Het bericht dat mogelijk ook een Nederlandse moskee een rol speelt in constructies voor mensenhandel en prostitutie |
|
Bente Becker (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moskeeën Zweden regelen «plezierhuwelijk» van een uurtje: «Misbruikt voor prostitutie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zogenoemde «plezierhuwelijken», waarbij een man en een vrouw voor zeer korte tijd in het huwelijk treden met het doel om betaalde seks te hebben, te allen tijde zouden moeten worden voorkomen in Nederland omdat deze veelal kwetsbare vrouwen vaak hiertoe worden gedwongen en er dus sprake is van mensenhandel en ook omdat het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daar een wettelijk huwelijk aan vooraf is gegaan verboden is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig. Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht. Het is van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Is het juist dat er in Nederland ook dergelijke «plezierhuwelijken» worden afgesloten, zoals uit het Zweedse onderzoek blijkt en welke signalen heeft u hier tot op heden over ontvangen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten.
Bent u bereid om naar deze «huwelijken» (verder) onderzoek te doen gezien de ernst van de situatie en daarbij ook de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding te betrekken? Kunt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over het tijdspad van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het kabinet – buiten dit artikel – tot op heden geen signalen over plezierhuwelijken heeft ontvangen ziet het Kabinet op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Bent u het eens dat dit soort praktijken het belang van financiële weerbaarheid van kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond benadrukken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om sneller/extra stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 heeft het Kabinet, tot op heden, geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer eind september ontvangt. Hierin zal ook aandacht zijn voor kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt, is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen. Uw Kamer zal voor het einde van de zomer worden geïnformeerd over het meerjarig plan gericht op zelfbeschikking waarin ook specifieke aandacht zal uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, waaronder kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de genoemde Haagse moskee, die onderdeel is van de Stichting Alcauther door in elk geval de Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding grondig onderzoek te laten doen, ook naar de financiering van deze moskee, het mogelijk bestaan van een netwerk van mensenhandel rond deze moskee, en het Openbaar Ministerie (OM) te betrekken bij een vermoeden van strafbare feiten, zodat tegen betrokken personen stevig kan worden opgetreden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten dat er op dit moment geen signalen zijn van strafbare feiten.
De Taskforce PG&OBF doet geen onderzoek naar personen of organisaties, want zij heeft geen eigenstandige onderzoeksbevoegdheden. Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.2 In de Taskforce werken een aantal departementen samen, die gemeenten kunnen voorzien van informatie over (algemene) fenomenen, niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Het principe binnen de Taskforce is dat alle individuele partners in de Taskforce vanuit hun eigen grondslag en bevoegdheden deelnemen aan de Taskforce. De partners in de Taskforce kunnen dus onderzoek doen, indien zij daartoe zelf een grondslag hebben.
Het is aan de gemeente om de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering hierbij te betrekken als zij ondersteuning nodig hebben op fenomeenniveau. Dit is niet gebeurd.
Zal het OM in gevallen zoals deze vervolgen voor seksuele uitbuiting?
Indien er signalen zijn van (seksuele) uitbuiting zal door de politie – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Als er voldoende bewijs is voor seksuele uitbuiting zal – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – over worden gegaan tot vervolging.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Eerste Kamer om de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap vervroegd in werking te laten treden?
Op 1 juni jl. is een novelle bij het wetsvoorstel tegengaan Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen bij Uw Kamer ingediend. (Kamerstukken II 36 123). De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van het Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap uitgesteld in afwachting van deze novelle.
In het licht van een zorgvuldige wetsbehandeling en de constitutionele verhoudingen tussen Tweede Kamer, Eerste Kamer en regering lijkt het aangewezen om de behandeling van deze novelle af te wachten. Afhankelijk van die behandeling is een spoedige inwerkingtreding van de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap immers mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de weerbaarheidsagenda die volgens het kabinet een oplossing moet bieden tegen dergelijk problematisch gedrag en hoe neemt u genoemde ernstige problematiek daarin mee?
Zoals aangegeven bij vraag 6 zet het Kabinet in op de (financiële) redzaamheid en weerbaarheid van vrouwen. Uiteindelijk is daarmee het doel om weerbaarheid te vergroten, schadelijke praktijken tegen te gaan en zelfbeschikking te stimuleren. De Kamer ontvangt de Agenda Veerkracht en Weerbaarheid na de zomer. Zelfbeschikking is onderdeel van deze agenda.
Bent u het eens dat het hoog tijd is voor meer instrumenten om te kunnen ingrijpen wanneer zich problematisch gedrag in een moskee voordoet? Zo ja, wanneer komt u met de aangekondigde wetgeving om in het geval van problematisch gedrag sancties te kunnen opleggen zoals het verbeurd verklaren en het verbieden van het ontvangen van middelen uit het buitenland?
De aangekondigde wetgeving zoals benoemd in de vraag betreft de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (hierna Wtmo) die de voormalige Minister voor Rechtsbescherming begin juni 2021 heeft aangekondigd (Kamerstukken 2020–2021, 35 228, nr. 38). Deze voorgenomen wijziging van de Wtmo voegt o.a. een bevoegdheid voor het OM toe om de rechter te verzoeken maatregelen te treffen jegens organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. De Wtmo is in november 2020 naar uw Kamer gestuurd waarop uw Kamer in december 2020 verslag heeft uitgebracht. Er wordt gewerkt aan beantwoording van het verslag. De nota van wijziging op de Wtmo is afgelopen augustus 2021 voorgelegd aan de Raad van State voor een adviesaanvraag. Het advies is ontvangen op 17 november jl. en wordt nog verwerkt.
