomen dat dit als nadelig gevolg kwalificeert. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), of in voorkomend geval aan de rechter, om in het specifieke geval te beoordelen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie in het aangedragen NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bezoekers hun toestemming niet vrijelijk hebben kunnen verlenen.
Evenementen moeten er vanuit hun rol als verwerkingsverantwoordelijke van deze bijzondere persoonsgegevens zorg voor dragen dat aan de wet wordt voldaan en dat zij rechtmatig gegeven toestemming van betrokkenen verkrijgen voor de verwerking van biometrische gegevens. Eén van die vereisten is dat het evenement – gelet op de risico’s die dergelijke grootschalige monitoring van biometrische gegevens meebrengt – een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uit moet voeren.3 In zo’n beoordeling zal de vraag over het rechtmatig geven van toestemming en de consequenties daarvan voor de manier waarop de toegang tot het evenement wordt ingericht een centrale rol moeten vervullen. Vervolgens is het aan de organisatie om maatregelen te nemen zodat toestemming wél vrijelijk kan worden gegeven, bijvoorbeeld door de indeling van de toegangspoortjes aan te passen, en er zorg voor te dragen dat aan alle bepalingen en beginselen van de AVG wordt voldaan.
Welke instanties houden toezicht bij evenementen of deelname niet alleen in theorie vrijwillig is maar er ook daadwerkelijk een afdoende alternatief geboden wordt? Heeft onder andere de Autoriteit Persoonsgegevens, die nu al kampt met tekorten en grote uitdagingen, hier wel voldoende capaciteit voor volgens u?
De AVG kent een getrapte en risico-gebaseerde toezichtstructuur. De AP is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee de centrale figuur in het toezichtstelsel. Daarnaast moeten organisaties in bij wet bepaalde gevallen waar de risico’s van gegevensverwerkingen voor betrokkenen groter worden een Functionaris Gegevensbescherming (FG) aanstellen.4 Deze FG fungeert als interne controleur en als verlengstuk van de AP binnen organisaties. De positie en taken van de FG zijn ook in de wet vastgelegd.5 Daarnaast moeten organisaties zoals eerder genoemd een DPIA uitvoeren als de verwerking een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, om vervolgens maatregelen te nemen om die risico’s te mitigeren. De FG toetst deze DPIA in diens onafhankelijke rol.
Wat betreft de capaciteit van de AP verwijs ik naar de brief van 19 november 2020 waarin uw Kamer is geïnformeerd over de taken en middelen van de AP.6 Vanaf 2022 ontvangt de AP structureel 6 miljoen extra.
Wordt er volgens u bij het inzetten of op grotere schaal gebruiken van nieuwe technologieën in voldoende mate tijdig onderkend welke maatschappelijke gevolgen uit het gebruik (kunnen) voortvloeien? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik vind het van groot belang dat hier voldoende aandacht is voor. Het kabinet heeft dan ook meerdere onderzoeken laten verrichten naar de ethische en juridische consequenties van technologie. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet maatregelen genomen om te borgen dat die risico’s worden beperkt.7 Ook in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) wordt aandacht gegeven aan de risico’s van digitalisering, bijvoorbeeld als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens.8 Ik vind het belangrijk dat komende overheidsstrategieën alle gevolgen van technologische ontwikkelingen, dus zowel positief als negatief, voldoende in ogenschouw nemen.
Mijn indruk is daarnaast dat erin de wetenschap, maar ook in het politieke debat en het openbaar bestuur volop aandacht wordt besteed aan de gevolgen van technologische ontwikkeling. Dit baseer ik op de veelheid aan artikelen, rapporten en aanbevelingen over de maatschappelijke, economische en juridische consequenties van nieuwe technologie.9 Ik ga er vanuit dat de aandacht voor dit belangrijke onderwerp de komende jaren alleen nog maar verder toe zal nemen.
Vindt u dat er voldoende geborgd is dat werknemers in bijvoorbeeld voetbalstadions niet verplicht mogen worden, of anderzijds onder druk mogen worden gezet, om gebruik te maken van toegang tot hun werk door dit soort software? Zo ja, hoe? Zo nee, kunt u met voorstellen komen zodat dit wel voldoende geborgd zal zijn?
Ja. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt zoals in antwoord op vraag 2, 3 en 5 weergeven, als mede in de hiervoor genoemde kabinetsbrieven uitgebreider beschreven, een uitgebreid kader dat de verwerking van biometrische gegevens reguleert. Verplichte biometrische identificatie om toegang tot de werkomgeving te verkrijgen zal doorgaans niet rechtmatig zijn, omdat toestemming in relaties tussen werkgevers en werknemers niet vrijelijk kan worden gegeven.10 Dit behoudens uitzonderingssituaties waar het gebruik van biometrische gegevens noodzakelijk is om redenen van zwaarwegende algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden; zoals het identificeren van werknemers bij een energiecentrale. Deze laatste eis bevat dus een dubbele en cumulatief werkende noodzakelijkheidstoets: noodzakelijk voor een zwaarwegend algemeen belang én noodzakelijk voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden. Deze dubbele noodzakelijkheidstoets zal in de aanstaande wijziging van de UAVG worden vastgelegd.
De Monnikskap |
|
Paul van Meenen (D66), Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ouders van leerlingen van het Dominicuscollege in Nijmegen afgelopen vrijdag te horen hebben gekregen dat het Dominicuscollege zal sluiten per 1 augustus 2024?
Ja.
Is bij u bekend wat dat deze sluiting zal betekenen voor De Monnikskap, als afdeling van het Dominicuscollege? Zal De Monnikskap ondergebracht moeten worden bij een andere school? Ziet u met ons dat de manier waarop inclusief onderwijs gegeven wordt op De Monnikskap veel voorwaarden met zich meebrengt voor een nieuwe school op het gebied van fysieke ruimte en plek en een gedeelde onderwijsvisie? Zo ja, zijn er genoeg perspectieven om een nieuwe plek te vinden?
Naar aanleiding van de berichten in de media is er contact geweest met het bestuur van @voCampus, waar het Dominicus College onder valt. Het bestuur heeft daarin bevestigd dat het vanwege het anticiperen op de aankomende forse leerlingendaling een sluiting van het Dominicus College voorziet. Het bestuur heeft daarbij ook toegezegd dat het borgt dat De Monnikskap ook na 1 augustus 2024 blijft voortbestaan. Daar ben ik blij mee omdat deze faciliteit, die een goed voorbeeld is van inclusief onderwijs, hiermee behouden blijft voor de regio.
Tot 1 augustus 2024 is De Monnikskap onderdeel van het Dominicus College. Vanaf 1 augustus 2024 zal De Monnikskap bij een andere school binnen het bestuur @voCampus worden ondergebracht. Het bestuur is daarbij verantwoordelijk voor het vinden van een passende plek. Ik heb er vertrouwen in dat het bestuur de toezegging dat De Monnikskap blijft voorbestaan realiseert. Uiteraard blijf ik vinger aan de pols houden.
In juni 2021 deed u in het verantwoordingsdebat Slotwet 2020, Jaarverslag OCW 2020 en Staat van het Onderwijs de toezegging dat de Kamer op de hoogte gehouden wordt over de Monninkskap; kunt u uitleggen waarom dit geen enkele keer is gebeurd, ondanks dat er voldoende nieuwe omstandigheden waren om over te berichten?
Er zijn pas zeer recent nieuwe omstandigheden naar voren gekomen, namelijk over de voorgenomen sluiting van het Dominicus College, die aanleiding waren om u te informeren. Dit heb ik dan ook direct gedaan in de onlangs verzonden Verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs 1, vooruitlopend op beantwoording van deze Kamervragen. Andere zaken, zoals de mogelijke fusie van het Kandinsky College met het Dominicus College en de afbouw van de aanvullende bekostiging, waren reeds bekend op het moment dat daarover is gesproken in het genoemde verantwoordingsdebat.
In datzelfde debat zei u dat het de inzet is om het onderwijs op de Monnikskap voort te laten bestaan en dat dit uw volle aandacht heeft; op welke manieren heeft u zich ingezet of zet u zich nu in om ervoor te zorgen dat dit onderwijs kan voortbestaan?
Zoals aangegeven vind ik het belangrijk dat De Monnikskap blijft bestaan en heb ik me hier samen met de andere betrokkenen de afgelopen periode voor ingezet. Ik ben dan ook blij dat het bestuur dit heeft toegezegd en heb er vertrouwen in dat het bestuur deze toezegging realiseert.
Met de afspraken omtrent de afbouw van de aanvullende bekostiging wordt bijgedragen aan het voortbestaan van het onderwijs op De Monnikskap. Door de aanvullende bekostiging niet in één keer te stoppen maar over een langere tijd af te bouwen, hebben het bestuur en de betrokken samenwerkingsverbanden ruim de tijd om toe te groeien naar de nieuwe financiële situatie. Vanuit OCW draag ik daarnaast bij aan de communicatie richting aanpalende samenwerkingsverbanden om aandacht te vragen voor deze nieuwe situatie en voor de financiering die vanuit hen nodig is voor de leerlingen die zij doorverwijzen. De samenwerkingsverbanden worden daarover op korte termijn nader geïnformeerd per brief. Daarbij geldt dat als De Monnikskap bij een andere school wordt ondergebracht, de afbouwbekostiging doorbetaald blijft worden.
Het ministerie heeft ervoor gekozen om de aanvullende bekostiging aan De Monnikskap te beëindigen; hoeveel aanvullende bekostiging kreeg De Monnikskap? Per wanneer zal de afbouw van de bekostiging beginnen en hoe lang zal het duren? Heeft het voornemen om de bekostiging te gaan afbouwen een verband met de sluiting van het Dominicuscollege?
Op dit moment ontvangt het bestuur @voCampus, waar het Dominicus College onder valt, circa € 1,5 miljoen aanvullende bekostiging per jaar. Met het bestuur is het volgende afbouwpad afgesproken. In 2022 ontvangt het bestuur nog de volledige € 1,5 miljoen. Vanaf kalenderjaar 2023 wordt dit bedrag in stappen van 20% afgebouwd. Vanaf 2027 wordt er geen aanvullende bekostiging meer verstrekt. De afbouwperiode biedt het bestuur en de betrokken samenwerkingsverbanden de tijd om toe te groeien naar de nieuwe situatie. De voorziene sluiting van het Dominicus College is het gevolg van de leerlingendaling en staat los van de afbouw van de aanvullende bekostiging.
Herinnert u zich dat u bij de evaluatie van Passend Onderwijs in november 2020 ervoor pleitte dat leerlingen met en zonder ondersteuningsbehoeften vaker samen naar dezelfde school moeten kunnen en dat u aankondigde dat er een plan wordt gemaakt om alle scholen in de komende 15 jaar inclusiever te maken? Deelt u de mening dat het stoppen van de aanvullende bekostiging voor De Monnikskap haaks staat op dit doel? Waarom kiest u er niet voor om juist dit soort initiatieven blijvend te ondersteunen? Ook met het oog op expertisedeling en voorbeeldfunctie?
Zoals aangegeven bij de evaluatie passend onderwijs vind ik het belangrijk dat we de komende 15 jaar toewerken naar inclusiever onderwijs. Er wordt op dit moment gewerkt aan een plan hoe dit de komende periode nader kan worden gerealiseerd, waarover ik u in de voortgangsrapportage passend onderwijs in december 2021 nader zal informeren. Elke stap die hierin nu al wordt gezet, zoals dat bij De Monnikskap gebeurt, is daarbij een goede. Het stoppen met de aanvullende bekostiging staat niet haaks op dit doel, aangezien er binnen de huidige kaders ook al ruimte is voor dit soort initiatieven.
Het afbouwen van de aanvullende bekostiging van De Monnikskap is bedoeld om de financiering weer binnen het reguliere systeem van passend onderwijs te krijgen. Voor de huidige constructie was geen goede grondslag en het was niet goed uitlegbaar waarom voor De Monnikskap wel extra geld direct vanuit OCW beschikbaar was, terwijl voor vergelijkbare inclusieve initiatieven dit via het samenwerkingsverband verloopt. Aangezien De Monnikskap binnen de reguliere systematiek ook kan bestaan is er geen rechtvaardiging voor aanvullende bekostiging. Het budget van € 1,5 miljoen blijft behouden voor passend onderwijs. Dit zal onderdeel worden van het budget voor lichte ondersteuning van alle samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo.
Is al duidelijk op welke manier De Monnikskap gefinancierd zal worden als de aanvullende bekostiging stopt en het Dominicuscollege dicht zal gaan? Hoe verhoudt de bovenregionale functie van De Monnikskap zich met de structuur van regionale samenwerkingsverbanden? Kan dat wel samengaan? Zo ja, hoe? Is het waar dat als regionale samenwerkingsverbanden gaan bepalen hoeveel geld De Monnikskap nodig heeft, de school ongeveer een derde van het huidig budget zal verliezen?
Bij de afspraken over de afbouw van de aanvullende bekostiging, is afgesproken dat de komende jaren de bijdrage vanuit OCW per jaar zal afnemen, en die van de samenwerkingsverbanden elk jaar zal stijgen. Samenwerkingsverbanden ontvangen middelen voor ondersteuning en kunnen leerlingen uit het eigen samenwerkingsverband die op De Monnikskap onderwijs volgen vanuit deze budgetten financieren. Of en in welke mate @voCampus minder budget ontvangt is afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt met de samenwerkingsverbanden en de ondersteuningsbehoefte van de leerlingen. Het bestuur heeft aangegeven dat een eventueel verschil in bekostiging binnen het bestuur opgevangen kan worden.
Zijn er ook andere scholen met een bovenregionale functie waarvoor een soort gelijk scenario dreigt? Zo ja, hoeveel?
Er zijn geen andere scholen die vanuit OCW vergelijkbare aanvullende bekostiging ontvangen, en afgebouwd gaat worden.
Kunt u garanderen dat juist deze leerlingen met een beperking die volgens het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap recht hebben op onderwijs, een passende onderwijsplek houden? Waarom is er niet eerst een oplossing gezocht voordat er gekozen is om de aanvullende bekostiging te stoppen? Ziet u ook dat dit voor onrust bij leerlingen en ouders zorgt?
