Contact van gedetineerden met journalisten. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee gedetineerden in isoleercel zijn geplaatst nadat zij, zonder voorafgaande toestemming van de gevangenisdirecteur, contact hadden gehad met een journalist?1
Ja.
Waarom is het zo beperkt toegestaan voor gedetineerden om te kunnen spreken met journalisten, bijvoorbeeld over ervaren misstanden of andere zaken die in de inrichting plaatsvinden?
De directeur van een penitentiaire inrichting is primair verantwoordelijk voor de communicatie van en over zijn inrichting met de media. Op grond van artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) hebben gedetineerden de mogelijkheid contact te zoeken met vertegenwoordigers van de media. Wel moet de gedetineerde eerst toestemming aan de directeur van de inrichting vragen en toestemming krijgen voor communicatie met de media. De directeur toetst op welke wijze het verzoek om een contact met de media zich verdraagt met de belangen die in artikel 40 lid 1 Pbw genoemd worden:
De directeur kan op grond van artikel 40 lid 2 Pbw voorwaarden verbinden aan die toestemming.
Uit de wetgeschiedenis op artikel 40 Pbw kan worden opgemaakt dat vanwege de mogelijke publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde voor met name slachtoffers en nabestaanden het recht van een gedetineerde terzake niet voorop staat. Dit betekent dat de directeur niet dient te toetsen of het mediaverzoek in strijd is met de hierboven opsomde belangen. Hij moet juist bezien in hoeverre het mediacontact zich verdraagt met de hierboven opgesomde belangen. Het gaat hier dus om een positieve toetsing.2
Bent u het ermee eens dat een gevangenisdirecteur zeer terughoudend zou moeten omgaan met zijn bevoegdheid om verzoeken tot contact met journalisten af te wijzen, behalve als het bijvoorbeeld gaat om belangen van slachtoffers of mogelijk voortgezet crimineel handelen?
Ik ben van mening dat elk verzoek moet worden afgewogen tegen de belangen zoals die in antwoord 2 uiteen zijn gezet.
Acht u het feit dat de Penitentiaire Beginselenwet het op dit moment verplicht stelt dat gedetineerden altijd eerst toestemming moeten vragen als zij contact met journalisten willen, een goede zaak in het licht van de vrijheid van meningsuiting die ook gedetineerden toekomt? Zo ja, waarom?
Bij het opstellen van de Pbw is daar goed over nagedacht. De vrijheid van meningsuiting wordt gewogen met de belangen die in antwoord 2 zijn genoemd.
Bent u bekend met de praktijk in België, waar contact met de media in principe is toegestaan maar sanctionering achteraf plaatsvindt indien de voorwaarden worden geschonden? Zou het een goed idee zijn om de praktijk in Nederland ook zo aan te passen dat toestemming in principe wordt verleend, tenzij er onderbouwd goede redenen zijn om dit te weigeren, en dit ook in de huisregels op te nemen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de werkwijze te veranderen. De huidige regelgeving geeft goede handvatten om tot afwegingen te komen en maakt gedetineerden hiervan ook bewust doordat ze dit aan de voorkant moeten aanvragen.
Kunt u aangeven hoe vaak verzoeken om te spreken met journalisten van gedetineerden de afgelopen vijf jaar zijn gehonoreerd en hoe vaak ze zijn afgewezen? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Nee, deze verzoeken worden door DJI niet geregistreerd en daarmee is deze informatie niet voorhanden.
Klopt het dat gevangenisdirecteuren op dit moment niet snel geneigd zijn om contact tussen gedetineerden en journalisten toe te staan? Zo ja, waarom is dat? Welke redenen worden vaak gegeven voor het afwijzen van een verzoek om met een journalist te spreken? Kunt u hier een overzicht van geven?
Ik herken niet dat gevangenisdirecteuren geneigd zijn om contacten tussen gedetineerden en journalisten niet toe te staan. Conform de kaders van de Pbw wordt elk verzoek afgewogen tegen de hierboven genoemde belangen. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen verzoeken en de redenen van afwijzing.
Hoe zorgt u er voor dat gedetineerden niet alleen op papier het recht hebben om met journalisten te spreken, maar zij dit recht ook in de praktijk kunnen uitoefenen? Bent u bereid te bekijken of dit recht in zijn algemeenheid, maar zeker ook per locatie, nog wel voldoende gewaarborgd is en zo nodig actie te ondernemen om dit recht in de praktijk weer te herstellen?
De huidige werkwijze en praktijk geven gedetineerden voldoende ruimte voor contacten met journalisten. Er zijn voldoende waarborgen om tegen een eventueel besluit van de directeur in beroep te gaan. De gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de door de directeur genomen beslissing en eventueel vervolgens in beroep bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ik zie dan ook geen aanleiding om het recht aan te passen.
De compensatieregelingen bij hogere energiekosten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die in grote complexen wonen zoals studenten en ouderen, vaak niet zelf een energiecontract hebben en onder «grootverbruikers» vallen?
De situatie bij grote complexen is zeer divers, zowel qua soort woning als type bewoner als de wijze waarop de bewoner voor de energiekosten betaalt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een groot complex met zelfstandige koop- en/of huurwoningen, een groot complex met kamers zonder eigen keuken, badgelegenheid en toilet (onzelfstandige woningen), of een groot complex met een combinatie van zelfstandige en onzelfstandige woningen.
In de meeste gevallen zal de bewoner van een zelfstandige woning in een groot complex zelf een contract hebben met een energieleverancier voor zijn of haar individuele energieverbruik. Daarnaast krijgt die bewoner door de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning kosten doorberekend voor het energieverbruik van de gemeenschappelijke ruimten van het complex.
Heeft de bewoner van een woning geen contract met een energieleverancier, dan zal doorgaans de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning de kosten voor het individueel en gemeenschappelijk energieverbruik aan de bewoner doorberekenen.
Klopt het dat deze groepen dan geen profijt hebben van de verlaging van de energiebelasting omdat deze alleen geldt voor huishoudens en bedrijven?
Hoeveel profijt bewoners hebben van de incidentele en tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2022 verschilt per situatie. Binnen de energiebelasting worden twee incidentele en tijdelijke maatregelen getroffen in 2022 om de stijging van de energierekening te dempen. Allereerst worden de tarieven in de eerste, tweede en derde schijf voor elektriciteit verlaagd. Met name door deze verlaging ontvangen ook bewoners in grote complexen die geen zelfstandig contract hebben een compensatie. Daarnaast wordt de vaste belastingvermindering in de energiebelasting verhoogd met 265 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting van een woning of gebouw met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. Ook voor grote complexen geldt dus de verhoogde belastingvermindering. Omdat deze per aansluiting berekend wordt, kan het voordeel per individu wel lager uitvallen.
Wat vinden de Staatssecretarissen ervan dat juist deze groepen die vaak al financieel kwetsbaar zijn, niet profiteren van de verlaging van de energiebelasting?
Zie het antwoord op vraag 2. Ook deze groepen ontvangen compensatie door de verlaging van de energiebelasting in 2022. De totale omvang van de tegemoetkoming aan de stijgende energieprijzen via de energiebelasting per huurder is afhankelijk van het totale energieverbruik en het aantal huurders achter de aansluiting. Gezien de urgentie van de situatie van stijgende energieprijzen is ervoor gekozen huishoudens op generieke wijze tegemoet te komen via de energiebelasting. Dit maakt dat de tegemoetkoming van geval tot geval kan verschillen. Maatwerk was op de korte termijn niet mogelijk en is ook op de langere termijn moeilijk uitvoerbaar vanwege het grote aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met een stijgende energierekening én de grote verschillen tussen huishoudens in de mate waarin de energierekening stijgt. Om die reden en ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens zijn aanvullende compensatieregelingen opgezet.1 In de begroting van het Ministerie van BZK is 150 miljoen euro vrijgemaakt die via een specifieke uitkering aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld om huishoudens die leven in energiearmoede te ondersteunen.2 Daarnaast kunnen huishoudens met een laag inkomen een eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag krijgen voor de gestegen energierekening. Hiervoor heeft het kabinet incidenteel een budget van 200 miljoen euro in 2022 beschikbaar gesteld.3
Wat gaan de Staatssecretarissen eraan doen om te voorkomen dat de energierekening van deze groepen niet drastisch gaat stijgen ten gevolge van de hoge gasprijzen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting en de extra aangekondigde ondersteuning van de meest kwetsbare groepen in de samenleving dempt het kabinet de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor huishouden. Zoals toegelicht profiteren ook ouderen en studenten in grote wooncomplexen van de verlaging van de energiebelasting. De mate waarin ze compensatie ontvangen is afhankelijk van het energieverbruik en de woonsituatie. De ontwikkeling van de gasprijs is erg onzeker. Het kabinet blijft daarom de ontwikkeling van de energieprijzen nauwlettend in de gaten houden.
Klopt het dat studenten ook niet profiteren van de extra 200 euro aan compensatie voor laagste inkomens?1
De eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag vereist een wetswijziging en zal zo snel mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer. In deze wetswijziging volgt de nadere uitwerking en de afbakening van de doelgroep.
Wat vinden de Staatssecretarissen hiervan en wat gaan de Staatssecretarissen hier nog aan doen?
Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom de eerdergenoemde maatregelen getroffen om op korte termijn compensatie te bieden. Vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens, zoals ook de casus van studenten en ouderen in grote complexen aantoont, is het niet mogelijk om de compensatie zo vorm te geven dat deze uitsluitend terechtkomt bij diegenen die het daadwerkelijk nodig hebben. Om deze redenen zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de maatregelen in de energiebelasting en blijft het kabinet een vinger aan de pols houden als het gaat om de ontwikkeling van de energieprijzen. Daarnaast rapporteert het kabinet tweemaandelijks aan uw Kamer over de energieprijzen en geeft zo invulling aan de motie van het lid van Dijk (Kamerstukken 35 925, nr. 131).
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
De uitreiking van de Big Brother Award Expertprijs 2021 aan demissionair minister Grapperhaus op 13 december 2021 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitreiking van de Big Brother Award voor het ondersteunen van predictive policing, waarbij etnisch profileren via algoritmen op grote schaal wordt mogelijk gemaakt bij de politie? Wat gaat u doen om groeiende discriminatie door algoritmen bij de politie aan te pakken?1
De politie maakt bij de inzet van predictive policing geen gebruik van algoritmen die etnisch profileren. De overheid moet zich te allen tijde aan de wet houden en mag nooit discrimineren op grond van (onder andere) etniciteit of nationaliteit. Deze criteria mogen nooit gebruikt worden om te differentiëren zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Door middel van predictive policing kan de politie haar capaciteit effectiever inzetten. De predictive policing methoden die de politie toepast zien onder andere op de vraag op welke locaties en tijdstippen het risico op bepaalde typen criminaliteit verhoogd is. Op die manier kan de politie preventief oorzaken van dat verhoogde risico wegnemen. Het gaat daarbij niet om de vraag wieeen grotere kans maakt om betrokken te raken bij een incident. Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses opgesteld.2 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het Kwaliteitskader big data.3 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridisch kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;4 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;5 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.6 Ook deze instrumenten kunnen worden gebruikt om discriminatie tegen te gaan.
Bent u het eens met de vakjury van de Big Brother Awards dat u veel te weinig aandacht heeft gegeven aan rechtsbescherming binnen het ministerie, en dat de Minister voor rechtsbescherming nagenoeg onzichtbaar is gebleven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvattingen niet. Rechtsbescherming speelt een centrale rol binnen het ministerie. Dit zowel als eigenstandig beleidsterrein waarbij het gaat om het functioneren van de rechtsstaat, haar instituties en de middels het recht aan burgers geboden bescherming, alsmede als rechtsstatelijk beginsel dat geborgd moet zijn wanneer maatregelen worden getroffen om de veiligheid van burgers te garanderen en effectieve rechtshandhaving plaats te laten vinden.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de aanvoering van de vakjury van de Big Brother Awards dat u de illegale surveillancepraktijken van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft beloond met een reparatiewet waarbij deze legaal worden verklaard, in plaats van illegale surveillance daadwerkelijk aan te pakken?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Begin 2020 is binnen de NCTV het project «Taken en grondslagen» gestart na geconstateerde onduidelijkheid over de juridische grondslag van sommige andere werkzaamheden van de NCTV, waarvoor de grondslag gelegen was in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het doel van dit project was om te toetsen of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van dit project in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen7 tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heeft mijn voorganger de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De betreffende taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, het wetsvoorstel dient ook deze doelen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover zo snel mogelijk het debat kan voeren.
Wat is volgens u de rechtvaardiging dat de politie een databank met gezichtsherkenningstechnologie aanlegt? Op welke wijze gaat u privacy, burgerrechten en -vrijheden garanderen bij de aanleg en het gebruik van deze databank?
De politie heeft een databank met gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden, deze is niet specifiek ten behoeve van het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie aangelegd, maar is in algemene zin bedoeld voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Deze databank kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om met het blote oog een indicatie te krijgen van hoe iemand er uit ziet/heeft gezien. Het systeem Catch van de politie is een applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenning wordt toegepast. Feitelijk gaat het om biometrische gezichtsvergelijking.
Zoals mijn voorganger in de beantwoording van vragen van het lid Verhoeven aangaf, bestaat voor het vastleggen van deze gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden een wettelijke basis.8 Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto’s te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om deze foto’s te mogen gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten is neergelegd in artikel 55c, vierde lid van hetzelfde Wetboek. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik u graag naar de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen. De verwerking en het bewaren van deze (persoons-)gegevens moet uiteraard voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet politiegegevens (Wpg).
Bent u het met de vakjury van de Big Brother Awards eens dat de «living labs», waarbij in de publieke ruimte wordt geëxperimenteerd met surveillance technologie, een serieuze inbreuk zijn op de privacy en rechten van burgers die hier onwetend aan onderworpen worden? Zo nee, waarom niet? En wat gaat u doen om de transparantie en accountability naar burgers over dit soort experimenten in de publieke ruimte te vergroten?
