Werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken»1?
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat werkgevers hun personeel onder druk zetten om, ondanks dat zij in quarantaine moeten, toch gedwongen naar het werk te komen?
Ik onderschrijf het belang van het naleven van de regels met betrekking tot quarantaine en isolatie. Quarantaine is een voorzorgsmaatregel indien er nauw contact geweest is met een besmet persoon, maar er nog geen besmetting is vastgesteld. Isolatie is aan de orde wanneer er sprake is van een positieve testuitslag. De maatregelen ten aanzien van quarantaine zijn inmiddels aanzienlijk versoepeld en ook de isolatieperiode is ingekort, desondanks is het van groot belang dat werkgevers deze maatregelen correct naleven. De werkgever is verplicht zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Naleving van de quarantainemaatregelen hoort daarbij. Werknemers in strijd met deze maatregelen toch dwingen te komen werken is ongewenst.
Bent u ook bezorgd dat er hierdoor meer besmettingen zullen plaatsvinden op de werkvloer?
Ik begrijp dat het voor werkgevers gezien de huidige besmettingsaantallen een grote uitdaging is voldoende bezetting te realiseren en roosters rond te krijgen. Dat neemt niet weg dat naleving van de maatregelen zeer belangrijk is. Wanneer de regels niet worden nageleefd, kan dat leiden tot verdere verspreiding van het virus op de werkvloer. Dat zal de continuïteit van de bedrijfsprocessen ook niet ten goede komen.
Bent u bovendien ook bekend met het feit dat werknemers, die in quarantaine moeten, door de werkgever gedwongen worden om vakantiedagen op te nemen?
Werknemers die in quarantaine moeten en om die reden niet kunnen werken hebben recht op loon voor de afgesproken arbeidsduur, zolang de arbeidsovereenkomst duurt. Het is niet toegestaan dat de werkgever voor die periode vakantiedagen afschrijft. Is het voor een werknemer mogelijk om gedurende de periode van quarantaine thuis te werken, dan geldt dat de werknemer gedurende de quarantaine thuis werkt en om die reden uiteraard ook recht heeft op loon. Ook ten aanzien van isolatie geldt dat de werkgever loon moet doorbetalen en de werknemer niet mag vragen om vakantiedagen op te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 over uitzonderingen op quarantaine in geval van essentiële bedrijfsprocessen.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat werknemers voor hun quarantaineperiode vakantiedagen moeten opnemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als een werknemer in quarantaine gaat en kan thuiswerken, dan moet de werknemer dat doen. Kan dat niet, dan mag een werkgever geen verlofuren aftrekken, tenzij dat in overleg met de werknemer gebeurt. De werkgever moet het salaris van de werknemer doorbetalen, ook als de werknemer gedurende de quarantaineperiode niet kan werken. Hetzelfde geldt ten aanzien van isolatie.
Klopt het dat als werknemers in quarantaine moeten dit onder een ziekmelding dient te vallen? Zo ja, kunt u dit toelichten hoe dit wettelijk is geregeld?
Zoals aangegeven is quarantaine niet hetzelfde als isolatie. Quarantaine is uit voorzorg, bijvoorbeeld als de werknemer in contact is geweest met iemand die corona heeft en er nog geen besmetting is vastgesteld bij de werknemer zelf. Een werknemer die positief getest is op corona gaat in isolatie. In dat geval kan ook sprake zijn van ziekte. Vooropgesteld wordt dat een werknemer zich ziek kan melden wanneer die werknemer als gevolg van de ziekte niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. In dat geval heeft de werknemer recht op loondoorbetaling bij ziekte op grond van 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer in isolatie gaat maar geen klachten heeft en dus ook niet ziek is, bestaat er recht op loon op grond van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer tijdens quarantaine of isolatie in staat is om thuis te werken, bestaat er uiteraard recht op loon omdat de werknemer zijn werkzaamheden uitvoert. In aanvulling hierop heeft het kabinet, gegeven het urgente belang voor de volksgezondheid, met het UWV afgesproken dat vangnetters (zoals uitzendkrachten en eindedienstverbanders) die vanwege de quarantaine of isolatie niet kunnen werken, aanspraak kunnen maken op een ziektewetuitkering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers hun personeel niet naar het werk laten komen of vakantiedagen laten opnemen als zij in quarantaine moeten?
Vooropgesteld wordt dat het van groot belang is dat werkgevers en werknemer de maatregelen omtrent quarantaine en isolatie naleven. De werkgever is verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Daar hoort naleving van de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het virus op de werkvloer bij. Als een werknemer in quarantaine of isolatie moet, dient de werkgever het loon door te betalen, zonder dat daarvoor vakantiedagen moeten worden opgenomen.
Daarbij wordt echter opgemerkt dat uitzonderingen van kracht zijn, gezien de aanzienlijke toename van het aantal besmettingen en de ontwrichtende werking daarvan op de maatschappij.
Op basis van het 138e OMT-advies heeft het kabinet met ingang van 15 januari 2022 het advies omtrent quarantaine en isolatie versoepeld voor personen die langer dan een week geleden een booster hebben gehad en voor personen die vanaf 1 januari 2022 positief zijn getest op corona. Voorts adviseerde het OMT een uitzondering te maken op de quarantaineregels voor werknemers in essentiële bedrijfsprocessen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en een handreiking uitgewerkt na gesprekken met de sociale partners.
Werkgevers kunnen een uitzondering maken op de quarantaineregels, als aan de volgende voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om een quarantaineadvies bij nauw contact met iemand die besmet is met corona en niet in geval van isolatie na een positieve test of ziekte. Er is sprake van een functie die cruciaal is voor de continuïteit van de organisatie (de bedrijfsvoering wordt ernstig belemmerd bij het wegvallen van de specifieke werknemer). De werkzaamheden die de betreffende werknemer verricht, kunnen niet op een andere wijze worden verricht (bijvoorbeeld thuiswerken). De werknemer kan niet vervangen worden. Als laatste voorwaarde geldt dat de werkgever met de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of personeelsvergadering bepaalt welke functies cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering.
Bent u bereid om hierover met de vakbeweging in overleg te gaan en bij signalen over deze misstanden de Nederlandse Arbeidsinspectie op deze bedrijven af te sturen?
Ik ben regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers over de naleving van de maatregelen op de werkvloer. In deze overleggen benadruk ik dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een loket heeft waar klachten en signalen over risico’s van corona op de werkplek kunnen worden gemeld. En dit gebeurt ook. De NLA kan een onderzoek instellen als er op basis van de verkregen informatie een vermoeden is van een overtreding van de Arbowetgeving. De werkgever moet zorgen voor een veilige en gezonde arbeidsplaats. Het niet naleven van de adviezen omtrent quarantaine en isolatie door de werkgever kan erop duiden dat de werkgever hiervoor onvoldoende zorg draagt.
Bent u verder ook bezorgd dat, in sectoren waarbij er wachtdagen zijn bij ziekte, personeel, terwijl zij in quarantaine moeten, toch naar het werk komen omdat zij het inkomen niet kunnen missen?
De wet staat werkgevers en werknemers toe 1 of 2 wachtdagen overeen te komen in geval van ziekte. De wachtdagen zijn daarmee alleen relevant voor werknemers die na een positieve testuitslag in isolatie moeten. Wachtdagen kunnen worden afgesproken in de arbeidsovereenkomst of in de cao. Wachtdagen kunnen een onwenselijke prikkel geven om bij ziekte toch aan het werk te gaan. De overheid kan echter niet zomaar inbreken in die afspraken tussen werkgever en werknemer. De Stichting van de Arbeid heeft op 1 april 2020 ook een oproep gedaan aan decentrale cao-partijen. In die context heeft het kabinet met sociale partners gesproken over het betrachten van coulance bij het toepassen van deze wachtdagen bij ziekte.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een oplossing kan komen voor compensatie voor werkgevers indien werknemers in quarantaine moeten?
Het kabinet heeft al eerder uitgebreid verkend welke mogelijkheden er zijn om de (financiële) gevolgen van quarantaine of isolatie voor werkgevers en werkenden te beperken. In de brief van 9 december 20202 is de Kamer geïnformeerd dat een compensatie van ondervonden financiële gevolgen geen haalbare route is gebleken: het is niet mogelijk te komen tot een regeling die zowel gericht als uitvoerbaar is. Een regeling die de juiste groep mensen bereikt is immers per definitie complex, en in algemene zin geldt dat het toevoegen van nog een complexe regeling de continuïteit van de al zwaarbelaste uitvoeringsorganisaties in gevaar kan brengen, met alle risico’s van dien.
De actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne?
De Russische troepenopbouw in het grensgebied met Oekraïne past niet in het reguliere beeld. Deze opbouw leidt tot onrust en brengt het risico van incidenten mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van de EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment hebben wij geen aanleiding om te spreken van een dreigende situatie voor Nederlanders in Oekraïne.
Bent u ermee bekend dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor heel Oekraïne heeft aangemerkt als niveau 4 «Do not travel», het hoogste waarschuwingsniveau?
Ja.
Bent u voornemens het reisadvies voor heel Oekraïne aan te scherpen van oranje naar rood. Zo nee, waarom niet?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014.
Bent u ermee bekend dat de Verenigde Staten haar burgers adviseert om iedere reis naar Oekraïne te heroverwegen vanwege de militaire dreiging vanuit Rusland?
Ja.
Bent u voornemens om het reisadvies voor Oekraïne aan te scherpen vanwege de actuele militaire dreiging door Rusland?
De Russische troepenopbouw aan de grens is reeds in het reisadvies opgenomen. Daarnaast is de waarschuwing opgenomen dat gebeurtenissen in Oekraïne snel gaan en men klaar moet zijn om plannen op korte termijn te veranderen. Ook wordt aangegeven dat militaire actie de mogelijkheden tot consulaire ondersteuning van de ambassade in Kiev kan verhinderen. Het reisadvies zal opnieuw worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. De reisadviezen van Frankrijk, Duitsland en het VK zijn in lijn met het Nederlandse reisadvies.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlanders in Oekraïne, ook van degenen die zich niet bij de ambassade hebben geregistreerd?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmelden bij de informatieservice heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 74 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland (vanwege privacy). Daarom is niet aan te geven hoeveel Nederlanders er in Oekraïne zitten die zich niet hebben aangemeld.
Welk contact heeft u met Nederlandse burgers en bedrijven in Oekraïne over de Russische militaire dreiging?
Op de website en sociale media van de ambassade is aandacht gegeven aan het gewijzigde reisadvies voor Oekraïne, waarbij de ambassade Nederlanders eveneens opriep om zich aan te melden bij de informatieservice. In het geval van een crisis kan er via de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd worden met de Nederlanders die zich geregistreerd hebben.
Welk advies heeft u voor Nederlanders in Oekraïne om zich voor te bereiden op een eventuele militaire escalatie? Adviseert u hen (indien mogelijk) het land uit voorzorg te verlaten?
Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in Oekraïne om de actuele ontwikkelingen te volgen en het reisadvies in de gaten te houden en alleen naar oranje gebieden te reizen indien strikt noodzakelijk.
Hoe adviseert u Nederlanders Oekraïne te verlaten in het geval van militaire escalatie en een mogelijke aanval op de Oekraïense luchtverdediging? Heeft u voorbereidingen getroffen om een eventuele evacuatie te ondersteunen?
Vooropgesteld geldt dat Nederlanders op dit moment verschillende opties hebben om het land te verlaten, waaronder met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van een evacuatie van Nederlanders uit Oekraïne.
Beschouwt u gezien de huidige Russische dreiging delen van het Oekraïense en Russische luchtruim als onveilig? Vindt u dat de Europese Commissie een ad hoc Common EU Risk Assessment moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het luchtruim boven Oost- en Zuid-Oekraïne is een door EASA gepubliceerde Conflict Zone Information Bulletin (CZIB) van kracht.
Het luchtruim in Oost-Oekraïne, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Dnipropetrovsk, is gesloten. In het luchtruim boven Zuid-Oekraïne, nabij de Krim en het zuidelijk deel van de Zwarte Zee, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Simferopol, kan alleen via bepaalde luchtwegen (corridors) worden gevlogen.
Voor het luchtruim in het midden (waarin Kiev ligt) en westen van Oekraïne gelden geen restricties voor internationale luchtvaartmaatschappijen.
Deze maatregelen zijn mede het resultaat van reguliere en ad hoc uitgevoerde integrated risk assessments van de EU. Vanwege de aanhoudende gespannen situatie worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden door de Nederlandse, Europese en overige buitenlandse overheidsinstanties, waaronder de Amerikaanse FAA, die elkaar met grote regelmaat op de hoogte houden.
Indien de situatie daarom vraagt, wordt op nationaal en internationaal niveau bijeengekomen om de situatie opnieuw te beoordelen.
Welke lessen uit de aanslag op MH-17 en het desbetreffende rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid neemt u mee voor het tijdig al dan niet onveilig verklaren van delen van het Oekraïense en/of Russische luchtruim?
Sinds het neerhalen van vlucht MH17 in 2014 delen nationale en internationale overheden sneller en beter informatie met elkaar ten aanzien van risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden. Op nationaal niveau is hiertoe het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart afgesloten. Op Europees niveau heeft de Europese Unie het integrated risk assessment systeem ingesteld. Daarnaast zijn diverse internationale expertgroepen inzake risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden opgericht. De in de beantwoording van vraag 10 genoemde maatregelen voor de luchtruimen boven Oost- en Zuid-Oekraïne zijn op basis van deze informatie-uitwisseling tot stand gekomen.
De OVV heeft in 2019 geconcludeerd dat deze veranderingen hebben geleid tot een impuls voor een betere beheersing van de risico’s voor het vliegen over en nabij conflictgebieden. Ook heeft de risicobeheersing met betrekking tot vliegen over conflictgebieden een concrete plek gekregen in de risicobeoordelingen van de luchtvaartsector, zowel in Nederland als wereldwijd.
Op de aanbevelingen die de OVV in zijn recente rapport (2021, veilige vliegroutes) heeft gedaan voor verdere verbeteringen heeft uw Kamer een uitgebreide Kabinetsreactie ontvangen op 26 november jl.1
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, in ieder geval voor het RBZ-debat deze week?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Warmtewet is vastgelegd dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) jaarlijks het maximale leveringstarief voor warmte moet vaststellen op de basis van de gasprijs en dat doordat de gasprijzen nu zo hoog zijn de warmtetarieven ook hard stijgen? Hoe apprecieert u dit?
Ja, in artikel 5, tweede lid van de Warmtewet is bepaald dat de door de ACM jaarlijks vast te stellen maximumprijs voor warmte gebaseerd moet zijn op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Deze koppeling heeft er inderdaad toe geleid dat de gestegen gasprijzen hebben doorgewerkt in een aanmerkelijk hogere door de ACM voor 2022 vastgestelde maximum warmteprijs. Om de effecten van de stijging van de energierekening te compenseren zijn eind vorig jaar maatregelen getroffen die ook voor warmte-afnemers gelden. Het kabinet houdt ook de komende tijd vinger aan de pols, met name voor financieel kwetsbare huishoudens.
Het is evident dat de warmtetarieven moeten worden losgekoppeld van de gasprijs. De tarieven moeten gebaseerd worden op de onderliggende kosten van warmte. Dat biedt consumenten de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Anderzijds krijgen warmtebedrijven daarmee de zekerheid dat efficiënte kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van hun taak kunnen worden terugverdiend, inclusief een redelijk rendement. Dit laatste is ook van belang voor de borging van de leveringszekerheid van het systeem. De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bevat bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Ik heb versnelling aangebracht in de voorbereiding van deze nieuwe wet. Het wetsvoorstel gaat voor de zomer naar de Raad van State en ik verwacht het voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden. Onderdeel daarvan is het transparant maken van gedetailleerde kosteninformatie van warmtebedrijven. Met deze nieuwe bevoegdheden is dan ook een belangrijke stap gezet naar de nieuwe tariefsystematiek op basis van de onderliggende kosten. Immers, zonder de beschikking over deze gedetailleerde kosteninformatie kan ACM geen op kosten gebaseerde tarieven vaststellen.
Kunt u de daadwerkelijke stijging van de warmtetarieven inzichtelijk maken? Kunt u daarbij ook een indicatie geven van wat de stijging zou zijn geweest als de koppeling met de gasprijzen er niet was?
