Het bericht ‘Recordaantal klachten en vragen over discriminatie in 2021’. |
|
Lucille Werner (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Recordaantal klachten en vragen over discriminatie in 2021»?1
Ja.
Klopt het dat de meeste klachten bij het College voor de Rechten van de Mens vorig jaar betrekking hadden op een handicap of een chronische ziekte, zoals de afgelopen vijf jaar ook al het geval was? Welke verklaring(en) heeft u hiervoor? Wordt de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met een handicap volgens u te positief voorgesteld?
Uit de Monitor Discriminatiezaken over 2021 blijkt inderdaad dat sinds 2017 de meeste verzoeken om een oordeel, betrekking hadden op een handicap of een chronische ziekte. Dit laat in de eerste plaats zien dat het College voor de Rechten van de Mens bekendheid geniet bij de mensen die bescherming kunnen ontlenen aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte, waarover het College een uitspraak kan geven. Het College houdt sinds de ratificatie van het VN-verdrag handicap in 2016 toezicht op de uitvoering en naleving ervan in Nederland. Het College geeft zelf als verklaring dat hij door deze toezichthoudende rol meer is gaan communiceren over de rechten van mensen met een beperking. Hierdoor weten meer mensen met een beperking wat hun rechten zijn en dat ze naar het College kunnen stappen als ze menen dat hun rechten worden geschonden.2
De toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met een handicap vraagt nog altijd om meer bewustwording. De oordelen van het College laten zien dat werkgevers en ondernemers werknemers zich vaak niet realiseren dat de toegankelijkheid van hun organisatie verbetering behoeft voor werknemers en klanten met een beperking.
Deelt u de mening dat een organisatie een beperking heeft als mensen hun werk niet kunnen doen of niet kunnen meedoen aan activiteiten?
Elke organisatie die werk of goederen en diensten aanbiedt moet rekening houden met de eisen die de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte stelt. Uit de wet volgt ook het recht om een doeltreffende aanpassing te vragen als dat nodig is om toegang te krijgen tot werk of activiteiten. Toegankelijkheid is dus het uitgangspunt van de wet. Als een organisatie niet toegankelijk is voor mensen met een handicap of chronische ziekte en evenmin bereid is om daaraan te werken, deel ik de mening dat de beperking vooral in de organisatie zelf zit. Gelukkig blijkt uit de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens juist een coöperatieve houding van organisaties die op hun (on)toegankelijkheid worden aangesproken. Uit de Monitor Discriminatiezaken over 2021 blijkt ook dat de oordelen van het College meer dan ooit werden opgevolgd. 88% van de in het ongelijk gestelde verwerende partijen waren bereid om maatregelen te treffen naar aanleiding van een uitspraak waarin tot schending van de gelijke behandelingswetgeving werd geoordeeld.3
Welke maatregelen heeft u de afgelopen jaren getroffen voor mensen met een handicap naar aanleiding van de Monitor Discriminatiezaken over 2021?
De afgelopen jaren heeft het kabinet ingezet op het op gang brengen en in gang houden van een maatschappelijke beweging naar meer toegankelijkheid en inclusie. Zo is bijvoorbeeld het aantal gemeenten, bedrijven en onderwijsinstellingen dat een aanpak heeft op het gebied van toegankelijkheid en inclusie gegroeid. In de eindrapportage van het programma Onbeperkt meedoen! over de periode 2018 – 2021 is uiteengezet hoe deze vertaling van het VN-verdrag handicap terug te zien was op diverse terreinen zoals openbaar vervoer, arbeidsmarkt, onderwijs of passende zorg en ondersteuning. Dit zijn thema’s waarop het College voor de Rechten van de Mens in 2021 bijvoorbeeld ook haar meldingen of verzoeken op binnen kreeg. De eindrapportage geeft een weergave van de diverse maatregelen en activiteiten vanuit de rijksoverheid en het grote aantal opgestarte maatschappelijke initiatieven die de afgelopen jaren op deze thema’s ondernomen zijn.4
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de verplichtingen voor de overheid die voortvloeien uit het VN-verdrag Handicap?2
Op 19 april 2022 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport als coördinerend bewindspersoon handicap u geïnformeerd over de vervolgaanpak van het kabinet voor de implementatie van het VN-verdrag handicap.6 Met de maatschappelijke beweging die in antwoord op uw vorige vraag (vraag 4) is beschreven, zijn we de afgelopen jaren de goede weg ingeslagen. Maar het VN-verdrag handicap moet ook de komende jaren bij bedrijven, organisaties en overheden op de agenda blijven staan. Het denken vanuit het sociaal model van handicap7, het verbeteren van de toegankelijkheid en het bewerkstelligen van inclusie vergt een proces van lange adem en het continueren van de samenwerking met vele partijen in het land.
De aanpak voor de komende periode is er onder andere op gericht dat er op belangrijke opgaven uit het VN-verdrag handicap inclusiepacten kunnen worden afgesloten, tussen partijen die zelf concrete acties gericht op impact voor mensen met een beperking aan deze opgaven kunnen verbinden. Het VN-verdrag handicap krijgt ook een verdere vertaling in de beleidsagenda’s van diverse leden van het kabinet, waar u in de brief van 19 april 2022 een overzicht van trof. Daarnaast is er blijvende inzet op het vergroten van de bewustwording over de letterlijke en figuurlijke drempels waar mensen met een beperking in de samenleving tegenaan kunnen lopen. En het verbeteren van de inzet van ervaringsdeskundigheid, waarmee het beleid en de uitvoering van organisaties, overheden en bedrijven verbeterd kan worden.
Herkent u het beeld, dat de situatie voor mensen met een handicap of chronische ziekte als gevolg van de coronapandemie is verslechterd, zeker als zij moeite hadden met het vinden van een baan, een opleiding of een huis?
Ik herken dat het coronavirus een ontegenzeglijke invloed heeft gehad op het dagelijks leven van mensen met een beperking of chronische ziekte.8 Eén op de vijf meldingen bij het College ging over de coronamaatregelen, onder meer over de problemen die mensen ervoeren door het corona toegangsbewijs en de mondkapjesplicht. Het coronavirus en de maatregelen die in de strijd tegen het virus genomen zijn, hebben in veel gevallen het leven van mensen met een beperking ontregeld. En de verwachte verschuiving van de coronapandemie naar een endemie, heeft mogelijk langdurige consequenties voor een deel van de mensen met een beperking of chronische aandoening. Zo zullen zij door hun specifieke medische achtergrond verhoogde medische risico’s blijven lopen. De coronaperiode heeft daarmee de initiatieven gericht op inclusie vanuit het VN-verdrag relevanter en urgenter gemaakt. En tegelijkertijd kansen aan het licht gebracht om de toegankelijkheid van de samenleving te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van prikkelarm (thuis)werken en -studeren.
Welke voorbeelden in de Monitor Discriminatiezaken over 2021 zijn voor u aanleiding om concrete beleidsmaatregelen te treffen, onder meer om te bevorderen dat mensen met een handicap zichtbaar zijn in de samenleving, hun steentje kunnen bijdragen en aansluiting zoeken bij anderen?
Hoewel er de afgelopen jaren stappen voorwaarts zijn gezet, ervaren mensen met een beperking nog altijd drempels om volledig mee te kunnen doen in de samenleving. We moeten verdere stappen blijven zetten zodat zij volledig mee kunnen doen aan de samenleving.
In de Monitor Discriminatiezaken 2021 staat onder andere vermeld dat over het algemeen mensen met een beperking minder snel een huis, een baan of een opleiding kunnen vinden. Hierdoor kunnen zij minder goed meedoen aan de samenleving dan mensen zonder beperking. In de Kamerbrief van 19 april 2022 vindt u een overzicht van hoe mijn collega’s in het kabinet de komende periode invulling zullen geven aan het verbeteren van de positie van mensen met een beperking op deze gebieden.9 Zo vindt het kabinet belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn voor mensen met een beperking met waar nodig de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. In het programma «Een thuis voor iedereen» worden mensen met een beperking expliciet genoemd als aandachtsgroep.10 Daarnaast streeft het kabinet naar een inclusieve arbeidsmarkt en heeft het de ambitie om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de zeer kwalijke en in de meeste gevallen strafwaardige keuzes die hun ouder(s) hebben gemaakt?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
De NCTV stelt in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van april 2022 dat «Voortdurend verblijf (van de kinderen) in de opvangkampen kan bijdragen aan mogelijk trauma en risico op indoctrinatie, dit maakt de evt. dreiging (...) voor de nationale veiligheid in Nederland groter»2, welke mogelijkheden ziet u om terugkeer van de kinderen te bespoedigen met het oog op zowel de nationale veiligheid als het welzijn van de betreffende kinderen?
De door het vorige kabinet ingeslagen weg met betrekking tot uitreizigers, wordt voortgezet3. Zoals toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2022 met als onderwerp «Tweede rapportage uitreizigers» is het naar Nederland overbrengen van uitreizigers geen vanzelfsprekendheid. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval4. Dit beleid geldt ook voor kinderen van uitreizigers.
Heeft u zicht op terugkeer van deze kinderen naar Nederland ter voorkoming van de beëindiging van de strafzaak tegen hun ouders, zoals al bij 11 kinderen is gebeurd?
Als zich een situatie voordoet waarin het kabinet tot het oordeel komt dat een inspanning geleverd moet worden om verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen, omdat straffeloosheid dreigt, wordt uw Kamer hierover conform de motie Laan-Geselschap voorafgaand geïnformeerd5. Zoals beschreven in mijn brief van 25 januari 2022 zal het kabinet zich inspannen om kinderen van uitreizigers, die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven, naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn6. Het kan gaan om weeskinderen of kinderen die slachtoffer zijn van internationale kindontvoering. Als (wees)kinderen verblijven in een (veilig) land waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen heeft, zal terugkeer in de regel kunnen plaatsvinden conform de reguliere consulaire kaders7.
In hoeverre draagt Nederland nu bij aan voorzieningen voor deze kinderen met het oog op een menswaardig en veilig bestaan in deze vluchtelingenkampen?
Nederland steunt wereldwijd verschillende professionele humanitaire organisaties, waaronder verschillende VN-organisaties, het Rode Kruis-takken en nong-gouvernementele organisaties die onder andere hulp bieden in de vluchtelingenkampen in Noordoost Syrië, met ongeoormerkte bijdrage. Hierdoor kunnen de organisaties deze bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Nederland draagt als lidstaat ook bij aan de humanitaire hulp van de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert.8 Onder deze humanitaire hulporganisaties bevinden zich ook enkele die actief zijn in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
Ziet u ook het belang van goed onderwijs aan de kinderen die zich nog in de kampen bevinden, voor het welzijn van de kinderen en ook om indoctrinatie tegen te gaan en de normen en waarden van onze samenleving over te dragen? In hoeverre krijgen deze kinderen nu onderwijs? Welke mogelijkheden ziet u om dit te organiseren, al dan niet digitaal?
Basisvoorzieningen in de vluchtelingenkampen zijn beperkt, en worden voornamelijk aangeboden door een aantal daar aanwezige humanitaire hulporganisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. Deze diensten dragen indirect ook bij aan het tegengaan van indoctrinatie en radicalisering door het versterken van de (mentale) weerbaarheid van de doelgroep. Voor de mogelijkheden om onderwijs digitaal te organiseren verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Van der Werf en Bikker aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen9. In deze antwoorden is ingegaan op een Fins initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les kregen. Dit initiatief is echter niet toepasbaar op de Nederlandse situatie omdat er door Finland al het besluit tot repatriëren was genomen en door COVID-19 tussentijds voorzien werd in onderwijs voordat de Finse kinderen werden gerepatrieerd.
In hoeverre hebben andere Europese landen kinderen van IS-gangers met een Europese nationaliteit gerepatrieerd? Kunt u hiervan een overzicht geven en tevens aangeven om welke aantallen het gaat?
Sommige Europese landen hebben vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen gerepatrieerd. Zo hebben bijvoorbeeld Frankrijk (circa 35), Duitsland (circa 70), België (circa 15), Finland (circa 20), Zweden (circa 20), Denenmarken (circa 20), Noorwegen (circa 10) en het Verenigd Koningrijk (circa 10) (wees-)kinderen gerepatrieerd.
Wordt gekeken naar samenwerking met andere Europese landen om de terugkeer van met name kinderen te faciliteren?
Voor kinderen geldt dat als zij zich met (een van) hun ouder(s) melden bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, terugkeer naar Nederland onder begeleiding plaatsvindt en dat de jeugdbeschermingsketen vervolgens zorgdraagt voor noodzakelijke opvang en begeleiding. Voor kinderen die zonder ouderlijk gezag in de regio verblijven zal het kabinet zal zich inspannen om hen naar Nederland over te brengen als hiertoe mogelijkheden voorhanden zijn, inclusief mogelijkheden geboden door Europese partners. Zo maakte het kabinet in 2019 gebruik van een Franse missie om twee weeskinderen terug te brengen naar Nederland. Op dit moment, voor zover bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verblijven er geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in de kampen in Noordoost-Syrie.
Op welke manier worden naar Nederland overgebrachte kinderen begeleid om hen op een veilige en verantwoorde wijze te laten opgroeien, ook gezien de indoctrinatie die zij mogelijk hebben ondergaan en met het oog op de nationale veiligheid?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) draagt zorg voor de voorbereiding van veilige opvang en begeleiding van kinderen die terugkeren naar Nederland. Hiervoor heeft de RvdK in samenwerking met diverse ketenpartners een aanpak ontwikkeld. Op het moment dat de RvdK weet dat kinderen van uitreizigers naar Nederland komen, verzoekt de RvdK bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. Na aankomst in Nederland krijgen de kinderen een gezinsvoogd en worden opgevangen bij een professionele jeugdzorginstelling, waar zij worden gescreend door een deskundige van het Landelijk Adviesteam Minderjarige terugkeerders, voor drie maanden worden geobserveerd en de tijd en zorg krijgen die nodig is. Na de observatieperiode krijgen de kinderen een passende plek binnen een woongroep of in het eigen netwerk.
Het bericht 'Het papieren meisje' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Het papieren meisje»?1
Ja.
Wat vindt u van het artikel? Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er voor kinderen met psychische problemen onvoldoende passende hulp beschikbaar is?
Passende zorg moet beschikbaar zijn voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren. Ik vind het dus niet acceptabel dat die passende hulp er niet is. In de brief «Hervormingen Jeugdzorg» van 13 mei 2022 heb ik daarom geschreven dat het prioriteit heeft hierin verbeteringen aan te brengen.
Bent u het eens dat als een rechter constateert dat er behandeling moet komen, dit ook in praktijk moet gebeuren? Hoe vaak komen situaties zoals beschreven in het artikel voor?
Daar ben ik het mee eens.
Het is niet bekend hoe vaak situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen.
Hoeveel jongeren die gespecialiseerde hulp nodig hebben, staan nu op wachtlijsten of worden vanwege het gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling geplaatst? Als dit niet bekend is: wanneer verwacht u hier wel zicht op te hebben?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Informatie over wachttijden wordt daarom niet landelijk bijgehouden. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in opdracht van VNG en VWS bezig met het aanpakken van wachttijden in de regio. Het verkrijgen van inzicht en overzicht gebeurt dus in eerste instantie regionaal, zodat gemeenten en regio’s kunnen sturen. De regionale beelden bij elkaar moet ook een landelijk beeld kunnen geven over hoe het met de wachttijden staat. Eind dit jaar wordt een eerste «basis» dashboard aan de gemeenten beschikbaar gesteld, gevuld met de beschikbare basisinformatie per regio uit het berichtenverkeer. Daar moeten zij mee aan de slag. Voor enkele regio’s ligt er dan al een volledig gevuld dashboard. De komende jaren moet dit voor steeds meer regio’s beschikbaar komen. We verwachten dat vanaf eind 2025 landelijk inzicht en overzicht beschikbaar is.
Er bestaan geen kwantitatieve gegevens over jongere die bij gebrek aan passende hulp op een gesloten afdeling worden geplaatst.
Bent u het eens dat er onvoldoende gespecialiseerde hulp is voor jongeren die seksueel misbruik hebben meegemaakt? Zo ja, wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat er meer behandelplekken en behandelaren komen om deze jongeren te helpen?
Kinderen en jongeren met complexe problemen of problemen die specialistische hulp vereisen krijgen niet altijd tijdig en passende hulp. Om ervoor te zorgen dat daarin verbetering komt gaan we gespecialiseerde hulp die regionaal of landelijk slechts voor een aantal kinderen nodig is, op een andere schaal zo simpel en effectief mogelijk organiseren. We gaan de regionale inkoop van specialistische zorg verplichten en specifieke vormen van hoog specialistische zorg landelijk organiseren. Op korte termijn publiceert de VNG een quick scan hierover.
Wat vindt u ervan dat de ouders van de jongere aangeven dat er 27 hulpverleners en instanties met haar bezig zijn, maar vooral over hen wordt gesproken en niet met hen?
Als een jongere jeugdhulp nodig heeft vind ik dat de hulpverlening ouders daar actief bij moet betrekken. Dat deze ouders hebben ervaren dat er vooral over hen in plaats van met hen gesproken werd vind ik niet juist.
Wat zijn de verplichtingen voor een instelling of crisisplek wanneer een jongere wegloopt? Wat vindt u ervan dat haar ouders haar zelf hebben gevonden?
In de Jeugdwet en in het Burgerlijk Wetboek zijn niet opgenomen welke verplichtingen/bevoegdheden een jeugdinstelling heeft wanneer een jongere wegloopt, behoudens een registratieplicht voor de instelling richting de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De IGJ houdt bij instellingen toezicht op het adequaat handelen bij een vermissing.
Het bovenstaande betekent dat een instelling in die situatie terugvalt op zijn eigen wettelijke taakomschrijving: het verlenen van verantwoorde hulp waarbij de zorg van een goede hulpverlener in acht dient te worden genomen.
De directeur van de jeugdinstelling is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken binnen de instelling. Hij bepaalt of er sprake is van een onttrekking en kan besluiten zoekactiviteiten te ondernemen. Blijkt na zoeken dat de jeugdige onvindbaar is en zijn er zorgen over de jeugdige, dan is er sprake van een vermissing. De directeur dient dan de vermissing te melden aan de politie en geeft daarbij aan of sprake is van een al dan niet urgente vermissing. Dit dient als input voor het handelen van de politie en de daarbij in te zetten opsporingsbevoegdheden.
Ik ben niet bekend met de specifieke omstandigheden van deze vermissing, maar ik ga ervan uit dat de instelling de nodige zorg heeft betracht. Uiteraard ben ik blij dat de jongere is gevonden.
Is bekend hoe vaak jongeren slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan dat ze er terecht komen?
Uit gesprekken met jongeren weet ik dat er jongeren zijn die slechter uit de gesloten jeugdhulp komen dan toen ze er terecht kwamen. Hoe vaak dat gebeurt is helaas niet bekend. Dat laat onverlet dat deze ervaring van jongeren mij motiveert om de gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen.
Bent u het eens dat een behandelplan samen met jongeren zou moeten worden opgesteld?
Daar ben ik het volmondig mee eens. Jongeren moeten altijd betrokken zijn bij hun behandeling. Daarom is in het wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige het hulpverleningsplan opstelt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Jeugdbeleid op 18 mei aanstaande?
Helaas is dat niet gelukt.