Ik vind het belangrijk dat voor alle leerlingen, dus ook voor deze leerlingen, er een passende onderwijsplek is. Om die reden hebben we met de betrokken partijen gezocht naar een goede oplossing voor het afbouwen van de aanvullende bekostiging vanuit OCW en een opbouw van de bijdrage van de samenwerkingsverbanden. Ik vind het vervelend dat er sprake is van onrust bij leerlingen en ouders, maar zie dat het bestuur vanaf het begin heeft toegezegd dat het voortbestaan van De Monnikskap wordt geborgd. Ik heb er mede op basis van het recente gesprek met de bestuurder vertrouwen in dat het bestuur dit ook daadwerkelijk oppakt en tot een goed einde brengt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de OCW-begroting?
Ja.
De ontoegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Mindervalide reizigers hebben last van kapotte liften: «Dan maar weer naar huis»»1 en «Met de rolstoel de trein in? In Cuijk en Boxmeer heb je dan een probleem»2?
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete stappen er nu genomen worden om het openbaar vervoer toegankelijker te maken?
Ik deel de mening dat het OV in beginsel toegankelijk moet zijn voor alle mensen met een beperking. Daarom werkt ProRail in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Dit is een omvangrijke opdracht die uiterlijk in 2030 gereed is. Op dit moment is het dus zo dat nog niet alle stations toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer 28 juni 2021 geïnformeerd met de toezending van het Actualisatierapport Toegankelijkheid Spoor 2021.3
Specifiek voor de stations langs de Maaslijn (Nijmegen-Roermond) geldt dat nog niet alle perrons geschikt zijn om zelfstandig in- en uit de trein te stappen. De perrons op de stations Nijmegen Heijendaal, Cuijk, Venray en Vierlingsbeek moeten namelijk nog worden aangepast. De verwachting is dat de aanpassingen uiterlijk 2024 gerealiseerd zullen zijn.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer te allen tijde toegankelijk moet zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, waarom is dit bij kleine stations zoals Boxmeer en Cuijk niet het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u rapporteren over de voortgang van de motie van het lid Van der Graaf c.s. over toegankelijkheid van het vervoer als basisvoorziening (Kamerstuk 24 170, nr. 213)? Tegen welke knelpunten loopt u aan bij het uitvoeren van deze motie?
Inmiddels wordt er gewerkt aan een Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV4, waarin een brede groep betrokkenen op landelijk en regionaal niveau concrete afspraken maken over het (verder) verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, zoals het lid Van der Graaf in haar motie vraagt. Uw Kamer zal over de uitkomst van dit bestuursakkoord worden ingelicht.
Kunt u de ov-bedrijven oproepen om machinisten of ander personeel te verzoeken reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij het betreden of verlaten van het voertuig, ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling? Zo ja, hoe gaat u controleren of er gehoor wordt gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De werkwijze van machinisten en ander personeel is afhankelijk van de afspraken die er zijn tussen concessieverlener en vervoerder. Zelf ben ik concessieverlener op het hoofdrailnet. De uitvoering van reisassistentie moet met aandacht worden verricht om de veiligheid te kunnen garanderen. Bij NS worden mensen opgeleid om deze handelingen soepel en in een goed tempo te verrichten. Ik heb naar aanleiding van uw suggestie nagevraagd bij NS wat het zou betekenen wanneer ik machinisten of ander personeel bij NS zou vragen om reizigers in een rolstoel te allen tijde te assisteren bij de in- en uitstap ongeacht of dit invloed heeft op vertraging in de dienstregeling. NS geeft aan dat dit een groot effect zal hebben op de betrouwbaarheid van de dienstregeling. Deze werkwijze kan leiden tot aanzienlijke vertragingen en uitval van andere treinen en is daarom niet realistisch. Op tijd rijden en voldoende inzet van treinen zijn ook belangrijk en daarom is de door u voorgestelde werkwijze helaas niet haalbaar.
Wat vindt u ervan dat mensen met een beperking die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel altijd in het tussenstuk van de trein moeten zitten?
Het heeft mijn voorkeur dat reizigers met een rolstoel en scootmobiel kunnen reizen naast de andere reizigers. Voor sprinters geldt dat – enkele per eind 2021 uit te faseren treinen uitgezonderd – reizigers die gebruikmaken van een rolstoel of scootmobiel plaats kunnen nemen tussen de andere reizigers. Bij de intercity’s nemen reizigers met een rolstoel of scootmobiel plaats op het balkongedeelte van de trein. Met de introductie van de nieuwe intercity’s zullen zij ook de mogelijkheid krijgen om plaats te nemen in het reizigerscompartiment.
Voor de regionale treinen geldt dat een rolstoel of scootmobiel meestal niet door het gangpad van de coupé kan, waardoor mensen op het tussenstuk moeten blijven.
Kunt u in kaart brengen op welke stations in Nederland mensen die gebruikmaken van een rolstoel niet zelfstandig de trein kunnen betreden of verlaten door de breedte van de spleet tussen het perron en de trein? Zo ja, kunt u van deze stations een plan opstellen hoe deze zo snel mogelijk rolstoeltoegankelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werkt ProRail in opdracht van het ministerie aan het toegankelijk maken van alle treinstations voor reizigers met een beperking (MIRT Programma Toegankelijkheid Stations). Deze omvangrijke opdracht is uiterlijk in 2030 gereed. In bijlage 5 van het Actualisatierapport is een overzicht opgenomen waaruit blijkt welke stations eind 2020 toegankelijk zijn gemaakt.5 Voor de stations die nog niet toegankelijk zijn is aangegeven wanneer deze toegankelijk worden gemaakt.
Kunt u een andere oplossing aandragen aan deze gedupeerde reizigers als de liften of andere voorzieningen niet werken waar zij afhankelijk van zijn? Zo ja, zou dit dan kunnen in de vorm van aanvullend openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de concessieverlening voor de decentrale treinlijnen ligt bij de desbetreffende provincies. Op stations waar alleen Arriva als vervoerder halteert, zijn, een enkele uitzondering daargelaten, geen liften aanwezig. Perrons zijn dan rechtstreeks bereikbaar vanaf de weg of de stoep. In de uitzonderlijke situatie dat dat iemand wel tegen (lift)problemen aanloopt, wordt naar maatwerk gezocht. Arriva geeft aan dat in zulke gevallen het personeel actief meezoekt naar een acceptabele oplossing.
Hoe worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het signaleren en oplossen van problemen rondom toegankelijkheid in het openbaar vervoer? Welke stappen kunt u zetten om de vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen te verbeteren?
Het ministerie heeft een uitgebreid netwerk van ervaringsdeskundigen die actief – en zo vroeg mogelijk in het proces – betrokken worden bij de vorming van beleid rondom toegankelijkheid. Op decentraal niveau worden de Regionale Overleggen Consumentenorganisaties Openbaar Vervoer (Rocov’s) betrokken bij beslissingen over toegankelijkheid. Rocov’s vertegenwoordigen alle reizigers, onder wie ook mensen met een beperking. Steeds vaker zijn ook mensen met een beperking lid van een Rocov. Over versterking van ervaringsdeskundigheid in de Rocov’s wordt gesproken in het kader van het voorgenomen bestuursakkoord over toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Kunt u in kaart brengen hoeveel liften er op stations in Nederland vaker kampen met storingen? Kunt u in gesprek gaan met onderhoudsbedrijven om te zien wat zij nodig hebben om toekomstige storingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal liften dat vaker kampt met storingen fluctueert. Volgens ProRail zijn er op dit moment ongeveer een tiental liften die regelmatig te maken hebben met wateroverlast. Met onder andere gemeentes en bouwaannemers is ProRail structurele oplossingen aan het uitwerken. Inmiddels zijn alle liften voorzien van een monitoringssysteem. Dit wordt in 2022 in gebruik genomen. Hierdoor worden storingen sneller gedetecteerd, waardoor sneller aan een oplossing kan worden gewerkt. Ook kunnen door dit monitoringssysteem reizigers beter geïnformeerd worden over de werking van de liften.
Kunt u de gemeentelijke vervoersbedrijven oproepen om informatie over defecte liften en andere voorzieningen voor mensen met een beperking nauwkeuriger te actualiseren om toekomstige teleurstellingen te voorkomen? Zo ja, op welke termijn kan men verwachten dat deze informatie op een actuele en nauwkeurige wijze gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Informatievoorziening is voor mensen met een beperking essentieel om te beoordelen of zij een reis kunnen maken. In de gesprekken met partijen over het voorgenomen bestuursakkoord wordt dit inzicht door alle partijen gedeeld. De stadsvervoerders zijn ook vertegenwoordigd in deze gesprekken en ik zal hen en de betrokken decentrale ov-autoriteiten aansporen om dit op een zo kort mogelijke termijn goed te regelen.
Israël die zes verschillende Palestijnse ngo’s heeft bestempeld als terroristisch. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat Israël Palestijnse ngo's als terroristisch bestempeld?1
Ja.
Bent u bereid bij uw Israëlische ambtsgenoot na te vragen waarom zij zijn overgegaan deze zes ngo’s specifiek te bestempelen als terroristisch? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het feit dat de Verenigde Staten van tevoren niet zijn ingelicht door Israël? Kunt u toelichten of uw ambtsgenoten van de Verenigde Staten inmiddels meer informatie hebben ontvangen over dit besluit van Israël?
Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-verband Israël verzocht om inzage te geven in de onderliggende informatie die ten grondslag ligt aan het besluit tot listing. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via Kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen waarom de VS niet van tevoren is ingelicht door de Israëlische regering en heeft daar geen oordeel over. Inmiddels heeft de VS bekend gemaakt meer informatie te hebben ontvangen van Israël, die door hen momenteel nader bestudeerd wordt. Hierover zullen we het contact zoeken met de VS.
Deelt u de zorgen, die ook worden geuit door verschillende mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch, dat deze ontwikkelingen de internationale mensenrechtenbeweging ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, als ook met de betrokken zes organisaties. Deze organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het Israëlische besluit heeft hiervoor aanzienlijke gevolgen.
Bent u het ermee eens dat het vrij opereren van niet-gouvernementele organisaties van essentieel belang is voor het bewaken van mensenrechten en het functioneren van het maatschappelijk middenveld? Bent u bereid uw grote zorgen uit te spreken over dit besluit van Israël en uw Israëlische ambtsgenoten kenbaar te maken dat dit voor Nederland een onacceptabele zet is? Zo nee, waarom niet?
De regering acht een gezond en actief maatschappelijk middenveld als een voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Tegelijkertijd zijn dit zware beschuldigingen, waar zorgvuldig naar gekeken moet worden. Nederland neemt het Israëlische besluit daarom serieus en heeft contact gezocht met Israël om nadere uitleg te krijgen, en een verzoek te doen tot het delen van informatie die ten grondslag ligt aan dit besluit. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geeïgende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418.
Bent u tevens bereid om in EU-verband een zo breed mogelijke coalitie te vormen om het bestempelen van deze Palestijnse ngo’s als terroristisch te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken NGO’s. Nederland zal in dit kader zoveel mogelijk in EU-verband blijven optrekken.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies en middelen die de Nederlandse regering ter beschikking stelt aan Palestijnse ngo’s? Kunt u bevestigen of deze ngo’s geen toegang meer hebben tot financiering doordat zij nu als terroristisch zijn bestempeld? Bent u bereid om te onderzoeken of er vanuit nationaal of Europees verband een mogelijkheid is om deze organisaties van financiering te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het totale bedrag aan Nederlandse geraamde centrale uitgaven in de Palestijnse Gebieden in 2021 bedraagt EUR 23.500.00. Het decentrale financiële programma van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in 2021 is gericht op de prioriteitsgebieden rechtsstaat/justitie/veiligheid (EUR 6.300.000), toegang tot land, water, energie en sanitatie (EUR 12.500.000), voedselzekerheid (EUR 1.680.000), private sector ontwikkeling (EUR 2.000.000), en versterken van mensenrechten (EUR 2.200.000). Voor een overzicht van de Nederlandse steun (centraal en decentraal) aan de Palestijnse gebieden per project verwijst het kabinet naar www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Het is op dit moment te vroeg om alle gevolgen te overzien van deze listings. Op basis van het Israëlische besluit kunnen zowel bestuurlijke maatregelen (bevriezen van tegoeden) als strafrechtelijke maatregelen (arrestaties) worden genomen. De situatie wordt nauwgezet in de gaten gehouden. De inzet van het kabinet om bij te dragen aan een gezond en actief maatschappelijk middenveld – zowel in de bezette Palestijnse gebieden als elders – blijft overeind. Dat laat onverlet dat Nederland het Israëlische besluit serieus neemt, en daar zorgvuldig naar zal kijken.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Nederland en de EU Palestijnse maatschappelijke initiatieven kunnen blijven ondersteunen teneinde het Palestijnse maatschappelijke middenveld te verstevigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM wil alle olie- en gasproductie in Nederland verkopen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke invloed heeft de regering op deze verkoop?
Zie hiervoor ook mijn beantwoording op vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen op de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. Hiervoor worden de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij getoetst, alsmede de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan is gebleken bij uitvoering van andere mijnbouwactiviteiten) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning.
Welke invloed heeft Nederland op welke partij straks de olie- en gasrechten en infrastructuur in handen krijgt? Kan Nederland bepaalde partijen weren of vetoën? Is het mogelijk dat bijvoorbeeld Gazprom of anderen bedrijven met een bedenkelijke reputatie het monopolie in Nederland krijgen?
Een voorgenomen overname zal altijd worden getoetst op grond van de aspecten zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. Bij de beoordeling van dergelijke overnames wordt uiteraard ook gekeken of dergelijke transacties niet in strijd zijn met geldende sanctieregimes. Blokkering van een overname op basis van de nationaliteit van de bestuurder of het bedrijf is niet mogelijk op grond van WTO-regels en bilaterale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen.
Betekent de verkoop van de olie- en gasproductie het feitelijke einde van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Wat zijn hier de gevolgen van?
Nee. De NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen voor de schadebetalingen en versterkingsoperatie in Groningen?