De grote warmteleveranciers2 hebben hun warmtetarieven voor 2022 bekend gemaakt. Daaruit blijkt dat kosten bij een gemiddeld jaarverbruik van 35 GJ bij deze leveranciers tussen de 18 en 25% lager liggen dan wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Ten opzichte van de tarieven die deze leveranciers in 2021 in rekening brachten is er wel sprake van een flinke stijging. Bij het genoemde gemiddelde jaarverbruik van 35 GJ gaat om stijgingen tussen 30 en 54%. Dit ligt eveneens lager dan de stijging wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Laatstgenoemde stijging is 67%. De warmteleveranciers hebben aangegeven dat zij genoodzaakt zijn om hun daadwerkelijke warmtetarieven te verhogen omdat de kosten van warmtelevering direct en indirect gekoppeld zijn aan de gasprijzen. In haar brief van 1 november 20223 heeft mijn ambtsvoorganger hierover al aangegeven dat de stijgende gasprijzen invloed hebben op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. via subsidiebedrag in de SDE++ en koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten.
Bij het loslaten van de koppeling tussen het maximum tarief en de gasprijzen zullen de maximum tarieven geleidelijk steeds meer worden gebaseerd op de werkelijke kosten van warmte. Ik kan nu niet aangeven wat het effect daarvan zou zijn geweest op de hoogte van het maximum tarief, maar gelet op het voorgaande kan niet zondermeer worden verondersteld dat dit zou hebben geleid tot lagere tarieven.
Wat betekent de stijging van de warmtetarieven concreet voor de consument? Om hoeveel geld gaat het per huishouden? Op welke manier wordt hierop toezicht gehouden door de overheid?
Bij de in het antwoord op vraag 3 genoemde grote warmteleveranciers leidt de stijging van hun warmtetarieven bij een gemiddeld verbruik van 35 GJ tot een stijging van de jaarkosten tussen € 430 en € 728. Hierbij is geen rekening gehouden met de effecten van de bij vraag 2 genoemde compenserende maatregelen. Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 2 en 3 heb aangegeven liggen de daadwerkelijke tarieven van de grote warmteleveranciers onder het door de ACM vastgestelde maximum tarief.
Op grond van de huidige Warmtewet wordt er op drie manieren toezicht gehouden op de warmtetarieven. Allereerst door te toetsen of de daadwerkelijke tarieven zich onder het toegestane maximum tarief bevinden. Ten tweede, voert ACM tweejaarlijks een rendementsmonitor uit waarbij zij de ontwikkeling van de rendementen in de warmteleveringsmarkt monitort. En tot slot, heeft ACM, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, recent nieuwe bevoegdheden verkregen waarmee zij onderzoek kan doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier kan corrigeren indien blijkt dat deze leverancier een rendement behaalde dat hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement.
Consumenten die gebruik maken van een warmtenet kunnen niet veranderen van leverancier; wat doet u om te voorkomen dat warmteleveranciers onredelijke tarieven in rekening brengen dan wel misbruik maken van hun marktmacht nu de warmtetarieven hard stijgen?
Zie het antwoord op vraag 2. Uit de meest recente rendementsmonitor4 blijkt overigens dat de gemiddelde rendementen van de warmteleveranciers zijn gedaald. Dat wijst er niet op dat warmteleveranciers gemiddeld gesproken onredelijke tarieven in rekening brengen.
In de voorgestelde nieuwe warmtewet worden de warmtetarieven losgekoppeld van de gasprijzen, maar vanwege het uitstel laat dit langer op zich wachten; ziet u mogelijkheid om de warmtetarieven al eerder (tijdelijk) los te koppelen van de gastarieven? Indien ja, vanaf wanneer en hoe zou dat kunnen? Indien nee, bent u bereid om alvast te beginnen met het voorbereiden van de overgang naar een nieuw systeem voor het bepalen van de warmtetarieven, zodat er nadat de wet in werking treed snel kan worden gestart met het loskoppelen van de warmtetarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid om zonder wetswijziging de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik het wetsvoorstel dat een op kosten gebaseerde tariefregulering mogelijk maakt reeds in voorbereiding en verwacht ik dit voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Kamer. De overgang naar een nieuw op kosten gebaseerd systeem is reeds in gang gezet doordat de in het antwoord op vraag 2 genoemde recente aanvullende bevoegdheden de ACM de mogelijkheid geeft om gedetailleerde kosteninformatie bij warmtebedrijven op te vragen. Daarnaast heb ik op dit moment een extern onderzoek in voorbereiding naar de nadere uitwerking van de op kosten gebaseerde tariefregulering onder de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening.
Ik verwacht dat dit onderzoek kort na de zomer wordt afgerond zodat ik daarna duidelijkheid kan scheppen en concreter in gesprek kan gaan met betrokkenen over de transitie naar de op kosten gebaseerde tariefregulering.
R.A.A. Jetten
Minister voor Klimaat en Energie
De uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over 'Bij-vriendelijke planten' |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over «Bij-vriendelijke planten» op 6 september 2021 en 13 januari 2022?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de stelling van de programmamakers klopt dat er op grote schaal met insectengif bespoten planten als «bij-vriendelijk» aan consumenten worden verkocht? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
In de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde wordt gemeld dat er residuen van gewasbeschermingsmiddelen op verschillende sierteeltproducten met bij-vriendelijke labels gevonden zijn. Gezien de teruggang van de Nederlandse insectenpopulaties begrijp ik goed dat de uitzending uw zorgen wekt. Gewasbeschermingsmiddelen worden in Nederland alleen toegelaten als uit een wetenschappelijke risicobeoordeling van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden blijkt dat ze volgens de voorschriften veilig zijn voor mens, dier en milieu. Een onderdeel van de risicobeoordeling is ook het effect op insecten zoals bijen. In deze risicobeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke sporen van (werkzame) stoffen die achterblijven op het product. Daarom zie ik geen aanleiding voor verder onderzoek.
Klopt de suggestie dat consumenten die sierplanten kopen, onder andere om bijen en vlinders een handje te helpen, met hun aankoop mogelijk bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie? Wat vindt u hiervan?
In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik u aan dat gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als uit wetenschappelijke risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat is inclusief een beoordeling van effecten op insecten zoals bijen. Daarom heb ik geen reden om aan te nemen dat bijen of andere (bestuivende) insecten last hebben van (werkzame) stoffen die op de sierplanten achterblijven of dat welwillende consumenten met hun aankoop bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie.
Bent u het met eens met de stelling dat het als bij-vriendelijk labelen en verkopen van planten waar insecticiden op zitten of bij de kweek zijn gebruikt, misleiding is? Bent u het eens met de stelling dat dit in strijd is met het consumentenrecht? Welke middelen heeft u om dit tegen te gaan?
Het is in dit soort gevallen aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) om te beoordelen of er sprake is van misleiding. Burgers kunnen in het geval van klachten terecht bij de ACM door meldingen te doen. Klachten over misleidende reclame kunnen bij de Reclame Code Commissie worden gemeld.
Bent u het met de stelling eens dat alle sierplanten waarvoor bij de kweek bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, gelabeld zouden moeten worden met een waarschuwingsstikker «Deze plant is bespoten met voor bijen en vlinders schadelijk gif» of een vergelijkbare waarschuwing? Bent u bereid om hier regelgeving voor te maken? Zo nee, hoe zouden consumenten dan wel goed voorgelicht moeten worden? Hoe gaat u dit handhaven?
Ik zou het net als u zeer onwenselijk vinden als bijen of andere bestuivende insecten last ondervinden van (werkzame) stoffen die op sierplanten van consumenten achterblijven. Het waarschuwen of voorlichten van consumenten over residuen van gewasbeschermingsmiddelen op sierplanten is, gezien mijn antwoorden op vragen 2 en 3, echter niet nodig.
De bescherming van deelnemers van tv programma’s zoals the Voice of Holland. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RTL legt the Voice stil na beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag»?1
Ja.
In hoeverre is het Ministerie van OCW door RTL op de hoogte gesteld van de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik bij The Voice of Holland? Kunt u aangeven of het ministerie wordt betrokken bij het vervolg van dit proces en zo ja, op welke wijze?
Allereerst wil ik kenbaar maken dat de verhalen van de vrouwen die in de uitzending van het BNNVARA programma BOOS aan bod kwamen ronduit verschrikkelijk en misselijkmakend zijn en mij hebben aangegrepen. Mensen die slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag verdienen onze steun en aandacht. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en aangepakt.
Net als uw Kamer hebben de eerste berichtgevingen rond grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland mij via de verschillende mediakanalen bereikt. Naar aanleiding van deze berichtgeving en de uitzending van BOOS, heb ik contact opgenomen met zowel RTL, Talpa alsook de NPO. Het waren eerste verkennende gesprekken waarbij inzet is om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te voorkomen of op tijd te signaleren. Voor dergelijke praktijken mag in de samenleving als geheel en dus ook in de culturele en creatieve sector geen ruimte zijn.
In mijn rol als Staatssecretaris zet ik in op een drietal interventies. Ten eerste ga ik met de sector in gesprek, zij zijn als werkgevers en opdrachtgevers in eerste instantie aan zet. Ik zie het als mijn taak om partijen bij elkaar te brengen. Daartoe organiseer ik op korte termijn een rondetafelgesprek met stakeholders uit de sector. Daarbij zal ik ook experts op het gebied van gedrag en sociale veiligheid betrekken. Het startpunt van die gesprekken is dat er geen cultuur mag zijn waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden en in stand wordt gehouden. Preventie is hierin belangrijk. Hiermee wil ik de organisaties binnen de mediasector aanmoedigen om met een gezamenlijke aanpak te komen die leidt tot een daadwerkelijk veiliger werkklimaat.
Ten tweede blijf ik het meldpunt mores.online dit jaar ondersteunen. Dit is een eigen meldpunt van de culturele en creatieve sector (waaronder de televisie-sector) dat melders adviseert over welke weg zij het beste kunnen bewandelen. Mores.online ontvangt subsidie vanuit het Rijk (de zes Rijkscultuurfondsen). Ook hen nodig ik uit voor de ronde tafel.
Tot slot is de Raad voor Cultuur eerder gevraagd om advies uit te brengen met als doel zicht te krijgen op wat er nu speelt met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector. Op het terrein van voorkoming, signalering, stoppen en het tijdig bieden van passende hulp aan slachtoffers. Centrale vragen zijn daarbij: hoe kan de sector (koepels, werkgevers, opdrachtgevers) haar verantwoordelijkheid goed vormgeven? Wat zou de sector anders kunnen doen? En hoe kan het ministerie dit ondersteunen? De zaak rond The Voice zal de Raad hierbij ook betrekken, zoals ook andere casussen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Dit advies, dat ik begin deze zomer verwacht, zal ik gebruiken om te kijken hoe we de rol van het ministerie verder kunnen optimaliseren. Ik informeer uw Kamer hier zo spoedig als mogelijk over.
Kunt u aangeven of het klopt dat kandidaten van The Voice of Holland strenge contracten moeten tekenen, maar in het contract geen afspraken worden opgenomen over het beschermen van de kandidaat in de werkrelatie tussen het jurylid en de kandidaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke afspraken zijn er dan opgenomen?
ITV, de producent van The Voice, heeft mij laten weten dat kandidaten van The Voice een contract tekenen waarin over en weer verplichtingen zijn opgenomen die verband houden met deelname aan het format. Het contract bevat bepalingen over muziekrechten, rechten van intellectueel eigendom en een geheimhoudingsclausule. Dit zijn afspraken die in de muziek- en entertainmentindustrie niet ongebruikelijk zijn. Omdat deelname aan een talentenjachtprogramma gepaard gaat met (fysiek en mentaal) intensieve activiteiten en veel media-aandacht die als belastend kunnen worden ervaren, is in het contract medische/psychologische ondersteuning van de kandidaten opgenomen.
ITV heeft mij laten weten dat ter bescherming van kandidaten de afgelopen jaren wordt gewerkt met een vertrouwenspersoon waartoe kandidaten zich kunnen wenden om op vertrouwelijke basis te spreken over eventuele problemen waar de kandidaat tegenaan loopt.
Kunt u aangegeven op welke wijze kandidaten bij tv-programma’s, zoals bijvoorbeeld the Voice of Holland, worden beschermd tegen seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe zou er meer toezicht kunnen worden gehouden bij dergelijke werkrelaties?
Grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer moet in de sector en organisaties zelf worden aangepakt. In de Arbowet is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ongewenst gedrag op de werkvloer bij de werkgever ligt. De werkgever moet concrete maatregelen treffen om seksuele intimidatie op de werkvloer te voorkomen en aan te pakken. De Arbowet is van toepassing op werknemers, zzp-ers die onder gezag werken en vrijwilligers. Alleen als er een gezagsrelatie is tussen de werkgever en kandidaten is de Arbowet op kandidaten van toepassing; dit hangt af van het contract en de feitelijke omstandigheden. Dit kan door onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie worden vastgesteld. De Nederlandse Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Arbowet en werkt daarbij programmatisch en risicogericht. Het arbeidsrecht biedt mogelijkheden voor werkgevers om op te treden tegen werknemers die zich tegenover kandidaten van een programma schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag. Veel cao’s kennen bepalingen over disciplinaire sancties, zoals berisping of schorsing, in geval van verwijtbare gedragingen van werknemers. In geval van ernstige misdraging kan ontslag (op staande voet) worden gegeven. Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn wanneer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Kandidaten kunnen aangifte doen vanwege bijvoorbeeld aanranding of verkrachting, wat een aantal kandidaten inmiddels lijkt te hebben gedaan.
Tegelijkertijd laten de recente onthullingen zien dat extra inzet noodzakelijk is om mensen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik. Dit is een probleem dat zich niet beperkt tot de mediasector of de werkvloer maar helaas in de hele samenleving voorkomt. Daarom wordt onder onze centrale regie toegewerkt naar een integrale en gecoördineerde aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld. Wij zullen het huidige pakket aan maatregelen bezien en waar nodig (opnieuw) onder de aandacht brengen, versterken, versnellen en aanvullen met nieuwe maatregelen. Er is in de samenleving een brede groep die het verschil kan maken, maar behoefte heeft aan duidelijkheid en handvatten om goed te handelen bij ongewenst gedrag. Denk aan duidelijke normen, kaders en informatie. Hier ligt een kans voor het verbeteren van de informatievoorziening en het voeren van het maatschappelijk debat via bijvoorbeeld branches en sectoren. Dit vraagt een rijksoverheid die bewustwording creëert, faciliteert, normeert, handvatten biedt en waar nodig sanctioneert. Ter ondersteuning en versterking van deze inzet heeft het kabinet een onafhankelijke regeringscommissaris aangesteld die de beoogde afname van grensoverschrijdend gedrag kan aanjagen en richting kan geven aan het maatschappelijk debat2.
Bent u het ermee eens dat bij tv-programma’s waar kinderen kandidaat zijn, zij extra beschermd dienen te worden, zoals deelnemers van The Voice of Holland Kids? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en op welke wijze kan dit volgens u worden verbeterd?
Ja. In het algemeen geldt, dat waar het gaat om minderjarigen ter bescherming van hun veiligheid en welzijn extra waakzaamheid is geboden gezien hun kwetsbare positie. De Arbowet en de Arbeidstijdenwet voorzien in specifieke beschermende bepalingen die betrekking hebben op werksituaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Kinderen tot 13 jaar mogen pas deelnemen aan een tv-programma als het programma voor hen een ontheffing van het verbod op kinderarbeid heeft gekregen. De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft alleen een ontheffing als de werkgever maatregelen heeft getroffen om het kind te beschermen zoals benoemd in de Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016. Wat wel en wat niet mag ten aanzien van oudere kinderen, staat in de Nadere Regeling Kinderarbeid (NRK). Deze regeling beschermt kinderen tegen te lang, te vaak of te zwaar werk. De regeling heeft specifieke artikelen voor het meewerken in uitvoeringen in de culturele sector, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Wat betreft The Voice Kids, heeft ITV mij laten weten dat er meerdere specifieke regels en voorzorgen gelden. Zo worden de minderjarige deelnemers tijdens de voorbereidingen op en de opnames zelf altijd begeleid door kinderbegeleiders. Er is een externe kinderpsycholoog voor hen aanwezig die de kinderen begeleidt en workshops geeft. Ook is een VOG vereist voor alle productiemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het aansturen op en rondom de set van de minderjarige deelnemers en de leden van het redactieteam. Op de werkvloer gelden specifieke regels met betrekking tot lichamelijk contact o.a. bij het aanbrengen van zenders en bij de styling. Ouders worden intensief betrokken bij de gang van zaken rondom de productie. En in geval van eventuele klachten, kunnen deze worden gemeld aan een specifiek aangewezen vertrouwenspersoon en/of de kinderpsycholoog.