Ook in de zogenoemde living labs wordt gewerkt binnen de kaders van de wetgeving. Dat betekent dat – ook wanneer er geëxperimenteerd wordt – gewoon wordt voldaan aan de AVG of de Wpg en dat er een juridische grondslag moet zijn voor het verwerken van de gegevens. Het is inherent aan het politiewerk dat er soms (rechtmatig) een inbreuk gemaakt wordt op de privacy van burgers. Volgens geldende wetgeving moet die inbreuk wel proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dat is niet anders in het reguliere politiewerk dan in de living labs. Overigens vind ik het goed om op te merken dat bij het FieldLab Arena (waar Bits of Freedom in haar bericht naar verwijst) geen gegevens van burgers zijn verzameld of gebruikt. Voor meer informatie over dit experiment verwijs ik u graag naar de door TNO en Politie openbaar gemaakte volledige rapportage over dit FieldLab.9
Waarom Nederland het Dataprotectieverdrag nog niet geratificeerd heeft |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kan de Minister toelichten waarom Nederland er voor gekozen heeft dit verdrag nog niet te ratificeren? Welke obstakels bestaan er met betrekking tot dit besluit?
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op het Protocol tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa, ook wel bekend als Conventie 108+. In mijn brief van 9 december 20211 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van Conventie 108+. Ik heb daarbij aangegeven dat de goedkeuringsprocedure in afwachting van een externe analyse van recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake bulkinterceptie/bulkdata wordt aangehouden zodat de Raad van State, als laatste adviseur van de regering, kan beschikken over alle relevante informatie. De externe analyse is inmiddels gereed en zal op korte termijn tezamen met de CZW-analyse worden gedeeld met uw Kamer. De goedkeuringsprocedure zal nu, in lijn met de wens van de TIB en de CTIVD, hervat worden.
Is het demissionaire kabinet van plan dit verdrag alsnog te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe apprecieert de Minister de memo van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) waarin opgeroepen wordt de conventie zo spoedig mogelijk te ratificeren?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
Het bericht 'Onderzoekscommissie: DNB schoot tekort in toezicht op verzekeraar Conservatrix' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix en waren deze conclusies voor u een verrassing?
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix. Het is, onder meer vanwege de gevolgen voor de betrokken polishouders, belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar het handelen van het Ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) in de aanloop naar het faillissement van Conservatrix in 2020 en de toereikendheid van het toepasselijke wettelijk kader. Ik ben de Evaluatiecommissie zeer erkentelijk voor al het werk dat zij heeft verricht en de kwaliteit van het advies. Ik vind het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gereageerd op het rapport en dat goed wordt nagedacht over vervolgstappen. Het rapport bevat goede aanknopingspunten om te bezien hoe de procedures van DNB en mogelijk ook het regelgevend kader kunnen worden verbeterd. Het streven is om een uitgebreide reactie op het rapport in maart aan de Kamer te sturen.
Als u in februari wordt geïnformeerd door De Nederlandsche Bank (DNB) over hoe zij de aanbevelingen van de commissie kunnen inpassen in het toezicht op verzekeraars en kleine banken, kunt u dan een afschrift hiervan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Het streven is om in maart een uitgebreide reactie op het rapport aan de Kamer te sturen. In die reactie zal uiteen worden gezet op welke manier opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Conservatrix. In die reactie zal ook de informatie van DNB worden meegenomen over hoe zij de aanbevelingen van de commissie inpast in het risicogebaseerde toezicht. Ik zeg u toe dat de informatie die DNB mij in dit kader verstrekt, als bijlage bij de reactie aan uw Kamer zal worden gezonden. De komende periode vinden gesprekken plaats tussen DNB en het ministerie over de conclusies en aanbevelingen van de commissie, en wat die moeten betekenen voor de toekomstige toezichtpraktijk. Overigens schreef DNB in haar eerste reactie, die als bijlage bij mijn brief van 14 december 2021 is gevoegd, al dat zij de belangrijke lessen die het rapport noemt voor wat betreft de te betrekken informatie in een betrouwbaarheidsonderzoek ter harte neemt. 2
Bent u van plan al eerder met DNB in gesprek te treden over de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix, omdat DNB hierin ernstig zou zijn tekortgeschoten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijke consequenties heeft dit rapport volgens u voor DNB?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt de houding van het kabinet in de richting van een oplossing voor de 92.000 gedupeerden? Verandert deze houding als gevolg van de uitkomsten van het evaluatierapport?
Het faillissement heeft helaas tot veel onzekerheid geleid bij polishouders over de waarde van hun polissen en mogelijke kortingen. Het afwikkelen van het faillissement is de verantwoordelijkheid van de curatoren. Zij schatten in dat de kortingen voor polishouders niet meer dan 20% zullen bedragen, maar de precieze consequenties voor de polishouders staan nog niet vast. De curatoren werken er hard aan om, onder toezicht van de rechtbank, het verzekeringsbedrijf van Conservatrix zo gunstig mogelijk af te wikkelen. Daarbij staan de belangen van de polishouders en andere schuldeisers voorop. Ik wil op de uitkomsten daarvan niet vooruitlopen.
Het bericht 'Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid' |
|
Bouchallikh |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mbo-studenten weten wat voor financiële ondersteuning zij kunnen krijgen en dat zij daarover vroegtijdig worden geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze standpunten.
Hoe verklaart u dat een derde van alle mbo’ers geen zorgtoeslag ontvangt, terwijl ze daar vaak wel recht op hebben?
90% van de jongeren tussen 18 en 21 jaar maakt gebruik van de zorgtoeslag. Uit het Nibud-rapport blijkt echter dat een deel van de mbo-studenten nog onvoldoende op de hoogte is van het feit dat zorgtoeslag bestaat en dat zij daarop recht hebben. Uit deelrapport 1 van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) naar het stelsel van toeslagen2, blijken daarvoor diverse redenen. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat mensen van mening zijn dat zij geen recht hebben op zorgtoeslag, niet weten dat deze kan worden aangevraagd of dat zij willen voorkomen dat zij achteraf toeslagen moeten terugbetalen. Soortgelijke redenen komen naar voren in het Nibud-rapport.
Hoe verklaart u dat slechts een derde van de mbo-studenten belastingaangifte doet?
Mbo-studenten ontvangen vaak geen uitnodiging tot het doen van aangifte, omdat er geen fiscale aanleiding is om ze aangifteplichtig te maken.
Wanneer mbo-studenten zonder aangifteplicht een bijbaan hebben, kan het wel zijn dat ze recht hebben geld terug te ontvangen. In dat geval stuurt de Belastingdienst hen daarover de zogenaamde «geld teruggaafbrief». Hierin staat dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst geld terugkrijgen als er aangifte wordt gedaan.
Is bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten niveau 1 en 2 gemiddeld mislopen, omdat ze niet weten dat de studiefinanciering voor deze groep bijna altijd een gift is?
Het is niet bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten in de entreeopleiding en niveau 2 precies mislopen. Uit de beleidsdoorlichting artikel 113 komt naar voren dat het gebruik van de basisbeurs onder mbo 1–2 studenten tussen de 85 en 95 procent ligt. Vooral de hogere inkomensniveaus lijken de basisbeurs minder te gebruiken. Het betreft relatief kleine aantallen. In het studiejaar 2018–2019 bestaat de groep die de basisbeurs niet gebruikt uit ongeveer 1.800 studenten. DUO weet niet van alle studenten of zij recht hebben op een aanvullende beurs, omdat pas na een aanvraag door de student, het is toegestaan om het recht op een aanvullende beurs te controleren. Het CPB doet onderzoek naar het gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten en zal daarover naar verwachting voor de zomer van 2022 uitsluitsel geven.
Kunnen deze studenten met terugwerkende kracht de studiefinanciering alsnog aanvragen?
Studenten kunnen met terugwerkende kracht studiefinanciering aanvragen tot aan de start van het huidige studiejaar. Dit geldt alleen niet voor het studentenreisproduct. Het is niet mogelijk om tijdens een studiejaar met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen voor het vorige studiejaar.
Hoe worden mbo-studenten op dit moment geïnformeerd over de mogelijkheid van zorgtoeslag en de studiefinanciering?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren geïnformeerd over de mogelijkheid om zorgtoeslag en studiefinanciering aan te vragen. Alle eindexamenkandidaten in het vmbo, vso en vavo-tl ontvangen een brief, met een brochure waarin is opgenomen wat studenten dienen te regelen bij het studeren, met daarbij diverse tips.4 Daarnaast versturen Toeslagen, Belastingdienst en DUO samen aan 17-jarigen een brief vlak voordat ze 18 worden. Hierin worden jongeren gewezen op het kunnen krijgen van toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. In de brief worden 17-jarigen verwezen naar meer informatie.5
Ook bevat de website van DUO alle benodigde informatie over studiefinanciering. Mbo-studenten die jonger zijn dan 18 jaar en recht hebben op een studentenreisproduct worden hier op gewezen. Verder informeert DUO studenten via sociale media campagnes, via informatie op scholen over studiefinanciering, en worden lespakketten over studiefinanciering ter beschikking gesteld aan scholen.
Via sociale mediakanalen van Toeslagen en de eigen websites worden jongeren geattendeerd op de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen. De proactieve berichtgeving wordt zoveel mogelijk geplaatst bij zogeheten «life-events», zoals de start van een nieuw studiejaar. Ook worden jongeren geïnformeerd via grootschalige campagnes en het actief wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van toeslagen.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de mbo-studenten niet weet dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet?
Het Nibud-onderzoek geeft geen verklaring voor het feit dat bijna de helft van de bol-studenten die de betreffende vraag heeft beantwoord, niet wist dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet. Een mogelijke verklaring is dat studenten behoefte hebben aan meer actieve en gerichte informatievoorziening op school, bijvoorbeeld als ze aan het einde zitten van hun reisrecht. Ik ben hierover in gesprek met JOB.
Hoe worden studenten geïnformeerd over het stopzetten van het studentenreisproduct?
DUO informeert studenten op verschillende manieren. Sinds 1 januari 2019 verstuurt DUO extra berichten per e-mail of brief, met in de onderwerpregel een oproep om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. Dit bericht wordt verstuurd in de laatste maand dat de student recht heeft op een studentenreisproduct. Op de 11e en 16e kalenderdag na het verlopen van het reisrecht worden berichten verstuurd met een geïntensiveerde actiegerichte onderwerpregel, waarbij het mogelijke boetebedrag wordt vermeld.
Ook krijgen alle mbo-studenten met een voorlopige einddatum van hun studie in het DUO-systeem, in de maanden mei, juni of juli een persoonlijk bericht met instructies over het stopzetten van het studentenreisproduct, indien de studie niet wordt voortgezet. De DUO-website bevat videomateriaal voor het stap-voor-stap stopzetten van het studentenreisproduct.
Verder brengt DUO in samenwerking met diverse ov-bedrijven het tijdig stopzetten van het studentenreisproduct onder de aandacht, bijvoorbeeld via beeldschermen in treinen en bussen. Ook worden digitale middelen beschikbaar gesteld aan scholen voor in de eigen communicatie.
Hoe vaak komt het voor dat mbo-studenten een boete krijgen voor het niet tijdig stoppen van het studentenreisproduct?
In 2020 zijn aan mbo-studenten in totaal 31.733 boetes voor het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct uitgedeeld. Het is mogelijk dat een student meerdere boetes heeft ontvangen, omdat deze per halve maand worden gegeven. De definitieve cijfers over 2021 worden bekend in februari.
Op welke wijze wilt u uitvoering geven aan de aanbeveling van het Nibud inzake het vereenvoudigen van het aanvragen van zorgtoeslag en het doen van belastingaangifte?
De toegankelijkheid van het aanvragen van de toeslag is volgens het Nibud niet in grote mate reden dat mbo-studenten de toeslag niet aanvragen. Veel vaker is de reden dat studenten niet weten van de toeslag of niet weten van het recht daarop. De 17-jarigenbrief is naar aanleiding hiervan verbeterd. Verder onderzoekt Toeslagen interventies die kunnen worden ingezet om jongeren die na een half jaar nog niks hebben aangevraagd, nogmaals gericht in te lichten. De doelgroep jongeren wordt specifiek meegenomen in de reeds lopende verkenning van niet-gebruik van Toeslagen.
Jongeren kunnen aangifte doen via de reguliere digitale aangifte van de Belastingdienst. Een overgroot deel van de jongeren kan ook gebruikmaken van de aangifte-app van de Belastingdienst. Deze is bedoeld voor burgers met een eenvoudige fiscale situatie. De applicatie biedt een volledig vooringevulde aangifte, die slechts hoeft te worden gecontroleerd en ingestuurd.
De Belastingdienst brengt de aangifte-app dan ook actief onder de aandacht bij jongeren, onder meer in de aangiftecampagne «Laat geen geld liggen, doe aangifte met de app» en op specifieke jongeren sites.
Bent u voornemens om het advies van het Nibud over het automatisch uitkeren van een basisbeurs voor mbo-studenten niveau 1 en 2 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Een besluit over het automatisch uitkeren van de basisbeurs aan studenten van niveau 1 en 2 moet in samenhang worden bekeken met de maatregelen om het gebruik van de aanvullende beurs voor alle studenten te stimuleren. Aan uw Kamer is toegezegd om de uitkomsten te delen van het onderzoek dat DUO hiernaar heeft uitgevoerd. Hierop zal worden teruggekomen in de Kamerbrief over de reactie op de Nibud Studentenonderzoeken naar studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. De brief zal voor het voorjaar worden verstuurd.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het Nibud-onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» uit 2015, waarin deze problematiek al werd aangekaart?2
Er zijn in de afgelopen jaren diverse initiatieven gefaciliteerd om de financiële zelfredzaamheid en de emancipatie van zoveel mogelijk jongeren te bevorderen. Jongeren worden bijvoorbeeld via Studiekeuze123 en sinds 2018 ook via KiesMBO voorgelicht over studiemogelijkheden, mogelijkheden op de arbeidsmarkt en financiële zaken.
