De doodgeschoten journalist van Al Jazeera op de Westelijke Jordaanoever |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de journalist van Al Jazeera, die is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja
Kunt u aangeven wat er inmiddels bekend is over de schietpartij?
Op 11 mei 2022 kwam de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh om het leven nabij een vluchtelingenkamp in de buurt van Jenin waar zij en andere journalisten verslag deden van een inval door de Israel Defense Forces (IDF). Een producent van Al Jazeera, Ali al-Samoudi, werd eveneens geraakt. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, riep direct op tot een transparant en grondig onderzoek.
Over de toedracht bestaat veel onduidelijkheid. Al Jazeera stelt op basis van verklaringen van aanwezige collega’s dat de IDF verantwoordelijk is voor de dood en gericht zou hebben geschoten. Israël gaf aan dat ook Palestijnse strijders schuldig kunnen zijn. Israël heeft dezelfde dag van het incident opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek met de Palestijnse Autoriteit (PA). De PA weigert een dergelijk gezamenlijk onderzoek en heeft het Internationaal Strafhof opgeroepen hier een rol in te spelen.
De IDF heeft op 19 mei jl. aangegeven, na een preliminair onderzoek, dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter en heeft de PA gevraagd om over de kogel te mogen beschikken die bij de autopsie van de journaliste is aangetroffen. De PA heeft dit verzoek geweigerd en zelf onderzoek gedaan. Op basis daarvan wijst zij de IDF aan als verantwoordelijke.
Klopt het dat er schoten gelost zijn op de correspondent Shireen Abu Akleh, alsmede een andere Palestijnse journalist, die voor de in Jeruzalem gevestigde krant Al-Quds werkt genaamd Ali Samoudi?
Ja.
Klopt het dat de correspondent Shireen Abu Akleh duidelijk aanwezig was als journalist met de bijbehorende kleding, zoals een kogelwerend vest met daarop «PRESS» geschreven, toen zij doodgeschoten werd?
Ja.
Hoeveel journalisten en verslaggevers waren er in totaal aanwezig gedurende de schietpartij? Klopt het dat er meer dan twee journalisten aanwezig waren? Zo ja, hoeveel waren er dan? Welke lezingen geven deze andere journalisten van hetgeen wat er gebeurd is?
Uit berichtgeving in de pers valt op te maken dat er verschillende journalisten aanwezig waren tijdens de schietpartij, maar precieze aantallen zijn onbekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de verslaggever Ali Samoudi, die aangeeft dat er absoluut geen Palestijnse militanten aanwezig waren rondom hen, gedurende de schietpartij?2
Ik kan daar geen oordeel over geven. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Klopt het dat er schoten gelost zijn door het Israëlische leger? Zo nee, kunt u dat buiten twijfel stellen?
De IDF sprak van een actieve gevechtssituatie waarbij zowel Israëlische militairen als Palestijnse strijders hebben geschoten. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Deelt u de mening dat de schietpartij een schending is van het internationale recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel schendingen van het internationale recht moeten er nog plaatsvinden, voordat u actie onderneemt en zich uitspreekt tegen de Israëlische apartheidsstaat?
Ik kan daar geen uitspraak over doen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen en ik heb me hierover persoonlijk uitgesproken richting beide partijen. Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël.
Bent u van mening dat er gedurende de schietpartij recht is gedaan aan Artikel 79 van het Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève (GC)? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan hier geen oordeel over geven. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen.
Wat vindt u van de ridicule verklaring van premier Bennet dat Shireen Abu Aqleh door willekeurig vuur gedood is door terroristen?3 Vind u dit plausibel? Zo ja, waarom dan?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Hiertoe roept het kabinet met klem op.
Hoeveel schendingen van het internationaal recht zijn er de afgelopen 10 jaar gepleegd door de Israëlische apartheidsstaat?
Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël. Zie ook de brief van het kabinet over dit onderwerp die uw Kamer op 29 april 2022 toeging (ref. 2022Z01929/2022D04225). Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale acties in strijd met internationaal recht die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk uit te spreken in geval van schendingen van internationaal recht.
Hoe vaak zult u nog accepteren dat de Israëlische apartheidsstaat onderzoek gaat doen naar een schietpartij, waarbij het desbetreffende onderzoek gewoon weer in een laatje zal verdwijnen?
Het is belangrijk dat betrokkenen zelf verantwoordelijkheid nemen voor een onderzoek. Bij voorkeur is dit een gezamenlijk onderzoek door Israël en de PA. Indien een bijdrage van een internationale derde partij hierbij behulpzaam is, dan moet die optie overwogen worden en kan ik dit steunen.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland op het matje te roepen en een verklaring te eisen over de schietpartij? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze kwestie persoonlijk opgebracht in mijn gesprek met mijn Israëlische collega en daarbij opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek. Minister Lapid heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Klopt het dat de Israëlische apartheidsstaat voornamelijk onderzoek gaat doen naar alternatieve daders, teneinde hun eigen verantwoordelijkheid te verdoezelen? Wat zegt dit over de mensenrechtensituatie in de Israëlische apartheidsstaat?
Ik heb hier geen oordeel over. Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet het van belang dat er grondig en transparant onderzoek wordt gedaan om de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh vast te stellen.
Hoe is het mogelijk dat de Israëlische apartheidsstaat eerst een onderzoek aankondigt, maar na twee uur al aangeeft dat een andere partij verantwoordelijk is? Wat was dan überhaupt de initiële waarde van het onderzoek? Wat zegt dit tevens over de persvrijheid van Israëlische apartheidsstaat?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Minister van Buitenlandse Zaken Lapid van Israël heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Kunt u er bij de Israëlische apartheidsstaat op aandringen dat er een echt onafhankelijk onderzoek komt naar de schietpartij? Hoe gaat u dit zeker stellen? Kunt u dit desnoods aanhangig maken in VN-verband?
Zie antwoord op vraag 13.
Is er bij de nieuwe regering-Bennet, die vorig jaar is aangetreden, een koerswijziging te bespeuren ten opzichte van de vorige regering-Netanyahu, betreffende de behandeling van de Palestijnen alsmede de vredesonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze uit deze koerswijzing zich?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154). Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
De naar schatting 400.000 mensen die al jarenlang in de stank van de vee-industrie wonen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de tweeluik van Zembla genaamd Stank en strijd, waarin omwonenden van veehouderijen vertellen hoe zij in de stank van veehouderijen moeten leven en dat zowel de lokale als de rijksoverheid hier niet tegen optreedt?1
Ja, dat is mij bekend.
Erkent u dat het leven in langdurige stank niet alleen zeer vervelend is en de kwaliteit van leven vermindert, maar dat het volgens de GGD ook tot gezondheidsklachten als stress, hoofdpijn en misselijkheid kan leiden?2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de GGD en ik heb gesproken met mensen in Deurne die indringende verhalen schetsten over de moeilijke situaties waarin zij verkeren. Ik heb ook in de uitzending van Zembla aangegeven dat stankoverlast voor de omwonenden zeer vervelend kan zijn.
Hoe beoordeelt u het dat de overheid niet ingrijpt om omwonenden van veehouderijen van een schone lucht te voorzien, waardoor omwonenden zich genoodzaakt zien om hiervoor naar de rechter te stappen?
Na het bekend worden van de mindere werking van de combiluchtwassers heeft mijn ministerie ingegrepen en is de regelgeving aangescherpt3. Bovendien is er met een groot aantal overheden in januari 2020 het Schone Lucht Akkoord4 afgesloten dat streeft naar verdere verbetering van de luchtkwaliteit.
Hoe beoordeelt u het dat, omdat de overheid haar burgers niet beschermt, omwonenden en veehouders tegenover elkaar in de rechtszaal komen te staan, wat tot zeer slechte verhoudingen in de betreffende dorpen kan leiden?
In Nederland zien we dat we op een klein oppervlak veel verschillende functies willen combineren. Daarbij ontstaat een spanningsveld tussen de vele belangen die spelen. Ik betreur het als dit spanningsveld tot slechte verhoudingen binnen een dorpsgemeenschap leidt en neem de zorgen hierover ook zeer serieus. Om die reden heb ik ook aangekondigd dat in overleg met de gemeente Deurne bekeken wordt wat er bij concrete knelpunten kan worden gedaan.
Hoe beoordeelt u het dat deze omwonenden zeggen dat zij door het gebrek aan erkenning van hun klachten en maatregelen om deze tegen te gaan het vertrouwen in de overheid te zijn verloren?
Ik neem de klachten en de zorgen van de mensen zeer serieus. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar wat er beter kan. Dat pakken we ook concreet op en we zijn inmiddels in gesprek over knelpunten zoals in Deurne.
Klopt het dat gemeentes aanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen vanwege landelijke wetgeving niet kúnnen weigeren als de veehouder gebruikmaakt van technische lapmiddelen, zoals een luchtwasser? Zo ja, op basis van welke wetgeving is dit het geval en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom zijn er dan gemeentes die dit verkondigen?
De afweging wat in een gebied mogelijk is, geschiedt primair in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure in het bestemmingsplan. Naast de toetsing of op grond van een bestemmingsplan en andere randvoorwaarden (Wet natuurbescherming bijv.) uitbreiding van een veehouderij is toegestaan, wordt de aanvraag getoetst aan de geurregelgeving zoals de Wet geurhinder en de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze laatste is aangepast toen bekend werd dat de combiluchtwassers slechter presteerden dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) concluderen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stank (en stikstof) reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?3 4
Indien blijkt dat innovatieve technieken minder goed werken dan beloofd, worden zonodig de emissiefactoren van de betreffende stalsystemen aangepast. Zo zijn de rendementen van de combiluchtwassers voor geurhinder aangepast en loopt er onderzoek naar de ammoniakemissies in de legpluimveesector (voliërestallen). Voorts zal ik uw Kamer na het zomerreces het eindrapport zenden van het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen (ammoniak).
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland5 als de rechtbank Midden-Nederland6 besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen recent hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de ammoniakuitstoot (dat stikstofneerslag en stank veroorzaakt) door uitbreidingen te compenseren?
De uitspraken van de rechter hebben betrekking op vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Rav-lijst voor emissiearme stalsystemen is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning. De provincie Utrecht heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Rijk heeft de provincie hierin ondersteund. Op 14 juni jl. heeft de zitting bij de Raad van State plaatsgevonden. Naar verwachting wordt er binnen zes tot twaalf weken uitspraak gedaan.
Klopt het dat deze signalen van niet-functioneren al sinds 2010 bekend zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)?7 Waarom is daar niet op geacteerd, waardoor er nog twaalf jaar lang veehouders hebben uit kunnen breiden terwijl bekend was dat de stankoverlast niet zou verminderen?
Er waren al enige tijd signalen dat de combiluchtwassers niet zo goed presteerden als verwacht. Naar aanleiding van deze signalen is wel steeds onderzoek gedaan naar oorzaken en de mate van het minder presteren van de combiluchtwasser, maar dat resulteerde helaas niet in duidelijke inzichten. Uiteindelijk gaf het onderzoek van 201810 wel voldoende basis voor aanpassing van de rendementen en dat is toen ook gebeurd.
Gaat u dit nu stoppen? Zo nee, waarom niet?
De rendementen van de combiluchtwassers zijn vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WUR-rapport in overeenstemming gebracht met de werking in de praktijk.
Erkent u dat een investering in staltechnieken een bedrijf kapitaalintensiever maakt, wat vaak alleen terugverdiend kan worden door meer dieren te gaan houden? Erkent u dat als deze technieken dan niet blijken te werken, het probleem alleen maar is vergroot? Zo nee, waarom niet?
Wanneer na investering in een staltechniek meer dieren worden gehouden en indien dan blijkt dat deze techniek onvoldoende blijkt te werken, valt toename van emissies niet uit te sluiten en kan er in de praktijk meer overlast plaatsvinden. Juist om die reden is er een uitgebreide toelatingsprocedure voor emissiearme stalsystemen in de regelgeving opgenomen. De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Ik verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan uw Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u het inzicht dat er al jaren een zeer hardnekkige vorm van wensdenken aanwezig is op het Ministerie van IenW dat technische lapmiddelen de schadelijke uitstoot van veestallen kunnen verminderen of teniet kunnen doen? Erkent u dat die hardnekkige wens er de aanleiding voor kan zijn dat er niet of nauwelijks in de werkelijkheid wordt getoetst of die technieken doen wat ze beloven? Zo nee, waarom niet?
De wens naar innovatie wordt breed gedeeld. Ik verwijs u onder andere naar de tijdens de begrotingsbehandeling van 25 november 2021 aangenomen motie van het lid Lodders waarin de Kamer vraagt om een innovatiegezant11. De toelating van nieuwe technieken is onderworpen aan een uitvoerige procedure, juist om te voorkomen dat de werking in de praktijk tegenvalt. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen om een realistischer beleid te voeren?
Het beleid is nu gericht op het via een uitgebreide procedure toelaten van nieuwe technieken. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat u tijdens het tweeminutendebat Leefomgeving zei: «Het is mijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat we bij de dieren die er zijn, de luchtkwaliteit en het tegengaan van de uitstoot van ongewenste stoffen goed organiseren. Het gesprek over de aantallen dieren zal echt met LNV gevoerd moeten worden»?8
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u de dieraantallen in Nederland, het meest vee-dichte land ter wereld, als een voldongen feit beschouwt, waarvan u als Staatssecretaris voor milieu de onontkoombare schade maar van moet zien op te ruimen?
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van emissienormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen, het geurbeleid voor de veehouderij en voor luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij niet om dierenaantallen maar om de emissies naar de omgeving.
Erkent u dat u voor een onmogelijke opgave staat als u de uitstoot van ongewenste stoffen moet terugdringen, zonder dat u over dieraantallen mag spreken? Waarom is dat onderwerp voor u taboe? Is dit ergens afgesproken of vastgelegd?
In de verantwoordelijkheidsverdeling zoals we die in Nederland kennen ben ik verantwoordelijk voor de regelgeving voor emissies van fijnstof, ammoniak en geur uit stallen.
Erkent u dat het in Vlaanderen de Minister van omgeving is – en niet de Minister van landbouw – die de uitkoopregelingen voor veehouders in het kader van de Vlaamse stikstofcrisis leidt, omdat zij eindverantwoordelijke is voor een gezonde en schone leefomgeving?
Het is heel wel mogelijk dat andere landen kiezen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling.
Heeft u gelezen dat de Vlaamse Minister van omgeving Demir tegen de NRC heeft gezegd dat de belangen van de natuur beter door haar behartigd kunnen worden dan door de Minister van landbouw, omdat die nauwe banden heeft met de boeren?9 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ik laat uitspraken van ambtsgenoten in het buitenland graag aan hen.
Erkent u dat de VVD reeds in 1988 heeft gesteld dat de veestapel moet krimpen indien technische maatregelen falen?10
Als de VVD dat in 1988 heeft gezegd is dat aan die partij. Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16.
Wanneer komt voor u het moment dat u concludeert dat technische maatregelen onvoldoende werken en dat u zich met de dieraantallen in de vee-industrie gaat bemoeien?
Ik vind innovatie een belangrijk onderwerp met veel potentieel en waarbij niet in het algemeen gesteld kan worden dat technische maatregelen onvoldoende werken. Ik verwijs in dit verband ook nog naar het verzoek van de Kamer om een innovatiegezant in te stellen (zie ook het antwoord op vraag 13).
Klopt het dat de Wet Geurhinder en veehouderij uit 2007 omwonenden in de praktijk niet blijkt te beschermen tegen stank, dat dit al zeker bekend is sinds de evaluatie in 2016 en dat de stankoverlast sindsdien alleen maar is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een grotere geurbelasting is dan waarvan was uitgegaan. Om die reden heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne ook aangekondigd dat we samen met de gemeente gaan kijken of er oplossingen mogelijk zijn. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Deurne.
Klopt het dat u de Wet Geurhinder en veehouderij gaat herzien, zoals u tegen Zembla heeft gezegd, zodat deze wet omwonenden wél gaat beschermen tegen stank?11 Zo ja, gaat u daar een maximale stanknorm voor alle inwoners van het buitengebied van maximaal 5 Odeur in opnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Deurne aangegeven dat we in gesprek gaan over praktijkgevallen waarin het schuurt. Indien noodzakelijk kan er ook gekeken worden naar de regelgeving. Daarbij kijk ik ook naar de mogelijkheden van decentrale invulling, omdat daarmee de lokale belangen tot hun recht kunnen komen zoals dat in de Omgevingswet ook al is opgenomen. Overigens bevat de Omgevingswet ook een cumulatiebepaling voor geurbelasting rond veehouderijen die verder gaat dan de huidige regelgeving. Voorts biedt artikel 7af van de Crisis- en herstelwet tot 1 januari 2025 bevoegde gezagen in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant extra mogelijkheden om geuroverlast rond veehouderijen aan te pakken.
Kunt u een tijdpad geven voor uw herziening van de Wet Geurhinder en veehouderij?
De beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 januari 2023. De Wet Geurhinder en veehouderij gaat in deze wet op. Ik zal uw Kamer na het zomerreces nader informeren over mijn voornemens ten aanzien van het geurbeleid voor de veehouderij.
Het International Migration Review Forum (IMRF) van 17 t/m 20 mei 2022 te New York. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven welke experts en welke organisaties uit het Nederlands maatschappelijk middenveld zijn geconsulteerd over de implementatie van het Global Compact on Migration, zoals aangekondigd in uw brief van 29 april jl.?1
Het kabinet gaat vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid regelmatig de dialoog aan met maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van vluchtelingen- en migratieproblematiek. Het betreft organisaties zoals het Nederlandse Rode Kruis, Oxfam-Novib en Artsen zonder Grenzen. In dit kader is ook de inzet voor het IMRF besproken.
Kunt u aangeven wat de resultaten daarvan zijn en op welke manier die worden meegenomen bij uw inzet tijdens het komende International Migration Review Forum (IMRF)?
Tijdens de consultaties is gesproken over de uitvoering van het Nederlandse asiel- en migratiebeleid. Aanwezigen benadrukten onder meer het belang van reguliere migratiekanalen om de druk op asielsystemen te verlichten. Andere thema’s die ter sprake kwamen zijn het Europese Asiel en Migratiepact, de aanpak van grondoorzaken en mensenrechten. De inzet van Nederland voor het IMRF en het indienen van een Nederlandse voortgangsrapportage werden besproken. De definitieve kabinetsinzet is zoals bekend vervat in de Kamerbrief over deelname en inzet Nederland aan het IMRF.2
Bent u het ermee eens dat in het belang van Nederland de uitgeprocedeerden nu eindelijk uitgezet moeten worden? Welke instrumenten staan u daarvoor ter beschikking die u tijdens het IMRF wil gaan inzetten?