De Wtmo is overigens geen instrument dat is bedoeld om, als er sprake is van ondermijning van de democratische rechtstaat, alleen bij moskeeën in te kunnen grijpen. Álle vormen van ondermijning van de democratische rechtstaat, waarbij financiering een rol speelt, zullen onder de Wtmo kunnen vallen.
Het bericht ‘Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen.’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat er met deze claim een conflict lijkt te komen tussen schoon en betaalbaar drinkwater enerzijds, en de landbouw anderzijds?
De claim komt voort uit een financiële regeling in de Waterwet om schade die ontstaat als gevolg van vergunde onttrekking van grondwater te compenseren. Er is dus geen sprake van een conflict.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van dit soort claims voor de drinkwatervoorziening, in het bijzonder in tijden waarin drinkwaterbedrijven al aangeven tegen de grenzen van hun capaciteit aan te lopen?
Deze claim heeft geen gevolgen voor de drinkwatervoorziening. De drinkwaterbedrijven kunnen blijven voldoen aan de leveringsplicht. Wel zorgt het eventueel toekennen van een claim, na positieve beoordeling door de onafhankelijke AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG), voor extra financiële lasten voor de drinkwaterbedrijven.
Kunt u nader duiden wat de juridische grondslag is van deze claims?
In de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) is een regeling opgenomen voor schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen, zowel voor drinkwater als andere toepassingen.
Het kan daarbij gaan om schade aan gewasopbrengst, maar ook om schade aan gebouwen, woningen en natuur. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het vergoeden van die schade.
Verwacht u een toename van dit soort claims, gezien de tijd waarin we leven en waar we door klimaatverandering waarschijnlijk steeds vaker te maken gaan krijgen met dergelijke perioden van droogte? Is het systeem van verhaling van schade zoals dit nu gebeurt volgens u houdbaar?
Deze regeling is bedoeld om schade als gevolg van vergunde onttrekkingen te compenseren. Bij de beoordeling van een claim wordt vastgesteld welk aandeel van de schade aan het gewas is toe te delen aan het neerslagtekort en welk aandeel aan de vergunde grondwateronttrekking. De regeling is daarmee niet bedoeld om schade als gevolg van klimaatverandering en droogte te compenseren.
Dat deze bestaande regeling meer bekendheid krijgt, kan er ook voor zorgen dat er meer claims ingediend gaan worden bij de provincies.
Bent u van mening dat de verdringingsreeks op dit moment voldoende toekomstbestendig is, gelet op situaties zoals deze, waar er steeds vaker competitie dreigt tussen twee belangen? Moet deze bijvoorbeeld worden aangepast, of breder inzetbaar zijn dan alleen voor situaties van watertekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u deze aanpassingen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de verdringingsreeks is op dit moment voldoende toekomstbestendig. De verdringingsreeks geeft een prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische behoeften die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Er is op dit moment geen aanleiding om de verdringingsreeks aan te passen. Er is, conform de aanbeveling van de beleidstafel droogte, in 2020 een nieuwe handleiding2 opgesteld voor de nationale verdringingsreeks. Deze wordt door de zoetwaterregio’s regionaal uitgewerkt.
Voorziet u, door de hierboven aangegeven problematiek, juridische herzieningen om te zorgen voor een systeem waarin de belangen van zowel boeren als drinkwaterbedrijven voldoende geborgd zijn in tijden van droogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze herzieningen door te voeren?
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Er is op dit moment geen intentie om dit systeem aan te passen.
Kunt u deze vragen voor het aankomende commissiedebat Water op 7 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
De gijzeling in de lagere school in Bovensmilde, in 1977 |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de gijzeling van 105 kinderen en vijf leerkrachten op een basisschool in Bovensmilde die vandaag, 23 mei, precies 45 jaar geleden begon?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat deze gijzeling een ongekende, ingrijpende en onrechtvaardige gebeurtenis was, voor zowel de slachtoffers en hun familie, als voor heel Nederland?
Ja. Een gijzeling van deze aard en omvang moet voor alle betrokkenen zeer ingrijpend zijn geweest. Ook in de Nederlandse maatschappij heeft deze gebeurtenis, mede in het licht van de gelijktijdig en vanuit dezelfde ideologie gepleegde treinkaping bij de Punt, diepe indruk gemaakt.
Bent u bekend met het feit dat het merendeel van de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde, evenals hun familie, tot op de dag van vandaag lichamelijke en psychologische problemen ervaren en velen gediagnosticeerd zijn met een Posttraumatische Stresstoornis (PTSS)?
Ik ben graag bereid om vanuit het Ministerie, als daaraan behoefte bestaat, met de slachtoffers van deze gijzeling in gesprek te gaan. Een dergelijk gesprek zal behulpzaam zijn om me een concreet beeld te vormen van de gevolgen die deze gebeurtenis voor deze slachtoffers heeft gehad en, zo blijkt uit uw vraagstelling, nog steeds heeft.
In hoeverre zijn de slachtoffers en hun ouders na de gijzeling daadwerkelijk benaderd door hulpverleners, die de noodzakelijke hulp konden bieden?
Voor zover bekend is dat, in ieder geval vanuit het toenmalig Ministerie van Justitie, destijds niet gebeurd.