Wat vindt u in algemeen van het feit dat kandidaten van tv-programma’s zeer strenge contracten moeten tekenen met boetes die vaak als buitenproportioneel worden ervaren? Kan dit volgens u in de hand werken dat kandidaten overschrijdend gedrag minder durven te melden?
Over het algemeen kan ik begrijpen dat ter bescherming van het programmaformat gebruik wordt gemaakt van contracten waarin concrete waarborgen en voorwaarden zijn opgenomen. De inhoud van dit contract moet wel proportioneel zijn. Wanneer strenge contracten zodanig worden opgevat dat dit ertoe leidt of kan leiden dat het melden van grensoverschrijdend gedrag wordt belemmerd, is dit onwenselijk. Ik verwacht dat alle relevante issues in het gesprek aan de orde mogen komen tijdens de ronde tafel en daarmee ook dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de verschillende publieke en commerciële partijen om te onderzoeken of dit soort beschuldigingen breder spelen bij tv-programma’s en te bespreken hoe kandidaten in de toekomst beter kunnen worden beschermd? Zo ja, wanneer bent u dit van plan te doen en hoe wordt de Kamer hierover op te hoogte gehouden?
Zie antwoord 2.
Het bericht ‘Meer verkeersongelukken in 2021, politie maakt zich zorgen’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat was uw reactie toen u kennisnam van het bericht: «Meer verkeersongelukken in 2021, politie maakt zich zorgen»?1 Maakt u zich evenals de politie zorgen om de verruwing in het gedrag van verkeersdeelnemers en een «ik-cultuur»? Zo ja, op welke manier hoopt u deze zeer ongewenste ontwikkeling te gaan bestrijden?
Risicovol gedrag in het verkeer is en blijft een belangrijk aandachtspunt. Onder andere met campagnes (zoals de BOB-campagne, MONO-campagne en campagnes tegen drugsgebruik in het verkeer en voor veilige snelheid en fietsverlichting) willen we de samenleving ervan bewust maken hoe belangrijk het is veilig deel te nemen aan het verkeer, voor jezelf en de ander.
Daarnaast kan het CBR bij gevaarlijk rijgedrag (zoals snelheidsovertredingen, bumperkleven, door rood rijden) een verplichte cursus opleggen (de Educatieve Maatregel Gedrag) of een onderzoek naar de rijvaardigheid doen (wanneer de politie de betrokkene meldt bij het CBR). Naast preventieve maatregelen wordt overtredend gedrag ook door verkeershandhaving aangepakt. Dit gebeurt met de bekende handhavingsmiddelen, zoals een staandehouding door de politie en de inzet van flitspalen, maar ook met innovatieve handhavingsmiddelen zoals camera’s die risicovolgedrag zoals handheld telefoongebruik kunnen detecteren.
In hoeverre hangt de stijging van het aantal gewonden met circa 8% tussen 2020 en 2021 samen met een (mogelijke) stijging van het aantal vervoerskilometers?
Een eventuele samenhang tussen de ontwikkeling van het aantal gewonden (ernstig verkeersgewonden) in 2020 en 2021 en de ontwikkeling van het aantal vervoerskilometers is nu nog niet vast te stellen. De benodigde data hiervoor is nog niet beschikbaar. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) kan eind 2022 in de Staat van de Verkeersveiligheid inzicht geven in een mogelijke samenhang tussen deze ontwikkelingen.
Deelt u de zorgen van de politie over het toenemend gebruik van lachgas in het verkeer?
Ja, ik deel de zorgen van de politie over lachgasgebruik in het verkeer en de ingrijpende, en meer dan eens dodelijke, gevolgen die dit gedrag teweegbrengt. Het kabinet zet zich ervoor in om verkeersdeelname onder invloed van alle drugs, en ook specifiek van lachgas, terug te dringen. Die inzet richt zich zowel op preventie als op handhaving. Aan de preventiekant is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door TeamAlert een campagne ontwikkeld en uitgerold om lachgasgebruik in te perken onder de doelgroep. De campagne «Rij ballonvrij» is ingezet in 2020, 2021 en zal opnieuw uitgevoerd worden in 2022. Daarnaast zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op preventie en voorlichting omtrent lachgas.2 Aan de kant van handhaving kan opname van lachgas in de Opiumwet – een gezamenlijke inspanning van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – naar verwachting belangrijke winst opleveren om het gebruik van lachgas in het verkeer aan te pakken. Zoals ook gemeld in de beantwoording van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit lachgas, is handhaving op rijden onder invloed van lachgas een uitdaging vanwege de bewijsvoering. Het effect van lachgas op de mens is namelijk van zeer korte duur en het gebruik ervan is niet aantoonbaar in bloed, urine, adem of speeksel bij de bestuurder.3 Plaatsing van lachgas op lijst II bij de Opiumwet maakt het mogelijk om ook op het bezit van lachgas te handhaven, bijvoorbeeld op de aanwezigheid van lachgas in de auto.
Bij hoeveel ongelukken per maand zijn gebruikers van lachgas betrokken? Hoeveel gewonden en doden vallen er maandelijks bij ongelukken waar gebruikers van lachgas bij betrokken zijn?
In de systemen van de politie zijn in 2019 101 ongevallen met letsel geregistreerd waarbij sprake was van een vermoeden van het gebruik van lachgas en 17 ongevallen met dodelijke afloop. Omdat lachgas niet aantoonbaar is in bloed, urine, adem of speeksel bij de bestuurder, betreft het incidenten waarbij feiten en omstandigheden, zoals de aanwezigheid van lachgasattributen op of bij de bestuurder, passagier of andere betrokkene zijn aangetroffen. In 2020 en 2021 ging het om 145 en 159 ongevallen met letsel en om 25 en 27 ongevallen met dodelijk afloop.
Wat is er nog voor nodig om het verbod op lachgas uiterlijk per 1 juli 2022 in te kunnen laten gaan?
De regering streeft er naar het verbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Tijdens de voorhangprocedure heeft uw Kamer verzocht geen onomkeerbare stappen te zetten in de voortgang van het Ontwerpbesluit om lachgas op lijst II bij de Opiumwet te plaatsen en de eigenlijke toepassingen van lachgas van het verbod uit te zonderen. Volgens goed gebruik betekent dit dat het traject stilligt in afwachting van de behandeling door uw Kamer. Tijdens de voorhangprocedure is een Verslag schriftelijk overleg aangekondigd. De vragen zijn 29 november 2021 ontvangen en 20 december 2021 vastgesteld.4 Uw Kamer heeft een nader Verslag schriftelijk overleg aangekondigd waarvan de beantwoording nu wordt voorbereid.
Met akkoord van uw Kamer zal het traject spoedig worden vervolgd. Volgens vaste procedure zal het ontwerpbesluit dan worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State en worden genotificeerd bij de Europese Commissie waarna over kan worden gegaan tot ondertekening en inwerkingtreding. In afwachting van de beoordeling van uw Kamer en gelet op de te volgen procedure is het echter niet mogelijk het verbod op 1 juli in werking te laten treden.
Welke (tussen)doelen voor wat betreft verkeersveiligheid wilt u op welke wijze binnen bereik brengen met de afspraken en middelen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»? Wat zijn uw prioriteiten daarbij?
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie van het lid Geurts om een tussendoelstelling te gaan hanteren om een halvering van aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen in 2030.5
Hiervoor is in januari jl. een ronde tafel georganiseerd met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wegbeheerders, kennispartners zoals SWOV en CROW en betrokken organisaties op het gebied van verkeersveiligheid zoals Veilig Verkeer Nederland (VVN), TeamAlert en ANWB. Met deze partijen wordt de komende periode geïnventariseerd welke maatregelen nodig zijn om de tussendoelstelling te behalen. De inzet is om deze maatregelen vervolgens ook door te laten rekenen op hun effect op de verkeersveiligheid. De resultaten worden met uw Kamer rond de zomer 2022 gedeeld.
Neemt u het veiliger maken van met name Rijks-N-wegen, zoals beschreven in het stappenplan2 ter uitvoering van de motie Grinwis/Stoffer3, snel ter hand nu in het coalitieakkoord de benodigde € 200 miljoen beschikbaar is gekomen voor het veiliger maken van de Rijks-N-wegen? Welke stappen bent u voornemens wanneer en hoe te zetten teneinde met name de (deels) te onveilig ingerichte N9, N14, N35, N36, N48, N50, N57, N59, N99 en N915 veiliger te maken?
Ja, dit jaar worden de nodige vervolgstappen in gang gezet om op basis van de beschikbare € 200 miljoen aan de slag te gaan met de verbetering van de verkeersveiligheid op de Rijks-N-wegen. Zoals gemeld in de brief van 14 januari jl.8, worden de komende tijd prioriteringsopties voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen nader uitgewerkt. Dit gebeurt in lijn met de uitgangspunten uit het door u genoemde Stappenplan9. Hierbij zijn drie aandachtsgebieden onderscheiden: (1) een veilige en vergevingsgezinde berminrichting; (2) het toepassen van fysieke rijrichtingscheiding en (3) het aanpakken van resterende knelpunten, zoals bijvoorbeeld gevaarlijke gelijkvloerse kruisingen met het onderliggend wegennet. De door u genoemde trajecten zijn daarbij in beeld binnen het aandachtsgebied «toepassen van fysieke rijrichtingscheiding» vanwege bestaande risicocijfers en verwachtte risico’s in de toekomst. Op basis van de uitwerking van prioriteringsopties, vindt besluitvorming plaats over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen. Er wordt naar gestreefd om in 2023 te starten met de uitvoering van de eerste maatregelen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
De wanpraktijken aan boord van vissersschepen op de Noordzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeedieren sterven gruweldood op «duurzame» vissersschepen in Noordzee»?1
Ja.
Klopt het dat de activiteiten, die te zien zijn op de beelden, zoals het bij vol bewustzijn opensnijden of het langzaam laten stikken van vissen en het afrukken van scharen van krabben om ze vervolgens in zee terug te gooien, standaardpraktijk zijn in de visserij en op grote schaal plaatsvinden? Zo nee, op basis van welke onderzoek baseert u dit?
Er is geen regelgeving met betrekking tot het doden van dieren in de visserij.
Dat laat onverlet dat het altijd het streven moet zijn op een respectvolle manier met levende wezens om te gaan. Vissen worden in de regel na de vangst aan boord verwerkt. Er is internationaal nog weinig onderzoek gedaan naar goede methoden om de verschillende vissoorten aan boord van vaartuigen te bedwelmen voordat ze worden gedood. Om hier verandering in te brengen is het initiatief genomen om onderzoek te doen naar de toepassing van geschikte methoden voorafgaand aan het doden van enkele zeevissoorten.
Kunt u aangeven op hoeveel schepen van de Nederlandse vloot vissen worden bedwelmd, alvorens ze worden gedood? En op hoeveel schepen van de Nederlandse vloot dat niet gebeurt?
Mij is bekend dat één vaartuig een systeem aan boord heeft met de bedoeling de vissen te bedwelmen voor het doden. De werking van dit systeem is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. De rest van de Nederlandse vloot gebruikt dat systeem niet.
Erkent u de urgentie van het bedwelmen van vissen voor de slacht, aangezien nu grote aantallen dieren dagelijks op pijnlijke wijze gedood worden?
Zoals eerder aangeven wordt in Nederland onderzoek gedaan naar een goede methode om enkele zeevissoorten te bedwelmen aan boord van vaartuigen. Dit is internationaal een geheel nieuw terrein van onderzoek en vergt zorgvuldigheid. In de brief aan uw Kamer van 22 november 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1354) heb ik uw Kamer geïnformeerd over vervolgstappen naar aanleiding van het WUR-onderzoek naar bedwelming, waarbij praktijktesten als optie worden meegenomen. Het betreft een Publiek Private Samenwerkingsproject «Stunning Fish at Sea» om het bedwelmen van de commercieel belangrijke soorten schol en tarbot, aan boord van een vissersvaartuig, te operationaliseren.
Het meest recente rapport over dit onderwerp treft uw Kamer aan onder de volgende link: https://doi.org/10.18174/563784.
In dit rapport zijn onder andere de specificaties weergegeven die zijn vastgesteld in het laboratorium voor het effectief bedwelmen van enkele zeevissoorten.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het laboratoriumonderzoek naar bedwelming van schol voor de slacht, dat de Wageningen University & Research (WUR) in opdracht van het Ministerie van LNV heeft uitgevoerd, maar waarvan de gegevens nooit openbaar zijn gemaakt? Kunt u dit onderzoek alsnog met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van motie Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1216), waarin wordt verzocht om er zorg voor te dragen dat bedwelming van meervallen voor de slacht gebruik wordt in viskwekerijen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik uw Kamer naar de brief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1253) waarin ik heb aangegeven dat 55% van de in Nederland gekweekte meervallen reeds met een bedwelmingsapparaat worden bedwelmd voor de slacht. Het grootste deel van de resterende bedrijven leveren de vissen levend aan de handel in binnen- en buitenland.
De sector is gewezen op de mogelijkheden om gebruik te maken van het financieel instrument MIA/VAMIL om een bedwelmingsapparaat aan te schaffen. Ik ben voor een gelijk speelveld in de EU door het stellen van regels op EU-niveau en ga geen nationale regels stellen voor het bedwelmen van meervallen.
Klopt het dat er al een gevalideerde methode voor de bedwelming van meervallen bestaat? Zo ja, bent u bereid om een nationale regeling op te stellen om de gebruiksklare systemen die zijn ontwikkeld voor het bedwelmen van meervallen te activeren, zoals nu al een nationale regeling en gebruiksklare systemen gelden voor paling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of de specificaties voor het bedwelmen van gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars al zijn vastgesteld en gevalideerd?
De specificaties voor het effectief bedwelmen van gekweekt tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars zijn reeds vastgesteld in het laboratorium. De viskweeksector is relatief klein. Zo is er bijvoorbeeld één bedrijf dat tarbot kweekt en één dat Yellowtail Kingfish kweekt. In Nederland worden geen tong en Nijltilapia gekweekt voor consumptie.
Ik wil daarom inzetten op de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven in afwachting van regels op EU-niveau.
Bedrijven kunnen voor het ontwikkelen van duurzamere gebruiksklare kweeksystemen met aandacht voor het bedwelmen van vissen, vanaf medio 2022 steun aanvragen uit het EU-fonds EMFAF.
Indien ze nog niet zijn vastgesteld, welke stappen dienen nog te worden doorlopen en per wanneer zal dit gebeuren? Kunt u dit per jaar uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe zullen de specificaties voor het bedwelmen van gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars worden omgezet in concrete en gebruiksklare systemen en per wanneer worden deze specificaties verplicht gesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u het inzicht dat het overboord gooien van ongeregistreerde bijvangst, zoals te zien op de beelden, tegen de afspraken van de aanlandplicht ingaat?
Niet alle bijvangst hoeft aan land gebracht te worden. Voor verschillende soorten gelden uitzonderingen of is de aanlandplicht niet van toepassing. Wel moet de bijvangst volledig geregistreerd worden in het visserijlogboek. Alhoewel de feitelijke overtreding van deze verplichting met traditioneel toezicht op zee niet kan worden vastgesteld, zijn er ernstige signalen over de naleving van deze registratieplicht. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hierover geïnformeerd, wat aanleiding is geweest voor een gesprek met de sectorvertegenwoordiging om te benadrukken dat het naleefgedrag voor het registreren van bijvangsten moet verbeteren. In het door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uitgegeven informatiebulletin Visserij van december 2021 zijn de vissers nogmaals gewezen op de noodzaak van een volledige en correcte registratie van bijvangsten in het elektronische visserijlogboek voor alle soorten, ook als die na de vangst worden teruggegooid in zee. In het project Fully Documented Fisheries,wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een systeem van automatische vangstregistratie. Hiermee zal de uitvoeringslast van de bemanning voor het sorteren en registreren van de volledige vangst sterk gereduceerd worden. Daarnaast ben ik nu ook bezig met een pilotproject omtrent cameratoezicht.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederlandse boten op open zee worden gecontroleerd op het naleven van de aanlandplicht? Hoe vaak (absolute cijfers en percentages) en op welke wijze vinden deze controles plaats: als controle van de papieren, als fysieke controle of als controle van bijvoorbeeld videobeelden? Hoeveel controles waren aangekondigd en hoeveel onaangekondigd?