Het kosteloos wijzigen van de geslachtsnaam voor slachtoffers van incest |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de toezeggingen van de vorige Minister voor Rechtsbescherming de procedure voor geslachtsnaamswijziging te vereenvoudigen en deze procedure voor een bredere groep slachtoffers kosteloos te maken?1 2
Ja, in de beantwoording op de Kamervragen is verwezen naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 6 september 2019.3 In die brief heeft hij onder meer aangegeven navolging te geven aan de aanbeveling uit het rapport van Nobel van 2002. Die aanbeveling ziet op gevallen waarin naamswijziging wordt gevraagd door slachtoffers die een onherroepelijke veroordeling kunnen overleggen wegens een misdrijf jegens hen begaan door de dader aan wie zij hun geslachtsnaam ontlenen. In de brief is aangekondigd dat in deze gevallen niet alleen in geval van een onherroepelijke veroordeling, maar ook in gevallen waarin het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering heeft toegekend, naamswijziging kosteloos kan gebeuren.
Klopt het dat het wijzigen van de geslachtsnaam op dit moment alleen kosteloos is wanneer de dader de naamgever is en dus niet wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, zoals bijvoorbeeld een broer of oom? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Dat klopt. In gevallen waarin de ouder/naamgever is veroordeeld voor een bepaald misdrijf4 – waaronder incest – tegen de verzoeker, een familielid in de eerste of tweede graad of een levensgezel van hen, kan naamswijziging kosteloos plaatsvinden. Dit is een uitzondering op het uitgangspunt dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd. Reden hiervoor is dat in deze gevallen de naam wordt ontleend aan de dader, met andere woorden de dader is de naamgever.
Ik kan mij voorstellen dat in gevallen waarin niet de naamgevende ouder, maar een ander familielid met dezelfde geslachtsnaam dader is, ook de wens kan bestaan om de geslachtsnaam te wijzigen. Dit, omdat het slachtoffer psychische hinder heeft van die naam. In deze gevallen wordt de naam niet ontleend aan de dader en is er in zoverre geen directe relatie tussen dader en naamgever. In deze gevallen is naamswijziging net als in andere gevallen waarin sprake is van psychische hinder, niet kosteloos. Ik zie thans geen reden en financiële ruimte om het uitgangspunt los te laten dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd.
Bent u bereid nog eens serieus te bekijken of op dit moment slachtoffers buiten de boot vallen, die logischerwijs toch ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op kosteloze geslachtsnaamwijziging, zoals bijvoorbeeld wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, maar bijvoorbeeld een broer of een oom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 1:7 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gronden voor en kosten van naamswijziging geregeld bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB): in het Besluit geslachtsnaamswijziging en de Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling. Een eventuele aanpassing zal dan ook bij AMvB kunnen plaatsvinden en hoeft niet te worden betrokken bij de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert.
Het Besluit geslachtsnaamswijziging moet in elk geval worden aangepast als het wetsvoorstel introductie gecombineerde geslachtsnaam wet wordt. Wanneer dit precies zal zijn, is mede afhankelijk van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Ik verwacht dat de aanpassing van het besluit in de loop van 2023 kan worden opgepakt. Ik wil beide AMvB’s dan tegen het licht houden en de gronden en kosten in brede zin bezien. Ik zal daarbij ook deze wens betrekken.
Bent u bereid bovenstaand punt mee te nemen in de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert (Kamerstuk 35 990), bijvoorbeeld met een nota van wijziging? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u dan hier aandacht aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
Het wegmoffelen van oversterfte door Coronadashboard |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Coronadashboard moffelt oversterfte weg»?1
Ja.
Waarom heeft het coronadashboard oversterfte weggemoffeld? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Het coronadashboard heeft de oversterfte niet weggemoffeld. Door een technische fout is sinds eind 2021 het blauwe gebied van de grafiek over oversterfte op het dashboard te breed getoond. Het blauwe gebied geeft de boven- en ondergrens van de verwachte sterftecijfers van het CBS weer. Door de grotere bandbreedte van de verwachte sterfte stak de daadwerkelijke sterfte minder snel boven deze bandbreedte uit. Door de technische fout leek de oversterfte lager dan die werkelijk was.
De fout is ontstaan bij het inladen van de prognoses die het CBS 1x per jaar maakt van de sterfte van het volgende jaar en heeft met terugwerkende kracht effect gehad op de gehele grafiek (dus de periode maart 2020- heden). De fout is op 2 mei jl. onder onze aandacht gebracht via een tweet van Maurice de Hond, die suggereerde dat VWS deze fout met opzet heeft gemaakt om veel weken met oversterfte weg te moffelen. Het gaat echter om een technische fout.
Op 3 mei jl., de dag nadat de fout bij het dashboard bekend is geworden, is de grafiek voor de gehele periode met terugwerkende kracht aangepast.
Deelt u de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn en geen cijfers moet vervalsen om het aantal coronasterfgevallen aan te dikken? Zo ja, wilt u het coronadashboard per direct ontbinden?
Ik deel de mening dat een dashboard van de rijksoverheid te vertrouwen moet zijn. Dat is ook het geval. Het coronadashboard laat actuele cijfers zien over het coronavirus in Nederland. Dit is betrouwbare informatie afkomstig van het RIVM, de GGD’en en de ziekenhuizen. Indien er een fout wordt gemaakt, wordt deze na ontdekking zo snel mogelijk hersteld. Hier wordt transparant over gecommuniceerd via het coronadashboard.
Heeft u de bereidheid om cruciale analyses (o.a. over de oversterfte) door onafhankelijke deskundigen te laten uitvoeren en niet door (semi-)overheidsinstanties, zodat het gegoochel met cijfers met het doel om mensen corona-angst aan te jagen tot het verleden gaat behoren? Kunt u uw antwoord gedetailleerd toelichten?
Allereerst wil ik u er op wijzen dat het RIVM en CBS onafhankelijke onderzoeksorganisaties zijn. Daarnaast kunnen onafhankelijk deskundigen op basis van de open data van het CBS en RIVM ook hun eigen onderzoek doen. Ook wil ik onderzoek door academici mogelijk maken. Zo heb ik in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-19, verstuurd op 1 april 2022, aangegeven dat ik de ambitie heb om academici in staat te stellen hun eigen analyses te maken. Daarom streef ik er naar COVID-19 data van partijen zoals het RIVM en de GGD toegankelijk te maken voor onderzoek door derden, uiteraard voor zover dat mogelijk is binnen de AVG2.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het oversterfte onderzoek waarbij onderzoekers, niet gelieerd aan (semi-) overheidsinstanties betrokken worden. In de stand van zakenbrief COVID-19 van 15 februari jl.3 heb ik aangegeven dat het oversterfte onderzoek door middel van drie trajecten vorm krijgt. Hiermee wordt het onderscheid gemaakt tussen het onafhankelijk onderzoek wat uitgevoerd wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM (traject 1 en 2), en de opdracht aan ZonMw om academisch onderzoek mogelijk te maken (traject 3).
Ik wil hiermee het belang van academisch onderzoek losstaand van de overheid onderstrepen.
De gevolgen van een uitspraak van de Raad van State over de overdracht van vreemdelingen aan Kroatië |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat u er niet langer zonder nader onderzoek vanuit kan gaan dat Kroatië zich bij de overdracht van vreemdelingen aan de eisen van het EVRM houdt?1 Kent u de berichten over aanhoudende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks, bijvoorbeeld bij het weren van honderden migranten bij de Griekse kust?2 Wat is uw reactie op het aftreden van Frontex-hoofd Leggeri?3 Wat vindt u van deze berichten? Bent u het eens dat operaties van Frontex moeten worden stopgezet zolang deze pushbacks blijven doorgaan? Zo nee, waarom niet? Aan welke voorwaarden moet wat u betreft de opvolger van Leggeri voldoen? Bent u van plan te eisen dat het nieuwe Frontex-hoofd zo snel mogelijke de toepassing van pushbacks beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022. In de Kamerbrief van 25 mei 2022 ben ik ingegaan op de gevolgen van deze uitspraken voor in Nederland ingediende asielverzoeken waarvoor Kroatië ingevolge de EU-Dublinverordening de primair verantwoordelijke lidstaat is.
Ik ben ook bekend met de berichtgeving over vermeende betrokkenheid van Frontex bij illegale pushbacks. Het kabinet neemt de berichtgeving ten aanzien van de situatie van het Agentschap zeer serieus en benadrukt in contacten het belang van naleven van fundamentele rechten. Dit is al meermaals benoemd en zal de komende kabinetsperiode opgebracht blijven worden, in bilaterale contacten met lidstaten of de Commissie en binnen de daarvoor bestemde EU-gremia zoals de Frontex Management Board. Ten aanzien van het aftreden van de Uitvoerend Directeur heeft de Frontex Management Board een statement op de website van Frontex laten plaatsen. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft in een speciaal daarvoor bijeengeroepen Management Board gereageerd op het vertrouwelijke OLAF-rapport en heeft daarbij kenbaar gemaakt zijn taken neer te leggen. De Management Board heeft zijn ontslag geaccepteerd. Aan de opvolging van het OLAF-rapport moet in EU-verband invulling worden gegeven, de Management Board voorop, in samenwerking met de Commissie en alle lidstaten. In de Management Board van juni 2022 wordt de Uitvoerend Directeur ad interim gekozen. Tegelijkertijd werkt de Europese Commissie aan het wervingsproces om een nieuwe Uitvoerend Directeur aan te stellen. De functieomschrijving, bevoegdheden, verantwoordingsplicht en het proces van benoeming van de Uitvoerend Directeur volgen rechtstreeks uit de Europese grens- en kustwacht verordening 2019/18964. Het kabinet onderschrijft dat er uitdagingen zijn voor het Agentschap, zoals beschreven in de verschillende rapporten ten aanzien van de waarborging van fundamentele rechten, strategische sturing en het gegroeide mandaat van Frontex. Er ligt voor de Uitvoerend Directeur, samen met de Management Board, dus een belangrijke taak. Het is daarom van groot belang dat het wervingsproces spoedig en adequaat plaats vindt. Uw Kamer wordt voor het zomerreces verder uitgebreid geïnformeerd over de Nederlandse inzet inzake Frontex middels de jaarlijkse brief.
Wat vindt u van de vaststelling van de Raad van State dat pushbacks op grote schaal en al lange tijd plaatsvinden aan de buitengrens van Kroatië en dat het risico op pushbacks ook bestaat voor vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en/of zich al langere tijd dieper in het binnenland van Kroatië begeven?
Zoals toegelicht in de reeds genoemde Kamerbrief van 25 mei 2022, moet nader onderzoek worden gedaan naar de actuele situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. Om uitvoering te geven aan deze onderzoeksopdracht die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State feitelijk heeft gegeven, zet ik mij ervoor in voldoende aanvullende informatie hierover te verzamelen. Vervolgens zal ik bezien of deze informatie leidt tot de conclusie dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten houdt. Hierbij betrek ik ook rapportages van het – in de zomer van 2021 opgerichte – onafhankelijke Kroatische grensmonitoringsmechanisme en eventuele andere rapporten van latere datum die nog niet bij de Afdelingsuitspraken van 13 april jl. zijn betrokken. Tot die tijd worden vanuit Nederland geen asielzoekers op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Kroatië. Zaken waarin de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtsdatum verstrijkt, zal Nederland aan zich trekken. De betreffende vreemdelingen zullen tot de Nederlandse asielprocedure worden toegelaten en hun zaken worden inhoudelijk behandeld door de IND.
Welke consequenties heeft de uitspraak van de Raad van State dat vreemdelingen niet zonder voorafgaand eigen onderzoek naar de actuele feiten en omstandigheden op grond van de Dublinverordening mogen worden overgedragen aan Kroatië? Bent u bereid het gevraagde onderzoek uit te voeren en zo ja, op welke termijn? Bent u bereid in afwachting van het gevraagde onderzoek af te zien van overdrachten aan Kroatië en betrokken vreemdelingen in staat te stellen een asielverzoek in Nederland in te dienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat in beginsel moet worden afgezien van een overdracht aan een EU-lidstaat waar de toegang tot een asielprocedure wordt geweigerd? Zo ja, welke consequenties heeft deze uitspraak van de Raad van State voor eventuele overdrachten van vreemdelingen naar andere lidstaten waar overweldigend bewijs is voor aanhoudende en systematische pushbacks, zoals in Griekenland?
Lidstaten van de Europese Unie mogen er, op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel, in principe van uitgaan dat andere lidstaten voldoen aan de verplichtingen die uit het Unierecht voorvloeien. Op basis van dat beginsel, verankerd in de Dublinverordening, wordt o.a. aangenomen dat de lidstaten asielzoekers niet zullen behandelen in strijd met de rechten zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM). Toch kan er aanleiding zijn voor nader onderzoek als wordt getwijfeld of de situatie in een andere Europese lidstaat voldoet aan de eisen van het EVRM. Bij de beantwoording van die vraag zal eerst moeten worden bezien of sprake is van een zogenoemde «fundamentele systeemfout» in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet vervolgens worden bezien of die fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor personen die onder de Dublinverordening terug moeten keren naar dat land. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in algemene zin immers dat het bestaan van pushbacks aan de buitengrenzen op zichzelf niet maakt dat Dublinclaimanten niet overgedragen kunnen worden. De uitspraak van de Afdeling gaat specifiek over de relatie tussen pushbacks en de asielprocedure in Kroatië en heeft dus geen direct gevolg voor mijn beleid ten aanzien van Dublinoverdrachten aan andere EU-lidstaten.
Bent u bereid een analyse te maken van EU-landen waar het risico bestaat dat vreemdelingen worden uitgezet op basis van reeds bestaand onderzoek van de VN, Human Rights Watch, nationale autoriteiten als de Ombudsman, het Europees parlement, onderzoeksjournalisten en non-gouvermentele organisaties (ngo's) naar pushbacks en deze zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen?
Uw vraag interpreteer ik zo dat u wilt weten ten aanzien van welke EU-landen die gebonden zijn aan de Dublinverordening er thans niet (meer) op voorhand van uit kan worden gegaan dat Dublinclaimanten na overdracht geen reëel risico op een schending van artikel 3 (en artikel 5) van het EVRM dan wel artikel 4 (en artikel 6) van het EU Handvest lopen. Op dit moment vinden er naar aanleiding van Afdelingsuitspraken geen overdrachten in het kader van de Dublinverordening plaats naar Griekenland5, Malta6, Hongarije7 en Kroatië. In de betreffende uitspraken heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat nadere informatie noodzakelijk is om tot de conclusie te komen dat door overdracht van de vreemdeling aan de betreffende Dublinstaat geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 (of artikel 6) van het EU-Handvest of artikel 3 (hetzij artikel 5) van het EVRM. De door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebreken die tot nader onderzoek nopen, zien onder meer op detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en toegang tot rechtshulp voor vreemdelingen.
Deelt u het recente oordeel van de VN Hoge Commissaris voor Vluchtelingen dat de situatie aan de Europese buitengrenzen «juridisch en moreel onaanvaardbaar» is en dat deze systematische praktijk moet stoppen?4 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van wezenlijk belang dat aan de EU-buitengrenzen in lijn met internationaal en Europees recht gehandeld wordt en benadrukt daarbij de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen pushbacks, en spreekt zich daarover uit, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia, bij (hoog)ambtelijke contacten, op ministerieel niveau en op het niveau van regeringsleiders. Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Lidstaten bepalen dus zelf, met inachtneming van het Unierecht zoals de Schengengrenscode, wie zij toegang tot hun grensgebied verschaffen. Daarbij dienen zij internationale verplichtingen na te leven.
Het onderwerp grensbewaking, met inbegrip van het waarborgen van fundamentele rechten, wordt in Europa regelmatig besproken op ministerieel niveau in de JBZ-Raad. Wanneer dat het geval is benadrukt het kabinet de verplichting tot het waarborgen van fundamentele rechten.
Op de JBZ-Raad van 9–10 juni wordt tijdens de lunch gesproken over Frontex. Hierover is uw Kamer zoals gebruikelijk geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad.
Bent u bereid de aanhoudende illegale pushbacks aan de Europese buitengrenzen te agenderen op de komende JBZ-Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat EU-fondsen voor grensbewaking alleen mogen worden uitgekeerd aan EU-lidstaten die zich houden aan het EVRM en alle asielzoekers toegang verlenen tot een asielprocedure? Zo nee, waarom niet?
Regels omtrent financiering van activiteiten uit Europese fondsen voor grenstoezicht zijn vastgesteld in verordeningen. In de verordening voor het fonds voor geïntegreerd grensbeheer (BMVI) is reeds opgenomen dat de activiteiten die gefinancierd worden moeten voldoen aan Europese regelgeving, waaronder op het gebied van fundamentele rechten. Het is primair aan de lidstaten om dit op te volgen. Tegelijkertijd heeft de Europese Commissie als hoedster van de verdragen een belangrijke rol om hierop toe te zien.
Bent u het eens dat onafhankelijke monitoring aan de Europese grenzen, zoals voorgesteld in de Verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen, alleen effectief is wanneer deze wordt uitgevoerd door actoren die onafhankelijk functioneren van de nationale autoriteiten zoals de Nationale ombudsman? Bent u bereid hier tijdens onderhandelingen in de Europese Raad voor te pleiten? Zo nee, waarom niet?
In de door de Commissie voorgestelde verordening tot invoering van een screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen9 is een mechanisme opgenomen dat lidstaten committeert aan een onafhankelijk toezichtsorgaan dat toezicht houdt op de uitvoering van deze verordening. Dergelijke mechanismes kunnen alleen effectief zijn als zij daadwerkelijk onafhankelijk van de overheid toezicht houden. Dat kan op diverse wijzen worden ingevuld, bijvoorbeeld door het te beleggen bij de Ombudsman. Op de onafhankelijkheid van ingestelde mechanismen dient zowel bij de implementatie als bij de evaluatie te worden toegezien. Zoals in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer aangegeven,10 steunt het kabinet dergelijke initiatieven. Zij kunnen de rechtszekerheid vergroten en het kabinet steunt dit dan ook in bij de onderhandelingen. Ten slotte wil ik nog wijzen op het bestaande Schengenevaluatiemechanisme. In de nieuwe verordening, die in oktober 2022 in werking zal treden, is een aantal verbeteringen doorgevoerd, waaronder versterking van het element monitoring van fundamentele rechten en kortere procedures om tekortkomingen, ook op het gebied van de buitengrenzen, op te pakken.
Individuele ambtsberichten |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Op welke wijze spant Nederland zich in om genocideverdachten uit het buitenland op te sporen en te veroordelen? Waarom vervolgt Nederland genocideverdachten niet in Nederland zelf, zoals ook België doet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers.
Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Als uitlevering niet aan de orde is of niet mogelijk is kan worden bezien of tot strafrechtelijke vervolging in Nederland wordt overgegaan. Strafrechtelijke vervolging in Nederland is alleen mogelijk als er een link is met Nederland, doordat de verdachte of het slachtoffer een Nederlander of als de verdachte zich in Nederland bevindt. Sinds 2003 bestaat bij de politie een Team Internationale Misdrijven (TIM) dat gespecialiseerd is in de opsporing van dergelijke misdrijven en dat onder leiding staat van officieren van justitie met expertise op dit gebied. Er wordt jaarlijks geïnvesteerd om de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke misdrijven in Nederland mogelijk te maken.
Uw Kamer wordt in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven jaarlijks geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven.