Daarbij merk ik op dat het achterhalen van de door u gevraagde informatie door het grote tijdsverloop sinds deze vreselijke gebeurtenis in 1977 moeilijk is. Zo is de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (de voorloper van Slachtofferhulp Nederland) pas in 1984 opgericht. Voor die tijd bestonden er wel enkele lokale bureaus die zich met slachtofferhulp bezighielden, maar daarover heb ik geen informatie tot mijn beschikking. Het achterhalen van deze informatie zal mogelijk historisch onderzoek vergen.
Volledigheidshalve merk ik op dat de slachtoffers van de gijzeling van de toenmalige regering voor de geleden immateriële schade een «onverplichte uitkering» toegekend hebben gekregen van fl. 3000,– per volwassene en fl. 1000,– per kind.1 Ten aanzien van de materiële schade ontvingen de gegijzelden alleen vergoeding als de schade «rechtstreeks het gevolg was van de op hun bevrijding gerichte overheidsmaatregelen». Voor andere materiële schade werd verwezen naar de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldmisdrijven.
Wat vindt u van de huidige situatie, dat veel slachtoffers zich geconfronteerd zien met vele klachten, niet of nauwelijks hulp ontvangen en niet weten waar zij voor hulp terecht kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat deze slachtoffers niet steeds lange periodes hoeven te wachten op dringende hulp en zorg, terwijl er gedurende de jaren al meerdere dossiers over hun situatie zijn opgemaakt?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van misdrijven, als ze hier behoefte aan hebben, worden geholpen met het verwerken van wat ze is overkomen. Ook als dit misdrijf langer geleden heeft plaatsgevonden. Ieder slachtoffer van een misdrijf kan bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor juridische, praktische en emotionele hulp. Die emotionele ondersteuning kan bestaan uit het bieden van een luisterend oor of het organiseren van lotgenotencontact. Ook voor slachtoffers die zich nu nog melden met een hulpvraag over de gijzeling die in 1977 heeft plaatsgevonden, kan Slachtofferhulp Nederland altijd een luisterend oor bieden. Dit valt onder hun expertise «chronisch trauma verleden». Slachtofferhulp Nederland heeft zelf geen artsen of psychologen in dienst. Is er meer hulp nodig, dan kan Slachtofferhulp Nederland een slachtoffer helpen met een gerichte doorverwijzing naar gespecialiseerde (medische) hulp.
Welke mogelijkheden ziet u om coördinatie in het leven te roepen voor slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde zodat zij direct met hun klachten, zoals PTSS, geholpen kunnen worden en niet van het kastje naar de muur worden gestuurd of telkens het verschrikkelijke verhaal van de gijzeling opnieuw moeten vertellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan, als Minister verantwoordelijk voor slachtofferbeleid, dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) meerdere keren tegen slachtoffers zou hebben gezegd dat zij in hun volwassen leven geen last kunnen hebben van de gijzeling, omdat zij ten tijde van de gijzeling te jong zouden zijn?
Ik wil vooropstellen dat ik het betreur wanneer een slachtoffer van de gijzeling zich door handelen of uitlatingen van het UWV niet erkend voelt in zijn of haar slachtofferschap. In een gesprek met de slachtoffers van de gijzeling kunnen zij hun ervaringen op dit vlak met mijn ministerie delen. Naar aanleiding daarvan kan ik bezien welke vervolgstappen ik daar mogelijk op kan zetten.
In zijn algemeenheid kan ten aanzien van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid worden gezegd dat naar de individuele omstandigheden en beperkingen van de persoon wordt gekeken. Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de functionele mogelijkheden in arbeid van de werknemer. De reden van uitval of ziekte speelt daarbij geen rol. De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten door ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld.
Welke mogelijkheden ziet u om bij het UWV onder de aandacht te brengen dat het hier gaat om slachtoffers van een gijzeling die nog altijd de grote gevolgen van de gijzeling ondervinden?
Zie antwoord vraag 8.
Is bij u een beleidsdossier bekend over de hulp voor de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde? Zo ja, kunt u deze met ons delen? Zo nee, waarom is er geen beleidsdossier?
Nee, ik heb geen beleidsdossier specifiek over hulp voor de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde kunnen achterhalen. Van belang daarbij is dat we het hier over 1977 hebben. Slachtofferrechten hebben de afgelopen decennia een grote vlucht genomen voor wat betreft erkenning van slachtofferschap en de plaats van het slachtoffer in het straf(proces)recht. In 1977 was die beweging nog niet ingezet.
Welke mogelijkheden ziet u om deze slachtoffers hulp te bieden, zoals bijvoorbeeld via Slachtofferhulp Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat het monument ter nagedachtenis van deze verschrikkelijke gebeurtenis grotendeels geïnitieerd en gefinancierd moest worden door de slachtoffers van de gijzeling en enkele sponsoren? Hoe kan het dat dit monument nu al enkele maanden in erbarmelijke staat verkeert?
Ik ben hier niet mee bekend, maar betreur het uiteraard als dit monument niet meer in goede staat is. Ik neem dit graag mee in een eventueel gesprek tussen mijn ministerie en de slachtoffers.
Wat vindt u van het feit dat de overheid kennelijk nauwelijks inspanningen heeft verricht om voor een dergelijk schokkende en ingrijpende gebeurtenis voor slachtoffers en heel Nederland een fatsoenlijk monument op te richten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u van het feit dat de slachtoffers 14 maanden geen normaal onderwijs hebben kunnen volgen en daardoor een leerachterstand voor de rest van het leven ervaren?