Jaarlijks worden er op open zee circa 300 fysieke inspecties uitgevoerd. In 2020 en 2021 lag het aantal controles op zee lager als gevolg van COVID-19. Tijdens ieder controlemoment houdt de NVWA toezicht op verschillende voorschriften, waaronder die van de aanlandplicht. De inspecteur richt zich op het tijdig, volledig en correct bijhouden van de vangstregistratie in het elektronische visserijlogboek (ERS). Hierbij wordt gebruik gemaakt van conventioneel toezicht door het uitvoeren van fysieke controle op de aan boord aanwezige vangsten en de opgave hiervan in ERS. In verband met de veiligheid worden controles op zee kort voor het daadwerkelijk controlemoment en boarding van het vissersvaartuig aangekondigd.
Hoeveel kleinere boten, die onder de noemer «duurzame visserij» vallen volgens de EU, varen onder Nederlandse vlag op de Noordzee?
Over het exacte aantal vaartuigen dat vaart onder Nederlandse vlag wordt iedere vijf jaar gerapporteerd aan de Europese Commissie. De laatste rapportage is van 2020. De tabel met aantallen is bijgevoegd.
Totaal aantal vissersvaartuigen
833
Aantal vissersvaartuigen >15 m
457
Aantal vissersvaartuigen 12m – 15m
30
Aantal vissersvaartuigen 10m – 12m
37
Aantal vissersvaartuigen <10m
309
Hoe vaak zijn deze boten openlijk gecontroleerd op zee in 2019, 2020 en 2021? Kunt u dit per jaar uitgesplitsen?
De NVWA houdt geen specificatie bij van het aantal inspecties per lengtecategorie. Een controlemoment op zee en de selectie van een vaartuig wordt voorbereid op basis van een risicobeoordeling. In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de totaal uitgevoerde controles.
2019
296
2020
179
2021
188
Per jaar worden er binnen het totaal aantal vaartuigen circa 300 inspecties gerealiseerd. Dit aantal is over de jaren stabiel. Door COVID-19 is het aantal inspectiemomenten op zee in 2020 en 2021 lager dan gepland.
Bent u bereid om meer controles op de naleving van de aanlandplicht te laten plaatsvinden op Nederlandse boten op open zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De afgelopen jaren is gebleken dat het toezicht op de aanlandplicht bij inspecties aan boord niet effectief is. Dit is de reden waarom op Europees niveau gesproken wordt over de invoering van cameratoezicht. Ter voorbereiding op Europese politieke besluitvorming hierover zet ik in op het uitvoeren van een pilotproject om te bekijken op welke manier cameratoezicht effectief kan worden ingezet voor het toezicht op de aanlandplicht.
Het ontbreken van aandacht voor de Friese taal bij de introductie van bewindspersonen |
|
Tjeerd de Groot (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de cv’s van de nieuwe bewindspersonen in het Engels, Frans, Duits en Papiaments vertaald zullen worden, maar niet in het Fries?1 2
Nee. It ministearje fan Algemiene Saken lit de cv’s fan de bewâldspersoanen nei it beëdigjen fan in nij kabinet út it Nederlânsk wei oersette yn it Ingelsk, Frânsk en Dútsk. It is oan de yndividuele departeminten om de ôfwaging te meitsjen oft oersettingen yn oare talen winsklik binne. Foar dy ôfwaging is de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» liedend11.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen de nieuwe cv’s niet ook in het Fries te vertalen, terwijl dit een officiële rijkstaal is?
Kêst 2 fan de Wet gebrûk Fryske taal stelt dat de Fryske taal in offisjele taal is yn de provinsje Fryslân, neist de Nederlânske taal12. Op basis fan kêst 6 fan dy wet kin ik «foar ûnderdielen fan de sintrale oerheid wêrfan’t it wurkterrein him útstrekt oant de provinsje Fryslân of in part dêrfan, regels stelle oer it brûken fan de Fryske taal yn skriftlike stikken en yn it mûnlinge ferkear». Op grûn fan dat kêst hat myn foargonger de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» oanpast en dêryn de ynwenners fan de provinsje Fryslân opnommen as spesifike doelgroep.13 Foar in soad Frysktaligen is it Frysk de memmetaal en dat betsjut dat sy harren (mooglik) better útdrukke yn it Frysk. It kin dêrom wichtich wêze om beskate ynformaasje yn it Frysk oer te setten. De ynformaasje op de webside fan rijksoverheid.nl, wêrûnder de cv’s fan de nije bewâldspersoanen, is ynformearjend fan aard.
Kunt u toelichten waarom de wettelijke taken omtrent de Friese taal niet in het introductiedossier voor de bewindspersonen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn opgenomen?
It yntroduksjedossier foar de bewâldspersoanen fan Ynlânske Saken en Keninkryksrelaasjes bestiet út twa dielen, wêrfan’t it earste diel earder op de webside fan de Ryksoerheid pleatst is as it twadde diel. It earste diel befettet ûnder mear it ynwurkprogramma, útlis oer de organisaasje en eftergrûnynformaasje oer it ministearje. Yn it twadde diel wurdt yngien op de beliedsmêden fan myn ministearje. Yn dat diel is myn ferantwurdlikheid opnommen foar de erkende talen yn Nederlân.
Myn ferantwurdlikheid foar de Fryske taal komt fuort út de Wet gebrûk Fryske taal, dy’t bepaalt dat de Ryksoerheid en de provinsje Fryslân mienskiplike ferantwurdlikheid en soarchplicht hawwe foar de Fryske taal en kultuer. De «Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal» (NGT) jout my de ferantwurdlikheid om ynfolling te jaan oan it befoarderjen fan it brûken fan de NGT by iepenbiere taspraken fan it kabinet en yn it bestjoerlik en rjochtsferkear. Dêrneist bin ik út it Europeesk Hânfêst foar regionale talen fan minderheden wei en út it Ramtferdrach oangeande it beskermjen fan nasjonale minderheden wei ferantwurdlik foar it beskermjen fan de talen Nedersaksysk, Limboarchsk, Jiddysk, Romanesk en ek foar de Fryske taal.
Klopt het dat ook de website rijksoverheid.nl alleen beschikbaar is in het Nederlands, Engels, Papiaments en in de Nederlandse gebarentaal, maar niet in het Fries? Kunt u toelichten waarom hiervoor gekozen is?
Nee. De webside rijksoverheid.nl is yntegraal allinnich yn it Nederlânsk beskikber. Foar bûtenlânske doelgroepen bestiet de Ingelsktalige webside Government.nl. Myn ministearje is ferantwurdlik foar it behear fan de ynformaasje yn Papiamento en Papiamentu. Myn ministearje makket ek de ôfwaging oft ynformaasje yn dy talen oerset wurde moat, stiet noed foar de oersettingen en publisearret dy op it Papiamento- en Papiamentu-part fan rijksoverheid.nl, te witten Gobiernodireino.nl en Gobiernudireino.nl.
Op de webside rijksoverheid.nl binne ûnderskate dokuminten yn de Fryske taal beskikber, lykas «Wannear mei ik it Frysk brûke?», de side over de «Fryske taal»14 en de side oer de erkende talen yn Nederlân.15
Lykas by it antwurd op fraach 1 oanjûn is, is op basis fan kêst 6 fan de Wet gebrûk Fryske taal en kultuer de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» oanpast en binne dêr de ynwenners fan de provinsje Fryslân yn opnommen as spesifike doelgroep.16
Deelt u de mening dat het wenselijk en belangrijk is dat het Rijk voor belangrijke communicatie zoveel als mogelijk communiceert in alle officiële Nederlandse talen en dat bijvoorbeeld de cv’s en de website van de rijksoverheid daarmee ook in het Fries vertaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik fyn it wichtich om beskate ynformaasje fan de Ryksoerheid yn by wet erkende talen beskikber te stellen. Om dy reden is yn it ôfrûne jier de rjochtline «Vertaalbeleid Rijksoverheid» op dat ûnderdiel oanpast en is opnommen: «Foar in soad Frysktaligen is it Frysk de memmetaal. Dat betsjut dat, wis yn emosjonele of gefoelige situaasjes, sy harren better útdrukke yn it Frysk, mar ek better ynformaasje ferwurkje yn it Frysk. It kin dêrom sinfol wêze om beskate ynformaasje yn it Frysk oer te setten.» De ynformaasje op de webside fan rijksoverheid.nl, wêrûnder de cv’s fan de nije bewâldspersoanen, is ynformearjend fan aard.
Indien u het hier wel mee eens bent, kunt u toezeggen deze vertalingen alsnog beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Nederlands als in het Fries te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, fanwege it fersyk fan jo Keamer beantwurdzje ik de fragen yn de Nederlânske en de Fryske taal.
Nederland als belastingparadijs |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u heeft gezegd dat Nederland geen belastingparadijs is?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat van ’s-werelds 100 grootste bedrijven er 55 via Nederland belasting ontwijken?2
Klopt het dat het gaat om bedrijven zoals Walmart, Starbucks, Uber, Tesco, Pfizer, Telefonica, Nike, Crocs, Ikea, Apple en Google? Zo nee, om welke bedrijven gaat het dan?
Klopt het dus dat Nederland voor multinationals wel degelijk een belastingparadijs is?
Waarom zouden deze multinationals anders zo extreem oververtegenwoordigd zijn in Nederland?
Ik hecht eraan te benadrukken dat Nederland een sterk ondernemingsklimaat heeft. Het Nederlands ondernemingsklimaat scoort over het algemeen bijvoorbeeld zeer goed in internationale rankings.6 Bedrijven kunnen daarom in Nederland een vestiging hebben voor het uitoefenen van reële economische activiteiten. Het kan ook zijn dat bedrijven zich in Nederland om niet-fiscale redenen vestigen zonder dat hier noodzakelijkerwijs productie- of andere fysieke activiteiten plaatsvinden. In het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen7 wordt bijvoorbeeld gewezen op de goede juridische infrastructuur, de mogelijkheden om de rechtsvorm van een onderneming flexibel in te vullen en de door Nederland gesloten investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) die ervoor zorgen dat investeerders in Nederland en in het buitenland minder risico lopen.
Klopt het deze 55 bedrijven in hun Nederlandse vennootschappen 774 miljard euro aan bezittingen hebben staan? Zo nee, hoeveel dan? Zo ja, waarom hebben zij hier zo extreem veel bezittingen? Welk doel dient dit?
Er is geen overzicht beschikbaar van de bezittingen van de genoemde 55 bedrijven in hun Nederlandse vennootschappen.
In algemene zin is duidelijk dat de bezittingen van in ieder geval de zogenoemde doorstroomvennootschappen in Nederland zeer omvangrijk zijn. Volgens het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen8 is de balansomvang van deze vennootschappen meer dan € 4.000 miljard. Het grote bedrag aan buitenlandse investeringen kan met een veelheid van factoren te maken hebben. In dit verband wijst de Commissie Doorstroomvennootschappen op zowel fiscale als niet-fiscale factoren, waaronder het uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de onafhankelijke en efficiënte rechtspleging in Nederland. Zie in dit verband ook het laatste deel van het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze bedrijven veelal de rechtsvorm van een coöperatie hebben en er over uitgekeerde dividenden geen dividendbelasting of bronbelasting wordt betaald?
In een Kamerbrief uit 2016 is een analyse van de ontwikkeling van het gebruik van de coöperatie als rechtsvorm opgenomen.9 Tot de wetswijziging die houdster coöperaties inhoudingsplichtig maakte werd veelvuldig gebruik gemaakt van een Nederlandse coöperatie in internationale structuren. Van oudsher was de coöperatie niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.10 Dat gold ook voor coöperaties die niet voor hun oorspronkelijke doel werden gebruikt, maar als houdstercoöperatie werden ingezet in internationale structuren om onder de heffing van dividendbelasting uit te komen. In 2018 is de wetgeving op dit punt aangepast.11 Sindsdien zijn gerechtigden met een kwalificerend lidmaatschapsrecht in een in Nederland gevestigde houdstercoöperatie onderworpen aan de dividendbelasting. Deze houdstercoöperaties zijn dus vanaf 1 januari 2018 inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting. Het kabinet onderschrijft nog steeds dit onderscheid in de dividendbelasting tussen houdstercoöperaties en niet-houdstercoöperaties en ziet geen reden om de dividendbelasting op dit punt aan te passen. Uitgangspunt is namelijk (nog steeds) dat het reële coöperatieve bedrijfsleven (zoals bijvoorbeeld zuivelcoöperaties) niet moet worden geraakt.12
Om te voorkomen dat Nederland wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen heeft het vorige kabinet een bronbelasting ingevoerd. Als gevolg daarvan worden stromen vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties zoveel mogelijk aan banden gelegd. Alle coöperaties zijn onderworpen aan die bronbelasting. De bronbelasting op renten en royalty’s die sinds 2021 wordt geheven en de aanvullende bronbelasting op dividenden – die per 1 januari 2024 in werking treedt – kennen het onderscheid tussen de niet-houdstercoöperaties en houdstercoöperaties dus niet. Elke coöperatie die binnen concernverband een rentebetaling, royaltybetaling of, vanaf 1 januari 2024, een winstuitkering doet aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie of in een niet-coöperatieve jurisdictie dient bronbelasting in te houden. Er is dan ook geen reden om de bronbelasting aan te passen.
Deelt u de mening dat deze omissie dient te worden gerepareerd en er wel dividendbelasting of bronbelasting dient te worden betaald?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het tegengaan van brievenbusfirma’s die in Nederland zijn gevestigd met (mede) als doel het ontwijken van belasting?
Het vorige kabinet heeft veel maatregelen genomen die ongewenste doorstroom in Nederland tegengaan. Het kabinet heeft ook op nationaal niveau maatregelen genomen om te voorkomen dat Nederland gebruikt wordt voor doorstroomactiviteiten. Zo heeft het vorige kabinet onder meer een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. Deze bronbelasting zorgt ervoor dat Nederland sinds begin 2021 25% bronbelasting heft op renten en royalty’s vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties (en in misbruiksituaties). Vanaf 2022 is dit conform de verhoging in de vennootschapsbelasting 25,8%. Het kabinet verwacht dat door deze maatregel ook de rente- en royaltystromen die via doorstroomvennootschappen naar laagbelastende landen stromen nagenoeg zullen verdwijnen. Het CPB onderschrijft deze conclusie13. Bovendien heeft uw Kamer op 30 september jl. het wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden aangenomen.14 Door deze wet worden vanaf 2024 ook dividendstromen belast die onder de bestaande wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties. Daarnaast voorkomt de invoering van de Principal Purpose Test (PPT) dat van het uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt. Als het verkrijgen van verdragsvoordelen een van de voornaamste doelen is van een structuur of transactie, dan voorkomt de PPT dat een verdragspartner van Nederland wordt beperkt in de heffingsbevoegdheid. Ongewenste doorstroomstructuren worden hierdoor beperkt. Het kabinet zal de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zo goed mogelijk monitoren en hierover aan uw Kamer rapporteren15.
Ook op internationaal niveau worden belangrijke stappen gezet om onwenselijk gebruik van doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Naast de herziening van het internationale belastingsysteem (pijler 1 & 2) heeft de Europese Commissie recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via doorstroomvennootschappen tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven.
Hoeveel geld stroomt er door Nederland met als doel een eindheffing te vinden in een land met een laag belastingtarief? Klopt het dat tot voor kort een bedrag van 4000 miljard euro in dit kader werd genoemd?