Zie ook mijn beantwoording op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874). Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wordt een nieuwe eigenaar ook verantwoordelijk voor het saneren van de winningslocaties als de winning ten einde komt?
Bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen zullen ook de verplichtingen overgaan ten aanzien van het verwijderen van de desbetreffende locaties vallend onder die winningsvergunningen (zoals ook opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet). Bij de toetsing van een overnemende partij alvorens wel of geen toestemming wordt verleend, zoals eerder beschreven in antwoord 2, zal bij de financiële toets ook gekeken worden of de nieuwe eigenaar voldoende middelen heeft om aan de verwijderingsplicht te kunnen voldoen.
Om in alle gevallen op structurele en uniforme wijze te waarborgen dat financiële risico’s, zowel voor mijnbouwondernemingen onderling als voor de Staat zijn afgedekt, is er een nieuwe garantiesystematiek ontwikkeld om de financiering van de opruimverplichting van de Nederlandse olie- en gasassets te waarborgen (ook wel Decommissioning Security Agreement; de DSA). Sinds 2019 wordt deze financiële zekerheid al gesteld voor activiteiten op zee en met de meest recente wijziging van de Mijnbouwwet zal deze per 1 januari 2022 ook gaan gelden voor de gaswinning op land.
In gevallen waarin er gerede twijfel is of de DSA adequaat wordt uitgevoerd of de gestelde zekerheden onvoldoende waarborgen bieden, kan ik uit hoofde van de artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet toekomende zelfstandige bevoegdheden toepassen om financiële zekerheid van de vergunninghouder te verlangen. Daartoe zal ik besluiten als uit het advies van EBN blijkt dat er volgens de systematiek en het afwegingskader van de DSA geen goede balans is tussen de economische waarde van de bedrijfsmiddelen en de reserves in de onderneming en de financiële middelen waarover deze onderneming kan beschikken om zijn verwijderingsverplichtingen te kunnen nakomen.
De langetermijnverplichting voor het opruimen van de infrastructuur zal onderdeel zijn bij de verkoop van de boedel en dit is ook onderdeel van de toetsingscriteria zoals omschreven in het antwoord op vraag 2.
Is dit een poging van Shell en ExxonMobil om onder hun langetermijnverplichting voor het opruimen van alle oude fossiele infrastructuur uit te komen? Is er een mogelijkheid dat de Nederlandse staat achterblijft met ongesaneerde locaties en onbetaalde rekeningen? Is dit een vorm van faillissementsfraude in wording?
Zoals opgenomen in de artikelen 44 en 45 van de Mijnbouwwet heeft de houder van de winningsvergunning een verplichting ten aanzien van de verwijdering van de infrastructuur. Artikel 47 ziet vervolgens ook toe dat ik kan overgaan tot het stellen van zekerheden om aan de verplichting te kunnen voldoen. Deze verplichtingen uit hoofde van de DSA zijn verbonden aan de desbetreffende vergunning en zullen daarmee overgaan bij een eventuele overdracht. Totdat de overnemende partij afdoende zekerheid heeft gesteld, blijft de overdragende partij aansprakelijk voor zijn zekerheidsstelling als ware er geen overdracht. Zo nodig kan ik in geval van een overdracht ook gebruik maken van mijn bevoegdheid op grond van artikel 20, eerste lid, van de Mijnbouwwet om aan mijn toestemming voor overdracht van een vergunning voorschriften te verbinden of deze onder beperkingen te verlenen. Een voorwaarde kan zijn dat de toestemming voor de overdracht pas effectief is op het moment dat alle rechten en verplichtingen uit het onderhavige stelsel van financiële zekerheden zijn overgegaan op de overnemende partij.
Als de gas- en olievelden en de bijbehorende infrastructuur in handen komt van (kleine) olie-avonturiers die vervolgens failliet gaan, welke mogelijkheden heeft Nederland dan nog om het saneren van de winningslocaties en de langetermijnschade van de winning op Shell en ExxonMobil te verhalen?
De NAM heeft ervoor gekozen om een eventuele verkoop via vier grotere BV’s te laten verlopen en niet per veld. Vanwege de omvang van de portefeuille in iedere BV zullen alleen serieuze partijen zich melden, zo is de verwachting. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 2 is bij een eventuele overdracht van winningsvergunningen mijn toestemming vereist en zal ik daarbij toetsen op verschillende criteria zoals technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij. Daarnaast is er een systeem van financiële zekerheidsstelling dat toeziet op het bieden van voldoende waarborgen dat aan de opruimverplichting kan worden voldaan, ook in het geval van een eventueel faillissement. Zie hiervoor ook de beantwoording op de vragen 6 en 7.
Is het mogelijk om van Shell en ExxonMobil een garantie in de vorm van een fonds beheerd door een derde partij te eisen voor de sanering van de winningslocaties?
Deze garanties zijn reeds gesteld in de vorm van de financiële zekerheidsstelling zoals beschreven in de beantwoording op vragen 6 en 7.
Is het aannemelijk dat de potentiële kopers niet uit zijn op olie- en gaswinning, maar op planschade, speculerend op een verplichte afbouw van gas- en oliewinning in het kader van het klimaatbeleid en het verhogen van de natuurbeschermingseisen naar een redelijk niveau?
Ik heb als Minister de bevoegdheid om toestemming te verlenen of te onthouden op basis van de eerder genoemde aspecten in de beantwoording van vraag 2. Hierbij wordt onder andere getoetst op de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten.
Hoe duidt u de uitspraak van Shell dat er «bij Schoonebeek nog voor 30 jaar olie in de grond zit», wetende dat we in 2050 energieneutraal moeten zijn en we het grootste deel van de nu bekende voorraden fossiele energie in de grond moeten laten? Gaat u de potentiële kopers van deze velden actief informeren dat zij niet de gehele (technisch) winbare voorraad zullen kunnen winnen?
Shell zal deze uitspraak hebben gedaan op basis van de door hen bekende berekende olievoorraden. Het ingediende winningsplan uit 2008 spreekt over een verwachte einddatum van de productie in 2040 volgens de destijds geldende inzichten. De energietransitie naar een volledig duurzame energievoorziening zal waarschijnlijk nog geruime tijd in beslag nemen en tot die tijd geeft het Kabinet de voorkeur aan de binnenlandse productie van fossiele brandstoffen, waar dat veilig en verantwoord kan, boven de import hiervan.
Is het niet ook voor potentiële koper eerlijker om voorafgaande aan deze verkoop per locatie een einddatum voor de productie van olie en gas vast te stellen?
Het is niet altijd mogelijk om voor elke locatie precies aan te geven wat de precieze einddatum van productie zal zijn. Hier zijn namelijk verschillende factoren op van invloed zoals de olie- of gasprijs, het winbare volume en de duur van de nog geldende winningsvergunning.
De kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
De toename van incidenten met asielzoekers in de Nederlandse treinen. |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Treinpersoneel schrijft brandbrief na toename incidenten met asielzoekers: «Er wordt naar ze gespuugd»»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het treinpersoneel, nu en in de toekomst, te beschermen tegen criminele asielzoekers?
De veiligheid van reizigers en personeel moet te allen tijde geborgd worden. Overlastgevend of gewelddadig gedrag, door wie dan ook, is dan ook volstrekt onacceptabel. In alle gevallen van overlast kan aangifte worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft. Vervoerders geven aan dat in principe altijd aangifte wordt gedaan, maar de werknemer moet het wel zelf willen. In het specifieke geval van de Vechtdallijn zijn door de vervoerder extra maatregelen genomen voor de veiligheid van de reizigers en personeel. Arriva zet extra toezichthoudende medewerkers in als duo’s. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen en zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is door Arriva bij het ministerie Justitie en Veiligheid toestemming aangevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt. Het is aan de vervoerder om ervoor te kiezen de maatregelen voor veiligheid van reizigers en personeel verder uit te breiden, bijvoorbeeld door veiligheidsteams en/of boa’s mee te laten reizen op de treinen.
Wanneer gaat u de treinen bemannen met bijvoorbeeld veiligheidsteams, boa’s en/of politie om de veiligheid van het treinpersoneel maar ook de reiziger te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels met de vervoerder in gesprek om de situatie veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, met alle betrokken partijen wordt gesproken over welke maatregelen nog extra ingezet kunnen worden. Al zullen nooit alle incidenten kunnen worden voorkomen.
Bent u bereid om dit asieltuig linea recta naar het land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer, biedt het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Deze wettelijke regels en de daarin opgenomen normen vloeien voort uit Europese richtlijnen. Indien sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een strafrechtelijke veroordeling daarvoor, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.2
Wanneer gaat u de Nederlandse inwoner beschermen en de grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.3 Dat laat onverlet dat elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel is. Samen met onder meer het COA, de DT&V, de IND, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid in op een harde aanpak. Zie hiervoor ook de toolbox met maatregelen die op 10 november 2020 met uw Kamer is gedeeld.4 In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Dit geldt ook voor de aanpak van overlast in het ov.
Het wetsvoorstel Het niet-indexeren van het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag van de kinderbijslag in de Algemene Kinderbijslagwet over de jaren 2022, 2023 en deels over 2024 (35845) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het plenaire debat over het wetsvoorstel: «Ik had beloofd nog even te dubbelchecken hoe het zit met die overdekking van 9 miljoen waar de heer Van Baarle naar vroeg. Het is zoals ik zei, maar om het helemaal te kunnen begrijpen, moet ik even de hele som door. Er is samenhang, een evenwicht, in dat totale dekkingspakket door structureel evenveel te besparen op de kinderbijslag als op de IACK. Dat betekent dat de besparing in de kinderbijslag structureel op moet lopen tot 130 miljoen, gelijk aan de besparing op de IACK. Daarvoor wordt in de eerste vier jaar 9 miljoen meer opgehaald dan strikt noodzakelijk voor de investering, intensivering en de uitvoering. Zoals eerder aangegeven, is deze besparing ook al onderdeel van de totale rijksbegroting.»?
Ja.
Op welk moment en op welke wijze is ooit gecommuniceerd aan de Tweede Kamer dat er sprake zou zijn van «samenhang» in een «dekkingspakket», waardoor er evenveel bespaard zou moeten worden op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en de kinderbijslag? Op welke wijze en wanneer is de Kamer ingelicht over het «dekkingspakket»?
In het wetgevingsoverleg van 22 april 2021 over het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof1 heeft de Minister de onderdelen van het totaalpakket uiteengezet en aangegeven op welke wijze de dekking van dit pakket tot stand is gekomen. Op 27 mei 2021 is het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet bij uw Kamer ingediend waarmee dekking is geregeld voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties UWV en SVB.2 In de toelichting bij dit wetsvoorstel is een paragraaf Afwegingen het volgende opgenomen:
Op 8 september 2021 is in de nota naar aanleiding van het verslag bij het laatstgenoemde wetsvoorstel4 in antwoord op vragen vanuit Uw Kamer uiteengezet dat de dekking betrekking heeft op het totaalpakket. Daarbij is aangegeven dat circa 25% van de dekking van het totaalpakket wordt gevonden via de niet-indexering van de kinderbijslag.
Waarom moest er sprake zijn van «samenhang» en «evenwicht»? Hoe ziet dit eruit en waar is dit op gebaseerd?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW; betaald ouderschapsverlof en de uitvoeringsorganisaties. Het kabinet heeft voor deze investeringen gezocht naar dekking, waarbij tot één dekkingspakket voor beide investeringen is besloten. Het kabinet heeft gekozen om de dekking te verdelen over werkgevers (verhoging van de premie voor het arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)), werkende ouders met kinderen tot 12 jaar (een ombuiging op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)) en ouders met kinderen tot 18 jaar (het onderhavige wetsvoorstel). Het kabinet vindt dit een evenwichtige dekking. Onder «samenhang» en een «evenwicht» verstaat het kabinet in dit geval een pakket aan dekkingsmaatregelen dat neerslaat bij zowel bedrijven als bij verschillende groepen ouders, waarbij een dekkingsverdeling is gebruikt van 45% Aof-premie, 27% IACK en 27% kinderbijslag (structureel).
Hoe is dit dekkingspakket tot stand gekomen? Wat was hierbij de rol van onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiefracties?
Er lagen twee investeringsopgaven op het terrein van SZW. Daarom heeft het kabinet de budgettaire dekking voor dit pakket zoveel mogelijk gezocht binnen de begroting van SZW. Deze dekking is wat de begroting van SZW betreft gevonden in de kinderbijslag en de Aof-premie en deels ook gevonden op de begroting van FIN. Deze dekkingsvoorstellen zijn daarbij ook in coalitieverband besproken.
In het debat bij de behandeling van het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof in de Eerste Kamer5 is de Minister dieper ingegaan op de samenstelling van het dekkingspakket en de overwegingen bij de totstandkoming ervan. Omdat het betaald ouderschapsverlof te maken heeft met de combinatie arbeid en zorg is op deze terreinen naar dekking gezocht. Daarbinnen is gepoogd een politiek evenwicht te vinden binnen de begroting SZW met als resultaat een maatregel op de kinderbijslag en de IACK. Daarbij komt dat een deel van werkgevers al betaald ouderschapsverlof aanbiedt en dit in de toekomst niet meer hoeft te doen vanwege de nieuwe collectieve regeling. Op basis daarvan is overeengekomen dat het gerechtvaardigd is een deel van de dekking bij werkgevers neer te leggen (verhoging Aof-premie). Dit alles bij elkaar genomen zorgt voor een dekkingspakket van kinderbijslag, IACK en Aof-premie, waarbij ook de investeringswensen voor de uitvoeringsorganisaties zijn meegenomen.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een wetgevingsoverleg tegen de Tweede Kamer heeft gezegd dat het «dekkingspakket» tot stand is gekomen na besprekingen tussen coalitiefracties? Zo ja, hoe is dit gegaan?
Ja. In het wetgevingsoverleg van 22 april 20216 heeft de Minister aangegeven dat inzake de dekking van het totaalpakket dit besproken is binnen de «oude» coalitie, waarbij is gezocht naar een politiek evenwicht. Hij heeft daarbij ook aangeven hoe dit is gegaan. Zie daarvoor ook het antwoord op vaag 4.