Zoals ik ook op de vragen 3 en 5 heb geantwoord, vind ik het belangrijk om door middel van een gesprek tussen mijn ministerie en de slachtoffers een concreet beeld te krijgen van de gevolgen die deze gebeurtenis voor deze slachtoffers heeft gehad en mogelijk nog steeds heeft.
Begrijpt u dat het de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde steekt, dat op de gymzaal van hun oude lagere school een Molukse vlag is geschilderd?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde de vrijgekomen kapers en/of gijzelnemers in hun dorp tegenkomen?
Ik kan mij voorstellen dat het confronterend kan zijn en veel impact kan hebben wanneer dat gebeurt.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor de Molukse gemeenschap om het veiligheidsgevoel van de slachtoffers in Bovensmilde te vergroten?
In een gesprek tussen mijn ministerie en de slachtoffers van de gijzeling hoor ik graag welke behoeftes er bij hen bestaan die betrekking hebben op hun veiligheidsgevoel. Naar aanleiding daarvan kan ik bekijken wat ik al dan niet kan betekenen om hun veiligheidsgevoel te vergroten.
Hoe kijkt u terug op het algehele handelen van de overheid jegens de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde, dat veel slachtoffers omschrijven als laks en onvoldoende geïnformeerd, in verhouding tot de impact en gevolgen van de gijzeling?
Ik kan het overheidshandelen vanaf 1977 jegens de slachtoffers nu niet in algemene zin beoordelen. Zoals hierboven aangegeven ga ik graag vanuit het Ministerie in gesprek met de slachtoffers van de gijzeling om naar hun verhaal te luisteren. Op basis daarvan kan ik bezien of, en zo ja welke vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde?
Zie antwoord vraag 3.
Het VN-Onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen is beëindigd en, zo ja, kunt u aangeven wat de reden daarvan is geweest?1
Dat klopt. Het mandaat van de Group of Eminent International and Regional Experts is beëindigd, omdat het in de 48e zitting van de VN-Mensenrechtenraad niet mogelijk bleek om de vereiste meerderheid voor verlenging van het mandaat te behalen.
Klopt het dat er door bepaalde partijen voor gepleit is dit onderzoek te beëindigen? Klopt het, zoals de schrijvers van een opinieartikel in de Volkskrant2 stellen, dat het onderzoek na een intensieve lobby onder leiding van Saoedi-Arabië, is beëindigd?
Het mandaat van de Group of Eminent Experts is op 11 oktober 2021 beëindigd, mede dankzij een intensieve lobby vanuit de Arabische groep. De uitkomst van de hoofdelijke stemming over de desbetreffende resolutie is terug te vinden op de website van de VN-Mensenrechtenraad.
Bent u het eens met de stelling dat als gevolg van het VN-onderzoek en de media-aandacht destijds, het geweld, en dus ook het aantal burgerslachtoffers, soms behoorlijk afnam? Erkent u de meerwaarde van een dergelijk onderzoek?
Aandacht voor en onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is essentieel voor het tegengaan van straffeloosheid en draagt indirect bij aan het voorkomen van verder geweld en burgerslachtoffers. Dit geldt ook voor het onderzoek van de Group of Eminent Experts naar Jemen.
Zou u er voorstander van zijn dat dit onderzoek opnieuw wordt voortgezet? Zo ja, bent u bereid om dit in de eerstvolgende vergadering van de VN-Mensenrechtenraad voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet om via multilaterale initiatieven straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen. Nederland heeft vervolgens, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen: in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en in Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een VN gemandateerd onderzoek.
Verre reizen naar pinautomaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bijna 10 duizend Groningers wonen te ver van pinautomaat»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat contant geld een basisvoorziening is?
Contant geld is een wettig betaalmiddel en vervult een belangrijke rol in onze samenleving. Ik hecht er grote waarde aan dat iedereen mee kan doen in onze maatschappij. Voor een deel van de consumenten is de mogelijkheid om contant te betalen daarvoor van groot belang. Voldoende toegang tot voorzieningen om contant geld op te nemen is een belangrijke randvoorwaarde hiervoor. Om die reden heeft het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), een overlegplatform waar zowel aanbieders als afnemers van het betalingsverkeer zijn vertegenwoordigd, een aantal jaren geleden de zogenoemde vijfkilometernorm afgesproken. Dit betekent dat vrijwel elk huishouden in Nederland binnen een straal van vijf kilometer toegang moet hebben tot een geldautomaat.2
In juli 2021 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland.3 Uit dit rapport kwam onder andere naar voren dat, door het dalend gebruik van contant geld de afgelopen jaren, de chartale infrastructuur onder druk is komen te staan en afspraken tussen de betrokken partijen noodzakelijk zijn om het functioneren van contant geld te waarborgen.
Op 8 april jl. heb ik het Convenant Contant geld aan uw Kamer aangeboden, dat onder leiding van DNB tot stand is gekomen.4 Dit Convenant is op vrijwillige basis gesloten tussen de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, de banken, chartale dienstverleners, de vertegenwoordigers van toonbankinstellingen, verschillende groepen consumenten en DNB.