Verder is in samenwerking met belanghebbenden, waaronder studenten, een nieuwe website gelanceerd met als startpunt een checklist voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder studiefinanciering, reiskosten, kinderbijslag en toeslagen.7
Daarnaast worden in de aangiftecampagne van de Belastingdienst jongeren als specifieke doelgroep geadresseerd en sinds 2019 heeft de Belastingdienst een Instagram-account. De helft van de volgers hierbij is een jongere, waarbij via dit medium dagelijks vragen binnenkomen. De Belastingdienst werkt samen met externe organisaties om de bewustwording van en kennis over fiscaliteit bij jongeren te vergroten. Ook Toeslagen zet zich actief in om jongeren met hun vraag te helpen. In 2021 is een interventie gestart om niet-gebruik van de zorgtoeslag terug te dringen bij burgers die volgens onze gegevens daarop recht hebben.8 De opgedane kennis wordt ingezet om studenten beter te bereiken.
Hoe verklaart u dat deze problematiek nog steeds speelt?
Een deel van de mogelijke oorzaken is de angst voor terugvordering, onbekendheid met regelingen, recht op studiefinanciering en de mogelijkheid om geld terug te vragen van de Belastingdienst, zoals in het Nibud-rapport naar voren komt. Hoewel veel jongeren dergelijke bijdragen aanvragen en ontvangen, blijkt een deel van jongeren nog steeds niet te worden bereikt. Wij zijn er echter van overtuigd dat het onze missie is om alle mbo-studenten zo vroeg en goed mogelijk op passende wijze te bereiken en informeren, en hiertoe te enthousiasmeren. Wij blijven ons hiervoor inzetten.
Wat gaat u tegen deze problematiek doen?
Zie het antwoord op vraag 13. Handvatten worden langs verschillende lijnen van burgerschapsonderwijs en loopbaanoriëntatie- en begeleiding onder de aandacht gebracht van professionals. Hierbij wordt extra ingezet op het bereiken en goed informeren van zoveel mogelijk mbo-studenten met als doel de financiële redzaamheid van deze jongeren te verbeteren. De samenwerking tussen de Ministeries van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in dit kader geïntensiveerd. Het platform Wijzer in geldzaken geeft tijdens de Week van het geld 2022 extra aandacht aan het mbo.
Verder wordt ingezet op het verbeteren van de zogenaamde «geldteruggaafbrief». De Belastingdienst wil de respons hierop verbeteren, doet hiernaar in 2022 onderzoek en zal vervolgens verbeteringen doorvoeren. Toeslagen blijft de eerder genoemde initiatieven uitvoeren en verfijnen om niet-gebruik van onder meer zorgtoeslag onder ook deze doelgroep, verder terug te dringen.
Hoe verklaart u dat ten opzichte van 2015 meer mbo-studenten een zorgverzekering hebben, maar dat het percentage dat zorgtoeslag heeft aangevraagd, daarentegen niet is gestegen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie op de vragen 3, 7, 11 en 13.
Het bericht ‘Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden»?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet samen met Duitsland en Denemarken in 2022 nieuwe afspraken moet maken voor het beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed?
De samenwerking tussen de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland bestaat sinds 1978. Deze samenwerking wordt om de drie à vier jaar bekrachtigd door middel van een Trilaterale Regeringsconferentie. De komende 14de Trilaterale Regeringsconferentie over de Bescherming van de Waddenzee vindt eind 2022 plaats in Wilhelmshaven (Duitsland). Het is de intentie om samen met de verantwoordelijke bewindspersonen van Denemarken en Duitsland een gezamenlijke verklaring te ondertekenen. Hiermee onderstrepen wij ons gezamenlijke belang van een goede bescherming van de Waddenzee.
Hoe wordt daarin de recente brief van UNESCO aan het Nederlandse kabinet meegenomen in de voorbereidingen?
Sinds de zomer zijn er een paar overleggen geweest waarin is gesproken over de te maken afspraken. De laatste ontwikkelingen, bijvoorbeeld ten aanzien van mijnbouw en wind op zee, worden daarin ook meegenomen.
Heeft Nederland overleg met Duitsland en Denemarken naar aanleiding van de ontvangen UNESCO brief? Stemt het Nederlandse kabinet haar antwoord op de vragen vanuit UNESCO af met de Deense en Duitse regering?
Er is samen met Duitsland en Denemarken een werkgroep die gaat over de bescherming van het Werelderfgoed. Het concept-antwoord aan UNESCO is voorafgaand aan het versturen met de leden van deze werkgroep afgestemd.
Is het Nederlandse kabinet of de ambassade in Kopenhagen al benaderd met het verzoek af te zien van nieuwe aardgaswinning onder de Waddenzee?
We zijn niet benaderd door de Deense overheid met een verzoek om af te zien van nieuwe aardgaswinning onder Waddenzee.
Is er eerder gesproken over een gezamenlijk besluit (samen met Duitsland en Denemarken) om geen fossiele energie meer te winnen in de Waddenzee? Bent u bereid hierop in te gaan, als dit ter tafel komt?
Nederland, Duitsland en Denemarken delen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het trilaterale Werelderfgoed Waddenzee. De wijze waarop wij omgaan met mijnbouw is uitgebreid opgenomen in het nominatiedossier op basis waarvan de Werelderfgoedstatus is verkregen. Ik ben bereid om samen met Duitsland en Denemarken te verkennen of de ambitie uit het coalitieakkoord2 om na afronding van de procedure voor Ternaard geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee af te geven ook kan gelden voor de trilaterale Waddenzee.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de eerdere antwoorden op mijn vragen over Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen?1
Ja
Kunt u toelichten waarom het meer dan vier en een halve maand heeft geduurd voordat deze vragen zijn beantwoord, terwijl er nauwelijks inhoudelijke informatie in wordt gedeeld? Dit had toch gemakkelijk binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord omdat het daarvoor benodigde archiefonderzoek nog niet was afgerond. De Kamer is hier op 7 september jl. over geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–2021, nr. 3946).
Zoals bekend kwamen de ontwikkelingen in Afghanistan kort na het indienen van de vragen in een stroomversnelling, die vervolgens leidden tot een crisis en de evacuatie. Gegeven de ernst van die situatie heeft Defensie de keuze gemaakt om de inzet op de actuele ontwikkelingen voorrang te geven op de beantwoording van genoemde Kamervragen.
Kunt u alsnog aangeven, aangezien het kennelijk niet in Afghanistan was, wanneer en waar de in het AD-artikel beschreven luchtaanval op de rotsformatie, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen en/of analyseren en delen van inlichtingen, werd uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Was dit in Irak?
Zoals in de beantwoording op uw eerdere schriftelijke vragen is aangegeven werd deze wapeninzet niet uitgevoerd door Nederland. Het betreft hier inderdaad een aanval in Irak als onderdeel van de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Het is te allen tijde aan het land dat een doel accepteert, en ultimo aan de vlieger van dat land, om op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar is te besluiten of een aanval doorgang kan vinden of niet. Het kabinet kan daarom enkel uitspraken doen over wapeninzet die Nederland zelf heeft uitgevoerd, aangezien Nederland voor die aanvallen de verantwoordelijkheid draagt. Het is daarom niet aan Nederland maar aan het land dat deze aanval uitvoerde om daarover nader te communiceren.
Ten aanzien van mogelijke burgerslachtoffers geldt dat wanneer op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie van de coalitie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte wordt gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan (zoals onder meer aangegeven in Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Als Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken zou zijn geweest bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van deze aanval dan zou Nederland daar dus door de coalitie van op de hoogte gesteld zijn. Dit is niet gebeurd. Er is bij het kabinet dan ook geen vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers bij deze aanval bekend. De informatie in het AD-artikel geeft evenmin aanleiding voor een vermoeden.
Kunt u alsnog aangeven wat de gevolgen van deze luchtaanval waren? Hoeveel mensen werden erdoor gedood? Wat is u bekend over de identiteit van de slachtoffers? Wist men van tevoren wie er gedood zouden worden? Hoe is uitgesloten dat er burgers tussen zaten? Hoe is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland door middel van een inlichtingenbetrokkenheid via inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak? Aangezien Nederland de zogenaamde PED-capaciteit in totaal 606 keer heeft ingezet, betekent dit dan ook dat een bijdrage is geleverd aan honderden luchtaanvallen?2
De Processing Exploitation & Dissemination (PED) capaciteit is ingezet ten behoeve van de algemene beeldopbouw van de coalitie in zijn geheel. De PED-cel leverde daarvoor beeldanalyses op basis van camerabeelden van sensoren van vliegtuigen. Dit gebeurde doorgaans door het opleveren van een rapport, dat vervolgens onderdeel werd van het geheel aan coalitie-informatie die de coalitie tot haar beschikking had voor targeting processen. Sporadisch kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet, omdat de waarnemingen konden bijdragen aan een bestaand targeting proces. Beide varianten worden door de Defensie-collega in het AD-artikel genoemd.
Het is voorts niet te zeggen in hoeveel gevallen een product van de Nederlandse PED-capaciteit heeft bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak. Net als bij andere producten van overige coalitiepartners die bijdroegen aan de beeldopbouw van de coalitie, was het uiteindelijk aan de targeting experts van de coalitie om te selecteren welke informatie er al dan niet gebruikt werd voor een targeting proces. Het is niet zo dat de PED-cel, na een bijdrage te hebben geleverd aan het geheel aan coalitie-informatie, werd ingelicht of en zo ja hoe het product werd gebruikt voor een targeting proces. Enkel als de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot wapeninzet kon dit door de PED-cel worden geconstateerd.
Wel is door Nederland op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel voor de missies Operation Inherent Resolve(OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat deze nationale restricties door coalitiegenoten worden nageleefd, zoals coalitiegenoten daar andersom ook op moeten kunnen vertrouwen.
Heeft Nederland afgelopen jaren ook een inlichtingenbijdrage geleverd aan luchtaanvallen in andere dan deze twee landen? Zo ja, welke?
Nee. De PED-capaciteit is uitsluitend ingezet t.b.v. de missies OIR van de anti-ISIS coalitie en RSM in Afghanistan.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de luchtaanvallen waar Nederland afgelopen jaren een inlichtingenbijdrage aan heeft geleverd, in het bijzonder wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft? Zo nee, kunt u dat niet omdat u dat niet weet of omdat u dat niet wilt delen?
Zie het antwoord op vraag 5. Defensie is er niet mee bekend dat Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet.
Werden er door Nederland bijzondere voorwaarden gesteld aan het gebruik door andere landen van door Nederland verworven of bewerkte inlichtingenproducten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland afgelopen jaren soms medewerking, via de PED-capaciteit, geweigerd aan luchtaanvallen door een ander land? Zo ja, hoe vaak en om welke reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Nederlands hulpgeld voor de wederopbouw van Sint-Maarten dat nog steeds niet is uitgekeerd aan Sint Maarten |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Ombudsman Sint-Maarten: «Nederlands hulpgeld orkaan Irma nog altijd muurvast» van Caribisch Netwerk d.d. 13 december 20211?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ongeveer de helft van het geld dat de Europees Nederlandse regering na orkaan Irma vier jaar geleden beschikbaar heeft gesteld voor de wederopbouw van Sint Maarten nog altijd bij de Wereldbank ligt, en als zodanig nog steeds niet door Sint Maarten kan worden besteed aan het repareren van gebouwen, huizen en de infrastructuur?
Laat ik voorop stellen dat de orkanen Irma en Maria in alle opzichten, materieel en immaterieel, een enorme impact hebben gehad op de bevolking van Sint Maarten. En vanzelfsprekend staat Nederland in een dergelijke ramp bij. Met noodhulp in de eerste fase en ondersteuning bij de wederopbouw. Daarbij is het in het belang van de bevolking dat de wederopbouw vervolgens zorgvuldig gebeurt («building back better»), maar ook voortvarend wordt uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat ik mij waar mogelijk zal inspannen om daar aan bij te dragen.
De Nederlandse regering heeft gekozen om haar bijdrage aan de wederopbouw van Sint Maarten voor het overgrote deel via een trustfonds bij de Wereldbank te laten lopen. Inmiddels zijn veel projecten, na een fase van gedegen voorbereiding, in uitvoering gegaan. Doorgaans beginnen de grote uitgaven aan de projecten in de uitvoerende fase. Zie ook de diverse Kamerbrieven over de voortgang (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Actuele informatie over de voortgang en uitgaven per project is ook beschikbaar via www.sintmaartenrecovery.org.
In deze constructie met een trustfonds is de Wereldbank de fondsmanager, Sint Maarten de uitvoerder van de wederopbouw en Nederland de donor. Sint Maarten, de Wereldbank en Nederland nemen gezamenlijk besluiten in een stuurgroep over voorgestelde projecten en monitoren gezamenlijk de voortgang. Sint Maarten is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wederopbouw en wordt daarbij ondersteund door de Wereldbank. Nederland heeft geen rol bij de uitvoering, maar ondersteunt met technische assistentie op verzoek van Sint Maarten. De inzet van Nederland is vanaf het begin dat het trustfonds ten gunste moet komen aan alle inwoners van Sint Maarten.
Het trustfonds kent een structuur waarbij een project na goedkeuring door de stuurgroep wordt voorbereid. Vervolgens wordt een subsidieovereenkomst getekend tussen de Wereldbank en de uitvoerende partij en komt het geld beschikbaar voor het project middels een beschikking (grant agreement). De Wereldbank kan alleen een beschikking tekenen als zij het benodigde geld ook in het trustfonds heeft. Het project wordt vervolgens uitgewerkt en aanbesteed. Daarna volgt de realisatiefase waarbij het geld vaak in delen wordt overgemaakt naar de aannemer, zodat controle bij de Wereldbank blijft op de uitvoering door de aannemer. Dit proces kost tijd, zeker bij de grote infrastructurele projecten zoals de bouw van het ziekenhuis of de renovatie van het vliegveld.