Acht u het rechtvaardig dat coalitiefracties wel op de hoogte zijn van deze afspraak en oppositiefracties daar tijdens een debat achter moeten komen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is uw Kamer geïnformeerd over de dekking van het totaalpakket en het aandeel van het niet-indexeren van de kinderbijslag daarin. Zoals ik in het plenair debat van 13 oktober jl. heb aangegeven, was het beter geweest als de maatregelen uit het totaalpakket als geheel zouden zijn ingediend en behandeld.
Waarom is ervoor gekozen om evenveel te besparen op de IACK en kinderbijslag door het kabinet?
Er is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket. In het afgesproken dekkingspakket is gekozen de dekkingsopgave op de IACK en de kinderbijslag aan elkaar gelijk te stellen, waarmee de dekkingsopgave gelijkmatig verdeeld wordt over verschillende groepen.
Waarom moeten ouders, naast voor investeringen in de uitvoeringsorganisaties, ook extra inleveren vanwege een besparing op de IACK?
Zoals gezegd onder het antwoord op vraag 7, is gezocht naar een evenwichtig dekkingspakket waarbij de dekkingsopgave is verdeeld over verschillende groepen. Bij de uitwerking van de maatregelen is de dekking op de kinderbijslag gekoppeld aan de investeringen in de uitvoering. Dit is gedaan omdat deze van gelijke hoogte waren en zowel de investeringen als de dekking beide aan de uitgavenkant van de begroting SZW zitten. Hiermee kon dit onderdeel conform de begrotingsregels worden verwerkt. De dekking via de kinderbijslag is dus onderdeel van het totale dekkingspakket waarmee ook de investeringen voor betaald ouderschapverlof worden betaald.
Daarnaast heeft het kabinet deze kabinetsperiode extra geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen met kinderen. Deze kabinetsperiode is de kinderbijslag met € 250 miljoen, het kindgebonden budget voor paren met € 500 miljoen en het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 miljoen verhoogd. Daarnaast is in de afgelopen augustusbesluitvorming gekeken naar het algehele koopkrachtbeeld. Daarin bleven gezinnen met kinderen achter bij andere groepen. Daarop heeft het kabinet besloten het bedrag vanaf het tweede kind in het kindgebonden budget te verhogen. Dit is een extra investering van circa € 55 miljoen.
Waarom is er in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nooit zodanig ingegaan op het «dekkingspakket», «evenwicht» en «samenhang» zodat dit helder was in relatie tot het wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is een passage opgenomen over het bredere dekkingspakket. Hierin is aangeven dat de dekking middels het niet-indexeren van de kinderbijslag onderdeel is van een breder dekkingspakket, waarbij is gezocht naar evenwicht door de dekkingsopgave te verdelen over verschillende groepen.
De tegenwerking en vertraging van de NPO ten opzichte van aspirant-omroep Ongehoord Nederland, waardoor zij niet per 1 januari 2022 kunnen uitzenden op radio en tv |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de nieuwsbrief1 van Ongehoord Nederland d.d. 21 oktober 2021 waarin de aspirant-omroep zorgen uit over de «tegenwerking en vertraging» bij het realiseren van hun programma’s door de leiding van de NPO? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja.
Erkent u het recht van omroep Ongehoord Nederland om vanaf januari 2022 op radio en televisie te kunnen uitzenden, conform de uitzendconcessie die u de aspirant-omroep hebt verstrekt? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit recht niet door een partij als de NPO eenzijdig wordt tegengewerkt?
De voorlopige erkenning van ON! geeft met ingang van 1 januari 2022 recht op zendtijd en budget voor de verzorging van media-aanbod binnen de kaders van de Mediawet 2008 (artikel 2.29 Mediawet 2008). Kwantitatieve zendtijdgaranties zijn al geruime tijd geleden uit de wet geschrapt.2 De NPO moet in plaats daarvan zorgen dat de omroepen beschikken over ruimte op de aanbodkanalen die nodig is om media-aanbod dat is vervaardigd met de toegekende budgetten te kunnen plaatsen (artikel 2.54 Mediawet 2008). Omroeporganisaties kunnen daarmee hun missie uitdragen in het totale media-aanbod ter uitvoering van de publieke media-opdracht. Dat betekent niet dat alle programmawensen van een omroep per definitie gehonoreerd kunnen worden. Tegelijk met het afschaffen van zendtijdgaranties is namelijk de sturende en coördinerende rol van de NPO versterkt om er voor te zorgen dat de publieke omroep meer vanuit een gemeenschappelijke visie en strategie werkt.3 In dat kader is onder meer in de wet bepaald dat programmavoorstellen getoetst worden aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik die zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen, de begrotingen en de tussen de omroepen en NPO geldende afspraken daarover, alsmede aan de coördinatieregels en de wettelijke programmavoorschriften (artikelen 2.52 en 2.54 Mediawet 2008). Verder heeft de NPO als wettelijke taak zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod (artikel 2.2 Mediawet 2008). Ik heb informatie gevraagd aan de NPO en aan ON!. Daaruit is mij gebleken dat het niet gaat om de inhoud van de programmering waarmee ON! heeft ingetekend op het schema voor 2022. De NPO heeft aarzelingen over de omvang en heeft nadere vragen aan ON! gesteld over de doelmatigheid van de door ON! beoogde inzet van de publieke middelen. Uit informatie die ON! mij heeft gestuurd blijkt ongenoegen over het verloop van het inteken- en programmeeroverleg met de NPO waardoor er op dit moment nog geen definitief besluit is genomen over de plaatsing van de programma’s waarmee ON! heeft ingetekend. Volgens ON! worden de voorbereidingen van ON! gefrustreerd en is er gerede kans dat men niet vanaf 1 januari 2022 de lucht in kan. De NPO heeft mij laten weten dat zodra de beoordeling is afgerond en het voorstel kan worden opgenomen in het concept plaatsingsbesluit, dit ter advisering wordt voorgelegd aan de redactie. Daarvoor wordt niet gewacht op de eerst volgende reguliere plaatsingsronde. Er wordt een tussenronde ingelast zodat ON! zo snel mogelijk en met inachtneming van de daarvoor geldende procedure zoals vastgelegd in het coördinatiereglement over een besluit beschikt. Volgens de NPO wordt er voor gezorgd dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden.
Is dit tegenwerken en vertragen van de NPO in strijd met de Mediawet die omroepen het recht van zendtijd geeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel lineaire zendtijd op radio en tv een aspirant-omroep als Ongehoord Nederland per jaar heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat omroep Ongehoord Nederland recht heeft op het brengen van zijn unieke geluid, zonder tegenwerking, censuur of inmenging van de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft een aspirant-omroep het zelfbeschikkingsrecht om het garantiebudget te gebruiken voor de programma’s die de omroep wil uitzenden, in het geval van omroep Ongehoord Nederland aan een nieuws-, actualiteiten- en duidingsprogramma op radio en tv?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat indien door de tegenwerking door de NPO het unieke geluid van Ongehoord Nederland niet kan worden uitgezonden, er sprake is van censuur door de NPO?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien bevestigend, bereid stappen te nemen tegen de leiding van de NPO?
Ik kan niet treden in de interne overleg- en programmeerprocessen bij de NPO. De inspanningen bij de NPO zijn er op gericht dat ON! vanaf 1 januari 2022 kan uitzenden. Ik merk in dit verband nog het volgende op. De inspanningen binnen de publieke omroep dienen gericht te zijn op goed overleg en samenwerking. Dat betekent dat iedereen zich vanuit zijn eigen taken en verantwoordelijkheden inleeft in het belang van een goed werkend geheel en zich de geldende regels en processen eigen maakt. Ook dat zijn belangrijke condities waaronder erkenningen en voorlopige erkenningen worden verleend. Dat wil niet zeggen dat men het altijd over alles met elkaar eens moet zijn. De publieke omroep is gebaat bij creatieve competitie, niet bij het elkaar uitdagen in juridische conflicten. Maar het kan zijn dat er een onoverbrugbaar meningsverschil ontstaat. Als een omroep het in zo’n geval niet eens is met een besluit dat de NPO in het kader van zijn coördinerende taken neemt, dan kan ON! daartegen conform de bezwaarprocedures bij de NPO bezwaar aantekenen en vervolgens eventueel beroep en hoger beroep instellen bij de bestuursrechter.
Varend ontgassen in Flevoland |
|
Bouchallikh |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland»1?
Ja.
Klopt het dat er tussen de 100 en 400 keer per jaar grote hoeveelheden kankerverwekkende stoffen uit binnenvaarttankers worden vrijgelaten op het Marker- en IJsselmeer? Zo nee, waarom niet? Hoeveel keer per jaar gebeurt dat in andere dunbevolkte gebieden?
Bij de invoering van het provinciale ontgasverbod heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar de omvang van het ontgassen in de provincie (Ontgassingen in kaart ten behoeve van een ontgassingsverbod in Flevoland, CE Delft mei 2017). De aantallen van 100 tot 400 lozingen per jaar die in de media worden genoemd komen voort uit dit onderzoek. De provincie Flevoland heeft dit aantal vervolgens nader geduid naar aanleiding van schriftelijke vragen vanuit de Statenfractie van het CDA2.
Bij de totstandkoming van het internationaal afgesproken verbod op varend ontgassen heeft het ministerie in 2016 een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van het varend ontgassen in Nederland, niet specifiek in dunbevolkte gebieden. Hieruit kwam naar voren dat in heel Nederland in 2014 naar schatting ongeveer 3.300 ontgassingen hebben plaatsgevonden.
Hoe staat deze praktijk in relatie tot de aangenomen motie van het lid Laçin c.s. om al per 1 juli 2020 een verbod op varend ontgassen in te voeren (Kamerstuk 31 409, nr. 263)?2 Waarom is die opdracht van de Kamer nog steeds niet uitgevoerd?
Laat ik voorop stellen dat ook ik het verbod op varend ontgassen snel van kracht wil laten worden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving4 5. In voornoemde motie werd de regering verzocht om per 1 juli 2020 een landelijk verbod op varend ontgassen in te voeren. Door middel van een Kamerbrief van 30 april 2020 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie6. In die brief is aangegeven dat het Scheepsafvalstoffenverdrag (het CDNI-verdrag, het Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart), waarin het verbod is geregeld, bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan dit verdrag en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren.
Om te beginnen worden de buurlanden geregeld verzocht om vaart te maken met de ratificatie van het verdrag. Ondertussen zitten we niet stil: binnen de Taskforce «Varend Ontgassen» werkt het Rijk samen met de provincies, brancheorganisaties uit de petrochemie, de binnenvaart en de havens aan de voorbereidingen van de invoering van het varend ontgassen door o.a. ontgassingsinstallaties te laten testen en onderzoek te doen naar de benodigde vergunningen. Daarnaast worden de buurlanden geregeld verzocht om vaart te maken met de ratificatie van het verdrag.
Tot slot heb ik recent nog een constructief overleg gehad over deze kwestie met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. Gezien de bovengenoemde beperking heb ik met de gedeputeerden afgesproken om nog dit jaar met de sector om tafel gaan om te kijken hoe zij, in aanloop naar een verbod, alvast het ontgassen kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Wat is het effect op milieu en gezondheid voor de inwoners van de provincies Flevoland en Zeeland? Vindt u het aanvaardbaar dat inwoners van deze provincies en een Natura 2000-gebied bloot worden gesteld aan gevaarlijke stoffen?
Varend ontgassen is belastend voor mens en milieu. Vandaar dat Nederland zich internationaal hard heeft gemaakt voor een verbod op varend ontgassen en dat op initiatief van Nederland dit verbod er ook gaat komen7 8. Helaas moeten we wachten op de ratificatie van het verdrag in de andere landen. De Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN) stelt wel voorwaarden aan het ontgassen van schepen. Dit mag namelijk niet plaatsvinden in dichtbevolkte gebieden, en in de buurt van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Deze regel wordt door de ILT gehandhaafd. Hierover is uw Kamer op 21 augustus 2019 geïnformeerd9.
Daarnaast geldt op alle binnenwateren momenteel wel al een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) varend ontgassen blijft gedogen in afwachting van het internationale verbod?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een gedoogbeleid. Het varend ontgassen wordt thans gereguleerd in het ADN. Die regelgeving bepaalt dat schepen niet mogen ontgassen in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit waarin schepen die toch in dichtbevolkte gebieden ontgassen worden aangepakt10. Via de Taskforce Varend ontgassen bereiden Rijk, provincies, brancheverenigingen van de petrochemische industrie, de binnenvaart en de havens zich voor op de succesvolle implementatie van een algemeen verbod zo gauw dat mogelijk is.
Klopt het dat alleen Zwitserland het Scheepvaartafvalstoffenverdrag nog moet ratificeren? Op welke termijn verwacht u dat dit gerealiseerd zal zijn? Klopt het dat nieuwe regelgeving waarschijnlijk pas in 2026 ingaat? Kunt u druk uitoefenen op uw collega’s in Zwitserland om dit proces te versnellen?
Alle landen zijn het inhoudelijk eens over het feit dat er een ontgasverbod dient te komen. Naast Zwitserland dienen ook Frankrijk en België de verdragswijziging nog te ratificeren. Volgens de laatste stand van zaken verwacht Zwitserland eind 2023 de ratificatie te hebben voltooid. Zwitserland heeft aangegeven dat ratificatie een complexe aangelegenheid betreft, mede omdat Zwitserland de ratificatie van dit verdrag koppelt aan de ratificatie van een ander scheepvaartverdrag. Frankrijk verwacht medio 2022 de verdragswijziging te ratificeren. Ik zal over de ratificatie nog persoonlijk overleg plegen met de Franse gedelegeerde Minister van Verkeer, zodat ook op dat niveau de Nederlandse urgentie wordt gevoeld. In België hoeft enkel het Waalse gewest de verdragswijziging nog te ratificeren. België verwacht begin 2022 te ratificeren. Afgelopen zomer zijn deze landen bezocht door de Nederlandse ambassades, waarbij nogmaals is verzocht om een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november jl. is ook op ambtelijk niveau hier weer aandacht voor gevraagd.