Wat is uw reactie op het artikel «Rwanda opereert zoals Oost-Duitsland met de Stasi»?1
Wij zijn bekend met het artikel. Inhoudelijk wordt er in de beantwoording van de andere vragen ingegaan op het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe individuele ambtsberichten tot stand komen en wat de rol van vertrouwenspersonen in derde landen daarbinnen is? Kunt u daarbij tevens uitleggen hoe een kokervisie wordt voorkomen en ook ontlastend materiaal wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt bepaald welke vertrouwenspersoon onderzoek doet naar een verdachte?
Zie bij antwoord 5.
Hoe wordt gegarandeerd dat verklaringen die door de vertrouwenspersoon worden opgenomen niet onder angst voor een regime tot stand komen?
De IND stelt, wanneer informatie nodig is uit het land van herkomst van een persoon, onderzoeksvragen aan de Afdeling Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeksvragen voor onderzoek in Rwanda worden voorgelegd aan de Nederlandse ambassade te Kigali. De ambassade kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek uit te voeren.
Aan de werving van vertrouwenspersonen ligt een zorgvuldige procedure ten grondslag, waarbij professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke factoren zijn. Een andere belangrijke factor is de veiligheid van de vertrouwenspersoon zelf, gezien de gevoeligheid van de onderzoeken.
De procedure voor het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij worden zo mogelijk meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen geraadpleegd. De gebruikte onderzoeksmethode en bronnen dienen duidelijk te worden beschreven in het onderzoeksverslag.
Na afronding van het onderzoek stelt de ambassade een onderzoeksverslag op en schrijft de Afdeling Ambtsberichten op basis daarvan het individueel ambtsbericht. Dit individueel ambtsbericht bevat de onderzoeksvragen en uitkomsten van het onderzoek, inclusief eventueel verkregen ontlastende informatie. Het individueel ambtsbericht wordt ook aan de betrokken persoon en diens advocaat ter beschikking gesteld.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is eerder in het kader van een Wob-verzoek in 2019 vrijgegeven: https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20210413104300/www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/03/04/besluit-wob-verzoek-over-procedures-omtrent-de-selectie-van-vertrouwenspersonen
Naar aanleiding van uw vragen en om redenen van transparantie zal ik de laatste versie van de destijds vrijgegeven documenten opnieuw publiceren (zoals eerder: afgezien van de passages die vertrouwelijkheid behoeven).
Waarom wordt aan advocaten die genocideverdachten bijstaan geen inzage in de totstandkoming van een individueel ambtsbericht gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de signalen uit het artikel dat individuele ambtsberichten niet of nauwelijks te controleren of te verifiëren zijn? Wat is daarop uw reactie?
Bij individuele ambtsberichten is er een spanningsveld tussen enerzijds de wens tot transparantie mede in het belang van de betrokken persoon en diens advocaat, en anderzijds het belang om methoden en bronnen te beschermen, om redenen van veiligheid alsmede om ook in de toekomst onderzoek te kunnen doen.
Individuele ambtsberichten zijn echter wel degelijk te controleren en verifiëren. De bevoegde rechtbank en/of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan op vertrouwelijke basis inzage krijgen in de achterliggende stukken om te bezien of die de conclusies van het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
Dit gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Hiermee meen ik dat de mogelijkheid geborgd is om de overheid te kunnen controleren, zonder daarmee methoden of bronnen in gevaar te brengen.
Meent u dat de rapporten van de International Commission of Jurists van adequaat niveau zijn en waarom stopt monitoring na het proces?
Sinds 2016 monitort de Keniaanse afdeling van de International Commission of Jurists (ICJ) de strafprocessen tegen door Nederland aan Rwanda uitgeleverde personen. ICJ heeft ruime ervaring met het rapporteren over strafprocessen. Zo werkt het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT) eveneens al jaren samen met ICJ voor de monitoring van door het tribunaal naar Rwanda verwezen zaken.
De waarnemers wonen onder meer rechtszittingen bij, observeren deze, brengen verslag uit. Verder verzamelen zij informatie die relevant wordt geacht voor onder meer het verloop van de procedure, het recht op een eerlijk proces en de detentieomstandigheden van de uitgeleverde personen. Zij brengen regelmatig bezoeken aan de detentiecentra waar de opgeëiste personen zijn gedetineerd en ontmoeten de opgeëiste personen, diens advocaten, de gevangenisautoriteiten en andere relevante partijen. Dit wordt allemaal verwerkt in de rapporten die worden uitgebracht door ICJ. Hiermee geven de rapporten een uitgebreid en veelzijdig beeld van de procedure in Rwanda.
Door de rechter is in de uitleveringsprocedure geadviseerd om de processen in Rwanda te laten monitoren. Tijdens de uitleveringsprocedure van de thans aan Rwanda uitgeleverde personen is door de rechter het belang onderstreept van monitoring van het proces. Zodra de strafrechtelijke procedure tot een definitief einde is gekomen en een eindconclusie kan worden getrokken over de naleving van de rechten op een eerlijk proces, komt de monitoring ten einde.
Hoe beoordeelt het kabinet de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat en wat zijn in het geval van uitlevering de waarborgen tegen schending van artikelen 3 en 6 van het EVRM?
Nederland begon na de genocide van 1994 met het leveren van financiële steun aan de Rwandese justitiesector. Die was toen volledig lamgelegd. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector en mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur in het land. Ten aanzien van de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat kan worden verwezen naar de zogenaamde «Rule of Law index 2021» van het World Justice Report – een gerenommeerde Amerikaanse NGO die met data en analyse de staat van de rechtsorde wereldwijd meet en vergelijkt. In die index staat Rwanda op nr. 49 van de 139 in beschouwing genomen landen. Daarmee «scoort» Rwanda volgens World Justice Reporthet best van alle in beschouwing genomen landen in Sub-Sahara Afrika, en beter dan een aantal landen in Europa.
Dat neemt niet weg dat er deelgebieden van de Rwandese rechtsstaat zijn waar Nederland zonder meer kritisch over is. Nederland voert aanhoudend gesprekken met de Rwandese overheid om ze te wijzen op aandachts- en verbeterpunten als het gaat om de rechtsstaat, zoals het aanpakken van de grote achterstand van rechtszaken waardoor processen te lang duren. Dat doet Nederland niet alleen via bilaterale contacten maar ook via multilaterale fora, zoals de VN Mensenrechtenraad. Aanvullend steunt Nederland projecten om de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak te verbeteren, bijvoorbeeld via trainingen aan rechters en advocaten (zie antwoord 10).
De vervolging en berechting van aan Rwanda uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat uitgeleverde genocideverdachten onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan onder meer het recht op een eerlijk proces van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Middels monitoring door ICJ houdt Nederland zicht op de naleving van de rechten van de verdachten. Bij gelegenheid treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in contact met de Rwandese autoriteiten.
Waarom is Nederland na 25 jaar gestopt met investeringen in de Rwandese rechtsstaat terwijl er nog altijd twijfels zijn over de rechtsstaat aldaar?
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen en toe te werken naar een bredere relatie gebaseerd op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur hulponafhankelijk te worden. De decentrale Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de rechtsstaatopbouw, komt na dit jaar dan ook ten einde. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die als gevolg van COVID-19 vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en daarom een kosteloze verlenging tot 2023 krijgen. Centraal gefinancierde programma’s die op meerdere landen gericht zijn kunnen nog wel ten goede komen aan Rwanda.
Nederland spant zich in voor het behoud van de resultaten die met onze steun in Rwanda zijn bereikt via een afbouwstrategie. Zo organiseerde de Nederlandse ambassade in juni 2021 samen met de Nederlandse en Rwandese ministeries van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Een van de hoofddoelen was om samen stil te staan bij behaalde resultaten en geleerde lessen, deze te documenteren en Rwanda en andere donoren de gelegenheid te bieden om op de mede door Nederlandse steun behaalde resultaten voort te bouwen.
De veranderde relatie betekent niet dat Nederland geen aandacht meer zal vragen voor de rechtsstaat en mensenrechten in Rwanda. Zo blijft Nederland projecten in Rwanda steunen via het mensenrechtenfonds. Op die manier blijven we bijdragen aan onder meer mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor de LHBT-gemeenschap en de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Ook gaat Nederland door met het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor mensenrechtenverdedigers.
Het bericht ‘Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: ‘Aanslag is voorstelbaar’’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dreiging uit extreemrechtse hoek neemt toe: «Aanslag is voorstelbaar»»?1
Ja.
Klopt het dat een aanslag uit extreemrechtse hoek «voorstelbaar» is? Bent u het eens dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Zoals ook vermeld in eerdere en het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 56 en in het jaarverslag 2021 van de AIVD, is een aanslag in Nederland vanuit rechts-extremisme voorstelbaar. Binnen het rechts-extremisme is het accelerationisme2 de stroming waar de meeste geweldsdreiging vanuit gaat3. Zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 26 oktober 20214 is het accelerationisme een rechts-extremistische ideologie die via diverse – voornamelijk besloten – sociale media platformen wordt verspreid. Het kabinet is van mening dat de dreiging zorgwekkend is en de verdere aandacht verdient van alle veiligheidspartners.
Is het dreigingsbeeld uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) identiek aan het dreigingsbeeld van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Is er op dit moment sprake van een concrete dreiging uit extreemrechtse hoek?
Met het uitbrengen van het DTN informeert de NCTV over de ontwikkelingen op de dreigingen die worden waargenomen. Het DTN wordt opgesteld met input van meerdere partners, waaronder de AIVD. Het Openbaar Jaarverslag van de AIVD is het publieke verantwoordingsdocument van de dienst. De AIVD brengt met dit verslag in beeld welke dreigingen, ontwikkelingen en activiteiten de dienst heeft waargenomen en welke werkzaamheden zijn verricht.
In het Jaarverslag 2021 en DTN 56 wordt duidelijk geschetst waarom het rechts-extremistische gedachtegoed een bedreiging vormt voor Nederland. Zowel de AIVD als de NCTV houden de ontwikkelingen scherp in de gaten. Beiden beschrijven het accelerationisme als de stroming waar binnen het rechts-extremistisme de meeste geweldsdreiging vanuit gaat. In Nederland heeft het accelerationisme nog niet geleid tot terroristisch geweld, maar zijn er wel rechts-extremisten aangehouden voor onder meer opruiing, haatzaaien, dreiging en wapenbezit.
Het huidige dreigingsniveau voor alle terroristische dreigingen in Nederland samen is «aanzienlijk» (niveau 3 van 5). Dat betekent dat een terroristische aanslag in Nederland voorstelbaar is, maar dat er thans geen concrete aanwijzingen voor een aanslag zijn.
Hoeveel mensen in Nederland zijn, grosso modo, in het vizier die kunnen worden bestempeld als zijnde rechts-extremistisch? In hoeverre maakt deze groep deel uit van de professionele knokploegen zoals beschreven in het rapport «Het fenomeen Vechtafspraken: vier jaar later» door Bureau Beke?2
Het totaal aantal rechts-extremisten in Nederland is niet bekend. Het rechts-extremisme in Nederland bestaat uit meerdere stromingen en heeft verschillende uitingsvormen. Naast gekende rechts-extremistische organisaties of groeperingen begeven rechts-extremisten zich vooral online. De rechts-extremistische stroming waar op dit moment de grootste (terroristische) geweldsdreiging van uit gaat is het accelerationisme. Naar schatting zijn er in Nederland enkele honderden aanhangers van het accelerationisme. De aanhangers begeven zich veel op online communicatieplatforms waar accelerationistisch gedachtegoed wordt gepropageerd.6 De inschatting is dat van enkelen een dreiging kan uitgaan.
Het is niet bekend hoeveel rechts-extremisten deel uitmaken van professionele knokploegen.
Wat doet de NCTV op dit moment niet, in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid? Kunt u illustreren wat de gevolgen zijn voor enerzijds de analysefunctie van de NCTV en anderzijds voor de coördinatiefunctie van de NCTV op de weerbaarheid?
In afwachting van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid heeft de NCTV enkele werkzaamheden gestaakt. Zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 2 november 2021 heeft het opschorten van werkzaamheden van de NCTV de volgende consequenties:
Wat is de inzet van de politie op internet en sociale media, nu rechts-extremisten elkaar daar vinden? Heeft de inzet tot dusver tot concrete interventies geleid?
Binnen de juridische mogelijkheden, monitort de politie het internet op rechts-extremistische uitingen en strafbare gedragingen. In het verleden heeft dit onder meer geleid tot aanhoudingen en strafrechtelijke vervolging van personen en groepen.
De EU-verordening (Terroristische Online Inhoud, TOI) waarmee hostingbedrijven kunnen worden aangesproken op rechts-extremistische content is per juni 2022 van kracht, wanneer kan de Kamer deze wetgeving verwachten teneinde deze kunnen te implementeren? Waarom is deze wetgeving vertraagd? Wanneer is in Nederland op z’n vroegst deze regelgeving van kracht? Wat doet u in de tussentijd?»
De EU-verordening inzake het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) wordt op 7 juni 2022 van toepassing. Dat betekent dat in Nederland de desbetreffende nationale uitvoeringswet7 in werking moet zijn getreden en dat de daarin aangewezen (nationale) autoriteit, genaamd de Autoriteit Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), operationeel moet zijn. Er geldt een uitvoeringstermijn van 1 jaar wat zeer krap is. Hier heeft Nederland destijds tijdens de onderhandelingen dan ook bezwaar tegen gemaakt.8 Het kabinet zet zich desalniettemin in om zo spoedig mogelijk met de nodige zorgvuldigheid de wetgeving gereed te krijgen. Het voorstel van de Uitvoeringswet is inmiddels gereed, door de Raad van State van advies voorzien en gereed voor verzending aan uw Kamer. Mede naar aanleiding van de vragen gesteld door het lid Bikker (ChristenUnie) over de voortgang omtrent de autoriteit terroristische content en kinderporno gesteld op 6 mei (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3063) informeer ik u voor het zomerreces nader over de uitvoering van de TOI-verordening.
Het bericht ‘GGD-GHOR laat onverzekerde burgers stikken’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) – Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) heeft besloten niets meer met de meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg over onverzekerden te doen?1
Sinds de eerste berichten vorig jaar heb ik met GGD GHOR Nederland contact gehad over deze ontwikkeling. Het Ministerie van VWS heeft kortgeleden van de heer Slockers van Straatdokters Nederland afschriften ontvangen van de mails aan de directeur van GGD GHOR Nederland, de heer Rouvoet en heeft daarnaast een verzoek ontvangen hieraan iets te doen. VWS heeft per omgaande op deze mails gereageerd.
Waarom heeft de GGD-GHOR hiertoe besloten?
De reden dat GGD GHOR Nederland deze beslissing heeft moeten nemen is gelegen in het feit dat in de zomer van 2021 is geconstateerd dat er geen wettelijke grondslag is voor GGD’en en gemeenten is om deze meldingen te verwerken. Naast een deel van de GGD’en heeft ook een deel van de gemeenten aangegeven deze meldingen niet te kunnen verwerken, omdat deze verwerking in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) hiervoor als reden wordt gegeven? Zo ja, waarom zou de AVG opeens een obstakel zijn voor het geven van hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering? Waarom is dit punt niet eerder naar voren gekomen, bijvoorbeeld bij de start van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in 2017 of de evaluatie van deze regeling in 2021?2
Dit is juist. Ook VWS heeft inmiddels vastgesteld dat er een wettelijke grondslag ontbreekt voor gegevensverstrekking op grond van deze meldingen. Deze meldingen hebben als doel dat gemeenten vervolghulp kunnen bieden aan onverzekerde personen. Vervolghulp kon reeds worden gegeven in het kader van bemoeizorg en de bestaande wettelijke mogelijkheden. Daarin is in beginsel niets veranderd.
De meldingen van zorg betreffen aanvullende signalen van geleverde zorg. Dat er voor het doen van deze meldingen een wettelijke nodig is, was niet eerder naar voren gekomen. Dat is gelegen in het feit dat er in het kader van bemoeizorg al wel een wettelijke taak en grondslag bestaat, maar waarbij niet is onderkend dat deze grondslag niet geldt voor de meldingen die worden gedaan in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden.
Daarnaast is er sinds de invoering van de AVG sprake van grotere alertheid op het gebied van privacy.
Het Ministerie van VWS heeft inmiddels stappen gezet om de wetgeving te kunnen initiëren die noodzakelijk is om deze grondslag alsnog te borgen.
Wat zijn de gevolgen van deze beslissing voor de hulp aan onverzekerden bij het krijgen van een zorgverzekering?
Het feit dat (een deel van de) GGD’en en gemeenten de meldingen niet meer verwerken betekent niet dat aan deze mensen geen medische zorg meer kan worden gegeven. De vergoeding van zorg via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden komt niet in het gedrang.
Het gevolg is vooral dat de zorg aan deze mensen gefinancierd moet blijven vanuit de genoemde Subsidieregeling, in plaats van dat deze zorg weer zo snel als mogelijk vanuit de zorgverzekering wordt gefinancierd. Ook kan een gevolg zijn dat mogelijk niet aan al deze mensen passende vervolghulp wordt geboden omdat zij mogelijk minder snel in beeld komen van gemeenten. Ik merk overigens op dat een belangrijk deel van de mensen die niet verzekerd zijn juist al wel goed in beeld zijn bij gemeenten.
Waarom worden dak- en thuislozen überhaupt de zorgverzekering uitgezet op het moment dat zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen?
Sinds de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen (Stb. 2015, nr. 502) op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn zorgverzekeraars gehouden om te toetsen op het woonadres. In artikel 4a Zvw is geregeld dat degene die een verzekering wil afsluiten, ervoor dient te zorgen dat het adres dat hij opgeeft, ook het adres is waarmee hij in de basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is ingeschreven. Inschrijving in de BRP is sindsdien een voorwaarde voor het sluiten van een zorgverzekering.
Deze maatregel had tot doel bij te dragen aan verbetering van de regels over verzekeringsplicht, omdat inschrijving in de BRP in beginsel leidt tot verzekeringsplicht op grond van ingezetenschap. Een zorgverzekeraar gaat er bij een inschrijving in de BRP – behoudens tegenindicatie – van uit dat de persoon die is ingeschreven ook verzekeringsplichtig is.
Sinds 9 november 2016 heeft de toepassing van de verzekeringsplicht verhoogde aandacht. Evenals de vraag wanneer en onder welke omstandigheden het ontbreken van een adresgegeven of een afwijkend adresgegeven dient te leiden tot uitschrijving door een zorgverzekeraar. De wijze waarop dit door alle zorgverzekeraars wordt uitgevoerd is gereguleerd door afspraken tussen zorgverzekeraars, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit, het Centraal Administratie Kantoor en VWS. Daarnaast zijn gemeenten vanaf 1 januari 2022 wettelijk verplicht om iemand die in een gemeente verblijft maar geen vast woonadres heeft, in te schrijven op een briefadres.
Bent u het ermee eens dat het compleet ingaat tegen het principe dat iedereen in Nederland recht heeft op een zorgverzekering, als dak- en thuislozen automatisch worden uitgeschreven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het systeem kan worden aangepast, zodat mensen die dak- of thuisloos zijn hun zorgverzekering niet langer verliezen en net als ieder ander recht houden op een basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de GGD-GHOR om er bij hen op aan te dringen om meldingen bij Meldpunt Onverzekerden Zorg toch weer op te pakken en de desbetreffende mensen te helpen?
Ik zal bezien met welk wetstraject deze wijziging mee kan lopen, zodat deze zo snel mogelijk in werking kan treden. Met GGD GHOR Nederland is voortdurend overleg om te bezien wat wel kan nu de meldingen tijdelijk niet kunnen worden doorgegeven.