Het beeld dat de uitvoering geen doorgang kan vinden doordat er nog veel middelen bij de Wereldbank staan herken ik niet. Wel zijn er diverse factoren zoals de gevolgen van de pandemie en de kenmerken van een «small island state» die de snelheid van de wederopbouw beïnvloeden. Over de belemmeringen en diverse oorzaken voor het tempo is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Het voortdurend monitoren van de voortgang van projecten en ondersteunen waar nodig, is en blijft noodzakelijk. Geopolitieke of diplomatieke interventies zijn daarbij tot nu toe niet aan de orde geweest. Ik blijf mij dan ook voor de resterende tijd van het trustfonds inzetten om belemmeringen weg te nemen en daardoor te versnellen of onnodige vertraging te voorkomen.
Wat is de rol van Nederland in het bespoedigen van dit proces?
De voortgang wordt gemonitord in de stuurgroep waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Mogelijke interventies of oplossingen worden daar ook besproken. De Wereldbank is binnen het trustfonds capaciteitsondersteuning gaan leveren op verschillende projecten. Daarnaast heeft Nederland ook zelf technische assistentie aangeboden onder andere via Directe Steun, bijvoorbeeld bij het vliegveldproject en het afvalproject Emergency Debris Management Project (EDMP). Hierover en over de voortgang en de resultaten van de wederopbouw heb ik de Kamer in brieven geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Welke geopolitieke en diplomatieke middelen of middelen anderszins heeft Nederland ter beschikking om het volledige beschikbaar gestelde bedrag met de hoogste spoed uit te laten keren door de Wereldbank?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u bereid om deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Hoe verhoudt het feit dat zo een groot deel van het beschikbaar gestelde bedrag, na vier jaar, nog steeds niet is uitgekeerd zich tot de urgentie van de wederopbouw volgens u?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u herhaaldelijk aangeschreven door de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland én Curaçao over de trage voortgang van zaken omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag?
Het is juist dat de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland en Curaçao in 2020 in een brief over onder andere de wederopbouw op Sint Maarten hun zorgen hebben geuit. In de zomer van 2021 heeft daarop een gesprek plaats gevonden waarin mijn ambtenaren de Ombudsmannen hebben geïnformeerd over hun punten van zorg. Met betrekking tot de wederopbouw is de werking van het trustfonds, de rol van betrokken partijen, aanvullende ondersteuning vanuit Nederland toegelicht en belemmeringen die tijdens de projecten worden ondervonden.
Mijn voorganger heeft vervolgens op 30 november jl. een schriftelijke reactie gestuurd aan de Ombudsmannen. Daarin heeft hij aangeboden met hen in gesprek te gaan. Hierop is nog geen reactie ontvangen. Vanzelfsprekend staat dit aanbod ook van mijn kant open.
Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken om aandacht en urgentie?
Zie antwoord vragen 7 en 8.
Wat heeft u vervolgens gedaan om de voortgang omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag te bespoedigen en hoe heeft dit het proces beïnvloed? Wat waren de resultaten?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Wat moet er gebeuren voordat de mensen van Sint Maarten, die nog altijd in vervallen en verwoeste woningen wonen, eindelijk geholpen worden?
Inmiddels is het merendeel van de huizen onder het lopende project (Emergency Repair Project-1)hersteld. Er zijn meer dan 1.400 huizen en gebouwen gerepareerd met Nederlandse middelen. Er wordt hard gewerkt om de resterende woningen zo snel mogelijk af te ronden. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Wilt u garanderen dat u, of uw eventuele opvolger, zich met man en macht zal inzetten om het resterende bedrag met de hoogste spoed en urgentie te laten uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de bevolking van Sint Maarten is het van belang dat de voortgang van de projecten voortvarend wordt uitgevoerd. Ik zal mij daarvoor inzetten. De resterende wederopbouwmiddelen zijn inmiddels in vier tranches overgemaakt naar het trustfonds. Een groot deel van de middelen uit de eerste drie tranches in het trustfonds zijn gecommitteerd en uitgeput. De vierde tranche is in december jl. overgemaakt en is nodig om bestaande en nieuwe verplichtingen te dekken. Een update hierover zal ik aan uw Kamer sturen bij de jaarlijkse update van de stand van zaken van de wederopbouw Sint Maarten die ik in de eerste helft van 2022 verwacht.
Bent u van mening dat het ook de verantwoordelijkheid is van de Europees Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat iedere burger binnen het Nederlands Koninkrijk een veilig bestaan kan leven met een dak boven diens hoofd? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid en een huis om in te wonen zijn een basisbehoefte. De landen binnen het koninkrijk zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en Europees Nederland kan niet treden in de autonomie van, in dit geval, Sint Maarten. Ook in het geval van de wederopbouw bepaalt Sint Maarten hoe invulling wordt gegeven aan het herstel van huizen of een mogelijk nieuw project voor woningbouw.
Wat kan Europees Nederland doen om, totdat het resterende bedrag aan Sint Maarten is uitgekeerd, de mensen van Sint Maarten te helpen, terug te laten keren naar hun huis en niet langer in de noodopvang te laten blijven?
Nederland beschikt niet over informatie over het aantal mensen dat momenteel in een noodopvang verblijft of de redenen waarom mensen momenteel in een dergelijke voorziening wonen. Dit betreft een aangelegenheid van Sint Maarten. Ik kan u wel melden dat geen van de aanvragers die gekwalificeerd zijn voor het ERP1 huisreparatieprogramma, verblijft in een noodopvangfaciliteit. Mocht sprake zijn van een hulpvraag van Sint Maarten op dit punt, dan zal ik hierover in gesprek gaan met de regering van Sint Maarten.
Gaat u ervoor zorgen dat deze maatregelen door u of uw eventuele opvolger zullen worden genomen op de kortst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Welke stappen zult u ondernemen om die maatregelen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem’ |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat grote ambities op het gebied van spoor niet waargemaakt kunnen worden als de funderingen van spoorlijnen niet sterk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet?
Het vraagstuk baanstabiliteit heeft nadrukkelijk de aandacht van zowel ProRail als mijzelf. ProRail onderzoekt voor specifieke, beoogde frequentieverhogingen of deze mogelijk zijn voor het baanlichaam. Dit doet ProRail bijvoorbeeld voor het traject Delft-Schiedam waarover mijn voorganger u begin dit jaar heeft geïnformeerd.2
Naast deze specifieke aanpak voor individuele productstappen, pakt ProRail dit vraagstuk ook op voor het gehele spoorsysteem. Dit om ons spoor steeds intensiever te kunnen benutten met behoud van het huidige hoge veiligheidsniveau. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 20 december 2019 dan ook geïnformeerd dat ProRail de kwaliteit van alle baanlichamen nauwkeurig in kaart brengt.3 Bij dit onderzoek werkt ProRail samen met vier gespecialiseerde ingenieursbureaus. De resultaten van dat onderzoek zijn naar verwachting eind 2022 beschikbaar. Daarnaast werkt ProRail samen met externe kennisinstituten zoals Deltares en de TU Delft om meer kennis te ontwikkelen over dit onderwerp voor de lange termijn.
Daarbij benadruk ik dat het aanpakken van baanstabiliteit op zichzelf nietbetekent dat er meteen meer, langere of zwaardere treinen kunnen rijden. Voor nieuwe productstappen zijn in veel gevallen ook andere typen investeringen nodig in bijvoorbeeld tractie-energievoorziening, overwegveiligheid en capaciteit van stations. Deze integrale benadering – mede op basis van de bovengenoemde onderzoeksuitkomsten over de baanlichamen – is de basis voor verdere besluitvorming.
Heeft u dit probleem zien aankomen aangezien dergelijke problemen al in 2017 speelden rondom het zogenaamde Kamperlijntje?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dit probleem speelt al langer en op meerdere plekken. Zo is uw Kamer in juli 2018 geïnformeerd dat op een groot deel van de corridor Leiden-Utrecht extra maatregelen moeten worden getroffen vanwege de baanstabiliteit om frequentieverhoging mogelijk te maken.4 In de brief over de Staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van mei 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het bredere vraagstuk.5
Hoe gaat u voorkomen dat de bodemgesteldheid op drukke delen van het spoor nog meer gaat leiden tot langzamere treinen of zelfs het schrappen van treinen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staat het onderhoud van het spoor en diens funderingen hoog op de agenda, bijvoorbeeld door veengronden te stabiliseren met sterkere grondsoorten als grind en zand? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud van het spoor is van groot belang. Wat betreft het spoor in veengebieden: het veen klinkt in als gevolg van droogte en ontwatering, de veenbodem daalt, de spoorbaan daalt mee. Bruggen en andere kunstwerken zijn onderheid (ze staan op palen) en dalen niet. Dit kan leiden tot hinderlijke ongelijkheid in de spoorbaan als een trein een brug op en af rijdt. Hierdoor kan bijvoorbeeld een snelheidsbeperking op zo’n traject in veengebied noodzakelijk zijn totdat een structurele oplossing is gerealiseerd. In het eerder genoemde onderzoek naar baanstabiliteit zal ProRail ingaan op mogelijke, structurelere oplossingen voor de baanstabiliteitsproblematiek. Daarbij onderzoekt ProRail verschillende manieren om veengronden te stabiliseren.
Kijkt u naar de mogelijkheden om in overleg met NS te kijken of er lichter materieel kan worden ingezet op «zwakke» trajecten?
Als het rijden met zwaar materieel op een traject een risico is voor de baanstabiliteit, verken ik samen met ProRail en de betreffende vervoerder(s), de mogelijkheden van alternatieve materieelinzet. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het traject Leiden-Utrecht. Dit is maatwerk per corridor en moet ook passen in de «puzzel» welk materieel op welk moment waar rijdt.
Wat vindt u ervan dat het spoor op dit moment niet klimaatbestendig genoeg is, omdat hevige regen en hitte nu en in de toekomst tot grote gevolgen leiden?
Het klimaatbestendig maken van het spoor heeft mijn nadrukkelijke aandacht. Naast het bovengenoemde onderzoeksprogramma voor baanstabiliteit, brengt ProRail ook de gevoeligheid van het spoornetwerk voor klimaatverandering, de risico’s en mogelijke oplossingen daarvoor in kaart. Dit zal uitmonden in een Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Spoor. Naar verwachting zal in de loop van 2022 een eerste versie van die uitvoeringsagenda beschikbaar zijn. Ik bewaak hierbij de aansluiting met de besluitvorming over baanstabiliteit later dit jaar.
Is het extra geld voor onderhoud van het spoor dat in 2020 gereserveerd werd ook bestemd voor het klimaatbestendig maken van het spoornetwerk? Zo nee, bent u voornemens om flink te investeren in klimaatadaptatie om het Nederlandse spoornetwerk klimaatbestendig te maken?
Binnen de huidige beschikbare middelen voor het spooronderhoud is nog geen budget opgenomen voor het klimaatbestendig maken van het spoor. Hierover specifiek hebben mijn voorgangers uw Kamer in eerdere brieven over instandhouding geïnformeerd.6 Na afronding van de onderzoeken naar baanstabiliteit en klimaatadaptatie zal beter inzichtelijk zijn wat er nodig is om het spoor meer klimaatadaptief te maken.
Welke stappen heeft u ondernomen na de noodkreet van ProRail in januari 20202 dat dergelijke investeringen in klimaatadaptatie cruciaal zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Was u zich ervan bewust dat deze problemen zich vooral afspelen in veengebieden? Hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit contact hierover?
Infrastructuur in veengebieden vraagt om bijzondere aandacht. Zie ook het antwoord bij vraag 5. De Ministeries van LNV en IenW zijn hierover in overleg. Zie ook het antwoord op vraag 11.
In hoeverre wordt de veenweideproblematiek op dit moment integraal aangepakt? Worden de verzakkingen in het landelijk gebied, het stedelijk gebied én met betrekking tot infrastructuur gelijktijdig aangepakt?
Er zijn twee belangrijke oorzaken van daling van slappe bodems. Ten eerste door lage grondwaterstanden waarbij slappe bodems inklinken en het veen onder invloed van zuurstof wordt afgebroken. Ten tweede daalt de bodem door belasting met zware ophoog- en bouwmaterialen en gebruik van zware machines. Daarmee verschilt de problematiek van bodemdaling afhankelijk van de specifieke situatie. Ook verschillen daardoor de mogelijke oplossingsrichtingen om de problemen aan te pakken of te voorkomen.
Daar waar problemen en oplossingsrichtingen samenvallen worden die ook integraal aangepakt. Via bijvoorbeeld de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart en onderzoek via het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling ontwikkelen overheden en bedrijfsleven toepassingsgerichte kennis.8 Hiermee kunnen ze burgers en bedrijven op een goede manier handelingsperspectief geven in het voorkomen van en omgaan met de gevolgen van bodemdaling in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Ook opgaven met betrekking tot kabels en leidingen en andere infrastructuurvoorzieningen in de openbare ruimte hebben daar aandacht.
Het nationaliseren van de kleine NAM-velden |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden geen nieuwe boorvergunningen meer af zullen geven en een einddatum willen afspreken voor olie- en gaswinning?1 Wat is uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en de rest van de wereld richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat landen als Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden hun olie- en gasgebruik willen terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen.
Bent u bereid gehoor te geven aan hun oproep en deel te nemen aan de Beyond Oil & Gas Alliance? Zo ja, op welke wijze gaat u de druk op investeerders opvoeren zich terug te trekken uit fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance is gericht op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratie- en exploitatievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de energietransitie en productie in eigen land Nederland minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen, onder meer door geologische onzekerheden in vergunningsgebieden op de Noordzee te reduceren die exploratieactiviteiten belemmeren en de doorlooptijd van vergunningsprocedures te verkorten.