Relevant voor de belastingheffing zijn in dit verband niet de balanstotalen, maar de inkomensstromen, bestaande uit renten, royalty’s en dividenden. Uit het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen16 blijkt dat in de periode 2015–2019 in totaal jaarlijks circa € 170 miljard door doorstroomvennootschappen in Nederland stroomde. Daarvan stroomde naar schatting € 30 miljard naar laagbelastende jurisdicties. Door de conditionele bronbelasting zal deze laatstgenoemde stroom naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg verdwijnen.
Hoeveel belasting is er inmiddels geheven middels de nieuwe wetgeving op bronbelasting op dividenden, royalties en rentes?
Het is op dit moment nog niet bekend hoeveel belasting er is geheven op basis van de Wet bronbelasting 2021. De bronbelasting op renten en royalty’s is op 1 januari 2021 in werking getreden. De aangiften over het jaar 2021 moeten binnen een maand na afloop van dit jaar zijn ingediend. Voor het jaar 2021 moeten de aangiften dus uiterlijk op 31 januari 2022 zijn ingediend bij de Belastingdienst. De bronbelasting op dividenden treedt in werking op 1 januari 2024. Er is om deze reden nog geen bronbelasting op dividenden geheven. Aangezien het doel van de wetgeving is om te voorkomen dat Nederland nog langer als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties wordt gebruikt, is overigens ook de verwachting dat er geen substantiële belasting geheven wordt op basis van deze wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat u ooit zelf betrokken was bij het opzetten van of adviseren over een constructie die tot doel had belasting (legaal of illegaal) te ontwijken? Zo nee, waarbij was u precies betrokken? Hoeveel belastinginkomsten is de Staat hierdoor misgelopen?
Ik heb gedurende mijn carrière altijd gepleit voor het belang van maatschappelijke verantwoordelijkheid bij belastingadviseurs. Hierbij heb ik nooit advies gegeven dat ik zowel volgens de letter als de geest van de wet niet kon verantwoorden. Als Staatssecretaris zal ik mij inzetten om het gesprek en concrete acties op thema’s als ethisch handelen van belastingadviseurs en bedrijven verder te brengen. Tegen die achtergrond kan worden gedacht aan een Tax Governance Code.
Kent u de uitdrukking «ik takes a thief to catch a thief»?
Tijdens mijn carrière als belastingadviseur heb ik ervaren hoe de wet kan achterlopen op veranderende maatschappelijke opvattingen. Ik zie het als mijn taak als Staatssecretaris om belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan.
Herkent u zich in deze uitdrukking? Op welke manier kunt u uw fiscale kennis inzetten om belastingontwijking en belastingontduiking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Aantal startende ondernemers 'nog steeds erg hoog'' |
|
Romke de Jong (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal startende ondernemers «nog steeds erg hoog»»?1
Ja.
Klopt het dat ook personen die onder Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of curatele staan zich als ondernemer kunnen inschrijven bij de Kamer van Koophandel?
Ja. Iedereen kan in beginsel een onderneming starten en wanneer dit gebeurt, dient de onderneming te worden ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Het is echter niet de bedoeling dat een schuldenaar buiten de bewindvoerder of de rechter-commissaris om als ondernemer start. Een schuldsanering is gericht op liquidatie van het vermogen en vereffening van de schulden en het zonder instemming inschrijven als ondernemer past daar niet bij.
Voor personen die onder beschermingsbewind staan, is het moeilijk om te starten als ondernemer, omdat de bewindvoerder de administratie en het beheer heeft.
Anders dan bij schuldsanering en onderbewindstelling leidt onder curatelestelling tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Voor het verrichten van rechtshandelingen is toestemming nodig van zijn curator. Indien er toch een onderneming wordt gestart zonder toestemming, dan zal de curator de nietigheid inroepen van alle daarop betrekking hebbende rechtshandelingen.
Hoeveel gevallen zijn er bekend van personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele stonden en zich zonder toestemming van de bewindvoerder inschreven bij de Kamer van Koophandel?
Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden, noch voor de schuldsaneringsprocedure, noch voor het beschermingsbewind of de curatele.
Bij de Kamer van Koophandel zijn een paar gevallen bekend waarbij een bewindvoerder melding heeft gedaan van een ondernemer die zich ondanks het bestaan van een onder Wsnp-bewindvoering, beschermingsbewind of ondercuratelestelling heeft ingeschreven.
Op welke wijze controleert de Kamer van Koophandel of personen die zich inschrijven onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele staat?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave.
Wanneer de aangever aan de balie zodanig warrig of onsamenhangend overkomt dat er bij de medewerker van de Kamer van Koophandel twijfel ontstaat aan de bevoegdheid tot opgave, zal door de Kamer van Koophandel nader onderzoek worden gedaan. In voorkomende gevallen wordt dan ook het Centraal curatele- en bewindregister gecontroleerd. Indien blijkt dat er sprake is van een Wsnp-bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling zal de Kamer van Koophandel verzoeken om bewijs van de toestemming van de bewindvoerder of de curator.
De bewindvoerder en de curator zijn verplicht een onder bewindstelling en een onder curatelestelling van een ondernemer ter registratie aan het Handelsregister op te geven.
Als dit niet wordt gecontroleerd, waarom niet?
De Kamer van Koophandel krijgt, mede in verhouding tot het jaarlijks grote aantal inschrijvingen dat in het Handelsregister wordt verwerkt, relatief weinig signalen dat een onderneming zonder medeweten van de curator of bewindvoerder is ingeschreven.
Een controle van het Centraal curatele- en bewindregister (en ook het Centraal Insolventieregister) is ook niet sluitend, omdat niet alle relevante gegevens daarin zijn opgenomen. Zo zijn beschermingsbewinden die voor 1 januari 2014 zijn uitgesproken meestal niet openbaar, tenzij de rechter anders heeft beslist.
Bent u van mening dat personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan extra voorlichting zouden moeten krijgen over de kosten en risico’s die zijn verbonden aan het starten van een onderneming en dat een controle op het Inzage Centraal Curatele- en bewindregister daarom gewenst is?
In een reeds geplande actualisatie van de voorlichting rondom het starten van een bedrijf en schulden zal de Kamer van Koophandel de situatie van personen in een financieel kwetsbare positie, zoals de situatie van een (WSNP-)bewindvoering, schuldenbewind of een ondercuratelestelling meenemen.
Vanuit de context van de desbetreffende regimes (te weten de WSNP, de onder bewindstelling of de onder curatele stelling) worden de desbetreffende personen door de rechter-commissaris, de Wsnp-bewindvoerder, de bewindvoerder of curator al gewezen dan wel geïnformeerd over welke rechten, bevoegdheden en/of verplichtingen ze hebben. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Welke voorlichting wordt er momenteel gegeven aan personen die zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en in hoeverre wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan personen in een financieel kwetsbare positie?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel kwijt te schelden voor personen in een financieel kwetsbare positie, zoals personen die onder WSNP-bewindvoering, schuldenbewind of curatele bewind staan?
Iemand die in een schuldsaneringsregime zit en zelf kosten maakt voor een inschrijving, gaat gedurende die procedure een nieuwe schuld aan en die zal moeten worden voldaan vanuit het vrij te laten bedrag. De vordering kan namelijk niet ten koste gaan van de boedel die bestaat om de oude (bestaande) schuldeisers uit te voldoen. Het is aan de bewindvoerder om te bepalen of deze nieuwe schuld naar verwachting kan worden afgelost gedurende de looptijd of dat het een bovenmatige schuld is.
Voor een curatele geldt dat dit leidt tot handelingsonbekwaamheid van de onder curatele gestelde. Op grond van artikel 3:32 van het Burgerlijk Wetboek is een rechtshandeling van een onbekwame vernietigbaar. Voor beschermingsbewind geldt dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een rechtshandeling, die ondanks het bewind door de onder bewind gestelde is verricht, aan de wederpartij kan tegenwerpen als deze wederpartij het bewind kende of behoorde te kennen.
Hoewel de Handelsregisterregelgeving geen expliciete bepaling kent voor kwijtschelding van gemaakte inschrijfkosten, kan de Kamer van Koophandel bij een Wsnp-traject of (een niet kenbaar) beschermingsbewind, in overleg met de bewindvoerder, bezien wat de mogelijkheden zijn. De Kamer van Koophandel zal in zo’n geval oog hebben voor de menselijke maat.
Mag de Kamer van Koophandel doorverwijzen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening als de inschrijvingskosten over een lange periode niet zijn voldaan?
Op dit moment verstrekken schuldeisers betalingsachterstanden met betrekking tot huur, energie, drinkwater en zorgverzekering aan de gemeente. Extra signalen zijn zinvol als daarmee mensen met schulden beter en eerder kunnen worden bereikt door de schuldhulpverlening. Om dat te toetsen heeft de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een experimenteerbepaling. Op 1 januari 2022 is een aantal gemeenten experimenten gestart met vroegsignalering van hypotheekachterstanden en gemeentelijke belastingschulden.
Betalingsachterstanden van inschrijvingskosten in het Handelsregister vallen thans niet onder deze experimenteerbepaling en de Kamer van Koophandel mag dan ook geen signalen van betalingsachterstanden verstrekken aan de gemeentelijke schuldhulpverlening. De Kamer van Koophandel wijst ondernemers wel op de mogelijkheden van schuldhulpverlening bij de gemeente.
Schuldeisers en gemeenten kunnen voorstellen voor nieuwe experimenten doen. Op voorhand lijkt een experiment met de Kamer van Koophandel niet kansrijk, omdat het om een relatief klein bedrag gaat en een beperkte doelgroep (ondernemers met schulden).
De jaarlijkse bijdrage aan de Kamer van Koophandel is afgeschaft in 2013. De enige vergoeding die een onderneming thans in verband met zijn inschrijving is verschuldigd, is de eenmalige inschrijfvergoeding van € 51,95.
Zo nee, hoe staat u er tegenover dit toe te voegen aan de wet Vroegsignalering gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede en Schulden?
Ja.
Mogelijke belangenverstrengeling bij de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sluiting kinderhartchirurgie UMCG achterkamertjespolitiek»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op deze beschuldiging van belangenverstrengeling?
Van belangenverstrengeling is geen sprake en ik werp deze beschuldiging verre van mij. De voormalig Minister van VWS heeft op basis van diverse adviezen, rapporten en gevoerde gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Zo zijn op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met de voorzitters van de Raden van Bestuur van de betrokken universitaire medische centra, de wetenschappelijke verenigingen van zorgprofessionals, namelijk de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (VenVN) en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NNVA), patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Daarnaast heeft de voormalig Minister van VWS gesproken met de voorzitter en leden van de visiewerkgroep «Zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen» (ZPAH) en de voorzitters van de NVK, NVT en de NVVC, de voorzitters van de patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de IGJ.
Ik ben op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Zijn er voor uw aanstelling als Minister op politiek niveau gesprekken gevoerd over de concentratie van zorg en in het bijzonder de concentratie van de kinderhartchirurgie? Zo ja, zijn daar notulen van en wilt u die openbaar maken?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Klopt het dat er eerst een plan lag voor het openhouden van drie centra voor kinderhartchirurgie en wel in Leiden/Amsterdam, Rotterdam en Groningen, waar uw eigen handtekening onder staat?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de voormalig Minister van VWS op basis diverse adviezen, rapporten en gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Eén van deze documenten betreft een plan op initiatief van het Academisch Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen (ACAHA), het Centrum Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam – Leiden (CAHAL), en het Universitair Medisch Centrum Groningen – Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen (UMCG-CCH) voor de toekomst van de congenitale hartzorg binnen Nederland.
De voormalig Minister heeft niet voor dit plan gekozen omdat dit plan niet werd gedragen door alle betrokken universitaire medische centra. Ook voldeed het plan inhoudelijk niet aan de randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg. Drie centra zullen niet voor patiënten in alle leeftijdscategorieën kunnen voldoen aan de volumenormen uit kwaliteitsrichtlijnen, met name bij de meest kwetsbare groep van de neonaten tot 30 dagen. Dit heeft de inspectie in haar advies ook geconstateerd en op grond daarvan geadviseerd om de interventies te concentreren in twee interventiecentra.
Klopt het dat ten tijde van dit plan het UMC Utrecht niet voldeed aan de kwaliteitscriteria en wat was het standpunt van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover?
Dit is niet juist. De inspectie heeft bij de toenmalig Minister bevestigd dat de kwaliteit van de zorg in alle vier de centra goed is, dus ook in UMC Utrecht. Dit blijkt ook uit de kwaliteitsregistraties van de beroepsgroep.
Wat is er in de tussentijd gebeurd dat u van standpunt bent veranderd?
Ook in mijn bestuursfunctie als voorzitter van het Erasmus MC was ik nadrukkelijk voorstander van het concentreren van de hartinterventies bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Mijn standpunt is hierin niet gewijzigd. Wel heb ik destijds vanuit een andere rol en een andere positie een andere afweging gemaakt over de vraag hoe de concentratie van zorg vorm zou moeten krijgen. In mijn huidige functie als Minister van VWS heb ik een bredere verantwoordelijk om vanuit een landelijk perspectief keuzes te maken over de inrichting van de zorg voor alle inwoners van Nederland. Vanuit dit perspectief ondersteun ik het besluit van mijn ambtsvoorganger om de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij twee interventiecentra. Ik ben ervan overtuigd dat dit nodig is om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst in Nederland te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk. De discussie over verdere concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen kent een lange geschiedenis en loopt al sinds het begin van de jaren ’90.
Er zijn vele adviezen en rapporten geschreven door de Gezondheidsraad, wetenschappelijke commissies en de inspectie. De rode draad in al deze adviezen is dat deze zorg verder geconcentreerd zou moeten worden. In het veld is er een brede consensus dat er een verandering in de inrichting van deze zorg noodzakelijk is. De voormalig Minister van VWS heeft de umc’s meermalen gevraagd met een gezamenlijk gedragen voorstel te komen. Helaas is dit niet gelukt. Het is ook een ingewikkelde vraag, omdat er voor ieder centrum personele, organisatorische en financiële gevolgen aan verbonden zijn voor zowel de organisatie als de zorgprofessionals. Gezien de onrust in het veld en het ontbreken van consensus over het toekomstperspectief, heeft de voormalig Minister van VWS deze afweging gemaakt over de toekomstige organisatie van de hartinterventies in Nederland. Concentratie betekent onherroepelijk dat sommige umc’s deze zorgfunctie in de toekomst niet meer zullen bieden. Ik begrijp dat dit voor alle betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals, maar vooral ook voor patiënten en hun families een ingrijpende beslissing is. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter onontkoombaar. Zoals al eerder aangegeven is dit besluit geen eindpunt, maar de start van een fase waarin we met elkaar de kwaliteit van deze zorg naar een hoger plan tillen. Ik zal de partijen hier ondersteuning in bieden waar dat nodig en wenselijk is.
Heeft u de overlevingskansen van jonge drenkelingen meegewogen in uw besluit om de kinderhartchirurgie in Groningen te sluiten?
Voorop staat dat spoedzorg in alle regio’s gewaarborgd moet zijn. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de regio Groningen. De centra die niet zijn aangewezen als interventiecentrum blijven (kinder-)cardiologische zorg bieden en blijven dus beschikbaar voor diagnostiek, controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang.
Wat betreft de overlevingskansen van (jonge) drenkelingen geldt dat dit niet afhankelijk is van de aanwezigheid van kinderhartchirurgie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het meest bepalend voor de overlevingskansen is de vroegtijdige reanimatie van de patiënt buiten het ziekenhuis. Er zijn situaties dat een speciale hart-longmachine (extracorporale cardiopulmonale membraanoxygenatie of ECMO) moet worden ingezet. De inzet van een kinderhartchirurg is hierbij niet nodig. Er zijn weliswaar umc’s die de ECMO door een kinderhartchirurg laten aansluiten via het openen van de borstkas, maar in andere centra vindt aansluiting van de machine plaats op de bloedvaten in de hals of in de lies. Deze handeling kan na training door elke kinderchirurg uitgevoerd worden. Wel vraagt het mogelijk een verandering in de huidige werkwijze in de praktijk. Zoals gezegd zijn dit belangrijke aandachtspunten in de transitie.
Vindt u het verantwoord dat met de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen ook de opgebouwde expertise voor heel Noord-Nederland verdwijnt, aangezien het immers logisch is dat de specialisten naar elders zullen vertrekken?