De totale chaos op Schiphol |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Brancheorganisatie ANVR: Schiphol had de drukte kunnen verwachten»1 en «Directeur Schiphol nergens te bekennen tijdens rampweek»2?
Ja.
Wat vindt u van de ontstane chaos op de luchthaven Schiphol?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidde tot extra drukte. Voor reizigers op Schiphol is het erg vervelend dat zij deze meivakantie te maken hebben gehad met lange wachtrijen en annuleringen van vluchten vanwege de drukte. Schiphol heeft hier excuses voor aangeboden en aangegeven dat dit niet het kwaliteitsniveau is dat van Schiphol verwacht mag worden. Ik ben het daarmee eens en heb Schiphol opgeroepen alles op alles te zetten om deze situatie in de zomervakantie te voorkomen.
Het is goed dat Schiphol in gesprek is met de ANVR, luchtvaartmaatschappijen en vakbonden om te kijken naar oplossingen om de drukte tijdens de zomervakantie aan te kunnen.
Deelt u de mening van brancheorganisatie ANVR dat Schiphol deze drukte had kunnen verwachten? Zo ja, wat zegt dat over het functioneren van de leiding van Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de chaos op Schiphol op te lossen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals reeds aangegeven in de brief van 13 mei jl.3 zal Schiphol aan de slag moeten om te voorkomen dat de situatie van de afgelopen twee weken zich herhaalt in de zomerperiode. Schiphol heeft gemeld dat ze hiervoor vier actielijnen hebben geformuleerd:
Ik hecht grote waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en de sterke reputatie die de luchthaven daar aan ontleent. Ik sta in geregeld contact met Schiphol en heb de luchthaven gevraagd mij doorlopend te informeren over de uitwerking van bovenstaande en andere maatregelen die worden genomen om er voor te zorgen dat de drukte in de zomerperiode beheersbaar is.
Deelt u de mening dat de chaos het vertrouwen van passagiers in de luchthaven ernstig zal schaden en dat zij na deze situatie liever via een andere luchthaven vliegen of er zelfs voor kiezen om met een ander vervoersmiddel op vakantie te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat dat slecht is voor de Nederlandse economie?
Ik hecht veel waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en waar de luchthaven internationaal een sterke reputatie aan ontleent. Het bestendigen van een goed verloop van de operatie en een betrouwbare dienstverlening is uiteraard belangrijk voor de concurrentiepositie van Schiphol. Daarom hecht ik er ook zeer aan dat Schiphol maatregelen neemt om herhaling te voorkomen en sta ik daarover in nauw contact met de luchthaven.
Wat vindt u van het feit dat Schiphol-directeur Dick Benschop totaal onzichtbaar is bij deze crisis? Kunt u duiden waarom het zo oorverdovend stil blijft en past bij dit falen niet de «met pek en veren verjagen»-methode van het heerschap Benschop? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
De bedrijfsvoering en dienstverlening op Schiphol is een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van de luchthaven. Diverse bestuursleden hebben op verschillende momenten publiek een toelichting gegeven op de ontstane situatie. Dat geldt ook voor de voorzitter van de Raad van Bestuur, die daarbij publiekelijk zijn excuses heeft aangeboden voor de ontstane situatie.
Wilt u zich ervoor inzetten dat de luchthaven, als compensatie voor de ontstane chaos, de verhoging van 37% aan havengeld terugdraait? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In de Wet luchtvaart is vastgelegd dat Schiphol als exploitant van de luchthaven verantwoordelijk is voor het vaststellen van de luchthavengelden volgens een vastgestelde methodiek. De luchthavengelden die Schiphol aan maatschappijen rekent dienen voor het dekken van daadwerkelijk en reeds gemaakte kosten, andere kostencomponenten mogen hierin niet verrekend worden. De luchthaven is verplicht om luchtvaartmaatschappijen in dit proces te consulteren. Het Ministerie van IenW heeft in de vaststelling van de luchthavengelden geen rol. De Autoriteit Consument en Markt ziet toe op de naleving van de regels en neemt eventuele klachten in behandeling. De luchthavengelden voor de periode 2022–2024 zijn reeds vastgesteld.
Wat gaat u doen om te helpen bij het oplossen van het personeelstekort bij Schiphol? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is een van de actielijnen richting de zomer, «aantrekkelijk werken op Schiphol», gericht op de verbetering van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. In eerste instantie is het niet aan de overheid om hier oplossingen voor aan te dragen, maar is het aan de werkgever om een aantrekkelijke werkgever te zijn. Daarnaast is het aan de werkgever en de werknemers om samen afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden.
Het artikel ‘bewoners in schimmelende horrorflat zijn het spuugzat plots kwam een stuk muur naar beneden’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners in schimmelende horrorflat zijn het spuugzat plots kwam een stuk muur naar beneden» in het Algemeen Dagblad van 26 april jongsleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning heeft recht op een technisch goede en veilige woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is. Een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, dient zich als goed verhuurder te gedragen en deze woning te verschaffen. Het is erg vervelend dat deze bewoners veel klachten ervaren over hun woning en zich niet gehoord voelen door de Alliantie.
Deelt u de mening dat deze bewoners veel geluk hebben gehad en dat het fout had kunnen aflopen?
De Alliantie heeft mij laten weten regelmatig onderzoek te doen naar de technische staat van haar bezit. Hierbij hoort ook de veiligheid van constructieve onderdelen. De bewoners zijn vroegtijdig per brief geïnformeerd over de technische staat van de balkons en er zijn direct maatregelen genomen om de balkons met stempels te ondersteunen.
Kunt u garanderen dat deze woningen veilig zijn?
De Alliantie geeft aan dat er een rapport is opgemaakt waarin de technische staat van de balkons is vastgesteld. Hieruit is gebleken dat de balkons wel constructief onderhoud nodig hebben, maar dat er geen sprake is van een onveilige situatie. De balkons zijn gestut conform het technisch advies van het betrokken ingenieursbureau. Er is geen instortingsgevaar voor de balkons bij lichte belasting. Met de aanwezigheid van de stempels kunnen bewoners, met maximaal vier volwassen personen, gebruik maken van hun balkon. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid toe te zien op de kwaliteit van de woningen. Na contact blijkt dat Bouw en Woningtoezicht van de gemeente Amersfoort haar rol heeft gepakt en actief betrokken is bij het herstel van de balkons. Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente en de woningcorporatie over het complex Vreeland.
Is het mogelijk dat achterstallig onderhoud en/of gebreken in en aan de woning tot levensgevaarlijke situaties kunnen leiden?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie De Alliantie de bewoners niet serieus neemt?
De Alliantie heeft mij laten weten haar best gedaan te hebben en dacht de bewoners goed en tijdig geïnformeerd te hebben over de situatie met de balkons. Het is vervelend dat dit zo niet door de huurders is beleefd. De komende tijd zal De Alliantie extra tijd en aandacht geven aan deze huurders.
Uit de Aedes Benchmark 2021 blijkt dat De Alliantie haar huurderstevredenheid heeft zien stijgen naar 7,5, het gemiddelde van de sector. Ook uit de meest recente visitatie uit 2020 is gebleken dat de huurders de relatie en communicatie met De Alliantie beoordelen met een score Goed. Op basis van de genoemde informatie heb ik geen reden om aan te nemen dat De Alliantie haar huurders niet serieus neemt.
Begrijpt u dat flatbewoners aan het Vreeland hun balkon niet meer op durven te gaan?
Ja, ondanks dat er geen direct risico is snap ik dit gevoel.
Deelt u de mening dat bewoners van de flats aan het Vreeland een 100% of in grote mate huurverlaging moeten krijgen nu woningcorporatie De Alliantie erkent dat er sprake zou kunnen zijn van instortingsgevaar van de balkons en er ook sprake is van achterstallig onderhoud waardoor het woongenot ernstig aangetast is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan hierover geen uitspraak doen. Een huurder kan zich bij ernstige gebreken tot de huurcommissie wenden om een huurverlaging af te dwingen naar 20%, 30% of 40% van de huurprijs. De omvang van de huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de gebreken. Indien de huurder van oordeel is dat er een huurverlaging van 100% moet plaatsvinden, moet hij zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat de flatbewoners aan het Vreeland ondersteund moeten worden door bijvoorbeeld een bouwkundige, een jurist of een meldpunt dat gespecialiseerd is in bijvoorbeeld bewoners bijstaan die een gang naar de Huurcommissie of rechter kunnen maken?
Nee, dat is niet nodig. In mijn antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de gemeente Amersfoort betrokken is en de kwaliteit van het gebouw controleert. Uit technisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een gevaarlijke situatie. De Alliantie gaat zo snel mogelijk aan de slag met het herstel van de balkons.
Waarom moeten die bouwstempels minimaal tot en met december blijven?
De Alliantie heeft mij laten weten dat het nog niet bekend is of de stempels tot en met december blijven staan. De woningcorporatie heeft tijd nodig om goede en duurzame werkzaamheden uit te voeren aan de balkons. Ze hebben aangegeven dit zo snel als mogelijk te gaan doen.
Hoe hoog heeft woningcorporatie De Alliantie deze gevaarlijke situatie van flat(s) aan het Vreeland op de agenda gezet?
Klopt het dat woningcorporatie De Alliantie eerder aan de schimmelschandpaal is genageld?2
Er zijn door uw partij eerder Kamervragen gesteld over schimmelproblematiek, deze vragen betroffen ook woningen van De Alliantie.
Klopt het dat er bij huurders van woningcorporatie De Alliantie in andere flats, zoals de Orion in Amersfoort, sprake was van een levensgevaarlijke situatie als gevolg van asbest en ook daar sprake was van achterstallig onderhoud waar huurders niet serieus zijn genomen?3
De Alliantie heeft mij laten weten dat er in de flat Orion geen sprake is geweest van een levensgevaarlijke situatie. In de voorbereiding van een project is bij één huurder geconstateerd dat er een gat in een asbestpijp zat. Direct na de melding is dit onderzocht en gesaneerd. Deze flats zijn in de meerjaren-onderhoudsplanning van De Alliantie opgenomen geweest en daarmee is er geen sprake van achterstallig onderhoud.
Kunnen we vaststellen dat er bij woningcorporatie De Alliantie sprake is van een patroon? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat zou ik zo niet willen zeggen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 6 aangeef heeft De Alliantie een gemiddelde waardering op Huurdersoordeel in de Aedes Benchmark 2021. Ook uit de onafhankelijke visitatie uit 2021 is gebleken dat het oordeel van de huurders over de samenwerking en relatie goed is.
Deelt u de mening dat er sprake is van een tendens in het niet serieus nemen van huurders en/of slechte communicatie naar huurders door verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik herken wel dat er verschillen zijn in de manier waarop woningcorporaties communiceren met hun bewoners. Het overgrote merendeel van de woningcorporaties krijgt gelukkig van hun huurders een goede score op het prestatieveld Huurdersoordeel in de Aedes Benchmark. In de verplichte vierjaarlijkse visitatie worden de huurders bevraagd over hun mening over de relatie en communicatie met de woningcorporatie. Ook hier zijn de beoordelingen voor de overgrote grote meerderheid van de woningcorporaties positief. Dat neemt niet weg dat elk incident er vanzelfsprekend een teveel is.
Waarom kunt u woningcorporaties wel onder verscherpt toezicht plaatsen als er sprake is van financieel wanbeleid, maar kunt u woningcorporaties niet onder verscherpt toezicht plaatsen als huurders in levensgevaarlijke of als gevolg van vocht- en schimmel in ongezonde woonsituaties terecht komen?
Wanneer sprake is van een overtreding van artikelen 1a en 1b van de Woningwet in samenhang het Bouwbesluit 2012 is de gemeente de taak om handhavend op te treden. Huurders kunnen een handhavingsverzoek indienen bij de gemeente. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. Wanneer de Aw meerdere signalen krijgt met betrekking tot onderhoud zal zij dit meenemen in de gesprekken die zij voert met bestuur en RvC in het kader van het reguliere governance toezicht. De Aw is geen aanspreekpunt voor individuele huurders. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen.
Deelt u de mening dat een ondertoezichtstelling van een woningcorporatie als gevolg van het verzaken van de zorgplicht van een woningcorporatie jegens haar huurders een afschrikwekkende werking zou kunnen hebben waardoor woningcorporaties eerder geneigd zijn om achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek te verhelpen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Woningcorporaties verhuren ruim 2 mln. woningen en er zijn geen signalen dat er structureel problemen zijn die een onder toezichtstelling rechtvaardigen. De Aw kan een aanwijzing geven in het belang van de volkshuisvesting als dit wel het geval is. Elke individuele situatie waarin problemen ontstaan is vervelend. Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Kunnen we vaststellen dat bescherming van huurders niet goed werkt gezien de vele langdurige problemen zoals te hoge huurprijzen, achterstallig onderhoud, gebreken, vocht en schimmel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Als gevolg van de schaarste op de woningmarkt is de positie van zowel de huurder als de koper verzwakt ten opzichte van de positie van verhuurders, beleggers en tussenpersonen. Prijzen zijn soms hoger dan de kwaliteit van de woning rechtvaardigt. Daardoor raken mensen in de knel. De toegenomen druk en moeite die mensen hebben om een geschikte woning te vinden maakt bovendien dat anderen hier makkelijker misbruik van kunnen maken. Verschillende meldpunten op de huur- en de koopmarkt en gemeenten krijgen klachten over malafide verhuurders en makelaars. Die gaan bijvoorbeeld over vriendjespolitiek, achterstallig onderhoud, discriminatie, intimidatie en te hoge huurprijzen. In het kader van het Programma Betaalbaar Wonen (Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 906), dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, neem ik dan ook diverse maatregelen om de rechtsbescherming van huurders en kopers te verbeteren.
Klopt het dat CV-ketels van woningcorporaties minder goed onderhouden zijn vanwege de kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het mag natuurlijk niet zo zijn dat CV-ketels minder goed onderhouden worden vanwege de kosten. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat dit in de praktijk aan de orde is. Het is de verantwoordelijkheid van de woningcorporatie om goed onderhoud te plegen aan de woning, dat betekent ook aan de CV-ketel. Als een huurder vermoedt dat de CV-ketel niet goed onderhouden wordt en na contact met de woningcorporatie blijkt dit ook zo te zijn, kan de gemeente gevraagd worden te handhaven.
Deelt u de mening van de service coördinator van dat technisch bureau dat achterstallig onderhoud het gevaarlijkste is wat er is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik kan me voorstellen dat indien er sprake is van achterstallig onderhoud aan een CV-ketel, er uiteindelijk gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Wat vindt u ervan dat er zoiets bestaat als horrorflats? Eerder hebben wij u namelijk ook al bericht over andere horrorflats in Nederland.
Het is vanzelfsprekend niet goed dat er flats zijn die door bewoners zo worden omschreven. Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen, is.
Hoeveel woningen kampen met achterstallig onderhoud en hoeveel woningen kampen met (ernstige) gebreken? Indien u geen cijfers hieromtrent hebt, bent u bereid om onderzoek hiernaar te verrichten? En kunt u hierbij specifiek ingaan op achterstallig onderhoud aan de CV-ketels, aangezien dit tot directe levensgevaarlijke situaties kan leiden?
Hier is niet in algemene zin iets over te zeggen. De informatie die beschikbaar is gaat over de conditiescores van corporatiewoningen. Deze zeggen iets over het onderhoud en de kwaliteit van een woning, en zorgen ervoor dat woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar kunnen vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Berichten van vorig jaar suggereerden dan er een groot aantal sociale huurwoningen zou zijn met lage conditiescores. Dit beeld bleek niet geheel accuraat, zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen n.a.v. de berichten hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611).
Deelt u de mening dat er bij teveel woningcorporaties sprake is van achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek?
Elk geval van achterstallig onderhoud en/of (ernstige) gebreken en/of vocht- en schimmelproblematiek is er één te veel.
Deelt u de mening dat we in Nederland een kwaliteitscrisis hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee deze mening deel ik niet. Er zijn meer dan 2 miljoen sociale huurwoningen in Nederland, waarvan het overgrote deel van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Daar zetten we ook op in. Vorig jaar heb ik met Aedes afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering. Tevens komen er dit jaar nationale prestatieafspraken waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
Hoe hoog staat deze kwaliteitscrisis bij u op de agenda? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op vraag 24.
Bent u bereid om met een landelijk vernieuwingsprogramma voor de bestaande bouw te komen met bijbehorende tijdslijnen om de kwaliteitscrisis uit te bannen? Zo ja, wanneer komt u met een dergelijk programma naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Onderhoud en renovatie maakt onderdeel uit van mijn programma’s en acties. Onderhoud en de kwaliteit van woningen is bijvoorbeeld al onderdeel van huidige afspraken met Aedes en wordt ook nadrukkelijk onderdeel van de nationale prestatieafspraken, die ik binnenkort met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG nationale zal maken. Daarnaast zet ik bijvoorbeeld met het volkshuisvestelijkfonds ook in op verbetering van de particuliere voorraad.
Bent u bekend met het bericht «zeker 80.000 woningen vertonen flinke gebreken» van consumentenprogramma RADAR van AVRO/TROS?4
Ja, de eerdere Kamervragen over deze berichten zijn op 5 november 2021 beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611).
Wat hebt u sinds dat bericht van RADAR gedaan en/of wat zult u doen om achterstallig onderhoud en gebreken voor huurders te verhelpen zodat dit niet meer kan leiden tot levensgevaarlijke dan wel ongezonde woonsituaties?
Met Aedes heb ik vorig jaar afspraken gemaakt dat corporaties de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen. En zoals ik bij antwoord 26 aangeef, worden extra investeringen in onderhoud en kwaliteit opgenomen in de nationale prestatieafspraken later dit jaar.
Klopt het dat één op de 25 corporatiewoningen in matige tot zeer slechte conditie verkeert en dat we dus spreken over circa 130.000 woningen?
Nee, dit klopt niet.
Wilt u dat huurders van die circa 130.000 woningen net als huurders van die paar honderdduizend vocht- schimmelwoningen naar de Huurcommissie gaan?
Ik wil in de eerste plaats dat verhuurders voldoen aan hun verplichtingen waaronder het verhuren van woningen zonder gebreken. Mijn beleid is er dan ook op gericht dat verhuurders hun verplichtingen kennen en dat het huurbeleid in algemene zin verhuurders de middelen geeft om aan hun verplichtingen te voldoen. Ik wil dan ook in de eerste plaats dat huurders geen aanleiding hebben om naar de Huurcommissie te gaan.
Als er echter wel aanleiding is, wil ik dat huurders zeker gebruik maken van hun rechten zoals de mogelijkheid van een procedure bij de Huurcommissie. Om huurders beter te kunnen informeren over deze rechten, breidt de Huurcommissie in 2022 haar voorlichtingsrol uit, door vernieuwing van haar website en het vormgeven van een klantcontactcentrum voor vragen over het huurdomein. Samen met Aedes en de Woonbond werk ik daarnaast aan een huurrechtcampagne, om met name huurders met lage inkomens te helpen bij vragen over hun woning.
Waarom mogen mensen wel in een onveilige woning wonen en niet in een onveilige auto rijden, want er is geen APK voor woningen maar wel voor auto’s?
Zoals ik heb aangeven bij antwoord 24, zijn er geen signalen dat er sprake is van een structureel probleem. Ik ga er van uit dat huurders zich bij gebreken wenden tot hun verhuurder en indien nodig tot Huurcommissie, rechter of gemeente. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een veilige woning van goede kwaliteit.