Het is zonder meer één van de kerndoelen van het migratiebeleid om vreemdelingen die geen recht hebben hier te blijven ook te laten vertrekken. Daarbij wordt ingezet op zelfstandig vertrek, eventueel met ondersteuning. Waar dat niet slaagt is gedwongen vertrek, eventueel ondersteund door vreemdelingenbewaring aan de orde. Eén van de belangrijke parameters in het terugkeerproces is de samenwerking met de landen van herkomst, die hun medewerking moeten verlenen bij het vaststellen van de identiteit en nationaliteit en het afgeven van documenten. Dat proces is een kabinetsbrede inzet die over diverse banden wordt geconcretiseerd. Het Global Compact on Migration biedt daarbij een internationaal raamwerk om migratiesamenwerking tussen landen van herkomst- transit en bestemming te bevorderen. Het IMRF biedt daarnaast een podium om aandacht te vragen voor de Nederlandse prioriteiten op het gebied van migratie. Daar is terugkeersamenwerking met derde landen en het bevorderen van daadwerkelijke terugkeer bij uitstek onderdeel van. Nederland heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen over het uitkomstdocument van het IMRF, de Progress Declaration, met als doel om de Nederlandse prioriteiten hierin voldoende gereflecteerd te zien. Bovendien biedt het IMRF de mogelijkheid om in korte tijd met belangrijke landen van transit- en herkomst te spreken en met hen de wederzijdse belangen, zoals voor Nederland het effectueren van terugkeer, te benadrukken.
Klopt het dat enkele tienduizenden uitgeprocedeerden in Nederland verblijven? Uit welke herkomstlanden?
Het kabinet kan geen precieze aantallen geven of met zekerheid informatie geven over de samenstelling van deze groep. Wel kan ik u wijzen op de schatting die het WODC heeft uitgevoerd en waarover zij eind 2020 kon rapporteren. Daarover is uw Kamer bij brief van 16 december jl. geïnformeerd.3 De onderzoekers concludeerden dat de ware omvang van de populatie onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen in het jaar medio 2017 – medio 2018 waarschijnlijk tussen de ca. 23.000 en ca. 58.000 vreemdelingen ligt. Daarmee is sprake van een lagere schatting en dus een daling van het aantal vreemdelingen dat geen rechtmatig verblijf had in Nederland ten opzichte van de eerste schattingen van voorgaande jaren, namelijk die voor de jaren 1997–2003, 2005–2006, 2009, 2012–2013. De onderzoekers duiden dat de gemaakte beleidskeuzes daarbij een rol spelen.
Voor de actuele instroom- en vertrekcijfers en belangrijke landen van herkomst (instroom) en bestemming (uitstroom) is de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek te raadplegen: https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/over-dtv/cijfers.
Bent u bereid en marge van de geplande vergaderingen uitvoerig te spreken over het terugnemen van onderdanen met vertegenwoordigers van de betreffende landen? Zo ja, met wie, zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens om in de gesprekken tijdens het IMRF in te zetten op migratiesamenwerking, zowel via de EU als bilateraal, met belangrijke landen van herkomst- transit- en bestemming. Samenwerking om effectieve terugkeer te bevorderen is nadrukkelijk onderwerp van veel gesprekken. Op dit moment kan nog geen uitsluitsel gegeven worden over de landen die NL zal spreken, er is momenteel nog veel in beweging. Het kabinet zet onder meer in op gesprekken met belangrijke landen van herkomst en transit in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Sub-Sahara Afrika.
Heeft u zich bij de voorbereiding van het IMRF concrete doelen gesteld over het maken van afspraken over uitgeprocedeerden? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven vermeld is het kabinet voornemens om in de context van het GCM en het IMRF nadrukkelijk aandacht te vragen voor samenwerking op het gebied van terugkeer. Dit behoort tot de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de Progress Declaration en de verschillende bilaterale gesprekken die het kabinet voornemens is te voeren met belangrijke landen van herkomst en transit in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Sub-Sahara Afrika.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ja.
De schrijnende situatie van EU-arbeidsmigranten |
|
Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de serie van Peter Groenendijk in het Algemeen Dagblad over de situatie van arbeidsmigranten in Rotterdam en de worsteling van de gemeente met de huidige wetten en regels rond arbeidsmigratie?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare EU-arbeidsmigranten die zich in gemeenten afspelen. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan.
Waarom loopt het uitvoeren van de adviezen van de commissie Roemer, zoals het loskoppelen van huisbaas en werkgever, een minimum aan kameroppervlakte en een vergunningsplicht voor uitzendbureaus, zo traag?2 Realiseert u zich dat daardoor duizenden arbeidsmigranten in een situatie van uitbuiting zitten? Bent u van plan om het uitvoeren van deze aanbevelingen te versnellen en zo ja, hoe?
Ten aanzien van de door u geschetste maatregelen lopen er twee wetgevingstrajecten: één voor een verplicht certificeringstelsel voor uitzendbureaus, en één voor de Wet Goed Verhuurderschap. Met deze wetgeving wordt een groot deel van de misstanden tegengegaan. Inmiddels heeft uw Kamer een hoofdlijnenbrief omtrent het verplicht certificeringsstelsel ontvangen. Tevens is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden.
Overigens hoeven verbeteringen niet te wachten op wetgeving. Ik steun van harte de gezamenlijke oproep van VNO-NCW, MKB-Nederland en ABU om met de toepassing van de aanbevelingen van Roemer niet te wachten op wetgeving en ook ik roep uitzenders en opdrachtgevers op werk te maken van de verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Naast regulering door de overheid hebben werkgevers, uitleners en inleners zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om arbeidskrachten goed te behandelen.
Bent u het eens dat uitbuiting één van de ernstigste mensenrechtenschendingen is en dat derhalve zeer streng optreden gerechtvaardigd is?
Ja, dit ben ik eens. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en een ernstig misdrijf (max. 12 jaar gevangenisstraf) waarbij de persoonlijke integriteit van mensen sterk wordt geschonden. Mijn beleid richt zich op het voorkomen van misstanden op de werkvloer, het vervolgen en berechten van malafide werkgevers en het ondersteunen van slachtoffers. Om daders beter aan te pakken, gaat het kabinet onder andere het wetsartikel over arbeidsuitbuiting in het Wetboek van Strafrecht (art. 273f) herzien. Daarmee moet de strafrechtelijke keten beter de problematiek kunnen aanpakken. Daarnaast moet veel problematiek op andere wijzen worden aangepakt en dat doet het kabinet met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Waarom kiest het kabinet ervoor om mensen, zoals Oleg uit de reportage in het Algemeen Dagblad, jaren in deze omstandigheden te laten zitten? Waarom staat dit kabinet toe dat arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus uitgebuit en uitgeknepen worden?
Het kabinet betreurt het dat in Nederland mensen als Oleg in mensonterende omstandigheden moeten leven. Het kabinet heeft dan ook een plan van aanpak kwetsbare EU-burgers opgesteld dat zich richt op dit soort situaties. Dit plan is een aanvulling op de reeds lopende trajecten om de positie van de arbeidsmigrant te verbeteren. Uw Kamer ontvangt dit plan van aanpak in de zomer. Daarnaast zal de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ervoor zorgen dat de positie van mensen zoals Oleg verbeterd zal worden.
Hoe groot is de problematiek momenteel met betrekking tot overbewoning, te hoge huren en slechte staat van de woning in relatie tot arbeidsmigranten? Indien deze cijfers (nog) niet aanwezig zijn, bent u dan bereid om hier specifiek onderzoek naar te verrichten? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier tegen optreden op grond van het Bouwbesluit. Daarnaast ondersteunen we gemeenten aan de hand van een ondersteuningsprogramma specifiek gericht op beleid en handhaving rondom arbeidsmigratie, dat uitgevoerd wordt door de VNG. Met het ondersteuningsprogramma arbeidsmigranten helpt de VNG gemeenten om de positie van arbeidsmigranten in de samenleving te verbeteren onder meer door advisering en kennisdeling. Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap geeft gemeenten extra handvatten om op te treden tegen misstanden. We gaan er met deze extra instrumenten voor gemeenten vanuit dat de slechte verhuurders sneller naar boven komen en dat adequaat gereageerd kan worden om de problematiek aan te pakken.
Wat vindt u van dit citaat over de uitspraak van een ambtenaar, aangesteld door de gemeente Rotterdam om de problemen met uitzendbureaus te onderzoeken: ««Er zijn grote economische belangen, er is geen zelfreinigend vermogen in de branche en de wetgeving is ontoereikend.» De overheid schiet simpelweg tekort, zegt hij. Zo wordt er bijvoorbeeld best gecontroleerd op slechte huisvesting van werknemers, maar die worden wel standaard 24 uur van tevoren aangekondigd. «Alle tijd om bedjes weg te stoppen.»»?3
De uitspraak van de betreffende ambtenaar is in lijn met de bevindingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leven soms in ondermaatse en verloederde huisvesting met weinig faciliteiten waarvoor zij veel geld moeten betalen. Dergelijke misstanden in de huisvesting van arbeidsmigranten zijn uiterst ongewenst en moeten worden aangepakt.
Daarom heeft uw Kamer op 5 juli jongstleden het wetsvoorstel rondom de certificering van de uitzendbranche ontvangen en is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden. Tevens zijn er naar aanleiding van het rapport van het Aanjaagteam aanbevelingen geformuleerd die onder andere voorzien in betere wetgeving maar ook het verder ontwikkelen van de keurmerken. Het toezicht op huisvesting is verder aan de desbetreffende gemeente zelf, het is aan de gemeente om tot onaangekondigde controles over te gaan.
Waarom wordt gerekend in bedden en niet in woningen?
Bij het toevoegen van extra woningen voor arbeidsmigranten wordt uitgegaan van woningen en niet gerekend in bedden. Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen, dit is een gevolg van de hoge huurprijzen. Daarbij moet uiteraard voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit.
Kunt u het verschil aangeven waarom voor de ene groep mensen echte woningen gebouwd worden en voor de andere groep mensen oplossingen bedacht worden zoals bedden en flexwoningen?
Zie ook het antwoord op vraag 7 waar het gaat over het toevoegen van extra woningen. Flexwoningen zijn een goede aanvulling op de bouw van woningen. Deze kunnen vaak sneller gerealiseerd worden en zijn volwaardige woningen voor arbeidsmigranten die hier vaak tijdelijk zijn.
Deelt u de mening dat binnen de gemeentegrenzen huisvesting van arbeidsmigranten met name over de meest gesegregeerde wijken, de villawijken met hoge inkomens, verdeeld moet worden zodat de druk op de sociale cohesie in volkswijken kan verminderen? Zo ja, bent u voornemens deze verdeling in uw wijkenbeleid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Gemengde wijken zijn natuurlijk het meest wenselijk, maar het is afhankelijk van het type huisvesting waar dit past. Wanneer het grote complexen betreft die vooral gericht zijn op tijdelijke arbeidsmigratie (kortdurend verblijf) is het wenselijk dat dit in de buurt van het werk wordt georganiseerd. Dit is vaak aan de rand van steden in de buurt van bedrijvigheid. Bij de huisvesting voor arbeidsmigranten die hier middellang of langdurig verblijven is het zeker wenselijk dit zo goed mogelijk in te bedden in de wijken, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten op de leefbaarheid en veiligheid, en met andere factoren en lokale omstandigheden. Het is aan de gemeenten om te bezien waar binnen de gemeentegrenzen de huisvesting van arbeidsmigranten het beste kan plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat er wel een directe relatie ligt met de ambities van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid om voor de meest kwetsbare gebieden in Nederland het perspectief voor deze gebieden en haar bewoners te verbeteren. In kwetsbare buurten en wijken is nu vaak sprake van een sterke concentratie van aandachtsgroepen, waaronder arbeidsmigranten.
In het programma Een thuis voor iedereen, dat op 11 mei aan uw Kamer is aangeboden, streven we naar een meer evenwichtige verdeling van de huisvesting van aandachtsgroepen over gemeenten. Daartoe is opgenomen dat er wordt toegewerkt naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent sociale huurwoningen. Dit betekent dat bij de nieuwbouw van sociale huurwoningen gemeenten met minder dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Bent u het ook met de Nederlandse Arbeidsinspectie eens dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan het vrije verkeer van arbeid binnen de Europese Unie (EU) zodat we eerst de regelmatig slechte situatie van de huidige arbeidsmigranten kunnen oplossen voordat de problemen alleen maar groter worden?4 Zo nee, wat vindt u ervan dat uw eigen Arbeidsinspectie een ander standpunt inneemt dan uw kabinet?5
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie, omdat er nog te vaak misstanden plaatsvinden. De Nederlandse Arbeidsinspectie pleit in haar reflectie echter niet voor een einde aan het vrije verkeer van personen en diensten zoals u suggereert. De Arbeidsinspectie geeft aan dat private verdienmodellen arbeidsmigratie stimuleren maar de lasten publiek afwentelen. Daarom pleit de Arbeidsinspectie dat we ecologisch-maatschappelijke kosten van migratie beter moeten internaliseren in ons beleid en daarnaast hoogwaardige, duurzame arbeid zouden moeten creëren.
Het kabinet ziet dat arbeidsmigranten een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en dat zij werken in voor Nederland belangrijke sectoren. Daarnaast vindt het kabinet het ook belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is, net als andere toezichthouders, onafhankelijk. In 2013 heeft de WRR opgeroepen dat toezichthouders ook hun reflectieve functie meer zouden moeten ontwikkelen. Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onafhankelijk reflecteert op belangrijke ontwikkelingen zoals arbeidsmigratie en wat zij daarbij in de praktijk tegenkomt.
Bent u van plan door deze uitspraken van de Arbeidsinspectie iets te veranderen aan uw visie op ongereguleerde arbeidsmigratie en het bevorderen van arbeidsmigratie ook buiten de EU? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert regie op arbeidsmigratie door misstanden aan te pakken en een gelijk speelveld te creëren. Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU alleen werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER, en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en EER aanwezig is. Voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terechtkomen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Vindt u dit acceptabel?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft helder aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving. Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Het gaat echter nog te vaak niet goed en daarom moeten we misstanden aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Het kabinet vindt, zoals al eerder aangegeven, het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Deelt u de bevinding van de Arbeidsinspectie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel maakt dat er zwakke prikkels bestaan om bedrijfsprocessen te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren.»? Kunt u dit toelichten?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.6 Daarom zie ik arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Dit komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat het argument dat wordt gebruikt om arbeidsmigratie te rechtvaardigen omdat «arbeidsmigranten het werk doen dat Nederlanders niet willen doen» vooral tekenend is voor hoe we de mensen zien die dit werk wel willen doen?
De forse economische groei, in combinatie met de vergrijzing en de maatschappelijke ambities, zorgen ervoor dat het binnenlands aanbod op de arbeidsmarkt terugloopt. Daarom is er in Nederland een groot tekort aan personeel. Maar tevens deel ik de constatering dat we mensen goed moeten behandelen, in welk beroep of op welke arbeidsplaats dan ook.
Bent u sinds uw aantreden als Minister zelf al op werkbezoek geweest bij arbeidsmigranten die op een schrijnende manier zijn gehuisvest? Zo ja, wanneer was dit bezoek, was dit bezoek aangekondigd en wat neemt u mee uit dit bezoek en de gesprekken die u met arbeidsmigranten heeft gevoerd? Zo nee, waarom heeft dit uw prioriteit niet gekregen?
Ik ben op werkbezoek geweest bij een tuinder die de huisvesting wel goed geregeld heeft, om zo te zien hoe we in Nederland huisvesting voor arbeidsmigranten zouden moeten regelen. Eind juni zou ik meegaan met een handhavingsactie in Den Haag van het Haags Economisch Interventie Team (het HEIT), maar dat moest verplaatst worden in verband met crisisoverleg. Dit werkbezoek wordt zo spoedig mogelijk opnieuw ingepland.
Huurders die tegen de afspraak in op straat worden gezet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Huurders in Capelle tegen afspraak in op straat gezet: «Ik vind het heel erg schofterig»»?1
Ja.
Is het toegestaan dat bij huurders aan wie is beloofd dat hun huurcontract in principe wordt verlengd, het huurcontract alsnog zonder opgaaf van redenen wordt ingetrokken? Zo ja, waarom geldt een toezegging in zoiets belangrijks als een dak boven het hoofd niet in Nederland? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dergelijke afspraken worden nagekomen?
In het Burgerlijk Wetboek zijn de mogelijkheden voor beëindiging en verlenging van de verschillende soorten huurovereenkomsten geregeld. Een huurovereenkomst die voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning is aangegaan, eindigt wanneer die tijd is verstreken. Een opzegging is daarvoor niet vereist. De verhuurder is in principe niet verplicht om de huurovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen. Indien de verhuurder ervoor kiest om de huurovereenkomst niet te verlengen, hoeft hij daarvoor geen reden op te geven.
Indien tussen een huurder en verhuurder mondeling afspraken zijn gemaakt over de verlenging van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is de verhuurder gehouden om deze na te komen.2 Bij een geschil hierover kan de huurder de rechter om een oordeel vragen. Het is aan de huurder om aannemelijk te maken dat partijen een dergelijke mondelinge afspraak hebben gemaakt, bijvoorbeeld door verklaringen van getuigen van dien aard of een schriftelijke uitlating van de verhuurder. Het oordeel van de rechter hangt af van de omstandigheden van het concrete geval.
Bent u het met de PvdA eens dat het volstrekt onacceptabel is om contracten van huurders niet te verlengen omdat zij hun recht halen, bijvoorbeeld via de Huurcommissie of omdat zij de huurbaas aanspreken? Wat gaat u doen om huurders beter te beschermen tegen dit soort praktijken?
Het is belangrijk dat iedereen zonder belemmeringen of weerstand een geschil kan voorleggen aan de Huurcommissie of de rechter. Om het risico op belemmeringen van of weerstand door de verhuurder te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het huurcontract voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de overeengekomen aanvangshuurprijs. En ook over de servicekosten kan de huurder nog tot twee jaar na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen.
Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen, moeten vaste huurcontracten de norm blijven. Ik deel uw mening dat tijdelijke huurcontracten voor onzekerheid kunnen zorgen en dat deze door verhuurders kunnen worden ingezet om bij mutatie telkens de aanvangshuurprijs te verhogen. Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij ervoor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe een wettelijk instrumentarium te geven.
Erkent u dat de standaard van flexibele huurcontracten leidt tot meer onzekerheid voor huurders en tot opdrijvende huren; immers voor elke nieuwe huurder kan de huur nog weer verder worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat een vast huurcontract weer de norm wordt en we afkomen van het model waar verhuur louter en alleen als verdienmodel wordt gezien en huurders de klos zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het afschieten van grote grazers in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Wat was uw reactie op het bericht dat er minder edelherten zijn gedood dan vooraf gepland was?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de constatering van Staatsbosbeheer dat de edelherten «te alert zijn voor de jagers»?
Ik vertrouw hierbij op de expertise van Staatsbosbeheer.
Hoeveel edelherten, heckrunderen en konikpaarden zijn de afgelopen winter afgeschoten en hoeveel was Staatsbosbeheer er van plan om af te schieten? Hoeveel grote grazers zijn er op dit moment in de Oostvaardersplassen? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort?
Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het afschot van de heckrunderen en edelherten in het veld. De konikpaarden worden of naar andere gebieden verplaatst of gaan naar het slachthuis.
In het najaar van 2021 zijn er 1.900 edelherten, 280 konikpaarden en 380 heckrunderen geteld. De winteropgave van 2021–2022 vertaalde zich in 1.400 edelherten en 80 heckrunderen. Het aantal konikpaarden was voor deze winter op het gewenste niveau.
In de winter 2021–2022 zijn 157 edelherten en 39 runderen uit het gebied gehaald (afschot, verplaatsing, slachthuis). Daarnaast zijn 2 konikpaarden en 4 runderen in het kader van reactief beheer gedood (dit betreft afschot van dieren die zonder ingrijpen ook zouden overlijden, ter voorkoming van onnodig lijden). Eén konikpaard en 3 runderen zijn een natuurlijke dood gestorven.
Kunt u aangeven op welke «andere» manier er wordt gejaagd op konikpaarden, gelet op de opmerking van een boswachter van Staatsbosbeheer dat het gemakkelijker was om de konikpaarden te doden dan de edelherten («De paarden blijven gewoon wel staan en we hebben een groot deel in de vangweide gehad; dan gaat het op een andere manier. De heckrunderen zijn ook niet zo vluchtig.»)? Is er mogelijk in de vangweide geschoten op de paarden?
Er is geen sprake van het bejagen van konikpaarden. De konikpaarden worden verplaatst naar andere gebieden of gaan naar het slachthuis. Dat gaat altijd via de daarvoor gerealiseerde vangweide en vangkraal. De paarden lopen zelf de vangweide in, waarna het hek wordt dichtgezet. Vervolgens worden ze naar de vangkraal geleid. Daar worden de familiegroepen bij elkaar gezet. Tijdens het transport staan de paarden ook in familiegroepen. Solitaire dieren staan ook in de vrachtwagen solitair.
Hoe vaak en hoe lang is er sprake geweest van toezicht op de jacht in de Oostvaardersplassen? Kunt u de bevindingen van deze controles delen?
Het toezicht op de uitvoering van het populatiebeheer door Staatsbosbeheer vindt plaats door de Omgevingsdienst OFGV. Zij voeren dit toezicht uit door aangekondigde zowel als onaangekondigde bezoeken aan de Oostvaardersplassen. Uitkomsten hiervan zijn niet beschikbaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Hoeveel dieren zijn er sinds de zomer van 2021 per dag afgeschoten, door hoeveel jagers?
Voor het gerealiseerde aantal verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3. In het kader van de veiligheid gaan er maximaal vijf faunabeheerders tegelijk het veld in.
Is er volgens u sprake geweest van drijfjacht? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee, drijfjacht op edelherten is verboden en wordt dan ook niet toegepast in de Oostvaardersplassen.
Kunt u de winter/lenterapportages van de dierenarts over de gezondheid en het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar de door Staatsbosbeheer openbaar beschikbare gestelde documenten. Deze zijn te vinden via onderstaande link2.
Bent u bereid om na de broedperiode de jacht op de grote grazers niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid voor het intrekken of verlenen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ligt bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Ik zie geen aanleiding voor het intrekken van het populatiebeheer op de grote grazers.
Deelt u het inzicht dat het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse rivierengebied en het Duitse achterland steeds belangrijker wordt gezien de natuur- en klimaatcrisis?
In algemene zin deel ik het inzicht dat het uitbreiden en verbinden van natuurgebieden de natuur versterkt. In het Programma Natuur wordt, samen met provincies gewerkt aan het realiseren van natuurlijke verbindingen tussen natuurgebieden. Het is aan de provincie om in dat kader verbindingen te realiseren.
Kunt u bevestigen dat het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden een aanbeveling was van de Internationale Commissies betreffende het Management van de Oostvaardersplassen (ICMO), en dat de rapporten van deze commissies de basis vormde van de uitgangspunten voor de overeenkomst dierenwelzijn grote grazers, die is gesloten tussen het Rijk en het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland?
In het advies van de ICMO wordt inderdaad aanbevolen het Oostvaardersplassengebied te verbinden met aangrenzende bospercelen, met name met die van het Hollandse Hout en het Oostvaardersbos, en een verbinding te creëren met het Horsterwold. Deze aanbevelingen zijn destijds (2010) niet overgenomen, onder andere door druk vanuit de lokale en landelijke politiek (zie ook Kamerstuk 32 563, nr. 10 in reactie op de moties 32 563, nr. 2 en 32 653, nr. 7).
In het convenant zoals in 2016 tussen het Rijk en het college van Gedeputeerde Staten is gesloten, is vanuit de diverse overwegingen het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen overgedragen aan de provincie. In het convenant is opgenomen dat o.a. het ICMO-rapport onderdeel is van het convenant. Ook het managementplan van Staatsbosbeheer en het Natura-2000 beheerplan zijn onderdeel van het convenant.
Bent u bereid om de hiervoor genoemde gesloten overeenkomst te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding voor. De provincie Flevoland is beleidsverantwoordelijk. Het beleid wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn.
Personeelstekorten in de wijkverpleging |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant waarin gesteld wordt dat het personeelstekort in de wijkverpleging nijpend is?1
Ja.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars zich bij de inkoop van wijkverpleging voldoende aan hun zorgplicht houden? Zo ja, kunt u hier een onderbouwing van geven?
De zorgplicht houdt in dat een verzekerde met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Er zijn geen signalen dat zorgverzekeraars structureel te weinig zorg inkopen. Als er te weinig zorg zou zijn ingekocht dan zou dit zichtbaar worden in een toename van cliëntenstops vanwege het bereiken van een omzetplafond en de daarbij behorende verzoeken tot bijcontractering. De Monitor contractering wijkverpleging 2022 van de NZa laat zien dat er in 2021 bij minder zorgverzekeraars verzoeken tot bijcontractering zijn ingediend dan het jaar ervoor en is het percentage aanbieders dat een cliëntenstop instelt vanwege het bereiken van een omzetplafond stabiel door de jaren heen.
Op welke wijze wordt de arbeidsmarktproblematiek in de wijkverpleging meegenomen in het Integraal Zorgakkoord?
Het Integraal Zorgakkoord ziet op alle zorgsectoren in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dus ook op de wijkverpleging. Binnen het zorgakkoord vormt de arbeidsmarkt in zorg en welzijn een van de centrale thema’s. Op dit moment werkt één op de zes werknemers in Nederland in de zorg en als we niets doen dan loopt dit op naar één op de vier in 2040. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt verder kan oplopen. Het is daarom noodzakelijk dat we de zorg slimmer gaan organiseren, zeker ook met oog voor de grenzen van de arbeidsmarkt. De afspraken met landelijke partijen in het zorgakkoord moeten bijdragen aan de maatschappelijke opgave dat met minder (meer) zorgverleners goede toegankelijke zorg verleend kan worden aan iedereen die dat nodig heeft. Specifiek op het thema arbeidsmarkt worden in het zorgakkoord afspraken gemaakt die moeten bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsmarkt en de positie van zorgverleners. Dit thema, inclusief het opleidingsakkoord voor de VVT – met de nadruk op de thuiszorg – uit het coalitieakkoord, komt ook terug in het WOZO-programma.
Wat is de stand van zaken van uw gesprekken met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT)-sector over de arbeidsproblematiek in onder andere de wijkverpleging?
Op 10 november 2021 hebben de partijen van het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging een arbeidsmarktconferentie gehouden. Daar is een aantal actielijnen geïdentificeerd om het arbeidsmarkttekort aan te pakken. Voor de korte(re) termijn wordt ingezet op het vergroten van de opleidingsmogelijkheden en zij-instroom, versnelling van digitalisering in de wijkverpleging (bijvoorbeeld door de versnelde inzet van tijdsbesparende technologieën zoals medicijndispensers) en extra ondersteuning met de inzet van helpenden (niveau 2) in de wijkverpleging. Voor de lange(re) termijn wordt gekeken naar mogelijkheden om meer in te zetten op preventie en de inzet positieve gezondheid en om meer tijd te maken voor professionele ontwikkeling om het vak aantrekkelijk te maken/houden. Al deze maatregelen gezamenlijk zouden verlichting moeten geven en de arbeidsmarktknelpunten doen verminderen.
Gezien de omvang van de problematiek is het echter realistisch dat daarmee de tekorten niet geheel kunnen worden opgelost. De arbeidsmarkt is een zorgbreed vraagstuk en daarmee één van de centrale thema’s in het integraal zorgakkoord (IZA) en het WOZO-programma. Dat betekent dat er naast een separaat onderdeel gericht op de arbeidsmarkt en de zorgmedewerkers ook integraal wordt ingezet op transities om te komen tot een beperking van de geprojecteerde groei van het aantal zorgverleners om het groeiend beslag van de zorg op de arbeidsmarkt te beperken, onder meer door passende zorg en samenwerking.
Op welke wijze zet u in op het verminderen van administratieve lasten voor medewerkers in de wijkverpleging?
Het verminderen van de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen speelt een belangrijke rol in het ondervangen van het arbeidsmarktvraagstuk. Binnen de wijkverpleging heeft het aanpakken van de registratielast rondom tijdregistratie specifieke aandacht. Een groot deel van de zorgaanbieders in de wijkverpleging heeft inmiddels de overstap gemaakt van de tijdrovende minutenregistratie naar de regelarme alternatieve registratiestandaard «zorgplan=planning=realisatie, tenzij» (zprt). De NZa-regelgeving biedt sinds 2018 ruimte voor deze wijze van registreren. Zorgverzekeraars verplichten de vijfminutenregistratie niet. Zorgaanbieders kunnen zelf de keuze maken om over te stappen. Om hen hierbij verder te helpen heeft VWS in 2021 aan Vilans opdracht gegeven om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen. Om hieraan een extra impuls te geven, zullen organisaties de komende periode actief benaderd worden, zodat ook zij gebruik gaan maken van de ruimte om af te stappen van de vijfminutenregistratie en de daarvoor beschikbare ondersteuning.
Om de administratieve lasten verder aan te pakken heb ik een vervolg gemaakt op het programma [Ont]Regel de Zorg. De vervolgaanpak heeft een zorgbrede insteek waarin ook het aanpakken van regeldruk in de wijkverpleging wordt meegenomen. De plannen voor de komende periode op dit onderwerp worden uiteengezet langs vier lijnen. De eerste lijn is erop gericht om regeldruk als gevolg van wet- en regelgeving en beleid van VWS te verminderen. Een andere lijn richt zich op landelijke thema’s, zoals bijvoorbeeld de harmonisering van inkoop- en verantwoordingseisen in de Zorgverzekeringswet. Een derde lijn is gericht op het ondersteunen en faciliteren van zorgaanbieders die zelf aan de slag willen met het verminderen van regeldruk in hun organisatie. Daarnaast is een loketfunctie voor casuïstiek, knelpunten en andere signalen als vierde lijn in het programma opgenomen. Wat u van mij kunt verwachten en ook in die plannen terug zult lezen is dat ik bij het aanpakken van regeldruk de regie zal nemen. Want het aanpakken van regeldruk kunnen we vanuit VWS niet alleen. De inzet van alle betrokken partijen is nodig, zoals zorgverzekeraars, toezichthouders, branche- en beroepsverenigingen en ook zorginstellingen, zij hebben hierin allemaal een verantwoordelijkheid te nemen.
In hoeverre kan het voornemen uit het coalitieakkoord om de niet-concurrentiële inkoop- en verantwoordingseisen aan zorgaanbieders te standaardiseren, een bijdrage leveren aan het verminderen van administratieve lasten in de wijkverpleging? Hoe staat het met de uitvoering van dit voornemen?
In de eisen in het kader van inkoop en verantwoording in de Zvw is sprake van overlap tussen uitvragen van verschillende partijen én er zijn verschillen in de eisen die tot administratieve lasten leiden. Het uniformeren van deze eisen leidt direct tot tijdwinst bij zorgaanbieders en neemt bovendien een substantiële ervaren administratieve last weg, waarbij ik verwacht dat deze ook te vertalen is in een financiële besparing. Onder inkoop- en verantwoordingseisen versta ik in dit verband de eisen die aan zorgverleners worden gesteld en registraties die zorgverleners moeten bijhouden om in aanmerking te komen voor een zorgcontract en om zich te verantwoorden over de geleverde zorg en de kwaliteit daarvan. Deze eisen worden door verschillende partijen gesteld: zorgverzekeraars, overheid (inclusief toezichthouders), beroeps- en wetenschappelijke verenigingen en organisaties die kwaliteitsregistraties beheren en/of kwaliteitscertificeringen en -accreditaties uitvoeren. Om de praktische en juridische mogelijkheden tot harmonisering van inkoop- en verantwoordingseisen in kaart te brengen, laat ik een onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Het resultaat hiervan zal een «menukaart» zijn met een overzicht van de maatregelen die per sector of beroepsgroep getroffen kunnen worden om de administratieve lasten te verlagen en de bezuinigingsopgave in te vullen. Ik verwacht uw kamer in het derde kwartaal van dit jaar over de uitkomsten van het onderzoek en de opvolging daarvan te kunnen informeren.
Wat is uw reactie op de suggestie van een wijkverpleegkundige in het artikel dat er één aanspreekpunt zou moeten zijn waar ouderen en mantelzorgers met al hun praktische vragen terecht zouden kunnen?
Het zou inderdaad mooi zijn als er daadwerkelijk één aanspreekpunt voor alle vragen zou zijn. Zolang vragen van min of meer algemene aard zijn, kan dat over het algemeen ook prima. Zodra vragen specifiek zien op iemands individuele omstandigheden, zal het lastiger zijn om dit via één aanspreekpunt in te richten. Laat onverlet dat er in diverse regio’s hiervan goede voorbeelden te zien zijn, bijvoorbeeld in Salland/Deventer en in Twente. Van belang daarbij is dat er lokaal goede samenwerking is tussen het sociaal domein en de zorgverleners in de eerstelijnszorg. Ook binnen de eerstelijnszorg is samenwerking tussen de huisarts en de wijkverpleegkundige en andere bij de zorg betrokken professionals cruciaal. Zij maken onderling en met de cliënt heldere afspraken maken over bij wie een cliënt (of de mantelzorger) waarvoor terecht kan. Ik pleit er dan ook voor dat wordt gewerkt volgens de handreiking «Kwetsbare ouderen thuis, handreiking voor integrale zorg en ondersteuning in de wijk». Deze handreiking2 biedt handvatten bij het organiseren van ondersteuning en zorg aan kwetsbare ouderen thuis. Binnen een dergelijke samenwerking kan kennis worden gedeeld en kan snel(ler) worden ingesprongen op zich voordoende vragen.
Risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «IND registreerde afkomst voor risicoprofilering»?1
Ja.
Vanaf welk jaar heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de afkomst van het bestuur van bedrijven geregistreerd in risicoprofielen en tot wanneer is daarmee doorgegaan?
Van 2014 tot en met mei 2021.
Waarom is alsnog gestart met dit model gezien het gegeven dat toen het systeem werd ontwikkeld in 2011 al duidelijk was dat er problemen waren? Wie heeft destijds dat besluit genomen? Was u daarvan op de hoogte?
Nederland kent een snelle, efficiënte en toegankelijke procedure om toegang te verlenen aan onder andere kennismigranten. Die procedure staat open voor bedrijven die door de IND als referent zijn erkend, en aldus beoordeeld zijn als betrouwbare partner. Indien een bedrijf of organisatie het erkend referentschap heeft verkregen, worden aanvragen van individuele kennismigranten die zij in Nederland willen laten werken in beginsel binnen twee weken afgehandeld, zonder indiening van onderliggende stukken. De procedure wordt zeer gewaardeerd, door zowel bedrijven als kennismigranten. Erkend referenten hebben naast rechten ook plichten. De IND heeft de wettelijke taak erop toe te zien dat die plichten worden nageleefd. Daarnaast gelden de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van de kennismigrantenregeling. Erkend referenten zien er grotendeels op toe dat aan die voorwaarden wordt voldaan. Ook dit controleert de IND.
Om de beschikbare capaciteit voor controle en handhaving gericht in te kunnen zetten, is vanaf 2014 tot mei 2021 een risicomodel erkend referenten gebruikt. Het besluit om met het risicomodel te gaan werken kwam voort uit de behoefte om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. En om de mogelijkheid die de Wet modern migratiebeleid biedt – een aanvraag om een verblijfsvergunning volledig te toetsen indien dit nodig wordt geacht – zo efficiënt mogelijk te kunnen inzetten. Ik was niet op de hoogte van het gebruik van dit model. Uit de Wob-stukken is niet te herleiden of/ in welke mate de IND en het Bestuursdepartement van het Ministerie van JenV hierover destijds contact hebben gehad.