Het verbod op varend ontgassen gaat zes maanden na ratificatie door de laatste verdragsstaat in. Het verbod wordt in drie fasen ingevoerd. Het verbod zal telkens op meer stoffen van toepassing zijn. De eerste fase zou dan na verwachting medio 2024 ingaan. De eerste fase betreft de meest vervoerde stoffen (zoals motorbrandstoffen), waardoor een groot deel van de ontgassingen direct zal zijn verboden. De tweede fase bevat een verbod op het ontgassen van ruwe aardolie, ontvlambare vloeistoffen en koolwaterstoffen met meer dan 10% benzeen en gaat in twee jaar na de eerste fase. De derde en laatste fase (onder andere aceton, ethanol en methanol) zou dan naar verwachting in 2027 of 2028 moeten ingaan.
Wat is uw oordeel over het feit dat de provincie Flevoland zelf een verordening heeft moeten invoeren om varend ontgassen te verbieden, ondanks het feit dat de omgevingsdienst daar eigenlijk de middelen niet voor heeft om dat te handhaven? Vindt u het niet zorgelijk dat de provincie in deze positie is geplaatst?
Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft uiteindelijk in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving11 12. In het internationaal afgesproken verbod is ook opgenomen dat de verladers (degene die de vervoersopdrachten verlenen) verantwoordelijk zijn voor het bekostigen van de benodigde ontgassing, een aspect wat in de provinciale verboden niet is geregeld.
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert geregeld controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op13.
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Waarom heeft de ILT groene vaarroutes in Flevoland aangegeven op hun kaartje, terwijl zij bekend zijn met het lokale verbod? Hoe verhoudt zich dit tot het optreden als één overheid? Hoe voorkomt u een waterbedeffect nu er wel een effectief verbod is in andere regio’s?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Op alle binnenwateren geldt sinds 2006 alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is voldoende op orde. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt.
Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden, is via meerdere kanalen en ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren. Ook is dit destijds aan de Tweede Kamer gemeld door middel van beantwoording van Kamervragen van de leden Dijkstra en Schonis14 en de leden van Gerven en Van Tongeren15.
Zijn er intussen voldoende ontgassingsinstallaties in Nederland gerealiseerd om de behoefte te kunnen vervullen? Zo nee, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Het is uiteindelijk aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Vanuit de taskforce Varend Ontgassen (waarin het ministerie, de provincies, de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) wordt de sector ondersteund in deze behoeftebepaling door het uitvoeren van proeven met mobiele ontgassingsinstallaties. Het ministerie heeft hiervoor destijds budget beschikbaar gesteld. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag) bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Het gedogen van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij tientallen miljoenen kuikens per jaar |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft opgedragen om niet meer handhavend op te treden tegen het vangen van kippen aan de poten bij pluimveebedrijven, ondanks het feit dat de rechter eerder dit jaar bevestigde dat de Europese Transportverordening het verbiedt om dieren bij de poten op te tillen?1
Dit is niet correct. De IG NVWA neemt eigenstandig besluiten over de inspecties en handhaving. In lijn met de brief van de Europese Commissie van 3 augustus jl., waarover ik uw Kamer in de beantwoording van schriftelijke vragen van lid Van der Plas (BBB)2 heb ingelicht, en na overleg met LNV maakt de NVWA nu een pas op de plaats ten aanzien verdere inspecties op de vangmethode zolang een eenduidige interpretatie van de EU-norm ontbreekt.
Kunt u bevestigen dat kuikens die ondersteboven aan hun poten bij elkaar worden geharkt en met meerdere tegelijk in kratten worden gegooid of gepropt hier ernstig letsel zoals bloedingen, gebroken vleugels of andere botbreuken door kunnen oplopen, wat ook volgens de NVWA zorgt voor ernstig lijden?2
Zoals ik ook in de eerdergenoemde beantwoording op schriftelijke vragen van lid Van der Plas (BBB) aangaf, ben ik evenals de NVWA van oordeel dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet diervriendelijk is. Bij het vangen van pluimvee moet het uitgangspunt zijn, dat het ontstaan van letsel ongeacht de vangmethode te allen tijde voorkomen dient te worden. Samen met de NVWA blijf ik in gesprek met de sectorpartijen om hen ervan te overtuigen om over te stappen op een meer diervriendelijke vangmethode. Daarbij wordt graag gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die sommige NGO’s hebben met alternatieve vangmethoden.
Kunt u bevestigen dat u niet de uitspraak van de rechter opvolgt, maar een advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) wil afwachten om te bekijken of een verbod op het vangen aan de poten noodzakelijk en gerechtvaardigd is?3
Zoals ik eerder heb aangegeven, wil ik graag het advies van EFSA afwachten daar ik uit de brief van de Europese Commissie opmaak dat het verbod in de transportverordening niet van toepassing zou moeten zijn op pluimvee. Het aanstaande EFSA-rapport moet dan ook uitwijzen of het vangen van pluimvee bij de poten geheel verboden dient te zijn, dan wel onder voorwaarden toch toegelaten kan worden.
Overigens merk ik graag op dat de uitspraak van de rechter volledig is opgevolgd door de NVWA. De voorzieningenrechter heeft op 29 april jl., naar aanleiding van een niet in behandeling genomen handhavingsverzoek, bepaald dat de NVWA moest onderzoeken of de drie pluimveeservicebedrijven die in het verzoek werden genoemd bij het vangen in overtreding waren van de Europese transportverordening5. Vervolgens moest de NVWA uiterlijk op 10 juni jl. beslissen of handhavend moet worden opgetreden tegen deze bedrijven. Hieraan is gevolg gegeven. Er zijn inspecties uitgevoerd, waarbij overtredingen werden geconstateerd. Dit heeft geleid tot het opleggen van boetes.
Herinnert u zich dat de EFSA in 2004 concludeerde dat bij 4,5% van de vleeskuikens ontwrichtingen ontstaan door het ruwe vangproces en dat 3% van de vleeskuikens en tot wel 41% van de leghennen hierdoor botbreuken oploopt?4
Ik ben bekend met deze EFSA publicatie.
Klopt het dat juridisch alleen zaken mogen worden gedoogd als er op korte termijn uitzicht is op legalisatie? Kunt u bevestigen dat dit hier niet zo is, aangezien aanpassing van de Europese Transportverordening pas in 2023 is voorzien en het allerminst zeker is dat EFSA zal adviseren om het verbod op het aan de poten optillen van kippen in te trekken?
Vanwege de huidige onduidelijkheid zal de NVWA nu geen inzet plegen op dit specifieke gebod (zie ook vraag 1). Het is inderdaad nog onduidelijk wat de EFSA hierover zal adviseren. Om te waarborgen dat het Nederlandse beleid aansluit bij de meest recente Europese wetenschappelijke inzichten, wil ik in ieder geval dit advies afwachten.
Kunt u bevestigen dat Nederlands onderzoek uitwijst dat er grote bloedingen ontstaan bij gemiddeld 4,5% van de vleeskuikens die op deze manier worden gevangen en dat dit betekent dat hier jaarlijks 27 miljoen kuikens aan lijden?5 Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Ik ben bekend met dit onderzoek, dat mede is gefinancierd door het Ministerie van LNV. Deze getallen worden niet centraal bijgehouden dus ik kan de jaarlijkse aantallen niet bevestigen, noch ontkennen.
Kunt u bevestigen dat er vleugeldislocaties, ofwel ontwrichtingen, ontstaan bij gemiddeld 1,5% tot 3,9% van de vleeskuikens die op deze manier worden gevangen en dat dit betekent dat hier jaarlijks 9 tot 23 miljoen kuikens aan lijden? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel leghennen in de Nederlandse pluimveehouderij worden jaarlijks botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen geconstateerd?
Deze getallen worden niet centraal bijgehouden.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek is gebleken dat het aandeel vleugeldislocaties tijdens en door het slachtproces toeneemt naar gemiddeld 7,9% van de vleeskuikens, wat neerkomt op bijna 47,5 miljoen kuikens per jaar en dat dit in 7 van de 8 gevallen gepaard gaat met een open wond? Indien dit aantal niet klopt, om hoeveel dieren gaat het dan?
Dit volgt inderdaad uit de steekproef die in dit onderzoek is genomen. Deze getallen worden niet centraal bijgehouden dus ik kan de jaarlijkse aantallen niet bevestigen, noch ontkennen.
Kan een vleugeldislocatie, waarbij het kraakbeen van het ellebooggewricht losraakt van de botgroeiplaat en er in sommige gevallen een bot naar buiten steekt, reden zijn voor het afkeuren van een kuiken voor humane consumptie?6 Zo ja, hoeveel dieren worden er per jaar om deze reden na de slacht afgekeurd? Wat vindt u er van dat deze dieren zijn gefokt, gebruikt en gedood om te eindigen in de destructie?
Een open dislocatie van de vleugel of een dislocatie waarbij een bloeding is ontstaan, vormt een risico voor de voedselveiligheid. Alleen de aangedane vleugel is dan ongeschikt voor menselijke consumptie en wordt verwijderd. Het is dus niet het gehele dier dat wordt afgekeurd. De betreffende delen worden als dierlijk bijproduct afgevoerd van het slachthuis en als zodanig verder verwerkt. Er wordt niet centraal bijgehouden welke aantallen dit betreft.
Herinnert u zich dat, tot het moment dat de NVWA intensief ging controleren op dit zogenoemde «vangletsel» bij kuikens, slechts bij 45% van de pluimveebedrijven de regelgeving om verwondingen of bloedingen tijdens het vangen te voorkomen werd nageleefd en dat de NVWA zich zorgen maakte over de naleving na deze intensieve handhavingsperiode?7
Ja.
Wat verwacht u van uw vrijblijvende gesprekken met de sector over de overgang naar meer diervriendelijke vangmethodes zoals het rechtop vangen, nu naar schatting nog meer dan 99,5% van de kippen in Nederland aan de poten wordt gevangen? Waar baseert u uw verwachting op?
De sector heeft een plan van aanpak opgesteld en betrekt dierenwelzijnsorganisaties bij dit plan. Ik kijk uit naar de voortgang en realiseer me daarbij goed dat het een grote omslag zal zijn, als alle pluimveebedrijven andere vangmethodes moeten gaan inzetten.
Erkent u dat u, door uw opdracht om niet meer handhavend op te treden tegen het aan de poten vangen van kippen, ernstig dierenleed gedoogt bij tientallen miljoenen kippen?
De NVWA maakt nu een pas op de plaats ten aanzien van verdere inspecties op de vangmethode maar zij blijft zich onverminderd inzetten op het algemenere gestelde verbod in de transportverordening om «dieren te vervoeren of laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent». De NVWA ziet toe op vangletsel bij pluimvee via een systematiek van controles achteraf in het slachthuis. Op basis van deze inspecties, die zowel steekproefsgewijs als risicogericht worden uitgevoerd, kunnen boetes in de keten worden opgelegd. De handhaving is in mei van dit jaar verder aangescherpt en eind september/begin oktober zijn op alle grote slachthuizen intensieve inspecties uitgevoerd. Ik verwijs uw Kamer naar het nieuwsbericht dat de NVWA hierover heeft gepubliceerd10.
Erkent u dat de rechter heeft bevestigd dat u de mogelijkheid en de wettelijke plicht heeft om ernstig dierenleed te voorkomen, aangezien de Europese Transportverordening het verbiedt om dieren bij de poten op te tillen en daarvoor op dit moment geen uitzonderingen kent?8
De voorzieningenrechter heeft dit niet tijdens de zitting uitgesproken. Het vonnis heb ik toegelicht in antwoord op vraag 3. De uitspraak is opgevolgd.
Waarom onderneemt u hierop geen actie en gedoogt u dit ernstige dierenleed terwijl u zegt van oordeel te zijn dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet gewenst en niet diervriendelijk is?9
In afwachting van de meest recente Europese wetenschappelijke inzichten van de EFSA is nog geen eenduidige interpretatie van de EU-norm voorhanden waarop mijn inzet op het specifieke verbod op vangen aan de poten bepaald kan worden. De NVWA zet ondertussen de inspecties op vangletsel onverminderd voort. Verder zet ik me in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening samen met gelijkgestemde lidstaten in voor het verplicht stellen van goede praktijken voor het vangen van pluimvee, zoals die uit de het Europese Animal Transport Guides project13.
Kunt u deze vragen één voor één en voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om de vragen zo goed en zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De voorgenomen structuurwijziging van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de NAM om haar structuur te wijzigen?1
Ja.
Wanneer bent u ingelicht over de structuurwijziging? Waarom heeft u de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht?
Op 14 juni jl. heeft de president-directeur van Shell Nederland mij in een gesprek op hoofdlijnen geïnformeerd over mogelijke plannen voor een herstructurering van de NAM. Op maandag 25 oktober jl. ben ik door de directeur van de NAM telefonisch geïnformeerd over plannen ten aanzien van een structuurwijziging en dat de NAM die op dinsdag 26 oktober 2021 wereldkundig zou gaan maken, wat ook gebeurd is. Niet eerder dan het moment van bekendmaking heb ik kennisgenomen van de concrete plannen. Ook als ik eerder kennis zou hebben gehad, zou het niet opportuun zijn geweest om vooruitlopend op het persbericht van de NAM de Kamer hierover te informeren. Het is aan de NAM om dit nieuws eerst aan haar personeel mede te delen, en daarnaast betreft het koersgevoelige informatie. Voorts verwijs ik naar de brief aan uw Kamer d.d. 2 november 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 909) waarin ik in ben gegaan op de gevolgen voor Groningen en de kleine velden.
Waarom wijzigt de NAM haar structuur?
De NAM geeft in haar verklaring aan dat er te weinig ruimte is om te investeren in de kleine velden en dat het daarom goed zou zijn als op termijn de kleine velden worden overgenomen door maatschappijen die meer investeringsruimte hebben.
Wat vindt u van de structuurwijziging? Heeft de NAM uw goedkeuring gevraagd voor de structuurwijziging en heeft u deze tevoren afgegeven? Is uw goedkeuring voor de structuurwijziging vereist en op welke wijze kunt u invloed uitoefenen op dit besluit?