Klopt het dat u woningcorporaties wilt uitzonderen van de Wet goed verhuurderschap? Zo ja, waarom? En vindt u dat nog steeds een goed idee gezien alle berichtgeving waaronder het bericht van het programma RADAR dat hoge aantallen woningen met gebreken laat zien?
Nee, de woningcorporaties zullen niet geheel uitgezonderd worden van het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zo zullen de algemene beginselen van goed verhuurderschap onverkort op hen van toepassing zijn. De woningcorporaties worden wel uitgezonderd van een eventuele gemeentelijke vergunningsplicht, omdat deze zich niet verhoudt met de wettelijke plicht om woningen te verhuren en mijn eigen bevoegdheden ten opzichte van corporaties.
Bent u inmiddels overtuigd geraakt van een landelijke APK-keuring voor woningen, temeer nu gebleken is dat er heel veel woningen zijn met (ernstige) gebreken en/of achterstallig onderhoud en/of vocht- en schimmelproblematiek?
Zoals toegelicht in onder meer mijn antwoord op vraag 31, is een dergelijke verplichting naar mijn oordeel niet nodig.
Bent u bekend met het bericht «bewoner zakt door vloer van nieuwe huurwoning» van Stichting Woon van 28 april jongstleden?5
Ja.
Vindt u het vreemd dat bewoners denken dat ze zelf voor de kosten moeten opdraaien, want daarover werd het volgende gezegd; «Aanvankelijk dachten zij er zelf te schouders onder te moeten zetten en ook voor de kosten op te draaien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het kan zijn dat in deze specifieke casus de bewoners dachten dat ze zelf voor de kosten moesten opdraaien. Ik kan geen oordeel geven over deze situatie en ieders beelden hierin. Kennelijk leefde dit beeld in eerste instantie bij de huurder en is dit misverstand later door de woningcorporatie rechtgezet.
Is het mogelijk dat deze en vele andere verhuurders de gebreken niet verhelpen omdat een huurkorting van 60% accepteren altijd nog goedkoper is dan het gebrek of de gebreken verhelpen?
Als de Huurcommissie in haar uitspraak de huur verlaagt, dan blijft deze verlaging gelden totdat het gebrek wordt verholpen. Het is daarom in het belang van verhuurder om het gebrek zo snel mogelijk op te lossen, omdat de gederfde huuropbrengsten blijven stijgen. Alleen bij een contract dat zeer snel zal aflopen en de intentie om de woning daarna niet meer te verhuren, kan het – afhankelijk van de huurprijs en de kosten van het verhelpen van het gebrek – in theorie mogelijk zijn dat de verhuurder goedkoper uit is door de gebreken niet te verhelpen. Mij zijn geen signalen bekend dat dit in de praktijk voorkomt. Ook in dat geval heeft de huurder alsnog de mogelijkheid om via de rechter onderhoud af te dwingen of indien sprake is van overtreding van de bouwregelgeving, de gemeente te vragen om handhavend op te treden.
Bewijst dit voorbeeld niet eens temeer dat de Huurcommissie niet alleen een huurverlaging moet kunnen opleggen, maar ook moet kunnen eisen dat het gebrek verholpen dient te worden? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hieromtrent aan te passen? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving voorziet al in diverse mogelijkheden om af te dwingen dat gebreken daadwerkelijk worden verholpen. Zo kan de gemeente met een last onder dwangsom afdwingen dat een woning voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. In het uiterste geval kan een gemeente ertoe overgaan om zelf gebreken te herstellen en de kosten te verhalen op de eigenaar (last onder bestuursdwang).
Daarnaast kan voor overtreding van de Woningwet in samenhang met het Bouwbesluit 2012 een bestuurlijke boete worden opgelegd. Ook kan de huurder zich tot de rechter wenden met de vordering dat de verhuurder de gebreken verhelpt. Een andere manier voor de huurder is om zich tot de rechter te wenden met het verzoek om de gebreken zelf te verhelpen en de kosten te verhalen op de verhuurder, bijvoorbeeld door deze kosten in mindering te brengen op de huur. Gegeven deze mogelijkheden zie ik geen noodzaak om ook de Huurcommissie de directe bevoegdheid te geven om verhuurders te verplichten om gebreken te herstellen.
Bent u inmiddels overtuigd geraakt van een landelijk meldpunt dat huurders met raad en daad kan bijstaan als zij te kampen hebben met achterstallig onderhoud, (ernstige) gebreken, vocht- en schimmel of anderszins?
Nee, dat ben ik niet. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen. Ik voer met alle betrokken partijen een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Deelt u de mening dat recidive van verhuurders als het om gebreken en/of achterstallig onderhoud gaat zwaarder bestraft dient te worden?
De Huurcommissie kan hogere legeskosten opleggen bij verhuurders die meerdere malen in het ongelijk worden gesteld. Op het moment geldt deze regeling alleen voor uitspraken over de splitsing van all-in huurprijzen en de toetsing van aanvangshuurprijzen, niet voor overige zaaktypen. De Wet modernisering Huurcommissie, waarmee de Huurcommissie deze bevoegdheid heeft gekregen, wordt op dit moment geëvalueerd. Indien de resultaten van de evaluatie hiervoor aanleiding geven, kan de regeling worden uitgebreid naar andere zaaktypen, zoals bijvoorbeeld de afrekening van servicekosten of gebrekenprocedures.
Daarnaast hebben gemeenten verschillende mogelijkheden om handhavend op te treden bij overtreding van het Bouwbesluit 2012, waaronder het opleggen van een bestuurlijke boete uit de tweede categorie. Indien de overtreding gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan het bevoegd gezag de bestuurlijke boete verhogen tot een boete uit de vierde categorie. Tevens zijn er onder voorwaarden mogelijkheden om het beheer over te nemen of een woning te sluiten onder bepaalde voorwaarden. Gemeenten kunnen zelf hun boetebeleid vaststellen.
Bent u bekend met het bericht »Schimmel in huis is nooit de schuld van huurders» in het Noordhollands dagblad van 22 februari jongstleden?6
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van deze vochtexpert en het feit dat hij de opstelling van woningcorporaties hekelt?
Ik ben niet in de positie om te kunnen beoordelen of deze vochtexpert in deze specifieke situatie gelijk heeft. Uit onderzoek van TNO, ABF en de GGD Amsterdam («Vocht en schimmelvorming in woningen – Bevindingen en handreikingen op basis van WoOn2018 en Energiemodule 2018», 29 september 2020) is gebleken dat vocht- en schimmelproblematiek zeer complex is en diverse oorzaken kan hebben. De bouwwijze, de toegepaste technieken, het onderhoud en het gedrag van de bewoners spelen hierbij een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat huurders nog beter beschermd moeten worden? Zo ja, wanneer komt u met aanvullende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 18, neem ik in het kader van het Programma Betaalbaar Wonen (Bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 906) dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden, diverse maatregelen om de rechtsbescherming van huurders te verbeteren.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Dat heb ik gedaan.
Besmettelijke dierziekten naar aanleiding van het bericht ‘Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Varkens in Nood slaat alarm: Nederland niet klaar voor Afrikaanse varkenspest»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld in het bericht en deelt u de genoemde zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de auteur dat zich een uitbraak van Afrikaanse varkenspest (AVP) kan voordoen in Nederland. De situatie in de Europese Unie is zorgelijk en er zijn veel lidstaten waar uitbraken worden gemeld, veelal bij wilde zwijnen.
Sinds AVP in de EU aan een opmars bezig is heb ik diverse acties in gang gezet. Om de kans op introductie zo klein mogelijk te maken heb ik de afgelopen jaren veel preventieve maatregelen genomen, mede in overleg met diverse betrokkenen en belanghebbenden, verenigd in het Preventieteam AVP. Daarnaast heb ik samen met vier provincies, terreinbeherende organisaties en de Producentenorganisatie varkenshouderij (POV) in mei 2020 een roadmap opgesteld met daarin 16 aanbevelingen om de introductiekans verder te verkleinen en is een taskforce opgericht om de uitvoering van de roadmap te monitoren. Over de voortgang van de uitvoering van de roadmap wordt uw Kamer rond de zomer nader geïnformeerd. Ik informeer sectoren en andere betrokken partijen geregeld over de maatregelen, de actuele situatie in de Europese Unie en wijs ze daarbij tevens op hun rol en verantwoordelijkheden in de preventie van introductie van AVP. Over alle preventieve maatregelen en de situatie in de Unie heb ik uw Kamer geregeld per brief geïnformeerd.
Vinden er in Nederland op dit moment veetransporten plaats van en naar gebieden waar de Afrikaanse varkenspest heerst en/of is gesignaleerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit onacceptabel is en onmiddellijk moet worden gestopt? Kunt u dit nader toelichten?
Er vindt veevervoer plaats naar lidstaten met AVP. In deze landen zijn strenge maatregelen van toepassing, die worden voorgeschreven door de Europese Commissie. Vervoer van varkens uit besmette regio’s in de EU is niet toegestaan. Voor import van varkens en varkensproducten gelden strenge importeisen. Als extra nationale maatregel is opgelegd dat wagens die evenhoevigen hebben vervoerd en leeg terugkeren uit landen met een uitbraak van een besmettelijke dierziekte (i.c. AVP) een extra reiniging en ontsmetting (R&O) moeten ondergaan bij een erkende R&O-plaats direct bij terugkomst in Nederland. Op die manier wordt de kans dat er virus wordt meegebracht verder verkleind.
Wat is het stappenplan voor de (preventieve en bestrijdings)maatregelen, wanneer is welke stap verplicht en welke indicatoren worden daarvoor gehanteerd? Is dat volgens u voldoende, mede gelet op het feit dat het beleidsdraaiboek hiervoor dateert uit 2013?
De nieuwe Europese Diergezondheidsverordening schrijft precies voor welke maatregelen een lidstaat moet nemen. Deze maatregelen zijn rechtstreeks van toepassing dus ook in Nederland. De regels zijn beschreven in (EU) 2016/429, (EU) 2020/687 en (EU) 2021/605. De EU heeft eveneens een strategie opgesteld voor de aanpak van AVP2.
Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, kan Nederland extra maatregelen instellen. De maatregelen staan beschreven in een herziene versie van het draaiboek dat naar verwachting aankomende zomer wordt gepubliceerd; de overwegingen en de maatregelen zijn vergelijkbaar met de beleidsopties zoals genoemd in het draaiboek van 2013. Een Plan van Aanpak van AVP bij wilde zwijnen is in 2018 opgesteld en op de website van rijksoverheid.nl gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat wanneer de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten wordt opgeschaald naar hoog of zeer hoog, er dan preventieve maatregelen moeten komen, zoals een preventief fokverbod, mede omdat het virus zich via kunstmatige en natuurlijke bevruchting verspreidt, en gaat u voorbereidingen treffen voor eventuele preventieve maatregelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik heb sinds de besmettingen in de Europese Unie en bovenal na de besmetting in België in 2018 diverse preventieve maatregelen genomen. De beoordeling van de deskundigen van 17 december 2021 heeft daarin geen verandering in gebracht. Samen met de deelnemende partijen in het preventieteam bekijken we wat we nog extra kunnen doen. In het licht daarvan worden nu ook de aanbevelingen in de roadmap uitgevoerd.
Een fokverbod instellen ter preventie van het introduceren van AVP virus is disproportioneel. Het virus kan weliswaar over grote afstanden worden verplaatst, door menselijk handelen, en de deskundigen achten de kans groot dat dat ergens de komende vijf jaar zal gebeuren, maar dat is geen grondslag om nu een fokverbod in te stellen voor de hele sector.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), gelet op het Deloitte-onderzoek uit 2020 en de huidige vogelgriepepidemie, volgens u op dit moment genoeg capaciteit om twee besmettelijke dierziekten tegelijk te bestrijden? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Met de huidige capaciteit kan de NVWA de meeste dierziektesituaties aan. Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van HPAI. Ook uitbraken van meerdere dierziekten tegelijkertijd kunnen door de NVWA worden aangepakt. Dit was twee jaar geleden het geval bij de bestrijding van SARS-CoV-2 bij nertsen en vogelgriep. De capaciteit van de NVWA om besmettelijke dierziektes te bestrijden is echter niet onbeperkt.
Bent u het ermee eens dat bij het uitbreken van een besmettelijke (dier)ziekte alle relevante instanties capabel moeten functioneren voor de bestrijding, dat we hiervoor moeten zorgen voordat een epidemie uitbreekt en dat Nederland dan niet voldoende is voorbereid op de Afrikaanse varkenspest? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De NVWA heeft contracten met partijen afgesloten om ook de bestrijding van AVP goed te kunnen uitvoeren. De NVWA ziet ook toe op naleving van bijvoorbeeld de extra R&O; de douane controleert schepen en vliegtuigen op het binnenbrengen van varkensvleesproducten. De NVWA heeft op locatie geoefend met een gesimuleerde AVP uitbraak; bij LNV zijn twee oefeningen gehouden met betrokken partijen om optimaal voorbereid te zijn op een eventuele uitbraak.
Herkent u ook de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals de grote veedichtheid van Nederland en de diertransporten door heel Europa? Bent u bereid om naast de zoönosenfactor ook het risico op de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere (besmettelijke) dierziekten expliciet als relevante factor mee te nemen in de integrale gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening zal worden gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het risico op verspreiding van zoönosen als permanente factor afgewogen dient worden in alle integrale gebiedsgerichte aanpakken?
Ja. Humane en veterinaire experts brengen op dit moment bestaande modellen en kennis van, en inzichten in eerdere dierziekte- en zoönose-uitbraken bijeen. Daarnaast heb ik aan Wageningen Bioveterinary Research gevraagd om specifieke risicofactoren te kwantificeren voor pluimveebedrijven in relatie tot de kans op insleep van hoogpathogene vogelgriep. Beide analyses zijn deze zomer gereed. De uitkomsten worden betrokken bij de concrete uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak op dit punt om te komen tot verkleining en beheersing van risico’s vanuit de Nederlandse veehouderij. Ik verwijs ook naar het actieplan «versterken zoönosenbeleid» dat deze zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat er een minimumafstand tussen veehouderijen moet komen om onnodige en hoge risico's te verminderen, mede gelet op de dichtheid van pluimveebedrijven die zodanig hoog is dat de kans bestaat dat zonder preventief ruimen de verspreiding niet effectief gestopt wordt? Zo ja, wat gaat u daarvoor doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 9.
Bent u het ermee eens dat de afstand tussen varkenshouderijen minimaal 1 kilometer moet zijn, mede om te voorkomen dat er straks ook duizenden varkens preventief worden gedood?
Met goede bioveiligheidsmaatregelen is de kans op introductie van AVP op een varkensbedrijf klein. Het is van groot belang dat houders van varkens deze maatregelen nemen en zich inzetten om introductie of verdere verspreiding van AVP virus te voorkomen. Professionele houders zijn zich zeer bewust van de risico’s. In de Roadmap Preventie introductie AVP is hier ook veel aandacht voor, en de Producentenorganisatie Varkenshouderij zet zich in om de aanbevelingen hierover op te volgen.
Op dit moment acht ik het hanteren van een minimale afstand van 1 km tussen gevestigde en vergunde varkenshouderijen niet proportioneel. Ik verwijs naar de nadere uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak. In die aanpak worden risico’s van zoönosen meegewogen. Ook zal ik afwegen of (en zo ja, hoe) in deze aanpak ook rekening wordt gehouden met risico’s rond de verspreiding van besmettelijke dierziekten anders dan zoönosen. De Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat er een verplichte minimale oppervlakte per dier – afhankelijk van het soort – voor bedrijven moet komen, mede gelet op de samenhang van de structurele problemen, risico’s en schade, zoals onder andere bij het couperen van en staartbijten bij varkens? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Er zijn reeds wettelijke normen voor een verplichte minimale oppervlakte per dier. Voor varkens zijn deze vastgelegd in de Europese richtlijn tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Richtlijn 2008/120/EG). Nederland heeft deze normen ten aanzien van minimum beschikbare oppervlakte voor de diverse categorieën varkens aangescherpt. Deze Nederlandse aangescherpte normen zijn opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Bent u het ermee eens dat preventief vaccineren kan dienen als een belangrijke preventieve maatregel tegen de Afrikaanse varkenspest en zet u zich hiervoor in in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Er is al decennia onderzoek gedaan naar een vaccin, tot nu toe helaas zonder concreet resultaat. Er is door de Europese Commissie (EC) in 2017 een blauwdruk opgesteld om te komen tot een vaccin tegen AVP. De EC heeft in januari dit jaar een update gegeven over onder andere vaccinatie tegen AVP. De EC heeft de afgelopen decennia veel onderzoek naar de ontwikkeling gefinancierd. Er lopen in de EU twee onderzoeksprojecten met een budget van ongeveer 15 miljoen euro. Ik ondersteun dit van harte.
Hoeveel geld heeft Nederland beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van een vaccin tegen de Afrikaanse varkenspest, gelet op het feit dat volgens de deskundigengroep Varkens de kans dat er voor de Afrikaanse varkensgriep binnen een jaar een EU-geregistreerd vaccin komt verwaarloosbaar is?
Binnen de wettelijke onderzoekstaken wordt door WBVR in opdracht van en met financiering door LNV onderzoek gedaan naar AVP; dat was enkele jaren terug meer fundamenteel georiënteerd onderzoek mede ten behoeve van vaccinontwikkeling; de focus ligt nu op risk assessment onderzoek.
Daarnaast participeert WBVR in een Europees AVP-onderzoek «African Swine Fever pathogenesis and immune responses in Resistant And Susceptible Hosts» samen met Duitsland, België, Denemarken en Zwitserland.
Het gaat niet direct om vaccinontwikkeling, maar om dierstudies en analyses om nieuwe data genereren waarmee een beter begrip wordt ontwikkeld van gastheer-immuunrespons en beschermende immuniteit tegen, en activiteit en persistentie van Afrikaanse varkenspest virus in de gastheer. Deze inzichten zijn cruciaal voor verbeterde vaccinontwikkeling. De financiering vanuit het Rijk hierbij is € 250.000 voor de periode 2021–2024.
Kunt u de vragen afzonderlijk en uiterlijk voor het einde van mei 2022 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De olietanker Sunny Liger |
|
Pieter Omtzigt , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u contact gehad met het bedrijf of de bedrijven die de Russische olie van de Sunny Liger willen lossen en/of kopen? Welke bedrijven zijn dat en kunt u gespreksverslagen aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de eigenaren van deze olie of eventuele tussenpersonen. Andersom heeft ook de eigenaar van de olie geen contact met de Nederlandse overheid opgenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om alsnog te voorkomen dat de Sunny Liger in een Nederlandse haven kan aanmeren?
Het schip bevindt zich inmiddels niet meer in Nederlandse wateren.
Kunt u een lijst doen toekomen van schepen met Russische olie en kolen die de afgelopen 14 dagen in Nederland zijn aangekomen en hier gelost hebben? Kunt u een schatting maken van de totale waarde hiervan?
Aangezien de EU sancties in genoemde periode geen betrekking hadden op schepen met Russische olie en kolen, is een dergelijke overzicht niet beschikbaar en kan geen schatting worden gemaakt van de totale waarde.
Heeft de oproep van de Minister voor Klimaat en Energie om geen olie of kolen uit Rusland af te nemen, enig effect gehad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de beschikbare CBS-cijfers valt op dit moment nog niet op te maken dat de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland substantieel is afgenomen. Het is echter te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Handel geschiedt voorts op basis van wederzijds aangegane contracten tussen bedrijven. Bij afloop van een contract kan deze handel worden beëindigd. En verder geldt zoals bekend dat, in reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, de EU een Russische kolen- en recent ook een olieboycot heeft aangenomen.