In het Convenant zijn o.a. afspraken opgenomen over de kwaliteit en de kosten van de chartale dienstverlening door banken. De afspraken in het Convenant hebben als doel dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch betaald wordt, en voorzien wordt in de benodigde infrastructuur om dit te bereiken.
In het convenant worden onder meer afspraken gemaakt, in beginsel voor de komende vijf jaar, over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (de vijfkilometernorm is hierin opnieuw opgenomen), terugvalopties voor het pinverkeer, een inclusief en toegankelijk betalingsverkeer, het tariferingsmodel van de banken voor chartale dienstverlening, de poortwachtersfunctie van banken bij chartale dienstverlening, de acceptatie van contant geld, de dienstverlening en continuïteit van de chartale dienstverleners, veiligheid, en de monitoring, status en looptijd van het convenant. Daarnaast laat mijn ministerie, samen met DNB, dit jaar onderzoek doen naar hoe het publiek belang van contant geld ook na het Convenant geborgd kan worden. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek delen met uw Kamer.
Waarom wordt de norm in zoveel delen van Nederland, in het bijzonder in het Noorden, niet gehaald?
In het Convenant zijn bereikbaarheid- en beschikbaarheidsnormen opgenomen voor geldopname-automaten en afstortautomaten. Afgesproken is dat Geldmaat een minimum aantal geldautomaten zal realiseren en handhaven per functionaliteit, zoals het opnemen van bankbiljetten. Daaronder valt de bereikbaarheidsnorm dat 99,76% van de inwoners van Nederland binnen een straal van 5 km van hun woonadres toegang hebben tot een geldautomaat.
Ik vind het belangrijk dat er een goede toegang is tot contant geld en dat Geldmaat bij het plaatsen van haar geldautomaten de vijfkilometernorm aanhoudt en een evenwichtige spreiding nastreeft.
Het doel van het plaatsingsbeleid van Geldmaat is het creëren van een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten en het in stand houden van dit netwerk. Van Geldmaat begrijp ik dat zij bij het plaatsen van nieuwe geldautomaten kijkt naar de vijfkilometernorm en naar de vraag naar contant geld. In stedelijke gebieden ligt de nadruk meer op het realiseren van voldoende geldautomaten om alle transacties in deze gebieden te kunnen opvangen. In de rurale gebieden ligt vooral de nadruk op aanwezigheid (bereikbaarheid) van geldautomaten.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat meer dan 95% van de geldopnames plaatsvindt in combinatie met boodschappen doen. Daarom kijkt Geldmaat voor de keuze van locaties van automaten ook of er ook andere voorzieningen zijn, aangezien juist op die plekken behoefte is om geld op te nemen en het ter plaatse uit te kunnen geven. Inwoners die buiten de 5 km-norm vallen, reizen voor hun dagelijkse voorzieningen veelal ook meer dan 5 kilometer hemelsbreed. Geldmaat plaatst daarom, in navolging van de banken, geldautomaten bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de voorzieningen waarop deze inwoners zijn aangewezen voor hun dagelijkse boodschappen, zodat zij daar niet extra voor hoeven te reizen. Op het moment dat er geen andere voorzieningen zijn en/of de vraag naar contant geld naar verhouding klein is, kan een geldautomaat soms alsnog wenselijk zijn als de afstand tot de volgende groot is.
De afgesproken bereikbaarheidsnormen gelden voor Nederland als geheel en niet per gemeente of provincie. Provincies met veel rurale gebieden (zoals Groningen of Friesland), of relatief grote gemeenten (zoals Zeeland) hebben in verhouding meer inwoners die buiten de 5 km-norm vallen dan een provincie met veel stedelijk gebied (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht).
Daarbij is van belang dat de huidige 5 km-norm geldt sinds 2016. Hierdoor is, ondanks het dalende gebruik van contant geld, het percentage mensen dat binnen 5 kilometer geen geldautomaat zou mogen hebben, in 5 jaar tijd niet afgenomen.
Wat vindt u ervan dat in de gemeente Oldambt bijna tien procent van de mensen meer dan vijf kilometer moet reizen, terwijl de landelijke norm 0,24 procent is? Wordt de regio hier niet verwaarloosd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat mensen in de regio letterlijk mijlenver moeten reizen om aan de basisvoorziening contant geld te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Geldmaat destijds ingevoerd? Die zou er toch voor zorgen dat er geen pinautomaten van verschillende banken meer naast elkaar zouden staan, maar wel landelijke dekking worden geboden?
In 2011 is Geldservices Nederland (GSN), de voorganger van Geldmaat, opgericht door drie grootbanken5 om de geldautomatenparken efficiënter in te richten en de kosten daarvan te reduceren. Hiertoe hebben de drie grootbanken hun geldautomaten bij Geldmaat ondergebracht en werd een efficiëntieslag mogelijk door het «ontdubbelen» van geldautomaten die dicht bij elkaar stonden.
De eerder aangehaalde bereikbaarheidsnorm is in 2013 door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) geïntroduceerd bij een afnemend aantal geldautomaten, gebaseerd op de landelijke situatie en spreiding van dat moment. In de bereikbaarheidsmonitor 2016 werd het percentage van 99,76% van de mensen binnen de 5 km-norm gerealiseerd (zie Bereikbaarheidsmonitor6). Die situatie mocht niet verslechteren, zo sprak het MOB destijds af. Bij overname van bancaire automaten door Geldmaat (vanaf 2019) is de norm gehandhaafd en zelfs iets aangescherpt, door het her- of verplaatsen van geldautomaten in een aantal regio’s waar daar inmiddels mogelijkheden voor waren ontstaan. De bereikbaarheidsnorm is gehandhaafd in het recente Convenant Contant geld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat juist in de regio waar voorzieningen al onder druk staan ervoor te zorgen dat er voldoende pinautomaten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën en DNB zetten zich in algemene zin in voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer. In het Convenant zijn duidelijke afspraken gemaakt over de bereikbaarheidsnormen van geldautomaten en ik hecht eraan dat deze afspraken worden nagekomen.