Een hoge risicoscore had gevolgen voor de behandeling van de erkend referent en diens verblijfsaanvragen. Een hoog risicopercentage betekende in de praktijk dat de medewerkers de status van het erkend referentschap of individuele verblijfsaanvragen scherper beoordeelden, bijvoorbeeld door het opvragen van aanvullende documentatie. Het risicomodel bevatte alleen kenmerken van bedrijven, niet van personen. Het risico werd bepaald aan de hand van vier indicatoren in een algoritme: de omvang van het bedrijf, het type branche, het al dan niet in bezit zijn van een website en het al dan niet in het bezit zijn van een bedrijfspand. De uitkomst van het algoritme werd beoordeeld door een IND-medewerker. Het ging dus niet om een uitsluitend geautomatiseerd risicomodel.
Naast de vier indicatoren die het algoritme vormden en bepalend waren voor de risicoscore van de erkend referent, waren er overige indicatoren die werden opgeslagen voor mogelijk toekomstige analyses.2 Destijds was het idee dat het algoritme mogelijk ooit aangepast zou kunnen worden op basis van de overige indicatoren. In de praktijk blijkt dat er nooit een aanpassing van het algoritme heeft plaatsgevonden.
Eén van die indicatoren, die wel werd geregistreerd maar niet werd gebruikt, was de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Daarbij kon gekozen worden uit: «Nederlands», «Westers», «niet-Westers», of «een combinatie van deze drie». «Bestuurd door een rechtspersoon» en «niet te achterhalen» waren ook keuzemogelijkheden. De afkomst van individuele bestuursleden is nooit geregistreerd.
In hoeverre heeft de afkomst van bestuurders een rol gespeeld bij het beoordelen van verblijfsvergunningen?
Afkomst van de bestuursleden van een bedrijf heeft geen enkele rol gespeeld in het risicomodel, noch bij de totstandkoming van de risicoscore. De digitale risicoscore werd bepaald aan de hand van vier indicatoren. Afkomst van het bedrijfsbestuur zat daar niet bij, en is evenmin op andere manieren bij de totstandkoming van de risicoscore betrokken. Bij toezicht en handhaving werd dus niet gekeken naar de nationaliteit van de bestuurders.
Waar was de gedachte dat een niet-westerse achtergrond een grotere neiging tot regelovertreding geeft op gebaseerd?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos3 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie.
Deelt u de de mening dat het registreren van de afkomst van bestuurders in het risicomodel «feitelijk etnisch profileren behelst, althans leidt tot discriminatoire bejegening van mensen, louter vanwege afkomst, terwijl daarvoor een deugdelijke onderbouwing ontbreekt»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat het registreren van de afkomst van het bedrijfsbestuur niet had mogen gebeuren. Er had daarnaast sneller opvolging gegeven moeten worden aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. In mei 2021 is de IND daadwerkelijk gestopt met de registratie van de indicator samenstelling bestuur. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie. De IND heeft de gegevens niet gebruikt voor het algoritme van het risicomodel en de registratie heeft niet geleid tot het afwijzen van aanvragen en daarmee ook niet tot een discriminerende bejegening of behandeling van mensen. Maar dat doet niets af van het feit dat de IND deze informatie niet had moeten registreren. Ik betreur dat dit toch is gebeurd.
De IND kijkt op dit moment extra kritisch naar zijn processen. De IND wil lessen trekken uit het verleden om het in de toekomst beter te doen. Deze verbeterslag is reeds door de IND ingezet en er wordt nu, in het kader van het programma Informatie Gestuurd Werken, gewerkt aan een nieuw risicomodel. Op dit moment wordt het model door TNO onderzocht op mogelijke bias. De privacy office en interne auditdienst van de IND zijn bij de ontwikkeling van het model betrokken. Nadat het onderzoek van TNO is afgerond, verwacht de IND het risicomodel te kunnen gaan toepassen. TNO zal blijven monitoren op mogelijk ongewenste bias tijdens het gebruik van dit model.
Waarom zijn de indicatoren die werden gebruikt voor de opstelling van een risico-score nooit gevalideerd of geëvalueerd?
Er is geen onderzoek gedaan naar de nadelige effecten van de vier indicatoren voor geprofileerde bedrijven, omdat die effecten relatief klein zijn. Daarbij is van belang te vermelden dat 99% van de aanvragen om een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt ingewilligd.
Waarom is de IND hiermee doorgegaan ondanks de conclusies die de afdeling Juridische Zaken van de IND trok in juni 2017 dat dit feitelijk etnisch profileren behelst? Wie heeft besloten door te gaan met het registreren van afkomst? Was u daarvan op de hoogte?
Zie antwoord vraag 6.
Waren er geen interne mechanismen bij de IND om dit systeem te stoppen en zijn die er inmiddels wel om te voorkomen dat de IND ook op andere manieren aan etnisch profileren doet?
Zie antwoord vraag 6.
Wist u dat de IND jarenlang de afkomst van het bestuur van duizenden bedrijven heeft geregistreerd in risicoprofielen om fraude tegen te gaan. Zo ja, waarom kwam deze informatie pas boven water na een WOB-verzoek van Argos en het Internationale onderzoek collectief Lighthouse Reports? Zo nee, had u dit niet moeten weten en waarom wel of niet?
Het Wob-verzoek dat Argos op 5 augustus 2021 heeft ingediend heeft ertoe geleid dat de IND transparant heeft gecommuniceerd over het gebruikte risicomodel en de registratie van samenstelling van het bedrijfsbestuur. Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen. Ik was niet op de hoogte van dit model.
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.4 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Wat zal er gebeuren met de informatie die onrechtmatig is verkregen en momenteel volgens de Archiefwet wordt bewaard?
Met de stopzetting van het risicomodel erkend referenten in mei 2021 wordt ook de samenstelling van het bedrijfsbestuur niet meer geregistreerd. De geregistreerde gegevens zijn niet meer toegankelijk voor IND-medewerkers en verwijzingen naar het risicomodel in bijvoorbeeld procesbeschrijvingen en documenten in de IND-systemen worden verwijderd. De IND kan het risicomodel, en hiermee ook de gegevens over de samenstelling van het bedrijfsbestuur, niet volledig verwijderen omdat in de op de Archiefwet gebaseerde selectielijst5 bepaald is dat de formele bewaartermijn voor dit risicomodel 50 jaar is.
Het blokkeren van IC-capaciteit tijdens de coronacrisis. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport midden in de coronacrisis ziekenhuizen ontmoedigd hun intensive care (IC) met extra bedden uit te breiden?1
Nee, vanuit het Ministerie van VWS is in de COVID-19-pandemie altijd gestreefd naar zo veel mogelijk IC-bedden met zo min mogelijk effect op de reguliere zorg.
Steggelden het departement en ziekenhuizen over de vergoeding van extra IC-bedden en de voorwaarden waaronder dat zou moeten gebeuren, terwijl het land in een lockdown zat om de overbelasting van de ziekenhuizen te voorkomen?
Met sommige regio’s en met sommige ziekenhuizen is in de laatste maanden van 2020 inderdaad discussie ontstaan. Dit betrof veertien ziekenhuizen, onder andere enkele ziekenhuizen die in het artikel zijn aangehaald. Een aantal hiervan heeft ook gesproken over juridische procedures. De discussies gingen over welke bedden er nu wel of niet in de reguliere situatie al bestonden, of een opgeschaald bed nu door de zorgverzekeraars betaald moest worden of in de subsidieregeling onder een structureel of flexibel bed moest worden gerekend. Voor zo ver bij mij bekend heeft dit echter niet geleid tot vertraging in opschaling.
Fixeerde uw ministerie zich zozeer op de afgesproken getallen dat ziekenhuizen, die in de maanden na de eerste golf in juni 2020 méér wilden uitbreiden dan afgesproken, nul op het rekest kregen?
Als een regio gezegd zou hebben dat ze meer hadden kunnen opschalen zonder dat dit de reguliere zorg raakte, weet ik zeker dat alle partijen zich hiervoor hadden ingespannen. Er is echter telkens vanuit de ziekenhuizen zelf aangegeven dat het maximum van 1700 bedden landelijk echt het hoogst haalbare was, met name vanwege de druk op het zorgpersoneel en dan alleen als alle regio’s naar rato dezelfde inspanning leverden. De gesprekken met de betreffende ziekenhuizen waren dan ook een technische en financiële discussie, die ging om welk bed precies welk prijskaartje kreeg en niet over de mogelijkheid om het creëren van meer operationele bedden in de praktijk. Die discussie was van belang, ook in crisistijd, omdat het ging om het zorgvuldig uitgeven van publieke middelen. Het Ministerie van VWS wilde zeker weten dat de bedden waarvoor subsidie wordt gegeven ook daadwerkelijk te realiseren waren onder de juiste voorwaarden (bijvoorbeeld dat ze niet ten koste gingen van de reguliere zorg) en dat er geen sprake zou zijn van dubbele bekostiging door de zorgverzekeraar en de subsidieregeling.
Om voldoende capaciteit te kunnen garanderen en voor de uitvoerbaarheid van de Subsidieregeling is vooraf aangegeven dat de totale aantallen per fase van opschaling gelijk moesten blijven aan de aantallen die in het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) waren vastgesteld. Met de ROAZ-voorzitters is daarom afgesproken dat de enige verschuivingen die na vaststelling van de Opschalingslijst nog konden plaatsvinden, verschuivingen waren van het aantal bedden tussen ziekenhuizen binnen een regio en binnen eenzelfde fase.
Heeft uw ministerie in de clinch gelegen met zeker een op de vijf ziekenhuizen, waarbij de discussie zich toespitste op de vraag hoeveel IC-bedden er waren voordat de pandemie uitbrak?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de ziekenhuizen riskeerden geen vergoeding te krijgen voor uitbreiding van het aantal IC-bedden omdat u te hoge getallen gebruikte?
Voor de uitvoering van de subsidieregeling was inzicht nodig in een beginstand: het aantal IC-bedden waar elk individueel ziekenhuis over beschikte in de reguliere (pre-COVID-19) situatie. Deze beginstand diende als uitgangspositie om daarmee voor elk ziekenhuis vast te kunnen stellen welk deel in de landelijke uitbreiding dat ziekenhuis voor zijn rekening nam en wat het bijbehorende subsidiebedrag zou zijn. Het Ministerie van VWS heeft daarom aan het LNAZ gevraagd om deze beginstanden aan te leveren. Er zijn vervolgens diverse versies van een opschalingslijst ontvangen van het LNAZ, opgesteld in afstemming met de ROAZ-regio’s. Maar ondanks herhaaldelijke verzoeken werd door sommige regio’s steeds geen sluitende opschalingslijst met het aantal IC-bedden per regio aangeleverd, die optelde tot het totaal aantal IC-bedden waar het Opschalingsplan per fase voor die betreffende regio’s vanuit ging. Tegelijkertijd was de wens van de ziekenhuizen, vanwege de financiële zekerheid, om snel tot bevoorschotting over te gaan. De tweede golf was inmiddels in aantocht en de ziekenhuizen wilden snel verder met de uitvoering van de uitbreidingen. Daarom is besloten een definitieve lijst op te stellen, door middel van een naar rato doorrekening op basis van het Opschalingsplan en de laatste versie van de opschalingslijst vanuit de LNAZ, om daar de subsidieregeling op te kunnen baseren. De aangepaste opschalingslijst, inclusief toelichting over de verdeling naar rato, is voorgelegd aan de ROAZ-voorzitters met nog een mogelijkheid tot wijzigen en vervolgens vastgesteld in het bestuurlijk overleg met alle ROAZ-voorzitters van 7 oktober 2020.
Achteraf is gebleken dat de beginstand van een aantal ziekenhuizen in die vastgestelde lijst niet klopte en is dit getal gecorrigeerd. Er is nooit geadviseerd bedden te schrappen. Aan ziekenhuizen is wel de keuze gelaten om het verschil in bedden tussen de oorspronkelijke en gecorrigeerde uitgangspositie alsnog op te schalen in fase 1 (tot 1150 bedden, betaald door de zorgverzekeraars) of te kiezen dit niet te doen onder die voorwaarden.
Kunt u bevestigen dat de ruzie over de broodnodige uitbreiding van de IC-capaciteit dusdanig hoog opliep dat zes ziekenhuizen een advocaat in de arm namen en een kort geding voorbereidden?
Zie antwoord vraag 2.
Zorgde het geruzie over de subsidievoorwaarden voor vertraging in de uitbreiding van de IC-capaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door uw ministerie maximaal werd ingezet op het voorkomen van een verhoging in de aantallen IC-bedden die het ministerie betaalde, te midden van een tweede coronagolf met veel ziekenhuisopnames?
Zie antwoord vraag 3.
Kregen zeker vier ziekenhuizen in december 2020 het advies van uw ministerie om IC-capaciteit te schrappen?
Zie antwoord vraag 5.
Gebeurde het advies om IC-bedden te schrappen op het moment dat het Landelijke Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding een dringende oproep deed aan ziekenhuizen hun aantal bedden juist uit te breiden?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat NRC Handelsblad drie weken geleden vragen stelde aan uw ministerie over de opstelling en de adviezen om IC-bedden te schrappen, waarbij de krant als antwoord kreeg dat uw ministerie in al die tijd niet in staat is gebleken antwoorden te geven op de vragen «als ze überhaupt al zijn te achterhalen» volgens een woordvoerder?
Het NRC heeft op vrijdagmiddag 22 april na maandenlang onderzoek door de krant een lijst met 13 gedetailleerde vragen aan mijn ministerie gesteld met een deadline voor beantwoording van dinsdagochtend 26 april 10:00. Toen is aangegeven dat de antwoorden op die termijn niet te achterhalen waren. Direct na afloop van het meireces, op maandag 9 mei, is opnieuw contact geweest met NRC over de timing van de beantwoording, maar voordat de reactie kon worden verstuurd, is op 11 mei in de avond het NRC-artikel online verschenen.
Het doden van zwanen op lugubere wijze |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zwanen op lugubere wijze doodgemaakt: vol kogelgaten en met de pootjes eraf getrokken aangetroffen in weiland Zuidlaren. «Dat mensen tot zoiets in staat zijn»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, het bericht is mij bekend. Ik verwerp ten zeerste het mishandelen van dieren. Uit navraag bij de provincie Drenthe is echter gebleken dat hier geen sprake is geweest van dierenmishandeling. De betreffende zwanen zijn tegen hoogspanningsleidingen gevlogen en als gevolg daarvan dood gegaan.
Klopt het dat de laatste vijf jaar het aantal meldingen over het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is toegenomen? Zo ja, kunt u aangeven wat de verklaring hiervoor zou kunnen zijn?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over deze gegevens. Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is ook de politie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op strafbare feiten.
Zoals bij eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 216), betreffen meldingen die bij de politie binnenkomen zowel flora als fauna. Het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen over dit type overtreding kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en de politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Wat wordt er momenteel gedaan om het mishandelen en doden van beschermde dieren als zwanen tegen te gaan?
Het vangen en of doden van zwanen of andere in het wild levende dieren valt onder de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Het doden van gevangen zwanen valt onder de bepalingen in het Besluit houders van dieren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, zijn politie en provincies verantwoordelijk voor de handhaving van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
In artikel 2.1, eerste lid van de Wet dieren is vastgelegd dat het verboden is om dieren te mishandelen. Het zevende lid van dit artikel stelt dat dit verbod ook van toepassing is op het mishandelen van andere dan gehouden dieren, dus ook op in het wild levende dieren zoals zwanen. Voor het handhaven van dit verbod zijn de politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangewezen.
Is het beleid hieromtrent geëvalueerd? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht, is het natuurbeleid gedecentraliseerd en zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Dit is niet geëvalueerd.
Het bericht dat Poetin de RUG noopt tot uitbreiden blended onderwijs |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Poetin noopt de RUG tot uitbreiden blended onderwijs»?1
Het artikel in Science Guide is gebaseerd op de financiële kaderstelling van de RUG voor 2023. Hierin benoemt de RUG de context waarin deze kaderstelling tot stand komt, namelijk een periode waarin er een oorlog woedt in Oekraïne. Mede hierdoor stijgen de prijzen voor bouwgrondstoffen en energie. De RUG verkent hierom hoe zij zuiniger om kunnen gaan met energie.
De inzet van blended onderwijs en hybride werken is al langer een van de speerpunten van de RUG. In het strategisch plan van 2021 maakte de RUG al bekend dat blended learning past binnen de onderwijsvisie van RUG. Hierbij is het doel van RUG om niet de contactmomenten te verminderen, maar om deze beter te benutten. Dit wil de RUG realiseren door in te zetten op actieve, fysieke werkvormen om zo discussie en vrije uitwisseling van ideeën mogelijk te maken.
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de onderwijsvisie en – kwaliteit. Het is van belang dat de onderwijsvisie en -kwaliteit – en niet de energieprijzen – bepalen welke onderwijsvormen ingezet worden op een onderwijsinstelling. Zoals aangegeven hierboven, geeft de RUG zelf aan dat zij op basis van de onderwijsvisie deze beslissing hebben genomen.
Vindt u de reden die de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) opgeeft, namelijk de gestegen energieprijzen vanwege de oorlog in Oekraïne, een gegronde reden om blended onderwijs en hybride werken uit te breiden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het eerlijk dat de RUG de gestegen energieprijzen op deze manier afwentelt op haar medewerkers en studenten, aangezien zij door blended onderwijs en hybride werken thuis meer energie zullen verbruiken? Wat vindt u ervan dat studenten nu meer energiekosten zullen maken, maar geen compensatie krijgen? Gaat u hierover het gesprek aan met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
In het strategisch plan 2021–2026 heeft de RUG haar ambities en visie voor het onderwijs omschreven. Om haar onderwijsactiviteiten te optimaliseren, bedient de RUG zich nu van een mix van on-campus en online educatieve methodes. Onderwijs op locatie blijft daarbij de hoeksteen van het onderwijs aan de RUG. De RUG bepaalt dus op basis van de onderwijsvisie welke onderwijsvormen zij inzetten.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 maakt de RUG deze keuze op basis van hun onderwijsvisie zoals bekendgemaakt in het strategisch plan van 2021.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de motie Kwint c.s., die het kabinet verzocht in gesprek te gaan met MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU om ervoor te zorgen dat fysiek onderwijs de norm is, en behoudens dwingende omstandigheden alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan?2
Zoals aangeven bij antwoord 1 en 2, zijn onderwijsinstellingen zelf aan zet om te bepalen welke onderwijsvormen zij inzetten. De vormgeving van het onderwijs dient hierbij geen afbreuk te doen op de kwaliteit van het onderwijs. De motie Kwint c.s.3 verzocht mij om in gesprek te gaan met de onderwijskoepels om te praten over de inzet van (online) afstandsonderwijs. Ik zal binnenkort samen met de Minister voor primair en voorgezet onderwijs een Kamerbrief delen waarin ik dieper inga op deze motie.