Kunt u voor de afgelopen tien maanden per maand aangeven hoeveel olie en hoeveel kolen Nederland heeft geïmporteerd uit Rusland?
Een deel van deze informatie kan door het CBS niet beschikbaar worden gesteld vanwege concurrentiebelangen.
januari 2022
89
februari
52
mei 2021
688
juni
821
juli
613
augustus
774
september
671
oktober
946
november
788
december
832
Januari 2022
1.060
februari
882
Wilt u een kopie van de antwoorden sturen aan de Oekraïense ambassadeur in Nederland?
Jazeker, de Oekraïense ambassade zal worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Het bleek helaas meer tijd te kosten om de gevraagde informatie binnen de gebruikelijke termijn te kunnen aanbieden.
Het gedrag van zogenaamde ‘vluchtelingen’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vlam slaat in de pan bij noodopvang vluchtelingen in Soesterberg: woede over gebrek aan privacy»?1
Ja.
Deelt u de mening dat diegenen die een oorlog ontvluchten blij moeten zijn met een veilig heenkomen en een dak boven het hoofd? Zo ja, hoe valt het wangedrag van een aantal mannelijke «vluchtelingen» bij de nieuwe noodlocatie op het Kamp van Zeist in Soesterberg hiermee te rijmen?
Naast een dak boven het hoofd is het voor mensen die een oorlog ontvluchten van belang in wat voor voorzieningen zij verblijven. Van het COA heb ik begrepen dat er in Soesterberg frustratie was over het niveau van voorzieningen in de noodopvang. Zaken als bedreiging van medewerkers en vernielingen kunnen vanzelfsprekend nooit worden getolereerd, wat de frustratie van bewoners ook is. Wel hebben asielzoekers net als ieder ander het recht op protest en om hun mening te geven bij gevoeld ongenoegen. Dit protest dient altijd plaats te vinden binnen de grenzen van de wet.
Ik heb begrip voor het gevoelde ongenoegen en ik betreur het dat het op dit moment onvoldoende mogelijk is meer opvangcapaciteit en betere voorzieningen te bieden. Vanzelfsprekend en zoals uw Kamer bekend is, zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om de huidige situatie in de asielopvang te verbeteren en situaties zoals die zich hier en elders in het land voordoen te voorkomen. Daarom blijft het COA inzetten op de realisatie van nieuwe opvanglocaties die zoveel mogelijk duurzaam inzetbaar zijn en het gewenste voorzieningenniveau bieden voor een meer toekomstbestendige en stabiele opvang met draagvlak. Ik ben medeoverheden zeer erkentelijk voor het mogelijk maken van welke opvangvoorziening dan ook en/of voor leveren van nieuwe bijdragen onder de huidige omstandigheden.
Daarnaast wordt er volop ingezet om vergunninghouders die al langere tijd in COA-locaties verblijven in afwachting van huisvesting naar een gemeente uit te plaatsen.
Deelt u de mening dat «vluchtelingen» die de boel kort en klein slaan, medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) ernstig bedreigen en de politie laten uitrukken hier niets, maar dan ook helemaal niets, te zoeken hebben? Zo ja, wilt u de daders per direct het land uitzetten door hen een enkele reis richting land van herkomst te geven? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In algemene zin geldt dat agressief of overlastgevend gedrag onacceptabel is en het draagvlak aantast voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Criminaliteit is al helemaal uit den boze. Tegenover het recht op een eerlijke behandeling van de asielaanvraag staat de plicht om je aan de Nederlandse wet- en regelgeving te houden.
Voor mogelijkheden van het uitzetten van personen als gevolg van het plegen van strafbare feiten verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Haga van 5 april jl.
De hoge werkdruk voor medewerkers in de burgerluchtvaart |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VNC wil geen woorden maar daden Ministerie van I&W en SZW en hun inspectiediensten»?1
Ja.
Klopt het dat u reeds drieënhalf jaar in overleg bent met de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord van vliegtuigen?
In april 2019 is besloten om een structureel overleg op te starten, het Overlegplatform vliegveiligheid en sociale vraagstukken in de luchtvaart, met medewerkers van het Ministerie van IenW en SZW en de vakorganisaties.
Dit overleg is opgestart om beter inzicht te hebben in actuele arbeid- en sociale vraagstukken in de luchtvaartsector. In de overleggen is onder andere gesproken over zaken die spelen op het gebied van arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel en de meldplicht bij incidenten. Er is geconstateerd dat het belangrijk is dat de informatie-uitwisseling wordt verbeterd en dat men elkaar beter meeneemt in de ontwikkelingen.
Zo ja, wat hebben deze gesprekken tot op heden volgens u opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld over de werkdruk van cabinepersoneel aan boord, zoals wordt geuit in het persbericht dat door de VNC is uitgezonden?
Dit beeld wordt herkend. De verantwoordelijkheid voor goede en gezonde werkomstandigheden ligt primair bij de werkgevers. Ik vind het uiteraard belangrijk dat werkgevers zich houden aan goed werkgeverschap. Dit geldt zowel voor grondafhandelaren als voor luchtvaartmaatschappijen.
Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie begin 2020 verminderde het luchtverkeer wereldwijd fors. Aangezien er lange tijd zeer weinig vluchten waren hebben veel bedrijven in de sector tijdelijke contracten niet verlengd en flexibel personeel laten gaan. Deze functies zijn in veel gevallen later niet opnieuw ingevuld, terwijl de hoeveelheid vliegverkeer al langere tijd sterk toeneemt. Doordat er vanwege ziekte ook nog veel personeel niet inzetbaar is, ontstaat er een hoge werkdruk voor het personeel dat wel aan het werk is. Dit geldt zowel voor vliegend personeel als grondpersoneel. Hierdoor werd het werk aanzienlijk zwaarder. Daarnaast is het voor nu ook zeer druk op luchthaven Schiphol. Vanwege personeelstekort zijn luchtvaartmaatschappijen nu ook gedwongen om vluchten te schrappen. De drukte op de luchthaven zorgt ook voor een hogere werkdruk.
Wat is de reden dat er tot op heden geen nulmeting heeft plaatsgevonden naar vliegveiligheid in relatie tot Arbowetgeving betreffende de arbeidsomstandigheden voor cabinepersoneel aan boord?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen, dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een nulmeting zijn. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de onafhankelijke toezichthouder op deze wet- en regelgeving en de Inspectie Leefomgeving en Transport is medetoezichthouder in specifieke sectoren, waaronder de luchtvaart. De Inspecties werken risicogericht, zodat de grootste risico’s bereikt kunnen worden. Onderzoek wordt gedaan op grond van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
Bij het vermoeden van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden in de luchtvaartsector is het belangrijk melding te doen bij de Arbeidsinspectie als toezichthouder of de ILT als medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden. Melden, bijvoorbeeld via het portaal van de Arbeidsinspectie is laagdrempelig, concreet, eenvoudig en kan ook anoniem. Meldingen van vakbonden en ondernemingsraden worden altijd opgevolgd. Andere meldingen worden meegewogen in het risicogerichte toezicht. Voor zover bekend zijn er geen meldingen gedaan die aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het commissiedebat van 12 mei aangegeven samen met mij in gesprek te gaan met Schiphol. Daar zullen wij o.a. de werkdruk en arbeidsomstandigheden van werknemers in de luchtvaartsector bespreken, het belang van goed werkgeverschap benadrukken en ons ook laten informeren over de maatregelen die Schiphol neemt.
Bent u bereid alsnog opdracht te geven om de door VNC gevraagde nulmeting uit te voeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u helderheid verschaffen over de vraag bij welke inspectiedienst (Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) of Nederlandse Arbeidsinspectie) de primaire verantwoordelijkheid ligt als het gaat over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord? Of kunt u aangeven hoe de taakverdeling tussen deze diensten op dit onderwerp is georganiseerd?
De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren. Hierbij gaat het om sectoren zoals de luchtvaart, spoor- en wegvervoer en binnenvaart. De opvolging van meldingen met betrekking tot de betreffende sectoren wordt waar nodig onderling afgestemd.
Kunt u zich voorstellen dat cabinemedewerkers zich als gevolg van de toenemende werkdruk zorgen maken over het kunnen borgen van de veiligheid van collega’s en passagiers tijdens vluchten?
Ja. Cabinebemanning heeft een grote verantwoordelijkheid als het gaat om waarborgen van een veilige vlucht voor de passagiers en mede bemanningsleden. De bemanning moet zich altijd bewust zijn van de verantwoordelijkheden tot passagiers- en vliegveiligheid tijdens de vluchtuitvoering in normale en noodsituaties en is hiervoor getraind. Verhoogde werkdruk kan ertoe leiden dat deze veiligheidsborging onder druk komt te staan. De werkgever is op grond van de Arbowet verantwoordelijk om een werkomgeving te faciliteren waarin het risico van werkdruk wordt beperkt. Enkel op die manier kan het cabinepersoneel zijn/haar werkzaamheden optimaal uitvoeren. Het is belangrijk dat de werkgever over werkdruk en veiligheid het gesprek voert met het cabinepersoneel en maatregelen treft naar aanleiding van signalen van het personeel. Indien de cabinebemanning een concreet vliegveiligheidsrisico signaleert dan kan een melding worden gemaakt bij de eigen luchtvaartmaatschappij en de bevoegde instanties zoals het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen van de ILT.
Wat gaat u doen om tegemoet te komen aan de geuite zorgen? Bent u bereid om dit te bespreken tijdens het eerstvolgende overleg van het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken?
De Ministeries van IenW en SZW zullen deze geuite zorgen bespreken in het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken en zich daarin ook laten informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van VNC aangaande de lage meldingsbereidheid van cabinepersoneel in het geval van incidenten en onveilige situaties aan boord tijdens vluchten?
Het is zorgelijk als het cabinepersoneel incidenten en onveilige situaties voor de vliegveiligheid aan boord van vliegtuigen niet altijd zou melden. De Ministeries van IenW en SZW zullen dit signaal betrekken bij hun gesprek met de betrokken inspecties en bezien hoe dit verbeterd kan worden.
De Europese Verordening 376/2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart (hierna: verordening) biedt het cabinepersoneel voldoende mogelijkheden om melding te doen van onveilige vliegsituaties. Dit kan zowel bij de luchtvaartmaatschappij, het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) en het Europees Agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). In de Verordening is ook specifiek vermeld dat bemanning voorvallen met een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kan melden. Personeel werkzaam in de burgerluchtvaart kan getuige zijn van voorvallen die van belang zijn voor het voorkomen van ongevallen. Zij hebben verschillende mogelijkheden om deze voorvallen te melden. De Minister van SZW en ik moedigen personeel dan ook aan om melding te doen indien er een vermoeden is van niet-naleving van arbeidswetten en van onveilige situaties.
Deelt u de indruk dat er in toenemende mate sprake is van overlast door passagiers en onveilige situaties aan boord? Zo ja, bent u bereid om ook hierover in gesprek te gaan met cabinepersoneel?2
In de Staat van Schiphol3 is gesignaleerd dat het aantal orde verstorende passagiers is toegenomen. Dat is zorgelijk. Ongewenst gedrag door passagiers in het vliegtuig kan grote impact hebben op werknemers die daarvan slachtoffer zijn en voor de orde en veiligheid in het vliegtuig. Cabinepersoneel wordt opgeleid om hiermee om te gaan. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op deze in-flight security trainingen bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Er vindt periodiek overleg plaats met de vakbonden en betrokken overheidspartijen (in dit geval de Ministeries van IenW en SZW) over de aanpak en preventie van orde verstorende passagiers in het luchtvaartproces. De VNC maakt hier ook onderdeel van uit.
Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor het opnemen van cabinepersoneel als meldingsplichtige categorie voor onveilige situaties aan boord, zodat ook deze beroepsgroep -ter vergroting van de vliegveiligheid- kan worden opgenomen in de desbetreffende regelgeving van de European Union Aviation Safety Agency (EASA)?
In de Verordening is in voldoende mate geborgd dat het cabinepersoneel onveilige situaties aan boord kan melden. De Verordening specificeert een lijst van personen die voorvallen moeten melden die zijn geïdentificeerd als een significant risico voor de luchtvaartveiligheid via de verplichte meldingsregelingen. Dit is de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder zich niet kan melden, een ander bemanningslid binnen de commandostructuur. In de praktijk zal de gezagvoerder alle verplichte voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals gespecificeerd in de Verordening, moeten melden ook als deze door het cabinepersoneel wordt gesignaleerd. Ook voor deze personen die niet onder de meldplicht vallen bestaat de mogelijkheid om voorvallen te melden op vrijwillige basis. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 10 zullen de Ministeries van IenW en SZW dit signaal betrekken bij hun gesprek met de inspecties en bezien wat de oorzaak is en hoe dit verbeterd kan worden.
Hoe verhoudt de huidige drukte op Schiphol zich tot het feit dat luchtvaartmaatschappijen steeds meer passagiers per vlucht vervoeren?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Hierbij kijken ze zowel naar aantallen vluchten, voor bijvoorbeeld de infrastructuur op de luchthaven als naar aantallen passagiers voor de passagiersstromen. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidt tot extra drukte en lange wachtrijen.
Bent u bereid om grootschalig onderzoek te verrichten naar de werkdruk in de luchtvaart, nu zowel cabinepersoneel als bagage-afhandelaars reeds geruime tijd ernstige klachten uiten over de werkdruk in hun beroep?3 4
Zoals aangegeven gaan de Minister van SZW en ik in gesprek met Schiphol over de werkdruk en de werkomstandigheden. Daarnaast heb ik met Schiphol afgesproken dat zij wekelijks informatie verstrekken over de huidige situatie en de voortgang met betrekking tot de door Schiphol geformuleerde acties.6
Erkent u dat het grondpersoneel in de luchtvaartsector al jaren vraagt om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en veiligere werkomstandigheden?
De discussie tussen de bonden, Schiphol en de werkgevers over de arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden in de grondafhandeling is al enige tijd bekend. Eind 2020 heb ik NLR opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol en de samenhang van de arbeidsomstandigheden met de vliegveiligheid. De onderzoekers concluderen in het rapport dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op grondafhandelingsprocessen en dat de veiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. De aangetoonde correlatie is echter laag. In de aanbiedingsbrief van dit onderzoek7 is onderkend dat er een bredere problematiek is waarin verschillende partijen een rol hebben. Daarom heeft IenW de regie genomen in het bijeen brengen van die partijen en het gezamenlijk verkennen waar verbeteringen mogelijk zijn.
Voor nu is het zo dat er tot een nieuw cao-akkoord is gekomen voor grondafhandelaren. Dit is een mooie eerste stap. Wij zullen ons blijven inspannen om overleg te faciliteren en door middel van informatie die wij verkrijgen vanuit Schiphol kijken hoe de zaken er voor staan.
Deelt u de mening dat een loon van minimaal 14 euro per uur noodzakelijk is om van rond te kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u er als aandeelhouder van KLM voor zorgen dat de salaris- en werkdrukeisen van bagage-afhandelaars worden ingewilligd?
De verantwoordelijkheid voor goede arbeidsvoorwaarden ligt ook in het geval van KLM primair bij het bedrijf dat het personeel in dienst heeft. Daarnaast is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over arbeidsvoorwaarden zoals het loon te onderhandelen en een cao af te sluiten.
Uiteraard vormt het wettelijk minimumloon in zijn algemeenheid de basis voor het loongebouw. Om het minimumloon beter aan te laten sluiten op de huidige arbeidsmarkt heeft het kabinet in het Coalitieakkoord het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann en Maatoug voor de invoering van een wettelijk minimumuurloon omarmd. Dit wetsvoorstel – dat uw Kamer onlangs heeft aanvaard – beoogt per 1 januari 2024 een wettelijk minimumuurloon te introduceren. Het uurloon wordt gebaseerd op het huidige wettelijk minimumloon, uitgaande van een 36-urige werkweek. Voor minimumloonverdieners met een langere werkweek dan 36 uur, betekent dit een verbetering van hun wekelijkse inkomen.
Daarnaast verhoogt het kabinet het minimumloon stapsgewijs met 7,5%, los van de halfjaarlijkse indexatie. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat deze extra verhoging versneld wordt doorgevoerd. De bedoeling is de eerste extra verhoging van 2,5% al in januari 2023 toe te passen, door middel van een algemene maatregel van bestuur.
Wat gaat u doen om verdere chaos op Schiphol te voorkomen, nu er sprake is van grote personeelstekorten en gelijktijdig het aantal vakantievluchten een grote piek bereikt?5
De afgelopen weken is er intensief contact geweest met Schiphol om een vinger aan de pols te houden. Ik heb zelf ook een bezoek gebracht aan Schiphol om me op de hoogte te laten stellen van de situatie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven9, heeft Schiphol verschillende actielijnen geformuleerd om er voor te zorgen dat de drukte in de zomer beheersbaar is. Ik heb Schiphol gevraagd mij wekelijks te informeren over de vorderingen. Verder heb ik sterk aangedrongen op betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Het is dan ook goed dat er nu een akkoord ligt. Het is nu zaak dat Schiphol met deze afspraken aan het werk gaat om medewerkers te werven en te behouden.
Deelt u de vrees dat de personeelstekorten bij luchthavens en luchtvaartmaatschappijen komende zomer zullen leiden tot verdere druk op de werkomstandigheden voor luchtvaartmedewerkers en tot onveilige en onwenselijke situaties voor passagiers? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met Nederlandse luchthavens en vliegmaatschappijen die Nederlandse luchthavens aandoen?
Veiligheid is in de luchtvaart een cruciale randvoorwaarde. Alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zijn gebonden aan strenge regels rondom veiligheid en hanteren eigen veiligheidsmanagementsystemen. Vanuit de ILT wordt toegezien op naleving van de veiligheidsregels.
Ten aanzien van werktijden ziet ILT toe op de naleving van de wettelijk voorgeschreven flight time limitations (FTL). Daarin is op Europees niveau wettelijk vastgelegd wat de toegestane vlieg- en diensttijden zijn, en de voorgeschreven rustperioden. In haar toezicht hierop ziet de ILT weinig overschrijdingen.
Daarnaast houdt de ILT permanent toezicht op de veiligheidsmanagementsystemen van de luchtvaartmaatschappijen. Daarin wordt onder andere gekeken naar hoe zij omgaan met de risico’s op vermoeidheid en de beheersing ervan («fatigue management»). De luchtvaartmaatschappijen houden de meldingen van vermoeidheid bij en sturen die door naar de ILT. De ILT ziet erop toe dat deze meldingen door de luchtvaartmaatschappijen goed worden verwerkt.
Van werkgevers verwachten de Minister van SZW en ik dat zij zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden van luchtvaartmedewerkers en dat wordt toegezien op de werkdruk. Bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten kan melding worden gedaan bij de toezichthouders. De Minister van SZW en ik doen hierbij dan ook een oproep om wel melding te doen bij een vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten.