Het exacte plaatsingsbeleid is aan Geldmaat zelf. Het landelijke karakter van een deel van de provincies maakt dat bewoning in de rurale gebieden meer versnipperd is en dat bemoeilijkt het plaatsen van geldautomaten op geschikte locaties in rurale woonkernen.
Geldmaat heeft aan mij aangegeven rurale gebieden die zich buiten de 5 kilometer-straal bevinden te blijven monitoren en wanneer zich een mogelijkheid voordoet, is Geldmaat bereid een plaatsing te realiseren. Dit moet wel op een goede en veilige locatie zijn, met voldoende openingstijden en liefst in combinatie met lokale winkels.
In de meest recente Bereikbaarheidsmonitor7 had Geldmaat het normpercentage behaald (ultimo 2020: 99,78%). Van Geldmaat begrijp ik dat deze dekking per 1 juni jl. 99,7% is. In een aantal gebieden worden nog geldautomaten bijgeplaatst.
Ingevolge de convenantafspraken zal DNB de dekkingsgraad maandelijks blijven monitoren op basis van rapportages van Geldmaat. In bilaterale gesprekken tussen DNB en Geldmaat wordt nu invulling gegeven aan de convenantafspraken, waaronder ook de maandelijkse rapportages met gerealiseerde bereikbaarheidspercentages. Zodra blijkt dat de bereikbaarheidsnorm niet wordt behaald dient Geldmaat automaten bij te plaatsen of te herplaatsen om weer op of boven de norm te komen.
Woningverbeteringssubsidie Groningers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwste smoes: «Ik vond het netter uw Kamer niet tijdens het reces te informeren»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u bij nader inzien de mening dat dit, zeker gezien het feit dat het kabinet in het meireces 167 brieven aan de Kamer verstuurde en 367 Kamervragen heeft beantwoord of uitstel voor beantwoording heeft gemeld, wel een hele slechte smoes was om uw tekortschietende handelen inzake de woningverbeteringssubsidie te maskeren? Zo ja, wilt u toezeggen om nooit meer op de proppen te komen met dit soort smoesjes?
Nee, deze mening deel ik niet.
Waarom kiest u ervoor om de woningverbeteringssubsidie gefaseerd uit te keren, daar waar u eerder 1 mei als deadline had?
De motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 978) verzocht mij voor 1 mei jl. de Kamer te informeren over het Plan van Aanpak voor de woningverbeteringssubsidie. De datum van 1 mei was daarmee niet als deadline gesteld om de woningverbeteringssubsidie open te stellen. Ik hecht er belang aan dat eigenaren zo spoedig mogelijk de subsidie kunnen aanvragen en ontvangen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat bij de vormgeving van de volgende openstelling nadrukkelijk de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling zijn betrokken, de openstelling gedegen wordt voorbereid en uitvoerbaar is voor het SNN. Zoals gesteld in de TK-brief (Kamerstuk 33 529, nr. 1021) wordt de subsidieregeling conform het advies van het SNN vanaf 6 juli 2022 gefaseerd opengesteld.
Wilt u alsnog toezeggen om voor het zomerreces alle woningverbeteringssubsidie uitgekeerd te hebben? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Deze vraag heeft u eerder gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2832) en in mijn beantwoording heb ik het aanvraag- en beoordelingsproces met de daarbij behorende termijnen beschreven. Het SNN zet erop in om de aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.
De uitgaven ten aanzien van discriminatiebestrijding |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het laatste plenaire debat over discriminatiebestrijding: «In de vorige periode, vorig jaar nog, is er 12 miljoen structureel extra vrijgemaakt voor de aanpak van discriminatie, om ervoor te zorgen dat we nu ook stappen met elkaar kunnen zetten en de nationaal coördinator wat extra steun kunnen geven om zijn taak goed uit te voeren»?
Ja.
Kunt u een uitsplitsing geven, zo nauwkeuring mogelijk en per jaar vanaf de ingezette intensivering, waar de 12 miljoen euro (structureel) aan wordt uitgegeven, hoeveel van dit bedrag reeds aan maatregelen wordt uitgegeven, voor hoe lang, en hoeveel van deze 12 miljoen euro ter beschikking staat voor de uitvoering van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb een uiteen splitsing van het totaal bedrag in onderstaand tabel opgenomen.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak: «ik realiseer me ook dat we daar op de langere termijn natuurlijk niet mee klaar zijn, (...) als we verdere stappen met elkaar moeten zetten en als dat nodig is, moet er daarbij ook altijd voor gezorgd worden dat plannen en middelen met elkaar samenlopen»? Erkent u hiermee dat er op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor nieuw beleid? Zo ja, zijn er al plannen voor extra middelen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie is een aanpak van de lange adem. De plannen die het kabinet nu maakt en aan het uitvoeren is, zijn van dekking voorzien, maar ik heb nu geen zicht op kosten die zich in de toekomst zullen voordoen. De plannen voor de inzet van de extra € 12 miljoen die sinds 2021 beschikbaar zijn, liggen er en zijn onderdeel van het Nationaal Programma. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak «natuurlijk zit er in het nationaal programma een financiële paragraaf»? Hoeveel middelen worden er voor het nationaal programma uitgetrokken en waaruit worden deze gedekt?