Bent u bereid om met de RUG in gesprek te gaan om hen te wijzen op het feit dat de Kamer heeft besloten dat fysiek onderwijs de norm is en alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op vraag 1 en 2, is de inzet van blended onderwijs en hybride onderwijs de keuze van de instelling en is het van belang dat deze keuze wordt gemaakt op basis van onderwijsvisie en kwaliteit. Blended onderwijs is al een onderdeel van de onderwijsvisie van de RUG en daarom is er nu geen aanleiding om met de RUG in gesprek te gaan.
Welke andere mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben de afgelopen jaren aangegeven om wat voor reden dan ook het afstandsonderwijs, blended learning of hybride werken uit te breiden en welke reden hebben zij daarvoor gegeven?
In coronatijd hebben instellingen hard gewerkt om de noodgedwongen afstandsonderwijs te verzorgen en de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Op het moment is er geen sprake meer van noodgedwongen afstandsonderwijs en kunnen instellingen zelf hun onderwijsvorm bepalen waarbij de kwaliteit van het onderwijs altijd centraal staat. De redenen voor instellingen om gebruik te maken van blended onderwijs hangt dus altijd nauw samen met het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. In al mijn gesprekken met de onderwijsinstellingen is het belang van fysiek onderwijs benadrukt. De ervaringen gedurende de pandemie hebben juist inzichten gegeven waar de toegevoegde waarde van fysiek onderwijs het grootst is.
Het bericht ‘Journalist Al Jazeera doodgeschoten op Westelijke Jordaanoever’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw eerste reactie op het verdrietige nieuws dat Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ik deel volledig uw opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen. De dood van Shireen Abu Akleh en ook van Yaser Murtaja in 2018 tonen dat dit geen gegeven is. Het kabinet is geschokt door de dood van journaliste Shireen Abu Akleh. Ik heb hier publiekelijk mijn afschuw over geuit. Daarbij heb ik tevens opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek met als doel de feiten boven tafel te krijgen. Deze boodschap heb ik ook in persoon overgebracht aan mijn Israëlische en Palestijnse ambtgenoten. Op dit moment bestaat er veel onduidelijkheid over de daadwerkelijke toedracht en kan ik hier vooralsnog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u ervan op de hoogte dat het beschieten van journalisten door militairen in strijd is met talloze verdragen en het (oorlogs-)recht? Bent u er tevens van op de hoogte dat dit helaas niet de eerste keer is dat een journalist is omgekomen door (vermeend) toedoen van het Israëlische leger, denk aan de dood van journalist Yaser Murtaja in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid deze vermeende daad door het Israëlische leger sterk af te keuren en de Israëlische autoriteiten erop aan te spreken dat journalisten in veiligheid hun werk moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het Israëlische leger de lezing over de doodstoedracht in twijfel trekt, ondanks verschillende ooggetuigen? Bent u bereid om bij de Israëlische autoriteiten erop aan te dringen dat een onafhankelijk en gedegen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de doodstoedracht van Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh?
Er is momenteel nog veel onduidelijk, en opvattingen over de toedracht lopen uiteen. Ik heb beide partijen met klem opgeroepen, bij voorkeur in gezamenlijkheid, hier een grondig en transparant onderzoek naar te doen. Als een derde partij hieraan kan bijdragen, dan steun ik dit.
Bent u bereid om u in te zetten om de veiligheid van journalisten in Palestina te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Nederland volgt ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid en veiligheid van journalisten nauwgezet. Zorgelijke ontwikkelingen worden direct aangekaart bij de betrokken autoriteiten. Hier blijven we onverminderd mee doorgaan.
MIRT-projecten |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u toelichten hoe de uitspraken van het kabinet van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) «Het kabinet heeft besloten dat er ruimte komt voor de volgende zeven MIRT-projecten (...)» en van 15 december 2021 (Kamerstuk 35 925 A, nr. 24) «Voor de MIRT-projecten zal geen gebruik worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.» met elkaar verenigbaar zijn?
De eerste uitspraak doelt op het besluit om met het stikstofregistratiesysteem (SSRS) ruimte te creëren voor onder andere zeven MIRT-projecten. Het SSRS zou hiertoe worden gevuld met de opbrengst van drie maatregelen: een landelijke snelheidsverlaging overdag op autosnelwegen, een tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders ter beperking van het eiwitgehalte van het krachtvoer van melkvee en de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Met de tweede uitspraak is uw Kamer geïnformeerd dat geen gebruik wordt gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging, omdat het risico bestaat dat na elke jaarlijkse actualisatie en vanwege de effecten van COVID-19 op de mobiliteit de precieze opbrengst van de landelijke snelheidsverlaging niet op het vereiste detailniveau zeker is. De tweede uitspraak betreft daarmee een nuancering van de eerste uitspraak.
Hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak in de nota van wijziging 2020 Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht «Het project Ring Utrecht A27/A12 is één van de specifiek aangewezen projecten die van deze regeling gebruik kunnen/moeten maken.»?
Deze uitspraak past in de lijn van de eerste uitspraak uit vraag 1, die doelt op het besluit om met het stikstofregistratiesysteem (SSRS) ruimte te creëren voor onder andere zeven MIRT-projecten. Eén van die projecten is het project Ring Utrecht A27/A12.
Kunt u bevestigen dat de stikstofregistratie tot op heden enkel gevuld was/is met stikstofruimte als gevolg van de landelijke snelheidsverlaging?
Ja, dat klopt.
Kunt u bevestigen of nu wel of niet gebruik is gemaakt van de stikstofruimte als gevolg van de landelijke snelheidsverlaging uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS) voor de in de brief van 13 november 2019 genoemde infrastructurele projecten, in het bijzonder de A27/A12 en de ViA15?
Voor deze projecten is/wordt geen gebruik gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging. Voor de ViA15 was dit bovendien niet mogelijk omdat dit project niet één van de zeven MIRT-projecten betreft die van het SSRS gebruik kunnen maken.
Zo niet, kunt u uiteenzetten op basis van welke bronnen en maatregelen de mitigatie en/of compensatie van de stikstofeffecten van deze projecten is vormgegeven, in het bijzonder de A27?
In de brief van 15 december 20211 bent u geïnformeerd dat het besluit om voor de MIRT-projecten geen gebruik te maken van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS, ook zal worden verwerkt in het wijzigings-Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht. Op dit moment wordt nog aan dit besluit gewerkt. Bij publicatie van dit besluit wordt ook uiteengezet hoe eventuele stikstofeffecten van dit project worden gemitigeerd/gecompenseerd.
Voor het enige andere besluit over één van de zeven MIRT-projecten dat al is gepubliceerd, het Tracébesluit A27 Houten-Hooijpolder, is dit uiteengezet in de bij dit besluit behorende passende beoordeling.2
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van Haarlem op 22 april 2022 dat de landelijke snelheidsverlaging niet kan worden ingezet voor de vermindering van de stikstofdepositie van projecten elders, voor (de houdbaarheid van) het (ontwerp)Tracébesluit, wijzigingsbesluit en gerelateerde (ontwerp)natuurvergunningen?
Er zijn geen gevolgen voor het (ontwerp)Tracébesluit, wijzigingsbesluit en gerelateerde (ontwerp)natuurvergunningen, omdat in 2021 al was besloten om voor de MIRT-projecten geen gebruik te maken van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
Heeft deze uitspraak impact op de behandeling (door de Raad van State) van deze voornoemde besluiten?
Nee, dit heeft geen impact op de behandeling van deze besluiten. De (wijzigings)besluiten maken immers geen gebruik van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
Vereist dit (opnieuw) een aanpassing van de besluiten?
Nee, dit vereist geen aanpassing van de besluiten, anders dan al voorzien. De (wijzigings)besluiten maken immers geen gebruik van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
Het bericht 'Ministerie negeerde ‘desastreus’ stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ministerie negeerde «desastreus» stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Meer meten, robuuster rekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, waarin onder andere staat dat het oneerlijk is om de stikstofneerslag van wegverkeer anders te berekenen dan die van andere uitstoters, zoals stallen en fabrieken?2
Ja.
Bent u ook bekend met het advies van dezelfde adviescommissie om het stikstofrekensysteem voor vergunningverlening aan te passen, omdat de stikstofneerslag van een uitstoter heel gedetailleerd in beeld moet worden gebracht, terwijl de onzekerheid over de uitkomsten groot is?
Ja. Het Adviescollege constateerde in haar eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» dat sprake was van een onbalans tussen het detail dat het beleid vraagt en de mate van wetenschappelijke onzekerheid in het berekenen van de depositie op een klein oppervlak.
Kunt u zich vinden in deze adviezen?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132) heeft het (voormalige) kabinet uitgebreid gereageerd op de adviezen in dit eindrapport en zijn de vervolgstappen en onderzoeken naar aanleiding van dit eindrapport aangekondigd. Met de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze adviezen naast zich neerlegde en zich hevig verzette tegen deze adviezen van de adviescommissie, omdat het vergunningen voor wegen en andere infrastructuurprojecten in gevaar zou brengen? Zo ja, welke belangenafweging is voorafgegaan aan de uiteindelijke beslissing om de adviezen te negeren?
Dat klopt niet. In samenwerking met de betrokken departementen, andere bevoegde instanties en kennisinstellingen is onder coördinatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzocht hoe opvolging gegeven kon worden aan de adviezen van het Adviescollege.
Gehoor gevend aan de conclusies van het advies is in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onder meer onderzoek uitgevoerd naar de afbakening van depositieberekeningen in het kader van toestemmingverlening, waarbij opnieuw is gekeken naar de onderbouwing van de maximale rekenafstand voor wegverkeer en ook naar de motivatie voor de keuze om voor andere bronnen landsdekkend te rekenen. De resultaten van deze onderzoeken, uitgevoerd door RIVM en TNO, waren aanleiding voor de maximale rekenafstand van 25km voor alle emissiebronnen. Hierbij is de ongelijke behandeling van verschillende sectoren weggenomen. AERIUS Calculator is hierop vervolgens aangepast.
Uiteraard is altijd het doel om besluiten te baseren op actuele (wetenschappelijke) inzichten. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen aanbevelingen voor verbeteringen, die door het adviescollege zijn gedaan, en de wetenschappelijke inzichten op basis van het nader onderzoek naar aanleiding van deze aanbevelingen. Lopende het onderzoek naar aanleiding van het adviescollege bleef AERIUS Calculator het best beschikbare instrument voor het berekenen van de depositiebijdrage van individuele projecten.
Het is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om consequenties van besluiten en veranderingen in beleid te overzien. Deze consequenties zijn groot, niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor provincies, gemeenten en de samenleving.
In de kabinetsreactie op het eindrapport (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het advies is opgevolgd teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken. Daarbij is ook aangegeven welke argumenten ten grondslag liggen aan deze keuzes.
Op welke manier is de de Kamer geïnformeerd over zorgen die bestaand rond de vergunningverlening?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie-Hordijk (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en in de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn de gevolgen voor toestemmingverlening betrokken.
Na de zomer stuur ik de Tweede Kamer een brief waarin ik specifiek in ga op beleidsmatige aspecten van toestemmingverlening. In deze brief zal ik de Tweede Kamer informeren over de stappen die worden gezet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en te verduidelijken.
Klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zich sturend opstelde richting het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat op dat moment vragen van EenVandaag over de rekenmethodes beantwoordde, zoals wordt beweerd in eerdergenoemd EenVandaag-artikel? Zo ja, waarom heeft de Minister zich zo opgesteld?
Het RIVM werd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erop geattendeerd dat zij in hun concept-beantwoording niet alle vragen van EenVandaag had beantwoord en dat bepaalde antwoorden niet duidelijk waren. Er is een suggestie gedaan voor de opbouw van de reactie met als doel dat alle vragen volledig zouden worden beantwoord. Dit is gedaan omdat het Ministerie belang hecht aan een volledige en duidelijke beantwoording van de gestelde vragen.
In hoeverre zijn de landbouw- en industriesector benadeeld ten opzichte van het wegverkeer, als gevolg van het negeren van de adviezen van de adviescommissie?
Zoals blijkt uit de brieven aan de Tweede Kamer genoemd in het antwoord op vraag 4, heeft het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte genomen en stappen gezet om de systematiek en bijbehorend instrumentarium door te ontwikkelen in lijn met gedane aanbevelingen. Er zijn daarbij geen sectoren benadeeld ten opzichte van andere sectoren. De maximale rekenafstand van 25 km heeft juist geleid tot een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen bij toestemmingverlening.
Hoe kwetsbaar is de basis van de huidige meet- en rekensystematiek voor stikstofemissie en -depositie waar het huidige stikstofbeleid op gebaseerd is, gezien de genegeerde adviezen van de adviescommissie?
Het adviescollege heeft aangegeven dat op nationale schaal het meten en berekenen wetenschappelijk op orde is. Op lokale schaal vond het college het instrumentarium niet doelgeschikt, bijvoorbeeld vanwege een onbalans tussen beleidsmatig gewenst detailniveau en wetenschappelijke onzekerheid en het gebruik van verschillende systematieken bij de vergunningverlening voor verschillende brontypen. Zoals aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn deze punten aangepast door onder andere een maximale rekenafstand van 25 km in te stellen voor alle brontypen. Daarmee blijft AERIUS ook voor de berekeningen op lokaal niveau het best beschikbare instrumentarium. Daarnaast wordt continu gewerkt aan verbetering op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Zo wordt verkend of modelensemble3 en satellietwaarnemingen het meet- en rekensysteem nog kan verbeteren.
Uit voorgaande blijkt dat het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte heeft genomen.
Kunt u een overzicht aanleveren met de aanbevelingen van de adviescommissie met daarin beschreven welke adviezen zijn overgenomen en welke niet, en aangeven waarom deze niet zijn overgenomen?
De aanbevelingen en de vervolgacties hierop zijn uitgebreid beschreven in voornoemde brieven aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 132 en kamerstuk 35 334, nr. 158). Alle aanbevelingen uit de rapportages van de adviescommissie zijn ter harte genomen, maar concrete suggesties zijn niet altijd overgenomen. Zo is de suggestie om de verspreidingsberekeningen in AERIUS in het vervolg uit te voeren met behulp van bron-receptormatrices (BRM’s) niet overgenomen, omdat uit een nadere verkenning is gebleken dat het opvolgen van dit advies zou leiden tot grotere wetenschappelijke onzekerheden.
Fijnstof en stankoverlast |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stankoverlast in Nederland: dit is wat Zembla erover ontdekte»?1
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de bevindingen?
We zien eigenlijk in heel Nederland, en zeker ook in Deurne, dat we ons dichtbevolkte land op een bepaalde manier hebben ingericht waardoor we op diverse terreinen tegen grenzen aanlopen, kijkend naar bescherming van ons milieu en onze gezondheid. We zien dit ook bij omwonenden van boeren, die bijvoorbeeld last van stank kunnen hebben. Tegelijkertijd vinden we ook dat boeren, die vaak al generaties lang een familiebedrijf runnen, de ruimte moeten krijgen om ons voedsel te produceren. Dat neemt de stank die mensen ruiken niet direct weg. Ik vind dat vervelend en ik neem de zorgen ook zeer serieus.
Ik vind het belangrijk dat we ons milieu en onze gezondheid goed beschermen. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar de milieuregels die we hebben.
Het is echter een breder probleem: het gaat over hoe we ons land toekomstbestendig inrichten. Het oplossen van stankoverlast raakt daarbij ook aan de stikstofaanpak en de klimaataanpak. We zijn hier daarom als kabinet breed mee aan de slag en werken hard aan een aantal verbeteringen. Het eerlijke verhaal is tegelijkertijd ook dat het niet morgen is opgelost.
Wat we doen is:
Ik vind het belangrijk om te blijven kijken naar hoe landelijke wet- en regelgeving uitwerkt in de praktijk. Daarom ben ik ook ingegaan op een uitnodiging van de gemeente Deurne om daar, aan de hand van concrete situaties, te kijken waar mensen problemen ervaren en waar dat dan aan ligt. En samen te bekijken wat mogelijke oplossingen zouden zijn.
Daarnaast werken we aan een manier om beter objectief de geur te kunnen meten. We hebben de WUR gevraagd een manier te onderzoeken om zonder menselijke geurpanels, maar namelijk op een chemisch analytische manier, geur goed te meten. Dat hebben we nodig om er ook gerichter op te kunnen sturen. Geur is namelijk een optelling van afzonderlijke stoffen en niet elke stof is even hinderlijk. Als we beter weten welke stoffen verantwoordelijk zijn voor dat wat we stank vinden, kunnen we daar gerichter regels voor opstellen.
Tenslotte werken we aan betere, nieuwe technieken om stank te verminderen en aan kennis om de technieken zo goed mogelijk te benutten. Het kabinet stimuleert de integrale en brongerichte reducties van emissies uit stallen. Daarbij is ook geur een criterium.
Vindt u het acceptabel dat omwonenden gezondheidsklachten ervaren vanwege fijnstof en stankoverlast door veehouderijen?
In Nederland hebben we te maken met een klein oppervlak en een hoeveelheid aan functies. Daarbij hebben we rekening te houden met de belangen van omwonenden enerzijds en de belangen van in dit geval de veehouderijen anderzijds. Gezondheid vind ik daarbij belangrijk. In het kader van de gezondheid is daarom met andere overheden het Schone Lucht Akkoord (SLA) opgesteld juist om de gezondheidseffecten van fijn stof aan te pakken. Ten aanzien van geurhinder is er regelgeving waarin zowel rekening wordt gehouden met de belangen van veehouderijen als die van omwonenden. Juist om te bezien waar dit knelt en waar verbeteringsmogelijkheden zijn heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne aangekondigd dat ambtenaren hierover met ambtenaren van de gemeente in gesprek gaan.
Bent u het ermee eens dat fijnstof en stankoverlast als permanente factor meegewogen dient te worden in de gebiedsgerichte aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met u van mening dat fijnstof en stankoverlast meegewogen moeten worden in de gebiedsgerichte aanpak.