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM, mijn goedkeuring is daarvoor niet gevraagd, en ook niet nodig. Ik heb geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. De Staat is geen aandeelhouder van de NAM en als Minister heb ik geen zeggenschap over de structuur van de NAM.
Wat vindt u ervan dat de NAM belangen in kleine velden wil afstoten?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de hersteloperatie in Groningen?
Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen, maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is het van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor de levensvatbaarheid van de NAM op de lange termijn?
De NAM heeft niet bekendgemaakt wat de gevolgen voor de levensvatbaarheid zijn voor de lange termijn. Voor mij is primair van belang dat de NAM aan haar verplichtingen kan voldoen voor de afhandeling van het schadeherstel en de versterking, zoals toegelicht in vraag 6.
Op welke wijze draagt het afstoten van de kleine velden aan andere operatoren bij aan de leveringszekerheid, nu nog niet eens bekend is welke operatoren dat zouden zijn?
Bij overname van een andere operator, met meer mogelijkheden om te investeren, van één of meerdere bv’s zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een vermindering van de natuurlijke terugloop van de gaswinning uit de kleine velden. Belangrijk daarbij is dat voordat de operator de vergunning mag overnemen, ik de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij toets op grond van de Mijnbouwwet. Bij deze toets kijk ik ook naar de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en naar de efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning. Dit zorgvuldige proces draagt bij aan de veilige en verantwoorde winning en daarmee ook aan de leveringszekerheid van deze velden.
Op welke wijze heeft u invloed op eventuele verkoop van de nieuwe bv's in de toekomst?
Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen aan de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. De aspecten waarop wordt getoetst, zijn ook omschreven in de beantwoording op vraag 8.
Hoe wordt de werkgelegenheid bij de af te stoten onderdelen geborgd?
Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan is hierop de Wet Overgang van Onderneming van toepassing (art. 7:662 e.v. BW). Het doel van de Wet overgang van onderneming is het beschermen van de positie van werknemers als de onderneming waarin zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming.
Op welke wijze zijn de vakbonden betrokken bij het besluit?
De vakbonden zijn op 25 oktober 2021 onder embargo door de NAM over het voorgenomen besluit tot herstructurering geïnformeerd. Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan zullen de ondernemingsraad van de NAM en de vakbonden betrokken worden bij de voorwaarden waaronder personeel over zal gaan naar de nieuwe eigenaar.
Wat betekent het afstoten van de infrastructuur voor de leveringszekerheid en de energietransitie?
Het voornemen van de NAM is om de gasvelden en de bijbehorende infrastructuur te verkopen aan (een) andere geïnteresseerde partij(en). Ten aanzien van de leveringszekerheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8. Voor de energietransitie betekent dit dat deze infrastructuur door de overnemende partij ook (op termijn) ingezet kan worden om een rol te vervullen in de energietransitie in de vorm van bijvoorbeeld transport en opslag van CO2 of waterstof.
Het bericht ‘Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties’. |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties» van de NRC1?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in zeker tien gemeenten aan een privaat onderzoeksbureau de opdracht is gegeven moskeeën en andere islamitische organisaties in de stad heimelijk door te lichten?
Ik ben bekend met de onderzoeken, zogenoemde krachtenveldanalyses, die gedaan zijn door het onderzoeksbureau (Nuance door Training en Advies, NTA). Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u daarbij ook naar mijn brief van 26 oktober jl2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers in verschillende gemeenten zich voordeden als bezoekers en de overheid rapporteerden tot in detail over de gang van zaken binnen gebedshuizen en andere islamitische organisaties? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de onderzoekers van Nuance door Training & Advies (NTA), in opdracht van de gemeenten, naar islamitische organisaties zijn gegaan om daar gevoelige informatie te verzamelen zonder zichzelf kenbaar te maken? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u, net als de privacy-toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat alleen in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden gemeenten iemand mogen volgen of een profiel mogen opstellen over een inwoner, net als dat gemeenten gegevens als godsdienst en afkomst niet zomaar mogen verwerken in een rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet hecht sterk aan een zorgvuldige en doeltreffende bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is op grond van artikel 8 EVRM en jurisprudentie van het EHRM alleen onder strenge voorwaarden geoorloofd waaronder invulling van het criterium dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer «noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving».
Erkent u dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de gemeenten in contact bracht met NTA, het bedrijf dat undercover onderzoek uitvoerde? Zo nee, wie heeft de gemeenten in contact gebracht met de NTA?
NTA is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid schaars is, maar wel noodzakelijk in het kader van de preventie radicalisering.
Deelt u de mening dat het niet ethisch correct is als overheidsinstantie een particulier bureau in te schakelen voor het uitbesteden van overheidstaken, die onrechtmatig gegevens verwerkt en burgerrechten schendt? Zo nee, waarom niet?
Over de rechtmatigheid van de uitgevoerde onderzoeken kan ik geen uitspraken doen omdat precieze afspraken over de uitvoering van krachtenveldanalyses door NTA zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA.
Ik constateer in algemene zin dat er situaties zijn waarin overheidstaken uitbesteed worden aan private partijen en dat uitvoering van die taken altijd conform wet- en regelgeving hoort plaats te vinden.
Erkent u dat deze gemeenten onrechtmatige gegevens hebben verwerkt en daarmee burgerrechten hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is aangewezen als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). De beoordeling van de rechtmatigheid van verwerking van persoonsgegevens door gemeenten is aan deze toezichtshouder.
Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 2.
Hoe heeft de NTA privégegevens van islamitische inwoners van een gemeente verzameld? Heeft de NTA gebruik gemaakt van burgerinfiltranten om onderzoek uit te voeren? Zo ja, bent u bekend met het feit dat bij gebruik van burgerinfiltranten voldaan moet zijn aan de vereisten in artikel 126w van het wetboek van Strafvordering? Zo ja, erkent u dat hieraan niet voldaan is?
Ik ben bekend met artikel 126w van het wetboek van Sv en de daarin genoemde vereisten. De toetsing van de werkwijze van NTA is aan de opdrachtgever en aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u afgelopen jaren signalen opgevangen of doorgekregen die doen vermoeden dat sprake is van een heimelijk onderzoek door gemeenten naar moskeeën? Zo ja, waarom heeft u niet aan de bel getrokken?
Uit naslag is niet gebleken van signalen over heimelijke onderzoeken door gemeenten. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het artikel over twee nota’s geïnformeerd die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van een brief over het NRC-artikel aan uw Kamer4. Deze nota’s uit 2017 gaan over de inhuur van externe expertise ten behoeve van de aanpak van radicalisering en extremisme. Hierbij zijn mogelijke risico’s geïnventariseerd op het gebied van aanbestedingsregels, privacywetgeving en gehanteerde methodieken en zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. Deze nota’s zijn binnen de NCTV besproken. Ik heb geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. Daar doet niet aan af dat de gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de besteding van de gelden, en dat er duidelijke bepalingen werden opgenomen over het werken conform wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV al sinds 2017 weet, dat gemeenten particuliere onderzoekers de moskee insturen om daar heimelijk informatie in te winnen en dat hier grote risico’s aan kleven?2
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV vreesde voor «radicalisering of anti-overheidssentimenten» als de onderzoeksmethode bekend zou worden? Zo ja, wat vind u hier van?
U refereert hiermee aan een interne nota van de NCTV waaruit blijkt dat in 2017 vragen bestonden over de rechtmatigheid van de gebruikte onderzoeksmethoden, mogelijke overtreding van de privacywetgeving maar ook over eventuele negatieve gevolgen van het gebruik van deze methoden. Er zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. In die periode was de inhuur van externe expertise voor dit beleidsdomein voor de NCTV en gemeenten relatief nieuw hetgeen nadere reflectie vergde. Ook de voorbereidingen op de juridische wijzigingen door de komst van de AVG in 2018 maakte dat er behoefte was aan reflectie. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het NRC artikel over de inhoud van de interne nota’s geïnformeerd zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.
Ik begrijp de onrust die is ontstaan binnen de islamitische gemeenschap na het verschijnen van de NRC-berichtgeving. Het heeft voor mij prioriteit om te blijven investeren in de opgebouwde relatie met de islamitische gemeenschappen en de vertrouwensband te herstellen. Hiertoe heb ik samen met SZW een goed gesprek gehad met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). Ik zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren. Deze bijeenkomsten zal ik samen met de Minister van SZW bijwonen.
Kunt u uitleggen wat de algemene aanleiding is geweest dat alle gemeenten massaal zijn overgegaan tot het onwettelijk en heimelijk uitvoeren van onderzoeken in moskeeën?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Het was en is voor die gemeenten waar de problematiek het meest prangend is, belangrijk om de bredere context van radicalisering in beeld te hebben teneinde beter te kunnen onderscheiden welke personen radicaliseren en wie vatbaar zijn. Daarnaast is het wenselijk om de omgeving in beeld te hebben om die te kunnen betrekken bij interventies gericht tegen radicalisering of het stimuleren van de weerbaarheid daartegen. Samenwerking met de islamitische gemeenschappen is dan ook van groot belang. Daarbij is het nodig dat overheden samenwerken met betrouwbare partners uit de gemeenschappen. Ik heb begrepen dat de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen, dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u aangeven wie de centrale opdrachtgever is geweest om heimelijk onderzoek uit te voeren in islamitische organisaties? Welke gemeente heeft hier het voortouw in genomen? Waar kwam dit initiatief oorspronkelijk vandaan?
Er is geen sprake van een centrale opdrachtgever. Elke gemeente heeft onafhankelijk van elkaar bepaald of zij een krachtenveldanalyse uit wilde voeren. De concrete aanleiding voor en doel van de analyses kunnen verschillen per gemeente. Op de vraag of er sprake is geweest van heimelijke onderzoeken verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel en welke gemeenten hebben in de afgelopen jaren de NTA ingehuurd om islamitische organisaties te onderzoeken, onder uw verantwoordelijkheid?
De krachtenveldanalyses zijn gemaakt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten die daartoe opdracht hebben gegeven. Wel is er sprake van financiering van deze krachtenveldanalyses middels de Versterkingsgelden. Sinds 2016 stelt het kabinet jaarlijks ongeveer 7,5 miljoen Versterkingsgelden beschikbaar voor gemeenten ten behoeve van de lokale aanpak. Deze gelden maken deel uit van een brede versterking van de contraterrorisme partners zoals aangekondigd in 2015.5 Deze Versterkingsgelden hebben als doel de gemeenten te ondersteunen in het bestrijden en verzwakken van extremistische bewegingen in Nederland, het voorkomen van nieuwe aanwas en het tegengaan van radicalisering. Binnen de lokale integrale aanpak hebben gemeenten een regierol en leggen daarvoor verantwoording af aan hun eigen gemeenteraden.
Uit een nadere zoekslag is gebleken dat tussen 2016 en 2021 vanuit de Versterkingsgelden 12 aanvragen door gemeenten voor het uitvoeren van krachtenveldanalyses zijn toegekend voor tenminste 421.085 euro. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn brief aan uw Kamer van vandaag.
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de gebruikte onderzoeksmethodieken of een uitsplitsing geven per gemeente. Burgemeesters in de verschillende gemeenten hebben hierover hun raden geïnformeerd.
Over een periode van hoeveel jaar is per gemeente gespioneerd in de moskeeën?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke moskeeën zijn bespioneerd?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 2 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Over wat mij daarover is verteld verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober jl.6 Voor het aantal aanvragen dat door gemeenten is gedaan voor de versterking van inhoudelijke expertise waar de krachtenveldanalyse een onderdeel van uitmaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke andere islamitische organisaties zijn bespioneerd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u uitleggen op basis van welke gronden, bij elke moskee of islamitische organisatie, is besloten tot een heimelijk onderzoek over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Kunt u uitleggen waarom onderzoek werd gedaan naar de privélevens en achtergronden van de leden van islamitische instellingen?
Mij is verteld dat in algemene zin de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u uitleggen waarom het relevant is te rapporteren wat de betrokken bestuurders, imams en docenten studeerden, wie van wie familie is en met wie ze ruzie hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u uitleggen waarom sommige gemeenten onderzoek hebben laten uitvoeren naar islamitische inwoners in die gemeente? In hoeveel gemeenten is dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 7, 13 en 15
Is de grootschalige verzameling van data van islamitische organisaties door de NTA een manier om toezicht op het gebruik van gegevens, zoals vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, te omzeilen door gemeenten?
Ten eerste is het niet aan mij om te oordelen over het toepassingsbereik van de Wiv. Daarnaast kan ik ook geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel rapporten zijn toegestuurd naar de NCTV, naar aanleiding van het onderzoek naar islamitische organisaties?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen, zoals ook toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.7
Deelt u de mening dat de NCTV een zorgwekkend verleden heeft van inbreuken op grondrechten? Is de NCTV toe aan een herijking van taken, betere controle en betere juridische fundering? Zo nee, waarom niet?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Wel is het zo dat de NCTV in 2020 is gaan kijken of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van het project Taken en Grondslagen in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heb ik de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gestuurd. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren. Inmiddels heeft uw Kamer het wetsvoorstel controversieel verklaard.
Zijn ook andere religieuze organisaties, buiten de moskeeën om, onderworpen aan spionage door de gemeenten? Zo ja, welke?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses en afspraken over focus en onderzoeksmethoden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer worden gemaakt.
Waarom is gekozen voor de NTA, voor het uitvoeren van deze heimelijke onderzoeken naar islamitische organisaties?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. Het is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid.
Welke andere organisaties zijn benaderd voor het uitvoeren van onderzoeken naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Zijn ook andere islamitische organisaties, bijvoorbeeld islamitische scholen of verenigingen, onderworpen aan spionageactiviteiten door de gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u toelichten hoeveel belastinggeld in totaal is gemoeid met de inzet van spionageactiviteiten binnen de moskeeën? Uit welk budget uit de begroting is dit gehaald? Kunt u de kosten ook uitsplitsen naar gemeente?