U ontvangt rond de zomer van mij het Nationaal Programma dat momenteel wordt opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. In de begeleidende brief zal ik in gaan op het verzoek dat gedaan is in de motie-van Baarle/Simons (Kamerstuk II, 2021/22, 35925-VII-35) en dus niet in het Nationaal Programma zelf. In de motie wordt de regering verzocht te bezien hoe de financiële verantwoording van de uitgaven die de regering doet in het kader van discriminatiebestrijding verbeterd kan worden, teneinde het overzicht van uitgaven aan discriminatiebestrijding te verhelderen, en in de voortgangsbrieven over discriminatiebestrijding voortaan een financieel totaaloverzicht op te nemen. Bij het Nationaal Programma zelf zal geen financieel overzicht zitten, ook omdat een aantal voornemens verweven zijn met andere beleidsterreinen. De middelen zijn dan niet primair gelabeld als middelen voor het Nationaal Programma van de NCDR, maar de uitvoering zal wel bijdragen aan de bestrijding van discriminatie.
Kunt u uw uitspraak «De plannen die we nu maken, hebben financiële dekking» voorzien van een uitsplitsing met de plannen die komen en de bijbehorende gereserveerde middelen, almede waar deze middelen vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
In de begeleidende brief bij het Nationaal Programma zal ik in gaan op de financiële verantwoording, met daarbij de kanttekening dat als nieuwe plannen geld kosten, we daar ook financiële middelen bij moeten zoeken. Anders blijven het bij plannen. En in deze fase van de aanpak van discriminatie is het belangrijk dat we niet alleen nieuwe plannen maken, maar die ook uitvoeren.
Als de plannen gedekt worden vanuit de genoemde structurele 12 miljoen euro en andere bestaande gereserveerde middelen voor discriminatiebestrijding, kunt u dan ook aangeven of dit ten koste gaat van reeds ingezet beleid? Zo nee, waarom niet?
In het Nationaal Programma worden bestaande plannen gecombineerd met nieuwe plannen en worden beleidsvoornemens samengebracht. De insteek van het kabinet is om een stevig beleid neer te zetten, met uitvoerbare en financieel gedekte plannen. Dat betekent dat het kabinet ook zal onderzoeken bij nieuwe plannen wat nodig is om tot uitvoering over te gaan. Daar hoort ook de vraag bij wat plannen kosten.
Terugtrekking uit het Energiehandvestverdrag |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Erkent u dat het Energiehandvestverdrag in strijd is met het Parijsakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja. De visie van de EU en van Nederland is dat het huidige ECT onvoldoende in lijn is met het Akkoord van Parijs. Voor de EU is een van de belangrijkste doelstellingen van de moderniseringsonderhandelingen om het ECT in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs. De EU stelt voor dit te doen door o.a. investeringsbescherming in fossiele brandstoffenprojecten uit te sluiten, investeringen in hernieuwbare energie verder te stimuleren, de afspraken onder het Akkoord van Parijs en andere verdragen te herbevestigen onder het ECT, en nieuwe afspraken op te nemen over duurzaamheid.
Klopt het dat Nederland met een aantal andere landen aan het onderzoeken is om zich terug te trekken uit het Energiehandvestverdrag omdat de herziening daarvan niet voorspoedig verloopt? Kunt u de Kamer informeren over de (juridische) verkenningen die plaatsvinden?2
Het ECT is een gemengd verdrag, waar de EU én de lidstaten partij bij zijn. Zoals aangegeven in Kamerbrief DGKE-E / 22028444 van 21 februari 2022 heeft Nederland zich op het standpunt gesteld dat, als blijkt dat het Energy Charter Treaty (hierna: ECT) niet voldoende in lijn kan worden gebracht met het EU-mandaat, andere opties overwogen moeten worden. Nederland heeft de Europese Commissie opgeroepen om voorbereidingen te treffen voor verschillende scenario’s, waaronder uittreding.
Dit betekent niet dat het kabinet van mening is dat het moderniseren van het verdrag geen acceptabele optie is. Het doel van het kabinet is een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Nederland is momenteel de juridische aspecten van de verschillende scenario’s, waaronder uittreding, aan het onderzoeken.
Erkent u dat het vreemd is dat arbitragetribunalen het Komstroy-arrest naast zich neer kunnen leggen? Kunt u aangeven op welke juridische gronden dit kan?3
Op basis van internationale arbitrageregels zijn tribunalen zelf bevoegd om te oordelen over hun eigen bevoegdheid. Een van de redenen voor een tribunaal om zich onbevoegd te verklaren is het gebrek aan een geldige arbitrageovereenkomst. Het Hof van Justitie van de EU heeft in het Komstroy-arrest geoordeeld dat het ECT geen geldige arbitrageovereenkomst is onder EU-recht in een geschil tussen een investeerder uit een EU lidstaat en een andere EU lidstaat waar die investeerder een investering heeft («intra-EU arbitrage»). Arbitragetribunalen zijn niet gebonden aan arresten van het Hof van Justitie van de EU. Zij oordelen over de geschillen overeenkomstig het ECT en de toepasselijke internationale rechtsregels- en beginselen, waarbij ook het EU-recht in de overweging kan worden genomen. Omdat arbitragetribunalen in deze afweging andere internationale rechtsregels kunnen laten prevaleren, kunnen arbitragetribunalen zich in intra-EU arbitragezaken toch bevoegd verklaren en dat hebben ze tot nu toe ook gedaan.