Het vervallen recht op toeslagen vanwege gegevens in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer «Nederlanders in de knel door het rigide vreemdelingenbeleid»?1
Het kabinet streeft ernaar dat iedere toeslaggerechtigde de toeslag krijgt waar deze recht op heeft. Of een vreemdeling recht heeft op deze collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen is afhankelijk van de aard van het verblijf.2 Dit is een uitwerking van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd.3 Doel hiervan is te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, door de ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun onrechtmatige verblijf of het verwerven van een schijn van een volkomen rechtmatig verblijf. Voor het recht op toeslagen is het vereist dat naast de aanvrager ook alle meerderjarige medebewoners (huurtoeslag) of de toeslagpartner een rechtmatig verblijf hebben. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is namelijk voor het recht op toeslagen de aanvullende voorwaarde opgenomen, dat de leden van het huishouden van de aanvrager van de toeslag (de toeslagpartner en de medebewoners van achttien jaar en ouder) rechtmatig in Nederland verblijven. Dit heeft ermee te maken dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft anders indirect wel profijt heeft van de toeslag die aan de aanvrager wordt verstrekt. Indien een burger niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, wordt dit geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met code 98. Wanneer iemand bijvoorbeeld samenwoont met een meerderjarig persoon of getrouwd is met iemand die niet over verblijfsrecht beschikt, heeft de aanvrager van de toeslag daarom geen recht op toeslagen.
In hoeveel gevallen is dit uitzettingsbeleid via sociale zekerheid effectief geweest en waarom weegt dit volgens het kabinet op tegen de problemen waarin gezinnen worden gestort?
Er is geen sprake van een uitzettingsbeleid via sociale zekerheid, hiermee dus ook niet via toeslagen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verbindt het koppelingsbeginsel het recht op collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen aan rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De IND levert de verblijfstitels via de BRP, onder andere code 98. Overheidsorganen bepalen vervolgens op basis van die vaststelling door IND en de voor hen relevante wet- en regelgeving welke voorzieningen en verstrekkingen afhankelijk zijn van deze verblijfstitel. Bij de uitkering van toeslagen betekent dit dat deze niet (meer) worden verstrekt aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven of – voor zover relevant – als iemand in het huishouden van de aanvrager van de toeslag niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Kunt u aangeven in welke situaties code 98 afgegeven kan worden? Erkent u dat code 98 niet automatisch betekent dat iemand is uitgeprocedeerd?
De IND bepaalt de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels. De titelbepaling vindt plaats in het geautomatiseerde systeem van de IND aan de hand van een groot aantal factoren, zoals de aanwezigheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, een besluit over die aanvraag en wettelijke termijnen. Deze factoren zijn gebaseerd op artikel 8 van de Vw 2000 waarin de gronden voor rechtmatig verblijf zijn opgenomen. Is er geen verblijfsrecht in de zin van artikel 8 Vw 2000, dan wordt de titel 98 (geen rechtmatig verblijf) bepaald. Bij een samenloop van verschillende factoren die het verblijfsrecht betreffen, geldt dat de sterkste factor van verblijfsrecht bepaalt welke titel wordt vastgesteld. Ook de ingangsdatum en einddatum van de titels worden in de titelbepaling meegenomen. Het vaststellen van deze titels gebeurt twee keer per dag. Naast de automatische titelbepaling worden steekproefsgewijs handmatige controles uitgevoerd.
De titelbepaling betreft altijd een weergave van de situatie op het moment van vaststelling. Code 98 betekent dat een burger op het moment van vaststelling niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, dit betekent niet dat iemand uitgeprocedeerd is. De juridische situatie kan wijzigen door het indienen van rechtsmiddelen, nieuwe aanvragen of door het verkrijgen van een ander verblijfsrecht. Dat betekent dat een titelcode, en dus ook code 98, geldig blijft tot er een wijziging in de juridische situatie ontstaat. Dat kan – gelet op het feit dat de titels tweemaal per dag worden bepaald – op dagbasis wijzigen.
Erkent u dat er sprake van kan zijn dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) per abuis code 98 afgeeft of te laat wijzigt, bijvoorbeeld wanneer mensen tussen procedures zitten of in hoger beroep zijn met een tijdige voorlopige voorziening?
Indien iemand zich tussen procedures of in hoger beroep met een tijdige voorlopige voorziening bevindt, is er geen sprake van een onjuiste code 98. Er is op dat moment namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven dat de titel kan wijzigen als de juridische situatie verandert.
Vanwege het grote belang van titels controleert (steekproefsgewijs) en monitort de IND de titellevering. Desondanks kunnen er fouten optreden. Er wordt door de IND niet bijgehouden hoe vaak een foute titelbepaling voorkomt. De burger kan (telefonisch) bij de IND aangeven dat de verblijfstitel volgens haar/hem niet juist is. Een ketenpartner kan hierover ook een signaal afgeven. Dit wordt dan gecontroleerd en indien blijkt dat de titel inderdaad onjuist is wordt deze zo snel mogelijk hersteld. Als er nader onderzoek nodig is duurt het maximaal enkele dagen. De herstelde code wordt daarna zichtbaar voor alle ketenpartijen, waaronder Toeslagen. Zolang de controle loopt blijft code 98 geregistreerd in de BRP.
Klopt het dat de Belastingdienst overgaat tot inhouden en invorderen van toeslagen voordat is vastgesteld waarom code 98 is afgegeven?
Toeslagen stelt het recht op toeslagen vast op basis van de beschikbare informatie in de BRP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, stelt de IND op basis van een groot aantal factoren de verblijfstitel vast en registreert deze in de BRP. Op dat moment is dus al door de IND bepaald waarom de code is afgegeven. Indien er een code 98 is geregistreerd met betrekking tot de aanvrager van de toeslag, diens partner of meerderjarige medebewoners, oordeelt Toeslagen dat er geen recht bestaat op toeslagen voor deze personen. Eerder uitbetaalde toeslagen worden dan teruggevorderd. In 2021 werd in 5.465 gevallen het recht op toeslagen ingetrokken voor 4.300 huishoudens. Bij het ontstaan van de terugvordering kan de burger een betalingsregeling (op maat) aanvragen. Ook worden de reguliere waarborgen, in het bijzonder matiging van de terugvordering ingezet voor individuele gevallen, bezien.
Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Twijfel kan ontstaan als de burger aangeeft dat de code onjuist is. Toeslagen neemt meermaals per week contact op met de IND om vast te stellen of een code juist is. Tijdens deze uitvraag blijft de invordering openstaan. Indien de code onjuist blijkt en moet worden aangepast, wat in gevallen zo is, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld. Als de code door de IND juist wordt bevonden wordt de toeslag stopgezet en eventueel teruggevorderd.
Is het juist dat mensen niet eens de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat zij helemaal niet uitgeprocedeerd zijn voordat de Belastingdienst overgaat tot inhouding en invordering?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 betekent code 98 niet per definitie dat mensen uitgeprocedeerd zijn, maar dat zij niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens dat er geen recht is op toeslagen indien een burger met code 98 geregistreerd staat. Bij geringe twijfel neemt Toeslagen contact met de IND. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan een burger indien zij/hij het oneens is met de beslissing van de IND over een besluit over een aanvraag in beroep gaan bij de IND.
Waarom is het uitvaardigen van code 98 eigenlijk geen besluit zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
De titelbepaling is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen zelfstandige beslissing betreft, maar een gevolg van de inhoudelijke beslissing die de IND heeft genomen (bijv. besluit over aan aanvraag voor een verblijfsvergunning). De burger kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bepaalt artikel 8 Vw 2000 in welke gevallen er sprake is van rechtmatig verblijf. De titel geeft aan of er sprake is van rechtmatig verblijf, maar omvat zelf geen rechtsgevolgen. Als gevolg van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd, nemen andere bestuursorganen, zoals Toeslagen, wel besluiten naar aanleiding van de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is. Die besluiten zijn wel besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Is het juist dat het na een melding van een gedupeerde het maanden of zelfs jaren kan duren voordat een foutieve vordering door de Belastingdienst word rechtgezet? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u dit toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat code 98 onjuist is. Bij twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Vaststelling kan dan, afhankelijk van de complexiteit, tot enkele dagen duren. Indien de code wordt bijgesteld, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan de burger eventueel door het indienen van een nieuwe/andere verblijfsaanvraag proberen opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen. Deze procedure kan een lange tijd in beslag nemen. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Deelt u de mening dat juist ten tijde van de opvangcrisis het gestimuleerd zou moeten worden dat migranten verblijven bij familie of bekenden? Hoe verhoudt dat zich tot deze praktijk waarbij gastgezinnen financieel gedupeerd raken door het verlies van rechtmatig verblijf van migranten? Kunt u dit toelichten?
Burgers die vreemdelingen met een rechtmatige status (waaronder ook ontheemde Oekraïners) opvangen verliezen niet hun toeslagen als gevolg van de werking van het koppelingsbeginsel. Daarbij gelden wel de regels die ook voor toeslagontvangers van Nederlandse afkomst gelden. Zo kunnen deze migranten, afhankelijk van de situatie, aangemerkt worden als medebewoner of als toeslagpartner en meetellen voor het recht op toeslagen. U bent eerder geïnformeerd over het voornemen van het kabinet dat een ontheemde Oekraïner die opgevangen wordt bij een gastgezin tijdelijk niet als medebewoner of als toeslagpartner wordt aangemerkt.
Erkent u dat het vanuit het vreemdelingenrecht logisch is om het verblijfsrecht met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat het met terugwerkende kracht intrekken van toeslagen tot een bijzonder hardvochtig beleid leidt? Bent u bereid dit beleid te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vorig jaar heeft er een inventarisatie plaatsgevonden naar knelpunten in het toeslagenstelsel naar aanleiding van de motie Lodders/Van Weyenberg4. Hieruit zijn knelpunten naar voren gekomen, waaronder ook de situatie dat met terugwerkende kracht toeslagen worden ingetrokken bij geen verblijfsrecht. Voor mogelijke oplossingen zijn onder meer de uitvoerbaarheid en de budgettaire gevolgen van belang. Zoals eerder toegezegd wordt u hierover in de zomer geïnformeerd.
Er zijn door het vorige kabinet twee knelpunten met betrekking tot het koppelingsbeginsel gesignaleerd en opgelost bij de huurtoeslag en het kindgebonden budget (WKB). Bij de huurtoeslag gold eerder voor het recht op toeslagen dat ook naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners werd gekeken. Op dit moment geldt dat Toeslagen niet meer naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners kijkt. Er blijft dus recht bestaan op huurtoeslag als een minderjarige medebewoner (veelal het kind van de aanvrager van de toeslag) geen rechtmatig verblijft houdt in Nederland. Bij het WKB is er inmiddels ook recht als de partner geen verblijfsrecht heeft, maar aanvrager en kind wel. Beide maatregelen zijn per 1 januari 2022 ingegaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst in het geval van code 98 voortaan eerst onderzoek doet naar de exacte status en pas tot inhouding en invordering overgaat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig verblijf?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6, oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens in beginsel dat er geen recht is op toeslagen voor een huishouden indien iemand in het huishouden geregistreerd staat met code 98. Toeslagen gaat er in beginsel vanuit dat de code correct is. Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Het is voor Toeslagen niet mogelijk om bij elke registratie handmatig na te gaan of deze code juist is, gelet op het grote aantal mutaties. Daarnaast kan Toeslagen de code niet wijzigen in de BRP.
In de gevallen waarin de Belastingdienst heeft moeten concluderen dat inhouding en invordering op basis van code 98 niet terecht was, is dit inmiddels rechtgezet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Het bericht ‘Rechter steunt grensondernemers over Tozo’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo»1 en van de uitspraak van de rechtbank Limburg in zaaknummer ROE 20_3505 d.d. 25.04.2022?2
Ja, de uitspraak en het bericht «Rechter steunt grensondernemers over Tozo» zijn mij bekend.
Wat is uw reactie op het bericht?
Ik begrijp dat u graag geïnformeerd wordt over de gevolgen die deze uitspraak zou kunnen hebben voor grensondernemers. Mijn ambtenaren bestuderen de uitspraak en staan in contact met de gemeente Maastricht, die de Tozo-regeling voor grensondernemers heeft uitgevoerd. De gemeente heeft het voornemen om hoger beroep in te stellen. Daarom kan ik op dit moment nog niet inhoudelijk ingaan op uw vragen met betrekking tot het handelingskader van de gemeente.
De gemeente Maastricht moet nu een nieuw besluit nemen, heeft u hieromtrent contact met de gemeente? Gaat de gemeente uitvoering geven aan deze uitspraak of wordt hoger beroep overwogen? Gaat u het handelingskader voor de gemeente Maastricht in lijn brengen met deze rechterlijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent deze uitspraak naar uw mening en analyse dat hiermee alle grensondernemers, woonachtig in België met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van de Tozo voldoen)?
Mijn ambtenaren onderzoeken de betekenis van deze uitspraak. Omdat de gemeente Maastricht hoger beroep overweegt is nog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen, dit zou namelijk de rechtsgang belemmeren. Voor informatie die ik wel kan delen over de groep ondernemers woonachtig in België en Duitsland die het bedrijf in Nederland voert, verwijs ik u naar de brief van de vorige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 mei 20213.
Betekent dit naar uw mening en analyse dat hiermee ook de grensondernemers, woonachtig in Duitsland met de Nederlandse nationaliteit en met een onderneming in Nederland en daarover premies- en belastingbetalend in Nederland, alsnog voor de Tozo in aanmerking kunnen komen (voor zover zij aan de overige voorwaarden van Tozo voldoen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe groot/klein deze groep potentieel rechthebbenden op een Tozo 1-uitkering is? Is dit beperkt tot de groep die een aanvraag Tozo 1 heeft gedaan en een afwijzing heeft ontvangen? Hoe groot is deze groep voor België en Duitsland?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact met de buurlanden over deze uitspraak en/of met de GrensInfoPunten?
Ik heb momenteel geen contact met de buurlanden over de uitspraak noch met de GrensInfoPunten. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou opschortende werking hebben van de uitspraak. Daarom is er op dit moment geen nieuwe informatie te delen met onze buurlanden en GrensInfoPunten.
Heeft deze uitspraak consequenties voor de exporteerbaarheid of het kunnen aanvragen van een steunmaatregel zoals de Tozo door andere dan de buurlanden? Ziet u reden en mogelijkheden dit te beperken?
Onderdeel van de uitspraak van de rechtbank Limburg was dat de rechtbank vaststelt dat de Tozo een hybride karakter heeft. Een eventueel in te stellen hoger beroep zou ook in kunnen gaan op dit oordeel en de betekenis en consequenties hiervan. Daarom kan ik niet ingaan op uw vragen 8 tot en met 10. Pas als juridische procedures volledig zijn doorlopen zal een besluit worden genomen over de uitvoering van de moties die u noemt in vraag 11.
Powered by
Kunt u bevestigen dat de uitspraak (inzake het strijd met principes van vrije vestiging) geen consequenties heeft voor de (niet) exporteerbaarheid van de (reguliere) bijstand nu de Tozo een ander karakter heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg overige gevolgen voor de Nederlandse sociale zekerheid en toepassing daarvan in internationaal verband?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens, gelet op deze uitspraak, alsnog uitvoering te geven aan de moties, c.q. wat betekent deze uitspraak voor de uitvoering van de moties, Van der Molen/Palland (Kamerstuk 32 851, nr. 64), Palland c.s., (Kamerstuk 35 420, nr. 132), Van Dijk/Palland (Kamerstuk 35 669, nr. 43 en Amhaouch/Palland (Kamerstuk 35 420, nr. 295)?
Zie antwoord vraag 8.
Het sturen van Pantserhouwitsers naar Oekraïne. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Wat is er veranderd tussen 19 april, toen u meldde dat er zwaarder materieel naar Oekraïne zou gaan maar niet welk materieel1 («Het gaat bijvoorbeeld om pantservoertuigen»), en 26 april, toen u besloot te melden dat het om pantserhouwitsers gaat?2
Na de dringende oproep van de President van Oekraïne om zwaardere wapens te leveren, heeft het kabinet besloten om in samenwerking met Duitsland Pantserhouwitsers aan Oekraïne te leveren.3 Na 19 april 2022 heeft verdere afstemming plaatsgevonden met Duitsland over de details van de samenwerking. Hierover is uw Kamer op 12 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 364).
Als eerder gemeld aan de Kamer maakt het kabinet telkens een afweging tussen transparantie ten behoeve van een open maatschappelijke discussie en het waarborgen van de operationele veiligheid. Vanwege de aard van de levering en de samenwerking met Duitsland heeft het kabinet in dit geval besloten de Kamer openbaar te informeren.
Behoren de Pantserhouwitsers tot het aantal dat door de landmacht op dit moment wordt gebruikt of maken ze deel uit van de reserve?
De Pantserhouwitsers zijn onderdeel van de logistieke reserve.
Klopt het dat de Pantserhouwitsers in de reserve niet onmiddellijk inzetbaar zijn («enige tijd in beslag nemen»), maar moeten worden gemoderniseerd alvorens bruikbaar te kunnen zijn?3 Zo ja, hoe lang duurt de aanpassing en wat houdt deze in? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voorafgaand aan de levering van zwaarder materieel, voert Defensie een technische inspectie uit. Deze inspectie is nodig om de precieze technische toestand vast te stellen en om in dit geval uitsluitsel te geven over de tijd, capaciteit en reservedelen die nodig zijn om de Pantserhouwitsers operationeel inzetbaar te maken voor de Oekraïense krijgsmacht. Na voltooiing van de technische inspectie en de eventuele benodigde stappen die uit de inspectie naar voren komen, zijn de wapensystemen in principe bruikbaar.
Klopt het dat er bezwaren in de landmacht leven tegen het leveren van de Pantserhouwitsers?4 Klopthet dat de Nederlandse landmacht deze houwitsers niet kan missen? Zo ja, wat zijn uw argumenten om deze bezwaren terzijde te leggen of wat is uw oplossing?
De aanvankelijk geuite bezwaren zijn meegenomen in de besluitvorming. Defensie heeft een zorgvuldige weging gemaakt van de impact van de levering op de gereedheid. Deze impact is, gezien de huidige omstandigheden en de urgentie van het Oekraïense verzoek, als acceptabel beoordeeld. Doorslaggevend was dat het gaat om vijf systemen uit de logistieke reserve, waardoor de impact op de directe taakuitoefening van de Nederlandse landmacht gering is.
Is het juist dat premier Rutte aan de CLAS Wijnen een aantal van 5 stuks van de Pantserhouwitser heeft gemeld om aan Oekraïne te sturen?5 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zijn deze vijf stuks in overeenstemming met het advies van de CLAS aan de regering? Zo nee, wat hield dat advies dan in?
Het aantal van vijf is in overeenstemming met het advies van de Commandant der Strijdkrachten.
Verwacht u de Pantserhouwitsers mettertijd terug te krijgen, als ware het bruikleen, of doet u ze definitief over aan Oekraïne? Hebt u voorwaarden gesteld aan Oekraïne voor het gebruik van de Pantserhouwitsers? Zo ja, welke? Bent u een memorandum of understanding of ook rules of engagement overeengekomen? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
De Pantserhouwitsers worden aan Oekraïne gegeven. Voor deze leveringen is, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versnelde, toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Net als bij eerdere materiële steun aan Oekraïne wordt bij een uiteindelijke overdracht als onderdeel van het vergunningsverleningsproces een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker. In deze verklaring wordt onder andere afgesproken dat het materieel alleen gebruikt mag worden voor zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest of in de context van eventuele toekomstige VN vredesoperaties, wanneer het gebruik in overeenstemming is met de principes van vredeshandhaving.7
Kunt u aangeven wat de afspraken met Duitsland zijn omtrent munitie? Is met Duitsland een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidende opleiding en training van de Oekraïense bemanningsleden van de Pantserhouwitsers vindt plaats in Duitsland. Deze training wordt gegeven door Duitse en Nederlandse instructeurs. Hier is geen MoU voor afgesloten. Wel zijn nauwe afspraken gemaakt met Duitsland over de samenwerking, ook omtrent munitie. Nederland levert munitie die alleen voor de training in Duitsland gebruikt zal worden. Duitsland heeft aangegeven de munitie, die ook geschikt is voor de Nederlandse Pantserhouwitsers, voor de inzet in Oekraïne te leveren. Afspraken over Rules of Engagement met Duitsland zijn niet aan de orde. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, wordt door Oekraïne een eindgebruikersverklaring getekend.