Ervan uitgaande dat de AVG van toepassing is op zowel NTA als gemeenten en niet een andere wettelijke regeling voor de bescherming van persoonsgegevens geldend is, is de AP de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG. De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op de verzamelde data door de NTA? Wie is verantwoordelijk voor het toezicht houden op de gemeenten, in het kader van het uitvoeren van onderzoek in islamitische organisaties?
Zie antwoord vraag 30.
Zijn andere partijen betrokken bij dit spionage schandaal buiten NTA, NCTV en de gemeenten? Zo ja, welke?
Omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses heb ik geen informatie over de eventuele betrokkenheid van andere partijen.
Met wie is de onwettig opgehaalde informatie, over de betreffende moskeeën en moskeebestuurders, gedeeld?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA is opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Zie ook antwoord vraag 17, 18 en 24.
Hoeveel ambtenaren hebben toegang gekregen tot de gegevens, verkregen uit het onderzoek naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA de opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.8
Hoe is gewaarborgd dat de heimelijk opgehaalde informatie niet voor oneigenlijke doeleinden is of wordt ingezet?
Gemeenten dragen er zelf zorg voor dat opdrachtverstrekking en de besteding van de Versterkingsgelden conform wet- en regelgeving plaatsvindt. Dit wordt ook uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld bij de toekenning van Versterkingsgelden. Gemeenten zullen hier bij de toekenning van Versterkingsgelden voor 2022 extra op worden geattendeerd.
Ik beschik niet over informatie wat gemeenten specifiek met de informatie uit de krachtenveldanalyses hebben gedaan. In algemene zin hebben gemeenten de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen gebruikt als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Waar het gaat om de acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses die een beperkt aantal medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren heeft ontvangen geldt dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV.
Kunt u garanderen dat de informatie niet met derden, zoals de politie of de belastingdienst, is gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De informatie die door de NCTV is ontvangen is voor zover bekend niet gedeeld met derden. De NCTV is daarbij geen eigenaar van deze informatie en beschikt niet over een grondslag op basis waarvan deze informatie gedeeld mag worden.
Voor zover het gaat om het delen van informatie door gemeenten en NTA heb ik hier geen zicht op. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyse. Gemeenten en NTA bepalen of en zo ja, met welke partijen zij de informatie die voortkomt uit de krachtenveldanalyses delen.
Is nog steeds sprake van het verzamelen van data van islamitische organisaties door de NTA of door andere onderdelen van Justitie en Veiligheid? Is het programma nu definitief stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aantonen?
NTA is geen onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Er zijn geen onderdelen van het ministerie die structureel en heimelijk data verzamelen over islamitische organisaties. Als u met uw vraag doelt op de werkzaamheden van de NCTV, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25.
Er is geen sprake van een programma, maar van gemeenten die een aanvraag doen binnen de Versterkingsgelden voor het uitvoeren van een krachtenveldanalyse. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 26 oktober jl. In de toekenningsbrief van de Versterkingsgelden aan gemeenten staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Deelt u de mening dat alle data die inmiddels verzameld is ogenblikkelijk vernietigd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van onrechtmatige verzamelde data, of methodes die in strijd zijn met wet- en regelgeving dient deze data inderdaad zo snel mogelijk vernietigd te worden. De krachtenveldanalyses die door de NCTV zijn ontvangen zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en de naleving van de AVG en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Deelt u de mening dat de overheid en de gemeenten door de kwestie een vertrouwensschuld hebben in te lossen naar de imams en moskeebesturen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden de vertrouwensbreuk te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is door verschillende ministeries en maatschappelijke partners zoals moskeebesturen en koepelorganisaties nauw samengewerkt met gemeenten bij het opzetten van een stevige en brede aanpak in het tegengaan van radicalisering, extremisme en terrorisme. Ik begrijp dat de berichtgeving heeft gezorgd voor onrust binnen de islamitische gemeenschappen.
Er is de afgelopen jaren sprake geweest van goede betrokkenheid vanuit de islamitische gemeenschappen. Ik vind het belangrijk dat die samenwerking wordt gecontinueerd. Het is zaak de komende jaren voort te bouwen op deze fundamenten. De basis moet op orde blijven en een consistente aanpak geborgd. Waakzaamheid blijft geboden en onze onverminderde inzet blijft van essentieel belang. Ik heb een goed gesprek gehad met het CMO en zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal tevens bezien welke lessen getrokken kunnen worden uit de gehanteerde werkwijze en suggesties doen in samenwerking met maatschappelijke partners. Hierover is SZW met vertegenwoordigers van islamitische organisaties in gesprek.
Betrokkenheid van de islamitische gemeenschap blijft onmisbaar in dit kader. Ik hoop de komende tijd het vertrouwen van deze gemeenschap te herstellen zodat de nauwe samenwerking met hen, die zo cruciaal is in de uitvoering van de aanpak, kan worden voortgezet. De Nederlandse overheid en de moslimgemeenschap hebben immers een gedeeld belang: het tegenaan van radicalisme, extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische of religieuze achtergrond van deze verschijnselen.
Bent u bereid onmiddellijk excuses aan te bieden aan de desbetreffende organisaties die onrechtmatige onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de onrust die is ontstaan naar aanleiding van de berichtgeving. In bijna alle betrokken gemeenten heeft de burgemeester een debat gevoerd met de Gemeenteraad over deze kwestie. Daarnaast hebben er in de gemeenten indringende gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschappen. Ook ik zal mij inzetten om het vertrouwen te herstellen. Zoals aangegeven in vraag 39 heb ik hierover een goed gesprek gehad met het CMO en zal ik midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Bent u bereid de islamitische organisaties, die hierdoor zijn geraakt en waarvan de burgerrechten zijn geschonden, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 40.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang straffend op te treden in het geval gemeenten doorgaan met deze onrechtmatige gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om straffend op te treden, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Welke beleidsmatige inspanningen wilt u doen om spionageactiviteiten van gemeenten in de toekomst te voorkomen?
Ofschoon de verantwoordelijkheid voor de besteding van de Versterkingsgelden bij de gemeenten ligt, heb ik in mijn brief van 26 oktober jl. geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. De NCTV zal in de advisering naar gemeenten de wettelijke kaders nadrukkelijker onderwerp maken van gesprek. Het proces van de toekenning van de Versterkingsgelden voor 2022 is hierop aangescherpt.
Bent u bereid alle rapporten, die zijn voortgevloeid uit de onderzoeken naar islamitische organisaties, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyses. Het is niet aan mij om de rapporten te openbaren. Er is bij een aantal gemeenten en de NCTV een WOB-verzoek ingediend. Ik kan niet vooruitlopen op de beschikking hierop.
Bent u bekend met het feit dat de werkgroep van de NCTV in 2017 advies heeft gegeven aan gemeenten over de risico’s van het inzetten van externe adviesbureaus (NTA) door gemeenten? Kunt u toelichten welk advies de NCTV heeft gegeven met betrekking tot het inzetten van de externe adviesbureaus (NTA)?
Zoals u kunt lezen in de nota’s die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van de brief aan de Kamer over de berichtgeving in de NRC, is besloten om NCTV medewerkers te instrueren niet langer bepaalde experts (waaronder NTA) aan te raden aan gemeenten, omdat het onwenselijk werd geacht dat er een exclusieve partner van de overheid zou bestaan (geen zogenaamde «preferred partner»). Voorts werd besloten om bij de toekenning van de Versterkingsgelden de navolgende uitdrukkelijke voorwaarde te stellen: «Bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen dienen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving uit te voeren».
Bent u bekend met het feit dat gemeenten ontkenden dat de NTA voor hen undercover onderzoek heeft gedaan in de islamitische gemeenschappen in hun stad? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik bekend mee. Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel medewerkers van de NTA in welke gemeenten actief onderzoek aan het uitvoeren waren in de islamitische gemeenschap?
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag hoeveel medewerkers er zijn ingezet.
Voor welke andere doeleinden wordt het onderzoeksbureau NTA ingezet bij gemeenten? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Gemeenten hebben NTA ingehuurd voor bijvoorbeeld trainingen, advies of analyses. NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is.
Bij hoeveel en welke andere gemeenten is de NTA momenteel in opdracht voor undercover onderzoek?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
In het kader van de versterkingsgelden die in 2020 door gemeenten zijn aangevraagd voor het jaar 2021 kan ik mededelen dat er vier aanvragen gehonoreerd zijn voor de uitvoering van krachtenveldanalyses. In de toekenningsbrief van deze gelden aan gemeenten die eind 2020 verstuurd zijn, staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Bent u bekend of andere gemeenten, naast Utrecht, bewust hebben aangegeven niet met het onderzoek van de NTA mee te werken omdat het boven de bevoegdheid van de burgermeester staat?
Nee, daar ben ik niet bekend mee.
Waarom zijn de rapporten naar aanleiding van de onderzoeken naar de islamitische gemeenschap in opdracht van de gemeente bij de NTA, doorgestuurd naar de NCTV?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Zoals toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl. blijkt uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.9 De naslag levert op dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV. Deze krachtenveldanalyses zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
Het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties als terroristisch heeft bestempeld?1
Ja.
Bent u van mening dat een sterk maatschappelijk middenveld noodzakelijk is voor een goed functionerende samenleving?
Ja.
Wat is uw oordeel over het door Israël als terroristisch verklaren van deze Palestijnse mensenrechtenorganisaties? Kunt u dit toelichten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, alsook met de betrokken zes organisaties. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het besluit heeft aanzienlijke consequenties voor deze ngo’s. De regering neemt het besluit dan ook zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend.
Wat is uw mening over de uitspraken van Amnesty International en Human Rights Watch dat deze beslissing van de Israëlische overheid een aanval is op de internationale mensenrechtenbeweging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over de uitspraak van Amnesty International en Human Rights Watch dat het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen ertoe heeft bijgedragen dat Israël de stap heeft genomen om deze mensenrechtenorganisaties tot terroristische organisaties te verklaren? Kun u dit toelichten?
Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld dat «het decennialange falen van de internationale gemeenschap om Israël aan te spreken op mensenrechtenschendingen» ertoe heeft bijgedragen dat Israël nu deze stap zet. Nederland en de EU spreken Israël consistent aan op schendingen van het internationaal recht, zoals uitbreidingen van nederzettingen.
Bent u bekend met de zorgen die uw voorgangers hebben geuit over mensenrechtenschendingen en andere schendingen van internationaal recht die door Israël zijn begaan? Zoals marteling, administratieve detentie (zonder aanklacht en met geheim bewijs) en andere schendingen van internationaal recht? Wat is uw mening daarover?
Ja. Het kabinet heeft zich veelvuldig en duidelijk uitgesproken tegen schendingen van het internationaal recht en zal dit blijven. Nederland blijft beide zijden kritisch aanspreken op schendingen van het internationaal recht.
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoekscommissie ingesteld door de VN Mensenrechtenraad naar aanleiding van de demonstraties in het kader van de Grote Mars van de Terugkeer en waarin werd gesproken over door Israël (mogelijk) gepleegde oorlogsmisdaden en andere schendingen van mensenrechten? Wat is uw mening daarover?
Het kabinet heeft Uw Kamer op 13 maart 2019 een brief gestuurd over het rapport van de Onderzoekscommissie die door de VN Mensenrechtenraad is ingesteld, met kenmerk 23 432, nummer 473.
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Blok, die op 18 mei 2018 uitsprak dat hij in of vlak na de zomer van 2018 van de democratische rechtstaat Israël een «gedegen, prompt, onpartijdig en onafhankelijk» rapport verwachtte over de honderden doden en tienduizenden gewonden (waarvan 8.000 door scherpe munitie) die waren gevallen toen Israëlische bezettingstroepen op ongewapende Palestijnse demonstranten schoten?
Ja.
Beschikt u over informatie dat het in de vorige vraag gemelde rapport van het onderzoek, dat volgens uw voorganger in een democratische rechtsstaat wordt uitgevoerd, inmiddels is verschenen en hoeveel veroordelingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de moorden die hierbij zijn gepleegd? Kunt u dit toelichten?
Nederland stelt de voortgang van de eigen Israëlische onderzoeken naar het optreden van de Israel Defence Forces (IDF) aan de grens met Gaza consistent en op elk niveau aan de orde bij de Israëlische regering. Zoals Uw Kamer toegezegd tijdens het RBZ Commissiedebat op 8 juli jl., heeft mijn voorgangster tijdens de RBZ in juli – toen de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Lapid te gast was – de gelegenheid te baat genomen om bij hem persoonlijk te informeren naar de Israelische strafrechtelijke onderzoeken naar het eigen optreden aan de grens met Gaza in 2018 en 2019.Kort daarna heeft Nederland de gevraagde update op ambtelijk niveau ontvangen. Israël stelt zich in dit kader coöperatief en transparant op. Op peildatum van 12 augustus 2021 is in 234 gevallen – waarin sprake was van een dodelijk slachtoffer aan Palestijnse zijde, en gerelateerd aan de Gaza protesten – onderzoek gedaan naar naleving van regels, met name omtrent het gebruik van vuurwapens, door het hiervoor speciaal opgerichte mechanisme. Van deze 234 zaken zijn er 223 doorverwezen naar de militaire aanklager. In 36 gevallen heeft de militaire aanklager besloten over te gaan tot vervolging. In 108 zaken besloot de militaire aanklager dat er niet voldoende grond was voor vervolging. De overige zaken (79) zijn nog steeds in behandeling. Van de 36 zaken waarin de aanklager heeft besloten over te gaan tot vervolging zijn er twee zaken afgerond. Twee militairen zijn veroordeeld voor het niet opvolgen van een bevel. De overige 34 zaken zijn nog onder de rechter.
Bent u van mening dat juist in de context van een bezetting waarin de bezettende macht aantoonbaar mensenrechten schendt en zich niets van democratische waarden aantrekt de rol van mensenrechtenverdedigers extreem belangrijk is en dat zij derhalve alle steun van de internationale gemeenschap verdienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht veel waarde aan de rol van mensenrechtenverdedigers wereldwijd, ook in de Palestijnse gebieden, en steunen deze actief.
Bent u naar aanleiding van het besluit van de Israëlische regering om deze mensenrechtenorganisaties als terroristische organisaties te beschouwen van plan, al dan niet in EU-verband, actie te ondernemen en/of de Israëlische autoriteiten aan te spreken? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken ngo’s.