Erkent u dat u, vanwege bestaande vergunningen, geen zeggenschap heeft over het wel of niet winnen van gas op plekken waar problemen zijn of waar het draagvlak van de samenleving ontbreekt?
Een winningsvergunning is een marktordeningsvergunning. Dit geeft een partij het alleenrecht om binnen een specifiek gebied gas te winnen. Daarmee heeft een partij nog geen toestemming om op een specifieke locatie een boring te doen of een winningsinstallatie in gebruik te nemen. Hiervoor is een goedgekeurd winningsplan nodig. Voordat er door mij een definitief besluit wordt genomen op een winningsplan wordt het conceptbesluit ter inzage gelegd. Iedereen kan van deze gelegenheid gebruik maken om zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen worden meegenomen in het definitieve besluit. Daarbij geldt dat instemming met een winningsplan uitsluitend kan worden geweigerd op basis van de limitatieve gronden in artikel 36 van de Mijnbouwwet, namelijk in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen of indien er nadelige gevolgen voor het milieu of voor de natuur ontstaan. Naast deze formele procedure is het voor mijnbouwbedrijven gebruikelijk om voorafgaand aan nieuwe gaswinningsprojecten in gesprek te gaan met omwonenden om te kijken hoe zij eventuele zorgen kunnen adresseren. Dit uitgangspunt is verankerd in de sectorale gedragscode kleine velden.
Deelt u de mening dat de verkoop van de kleine velden van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op een goed moment komt zodat u (de Staat) de kans krijgt deze velden te kopen en zo grip krijgt op het beleid?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te willen stoten. De NAM heeft geconcludeerd dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een operator die meer investeringsruimte heeft. Het kabinet heeft geen plannen om de gasvelden te kopen.
Deelt u de mening dat het goed is dat de staat als eigenaar van de kleine gasvelden de gaswinning in Nederland kan uitfaseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit kleine velden onder de Noordzee boven import. Op het moment dat een operator, met meer mogelijkheden om te investeren, één of meerdere onderdelen van de NAM overneemt, zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een minder grote afname in de natuurlijke afbouw van de gaswinning uit de kleine velden.
Hoeveel leveren de kleine gasvelden de Staat jaarlijks op? Hoeveel leveren ze de NAM jaarlijks op? Hoeveel ontvangt de NAM aan subsidies voor de kleine velden?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De overige circa 30% van de opbrengsten zijn voor de mijnbouwonderneming. De jaarlijkse omvang van de opbrengsten voor de Staat en mijnbouwondernemingen is afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. In de Kamerbrief van 14 september 2020 over Kabinetsaanpak Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over subsidies van fossiele brandstoffen. Voor gaswinning uit kleine velden zijn er geen subsidies in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen beschikbaar. Wel kunnen mijnbouwondernemingen, zoals NAM, gebruik maken van een investeringsaftrek ten behoeve van de opsporing en winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden. Deze investeringsaftrek kan worden toegepast op het winstaandeel, wat een extra heffing voor mijnbouwbedrijven is krachtens de Mijnbouwwet naast de vennootschapsbelasting. De investeringen in exploratie en winning door EBN betreffen geen subsidies, omdat het hierbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat. In het convenant «investeringsaftrek gaswinning kleine velden» staat de afspraak dat de mijnbouwbedrijven voor de kleine velden op land (inclusief gaswinning onder de Waddenzee) vrijwillig afzien van de investeringsaftrek.
Deelt u de mening dat lusten en lasten van het winnen van bodemschatten eerlijk verdeeld zouden moeten zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor mijnbouwondernemingen gebruikelijk om bij nieuwe projecten te kijken hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren aan de omgeving in de gebieden waar nieuwe projecten plaatsvinden. Zij hebben hiervoor principes vastgelegd in de sectorale gedragscode kleine velden. In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik wil kijken of ook bij andere energieprojecten een vorm van gebiedsinvestering mogelijk en wenselijk is. Vraagstukken die daarbij spelen zijn op welke wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de omgeving, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging.
Ziet u de mogelijkheden voor een eerlijker schadeafhandeling rondom mijnbouwlocaties wanneer de staat hier verantwoordelijk voor zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli 2020 worden meldingen van bewoners en kleine bedrijven over mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit Nederlandse kleine velden afgehandeld door de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak en omvang van de schade en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de mijnbouwonderneming. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt bewoners en kleine bedrijven door in feite de bewijslast van schademelders over te nemen. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor de mijnbouwonderneming. Hiermee is geborgd dat bewoners en kleine bedrijven die schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit kleine velden niet met deze schade achterblijven. Ik ben van mening dat hiermee een eerlijke, transparante en laagdrempelige afhandeling van schade is ingesteld en dat het wel of niet overnemen van kleine velden door de Staat hier los van staat. De Commissie Mijnbouwschade wordt jaarlijks geëvalueerd. De eerste jaarlijkse evaluatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat het nationaliseren van de gaswinning en het uitfaseren daarvan ervoor zorgt dat de hoge subsidies die naar fossiele brandstoffen gaan dan geïnvesteerd kunnen worden in echt duurzame energie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 is er bij gaswinning uit de kleine velden geen sprake van subsidie in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen, maar van een investeringsaftrek. Met deze investeringsaftrek wordt beoogd om te voorkomen dat gaswinning uit Nederlandse kleine velden te snel wordt afgebouwd ten opzichte van de Nederlandse vraag en dat de infrastructuur vroegtijdig wordt ontmanteld waardoor deze niet meer kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie. Het tenietdoen van de benoemde investeringsaftrek zou mogelijk zelfs het averechtse effect kunnen hebben dat de gasbaten en daarmee de inkomsten voor de staat lager uitvallen, waardoor er minder middelen beschikbaar zijn voor de energietransitie.
Wat is uw reactie op de wens van de gemeente Westerkwartier die ook graag ziet dat de staat deze gasvelden koopt?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet geen plannen om gasvelden te kopen. Ik zal met belangstelling kennis nemen van de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) die benaderd zijn door de gemeente Westerkwartier om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de plannen van NAM om gaswinning opnieuw op te starten bij Sebaldeburen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. NAM heeft op 16 december 2021 melding gedaan in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw over het opnieuw opstarten van de gastoestroom in de put Sebaldeburen-1 (SEB-1). Op grond van het bestaande winningsplan Grijpskerk-Zuid is winning uit het gasveld Sebaldeburen mogelijk.
Welke technische redenen zorgden ervoor dat in 2017 de winning in Sebaldeburen werd stilgelegd? Wat is eraan gedaan? Heeft de toezichthouder inmiddels toestemming gegeven om daar weer gas te winnen?
Vanaf 2010 is de put in Sebaldeburen langzaam dichtgeslibd door zoutafzetting. De winning werd niet door SodM stilgelegd. De NAM werkt momenteel aan het verhelpen van dit probleem, SodM houdt toezicht op de werkzaamheden die de NAM daartoe verricht.
In 2017 is een nieuw winningsplan ingediend, waarmee de Minister heeft ingestemd in 2019. Deze aanpassing betrof alleen verlenging van de periode van de winning tot 2023. Er was geen andere inschatting van de risico’s ten gevolge van deze verlenging. De NAM mag de winning dus na het herstel hervatten en dient daarbij uiteraard aan de vergunningvereisten te voldoen.
Zijn er in de omgeving van deze locatie, nabij Grijpskerk, al schademeldingen gedaan bij de Commissie Mijnbouwschade of het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Zo ja, hoeveel? Hoeveel zijn er toegewezen?
Het Instituut Mijnbouw Schade (IMG) handelt schade ontstaan door bodembeweging van het Groningenveld en de gasopslag Norg af, deze schades zijn mogelijk ook aanwezig in Sebaldeburen. Sebaldeburen ligt in de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen. Op de website van het IMG4 staan de meest recente aantallen van gemelde en afgehandelde schades in de gemeente Westerkwartier. De Commissie Mijnbouwschade adviseert over mogelijke schade bij winning en opslag van gas uit kleine velden en ontzorgt schademelders. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver geen schadevergoedingen geadviseerd in de gemeente Westerkwartier.
Wat vindt u van het feit dat de NAM, lopende de procedure, heeft laten weten te stoppen met fracking door middel van hydraulisch stimuleren in Pieterzijl, met als reden dat dit niet meer rendabel is?4 Welke verandering heeft ertoe geleid dat dit besluit is genomen?
Een winningsplan bevat een verwachte winning in de toekomst. Het is dus altijd mogelijk dat er ontwikkelingen zijn waardoor de verwachte werkzaamheden wijzigen. In het geval van Pieterzijl-Oost had de NAM in het winningsplan aangegeven naar verwachting te moeten fracken in het gasveld. Interne heroverweging van de NAM heeft, zo deelde de NAM mee, ertoe geleid dat zij de frack niet meer rendabel acht. Aangezien de frack nog onderdeel was van een beroepsprocedure, vind ik het goed dat de NAM hier transparant over is geweest.
Zijn er meerdere locaties in Nederland waar gas wordt gewonnen op deze manier door de NAM of zijn er plannen om dat te doen? Zo ja, is het daar nog wel rendabel?
Als de NAM van plan is om een frack te zetten dan moet dit beschreven staan in het winningsplan. In het onderzoek dat TNO in 2019 deed in opdracht van SodM is een overzicht gegeven van alle locaties waar olie en/of gas wordt gewonnen met gebruikmaking van een frack6.
Heeft het besluit van de NAM om kleine gasvelden te verkopen, mogelijk gevolgen voor het niet toepassen van de fracking-methode in Pieterzijl? Kunt u de omwonenden geruststellen?
Op basis van het winningsplan mag NAM of een nieuwe partij niet fracken. Mocht een nieuwe partij wel willen fracken bij Pieterzijl, dan zal deze partij een nieuw winningsplan moeten indienen. Dit nieuwe winningsplan zal dan door mij volgens de gebruikelijke procedures opnieuw worden beoordeeld, op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs en decentrale overheden. Daarbij is er ook gelegenheid voor inspraak voor omwonenden.
Het bericht ‘Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet” |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet?»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat eerder is gezegd dat de rechtszaak in eerste aanleg zou zijn bijgewoond, maar dit later niet het geval is gebleken?
In het commissiedebat op 8 juli 2021 heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak van dhr. Radi was bijgewoond. De Nederlandse Ambassade in Rabat woonde echter niet de rechtszaak in eerste aanleg van dhr. Radi bij, maar wel zittingen in andere zaken. Sinds het commissiedebat zijn twee zittingen van het hoger beroep van dhr. Radi bijgewoond. Deze zittingen werden kort na opening verdaagd.
Hoe is het misverstand ontstaan dat rechtszaken niet zouden kunnen worden bijgewoond, maar dat volgens Aida Alami, een Marokkaanse journalist voor onder meer The New York Times, de zittingen echter «voor iedereen toegankelijk zonder restricties» waren? Waarom is er niet ter plekke bezien of het mogelijk zou zijn de rechtszaak bij te wonen?
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten met extra aandacht. Waar mogelijk worden met andere gelijkgestemde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van bepaalde openbare rechtszittingen. Een complicerende factor is dat de locatie en tijd van zittingen soms kort van tevoren bekend zijn. De pandemie was de afgelopen periode daarnaast een beperkende factor in het kunnen bijwonen van rechtszittingen. Het noopte de ambassade om zelf terughoudend te zijn in het sturen van medewerkers naar rechtszittingen. Er is daarnaast regelmatig sprake geweest van «besloten hoorzittingen» waarbij achteraf soms bleek dat er in beperkte mate toch toegang was voor publiek.
Waarom is behalve informatieverzoeken aan de Marokkaanse overheid niet actief contact gezocht met de ouders van Radi en/of de advocaat Kandil?
Het betreft een lopende rechtszaak in een ander land, van een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Het is in die gevallen niet gebruikelijk om contact op te nemen met de familie. Het proactief in contact treden met een partij in een rechtszaak kan ook worden opgevat als inmenging. Om die reden is Nederland terughoudend met dit soort contacten.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de informatieverzoeken gedaan aan de Marokkaanse overheid?
In 2021 heeft Nederland verscheidene keren om meer informatie verzocht over de aanklacht en het vonnis in deze zaak. Contacten hierover vonden op hoog-ambtelijk niveau plaats in Den Haag en in Rabat.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de contacten met Radi en de advocaat van Radi?
Er zijn geen directe contacten geweest met dhr. Radi en diens advocaat. Wel is er schriftelijk contact geweest met de vader van dhr. Radi nadat hij via e-mail contact heeft gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat.
Wanneer en door wie is de eerdere genoemde e-mail van de vader van Radi ontvangen?
De e-mail is op 11 juli 2021 ontvangen in een postbus van de ambassade.
Wanneer heeft u bericht ontvangen van de heer Arnoud Simons over deze rechtszaak? Door wie is dit bericht ontvangen?
De heer Arnaud Simons heeft voor zover bekend geen direct contact opgenomen. Wel is kennis genomen van de verklaring en brief die dhr. Simons op 8 januari 2021 online heeft gepubliceerd.
Op welke manier gaat u zich tijdens het hoger beroep inzetten in deze zaak?
Het is aan Marokko om een zorgvuldig proces te garanderen. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang. Wel heeft de Nederlandse regering de aantijgingen van spionageactiviteiten voor de Nederlandse ambassade in Rabat in gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten ten stelligste verworpen, zoals ook is aangegeven in de kamerbrief van 14 oktober jl. (Kamerstuk 30 010, nr. 51). De positie van de Nederlandse regering ten aanzien van deze aantijgingen is in een brief ook rechtstreeks kenbaar gemaakt aan het Marokkaanse Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie. Waar mogelijk en in overleg met gelijkgezinde partners zullen vertegenwoordigers van de Nederlandse Ambassade in Rabat zittingen van het hoger beroep bijwonen.