In welk land zal de voorbereiding voor het gereedmaken van de Pantserhouwitsers plaats hebben? Is met dit land een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de lessen die u meegeeft met de bemensing van de Pantserhouwitsers naar aanleiding van de ervaringen in de slag om Chora in Afghanistan?6
De Oekraïense krijgsmacht moet bij de bemensing van de Pantserhouwitsers zorgen voor inzet conform het humanitair oorlogsrecht en ter zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest.
Deelt u de opvatting dat levering van deze zware wapens onderdeel kunnen zijn van het Amerikaanse beleid om Rusland verder te verzwakken?7 Deelt u de opvatting dat het doel moet zijn om Rusland te verzwakken? Zo ja, hoe wilt u deze verzwakking bereiken? Deelt u de opvatting dat dit een vorm van escalatie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest.
Nederland is, net als veel andere landen, bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.10 Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te dragen aan de Oekraïense zelfverdediging.
Deelt u de opvatting dat Nederland bijdraagt aan het voeren van een proxy-oorlog in Oekraïne of dat dat ten minste zo kan worden opgevat door Rusland? Wat doet u om dat risico uit te sluiten en verdere escalatie en bloedvergieten te voorkomen?
Nee. Met de levering van militaire goederen steunt Nederland, samen met internationale partners, Oekraïne bij het invullen van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen de Russische agressie.
Door Nederland veroorzaakte doden, leed en schade in Hawija, Irak |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het rapportAfter the strike, Exposing the civilian harm effects of the 2015 Dutch airstrike on Hawija van PAX, het Intimacies of Remote Warfare programma van de Universiteit Utrecht en het Iraakse Al-Ghad?1
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen in het rapport, waarin wordt aangetoond dat het door Nederland aangedane leed en de schade veel groter zijn dan aanvankelijk door de VS werd ingeschat, zoals het feit dat zeker 85 bewoners door de luchtaanval zijn gedood, dat 6.000 gebouwen, 1.200 winkels en bedrijven en 15 scholen beschadigd zijn? En dat de psychische schade en het leed onder de bevolking op lange termijn bijzonder omvangrijk en veelzijdig zullen zijn?
Daags na de wapeninzet was duidelijk dat er sprake was van veel materiële schade en van mogelijk hoge aantallen burgerslachtoffers. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) varieerden de schattingen van het totaal aantal mogelijke slachtoffers (zowel burgers als ISIS-strijders) in Iraakse en internationale media en in rapportages van ngo’s/internationale organisaties van 70 tot 170. Ook werden er hoge aantallen gewonden gemeld. Dit beeld komt overeen met de bevindingen in het genoemde rapport, waarin men een conservatieve schatting aanhoudt van 85 slachtoffers en uitgaat van hoge aantallen gewonden. Het genoemde onderzoek laat zien dat verificatie uiterst ingewikkeld is. Om deze reden is het tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies te betreuren zijn in Hawija. Het lijdt echter geen twijfel dat de schade onder de getroffen gemeenschap groot.
Nederland hoopt middels de projecten een blijvende bijdrage te leveren aan de getroffen gemeenschap. De Kamer is op 15 december 2020 over het besluit deze projecten uit te laten voeren geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). De projecten werden voorafgegaan door een nodenanalyse, waaruit naar voren kwam dat op het gebied van de elektriciteitsvoorziening, economische activiteiten, werkgelegenheid, waterinfrastructuur en het herstel van woningen de grootste behoeften bestonden. Dit sloot aan bij een in oktober 2020 verschenen rapport van Airwars en Pax2 over onder andere Hawija. Vervolgens zijn drie organisaties gevraagd concrete projectvoorstellen aan te leveren. Deze organisaties werden gekozen vanwege hun thematische focus, die aansluit bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied. Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is uiteindelijk gekozen voor de combinatie van projecten die het beste paste bij de inhoudelijke doelstellingen, de meest directe relatie vertoonde met de gevolgen van de Nederlandse wapeninzet en naar verwachting het snelst tot een zichtbaar en duurzaam resultaat zou leiden. In totaal wordt een bedrag van $ 5.398.323 (€ 4.424.855) aan de projecten besteed.3
Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de 4,4 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor compensatie voor de gemeenschap in Hawija, aangezien de schade aan vastgoed alleen al op 10 miljoen is geschat en hier schade aan infrastructuur en medische kosten nog niet zijn meegerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport dat slachtoffers en nabestaanden officiële excuses en individuele compensatie willen en de aanbeveling om hier ook toe over te gaan? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Als u niet bereid bent hiertoe over te gaan, kunt u toelichten waarom niet?
In mijn recente beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) t.a.v. Hawija (7 april 2022, referentie 2022D14087) ben ik ingegaan op vergoedingen op individueel niveau. Het genoemde rapport leidt niet tot een andere afweging hieromtrent.
Het kabinet heeft bij meerdere gelegenheden aangegeven het ten zeerste te betreuren dat er in de nacht van 2 op 3 juni 2015 in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen ten gevolge van Nederlandse aanval op een ISIS-fabriek waar autobommen werden geproduceerd. Volgens het kabinet betrof het een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict.
Met de projecten ten behoeve van de gemeenschap in Hawija hoop ik dat Nederland een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Kunt u aangeven wat u vindt van de voorstellen in het rapport over het (vooraf) bespreken, mitigeren, monitoren, rapporteren van en reageren op burgerleed bij militaire operaties? Bent u bereid deze toe te passen bij andere militaire operaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwelkom deze en andere voorstellen op dit gebied. Op 7 april jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 442) over de stappen die het Ministerie van Defensie op korte en (middel)lange termijn wil zetten met betrekking tot het onderwerp burgerslachtoffers. Deze stappen zijn mede gebaseerd op gesprekken met een aantal organisaties (hierna het consortium)4, waaronder Pax en het Intimacies of Remote Warfare Programvan de Universiteit Utrecht. Ik ben blij te constateren dat de voorstellen in het genoemde rapport en de stappen die in de Kamerbrief staan beschreven veel overlap vertonen, en dat het consortium hier positief op heeft gereageerd.5 Ik ga hierover graag verder in gesprek met het consortium en de Kamer.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór 18 mei 2022, zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de inbreng feitelijke vragen op 19 mei 2022 over het Stappenplan inzake burgerslachtoffers bij inzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet?
Ja.
Het verweer van de Staat in de artikel12 procedure omtrent de vervolging van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt , Renske Leijten (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers op 12 maart 2021 in een brief aan de Kamer hebben aangegeven dat op tenminste 13 punten overtredingen van wetten hebben voorgedaan in het Toeslagendrama en dat dit stuk voor stuk overtredingen van wetten betreft waarvan duizenden en tienduizenden mensen het slachtoffer waren?1
Ja, wij herinneren ons de brief van 12 maart 2021 aan de Kamer van beide ambtsvoorgangers. In deze brief zijn onder meer dertien voorbeelden genoemd van situaties waarin de Belastingdienst(Fiscaliteit) en/of de Belastingdienst/Toeslagen niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Zeven voorbeelden zijn toegeschreven aan de Belastingdienst/Toeslagen, en een aantal hiervan heeft betrekking op de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Staat u nog altijd achter conclusie dat de overtreding van deze wetten voortvloeiden uit concrete (beleids)besluiten van de Belastingdienst die actief zijn genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet handelen in overeenstemming met de wet kan diverse redenen hebben, met verschillende grondoorzaken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van het in individuele zaken schenden van verplichtingen (zoals wettelijke termijnen) of een gewijzigde interpretatie van wetgeving naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In een aantal voorbeelden uit de brief van 12 maart 2021 hing de overtreding van de wet samen met destijds gehanteerd beleid.
Bijvoorbeeld de werkwijze waarbij voor een O/GS-kwalificatie een grens van terugvordering werd gehanteerd zonder dat aanvullend onderzoek naar de verwijtbaarheid van de ouder werd gedaan. Ook kan bijvoorbeeld – na verloop van tijd – blijken dat de uitwerking van applicaties of ICT-systemen onbedoeld niet (meer) in lijn is met de wet- en regelgeving. Een voorbeeld daarvan in de brief van 12 maart 2021 staat onder punt 11 (Toeslagpartnerschap). Verder kan het zich voordoen dat de invulling van een werkwijze die er juist toe strekt om het voor de burger zo praktisch en eenvoudig mogelijk te maken, tot onbedoelde spanningen met de bestaande wet- en regelgeving leidt. Een afwijking van de wet hoeft hierbij niet altijd ten nadele van de burger te zijn. Ook kan een op zichzelf pleitbaar standpunt door een rechterlijke uitspraak achteraf bezien op verkeerde invulling van een wettelijke bepaling berusten.
Herinnert u zich de belofte in die brief: «In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst aan uw Kamer melden.» Is dit nog staand beleid?
Ja, dat is nog steeds staand beleid.
Kunt u de lijst updaten van wetten waaraan de Belastingdienst zich niet heeft gehouden en de ge-update versie van deze lijst met alle u bekende overtredingen aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt is uiteraard is dat de Belastingdienst zich aan alle wet- en regelgeving houdt. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld, zijn ongewenst en de inzet is en blijft deze zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen. Zoals in de brief van 12 maart 2021 is aangegeven, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Wel bevat de brief van 12 maart 2021 een aantal illustratieve voorbeelden waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
Het is, als gezegd, staand beleid om als zich nieuwe gevallen voordoen of naar boven komen waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld, de Kamer hierover steeds te informeren. Dit gebeurt waar relevant via de jaarlijks voorziene Stand van de Uitvoering, in het kader van voortgangsrapportages of waar nodig via separate tussentijdse brieven.
Zo bevat de brief van 31 januari 20222 bijvoorbeeld een aantal aanvullende signalen uit de Stand van de Uitvoering dat kan duiden op niet in overeenstemming met de wet- en regelgeving handelen door de Belastingdienst.
Voorbeelden specifiek voor Toeslagen zijn in ieder geval de update van de 21-puntenlijst in de achtste VGR Kinderopvangtoeslag van 30 september 20213 en de brief van 30 november 2021 (Stand van de Uitvoering)4 waarin knelpunten worden beschreven die in de uitvoering worden ervaren en waarin wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Lodders / Van Weyenberg. Recentelijk is in de Tiende voortgangsrapportage5 bijvoorbeeld (nogmaals) gewezen op het overschrijden van beslistermijnen en voorts dat naar verwachting niet in alle gevallen binnen de door de rechter gestelde termijn kan worden beslist. Tenslotte verwijzen wij naar de reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening van maandag 30 mei.6
Wilt u, wanneer die lijst wordt samengesteld, niet vergeten alle overtreden wetten te vermelden, de recente boetebesluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens, discriminatie bij query’s aan de poort, de PWC-rapporten over de Fraudesiganleringsvoorziening (FSV), interne handleidingen voor het toepassen van de risicoselectie en andere zaken waarvan u op de hoogte bent?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
De door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geconstateerde overtredingen van de AVG komen uitgebreid aan de orde in de rapporten en boetebesluiten van de AP en de reacties daarop.
In de brief van 7 december 20217 aan de Tweede Kamer wordt een reactie wordt gegeven op het boetebesluit van de AP van 25 november 2021 dat ziet op de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van de kinderopvangtoeslag bij Toeslagen.
Bij brief van 12 april 20228 aan de Tweede Kamer wordt een reactie gegeven op het boetebesluit van de AP van 7 april 2022 dat ziet op de verwerkingen van persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) van de Belastingdienst.
Over de PWC-rapporten inzake de Fraudesignaleringsvoorziening is de Tweede Kamer bericht bij brief van 29 maart 20229 en eerdere brieven10.
Bij brieven van 26 november 202111, 8 december 202112 en meest recent 21 april 202213 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het risicoclassificatiemodel van Toeslagen.
Over de diverse onderzoeken naar en verbetertrajecten rond de gegevensverwerking en risicoselectie door de Belastingdienst, alsmede over de bevindingen hieruit over mogelijke overtredingen van de regelgeving, wordt de Kamer geïnformeerd via de diverse voortgangsrapportages inzake het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) en, waar nodig, separate brieven. Hierin worden steeds de laatste stand van zaken en inzichten weergegeven.
Kunt u ook helder weergeven bij welke onderdelen van Belastingdienst de overtredingen precies plaatsvonden?
De in de voorgaande antwoorden aangeduide voorbeelden hebben betrekking op de Belastingdienst (fiscaliteit) en Toeslagen. Bij een werkwijze of proces zijn verder veelal diverse onderdelen van de Belastingdienst betrokken (primaire proces, massale processen, invordering, ICT, communicatie) waardoor het vaak niet mogelijk is een specifiek onderdeel aan te wijzen. De Belastingdienst is als geheel verantwoordelijk voor zijn werkwijze en processen.
Kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat namens de Staat op 12 april in artikel-12 zaak betoogt dat: «De staat stelt daarbij voorop dat he leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire buiten kuif staat. Door harde regelgeving, een strikte wetsuitleg, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, is ouders en kinderen de afgelopen tien jaar ongekend onrecht aangedaan», maar dat in betoog geheel vergeet te vermelden dat de Belastingdienst jarenlang een groot aantal wetten overtreden heeft en dat dat zeker een van de oorzaken van het toeslagenschandaal geweest is?2
De Staat heeft in haar schriftelijke reactie op het beklag tot uitdrukking willen brengen dat de Staat zich bewust is van het leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de impact ervan op hun levens. De Staat heeft in dat verband ter zitting aangegeven dat zij de conclusie van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) onderschrijft dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden.
Met wie heeft de Landsadvocaat gesproken om dit schriftelijke verweer te voeren bij Gerechtshof in Den Haag?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. Ter voorbereiding hierop heeft afstemming plaatsgevonden tussen het kantoor van de Landsadvocaat en het Ministerie van Financiën. Over de schriftelijke reactie is geen overleg gevoerd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kunt u voorts heel nauwkeurig aangeven of en op welke wijze er overleg gevoerd is met ambtenaren bij de Belastingdienst en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken om tot deze verdediging te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze is er politiek akkoord en/of afstemming geweest voor dit verweerschrift? Is het voorgelegd en akkoord bevonden door één of meerdere bewindspersonen en zo ja, welke? Kunt u de beslisnota’s of de documenten waaruit dat blijkt aan de Kamer doen toekomen?
Op 12 april 2022 is de schriftelijke reactie ingediend bij het gerechtshof Den Haag, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. Deze schriftelijke reactie is na indiening daarvan ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Waarom is besloten om verweer te geven in de artikel 12-procedure die is aangespannen door gedupeerde ouders? Erkent u dat dit niet had gehoeven?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. De Staat heeft gemeend aan dit verzoek gehoor te moeten geven. In dat verband is ook een schriftelijke reactie ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
Naar aanleiding van de Kamerbrief van 30 mei jl. betreffende de reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorzieningen is een nadere toelichtende brief aan het gerechtshof Den Haag gezonden. Deze brief is na verzending daarvan aan het gerechtshof Den Haag ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Erkent u dat het een totaal verkeerd signaal is dat de Landsadvocaat namens de Staat nu betoogt dat er in mei 2020 geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van de heer Biemond?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staat heeft in deze procedure niet het standpunt in genomen dat geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van mr. H.J.Th. Biemond. De Staat heeft naar voren gebracht dat aanvankelijk tot de conclusie was gekomen dat geen aanwijzingen werden gezien die wezen op verdenkingen van ambtsmisdrijven en dat de Minister van Financiën naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer over die conclusie en ten behoeve van een onafhankelijke externe beoordeling mr. Biemond heeft gevraagd een second opinion uit te brengen. De aangifte door de Staatssecretarissen van Financiën vloeide vervolgens voort uit de conclusies van deze second opinion van 19 mei 2020 dat op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering sprake is van een aangifteplicht wat betreft de misdrijven knevelarij en beroepsmatige discriminatie. Tegen die achtergrond en met het oog op een zorgvuldige beoordeling door het Openbaar Ministerie, is de aangifte van 19 mei 2020 door de Staatssecretarissen van Financiën gedaan. Zowel de sepotbeslissingen van de officier van justitie als het in het kader van de beklagprocedure door de advocaat-generaal gegeven schriftelijk verslag16 geven blijk van een zorgvuldige beoordeling. De Staat kan zich in het standpunt van het Openbaar Ministerie vinden.
Klopt het dat noch de Belastingdienst noch het Ministerie van Financiën nooit meer informatie met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedeeld toen deze onderzoek deed naar aanleiding van de aangifte?4 Waarom is hiertoe besloten?
Dat klopt. Het Ministerie van Financiën heeft er grote waarde aan gehecht dat het Openbaar Ministerie zijn werk onafhankelijk kon doen. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Aan verzoeken van het Openbaar Ministerie om informatie of documenten zou vanzelfsprekend volledige medewerking zijn verleend.18
Bijlage XX(PM) van de documenten, die als onderdeel van uw verzoek in vraag 17 zijn bijgevoegd bij deze Kamervragen, betreft de notitie «herzien voorstel cultuurgesprekken Toeslagen» uit juni 2020. Hierin werd voorgesteld om afstemming te zoeken met het Openbaar Ministerie over «voorliggend cultuurtraject gelijktijdig de aangifte en mogelijk strafrechtelijk onderzoek». Uiteindelijk is er echter voor gekozen om dit niet te doen gelet op de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het is toch juist dat ten tijde van het onderzoek van het OM de interne handleiding werd gevonden over het inzetten van het risicoclassificatiemodel?5 Waarom is dit niet actief gedeeld?
De werkinstructies en bronbeschrijvingen die aan het risicoclassificatiemodel van Toeslagen ten grondslag liggen zijn gedeeld met de openbaarmaking van het model in de brief van 26 november 202120. Dit is eerder niet openbaar gemaakt omdat het documenten betreft die de technische werking van het model beschrijven. Het model werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Daarvan zijn alleen technische werkinstructies en bronbeschrijvingen beschikbaar.
Wij willen hier nogmaals benadrukken dat, in het kader van het onderzoek door het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Financiën grote waarde heeft gehecht aan de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Is er door de Minister ter zake van de vervolgingsbeslissing een aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie gegeven? Zo ja, kan die beslissing (en aanverwante documenten) met de Kamer gedeeld worden?
Nee, er is door de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechtelijke organisatie gegeven.
Heeft het kabinet (bewindspersonen) zich op enigerlei wijze bemoeid (of overleg gehad over) met het sepot-besluit of de verdediging van de Advocaat-generaal in de artikel 12-zaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee, er is geen enkele bemoeienis geweest met het sepotbesluit of de verdediging in de beklagprocedure.
Hebben de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen een overdrachtsdossier ontvangen van hun ambtsvoorganger? Kunt u deze overdrachtsdossiers openbaar maken?
De directeuren-generaal hebben documenten ontvangen om zich in te kunnen lezen. Deze documenten zijn gebundeld en als bijlage gevoegd bij de beantwoording op deze vragen.