Bent u het ermee eens dat er doelen in de gebiedsgerichte aanpak moeten worden vastgesteld voor het verminderen van stankoverlast? Hoe wordt overlast voor mensen (buren) meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
De invulling van de gebiedsgerichte aanpak is onderwerp van overleg. Daar wordt de Kamer nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening van de door Zembla opgevoerde experts, dat de regelgeving rond geurhinder en stallen vooral een papieren werkelijkheid is? Hebben ze gelijk in hun kritiek op het gebrek aan handhaving, ontbreken van regelingen rond piekbelasting of de cumulatieve overlast?
De regelgeving rond geurhinder en stallen is mede gebaseerd op uitvoerige procedures die voorafgaan aan de toelating van nieuwe technieken. Omgevingsdiensten voeren namens gemeenten toezicht uit op de geurregelgeving, met name op punten die van belang zijn voor de geurbelasting. Dit zijn bijvoorbeeld het aantal en soort dieren, het gebruikte stalsysteem, de plaats en hoogte van emissiepunten, monitoringsgegevens van luchtwassers en de goede werking van emissie reducerende technieken. Wat betreft piekbelasting, emissiefactoren gaan niet uit van de grootste geurpiek die kan optreden, maar gaan uit van jaargemiddelden. Daarbij worden die geurpieken wel meegenomen: als er veel of langdurig geurpieken zijn, is de emissiefactor hoger. Onder de Omgevingswet moet bij het verlenen van vergunningen voor een milieubelastende activiteit en bij het vaststellen van omgevingsplannen rekening gehouden worden met cumulatie van geur.
Waarom wordt geurhinder niet vergund en gehandhaafd op basis van absolute waarden, maar op basis van de eerder vergunde aantallen dieren van individuele bedrijven? Hoe kan op die manier een maximaal aanvaardbare geurhinder in heel Nederland worden bereikt? Hoe regelen andere landen dit?
Het meten van geur bij een veehouderij is technisch lastig. Ook geeft een enkele meting geen informatie over de totale geuremissie van een bedrijf, omdat deze in de loop van een dag, maand en jaar erg kan variëren. Daarom is gekozen voor een systeem waarbij volgens een vastgesteld meetprotocol een jaar lang wordt gemeten aan vier afzonderlijke bedrijven. Dit resulteert in een default emissiefactor in Odour Units aangeduid, die een representatief gemiddelde weergeeft voor het gemeten staltype. Deze emissiefactor wordt gebruikt om bij vergunningverlening te toetsen aan de geurnorm. Gemeenten hebben de mogelijkheid om zelf een hogere of lagere geurnorm vast te stellen. De afweging wat aanvaardbare geurhinder is, is decentraal en ligt daarmee bij gemeenten. In andere landen in Europa wordt ook gerekend met emissiefactoren in Odour Units. Ook komt vaak voor dat gebruik wordt gemaakt van minimale afstanden.
Zijn u (andere) voorbeelden bekend waarbij gemeenten vergunningen verlenen aan veehouders terwijl de overlast te groot is? Is het ook in andere gemeenten gebruikelijk om vergunningen te verlenen in de verwachting dat burgers toch niet naar de rechter stappen?
Nee. Gemeenten passen de Wet geurhinder en veehouderij toe bij het verlenen van een vergunning voor een veehouderij. In situaties waarin de geurnorm wordt overschreden kan volgens deze wet alleen een vergunning voor een uitbreiding in dieren worden verleend als er geurreducerende maatregelen worden gebruikt. De geursituatie moet daarbij aanzienlijk verbeteren, anders kan de vergunning niet verleend worden, wat echter niet hoeft te betekenen dat de waarden voor nieuwvesting gehaald worden. Dit is de zogenaamde 50% regeling. Omdat gemeenten en provincies hebben aangegeven meer middelen in handen te willen hebben om de geursituatie te verbeteren heeft mijn voorganger in de 21e tranche van Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet hiervoor meer mogelijkheden geboden.
Kunt u ingaan op het onderzoek van Zembla dat er alleen al in Brabant bij 1742 stallen vergunningen op basis van combiluchtwassers zijn verleend, die niet of onvoldoende werken? Als deze niet of onvoldoende werken voor geurhinder, hoe is het effect op fijnstof en ammoniak?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 30 november 20212 bericht over de onderzoeken naar combiluchtwassers. Daarin staat samengevat het volgende. Uit eerder onderzoek is gebleken dat combiluchtwassers gemiddeld een aanzienlijk lager rendement voor geurverwijdering (ca. 50% lager) en ook een lager rendement voor ammoniakverwijdering (ca. 25% lager) lieten zien. De emissie van ammoniak leidt ook tot de vorming van zogenaamd secundair fijnstof. Vervolgens is opdracht gegeven om te onderzoeken hoe dat kan en wat eraan gedaan kan worden om de prestatie van dit type luchtwassers te verbeteren. De conclusie van dit onderzoek is dat combiluchtwassers voor ammoniak kunnen voldoen aan de rendementen zoals die in de regelgeving zijn vastgelegd.
Mijn ministerie is nu in overleg met de varkenssector en andere betrokken partijen over concrete verbeteracties. Daarbij gaat het onder meer om verspreiden van kennis over goed gebruik en onderhoud van combiluchtwassers. Daartoe heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een e-learningmodule ontwikkeld.
Hoeveel ammoniakuitstoot wordt op papier (volgens vergunning en subsidiebeschikkingen) vermeden door combiluchtwassers en wat is volgens wetenschappelijke inzichten het praktische effect?
Combiluchtwassers kunnen in de praktijk de emissiereducties zoals in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) opgenomen halen, maar daar is wel een goede werking van de wasser voor nodig. Onderzoek liet voor combiluchtwassers in de praktijk gemiddeld genomen een 25% lager rendement zien (Kamerstuk 29 383, nr. 295). Vervolgonderzoek naar verbetering van de werking van combiluchtwassers heeft het belang van een goede beheersing van de procesvoering van de luchtwassers aangetoond. Hierbij spelen de aspecten kennis en toezicht een belangrijke rol. Om te helpen bij een goede procesvoering is een e-learning module over luchtwassers ontwikkeld voor toezichthouders en veehouders. Dit om basiskennis op te doen over de werking van verschillende typen luchtwassers. Ook omgevingsdiensten besteden aandacht aan een goede procesvoering. Daarnaast wordt in overleg met gebruikers en fabrikanten gezocht naar verdere mogelijke verbeteringen van de procesvoering.
Kan subsidie worden teruggevorderd als geconstateerd wordt dat combiwassers en andere maatregelen niet of onvoldoende werken of in de praktijk niet gebruikt worden? Kunnen dan vergunningen, verleend op basis van de verwachting van een effectieve filtering, worden ingetrokken? Kunnen alsnog aanvullende eisen worden gesteld?
Er zijn subsidies verstrekt voor de aanschaf van luchtwassers. De al dan niet goede werking in de praktijk betekent niet dat een reeds vastgestelde subsidie kan worden teruggevorderd. Gemeenten hebben in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beperkte mogelijkheden om vergunningen in te trekken of te wijzigen. Om deze mogelijkheden specifiek voor geur uit veehouderijen te verruimen is de 21e tranche van de CHW in werking getreden. Staatsblad 2021, 193 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl) Artikel 7af. Gemeenten in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg hebben hiermee meer mogelijkheden om aanvullende maatregelen voor te schrijven of in uiterste gevallen een vergunning in te trekken. Mogelijk is dan wel nadeelcompensatie aan de orde.
Kunnen gemeenten en provincies door het Rijk worden aangesproken op het onterecht verlenen van vergunningen?
Ik ben stelselverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. In het VTH-stelsel zijn provincies en gemeenten bevoegd gezag voor de uitvoering van de milieuregelgeving. Provincies en gemeenten zijn hiermee ook verantwoordelijk voor vergunningverlening. Ik spreek hen niet op individuele vergunningen aan. Wel kan de Inspectie Leefomgeving en Transport bij de vergunningverleningsprocedure een zienswijze aan het bevoegd gezag meegeven. De commissie Van Aartsen heeft het VTH-stelsel onderzocht (Kamerstuk 22 343, nr. 295) en heeft verbeteringen voorgesteld. Hiermee ben ik nu aan de slag op basis van de Kamerbrief versterking VTH-stelsel (Kamerstuk 22 343/28 663, nr. 311).
Is het bedrijf in Deurne dat wel in de eerste maar niet in de tweede versie van de ammoniak top-100 stond, een bedrijf dat vanwege een combiluchtwasser een lagere berekende emissie had? Hoeveel van de bedrijven die gezakt zijn in de tweede ranking, hebben dit te danken aan combi-luchtwassers?
In verband met de Algemene verordening persoonsgegevens zijn de gegevens van de agrarische bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen geanonimiseerd aangeleverd door het RIVM. Een deel van de bedrijven is namelijk ook een woonadres. Er kan daarom geen informatie worden verstrekt over individuele agrarische bedrijven uit de top100 ammoniakbronnen.
Kunt u de vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo spoedig als dat mede gelet op de interdepartementale afstemming mogelijk is.
De mondelinge examens in het voortgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) de uitslag van hun centraal schriftelijke examens pas krijgen, nadat zij de mondelinge examens hebben afgelegd?
Ja.
Kunt u toelichten waarom de resultaten van de centraal schriftelijke examens pas worden bekend gemaakt, nadat de mondelinge examens zijn afgenomen?
Het is tot nu toe niet mogelijk om alle staatsexamenkandidaten tijdig en op gelijke wijze te informeren over de behaalde resultaten voor het centraal schriftelijk examen alvorens de mondelinge college-examen starten. Dat vind ik erg vervelend voor kandidaten want ik snap dat het voor hen belangrijk is om te weten welk resultaat is behaald voor het centraal schriftelijk examen voordat de mondelinge examens starten. Dat het tot nu toe niet mogelijk is komt doordat de mondelinge college-examens op een aantal vso-scholen al halverwege juni starten. Op dat moment zijn de uitslagen van de centraal schriftelijke examens nog niet beschikbaar. De N-termen van het tweede tijdvak zijn dan nog niet bekend en tevens zijn de correctoren van het staatsexamen op dat moment nog bezig met het corrigeren van de examens. De N-termen worden voor alle examenkandidaten vastgesteld en daarom is het niet mogelijk om de bekendmaking van de N-termen naar voren te halen. De bekendmaking vindt nu al zo snel mogelijk plaats. Om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten vanuit dezelfde startpositie aan de mondelinge college-examens beginnen (en niet een deel wel op de hoogte is van de reeds behaalde resultaten en een ander deel niet) worden alle kandidaten na afloop van de college-examens geïnformeerd over hun resultaten voor het centraal schriftelijk examen.
Klopt het dat de examinatoren die de mondelinge examens afnemen wel op de hoogte zijn van de resultaten van de centraal schriftelijke examens? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen deze resultaten dan niet te delen met leerlingen en leraren?
De examinatoren die de mondelinge college-examens afnemen hebben inzicht in de behaalde cijfers voor het centraal schriftelijk examen mits deze al zijn vastgesteld. Zoals hierboven toegelicht worden deze resultaten niet met de kandidaten gedeeld om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten dezelfde uitgangspositie hebben wanneer zij deelnemen aan de mondelinge college-examens.
Bent u het met de vragensteller eens dat het onwenselijk is dat leerlingen door het ontbreken van deze resultaten zich minder goed kunnen voorbereiden op de mondelinge examens?
Ik begrijp en herken de zorgen van de heer Van Meenen en van de staatsexamenkandidaten. Als kandidaat wil je je natuurlijk zo goed mogelijk voorbereiden op het examen. Uit het onderzoek van CINOP naar de aansluiting van het staatsexamen op de vso-leerling1 bleek eveneens dat vso-kandidaten het niet kennen van de behaalde resultaten als onwenselijk ervaren. Ik ben dan ook van mening dat het belangrijk is om dit aan te passen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) heeft dit punt ook een plaats gegeven in de Verbeteragenda Staatsexamen2 zodat er naar een oplossing gezocht kan worden. Daar zal ik op toezien. U Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verbeteragenda. In de voortgangsrapportages wordt duidelijk gemaakt wanneer het mogelijk is om dit aan te passen.
Is het mogelijk de resultaten van de centraal schriftelijke examens bekend te maken voordat de mondelinge examens worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 wordt toegelicht is het op dit moment niet mogelijk om de resultaten voor de centraal schriftelijke examens bekend te maken aan alle staatsexamenkandidaten voor de start van de mondelinge college-examens. In het kader van de Verbeteragenda Staatsexamen is het CvTE aan het onderzoeken hoe dit wel mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door het aanpassen van de jaarplanning. Om dit mogelijk te maken vraagt het aanpassingen van de gehele staatsexamenorganisatie. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de Verbeteragenda middels voortgangsrapportages. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de voortgang op de verschillende actielijnen en de projecten die daar onder vallen, waaronder de mogelijkheid om de resultaten van de centraal schriftelijke examens voor de start van de mondelinge college-examens aan kandidaten te kunnen melden. Er wordt bekeken hoe dit zo snel mogelijk kan worden bewerkstelligd. Ik zie er op toe dat dit met prioriteit wordt opgepakt.
Kunt u deze vragen voor 18 mei a.s. beantwoorden?
Ja.
Het ethisch profileren bij de IND bij ‘Erkend referenten’ |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom geen ruchtbaarheid is gegeven aan het stopzetten van risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij «erkend referenten»?1 2
Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen.
Is het stopzetten van deze risicoprofilering door de IND gemeld aan de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waarvan het Ministerie van BZK eindverantwoordelijk is voor het «opruimen» van vervuilde data uit het toeslagenschandaal en het rechtmatig inrichten van risicoprofilering door overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Kamer?
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.3 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Welke analyse maken de IND en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het ontstaan van de gedachte dat mensen die in een niet-westers land zijn geboren minder geneigd zouden zijn zich aan de wetten en regels te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos4 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie. Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie.
Kunt u garanderen dat de IND de indicator «samenstelling van het bedrijfsbestuur» (afkomst) nooit heeft gebruikt, mede gezien zij in hun formele reactie stellen dat hier geen werkinstructie voor was en dat de indicator niet is toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenstelling van het bestuur is nooit meegewogen in de risicoscore van het model. De indicator maakte geen deel uit van het algoritme. De indicator is enkel geregistreerd en er is niet mee gewerkt. De uitkomst van het algoritme, die werd verkregen nadat de aanvraag om erkenning als referent was ingewilligd, vormde een basis voor de inzet van controles en handhaving op de naleving van verblijfsvoorwaarden en plichten door erkend referenten. Zij had geen gevolgen voor de aanvraag en de vreemdeling zelf. Ook los van het algoritme is deze indicator nooit betrokken bij de vaststelling van de risicoscore. Tegenover bedrijven en bestuurders van bedrijven is dus op geen enkele wijze mede op grond van deze indicator handhavend opgetreden.
Waarom is in 2017 niet het intern juridisch advies opgevolgd dat aangaf dat het risicoprofiel etnisch profileerde en onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens betrof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur dat er niet sneller opvolging is gegeven aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. De IND is in mei 2021 wel gestopt met het gebruik van het risicomodel. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Kunt u een uitputtend overzicht geven waar risicoprofilering wordt gebruikt voor toezicht, handhaving en fraude-opsporing bij verschillende onderdelen en diensten van de overheid?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van de Motie#21. Werken met risicoprofielen is een standaard werkwijze in alle vormen van toezicht, handhaving en fraude-opsporing. Verschillende overheden gebruiken bij de uitoefening van hun taken dergelijke risicoprofielen. Deze profielen hebben tot doel om doelgerichter en efficiënter te handhaven, te controleren en/of dienstverlenend te zijn, bijvoorbeeld als zij worden ingezet om foutieve aanvragen te voorkomen. Dat is ook nodig: de capaciteit van overheden om te handhaven en/of te controleren is namelijk schaars. Risicoprofielen zijn dan ook van belang voor de uitvoering en het stopzetten van alle signalen en risicosystemen kan tot grote verstoringen in die uitvoering leiden.
Bij brief van 14 december 202112 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat slechts in uitzonderlijke situaties een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Het mag en kan dus nooit zo zijn dat je afkomst, inkomen, of het wonen in een bepaalde wijk zomaar met zich meebrengen dat je een «kruisje» bij je naam krijgt om strenger gecontroleerd te worden. Onderscheid op dergelijke gronden mag alleen in uitzonderlijke gevallen als daar een dergelijke zware juridische rechtvaardiging voor is. Afkomst mag bovendien nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt worden.
Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. Waarborgen ter voorkoming van discriminatie zijn van groot belang.
De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21. Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
De bewindspersonen informeren de Kamer over de resultaten van de uitvoering van Motie#21 door hun eigen ministerie. Het Ministerie van JenV informeert uw Kamer voor het zomerreces over de resultaten.
Volledigheidshalve kan ik u ook mededelen dat de uitvoering van de motie Azarkan c.s.13, die verzoekt om een brede doorlichting van de overheid op discriminatie en etnisch profileren, is meegegeven in de taakopdracht van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme14.
Kunt u aangeven waarom wijken als Feijenoord en IJsselmonde geprofileerd worden en wijken waarin het inkomen hoog of hoger ligt niet en op basis van welke wetenschappelijke grondslag wordt aangenomen dat daar meer handhaving en toezicht proportioneel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn gegevens van de IND uit de risicoprofielen van erkend referenten gedeeld met andere overheden en kunt u aangeven met wie en waarom?
Noch risicoscores, noch registraties omtrent samenstelling van bedrijfsbesturen, werden gedeeld met andere overheidsorganisaties. De IND werkt op het gebied van kennismigratie en handhaving nauw samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna te noemen: NLA). Met de NLA worden gecombineerde inspecties/controles uitgevoerd bij bedrijven die door de IND zijn erkend als referent. De NLA is ook bevoegd voor het controleren op de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet modern migratiebeleid. De te controleren bedrijven worden door de IND geselecteerd. Bij deze selectie worden gegevens over het bedrijf verzameld. Een deel van deze gegevens komt overeen met gegevens die werden verzameld in het risicomodel. Het betreft (handels)naam van het bedrijf, postcode, KvK nummer, SBI-code, rechtsvorm, datum oprichting, aanwezigheid van een website en de uitkomst van de risicoscore (het percentagecijfer). De samenstelling van het bestuur van het bedrijf heeft hierin geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de vaststelling dat er een systeem van «zeven kruisjes» ontstaat door de risicoprofilering waarbij afkomst, inkomen en woonplek negatieve voorspellers zijn voor extra controle en wantrouwen vanuit overheidsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke analyse overheidsdiensten en regering in blijven zetten op data-gestuurd toezicht en kunt u hierover de inzet en de analyses delen met de Kamer?