Heeft de Nederlandse ambassadeur instructies gekregen deze zaak te volgen en bij te wonen indien mogelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, brengt de ambassadeur hier regelmatig verslag over uit?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 9.
Heeft u contact met de advocaat van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dit hoger beroep ondersteunen?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 9.
Heeft u contact met de ouders van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe frequent is dat contact?
Zie antwoord vraag 11.
Het artikel 'Jeugdzorgkenner: Kans op terugplaatsing kinderen toeslagenouders 'vrijwel nihil’' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Waarom bent u niet ingegaan op het dringende verzoek van de toeslagenouders om zo snel mogelijk een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar mogelijke terugplaatsing van kinderen, en zet u in plaats daarvan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid in die mogelijk niet onafhankelijk zijn richting toeslagenouders en wantrouwen bij de gedupeerden opwekken?1
De inspecties zullen zich met hun onderzoek richten op het functioneren van de keten en haar taakuitvoering. De inspecties gaan (1) in kaart brengen of gedupeerde gezinnen vaker dan andere gezinnen (en dus disproportioneel) te maken kregen met de jeugdbescherming. Vervolgens zullen de inspecties (2) nagaan waarom gedupeerde gezinnen (al dan niet disproportioneel) te maken kregen met de jeugdbescherming en of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden. Zij zullen in hun onderzoek geen uitspraken doen over of een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing in individuele situaties terecht is verzocht of opgelegd. Evenmin onderzoeken zij de mogelijkheden voor terugplaatsing van kinderen die uit huis zijn geplaatst. Meer informatie over het onderzoek is te vinden in de aankondiging van het onderzoeksprogramma van de inspecties.2
De inspecties zijn onafhankelijk en beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden, deskundigheid, onafhankelijkheid en mogelijkheden om de werking van de jeugdbeschermingsketen grondig te onderzoeken. Bovendien zullen de inspecties na afronding van hun onderzoek de uitvoering van de aanbevelingen kritisch volgen en daarover zo nodig opnieuw rapporteren. Dit vinden wij zeer waardevol.
Op 19 januari 2022 is tijdens het debat over de regeringsverklaring door de Minister-President toegezegd dat uw Kamer medio februari per brief nader zal worden geïnformeerd over het onderzoek van de inspecties.
Op welke wijze kunt u de daadwerkelijke onafhankelijkheid van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid garanderen?
De noodzaak van onafhankelijk onderzoek staat buiten kijf. Het is begrijpelijk dat gedupeerde ouders en Kamerleden hier aandacht voor vragen. Om de onafhankelijkheid van rijksinspecties te waarborgen zijn de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties opgesteld. In de Aanwijzingen is bepaald dat de beleidsverantwoordelijk Minister de inhoud van de taakuitoefening van de inspecties niet mag beïnvloeden. Zo mag de Minister de inspecties er niet van weerhouden een bepaald onderzoek of toezicht wel of niet uit te voeren, mag niet ingegrepen worden in de bevindingen of oordelen die uit een toezicht of onderzoek volgen. Een Minister kan openbaarmaking van bevindingen van de inspectie ook niet tegenhouden ingevolgde de Aanwijzingen.
De inspecties voeren toezicht uit op de bredere jeugdketen en zijn daar geen onderdeel van. Zij onderzoeken waar zich risico’s voordoen, waar het goed gaat en waar het beter kan. In die hoedanigheid hebben de inspecties al laten zien dat zij er niet voor terugdeinzen kritisch te zijn over de jeugdbeschermingsketen, zoals in het rapport Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd (2019).3 Dit laat zien dat de inspecties hun taak als toezichthouder van de keten onafhankelijk en kritisch uitvoeren.
Voor dit specifieke onderzoek hebben de inspecties aangegeven dat zij vanwege het grote belang ervan aanvullende kritische tegenspraak organiseren, zoals zij dat bij enkele eerdere onderzoeken ook hebben gedaan. Dat doen zij door zich op belangrijke momenten in het onderzoek te laten adviseren door externen. Zo gaan de inspecties bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek gedupeerden betrekken en daarnaast ook deskundigen uit de wetenschap en vanuit diverse relevante instanties en instituten. Bijvoorbeeld op het gebied van het (non-discriminatie) recht en de jeugdbescherming. Ook zullen de inspecties actief communiceren (via hun website) over de processtappen die zij nemen in het onderzoek. Zo hebben de inspecties op 17 januari 2022 het onderzoeksprogramma «Hoe ging de Jeugdbescherming om met gezinnen gedupeerd door de Toeslagenaffaire» aangekondigd, waarin onder andere ook wordt ingegaan op het betrekken van gedupeerden.4
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is toegelicht, zal uw Kamer medio februari nader geïnformeerd worden over het onderzoek door de inspecties.
Bent u op de hoogte van het feit dat de lange duur van het nu voorgestelde onderzoek onherstelbare schade aan gezinnen dreigt te veroorzaken, wegens het grote risico op het verstrijken van de termijn voor terugplaatsing na onterechte uithuisplaatsing – welke niet voor niets als richtlijn is opgenomen?
De uitkomst van het onderzoek van de inspecties wordt niet afgewacht om extra hulp en ondersteuning aan de getroffen gezinnen te bieden. De duur van dat onderzoek vormt daarmee geen risico op het verstrijken van de aanvaardbare termijn.
Welke acties gaat u ondernemen om de betrokken ouders in deze situatie direct te ondersteunen, uitgaande van uw reactie op het artikel waarin u stelt dat er niet wordt gewacht op de uitkomst van het onderzoek om de betrokken ouders hulp en ondersteuning te bieden? Gaat u in navolging hiervan ook hulp en ondersteuning bieden aan de betrokken kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vormen van hulp en ondersteuning zal aan hen worden geboden?
De aanpak die we op dit moment aan het ontwikkelen en toetsen zijn, voorziet in de individuele ondersteuning van betrokken ouders en kinderen. We hebben uw Kamer op 26 november 2021 geïnformeerd over het doel en de uitgangspunten van deze aanpak, alsmede over de inzet van het landelijke ondersteuningsteam.5 Ik verwijs u graag naar deze brief. In de brief die de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring heeft toegezegd voor medio februari zullen wij u nader informeren over de invulling van de extra ondersteuning voor ouders en kinderen en de stand van zaken van de voorbereiding.
Wij richten ons erop dat de extra ondersteuning aan het begin van het tweede kwartaal landelijk beschikbaar is. Vooruitlopend daarop kunnen ouders en kinderen die extra ondersteuning willen nu al terecht bij het bestaande aanspreekpunt bij hun gemeente voor brede ondersteuning op de vijf leefgebieden (wonen, werk/opleiding, gezin, geldzaken en zorg). Zij kunnen ook naar hun jeugdbeschermer of, indien bij het gezin betrokken, de Raad voor de Kinderbescherming. Ouders en kinderen kunnen daarnaast gebruik maken van een vertrouwenspersoon van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Kinderen van gedupeerde ouders kunnen eveneens gebruik maken van de ondersteuning door het ondersteuningsteam dat wij aan het inrichten zijn. Voor overige ondersteuning aan deze kinderen sluiten wij aan bij de initiatieven van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane.
Op welke wijze werkt u eraan om de problemen binnen jeugdzorg aan te pakken, zoals u stelt in reactie op het artikel?
Alle kinderen, jongeren en gezinnen verdienen het om tijdig passende hulp en bescherming te krijgen wanneer zij die nodig hebben. Helaas ontvangen nog niet alle kinderen goede zorg. Over de voortgang van de aanpak om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren hebben wij u ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 29 november 2021 uitgebreid geïnformeerd bij brief van 22 november 2021.6
Samen met cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten wordt eraan gewerkt om kinderen en gezinnen die zorg nodig hebben beter te kunnen helpen, zoals:
Bent u bereid om uw recente Kamerbrief aan te passen zodat er op zeer korte termijn door een onafhankelijke commissie onderzoek kan worden gedaan naar terugplaatsing van onterecht uit huis geplaatste kinderen van toeslagenouders? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen om de schade die de staat heeft toegebracht aan uit huis geplaatste kinderen van toeslagenouders zoveel mogelijk te herstellen? Indien geen acties, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 is toegelicht, zal er ook voor kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing door het ondersteuningsteam extra ondersteuning worden geboden. Daarnaast wordt in het kader van brede hersteloperatie van de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane bezien hoe kinderen naast de reeds toegezegde financiële compensatie ook nog op andere wijzen ondersteund kunnen worden.
Welke andere herstelacties of compensaties gaat u bieden aan de toeslagenouders die hun kinderen uit huis geplaatst hebben zien worden?
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) biedt aan alle gedupeerde ouders een eerste financieel herstel via de Catshuisregeling (€ 30.000,–). Ouders die recht hebben op een hoger bedrag krijgen dat na een integrale beoordeling. Eventueel kan na een verzoek van de gedupeerde ouder aan de Commissie Werkelijke Schade een additioneel bedrag uitgekeerd worden. Een vergoeding voor schade die gedupeerde ouders hebben geleden ten gevolge van een uithuisplaatsing die direct of indirect het gevolg is van de problemen met de kinderopvangtoeslag, kan ook via deze route worden verzocht.
Het bericht ‘Jongen (17) krijgt allereerste ‘online gebiedsverbod’ in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?’ |
|
Lisa van Ginneken (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jongen (17) krijgt allereerste «online gebiedsverbod» in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het opleggen van de Utrechtse burgemeester van dit online gebiedsverbod aan de jongen uit Zeist?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de opgelegde maatregel de vorm heeft van een last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt volgens de burgemeester in elk geval begrepen het (delen van) oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. De burgemeester heeft de dwangsom voor iedere overtreding bepaald op € 2.500,–.
Het is niet aan mij om te oordelen over het optreden van de burgemeester. Dat betreft een lokale aangelegenheid. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
De burgemeester van Utrecht heeft mij laten weten dat tegen haar besluit bezwaar is gemaakt. Zij zal haar besluit dus moeten heroverwegen en tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt. Mij past dus een grote mate van terughoudendheid.
Bent u bekend met eerdere online gebiedsverboden die in andere steden zijn opgelegd?
Ik heb begrepen dat een vergelijkbare bestuurlijke maatregel in november 2021 is opgelegd door de burgemeester van Haarlem, maar ik ken de inhoud daarvan niet.
Op basis van welk artikel uit de (gemeente)wet heeft de burgemeester de bevoegdheid een online gebiedsverbod op te leggen?
De burgemeester van Utrecht heeft haar last onder dwangsom gebaseerd op artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij schrijft dit te doen ter handhaving van artikel 2.2, eerste lid sub g, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van de veroordeelde?
De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172 Gemeentewet). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 betrof het in dit geval een bestuurlijke maatregel in de vorm van een preventieve last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Indien de politie in het kader van de uitoefening van haar taak, constateert dat sprake is van dergelijk gedrag wordt de burgemeester hiervan in kennis gesteld. Daarna kan deze tot bestuurlijke handhaving – namelijk inning van de dwangsom -overgaan. Het betreft hier dus de inzet van een bestuursrechtelijke maatregel; er is daarmee geen sprake van een veroordeelde. Het is verder aan de rechter om te oordelen over de inzet van deze bevoegdheden.
In hoeverre blijft de burgemeester met het verbod om bepaalde online uitingen te doen binnen de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)? En in hoeverre blijft de burgemeester binnen deze territoriale ondergrens door het online gebiedsverbod op te leggen aan een jongen die niet woonachtig is in Utrecht? Hoe oordeelt u hierover?
Vooropstaat dat het niet aan mij is om de merites te beoordelen van het besluit van de burgemeester van Utrecht. Dat is aan haar (in bezwaar) en eventueel aan de gemeenteraad en de rechter. Online uitingen kunnen aanleiding geven tot wanordelijkheden in de gemeente en op die manier de openbare orde verstoren. De burgemeester heeft mij laten weten dat in dit geval een bericht is geplaatst waarin werd aangemoedigd om te rellen in Utrecht. Daarin heeft de burgemeester aanleiding gezien om een maatregel in de vorm van een last onder dwangsom op te leggen, die zij er in ieder geval op laat zien dat niet wordt opgeroepen (of dat zo’n oproep niet wordt gedeeld) tot een samenkomst in Utrecht die tot doel heeft de openbare orde te verstoren. Het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente komt overigens bijvoorbeeld ook voor bij voetbalhooligans.
Hoe kijkt u naar de houdbaarheid van het online gebiedsverbod in het licht van het censuurverbod van artikel 7 Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat de jongen al vooraf wordt beperkt in zijn vrije meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan. Het is niet aan mij om deze concrete maatregel te toetsen tegen die bepalingen.
Is het opleggen van een online gebiedsverbod de enige mogelijkheid om opruiende uitingen tegen te gaan? Had een dergelijke maatregel ook met het strafrecht opgelegd kunnen worden? Zo ja, op basis van welke regeling? Bent u van oordeel dat de inzet van het strafrecht, gezien de ernst van de inperking, niet meer voor de hand had gelegen?
Via het strafrecht kunnen uitingsdelicten worden vervolgd en er zijn op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering ook mogelijkheden om (preventieve) maatregelen op te leggen om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen, zoals een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht. Het strafrecht kent geen last onder dwangsom. Dat is immers een bestuursrechtelijke maatregel. Het is aan de officier van justitie en niet aan mij om te bepalen of in een concrete zaak strafrechtelijk wordt opgetreden of niet.
Hoe oordeelt u in zijn algemeenheid over de online mogelijkheden van gemeenten om de openbare orde te handhaven? Hebben zij hiertoe voldoende instrumentarium? Zo nee, wat ontbreekt er en wat bent u voornemens daaraan te doen?