Ik wil nog eens benadrukken dat het hier alleen gaat om de concentratie van de interventies, oftewel de hartoperaties en hartkatheterisaties. Een groot deel van de zorg kan nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden.
Het stoppen met interventies hoeft niet te betekenen dat kindercardiologen vertrekken. Het kinderhartcentrum in de regio kan blijven bestaan, maar voert alleen geen hartinterventies meer uit. Kinderen kunnen voor de diagnose, de controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang nog steeds terecht in het kinderhartcentrum in de eigen regio. Patiënten met een aangeboren hartafwijking en hun familie hebben een langdurige en intensieve band met hun kindercardioloog. Die blijft behouden. Enkel voor hartoperaties en katheterisaties (interventies) zullen patiënten soms verder moeten reizen naar centra met kinderhartchirurgie. Als de patiënt na de operatie stabiel is, dan kan vaak het volgende deel van het herstel na de operatie in het eigen ziekenhuis plaatsvinden.
De aanrijtijden van ambulances in Gelderland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht over ambulances die onveranderd vaak te laat zijn in Zaltbommel1 en kent u ook de signalen vanuit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat nog steeds de norm van 15 minuten aanrijtijd voor ambulances in delen van Gelderland niet wordt gehaald?2 Zo ja, welke acties zijn genomen om de aanrijtijden in de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid te verbeteren?
Ja, ik ken dit bericht. De streefnorm3 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt echter voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Voor Gelderland-Zuid was dit in 2020 inderdaad niet het geval. Uw Kamer is in september per brief4 geïnformeerd over de constatering van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat in 2020 slechts 6 van de 25 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) aan deze streefnorm van 95% voldeden of deze benaderden, met daarbij nadere uitleg over de oorzaken hiervoor. In deze brief werd daarbij de belangrijke kanttekening geplaatst dat de streefnorm weliswaar niet overal werd gehaald, maar dat er volgens zowel de zorgverzekeraars als de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op basis van de bij hen beschikbare informatie geen aanwijzingen zijn dat dit tot een risico heeft geleid voor de toegankelijkheid of kwaliteit van zorg.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Veiligheidsregio op vragen uit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat er extra middelen nodig zijn om de aanrijtijden te verkorten?3
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per Regionale Ambulance Voorziening (RAV) in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen. Het referentiekader vormt de basis van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en RAV. De NZa en de IGJ houden respectievelijk toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit van zorg, waarbij de streefnorm één van de factoren is waar zij hun toezicht op baseren. Of extra middelen noodzakelijk en effectief zijn in het kader van de zorgplicht en kwaliteit van zorg is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder.
Bent u bereid om voor die extra middelen te gaan zorgen of op een andere manier tot een oplossing te komen voor de aanrijtijdenproblematiek van ambulances in Gelderland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de motie Ploumen en Geleijnse uit 2019 waarin al werd geconstateerd dat toentertijd slechts drie van de 24 regio’s de toen wettelijke 15-minutennorm haalden?4
Ja.
Wat heeft de invoering van de nieuwe Regeling ambulancezorgvoorzieningen betekent voor de 15-minutennorm in heel Nederland?
De (streef)norm van 15 minuten was al opgenomen in de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg. De vervanging hiervan door de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen heeft als zodanig geen effect op de realisatie van deze streefnorm.
Hoe wordt er nu gepresteerd in de 24 regio’s als het gaat om de 15-minutennorm? Kunt u de meest recente cijfers geven?
Ambulancezorg Nederland publiceert jaarlijks op hun website de landelijke en regionale cijfers van de 25 RAV-regio’s in het Sectorkompas.7
Welke verantwoordelijkheid draagt u bij het realiseren van korte aanrijtijden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Verhoudt uw streven om de zorg te centraliseren zich wel tot het realiseren van korte aanrijtijden in heel Nederland? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat de aanrijtijden binnen de wettelijke norm blijven als de spoedeisende hulp verder weg komt te liggen?
De streefnorm voor ambulancezorg luidt: de RAV streeft er naar dat in de veiligheidsregio binnen 15 minuten responstijd 95% van de inzetten met A1-urgentie ter plaatse is.8 Deze streefwaarde heeft betrekking op de rit van de standplaats naar de plaats waar de patiënt is, niet op het vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis. Voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen geldt de 45-minutennorm. Dit is echter geen prestatienorm voor RAV’s, maar een norm op basis waarvan de bereikbaarheid van een spoedeisende hulp wordt berekend.
(burger)slachtoffers als gevolg van Nederlandse bijdrage aan bombardement. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van de Amerikaanse Airpower Statistics, periode 2014–2021, dat een gedetailleerd overzicht is van alle acties van de Amerikaanse luchtmacht in Afghanistan, Irak en Syrië?1 Bent u bereid om een maandoverzicht vanaf 2014 aan de Kamer te sturen over de wapeninzet van de Nederlandse luchtmacht tegen ISIS in Irak en Syrië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 24 maart 2020 heeft het Ministerie van Defensie reeds met terugwerkende kracht een overzicht gepubliceerd van de wekelijkse inzet van Nederlandse F-16’s in de anti-ISIS coalitie in de eerste inzetperiode, tussen 2014 en 2016.2 Dit betreft het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet, op het detailniveau zoals dit werd geregistreerd gedurende de tweede inzetperiode in 2018. Het totaaloverzicht tussen 2014 en 2018 is sindsdien te vinden op defensie.nl.3 De Kamer is hierover op dezelfde dag geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707).
Bent u bereid in dit overzicht op te nemen in welk land de 606 bijdragen in het kader van de Nederlandse bijdrage van de Processing Exploitation & Dissemination (PED)-capaciteit aan CENTCOM zijn uitgevoerd?
Zoals aangegeven is de PED-capaciteit5 in totaal 606 keer ingezet, verdeeld over de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en de NAVO Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan.
Van deze 606 keer inzet zijn 197 opdrachten weliswaar aangenomen maar uiteindelijk niet uitgevoerd. Dit was bijvoorbeeld te wijten aan slechte weersomstandigheden waardoor het zicht werd belemmerd, wijzigingen in de opdrachten waardoor de uitvoering kwam te vervallen of technische problemen met de systemen (drones en/of ontvangstapparatuur). Aangezien de PED-cel voor dergelijke, uiteindelijk niet uitgevoerde opdrachten wel voorbereidende activiteiten ontplooide, is dit tevens onder inzet gerekend, ondanks dat de PED-cel in deze gevallen dus geen product opleverde.
Van de overige 409 keer inzet heeft 182 keer inzet plaatsgevonden binnen OIR en 227 keer binnen RSM. In twintig gevallen (zes keer in OIR en veertien keer in RSM) kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet.
Kunt u aangeven hoe vaak «sporadisch» precies is in uw antwoord dat «al tijdens een live beeldanalyse van de PED-cel» besloten werd tot wapeninzet?2
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke noemer zijn de voorvallen opgenomen die niet op de lijst vancredible noch van de noncredible reports zijn opgenomen?3 Om hoeveel gevallen gaat het daarbij?
De Kamer is reeds geïnformeerd dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. Twee van de vier gevallen vormden voor CENTCOM geen aanleiding voor onderzoek. Daarom is hier geen sprake van een «noemer» maar is de Kamer feitelijk geïnformeerd over de resultaten van het OM-onderzoek naar deze gevallen. Dit gebeurde voor het eerst in het openbaar op 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), en o.a. op 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Waarom bent u bereid media en ngo’s informatie te geven die u aan de Kamer onthoudt? Bent u bereid deze informatie óók aan de Kamer te geven? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Conform de afspraken die daarover met de Kamer zijn gemaakt7 wordt de Kamer altijd proactief geïnformeerd mocht Defensie in de toekomst besluiten tot het openen van een onderzoek naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet.
Sinds begin 2020 heeft het ministerie tweemaal vragen ontvangen van media en ngo’s over eventuele Nederlandse betrokkenheid bij wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. In beide gevallen is geantwoord dat, voor zover bij het ministerie bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid. Deze vragen vormden derhalve geen aanleiding tot het openen van een nieuw onderzoek door Defensie. Dit is in lijn met de informatiepositie van de Kamer, namelijk dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Deelt u de conclusie dat mede op basis van Nederlandse inlichtingen luchtaanvallen uitgevoerd kunnen zijn die ten minste op gespannen voet staan met de regels van het oorlogsrecht?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het aangehaalde artikel lijkt te zien op de inzet van Amerikaanse strijdkrachten in het kader van de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat tijdens het presidentschap van Donald Trump Afghanen zijn gebombardeerd omdat zij een walkietalkie gebruikten of er enkel een bij zich droegen? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland betrokken is geraakt, via de PED-capaciteit, bij dergelijke luchtaanvallen op Afghanen met een walkietalkie?
Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd.
Kunt u bevestigen dat in de oorlog tegen IS huizen werden gebombardeerd als daar meerdere auto’s geparkeerd stonden? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse onderzoeksjournalist dat derules of engagementmaximaal werden opgerekt in Afghanistan?5 Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten sinds 2014 Nederland de Rules of Engagement heeft aangepast?6
Nederlandse eenheden traden in Afghanistan op onder de rules of engagement die door de NAVO waren vastgesteld voor de operatie RSM. De aangehaalde verwijzing naar Nederlandse rules of engagement ziet op de operatie OIR in Irak.
Het aangehaalde artikel lijkt te zien op het optreden van Amerikaanse strijdkrachten in de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Over de toepassing van de Amerikaanse rules of engagement in die operatie kan het kabinet geen uitspraken doen. Nederland heeft niet deelgenomen aan operatie Freedom Sentinel.
Het bericht ‘Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine»?1
Ja.
Klopt het dat ambtenaren die niet gevaccineerd zijn hun vakantie- of ATV-dagen dan wel hun overuren moeten inzetten als zij verplicht in quarantaine gaan? Is dit een voorgenomen maatregel of is deze maatregel reeds van kracht?
Hoewel er aanvankelijk sprake van leek te zijn dat ongevaccineerde ambtenaren hun vakantie- of ATV, dan wel overuren moesten inzetten als zij in quarantaine zouden moeten, heeft Minister Oduber van Toerisme en Volksgezondheid aangegeven dat het genoemde beleid niet aan de orde is en dat ongevaccineerde ambtenaren worden doorbetaald tijdens hun quarantaineperiode.
Vindt u het ook onacceptabel om ambtenaren in hun basisbehoeften en arbeidsvoorwaarden aan te tasten omdat zij niet gevaccineerd zijn, terwijl zij juist de regels willen naleven en gevaccineerden bovendien ook het virus kunnen verspreiden? Kunt u aangeven hoe deze maatregel juridisch te rechtvaardigen is, gelet op de huidige kennis van (de verspreiding van) het virus?
Het is aan Aruba zelf om mitigerende maatregelen te nemen om COVID-19 te bestrijden, passend binnen de juridische kaders. Er zijn verschillende OMT-adviezen opgesteld om de bestuurders in de Caribische delen van het Koninkrijk te ondersteunen bij het bepalen van deze maatregelen.
Bent u van mening dat het creëren van een dergelijke tweederangs status van ambtenaren niet past binnen de verantwoordelijkheden die de landen van het Koninkrijk hebben en de minimumnormen die zij daarbij in acht moeten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in contact te treden met de verantwoordelijke bewindslieden van Aruba om hen te bewegen af te zien van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden» waarin staat beschreven dat de Nederlandse politie met proefproject Athene op grote schaal onrechtmatig data verzamelde van asielzoekers?1
Ja.
Hoe reageert u op de stelling van criminoloog Maarten Bolhuis in het artikel dat Athene het risico van etnisch profileren in de hand werkte omdat er voor het daadwerkelijk analyseren van al deze data risico-indicatoren ontwikkeld dienen te worden?
Het project Athene is destijds gestart met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van terrorisme en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig gecontroleerd. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle bij bijvoorbeeld «verdachte informatie» besloten of een volledige uitlezing gewenst is. In deze specifieke kwestie werd als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of beelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel en -smokkel doen vermoeden. Etniciteit werd niet gebruikt als risico-indicator. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het project niet alleen privacy van asielzoekers op grote schaal heeft geschonden, maar daarnaast ook uiterst inefficiënt is in het opsporen van potentiële misdadigers en terroristen? En bent u het eens dat dit soort dataverzamelingsprojecten bij asielzoekers te allen tijden voorkomen moeten worden? Kunt u dit verder toelichten?
Het is van belang dat de politie de data die zijn vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het identificatie- en registratieproces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is echter niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.2 De handmatige controle van gegevensdragers blijft daarom ook onderdeel van het identificatie- en registratieproces. De geautomatiseerde verstrekking van opsporingsgegevens aan de vreemdelingenpolitie voor vreemdelingrechtelijke taken is stopgezet, omdat een wettelijke grondslag in de Wet politiegegevens (Wpg) ontbreekt.
In 2021 zijn twintig signalen vanuit de vreemdelingenpolitie ten behoeve van een mogelijk strafrechtelijke onderzoek verstrekt. Deze signalen hebben niet geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wel is hierdoor mogelijk de informatiepositie van de opsporing binnen de politie versterkt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om de gemaakte fouten in Athene bij de politie te corrigeren? Zijn de gegevens gewist? Worden disciplinerende maatregelen opgelegd?
Het project is stopgezet en alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene is vernietigd. Er is geen aanleiding om disciplinaire maatregelen op te leggen.
Op welke wijze worden of zijn gedupeerde asielzoekers op de hoogte gesteld en gecompenseerd voor de onrechtmatige verzameling en verwerking van hun gegevens?
In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.3 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van die wet de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen. Bij aanvang van het asielproces wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verplichting om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Bij de asielzoeker is derhalve bekend dat het afgeven van de telefoon dient tot nader onderzoek naar de inhoud daarvan.
De geautomatiseerde vergelijking heeft voor zover bekend niet tot nadelige effecten in de zin van aantoonbare (immateriële) schade geleid zodat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen.
Gaat u openheid geven van de in het Athene gebruikte zoekmodellen en eventueel gebruikte profielen, in het kader van transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Project Athene volgde de hieronder beschreven werkwijze. Indien na een handmatige uitlezing van de telefoon aanleiding bestond om de inhoud van de telefoon diepgaander te onderzoeken, dan werden de telefoongegevens in het systeem Athene geplaatst. In het systeem werden de telefoongegevens van de vreemdeling aan de hand van bepaalde indicatoren (zoals bijvoorbeeld locaties en telefoonnummers) vergeleken met de aan AVIM verstrekte informatie uit de themaregisters contraterrorisme en mensenhandel/mensensmokkel. Indien een gegeven uit de telefoon van de vreemdeling overeenkomsten vertoonde met informatie uit de themaregisters leverde dit een «hit» op. Deze hit is derhalve het resultaat van de vergelijking. Deze hit werd vervolgens handmatig opgezocht in de telefoon en nader geduid met de originele data van de telefoon. Vervolgens werd een proces-verbaal opgemaakt waarmee het betreffende gegeven aan de opsporing kon worden verstrekt. Project Athene kende dus geen zelflerende, voorspellende of besluitvormende functie.
Welke middelen gaat u inzetten om onrechtmatige verwerking van gegevens tegen te gaan bij asielzoekers?
Gegevensverwerking van asielzoekers in het kader van het identificatie- en registratieproces moet voldoen aan de Vreemdelingenwet, dat onder het regime van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) valt. Dat betekent dat wanneer persoonsgegevens verwerkt worden, een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld dient te worden. Het doel van een DPIA is om bij de verwerking van persoonsgegevens een zo goed en duidelijk mogelijk beeld te hebben wat de risico’s zijn bij het verwerken van desbetreffende persoonsgegevens en welke risico mitigerende maatregelen genomen worden om die risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Elke organisatie binnen de asielketen heeft een privacyfunctionaris die toezicht houdt op de naleving van de AVG. Als de gegevensverwerkingen (bijvoorbeeld indien meer persoonsgegevens dan voorheen worden verwerkt) of de effecten daarvan veranderen, dient de DPIA te worden geactualiseerd. De European Data Protection Board stelt als good practice om een DPIA iedere drie jaar te evalueren.
Welke middelen gaat u inzetten die transparantie, mensenrechten en privacy bevorderen bij het gebruik van algoritmen en dataverwerking door de politie en het ministerie in brede zin?
Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» opgesteld.4 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het «Kwaliteitskader big data» welke specifieke vragen bevat die zijn geënt op juridische, maatschappelijke en ethische aspecten welke voortkomen uit geldende wet- en regelgeving, alsmede belangrijke waarden.5 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridische kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;6 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes – die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;7 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.8
Ten aanzien van transparantie over algoritmen nog het volgende. Op 19 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht een algoritmeregister op te zetten waarin beschreven wordt welke algoritmen de overheid gebruikt, voor welk doel en op basis van welke datasets. Op 28 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de motie Dassen aangenomen, waarin het kabinet gevraagd wordt om dit algoritmeregister verplicht te stellen. De Staatssecretaris van BZK heeft aangegeven dat zij begin 2022 met een brief aan de Tweede Kamer hierover komt.9
De uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot box 3 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 met betrekking tot box 3?1
Ja.
Herinnert u zich de aanwijzing voor massaal bezwaar2 waarbij het volgende is aangegeven: «Als in een bezwaarschrift zowel het standpunt wordt ingenomen dat de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als ook op individueel niveau, dan kan het bezwaarschrift voor wat betreft het laatste standpunt niet meelopen in de massaalbezwaarprocedure. In die gevallen wordt het bezwaarschrift gesplitst in een deel dat wel en een deel dat niet meeloopt in de massaalbezwaarprocedure. Voor zover het bezwaarschrift het standpunt behelst dat de vermogensrendementsheffing op individueel niveau in strijd is met het EVRM, wordt het behandeld als een individueel bezwaar.»?
Ja
Bent u bekend met de onduidelijkheid die op dit moment ontstaat over het al dan niet rechtsgeldig hebben verricht van een bezwaar bij vele spaarders en de wijze waarop met het individuele niveau van het bezwaar wordt omgegaan? Wilt u hierop reflecteren?
De volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komen voor rechtsherstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gevoegd bij het massaal bezwaar?
Circa 68.000 belastingplichtigen hebben rechtsgeldig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2017 en circa 50.000 tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2018. In totaal gaat het om ongeveer 120.000 bezwaarschriften. Voor de jaren 2019 en 2020 zijn circa 80.000 bezwaarschriften ontvangen van ongeveer 40.000 belastingplichtigen.
Kunt u toezeggen dat u bij uw zoektocht naar een oplossing ook specifiek gaat kijken naar de groep mensen die geen bezwaar heeft aangetekend of dit niet rechtsgeldig heeft gedaan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de volledige reikwijdte van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel op dit moment nog niet bepaald.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Hoge Raad leidt tot extra urgentie om te komen tot een stelsel van daadwerkelijk rendement?
Ja, het arrest leidt tot urgentie om te wet te wijzigen.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de manieren waarop kan worden overgegaan op een stelsel voor een heffing over daadwerkelijk rendement, gezien de onnodige energie die gaat zitten in het herstellen van een stelsel dat bewezen achterhaald is?
Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Kunt u toezeggen dat de Kamer actief wordt betrokken bij de uitwerking van verschillende oplossingsrichtingen naar aanleiding van het hiervoor genoemd arrest.
Ja. Inmiddels is op 2 februari een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Kunnen deze vragen een voor een worden beantwoord en worden betrokken bij de beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Inge van Dijk3, Idsinga4 en Omtzigt5?
Ja.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
De weigering van het Erasmus Medisch Centrum om gegevens over proefdierengebruik te delen met de toezichthouder |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat het Erasmus Medisch Centrum (MC) Rotterdam geen gegevens over uitgevoerde dierproeven in 2020 heeft verstrekt aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zoals de inhoudelijke afwezigheid van tabel 23 in Zo Doende 2020 stelt? Zo ja, overtreedt het Erasmus MC Rotterdam met deze weigering artikel 8, lid 3 van de Dierproevenregeling?1 2
Het Erasmus Medisch Centrum (MC) heeft aan de wettelijk verplichte eisen over de registratie van uitgevoerde dierproeven en proefdieren 2020 voldaan. De specifieke tabel in «Zo doende 2020. Jaaroverzicht dierproeven en proefdieren van de NVWA» betreft een uitwerking op instellingsniveau waarvoor geen wettelijke verplichting geldt zoals omschreven in hoofdstuk 4.1 van het rapport.
Is het in Nederland eerder voorgekomen dat een vergunninghouder Wet op de dierproeven weigerde om informatie te delen met de toezichthouder?
Ook eerder hebben de instellingsvergunninghouders standaard voldaan aan de wettelijke vereiste om informatie over de registratie dierproeven en proefdieren met de toezichthouder te delen. Om de publicatie van «Zo Doende 2020» te versnellen, is het proces rondom de publicatie van de tabellen op instellingsniveau gewijzigd. In het verleden maakte de NVWA deze tabellen zelf op, gebaseerd op de aangeleverde jaarregistratie. Bij het opstellen van «Zo Doende 2020» heeft de NVWA de betrokken instellingsvergunninghouders verzocht om een door de NVWA aangeleverd format ingevuld aan te leveren voor integrale publicatie. Ik betreur dat het Erasmus MC geen uitwerking op instellingsniveau heeft ingestuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het Erasmus MC verzocht om de gegevens over het dierproevengebruik met deze toezichthouder te delen?
De NVWA heeft op 13 september 2021 een brief aan alle betrokken instellingsvergunninghouders gestuurd met de nieuwe werkwijze omtrent de uitwerking van de tabellen op instellingsniveau, met het verzoek hieraan te voldoen. Op dezelfde datum is een afschrift van deze brief naar alle betrokken Instanties voor Dierenwelzijn gestuurd. Op 18 oktober 2021 heeft de NVWA een reminder gestuurd aan alle betrokken Instanties voor Dierenwelzijn. Op 25 november 2021 heeft de NVWA een reminder aan de Instantie voor Dierenwelzijn van het Erasmus MC gestuurd met het verzoek de gevraagde gegevens alsnog aan te leveren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke redenen gaf het Erasmus MC om niet mee te werken aan de wettelijke verplichting zoals opgenomen in artikel 8, lid 3 van het Dierproevenbesluit?
De NVWA heeft geen reactie van het Erasmus MC ontvangen op de in antwoord 3 genoemde correspondentie. Deze correspondentie betrof een verzoek om een uitwerking op instellingsniveau waarvoor geen wettelijke verplichting geldt. Het Erasmus MC heeft naar aanleiding de publicatie van «Zo Doende 2020» op de eigen website een artikel3 geplaatst. In dit artikel worden de cijfers op instellingsniveau toegelicht. Daarnaast bevat het artikel een motivering waarom geen separate tabel is aangeleverd voor publicatie in «Zo Doende 2020». De uitwerking op instellingsniveau voor het Erasmus MC ontbreekt in «Zo Doende 2020». Desondanks is het belang van transparantie gediend nu het Erasmus MC deze informatie eigenstandig op zijn website beschikbaar heeft gesteld.
Bent u bereid om de correspondentie over de weigering tussen het Erasmus MC en de NVWA met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft geen reactie van het Erasmus MC ontvangen op de in antwoord 3 genoemde correspondentie; deze kan ik derhalve niet delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke consequenties verbindt u aan de weigering van het Erasmus MC om mee te werken aan de wettelijk verplichte registratie van de uitgevoerde dierproeven? Bent u bereid daar bestuursrechtelijke sancties aan te verbinden? Zo ja, welke?
Er heeft geen weigering plaatsgevonden om mee te werken aan wettelijk verplichte eisen.
Betekent de weigering van het Erasmus MC om de gegevens over de uitgevoerde dierproeven met de toezichthouder te delen dat het totaaloverzicht van dierproeven die in Nederland zijn uitgevoerd onvolledig is en dat het werkelijke aantal dierproeven hoger is dan Zo Doende 2020 vermeldt?
Nee, het totaaloverzicht van dierproeven die in Nederland zijn uitgevoerd is volledig; de registratiegegevens van het Erasmus MC over 2020 zijn hierin opgenomen. De specifieke tabel waarnaar in vraag 1 wordt verwezen betreft een uitwerking op instellingsniveau.
Het bericht dat laboratorium PAMM overgenomen gaat worden |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de overname door laboratorium PAMM doorgezet wordt?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving dat er een overname onder ontbindende voorwaarden bij laboratorium PAMM speelt. In artikel 49a van de Wet marktordening gezondheidzorg is bepaald dat bij dergelijke overnames binnen het Nederlandse zorgstelsel voorafgaande toestemming moet worden verleend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).2 De NZa voert een zorgspecifieke concentratietoets uit, waarbij onder meer wordt bezien of de effecten van de voorgenomen overname voor patiënten, cliënten, personeel en/of andere belanghebbenden voldoende zijn onderzocht, en deze belanghebbenden zorgvuldig zijn betrokken en hun zienswijze op de voorgenomen concentratie kenbaar hebben kunnen hebben maken.3 Vervolgens dient goedkeuring te worden verkregen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), die krachtens de Mededingingswet toeziet op de gevolgen van voorgenomen concentraties voor de mededinging.4 5 Het is de rol van deze toezichthouders om tot een oordeel te komen over voorgenomen fusies en overnames in de zorg; een dergelijke overname kan niet worden doorgezet zonder de expliciete goedkeuring van deze organisaties.
Wat is uw opvatting over het feit dat een belangrijk laboratorium in commerciële handen valt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een partij – die belangrijk is voor het onder controle houden van de coronacrisis – in internationale, commerciële handen valt? Hoe verhoudt zich dat tot de lessen die we hebben geleerd tijdens de pandemie dat het van belang is dat we capaciteit en kennis binnen onze landsgrenzen nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de overname er niet toe leidt dat Eurofins en haar aandeelhouders winst gaan maken op met publiek geld gefinancierde coronatests en andere zorg? Zo ja, hoe kunt u dat garanderen? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Dit kan ik niet garanderen, dat is ook geen onderdeel van mijn stelselverantwoordelijkheid ten aanzien van de zorg en mijn verantwoordelijkheid om de continuïteit, capaciteit en kwaliteit in de diagnostische keten voor COVID-19 te waarborgen.6 Onder de huidige contractering voor COVID-diagnostiek is het gecontracteerde labs toegestaan om winst te maken, ongeacht welk lab dit is of waar het lab gevestigd is. Ook onder de vorige contracten was het labs toegestaan om winst te maken. Winstuitkering is verboden voor zorgaanbieders, die (mede) intramurale zorg binnen de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet leveren, of medisch-specialistische zorg binnen de Zvw. De NZa ziet hierop toe.
Hoe gaat u garanderen dat – ondanks de overname – de capaciteit, kennis en expertise die PAMM heeft in Nederland behouden blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er met de coronatestrobot gebeuren nu het laboratorium in commerciële handen dreigt te vallen?
De STRIP-coronatestrobots (Systematisch Testen met Robotica en Innovatie tijdens Pandemieën) zijn eigendom van de Staat; winstgevende exploitatie hiervan door een (private) partij is niet toegestaan. De STRIP-robots worden verplaatst indien goedkeuring van NZa en ACM wordt gegeven voor de genoemde overname van PAMM. Hiertoe zijn al voorbereidingen getroffen.
Wat gebeurt er met de testcapaciteit in Zuid-Oost Brabant als daar straks geen testrobot meer beschikbaar is?
De continuïteit van COVID-diagnostiek in de regio Brabant-Zuidoost komt niet in gevaar. Als de beschikbare analysecapaciteit bij PAMM sterk vermindert of zelfs verdwijnt, kunnende stromen van testmonsters worden verlegd naar andere laboratoria.
De opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Anne-Marijke Podt |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) in kleinschalige voorzieningen? Lukt het, ook met de huidige druk op de opvang om amv's allemaal op te vangen in kleinschalige voorzieningen? Zo nee, voor hoeveel amv's lukt dit niet?1
Amv’s behoren conform het amv-opvangmodel opgevangen te worden. In dit model worden amv’s op basis van leeftijd en de status van de asielprocedure in een bijpassende opvang modaliteit van het COA of Nidos geplaatst. Na de eerste opvang in Ter Apel worden amv’s opgevangen in procesopvanglocaties voor amv’s (poa’s) van het COA waar de IND hun vergunningsaanvraag beoordeelt. Afhankelijk van de uitkomst van de vergunningaanvraag worden amv’s na de poa ofwel verder opgevangen op een kleinschalige woonvoorziening (kwv) van het COA (bij een negatieve beschikking) ofwel in de kleinschalige opvang van Nidos (bij een vergunning).
De opvang van amv’s vindt dus niet altijd plaats in een kleinschalige opvangvoorziening. Zo worden amv’s in eerste instantie opgevangen in een voorziening in Ter Apel met 55 bedden. Deze voorziening staat op dit moment enorm onder druk, de bezetting hier ligt op het moment van beantwoording rond de 300%. Daardoor kan daar niet de kwaliteit en de veiligheid van opvang geboden worden waar zowel het COA, Nidos als ikzelf voor staan en die wij wenselijk achten.
Er is een groot tekort aan plekken op de poa’s waardoor de doorstroom vanaf Ter Apel vastloopt. Hierdoor is een deel van de jongeren die de procedure nog moet doorlopen (en dus eigenlijk op een poa zou moeten verblijven) in de noodopvang specifiek voor amv’s geplaatst, maar ook eerder dan gebruikelijk in de kleinschalige woonvoorzieningen. Dit leidt ook tot veel verhuizingen van de amv’s. Op korte termijn is er helaas geen zicht op een oplossing voor dit probleem, zolang geen nieuwe amv-opvangcentra geopend worden. Hiervoor is medewerking van gemeenten noodzakelijk.
Amv’s met een afwijzing op hun asielaanvraag worden na de poa opgevangen in de kwv’s van het COA. Zij kunnen daar anders dan bij de poa momenteel wel geplaatst worden. Dit met uitzondering van de groep 17,5-jarigen, die door het capaciteitstekort deels is doorgeplaatst naar een regulier azc. Hier is een zorgvuldige selectie aan voorafgegaan. Daar waar er ernstige zorgen waren, zijn jongeren niet doorgeplaatst. Dit neemt niet weg dat het te betreuren valt dat deze doorplaatsing noodzakelijk was omdat de veiligheid en ontwikkeling van deze jongeren moeilijker te garanderen is. Hier heb ik uw Kamer bij beantwoording van Kamervragen d.d. 23 november jl. over bericht.2 De inspectie JenV is geïnformeerd over deze werkwijze.
Voor de doorstroom van amv’s met een vergunning vanuit de poa naar de kleinschalige opvang van Nidos geldt dat sinds half december een wachtlijst is ontstaan. Op het moment van deze beantwoording gaat dit om tientallen, maar gezien de opgave van minimaal 1000 extra plekken in de kleinschalige opvang in de komende maanden en de realisatiesnelheid is de verwachting dat de wachtlijst verder op zal lopen. Ook om dit terug te dringen is medewerking van gemeenten noodzakelijk. Consequentie is dat amv’s langer worden opgevangen bij het COA in opvang die grootschaliger is en daarnaast langer moeten wachten op (begeleiding naar) integratie.
Lukt het onder de huidige omstandigheden nog steeds voldoende pleeggezinnen te vinden om aan de vraag te voldoen? Zo nee, wat wordt hieraan gedaan?
Ja, dit lukt nog steeds. Nidos werkt conform het amv-opvangmodel overigens met opvanggezinnen en niet met pleeggezinnen.
Is er een prognose voor de instroom van amv's voor de komende tijd? Zo nee, op welke wijze wordt geanticipeerd op de benodigde capaciteit voor procedure en opvang, maar bijvoorbeeld ook voor benodigde plaatsen in Internationale Schakelklassen?
Ja, de instroom van amv’s is als onderdeel voor Nidos opgenomen in de prognoses die de migratieketen twee keer per jaar herijkt ten behoeve van o.a. de Rijksbegrotingscyclus.
Hoe lang verbleven amv's in 2021 gemiddeld in een procesopvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (POL-AMV) en dus in grotere groepen tot 50 amv's? Hoe verhoudt deze tijd zich tot de tijd in deze opvang in andere jaren? Vindt u deze tijd acceptabel? Bent u het eens dat het verstandig is deze tijd in relatief grote groepen zo kort mogelijk te houden?