Allereerst hecht het kabinet er met uw Kamer zeer aan dat discriminatie, zoals bedoeld in artikel 1 van de Grondwet, door het gebruik van risicomodellen/-profielen te allen tijde wordt voorkomen.
Ten tweede moeten overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen de staande wet- en regelgeving in acht nemen.
Binnen de werkingssfeer van de Algemene Verordening Gegevens bescherming (AVG), alsook de Wet Politiegegevens (Wpg), de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet Basisregistraties Personen (BRP) moeten verwerkingen van persoonsgegevens naast de wettelijke grondslag voldoen aan de eisen van behoorlijkheid, transparantie, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten derde, ministeries kunnen voor het toetsen verschillende instrumenten als hulpmiddel hanteren voor de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen, zoals de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA)5, de handleiding Privacy by design6, de handreiking Non-discriminatie by design7, het Toetsingskader algoritmen van de Algemene Rekenkamer8 en het mensenrechtelijk toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld.9 Hierdoor wordt het mogelijk om bias en non-discriminatie in data-analyses aan de voorkant bij de ontwikkeling en tijdens het gebruik van een risicomodel te herkennen.
Ten vierde, neemt het kabinet conform het regeerakkoord structurele maatregelen om het toezicht op de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen vorm te geven. Met deze maatregelen worden de nodige waarborgen getroffen om discriminatie in de toekomst door het gebruik van risicomodellen, profielen, verwerkingen en algoritmen overheid breed te voorkomen.
In Europees verband wordt wetgeving voorbereid voor de ontwikkeling en het gebruik van AI en algoritmen. Het voorkomen van discriminatie is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Vooruitlopend daarop maakt de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering (rijksbrede) afspraken over het (externe) toezicht op de ontwikkeling en gebruik van algoritmen.
Daarin zal ook het gebruik van de IAMA, de handleiding Privacy by design, en de handreiking Non-discriminatie by design worden meegenomen en het door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde Toetsingskader algoritmen als uitgangspunt worden gebruikt voor het toezicht. Uw Kamer wordt over de te nemen structurele maatregelen voor het zomerreces per brief geïnformeerd.
Tot slot wordt met het maken van deze rijksbrede afspraken voor het toezicht op algoritmen invulling gegeven aan de motie Bouchallikh en Dekker-Abdulaziz c.s.10, en de motie Van Baarle c.s.11.
Bent u bereid om risicoprofilering door overheidsdiensten te staken totdat helder is dat de profielen wetenschappelijk deugdelijk zijn en proportioneel op hun uitkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Is de overheid gehouden aan het meewerken aan WOB-verzoeken als het gaat om risicoprofielen, gericht op de indicatoren die daarbij worden gebruikt? Kunt u bij uw antwoord rekening houden met de adviezen van De Algemene Rekenkamer, De Raad van State als het gaat om transparantie en de eerdere brief van de Minister voor Rechtsbescherming?3 4 5
Per situatie zal moeten worden beoordeeld of door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de gehanteerde inspectie, controle en toezichttechnieken wat een effectieve handhaving zou kunnen belemmeren. Indien gemotiveerd wordt vastgesteld dat daarvan sprake is dan kent de Wet open overheid (Woo), per 1 mei 2022 de vervanger van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een uitzonderingsgrond die kan worden ingeroepen. Dit zal per situatie nader moeten worden gemotiveerd. Daarbij zal moeten worden meegewogen hoe aannemelijk het is dat burgers hun gedrag gaan aanpassen wanneer men bekend is met de risicoprofielen.
Hoe reageert u op de opmerking van de journalist Davidson van Argos, die vertelde dat in de praktijk de wens mee te werken aan het verstrekken van informatie niet overhoudt met als argument dat dan burgers hun gedrag zouden gaan aanpassen? Waar is die redenering over het gedrag op gestoeld?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de Belgische overheid gokreclames aan banden gaat leggen |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Belgische federale regering gokreclames wil gaan verbieden?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het door u aangekondigde voorstel voor de zomer een wijziging van de Wet op de kansspelen aan de Kamer te sturen om reclame voor risicovolle kansspelen in te perken? Op welke termijn wordt dit wetsvoorstel aan de Kamer gestuurd?
Op dit moment wordt gewerkt aan de maatregelen om reclame voor risicovolle kansspelen verder in te perken, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april.2 Ik ben voornemens om eerst het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan te passen. Daarin zijn momenteel regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Het conceptbesluit wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Heeft u inmiddels het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aangepast en dit ter consultatie aangeboden? Zo nee, wanneer denkt u dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen reeds aangepast zodat bijvoorbeeld rolmodellen, geen rol meer mogen spelen in reclames voor risicovolle kansspelen? Zo ja, kunt u aangeven wat u precies aan deze regeling heeft gewijzigd en per wanneer de nieuwe regeling in werking treedt? Zo nee, waarom niet en per wanneer kan de Kamer de gewijzigde Regeling dan wel verwachten?
De wijzigingsregeling Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen is op 2 mei 2022 gepubliceerd in de Staatscourant. Met de wijziging wordt de inzet van rolmodellen bij reclame voor risicovolle kansspelen verboden. De regeling treedt per 30 juni 2022 in werking.
Kunt u aangeven in hoeverre alle vergunde aanbieders van kansspelen zich houden aan de afspraken die u met de sector heeft gemaakt, in het bijzonder de volgende afspraken: geen reclame op de radio, geen reclame in de buitenruimte, geen reclame in de geprinte media, en het hanteren van kortere tijdsvensters voor tv-reclames? Bent u tevreden over de naleving van deze afspraken? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals in de brief van 21 april 2022 gemeld, is de sector nog bezig met de implementatie.3 De gesprekken over het opnemen van de afspraken in de Reclamecode online kansspelen, waarmee de afspraken algemeen verbindend zouden worden, zijn nog niet afgerond. Ik vind het belangrijk dat de sector zich maximaal inspant om de gemaakte afspraken in juni zo spoedig en volledig mogelijk te implementeren. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 april verwacht ik in het najaar nieuwe cijfers met uw Kamer te delen. Ondertussen werk ik aan de aanpassing van het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie waarin dit soort aspecten ook aan bod komen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde aanbieders invulling hebben gegeven aan de open norm voor limieten en het beperken van de communicatie over bonussen? Heeft de Kansspelautoriteit voldoende capaciteit om erop toe te zien dat vergunde aanbieders zich nu inderdaad aan de geest van de wet houden? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 21 april heb ik met de sector gesproken en hen gevraagd te kijken naar mogelijke kaders voor speellimieten. Een aantal partijen heeft inmiddels al enkele limieten verlaagd. Zo is de maximale speelduur bij veel aanbieders tot acht uur per dag beperkt en zijn bijvoorbeeld limieten van 400 euro per maand ingesteld voor jongeren.4 Daarnaast hebben de twee brancheorganisaties voor online kansspelen zich eraan gecommitteerd om de online communicatie over bonussen verder te beperken. Ik juich toe dat de sector haar verantwoordelijkheid neemt door deze afspraken te maken.
De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de wet- en regelgeving ten aanzien van limieten en bonussen. De Ksa heeft momenteel voldoende capaciteit om toezicht te houden op de geldende wet- en regelgeving. Zij vult dit toezicht risicogestuurd in en acteert op basis van eigen onderzoek en signalen die aan de Ksa worden gemeld. Of de aanbieders zich houden aan de regels in het kader van zelfregulering is aan de brancheorganisaties en de Reclamecodecommissie.
Kunt u ingaan op de opmerking van de Belgische Minister van Justitie dat tijdens de coronapandemie het aantal gokkers fors is gestegen, onder jongeren zelfs een stijging van 43 procent? Heeft u reden om aan te nemen dat dit in Nederland anders is en waarop baseert u dit?
De vraag of jongeren (meer) zijn gaan deelnemen aan kansspelen in de periode dat coronamaatregelen golden heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 17 maart jl. beantwoord.5 Ik heb via het WODC de onderzoekers van de nieuwe meting modernisering kansspelbeleid (2021) gevraagd om een analyse van de data die zij reeds verzameld hebben ten behoeve van het eerdere onderzoek. De onderzoekers laten zien dat deelname aan online kansspelen tijdens het eerste jaar met coronamaatregelen is toegenomen.6 Deze toename is niet aantoonbaar onder jongeren (16 tot en met 24 jaar).
De Belgische overheid noemt dat op basis van internationaal onderzoek naar voren komt dat zo'n 40 procent van de winst van gokbedrijven afkomstig is van mensen met een gokverslaving, bent u bekend met dit onderzoek en wat is uw reactie op de bevindingen? Geldt dit ook voor de gokbedrijven waar de Nederlandse staat in deel neemt?
In Nederland is niet een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Het is dan ook de vraag in hoeverre de resultaten uit dit onderzoek van toepassing zijn op de situatie in Nederland en of het dan gaat om illegale of legale aanbieders. Dat neemt niet weg dat verslavingspreventie te allen tijde, bij alle aanbieders, hoog in het vaandel moet staan. Met de wet Kansspelen op afstand is een fors maatregelenpakket in werking getreden om te voorkomen dat iemand een kansspelverslaving ontwikkelt. Aanbieders zijn verplicht in te grijpen wanneer iemand problematisch speelgedrag ontwikkelt. In het uiterste geval wordt een speler ingeschreven in CRUKS. Aanbieders dragen ook af aan het verslavingspreventiefonds, zodat passende hulp kan worden geboden, onderzoek naar verslavingspreventie kan worden gedaan en nieuwe inzichten op het gebied van verslavingspreventie kunnen worden ingezet.
In 2024 wordt de wet Kansspelen op afstand geëvalueerd. De mate waarin het doel van het voorkomen van kansspelverslaving wordt gerealiseerd maakt daar onderdeel van uit.
Het bericht 'FIOD schorst speciale eenheid ‘onaanvaardbaar lang' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD schorst speciale eenheid «onaanvaardbaar lang»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) nog steeds op non-actief is gesteld? Klopt het voorts dat er door een rechter is besloten dat deze schorsing «onaanvaardbaar lang» is?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan. In zijn uitspraak heeft de rechter gewezen op een onaanvaardbare lange schorsing.
Klopt het dat werknemers alleen bij zwaarwegende omstandigheden en voor een beperkte periode op non-actief mogen worden gesteld? Is dat hier volgens u het geval?
Tot een non-actiefstelling wordt enkel overgegaan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden vanwege het ontbreken van een onbegrensd vertrouwen tussen het team en de leidinggevenden, die de bijzondere aard van de werkzaamheden vereist.
Klopt het dat de FIOD overweegt om het TSO op te heffen? Bent u het met eens met de stelling dat het belang van het werk van dit team te groot is om het op te heffen? Wat gaat u doen om opheffing te voorkomen?
De FIOD heeft op dit moment niet de intentie het TSO op te heffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de FIOD er alles aan gaat doen om het TSO op een verantwoorde en veilige wijze de werkzaamheden te laten hervatten? Wanneer verwacht u de spoedige oplossing die door de directie van het FIOD is toegezegd?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan.
Hoe wordt voorkomen dat dit soort situaties zich in de toekomst opnieuw voordoen? Is het u bekend of er door de FIOD-directie gekeken gaat worden naar de werksfeer en werkcultuur?
De ontstane problematiek rond het TSO betreft een unieke situatie. Om herhaling te voorkomen zal de FIOD nadere helderheid verschaffen over specifieke procedures en richtlijnen die in bijzondere werkprocessen van toepassing zijn. Daarnaast is er binnen de FIOD doorlopend aandacht voor onderwerpen als de werksfeer en cultuur. De FIOD volgt de reguliere cyclus van personeelsgesprekken en het medewerkersonderzoek en programma’s van de Belastingdienst zoals leiderschap en cultuur.
Klopt het dat, gedurende de schorsing van het team TSO, de werkzaamheden van dat team zijn overgenomen door ketenpartners, zoals de politie? Klopt het voorts dat de ketenpartners het afluisteren van verdachten niet hebben voortgezet, maar alleen de hoogstnodige plaatsingen hebben verricht? Is de voortgang van lopende onderzoeken op die manier niet gehinderd?
Er is geen sprake van de hindering van de voortgang van lopende onderzoeken. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door anderen binnen en (met behulp van politie en Douane) buiten de FIOD overgenomen.
Het rapport ‘Van schuld naar schone lei’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Weg met eigen schuld, dikke bult»1 en het rapport «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving?2
Ja.
Bent u van mening dat het krijgen van schulden vaak buiten iemands eigen schuld ligt?
Daar ben ik het mee eens. We zijn in onze samenleving veel van mensen gaan verwachten. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten van mijn Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, die ik u op 12 juli jl. heb aangeboden,3 zijn daarom: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen, en gedeelde verantwoordelijkheid.
Mensen kunnen lang niet altijd voorkomen dat zij met schulden te maken krijgen. Ook zijn schulden niet altijd te wijten aan eigen handelen of nalaten. Denk aan mensen die ziek of arbeidsongeschikt worden of hun partner verliezen.
Zo ja, gaat u er dan ook zorg voor dragen dat er binnen het kabinet niet meer bestraffend wordt gesproken over mensen in de schulden en dat het hebben van schulden hun eigen schuld is?
Dat zal ik doen. Ik vind dat iedereen, ook mensen met schulden, met respect moet worden behandeld. De afgelopen jaren zijn goede resultaten bereikt met de brede schuldenaanpak en de aanpak van kinderarmoede. Met de nieuwe aanpak geldzorgen, armoede en schulden, bouw ik hierop voort en hoop een nog grotere beweging in gang te zetten. Ik zal daarbij ook nadrukkelijk inzetten op bewezen interventies en bestendigen van wat er al is en werkt. De aanpak bevat acties en maatregelen die o.a. meer mensen schuldhulp moet bieden en problematische schulden sneller moeten oplossen. Iedereen die dat nodig heeft, moet kunnen rekenen op aandacht en hulp. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, zijn vertrouwen en oog hebben voor de behoeften van mensen zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.
Bent u het ook eens dat problematische schulden een symptoom zijn van het feit dat steeds meer mensen moeite hebben met rondkomen en niet mee kunnen doen in de samenleving?
Naast moeite met het omgaan met geldzaken en het te maken krijgen met levensgebeurtenissen en ingrijpende veranderingen, zie ik dat ook moeite met rondkomen een oorzaak kan zijn voor het ontstaan van problematische schulden. Het kabinet ziet dan ook de noodzaak om het minimumloon te verhogen. Aanvullend op het Coalitieakkoord (CA),heeft het kabinet op Prinsjesdag een omvangrijk pakket aan structurele en incidentele maatregelen aangekondigd om de koopkracht van mensen, in het bijzonder voor mensen die leven van een laag inkomen, te verbeteren.
Vindt u het daarom in dat licht ook onverstandig om pas in 2024 met een minimaal bedrag het minimumloon te verhogen?
Het is essentieel om de uitgangspositie van mensen met lagere inkomens te verbeteren. Ook voor huishoudens met middeninkomens wil het kabinet perspectief bieden. Op Prinsjesdag is daarom een verhoging van het wettelijke minimumloon (WML) met 10% aangekondigd, als onderdeel van een uitgebreider koopkrachtpakket. Deze verhoging gaat meteen op 1 januari 2023 in werking. Dat betekent een verbetering ten opzichte van het CA waarin was afgesproken dat het WML met 7,5% zou stijgen in drie jaarlijkse stappen.
Bent u daarom bereid om het minimumloon, en alle daaraan gekoppelde uitkeringen, al per 1 juli 2022 te verhogen?
Het minimumloon verhogen op 1 juli 2022 was uitvoeringstechnisch niet haalbaar vanwege de vele stappen die moeten worden doorlopen voorafgaand aan de wijziging. In het geval van een minimumloonsverhoging geldt ook een voorhangprocedure voordat de algemene maatregel van bestuur voor advies naar de Raad van State kan worden gestuurd. Zorgvuldig bestuur en de bijbehorende termijnen maakte een verhoging met ingang van 1 juli 2022 daardoor niet mogelijk.4
Erkent u ook dat schulden ook een probleem zijn voor de volksgezondheid?
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat stress door geldzorgen invloed heeft op de fysieke en mentale gezondheid en het welzijn van mensen. Deze samenhang komt ook terug in het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat iedere vorm van uitstel van het oplossen van de schuldenproblematiek schade aan de volksgezondheid oplevert?
Vanwege dit causaal verband tussen schulden en de gezondheid van mensen neemt het Ministerie van VWS actief deel aan de schuldenaanpak en wordt er samengewerkt aan concrete maatregelen, zoals de verbetering van de samenwerking tussen het zorg- en sociale domein als er geldzorgen spelen bij patiënten en cliënten. De impact van problematische schulden is groot op mensen en de samenleving. Dat vraagt een voortvarende aanpak om de schuldenproblematiek op te lossen. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden beoogt hieraan bij te dragen.
Bent u daarom bereid om zo snel als mogelijk te starten met de door Raad voor Volksgezondheid en Samenleving voorgestelde nationale saneringsopgave?
Met de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden pakt het kabinet de schuldenproblematiek met urgentie aan. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. De RVS adviseert voor de lange termijn aan de onderliggende oorzaken van schulden te werken, zoals aan bestaanszekerheid en een betrouwbare en voorspelbare overheid. Voor de korte termijn adviseert de RVS een nationale saneringsopgave, waarbij de overheid mensen met schulden een menswaardig bestaan garandeert. Het kabinet voert deze aanbeveling uit door de inzet van saneringskredieten te bevorderen via het nationale Waarborgfonds saneringskredieten dat in het najaar van 2021 van start is gegaan, zoals in de brief van 12 juli ook is toegelicht. Een bewezen effectieve aanpak is dat schuldhulpverleners schulden afkopen door een collectieve schuldregeling overeen te komen met schuldeisers die een groot deel van de schuld kwijtschelden. De persoon met schulden heeft dan alleen nog een schuld bij de gemeente. De schuld wordt in maximaal drie jaar afbetaald. Dat geeft rust om te werken aan financiële redzaamheid, bijvoorbeeld een (betere) baan.