Wanneer de openbare orde dreigt te worden of wordt verstoord kunnen burgemeesters hun openbareordebevoegdheden, zoals verankerd in de Gemeentewet en de APV, inzetten. Binnen de grenzen van de wet kunnen zij ook een last onder bestuursdwang of een dwangsom geven ter handhaving van regels die zij uitvoeren, ook wanneer online gedragingen gevolgen (kunnen) hebben voor de openbare orde in hun gemeente. Daarbij wordt doorgaans niet ingegrepen op de oorzaak (de online gedraging) maar op het gevolg (de verstoring van de openbare orde).
Met het handhaven van de openbare orde door inzet van instrumenten in de online omgeving door de burgemeester is nog beperkt ervaring opgedaan. Dit is ook onderkend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 18 mei 2021.2 Om de onduidelijkheid weg te nemen over wat gemeenten mogen doen op het gebied van online monitoring, werken het Ministerie van BZK en mijn ministerie eraan om het juridisch kader voor gemeenten inzichtelijk te maken, mede op basis waarvan vervolgens in de loop van het jaar een handreiking voor gemeenten zal worden opgesteld, met name over bevoegdheden voor het inzetten van online (sociale media) monitoring in het kader van de openbare orde en veiligheid. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd door de Minister van BZK.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de APV mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat de ontwikkelingen op lokaal niveau en ook interventies met nieuwe bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de openbare orde in de online wereld (zoals de last onder dwangsom in Utrecht) en eventuele (bestuurs)rechtspraak ter zake door mij nauwlettend worden gevolgd.
Het vuurwerkverbod |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Nederlanders massaal naar «vuurwerkwalhalla» België: «Wordt met twee maten gemeten»»?1
Ja.
Heeft u rekening gehouden met de toename van vuurwerk aankopen van Nederlanders in buurlanden?
Een deel van het vuurwerk dat in het buitenland wordt gekocht is in ons land verboden, ook zonder het recente tijdelijke vuurwerkverbod. Nederland hanteert voor consumentenvuurwerk extra beperkingen ten opzichte van het Europese beleid. Vuurwerkaankopen in het buitenland voldoen daarom niet altijd aan de Nederlandse regels. Het is bekend dat jaarlijks Nederlanders het vuurwerkbesluit proberen te omzeilen door online of in het buitenland zwaarder vuurwerk te kopen dan in Nederland is toegestaan. Over de hoeveelheden vuurwerk die aangeschaft zijn in het buitenland is geen informatie bekend. Het Openbaar Ministerie houdt cijfers bij van het aantal kilogram inbeslaggenomen vuurwerk. Zie hiervoor het antwoord vraag 6. Politie en OM hebben ook afgelopen jaar weer stevig ingezet op de opsporing van illegaal vuurwerk. Specifiek rond de jaarwisseling heeft de politie extra gecontroleerd in grensgebieden. Het bezit en afsteken van illegaal vuurwerk is een misdrijf. In Duitsland gold overigens door Covid-19 afgelopen jaarwisseling eveneens wederom een verbod op de verkoop van vuurwerk.
Hoe heeft u hier tot dusver op geanticipeerd?
De politie heeft al voor het afkondigen van het tijdelijke vuurwerkverbod intensief ingezet op het opsporen van handel in illegaal vuurwerk vanuit het buitenland en in Nederland. Meer dan voorheen wordt informatie gestuurd onderzoek gedaan op versleutelde berichtenservices en (andere) sociale media. Specifiek rond de jaarwisseling is in de grensstreek met België op vervoer van illegaal vuurwerk gecontroleerd. Vuurwerkzaken worden afgehandeld conform de Richtlijnen voor strafvordering vuurwerkdelicten. De eisen kunnen oplopen tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor de handel in geïmproviseerd vuurwerk.
Het tijdelijk vuurwerkverbod tijdens de afgelopen jaarwisseling is breed uitgemeten in de media. Er is campagnemateriaal beschikbaar gesteld voor het brede publiek maar ook voor bijvoorbeeld gemeenten. Het motto was: «verknal het niet voor elkaar» en «verknal het niet voor jezelf». Daarnaast is het lespakket 4VuurwerkVeilig voor basisschoolleerlingen aangepast op het tijdelijke vuurwerkverbod. Dit pakket is door meer dan 1.000 basisscholen gebruikt. Tot slot wordt de informatie over vuurwerk en het vuurwerkverbod op rijksoverheid.nl en vraaghetdepolitie.nl actueel gehouden.
Op welke wijze hoopt u het vuurwerk verbod te handhaven nu mensen hun vuurwerk over de grens halen?
Door controles in grensgebieden is gehandhaafd op in het buitenland gekocht en in Nederland (voor consumenten) verboden vuurwerk. Bij het handhaven op het afsteken van vuurwerk is niet relevant of het vuurwerk eerder in Nederland of in het buitenland is gekocht. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is voor deze handhaving extra politie inzet nodig? Zo ja, hoeveel? Zo ja, waar wordt deze inzet weggehaald?
Bij het bepalen van de inzet rondom de afgelopen jaarwisseling is de politie uitgegaan van een inzet vergelijkbaar met die van vorig jaar toen er ook een vuurwerkverbod gold.
Kan u een schatting maken van hoeveel zwaar en illegaal vuurwerk het land binnenkomt nu Nederlanders hun vuurwerk uit het buitenland halen?
Er zijn geen cijfers bekend over de totale hoeveelheid vuurwerk dat in het buitenland is gekocht. Evenmin is bekend welk aandeel van het vuurwerk gekocht in het buitenland als zwaar en/of illegaal in ons land is aangemerkt. Het Openbaar Ministerie houdt cijfers bij van het aantal kilogram inbeslaggenomen vuurwerk. In heel 2021 is 205.904 kilogram in beslag genomen. In heel 2020 was dat 122.815 kg en in 2019 61.429 kg.
Is het risico op letsel bij het gebruik van zwaar buitenlands vuurwerk hoger dan bij Nederlands consumentenvuurwerk (waar ook instructies en veiligheidsattributen bij worden geleverd)?
Uit letselcijfers komt naar voren dat per afsteekmoment het risico van letsel bij (illegaal) zwaar vuurwerk groter is dan bij het afsteken van legaal vuurwerk zoals F12. Dit letsel is vaak zwaarder in vergelijking met letsel door legaal consumentenvuurwerk. Het aantal letselgevallen bij spoedeisende hulpposten en huisartsenposten dat veroorzaakt is door (illegaal) zwaar vuurwerk was tijdens de afgelopen twee jaarwisselingen (2020–2021 en 2021–2022) met een tijdelijk vuurwerkverbod lager dan tijdens de jaarwisseling 2019–2020. Nederland hanteert voor consumentenvuurwerk nationale beperkingen op het Europese beleid. Vuurwerkaankopen in het buitenland voldoen daarom niet altijd aan de Nederlandse regels. De hoeveelheid vuurwerk die in het buitenland is aangeschaft in is niet bekend. Over de herkomst van het vuurwerk en gebruik van vuurwerkbril zijn geen gegevens bekend.
Zijn de spoedposten berekend op vuurwerkslachtoffers door dit zware vuurwerk uit het buitenland?
De spoedeisende hulp afdelingen van de ziekenhuizen en de huisartsenposten waren, zoals ieder jaar, voorbereid op de jaarwisseling.
Het tijdelijk vuurwerkverbod op eindejaarsvuurwerk dat was ingesteld om de zorg te ontzien, heeft effect gehad, zij het minder dan vorig jaar. Totaal hebben zich op 31 december en 1 januari 773 mensen gemeld bij SEH en HAP met vuurwerkletsel3. Dat is ruim twee keer zo veel als vorig jaar toen er eveneens een tijdelijk vuurwerkverbod gold om de zorg te ontlasten. Vergeleken met de meest recente jaarwisseling zonder tijdelijk vuurwerkverbod, namelijk de jaarwisseling van 2019–2020, zijn de letselcijfers met 40% gedaald. Het aandeel van zwaar illegaal vuurwerk in de letselcijfers bij de spoedeisende hulpposten was de afgelopen jaarwisseling4 kleiner dan tijdens de jaarwisseling van 2020–2021.
Heeft u dit meegewogen bij de beslissing om het vuurwerkverbod voor legaal en veilig siervuurwerk af te kondigen?
Het kabinet is tot dit besluit gekomen vanwege de oplopende druk op de zorg door covid-19 en de onzekerheid omtrent de situatie in de ziekenhuizen tijdens de jaarwisseling. Het kabinet wilde voorkomen dat de druk op de zorg werd vergroot met vuurwerkslachtoffers.
Is het de rol van de rijksoverheid om een oordeel te geven over de zinvolheid van legale uitgaven door burgers, aangezien u in uw brief aan de Kamer over het vuurwerkverbod u als argument voor het verbod «het vuurwerkverbod bespaart de burger ca. 75 miljoen euro aan aanschafkosten van vuurwerk» noemt?2
Waarom wordt dit argument ingebracht als u het vuurwerkverbod in uw eerdere communicatie als een noodmiddel ter bestrijding van de Covid-crisis uitlegt?
Dit is niet als argument gebruikt voor het besluit om te komen tot een vuurwerkverbod. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoeveel van het gereserveerde geld is uitgekeerd aan ondernemers, aangezien u in uw brief een besparing voor de burger van 75 miljoen euro en een gereserveerde compensatie voor ondernemers van 40 miljoen euro in het afgelopen jaar noemt?
Voor de vuurwerkspecifieke compensatieregeling voor de jaarwisseling 2020–2021 was € 9,4 miljoen gereserveerd voor TSVC-19 detailhandel en € 16 miljoen voor de TSVC-19 opslag en vervoer. Dit zijn specifieke regelingen voor de vuurwerkbranche bovenop het generieke steunpakket dat beschikbaar is voor ondernemers.
Totaal is voor de TSVC-19 detailhandel € 8 miljoen uitgekeerd aan steun. De TSVC-19 opslag en vervoer is nog niet afgerond, maar er is voor ruim € 15 miljoen aan aanvragen binnengekomen. De definitieve hoogte kan pas worden vastgesteld als de beschikkingen definitief zijn vastgesteld. Voor de TSVC-19 opslag en vervoer is dit eerste helft 2022 beoogd. De voorschotten (80% van de subsidie) zijn uitgekeerd.
Hoeveel geld is er dit jaar gereserveerd ter compensatie van ondernemers in de vuurwerkbranche?
Net zoals vorig jaar komen er twee aparte subsidieregelingen specifiek voor de vuurwerkbranche: een regeling voor de detailhandel (verkoop van vuurwerk aan consumenten) en een regeling voor opslag en vervoer van onverkocht vuurwerk, met name gericht op vuurwerkimporteurs. Bij de nieuwe subsidieregelingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de regelingen van vorig jaar. Dit heeft de snelheid in het proces van totstandkoming van deze regelingen bevorderd. Het kabinet stelt voor deze regelingen en de uitvoering een bedrag van € 28 miljoen beschikbaar. Naast deze specifieke vuurwerkregelingen kunnen vuurwerkbedrijven ook een beroep doen op de generieke steunmaatregelen, zoals de TVL en de NOW7.
Voor nadere informatie verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van IenW van 22 december jl. over de compensatieregeling vuurwerkverbod jaarwisseling 2021–20228.
Bent u bereid ruimhartiger te compenseren vanwege de korte termijn waarop het verbod is afgekondigd?
Ja, de subsidieregeling voor de detailhandel kent ten opzichte van de voorgaande subsidieregeling een flinke verruiming. Het forfaitaire bedrag wordt met € 1.000 verhoogd naar € 4.5009. Conform het verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de motie van de leden Peter de Groot, Geurts, Hagen, Van Haga en Van der Plas kan het forfaitaire bedrag worden aangevraagd per verkooplocatie tot een maximum van vijf verkooplocaties per KvK10.
Vindt u een vuurwerkverbod nog steeds een goed idee?
Er heeft specifiek voor de jaarwisseling 2021/2022 een belangenafweging plaatsgevonden tussen de overbelasting van de zorg en verbieden van het consumentenvuurwerk dat nog is toegestaan, het zogenaamde siervuurwerk.
Deze belangenafweging acht het kabinet nog steeds de juiste, gelet op de daling van de letselcijfers ten opzichte van de meest recente jaarwisseling zonder vuurwerkverbod.
Bent u bereid het vuurwerkverbod te heroverwegen? Zo nee, bent u bereid het vuurwerkverbod betreffende bepaalde categorieën siervuurwerk af te zwakken zodat Nederlanders zich niet genoodzaakt voelen om zwaarder vuurwerk uit het buitenland te halen? Zo nee, waarom niet?
Het tijdelijke verbod gold voor afgelopen jaarwisseling vanaf 18 december 2021 en is inmiddels op 2 januari 2022 komen te vervallen. In deze periode was de druk op de zorg onverminderd hoog zodat er geen reden voor heroverweging was. Vanaf 2 januari 2022 zijn de reguliere regels voor consumentenvuurwerk van toepassing waar bepaalde soorten siervuurwerk zijn aangewezen als toegestaan voor consumenten tijdens de jaarwisseling. Er was geen reden voor Nederlanders om vuurwerk in het buitenland te kopen. Het vervoeren en afsteken van consumentenvuurwerk was deze jaarwisseling immers verboden. De verkoop en afsteken van categorie F1-vuurwerk was overigens toegestaan.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen voor 25 december 2021 willen beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen voor 25 december 2021 te beantwoorden.
Het bericht 'Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest, omdat hun opleiding hen verplichtte onveilige antispieksoftware te installeren?
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Bent u voornemens om instellingen erop te wijzen dat software zoals Proctorio alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden gebruikt, bijvoorbeeld als een student niet fysiek naar een tentamen kan komen vanwege een functiebeperking?
Mede op aandringen van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument2 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP3 en SURF4».