Kunnen deze vragen voor het begrotingsdebat Buitenlandse Zaken worden beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland’. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het voor het belang van de volksgezondheid en het milieu belangrijk is dat het verbod op varend ontgassen zo spoedig mogelijk landelijk ingaat en effectief wordt gehandhaafd?
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Hoe verklaart u dat, terwijl er een verbod op varend ontgassen is in Flevoland, er toch structureel varend ontgast wordt en op een kaart van het ministerie zelfs wordt aangegeven dat dit wordt gedoogd?
Er is geen sprake van een gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving3, 4.
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing onder voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op5.
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Was de provincie Flevoland op de hoogte van het bestaan van deze gedoogkaart van het ministerie? Hoe kan deze discrepantie zijn ontstaan volgens u?
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart geeft aan waar in Nederland varend ontgassen onder voorwaarden mogelijk is en waar niet. Aangezien er geen sprake is van gedogen (zie antwoord op vraag 3) kan deze kaart niet als gedoogkaart worden betiteld.
De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 20196. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de deelnemers vanuit de IPO waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
In welke provincies is varend gassen, vooruitlopend op het landelijke verbod, reeds verboden?
Noord-Brabant, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland, Gelderland, Utrecht en Flevoland.
Bent u het eens met de stelling dat deze provincies niet meer als gedoogd mogen worden aangemeld op kaarten van het ministerie, omdat dit verwarring zaait bij schippers en het gezag van provincies hiermee wordt ondermijnd?
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren.
De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. Nieuwe regels voor de zogenaamde «Aktewateren» worden door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) gezamenlijk gemaakt. In het kader van de CCR is het Scheepsafvalstoffenverdrag gesloten. Dit verdrag is in juni 2017 gewijzigd, waardoor ook het varend ontgassen verboden kan worden. Na ratificatie en implementatie van deze verdragswijziging zal het varend ontgassen niet alleen in Nederland, maar ook in de vijf andere verdragsstaten verboden zijn.
Er is wel Europese regelgeving van kracht die het ontgassen op alle binnenwateren reguleert (zie ook het antwoord op vraag 3). De ILT heeft met het opstellen van de genoemde kaart proberen helder te maken waar ontgassen verboden is en waar het nog is toegestaan onder de vigerende wetgeving.
Bent u van mening dat de handhaving op varend ontgassen voldoende op orde is als de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek het acteren op varend ontgassen niet ziet als een taak die bij hen is neergelegd, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar juist wel een rol voor ziet weggelegd in het handhavingsproces? Kunt u nader duiden hoe deze verwarring is ontstaan?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies. Het provinciale verbod op varend ontgassen geeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek echter geen mandaat om op Rijkswateren te handhaven.
Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203) op grond van een EU-richtlijn. Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is vooralsnog op orde. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt.
Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden, is via meerdere kanalen en ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren. Ook is dit destijds aan de Tweede Kamer gemeld door middel van beantwoording van Kamervragen van de leden Dijkstra en Schonis7 en de leden van Gerven en Van Tongeren8.
Kunt u garanderen dat de handhaving wel op orde is voor stoffen waarvan het ontgassen al wel verboden is, te weten benzine, benzeen en benzeenhoudende stoffen?
Het ontgassen van benzine is op grond van een EU-richtlijn sinds 2006 verboden. Ook is ontgassen van benzeen en benzeenhoudende stoffen bij bruggen, sluizen en dichtbevolkt gebied niet toegestaan. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie toezicht houdt op de naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u een stand-van-zaken geven van de ratificatie van het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI)? Welke stappen heeft Nederland gezet om de laatste landen over de streep te trekken?
Alle landen zijn het inhoudelijk eens over het feit dat er een ontgasverbod dient te komen. Volgens de laatste berichtgeving moeten België, Frankrijk en Zwitserland de verdragswijziging nog ratificeren. België heeft deze maand aangegeven dat zij naar verwachting begin 2022 de procedure zal hebben afgerond. Enkel het Waalse gewest dient nog te ratificeren. Frankrijk heeft aangegeven medio 2022 te zullen ratificeren. Om ervoor te zorgen dat Frankrijk de vaart erin houdt, zal ik nog persoonlijk overleg voeren met de Franse gedelegeerde Minister van Verkeer. Zwitserland heeft aangegeven eind 2023 te zullen ratificeren. Zowel op ambtelijk, diplomatiek als op ministerieel niveau wordt er vanuit Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november is hier weer aandacht voor gevraagd. Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht.
Bent u van mening dat als het verdrag nu de laatste ratificatie zou ontvangen en het verbod over zes maanden in zou moeten gaan, er voldoende ontgassingsinstallaties zijn om een werkbaar alternatief te zijn voor schippers voor het varend ontgassen? Zo nee, welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Vanuit de taskforce Varend Ontgassen (waarin naast het ministerie en de provincies ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) wordt de sector ondersteund in deze behoeftebepaling door het uitvoeren van proeven met mobiele ontgassingsinstallaties. Het ministerie heeft hiervoor destijds budget beschikbaar gesteld. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties, zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken uit de behoefte van de sector. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Bent u van mening dat de handhavingscapaciteit en -structuur, inclusief netwerk van e-noses, voldoende op orde zijn voor het ingaan van het verbod?
De handhavingscapaciteit en -structuur op het gebied van de huidige ontgassingsregelgeving is vooralsnog op orde: in de wet is geregeld welke organisatie toezicht houdt op de naleving van de huidige en toekomstige wetgeving. De ILT ziet toe op de naleving van de verboden. Tevens bereidt de ILT zich samen met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat voor op de inwerkingtreding van het CDNI door meer samen te werken, gegevens uit te wisselen en meer gebruik te maken van e-noses en drones. Het signaal van de e-nose heeft tot nu toe altijd geleid tot een geconstateerde overtreding. De plaatsing van e-noses wordt gedaan door de provincies, omdat deze door de provincies en omgevingsdiensten ook worden gebruikt voor het toezicht houden op andersoortige activiteiten, zoals geuroverlast van bedrijven. E-noses kunnen een bijdrage leveren aan de monitoring en signalering van varend ontgassen, maar zijn minder effectief langs groot open water, zoals het IJsselmeer omdat het bereik van e-noses beperkt is. Een mobiele e-nose daarentegen is weliswaar geen structurele oplossing in het kader van monitoring, maar zou wel behulpzaam kunnen zijn bij toezicht op open water.
Kunt u de Kamer vóór het commissiedebat Maritiem een overzicht doen toekomen met alle laatste ontwikkelingen op dit gebied, waaronder welke stappen zijn gezet om klaar te zijn voor het verbod?
In de verzamelbrief voorafgaand aan het commissiedebat zal hier aandacht aan worden besteed.
Het Wierdense Veld. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slagveld om het Wierdende Veld (2) – Beleid kapittelt wetenschap» en de conclusie dat «geen van de scenario’s van de betrokken onderzoekers zouden leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat een betrokken onderzoeker van dit natuurbeleid aangaf dat er «ingrijpendere maatregelen nodig zouden zijn om de beoogde doelen te halen»?2
De in het artikel opgenomen uitspraak was mij eerder niet bekend. Omdat de onderzoeker deze uitspraak – volgens het artikel – alleen anoniem wilde doen, is het voor mij ook niet mogelijk om na te gaan wat er precies heeft plaatsgevonden.
Bent u ermee bekend dat LTO Noord de niet behaalbare doelen heeft aangekaart bij de provincie Overijssel en extra geld gevraagd heeft voor aanvullend onderzoek, maar dat er tot dusver geen besluit is genomen?
In de bestuurlijke adviescommissie van de gebiedsuitwerking Wierdense Veld heeft LTO Noord de tussentijdse resultaten van de uitwerking van het inrichtingsplan aan de orde gesteld. Deze lieten zien dat voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen een grotere bufferzone nodig was dan voorzien in de Natura 2000-Gebiedsanalyse, dat aanvullende interne maatregelen nodig waren en dat mogelijk op korte termijn de drinkwaterproductie verminderd zou moeten worden.
Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Overijssel toen besloten een pas op de plaats te maken, de verhouding tussen de opgaven voor hoogveenherstel en drinkwaterproductie nader te verkennen en hiervoor oplossingsrichtingen te verkennen.
Kunt u een reactie geven op de geschetste situatie in vraag 1 tot en met 3?
Hoe het in het verleden ook precies is gelopen, vastgesteld kan worden dat de provincie de genoemde verkenning heeft afgerond en besloten heeft het gebiedsproces te hervatten. Tevens is het maatregelenpakket door provinciale staten goedgekeurd, waaruit bleek dat er vertrouwen is in de effectiviteit van de maatregelen. Onlangs zijn ook al interne maatregelen in het gebied getroffen. Ik ga ervan uit dat ook in de toekomst – in overleg met de bij het gebiedsproces betrokken partners – de benodigde maatregelen zullen worden getroffen.
Bent u bekend met het rapport «Plan van Aanpak planuitwerking PAS/N2000 Wierdense Veld»?3
Ja.
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Tauw – dat dit rapport heeft opgesteld – tevens een prominente rol heeft in het onderzoek zelf?
Ja. De provincie Overijssel heeft LTO Noord opdracht gegeven de maatregelen van de Natura 2000-gebiedsanalyse uit te werken in een inrichtingsplan. LTO Noord heeft voor de uitvoering hiervan expertise van Tauw ingezet.
Kunt u een reactie geven over waarom een adviesbureau niet alleen een adviserende maar ook een prominente, onderzoekende rol heeft in het plan van aanpak?
Onderzoek en advies liggen in elkaars verlengde. En aangezien de benodigde gebiedsspecifieke expertise niet breed beschikbaar is, lag het voor de hand om hetzelfde bureau voor beide aspecten in te zetten.
Bent u bekend met het rapport «Ecologische beoordeling Wierdense Veld», waarin gesproken wordt van enkele tientallen hectaren? Waarom staan op de habitatkaart in AERIUS dan enkele honderden hectaren ingetekend als «herstellend hoogveen»?4
De habitatkartering laat zien dat er in totaal 383 ha Herstellende hoogvenen (H7120) aanwezig is in het Wierdense Veld. Dit betreft álle onderdelen van dit breed gedefinieerde habitattype. De op pagina 5 van de Ecologische beoordeling genoemde tientallen hectaren betreffen slechts een onderdeel van de ambitie voor kwaliteitsverbetering van Herstellende hoogvenen, namelijk het vervangen van veenmosarme door veenmosrijke begroeiingen.
Hoe beoordeelt u de «enkele tientallen hectares» in dit ecologische rapport en de honderden gekarteerde hectares in AERIUS?
De tientallen hectares uit het rapport betreffen slechts een klein deel van het totale oppervlak van het habitattype, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het rapport «Vooronderzoek Wierdense Veld»?5
Ja.
Bent u van mening dat de conclusie correct is dat het Wierdense Veld gekarteerd staat als «herstellend hoogveen» in AERIUS terwijl het in het jaar 1800 heideveld betrof?
In het genoemde rapport staat op pagina 75: «De vegetatie in het huidige natuurreservaat Wierdense Veld bestond rond 1800 uit heidevelden en hoogvenen.» Het is onduidelijk waar de auteurs deze conclusie op baseren; er staat namelijk in dat rapport geen kaart uit 1800 met dit onderscheid en de uitspraak vloeit ook niet voort uit de informatie die in het hoofdstuk wordt besproken. Op pagina 6 van het rapport staat echter wel een kaart van eind 17e eeuw met voor het Wierdense Veld en de wijde omgeving de aanduiding «Moerige Veenen», wat duidt op een hoogveenlandschap.
Tot de vegetatietypen die behoren tot hoogveenlandschappen behoren ook bepaalde vormen van dophei- en struikheibegroeiingen: «heidevelden» kunnen dus zowel onderdeel zijn van hoogveenlandschappen als van zandlandschappen. Alleen in het laatste geval is sprake van andere habitattypen, zoals Vochtige heiden en Droge heiden. Voor de conclusie of vegetatietypen die kwalificeren voor Herstellende hoogvenen (H7120) daadwerkelijk tot dat habitattype behoren, is het dus noodzakelijk om na te gaan of ter plekke in het verleden een hoogveenlandschap voorkwam. Dat kan op een direct wijze worden vastgesteld op basis van de aanwezigheid van een veenbodem, maar die veenbodem kan inmiddels afgegraven zijn waardoor niet op voorhand kan worden geconcludeerd dat er van een hoogveenlandschap sprake is. In dat laatste geval moeten oude kaarten worden geïnterpreteerd. Dat is gedaan in het rapport «Kartering van de habitattypen Actief en Herstellend hoogveen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). Op pagina 76 staat over het Wierdense Veld: «De huidige gebiedsbegrenzing ligt volledig binnen het voormalige hoogveenlandschap». Ook volgens hoofdstuk 20 in het standaardwerk «Hoogvenen» (Jansen & Grootjans, 2019) was het hele Wierdense Veld onderdeel van een uitgestrekt hoogveenlandschap; de dichtstbijzijnde zandgronden lagen ruim buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Dat betekent dat het terecht is dat in AERIUS het gehele oppervlak met kwalificerende vegetatietypen in het Wierdense Veld is aangeduid als Herstellende hoogvenen.
Kunt u exact aangeven welk deel van het Wierdense veld in 1800 heideveld betrof en waar de veenputten – daar waar op kleine schaal turf is gewonnen – zich exact bevinden?
Het is op grond van de rond 1800 gemaakte kaarten niet mogelijk om onderscheid te maken tussen onaangetaste hoogveenbegroeiingen met dop- of struikhei («heidevelden») enerzijds en veenputten anderzijds. Op de veldkaart die is gemaakt voor de militaire kaart van rond 1850 staan echter in het zuidwestelijke deel al wel veenputten ingetekend; de rest van het gebied is ingetekend als onontgonnen, moerassig hoogveen, waarbij geen onderscheid is gemaakt tussen het al dan niet begroeid zijn met heidesoorten. Voor de bepaling van het habitattype is het onderscheid is de genoemde onderdelen niet relevant, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden?
Ja.