Op welke wijze gaat u gaat deze nationale saneringsopgave vormgeven? Welke mogelijke belemmeringen zijn er en op welke wijze gaat u deze wegnemen?
Met de RVS ben ik van mening dat met urgentie uitvoering gegeven moet worden aan de schuldenaanpak. De saneringsopgave die de RVS aanbeveelt, krijgt onder meer vorm door de inzet van saneringskredieten te bevorderen zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
Uit onderzoek5 blijkt dat gemeenten huiverig zijn voor het financiële risico dat een saneringskrediet met zich meebrengt als het saneringskrediet onverhoopt niet (geheel) kan worden afgelost. Het door mij gesubsidieerde nationale Waarborgfonds saneringskredieten dekt het financiële risico van gemeenten. Dit moet ertoe leiden dat alle gemeenten saneringskredieten aanbieden, hetgeen ook de Kamer heeft verzocht met de motie Ceder/Kat.6 Het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten moet breder toegankelijk worden. Ik subsidieer daarom pilots voor jongeren en ondernemers met schulden.7 Daarnaast heeft het kabinet ik in de brief «Aanvullende maatregelen energierekening» op 20 september jl. aangekondigd dat wordt verkend op welke wijze het Waarborgfonds voor aanvullende doeleinden kan worden ingezet en hoeveel budget hiervoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat er meer en vaker saneringskredieten worden ingezet?
Ik streef ernaar om het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten breder toegankelijk te maken, ook voor jongeren en mensen die geen toegang hebben tot schuldhulpverlening. Daarom subsidieer ik twee pilots om te onderzoeken onder welke voorwaarden het Waarborgfonds breder toegankelijk kan worden gemaakt. Het gaat om een pilot van het Jongeren Perspectieffonds voor de doelgroep jongeren en een pilot van SchuldHulpMaatje voor (andere) mensen die geen of nauwelijks afloscapaciteit hebben en daardoor vaak niet voor een schuldregeling met inzet van een saneringskrediet in aanmerking komen. Daarnaast ben ik voornemens om vanaf dit najaar subsidie te verstrekken voor een pilot met saneringskredieten aan ondernemers. Op die manier streef ik ernaar om de toegankelijkheid van het Waarborgfonds te verbreden.
Bent u bekend met verschillende bestaande gemeentelijke initiatieven met het kwijtschelden van schulden en bent u bereid deze ook financieel te ondersteunen?
Ik weet niet op welke gemeentelijke initiatieven u hier doelt, maar ik kan in algemene zin zeggen dat ik voortdurend kijk op welke wijze ik gemeenten kan ondersteunen in hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden aan hun inwoners. Ik praat hier regelmatig met de VNG over.
Hoe staat het met de collectieve schuldregeling? In hoeverre is het nu nog mogelijk dat een minderheid aan schuldeisers dwars kan liggen bij een schuldregeling?
Steeds meer gemeenten en schuldeisers werken met Collectief Schuldregelen. Voor een overzicht van de betrokken partijen, zie: https://www.nvvk.nl/wie-doet-wat. Bij de totstandkoming van nieuwe convenanten met schuldeisers zet de NVVK, de branchevereniging van financiële hulpverleners en aanjager van het Collectief Schuldregelen, in op het toevoegen van Collectief Schuldregelen als onderdeel van de nieuwe afspraken. Zolang nog niet alle schuldeisers aangesloten zijn, blijft het mogelijk dat een of enkele schuldeisers niet meewerken aan de totstandkoming van een schuldregeling.
Gelukkig blijkt uit onderzoek dat de meeste schuldeisers goed meewerken.8 Een enkele schuldeiser kan inderdaad een schuldregeling tegenhouden door niet te reageren op een voorstel en het traject zo vertragen. Dit is onwenselijk. Daarom werk ik aan een maximale reactietermijn voor schuldeisers om dit te voorkomen.
Gaat u naar aanleiding van dit rapport aanvullende maatregelen nemen om aan de preventieve kant van het krijgen van schulden tegen te gaan?
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Door geldzorgen aan te pakken, halen we dus de bron van tal van andere problemen weg. Daarom wil ik geldzorgen vóór zijn. Preventie van geldzorgen is daarom een heel belangrijk onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. De aanpak bevat maatregelen gericht op meer preventie van geldzorgen, zoals financiële educatie voor kinderen en jongeren en preventieve inzet op levensgebeurtenissen. Daarbij zijn ook de aanbevelingen van de RVS betrokken. In overleg met o.a. ervaringsdeskundigen, gemeenten, maatschappelijke en uitvoeringsorganisaties zijn we gezamenlijk tot een samenhangend pakket aan acties en maatregelen gekomen om de bestaanszekerheid van mensen te versterken en mensen sneller perspectief te bieden.
In lijn met het advies van de RVS zet het kabinet in op het tegengaan van niet-gebruik van voorzieningen, wordt het instrument vroegsignalering geïntensiveerd en worden experimenten vroegsignalering vormgegeven. In de reeds genoemde brief «Aanvullende maatregelen energierekening» staan extra maatregelen aangekondigd om vroegsignalering nog beter te benutten. Zo hebben energieleveranciers en gemeenten samen geconcludeerd dat er nog veel winst te behalen is bij het sturen en verwerken van signalen. Energieleveranciers gaan vaker en informatierijkere signalen sturen en gemeenten gaan gerichter interventies plegen. Gemeenten ontvangen in 2022 hiervoor extra incidentele middelen.
Daarnaast werken de rijksoverheidspartijen aan het creëren van een Vorderingenoverzicht Rijk om mensen simpel inzicht te geven in hun betalingsverplichtingen bij de rijksoverheid. Ook wordt ernaar gestreefd om betalingsregeling voor iedereen beschikbaar te maken.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen die de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) doet met betrekking tot preventie van schulden? Kunt u per aanbeveling aangeven of u deze gaat onderzoeken/uitvoeren? Zo nee, kunt u daarbij dan aangeven per aanbeveling welke (wettelijke) belemmeringen er liggen?
Ik stel het zeer op prijs dat de RVS nadrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor preventie van schulden. Zoals ik bij het antwoord op de voorgaande vraag heb aangegeven, is preventie een belangrijk onderdeel van de Aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. De RVS heeft ten aanzien van preventie de volgende acht voorstellen gedaan:
Het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen heeft een centrale rol in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Ik kijk daarbij ook naar mogelijkheden om mensen die dit nodig hebben zo goed mogelijk te ontzorgen door gebruik te maken van digitalisering, bijvoorbeeld via het automatisch reserveren van de vaste lasten en ondersteuning bij het aanvragen van inkomensondersteunende voorzieningen.
Mensen moeten snel inzicht kunnen krijgen in hun financiële situatie. Een belangrijke stap hierin die al is genomen, is de «blauwe knop», waarin de overheidsschulden raadpleegbaar zijn. In het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso wordt nu gewerkt aan een Vorderingenoverzicht Rijk, waarin mensen alle vorderingen die zij moeten betalen aan de rijksoverheid kunnen zien.
Eerdere ervaring leert dat het oprichten van een centraal schuldenregister niet kansrijk is, vanwege diverse privacyvraagstukken die een rol spelen. Het knelpunt ligt met name bij de ontbrekende doelbinding voor de centrale registratie van schulden.
Een schuldenregister is niet de enige oplossing voor het probleem van gebrekkig inzicht in de financiële situatie van mensen. De schuldhulpverlening is de afgelopen jaren makkelijker en sneller gemaakt door onder andere het Schuldenknooppunt, waardoor de schuldhulpverlening snel met schuldeisers kan communiceren.
Ook onderzoek ik welke stappen nog meer mogelijk zijn om mensen met schulden beter en sneller inzicht te geven in hun financiële situatie, waarbij het uitgangspunt is dat de regie op de gegevens bij mensen zelf blijft liggen.
Deurwaarders kunnen een belangrijke functie vervullen als het gaat om het signaleren van problematische schulden en doorverwijzing naar hulp. De Minister voor Rechtsbescherming is in het kader van de thematafels in dialoog met de deurwaarders en andere partijen uit de incassodienstverlening om te kijken wat nodig is om deurwaarders in staat te stellen deze rol beter te vervullen. Dit is een van de maatregelen uit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
De samenwerking tussen partijen die allemaal vanuit hun eigen positie te maken (kunnen) krijgen met mensen met schuldenproblematiek is van belang om mensen met financiële zorgen te vinden en te kunnen ondersteunen. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden heeft dit de aandacht, onder meer door de voortzetting van het Samenwerkingsverband Brede schuldenaanpak, waarin 40 landelijke partijen met regelmaat samenkomen om gezamenlijke opgaven te verkennen en acties te formuleren, waaronder vroege signalering van schulden.
Het programma Wijzer in geldzaken van het Ministerie van Financiën waarbij SZW partner is, coördineert het project «financieel fitte werknemers», gericht op het versterken van de rol van werkgevers in het signaleren en ondersteunen van werknemers met geldzorgen.
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden onderzoek ik welke specifieke aandacht er nodig is binnen beleidsmaatregelen om ook kwetsbare groepen, zoals jongeren, laaggeletterden en mensen met een licht verstandelijke beperking te bereiken en ondersteunen.
Ik wil zorgen voor een betere, verantwoorde overheidsincasso met oog voor de menselijke maat. Het voornemen is hiertoe de samenwerking tussen de grote uitvoeringsorganisaties naar de minnelijke fase uit te breiden, bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling aan te bieden. Deze Betalingsregeling Rijk gaat naar verwachting dit najaar van start met drie overheidspartijen: CJIB, CAK en DUO. Omdat de gang naar de rechter voor mensen een drempel kan zijn, verdient een minnelijke oplossing de voorkeur. Daarom willen wij meer persoonlijk contact en betalingsregelingen bevorderen, zodat schuldenaar en schuldeiser tot een oplossing kunnen komen. In dat licht is het wetsvoorstel «wet opleggen betalingsregelingen door de rechter» een belangrijke ontwikkeling.9 In de huidige situatie is het zo dat een schuldeiser recht heeft op betaling in één keer van zijn vordering. Een schuld in termijnen aflossen is geen recht van de schuldenaar. Dit betekent dat de rechter in geval van gerechtelijke vorderingen alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling kan opleggen. De rechter kan alleen de vordering af- of toewijzen (al dan niet gedeeltelijk). In het wetsvoorstel wordt dit dus anders. De rechter zou dan, gelet op de financiële situatie van de schuldenaar, een betalingsregeling kunnen vaststellen en opleggen. Dit wetsvoorstel beoogd aldus te voorkomen dat schuldenaren die de vordering niet in één keer kunnen voldoen verder in financiële problemen raken indien termijnbetalingen wel mogelijk zijn.
De Minister van Financiën heeft in samenwerking met mij de afgelopen tijd belangrijke stappen gezet om overkreditering tegen te gaan: zo is de maximum kredietvergoeding verlaagd van 14% naar 10% waardoor consumenten beter beschermd zijn tegen hoge kosten van kredieten, en is het leenbedrag waarbij kredietverstrekkers verplicht zijn om te checken of iemand voldoende inkomen heeft om een lening aan te gaan verlaagd van € 1.000,- naar € 250,-
Ik zal in overleg gaan met de Minister van Financiën om te verkennen welke verdere stappen nog mogelijk zijn om mensen beter te beschermen tegen overkreditering, en welke rol kredietaanbieders hierin kunnen spelen.
Zoals eerder aangegeven zal ik de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengaan. Dit is ook onderdeel van het gesprek dat de Minister voor Rechtsbescherming voert in het kader van de thematafels. Daarnaast wordt de kwaliteit van incassodienstverlening verbeterd via de uitvoering van Wet kwaliteit Incassodienstverlening. In dit kader verwijs ik naar het uitgebreide antwoord op de vragen 17 en 18.
Wat vindt u ervan dat (semi)publieke instellingen de grootste schuldeisers zijn? Gaat u meer actie ondernemen om ervoor zorg te dragen (semi) publieke instellingen minder problematische schulden laten ontwikkelen bij mensen?
Panteia en de Hogeschool Utrecht hebben onderzoek gedaan naar ophogingen die door de incasso van overheidsorganisaties ontstaan. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het rapport «Ophogingen» dat bij brief van 13 september 2021 aan de Kamer is aangeboden.10 Een belangrijk inzicht dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de overheid bij mensen met problematische schulden weliswaar een grote, maar niet de grootste schuldeiser is. Voor ruim driekwart (77%) van de klanten geldt dat meer dan de helft van de openstaande schuldenlast wordt opgeëist door private partijen, met een gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast. Dit volgt uit een dossieranalyse die is uitgevoerd op bijna 200 «random» geselecteerde dossiers bij Kredietbank Nederland. Ook blijkt dat de meeste mensen in de steekproef (86%) schulden hebben bij zowel publieke als private partijen, 13% alleen bij private schuldeisers en 1% alleen bij publieke instanties. Dit neemt niet weg dat ik het nog steeds belangrijk vind om het ontstaan van schulden zoveel mogelijk tegen te gaan.
Overheidspartijen, waaronder de Belastingdienst, CJIB, SVB en UWV nemen actief deel aan de aanpak om problematische schulden bij mensen te voorkomen dan wel snel op te lossen. Om dat te bewerkstelligen bevat de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden verschillende acties. Zo zullen overheidspartijen terugvorderingen en betalingsachterstanden incasseren met oog voor de menselijke maat. Ook zetten het CJIB, CAK, UWV, DUO en RVO stappen in het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso om al in de inningfase (vóór dwangincasso) de werkwijzen en dienstverlening van de organisaties op elkaar af te stemmen. Dat kan bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling en één
vorderingenoverzicht aan te bieden zoals ook beantwoord in de voorgaande vragen. En door de aflossing van betalingsachterstanden tijdelijk te pauzeren.
Bent u bereid om het verkoop van schulden, als dat met een winstoogmerk gebeurt, te verbieden? Zo nee, want vindt u er dan van dat incassobureaus veel geld verdienen met het leed van mensen in de schulden?
Het kabinet heeft afgesproken de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegen te gaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. Van belang is dan ook dat een schuldeiser zich betrokken voelt bij de schuldenaar. Deze betrokkenheid valt weg op het moment dat de vordering wordt doorverkocht. Daarom kijkt het kabinet samen met de betrokken partijen welke stappen nog gezet kunnen worden om – aanvullend op de maatregelen uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening11 – het verkopen van een vordering als verdienmodel tegen te gaan en tot een kwalitatief incassosysteem te komen. In plaats van escalatie, zoals oorspronkelijke systeem is ingericht, wordt een duurzame en oplossingsgerichte incassoroute beoogd. Ik verwijs u daarbij naar de brief van 3 november 2021 van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Kamer met betrekking tot de uitwerking van de motie Van Beukering en de in dat kader gevoerde gesprekken bij de thematafels.12
Met het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (35 733) dat op 10 mei 2022 door de Eerste Kamer is aangenomen, zijn de eerste stappen gezet om de kwaliteit te verbeteren. Deze wet heeft als doelstelling het innen en incasseren van private vorderingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te laten plaatsvinden en de kwaliteit van de incassodienstverlening te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is dat opkopers van vorderingen die ook de vorderingen buitengerechtelijk innen onder de reikwijdte van de wet vallen. Hierdoor moet de kwaliteit van die dienstverlening van alle incassodienstverleners aan gestelde (kwaliteits-)eisen voldoen, zoals een fatsoenlijke bejegening van schuldenaren en schuldeisers, een inzichtelijke opbouw van de vordering en de specificatie daarvan, en juiste en tijdige informatieverstrekking aan de schuldenaar.
Hoe kijkt u aan tegen het goede voorstel van de RVS om een deel van de incassokosten in rekening te brengen bij de schuldeiser?
Ik begrijp het voorstel van de RVS en het past bij de gesprekken die het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert in het kader van de thematafels. Uw Kamer is bij brief van 3 november 2021 over de uitwerking van de motie Van Beukering meegenomen in wat het kabinet voornemens is met betrekking tot het proces van bekostiging van de verschillende elementen binnen een incassoproces. De thematafels zijn vervolgd in drie afzonderlijke werkgroepen waarin bepaalde onderwerpen nader worden uitgewerkt. Eén van die werkgroepen gaat over «bekostiging, verdienmodel en sociaal tarief». In deze werkgroep zullen ook de aanbevelingen uit het rapport van de RVS worden betrokken. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer dit najaar informeren over de eerste uitkomsten en het vervolg van dit traject.
Gaat u consumptieve kredieten met zeer hoge rentes aanpakken zodat minder mensen in de schulden komen?
De rente die gevraagd kan worden bij consumptieve kredieten is begrensd door middel van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding bedroeg 14 procent op jaarbasis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis is deze per 10 augustus 2020 tijdelijk verlaagd naar 10 procent. Deze tijdelijke maatregel is tweemaal verlengd en had als einddatum 1 juli 2022. De Minister van Financiën heeft uw Kamer mede namens mij per brief van 18 maart 2022 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de maximale kredietvergoeding structureel te verlagen naar 10%. Daarmee zal het niveau van de tijdelijke verlaging blijvend worden gehandhaafd.13
Bent u bereid om te komen tot een Rijksincassodienst die in samenhang betalingen int en bovendien een sociaal incassobeleid hanteert?
De afgelopen jaren zijn stappen gezet om te komen tot meer samenwerking bij de incassodienstverlening van de rijksoverheidsorganisaties. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO en CJIB zijn geclusterd. SVB en Belastingdienst zijn met het CJIB in gesprek over de mogelijkheden tot samenwerking. Door de samenwerking hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Een sociaal incassobeleid en het bieden van maatwerk is daarbij uitgangspunt.
Deze partijen werken aan een intensivering van hun samenwerking en hebben de ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen te realiseren. Dit is een van de maatregelen uit Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Gaat u met gemeenten overleggen om ook, zoals bepleit in het advies, de nazorg van mensen die net uit de schulden zijn te verbeteren? Op welke manier gaat u hier regie op voeren zodat er daadwerkelijk in alle gemeenten adequate nazorg komt?
Ja, dat ga ik doen. Ik heb dit aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief over de verkenning van het stelsel van schuldhulpverlening.14 Ik zal met gemeenten bespreken hoe we de begeleiding van cliënten door de gemeentelijke schuldhulpverlening naar en tijdens een wsnp-traject in alle gemeenten standaard kunnen aanbieden en uw Kamer daar dit najaar over informeren.