Het inzetten van proctoring kan een oplossing bieden aan studenten die niet naar een instelling kunnen komen. Voorbeelden hiervan zijn studenten met een functiebeperking, maar ook studenten met een kwetsbare gezondheid, mantelzorgers, topsporters en studenten die in quarantaine zitten.
Is bekend op welke onderwijsinstellingen de software Proctorio op dit moment wordt gebruikt en welke instellingen sinds het begin van de coronapandemie Proctorio hebben ingezet?
Bij navraag door de Universiteiten van Nederland (UNL) is gebleken dat negen universiteiten op enig moment de software Proctorio hebben gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de Vereniging Hogescholen (VH) onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe zijn studenten die Proctorio van de onderwijsinstelling hebben moeten installeren op de hoogte gebracht van het lek?
Onderwijsinstellingen communiceren via hun interne kanalen over (het gebruik van) Proctorio. Denk hierbij aan nieuwsberichten of Q&A’s. Wat betreft het beveiligingslek geldt dat er ondanks het lek, voor zover bekend, geen gegevens gelekt of gestolen zijn.
Welke maatregelen hebben instellingen die Proctorio verplichtten genomen, nadat bekend is geworden dat de software onveilig is?
Onderwijsinstellingen zijn nagegaan of het gevonden lek bij Proctorio gedicht is. Proctorio heeft aangegeven dat het lek binnen een week gedicht is.
Welke andere antispieksoftware wordt op dit moment gebruikt door hogeronderwijsinstellingen en hoe wordt gecontroleerd of die wel veilig genoeg is?
Onderwijsinstellingen maken gebruik van verschillende proctoring software. Voorbeelden hiervan zijn Proctorio, Proctorexam en Proctor-u. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige werk- en leeromgeving. Daarom gaan zij onder andere via risicoanalyses, pentesten en afspraken over security audits en Data Protection Impact Assessment (DPIA) na of de software veilig is. Daarnaast trekken de onderwijsinstellingen samen met SURF op om gezamenlijk eisen te stellen aan alle proctoring software.
Aan welke privacy-eisen moeten hogeronderwijsinstellingen voldoen voor het gebruiken van antispieksoftware?
Hoger onderwijsinstellingen moeten altijd voldoen aan privacyregelgeving. In het kader van de inzet van online proctoring heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen gepubliceerd op 2 oktober 2020 in het document «Aanbevelingen online proctoring onderwijs». Hierin staat onder andere dat online proctoring alleen wordt ingezet als het noodzakelijk is en de privacyinbreuk moet zo klein mogelijk zijn. Voor online proctoring vindt de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat onderwijsinstellingen instellingsbrede afspraken of richtlijnen opstellen voor het beschermen van de privacy.
De Whitepaper online proctoring: surveilleren op afstand(april 2020) van SURF kan hoger onderwijsinstellingen ook helpen bij de keuze van het wel of niet inzetten van antispieksoftware.5
Hoe wilt u de privacy van studenten en medewerkers in de toekomst garanderen nu steeds meer toepassingen in het onderwijs digitaal zijn en geleverd worden door commerciële partijen?
Onderwijsinnovatie door middel van digitalisering kan bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Onderwijsinstellingen willen daarom de kansen die digitalisering biedt, benutten voor beter onderwijs. Ik ondersteun dat. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Kunt u in kaart brengen welke andere privacyrisico’s studenten en medewerkers nu lopen?
Het is de verantwoordelijkheid van hoger onderwijsinstellingen om de privacy op orde te hebben. Daarover leggen hoger onderwijsinstellingen geen verantwoording af bij OCW.
Bent u voornemens om aanvullende protocollen op te stellen voor het gebruik van antispieksoftware, zoals instemmingsrecht van de medezeggenschap?
Antispieksoftware wordt door het hoger onderwijs gebruikt om fraude te voorkomen. Fraudebestrijding is niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Er is geen voornemen om daar iets aan te wijzigen in de wet. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van antispieksoftware met inachtneming van privacyregelgeving. De medezeggenschap kan desgewenst proactief het gesprek aangaan met het bestuur. Ik moedig de studenten en onderwijsinstellingen nog steeds aan om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
In mijn antwoord op vraag 3 benoemde ik al dat de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gegeven aan instellingen over het omgaan met antispieksoftware. Ook refereerde ik aan het Whitepaper over antispieksoftware van SURF. Er is geen aanleiding voor mij om hiernaast nog aanvullende protocollen op te stellen.
Hoe kijkt u, tegen deze achtergrond, terug op uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat instellingen zelf mogen bepalen of de medezeggenschap meebeslist over online proctoring?2
Zie antwoord vraag 11.
Technologieoverdracht aan China |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Technologie-overdracht aan China. Wordt Nederland gebruikt om Amerikaanse sancties te omzeilen?»1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal Nederlandse bedrijven die een dochteronderneming of joint venture in China hebben?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt bij hoeveel buitenlandse dochterondernemingen onder Nederlandse zeggenschap staan. Uit deze cijfers blijkt dat in 2018 Nederlandse bedrijven 660 Chinese dochterondernemingen hadden. Dit is een daling ten opzichte van 2010, toen dit aantal nog 795 bedroeg2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven in China, zonder toezicht, investeren in medische- en communicatietechnologieën, chips, en andere zaken die geopolitiek of economisch gevoelig liggen? Zo nee, waarom niet?
Internationale handel en de mogelijkheid om wereldwijd te investeren zijn belangrijke pijlers onder het verdienvermogen van de Nederlandse economie en voor onze concurrentiepositie. Nederlandse bedrijven investeren in het buitenland onder meer om toegang te krijgen tot kennis of technologieën die daar aanwezig zijn, om productielocaties op te zetten of om betere toegang te krijgen tot een buitenlandse markt. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Het kabinet is zich ervan bewust dat internationale handel en investeringen een veiligheidsdimensie kunnen hebben. Wij zijn hier alert op, en proberen dit, waar nodig, te mitigeren door middel van het nemen van maatregelen, zoals investeringstoetsing en exportcontrole.
De doelstelling van investeringstoetsing (zoals in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de Nederlandse nationale veiligheid te mitigeren. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Recent heeft u het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ontvangen, dat een vangnetwet op bestaande sectorale toetsen vormt (zie kamerstuk 35 880, nr. 2). Het wetsvoorstel Vifo ziet op een veiligheidstoets voor vitale aanbieders en bedrijven die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie.
Uitgaande investeringen zouden kunnen leiden tot export van sensitieve technologie. Daarvoor hebben we export controle als instrument. Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en/of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual-Use Verordening (EU 2021/821). Dit betekent ook dat voor kennis, technologie en goederen die op deze lijsten voorkomen en die als gevolg van een uitgaande investering overgebracht worden naar het buitenland een exportvergunning vereist is. In het kader van de exportvergunning wordt er getoetst op risico’s voor de nationale en internationale veiligheid en risico’s op mensenrechtenrechtenschendingen bij eindgebruik.
In de vraagstelling wordt gesproken over het monitoren van uitgaande investeringen met als doelstelling om transparantie in de keten te vergroten. Een mechanisme waarbij uitgaande investeringen worden gemonitord om de transparantie te vergroten, kennen we op dit moment niet in Nederland of Europa. Het zou een hele stap zijn, te meer daar dit soort beleid landenneutraal zou moeten zijn en Nederlandse bedrijven grote internationale investeerders zijn. Beperkingen opleggen aan uitgaande Nederlandse investeringen zou nadelig zijn voor de Nederlandse innovatiekracht en het Nederlandse concurrentievermogen. Een monitoringmechanisme zou kunnen leiden tot hoge administratieve lasten voor bedrijven en een eventuele meldplicht zou moeilijk handhaafbaar zijn door de overheid, los van de hoge kosten die daarmee gepaard zouden gaan. Toezicht op internationale investeringsstromen is aanzienlijk gecompliceerder dan toezicht op internationale goederenstromen. Daarom zou wet- en regelgeving op dit terrein mogelijk slechts beperkt effectief zijn. Het is daarom maar zeer de vraag of dergelijke wet- en regelgeving proportioneel zou zijn.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven geen samenwerking zouden moeten aangaan met een bedrijf dat op een sanctielijst staat? Zo nee, waarom niet?
Nederland erkent sancties die voortvloeien uit beslissingen die op het niveau van de Verenigde Naties en de Europese Unie worden genomen. Bedrijven zijn verplicht om deze sancties te implementeren en hier vindt toezicht en handhaving op plaats. Ook andere landen, waaronder de Verenigde Staten, hanteren sanctieregimes. Bedrijven zijn op grond van Nederlandse wetgeving niet verplicht om zich te houden aan unilaterale sancties van de Verenigde Staten. Wel kan het in specifieke gevallen zo zijn, bijvoorbeeld in gevallen waar dollartransacties via de Verenigde Staten lopen of Amerikaanse partijen betrokken zijn, dat zij zich gedwongen voelen Amerikaanse wetgeving na te leven.
Deelt u de mening van hoogleraar Bauer dat Nederland hier gebruikt wordt om het Amerikaanse sanctiebeleid te omzeilen? En bent u van mening dat joint ventures hiervoor niet bedoeld zijn?
De ervaring leert dat de Amerikaanse overheid vanwege de extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties goed in staat is om uitvoering te geven aan haar sanctiebeleid. Dit geldt ook als het gaat om activiteiten van buitenlandse dochterondernemingen van Amerikaanse bedrijven. De Nederlandse overheid is in uitvoerende zin niet betrokken bij het Amerikaanse sanctiebeleid en kan daarom de kwalificering van hoogleraar Bauer niet onderschrijven maar evenmin ontkrachten.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven die in Xinjiang zaken doen zich moeten committeren aan de OESO-richtlijnen en bestaande IMVO-wetgeving? En bent u voornemens om zich hard te maken voor het opnemen van cybersecurity als bouwsteen in het huidige IMVO-beleid?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles naleven. Hoewel cybersecurity niet als specifiek onderwerp in de OESO-richtlijnen genoemd wordt, geldt dat wel voor het overkoepelende thema «mensenrechten». Zo behoren bedrijven «de internationaal erkende mensenrechten van degenen die gevolgen van hun activiteiten ondervinden te respecteren»3. Hierbij geldt ook het vermijden van mensenrechtenschendingen die kunnen voortvloeien uit activiteiten die te maken hebben met cybersecurity. In het coalitieakkoord is aangegeven dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. Het Nederlandse bedrijfsleven is gehouden aan Europese en nationale regels over de export van dual-use-goederen.4 Voor producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de Europese Dual-Use Verordening (2021/821) geldt een vergunningplicht bij export, zoals goederen voor cybersecurity en cybersurveillance. Bij vergunningaanvragen voor goederen vermeld in die bijlage wordt er onder meer getoetst op het beoogde eindgebruik en de eindgebruiker. Indien zorgen bestaan ten aanzien van het eindgebruik of de eindgebruiker, ook in relatie tot mensenrechtenschendingen, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat we in Nederland kijken of Chinese bedrijven zich houden aan een investeringstoets in de telecom- en energiesector, maar dat we geen toezicht hebben waar Nederlandse bedrijven in China investeren? Kunt u met uw ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat overleggen of dit ook mogelijk is in China om de transparantie van de handelsketen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zorgelijk dat China via joint ventures toegang heeft tot strategische kennis en technologieën? En deelt u de mening dat, net als met potentieel gevaarlijke goederen, er ook beleid zou moeten zijn om ongewenste investeringen tegen te gaan die potentieel mensenrechten zouden kunnen schenden? Zo nee, waarom niet?
Het kan voorkomen dat Nederlandse bedrijven die investeren in buitenlandse ondernemingen kennis en technologie overdragen als onderdeel van een investeringstransactie, bijvoorbeeld via een joint venture. Dit kan risico’s met zich meebrengen die aanleiding geven tot zorg. De overheid informeert bedrijven actief over deze mogelijke risico’s door het organiseren van evenementen, informatiebijeenkomsten en bedrijfsbezoeken. Het is aan bedrijven om passende maatregelen te nemen.
In het geval van de uitvoer van in Nederland geproduceerde strategische (militair en of dual-use) goederen Nederlands bedrijven en instellingen gehouden zijn aan wet- en regelgeving, specifiek het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual-Use Verordening (EU 2021/821). Zie verder antwoord op vraag 3 en 7.
Het kabinet verwacht voorts van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on business and human rights. Dat betekent dat bedrijven de daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor mens en milieu van hun eigen activiteiten, omstandigheden in de toeleveringsketen en bij hun zakelijke relaties identificeren, voorkomen en beperken. Onder de activiteiten van een bedrijf vallen ook de investeringen die een bedrijf doet. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De overheid bevordert de toepassing van IMVO door middel van een doordachte mix van beleidsmaatregelen, met als kernelement een brede due diligence verplichting.
Bent u bereid om in de Europese Raad dit onderwerp bij uw Europese ambtsgenoten aan te kaarten en samen met hen te onderzoeken of de huidige regels voldoende zijn om ongewenste investeringen in China te voorkomen? En mochten de huidige regels onvoldoende zijn, bent u dan bereid om in Europees verband aan te dringen op eventuele aanscherpingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de gesignaleerde zorgen over mensenrechtenschendingen en over gedwongen technologieoverdracht. Nederland draagt actief bij aan discussies hierover in EU verband. Het kabinet is voorstander van IMVO-wetgeving op EU niveau en heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat nationale IMVO-wetgeving zal worden ingevoerd. Ten aanzien van gedwongen technologieoverdracht heeft Nederland bijvoorbeeld dit probleem aangekaart bij de Europese Commissie in de voorbereiding van de EU inbreng bij de WTO Trade Policy Review van China in oktober 2021. Daarnaast wordt dit onderwerp regelmatig besproken onder de Raad voor Concurrentievermogen (RvC), onderliggende Raadswerkgroepen en bijvoorbeeld in WIPO-verband.