Amv’s van 15 jaar of ouder worden gedurende de algemene asielprocedure opgevangen in een poa waar maximaal 80 amv’s terecht kunnen. Het doel binnen het amv-opvangmodel is om dit zo kort mogelijk (7 tot 9 weken) te laten duren en om de amv na afloop van de algemene asielprocedure door te laten stromen naar een kleinere opvangvoorziening. In de huidige situatie duurt het verblijf op de poa echter veel langer dan gewenst.
Wanneer wordt gekeken naar alle uitstroom vanaf de poa’s (dan gaat het bijvoorbeeld om jongeren die met onbekende bestemming vertrekken, verblijven in detentie of uitstromen naar Nidos vanwege vergunningverlening) én tot doorstroom naar de regio-opvang van het COA is de gemiddelde verblijfsduur op de poa (in dagen): 2019: 117, 2020: 120, 2021: 121. Daarbij moet wel aangetekend, dat de hogere instroom met name plaatsvond in de tweede helft van 2021. Deze amv’s zijn toen (grotendeels) nog niet doorgestroomd, dus dat effect is in deze cijfers (nog) niet te zien. Dit gaat naar verwachting wel doorwerken in de cijfers van 2022.
Wanneer enkel wordt gekeken naar de doorstroom van de poa’s naar de kwv’s en uitstroom naar Nidos (vanwege vergunningverlening of het plaatsen van jongeren in een opvanggezin of bij familie) is de gemiddelde verblijfsduur op de poa (in dagen): 2019: 164, 2020: 153, 2021: 159. Ook bij deze cijfers geldt bovengenoemde kanttekening.
Deze cijfers zijn exclusief de jongeren die vanaf de poa in Ter Apel niet doorstromen naar een poa, maar naar een andere opvangvorm. (zoals de kleinschalige woonvoorziening voor 13- en 14-jarigen).
Vindt u de huidige maximale groepsgrootte in de amv opvang (maximaal 20 kinderen in een kleinschalige woonvoorziening) acceptabel, nu in de Nederlands jeugdzorg juist wordt ingezet op veel kleinere groepen in het belang van het kind en hoe klein zijn deze groepen?
Binnen het amv-opvangmodel zijn er verschillende kleinschalige opvangvoorzieningen. Zo worden in de kleinschalige wooneenheid en kleinschalige woongroep van Nidos respectievelijk maximaal 4 en 12 amv’s opgevangen. Voor de kleinschalige woonvoorziening van het COA geldt inderdaad dat er maximaal 16–20 amv’s per locatie opgevangen kunnen worden. Hierbij geldt dat voor de verhoogde instroom van amv’s in 2021 lang niet altijd sprake was van een volledige bezetting op dergelijke locaties. Uit het recente WODC onderzoek naar de toekomstgerichte begeleiding van amv’s is naar voren gekomen dat een groepsgrootte van minder dan 20 personen in het algemeen als prettiger werd ervaren dan grotere groepen.3 Ik ben dan ook van mening dat kleinschalige opvang de voorkeur geniet. Mede gelet op de problematiek omtrent de doorstroom en het realiseren van nieuwe opvangplekken acht ik de huidige groepsgrootte van maximaal 20 kinderen in de kwv niet zonder meer onacceptabel.
In hoeverre lukt het het aantal verhuisbewegingen van amv's ook met de huidige druk op de opvang te beperken, zoals een van de doelstellingen was van het nieuwe opvangmodel voor amv's?
Die doelstelling staat nog steeds. In de Staat van Migratie 2021 is het meest recente aantal verhuisbewegingen opgenomen van kinderen, waaronder van amv’s. In deze rapportage was in 2020 sprake van een daling van het aantal verhuisbewegingen ten opzichte van 2019. Dit is vermoedelijk het gevolg geweest van de coronamaatregelen in 2020. De cijfers over 2021 worden gepubliceerd in de volgende Staat van Migratie. Deze cijfers zijn dus nog niet bekend, maar er wordt nu al wel rekening gehouden met een stijging van het aantal verhuisbewegingen van amv’s ten opzichte van het jaar ervoor, gezien de tekorten aan capaciteit in het afgelopen jaar en de dientengevolge inzet van kortdurende (nood)locaties.
Lukt het onder de huidige omstandigheden amv's zo snel mogelijk (maximaal binnen drie maanden) toegang te geven tot onderwijs? In hoeverre lukte dit de afgelopen jaren?
Tot nu toe krijgen alle amv’s die in de (nood)opvang verblijven, conform Europese regelgeving binnen 3 maanden maar indien mogelijk zelfs binnen 1 maand, toegang tot onderwijs. In de tijdelijke noodopvang in Leusden en Bodegraven was, vanwege de korte verblijfsduur (korter dan 3 maanden), geen onderwijs georganiseerd. Wel werden hier alternatieve activiteiten aangeboden.
In de afgelopen jaren is het vrijwel altijd gelukt om amv’s ruim binnen de 3 maanden termijn onderwijs aan te bieden. Een uitzondering betreft de poa Overloon/Grave, waar een wachtlijst is voor de regionale ISK. De onderwijshuisvesting is hier het voornaamste probleem. De betreffende gemeente en ISK zijn met elkaar in gesprek om tot een oplossing te komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de projecten die vanaf 2019 liepen op onderwijs aan amv's, met name ook voor de groep die geen verblijfsvergunning heeft? Hoe worden instellingen geholpen om voor hen kwalitatief en zinvol onderwijs aan te bieden?
Er lopen momenteel geen landelijke projecten specifiek gericht op onderwijs voor amv’s. Wel bestaan enkele lokale projecten die raken aan onderwijs, zoals een stageaanbod of workshops voor amv’s. Gebleken is dat de motivatie voor amv’s om naar school te gaan vaak ontbreekt hetgeen mogelijk voortkomt uit hoe het onderwijs is georganiseerd en zich verhoudt tot het toekomstperspectief van amv’s. Samen met betrokken partijen wordt daarom gesproken om te bezien wat praktisch en juridisch mogelijk is om knelpunten weg te nemen en aan behoeften te voldoen. Daarnaast hebben scholen en ISK’s de vrijheid om maatwerk te leveren aan amv’s.
Is inmiddels een duidelijk beeld van het schoolverzuim van amv's? Kunt u aangeven wat is gedaan om het schoolverzuim te verminderen en in hoeverre het schoolverzuim is afgenomen (met cijfers)? Als dit beeld er (nog steeds) niet is – waarom wordt dit niet beter in kaart gebracht?
Het is helaas niet mogelijk om via de Leerplichttelling en de verzuimcijfers bij DUO deze cijfers te leveren voor de doelgroep amv’s. Er wordt bij het in kaart brengen van de verzuimcijfers geen onderscheid gemaakt op basis van verblijfsstatus. Verzuimmeldingen worden in het voortgezet onderwijs en het mbo op leerlingniveau doorgegeven aan DUO. Ook voor amv’s geldt het standaardbeleid rond schoolverzuim. Ieder kind heeft recht op onderwijs, ongeacht de verblijfstatus of de achtergrond. Het beeld van schoolverzuim van amv’s wordt daarom niet anders in kaart gebracht dan andere leerlingen. Scholen zijn verantwoordelijk voor de aanpak van verzuim, de leerplichtambtenaar van de betrokken gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering en de handhaving van de Leerplichtwet 1969.
De jeugdbeschermer van Nidos is ervoor verantwoordelijk dat een amv zich aan de leer- of kwalificatieplicht houdt. De mentor van het COA motiveert de jongere om naar school te gaan. Verder werken Ingrado en Nidos met een aangepaste aanpak om schoolverzuim onder amv’s terug te dringen. Deze aanpak is beschreven in de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS).
Op hoeveel locaties voor kleinschalige opvang worden actief lokale partners (zoals sportclubs, jongerenwerk, welzijnsorganisaties) betrokken om te zorgen voor dagbesteding en contact met de Nederlandse samenleving? In hoeverre worden op iedere locatie lokale onderwijs-, jeugdzorg- en GGZ-partners betrokken om kinderen te voorzien van noodzakelijke begeleiding? In hoeverre is het voorbeeld van de gemeente Utrecht, waar een convenant is afgesloten tussen COA/Nidos en deze lokale organisaties om te komen tot een gezond pedagogisch klimaat voor ieder kind, bruikbaar in andere gemeenten? Wilt u zich hiervoor inzetten?2
Op alle COA-locaties wordt bekeken in hoeverre lokale organisaties betrokken willen zijn en hoe de samenwerking kan worden ingericht. Dit geldt voor zowel de poa’s als de kleinschalige woonvoorzieningen (kwv’s). Mentoren bekijken in gesprek met de jongere waar de interesses liggen op het gebied van sport, dans, kunst etc. Jongeren worden begeleid om zich aan te melden bij een vereniging.
De kleinschalige opvang wordt zo maximaal mogelijk georganiseerd in regio-verband, juist ook om een sterk netwerk te kunnen organiseren. Op iedere locatie zijn met de lokale zorgketenpartners afspraken gemaakt, met als doel het welzijn/belang en de ontwikkeling van amv’s te bevorderen. Hiervoor zijn verschillende overlegstructuren ingericht, zoals het multidisciplinair overleg (MDO) en het individueel casusoverleg (ICO). Het doel van het MDO is om afstemming met de diverse (zorg)ketenpartners te bereiken over begeleiding en zorg van amv’s waar zorgen over zijn. Het ICO wordt ingesteld op het moment dat wordt vastgesteld dat de zorgen over een amv’s aanhoudend en/of acuut en/of dermate ernstig zijn dat een uitgebreide inhoudelijke bespreking met de betrokken partijen nodig is. In gezamenlijkheid wordt dan een plan van aanpak met betrekking tot opvang, begeleiding en zorg van de jongere opgesteld.
Ook bij Nidos is het actief inzetten van lokale partners de geldende werkwijze. Bij opvang op nieuwe locaties dient uiteraard wel eerst een netwerk en contacten te worden opgebouwd. Het inzetten van onderwijspartners gebeurt in alle gevallen en het inzetten van jeugdzorg en GGZ gebeurt wanneer dat individueel nodig is. Beiden staan bij de kleinschalige opvang voor vergunninghouders niet onder druk als gevolg van de verhoogde instroom. Nidos streeft naar lokale afspraken in iedere gemeente met kleinschalige opvang; «oudere» samenwerkingsafspraken of convenanten zoals uit Utrecht, zijn hierbij vaak een voorbeeld voor nieuwe verbanden.
Bent u het ermee eens dat een goede, persoonlijke band tussen mentoren en amv's en een duidelijk, integraal beeld van hoe het met de jongere gaat, kan helpen met het vroegtijdig signaleren van en mogelijk zelfs voorkomen van vertrek met onbekende bestemming? Wat is er de afgelopen jaren gedaan om deze band en dit beeld (verder) te versterken? Heeft de huidige druk op de opvang hieraan afbreuk gedaan?
Ik ben het ermee eens dat een band tussen mentoren van het COA en amv’s van meerwaarde kan zijn bij het signaleren van een mogelijk vertrek met onbekende bestemming (mob). Er zijn 24 uur per dag mentoren aanwezig. Zij brengen door middel van de amv-methodiek in kaart hoe het met de jongere gaat en welke vaardigheden en competenties hij heeft of nog moet ontwikkelen om zijn toekomst vorm te kunnen geven. Binnen de mogelijkheden die er bestaan wordt ingezet op het bespreken van de risico’s van het vertrek met onbekende bestemming, bijvoorbeeld ten aanzien van verblijf in de illegaliteit. Daarnaast wordt gewezen op de mogelijkheden die bestaan ten aanzien van terugkeer naar het land van herkomst. Ook onder de huidige druk, proberen de mentoren de jongeren zo goed mogelijk in beeld te hebben. De amv-opvang vindt echter niet plaats in een gesloten setting. Daardoor kan niet worden voorkomen dat de amv’s die echt willen vertrekken ook kunnen vertrekken. Een band tussen een mentor en een amv kan dus zeker een bijdrage leveren aan het signaleren dat een amv mob wil gaan en/of het investeren in het voorkomen hiervan, maar de stelling dat een dergelijke band tussen de jongere en de mentor een mob-vertrek in alle situaties zal verhinderen kan ik niet zonder meer volgen.
Wat is de gemiddelde caseload van amv voogden, nu en in vergelijking met de afgelopen jaren? Bent u van mening dat de voogden voldoende tijd hebben hun taken (zowel de juridische als de sociale begeleiding) adequaat te doen?
De caseloadnormering is gedifferentieerd naar opvangvormen en maatregel. Zo hebben de jeugdbeschermers in een POA locatie een lagere caseload dan de jeugdbeschermers die jongeren in een opvanggezin of in de kleinschalige opvang begeleiden. Een gemiddelde zegt daarom weinig. Wel is het zo dat over de gehele breedte momenteel veel jeugdbeschermers een te hoge caseload hebben. Dit heeft tot gevolg dat ze te weinig tijd hebben voor alle werkzaamheden en dat er een prioritering moet plaatsvinden waarbij contact en veiligheid voorop staan.
Hoe wordt de verlengde opvang voor amv's van 18 tot 21 jaar vormgegeven, nu er voor 2022 geld voor beschikbaar is? Wordt het effect van deze opvang op de jongeren en hun voorbereiding op zelfstandigheid/de toekomst gemeten voor het einde van het jaar? En (gezien de oproep van de VNG voor deze verlengde opvang) het effect op gemeenten? Zo nee, waarom niet?
De vrijgekomen middelen zullen aan gemeenten worden overgedragen aan de hand van een verdeelsleutel. Met deze middelen zullen de gemeenten zelf de benodigde afspraken kunnen maken met Nidos ten aanzien van de ex-amv’s met een status in hun gemeenten. Momenteel is de structurele financiering van de verlengde opvang nog onderwerp van gesprek en de vraag óf en de wijze waarop dit structureel vormgegeven zal worden, staat daarom nog niet vast. Wel acht ik het wenselijk om de verlengde opvang te zijner tijd te evalueren en daarbij is het van belang om zowel het effect op de jongeren als het effect op de gemeenten te betrekken. Dit hangt echter samen met de vraag óf en de wijze waarop de verlengde opvang structureel gefinancierd zal worden.
Worden jongeren zelf actief betrokken bij de (continue) verbetering van de opvang en voor de opzet van de verlengde opvang? Zo nee, waarom niet?
Participatie en inspraak is een belangrijk onderdeel van de methodische begeleiding van het COA. In de begeleidingsmethodiek is opgenomen om op elke locatie een jongerenraad (poa) en een huiskamervergadering (kwv) te organiseren. Daarnaast is in de begeleidingsplannen inspraak van de jongere van groot belang.
Nidos werkt met «Trusted Juniors», amv’s van diverse nationaliteiten en wonend in verschillende opvangvormen. Zij geven gevraagd en ongevraagd feedback over onderwerpen waaronder ook opvang. Bij de aanbesteding van de kleinschalige opvang zijn partijen voorts actief bevraagd op participatie van jongeren bij de opvang.
De verlengde opvang wordt momenteel geregeld op basis van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. De opzet voor een structurele variant van de verlengde opvang bevindt zich nog niet in een fase van praktische voorbereiding en is, zoals ook vermeld in mijn antwoord op vraag 13, afhankelijk van de vraag óf en de wijze waarop dit structureel gefinancierd zal worden.
Oproepen tot geweld in uitzending FunX |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in een uitzending van FunX opgeroepen wordt om geweld te gebruiken tegen de presentatoren Jan Roos en Dennis Schouten van het succesvolle YouTube programma Roddelpraat?1
Ik ben bekend met het fragment waar op wordt gedoeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat het oproepen tot geweld bij wet verboden is?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Aanzetten tot geweld is strafbaar gesteld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Wat vindt u van het feit dat zowel FunX als de Nederlandse Publieke Omroep hier niet ingrijpen?
Volgens artikel 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dus ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een oordeel te geven over de inhoud van uitzendingen van de publieke omroep.
Welke actie(s) gaat u ondernemen? Kunt u een een toelichting geven?
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten.2 Wat voor de een als verontrustend wordt ervaren, kan door de ander als aanvaardbaar worden ervaren. Als er aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou overgaan tot vervolging, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie uiteindelijk of de grenzen van het recht zijn overschreden.