Deelt u de mening dat de moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie voor een langzame uitfasering van bescherming voor fossiele investeringen een bedreiging zijn voor het klimaat, aangezien maatregelen nú nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ECT belet overheden niet om maatregelen te nemen die nodig zijn om klimaatverandering tegen te gaan, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen. Het ECT stelt alleen voorwaarden voor de wijze waarop dergelijke maatregelen genomen worden conform de beginselen van behoorlijk bestuur zoals ook vastgelegd in onze rechtstaat. Bij de moderniseringsonderhandelingen wordt door de EU gezorgd dat dit verduidelijkt wordt. Allereerst door een betere borging van de right to regulatevoor overheden om maatregelen te kunnen nemen die onder meer in het kader van klimaatverandering noodzakelijk zijn. En ten tweede door bescherming van fossiele brandstoffen uit te faseren, waardoor de focus van het ECT in de toekomst meer zal verschuiven naar de bescherming van investeringen in hernieuwbare energie. Het ECT biedt een bescherming in de zin van non-discriminatie voor doorvoer en investeringen in energie maar regelt niet het energiebeleid en energiekeuzes van de aangesloten landen. Het verdrag bepaalt daarmee niet de snelheid van energietransitie in de aangesloten landen.
Erkent u dat moderniseringsvoorstellen van de Europese Unie om ook biomassa en carbon capture and storage (CCS) te beschermen via het verdrag in strijd zijn met klimaatdoelen, aangezien het duurzame karakter van deze methodes wordt betwijfeld?
De inzet van zowel biomassa (mits het voldoet aan de (internationale) duurzaamheidseisen) als CCS draagt bij aan het realiseren van hernieuwbare energie of CO2-reductie. In combinatie kunnen deze technieken ook leiden tot negatieve emissies, welke van belang zijn richting klimaatneutraliteit in 2050.
Wat gaat u doen om met zoveel mogelijk lidstaten tegelijkertijd een terugtrekking uit het verdrag te organiseren en zo een sterk signaal af te geven?
Dit is op dit moment niet aan de orde, aangezien het onderhandelingsresultaat nog niet bekend is. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het doel van het kabinet een modernisering van het ECT die zoveel mogelijk in lijn is met het EU-mandaat.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat RWE en Uniper alsnog via een omweg het Nederlandse klimaatbeleid kunnen frustreren met hun claims?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze C02-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. De Wet verbod op kolen is een solide wet die ervoor zorgt dat de kolencentrales richting 2030 de maximale bijdrage leveren die ze kunnen in termen van CO2-reductie. Bij de totstandkoming van de wet is gekeken of deze wet in lijn is met nationale, Europese en internationale regels. Het staat een ieder vrij om de gang naar de rechter te kiezen als zij of hij rechtstreeks door een overheidsbesluit geraakt wordt. Het Nederlandse klimaat- en energiebeleid wordt niet ingegeven door het risico van claims.
Kunt u een overzicht geven van het contact tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met bestuurders of lobbyisten van RWE en Uniper in 2021 en 2022 tot nu toe?
Zaken die op dit moment onder de rechter zijn of bij het arbitragetribunaal aanhangig zijn, worden in onderling contact niet besproken. De Nederlandse Staat voert deze procedures zo transparant mogelijk en informeert de Tweede Kamer regelmatig en proactief over ontwikkelingen. Daarnaast is er op andere onderwerpen regulier contact, zoals de overheid dat ook met andere betrokkenen heeft. Dit is o.a. het geval bij gesprekken over ontwikkeling van waterstof en andere activiteiten die geen onderwerp zijn van juridische procedures brief waarin allerlei facetten van het kolendossier aan bod komen.
Zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen?1
Ja.
In antwoord op vraag 4 geeft u aan het rapport Berger «Productiecapaciteit van generieke medicijnen in Nederland» door externen nader te laten bestuderen; op welke termijn gaat dit gebeuren? Wanneer kunt u aan de Kamer laten weten wat hiervan de resultaten zijn?
Naar verwachting wordt het rapport begin juni bestudeerd door een externe partij. De resultaten worden zoals het nu naar uitziet in juli opgeleverd.
In uw antwoord op vraag 5 verwijst u naar een overzicht dat beschikbaar zou zijn bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waar alle goedgekeurde productiefaciliteiten in staan vermeld; klopt het dat in die lijst echter een hele brede waaier aan uiteenlopende partijen staat waarvan het leeuwendeel geen productiecapaciteit heeft in Nederland? Kunt u aangeven hoeveel daadwerkelijk in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op de door u genoemde lijst staan?
Het overzicht waar ik eerder naar heb verwezen is een openbare database waarin alle houders van een fabrikanten vergunning in de Europese Economische Ruimte zijn opgenomen (Eudra GMDP Public Layout). Via de zoekfunctie kan worden geselecteerd op houders van een vergunning die in Nederland zijn gevestigd en tabletten produceren2.
De lijst maakt geen onderscheid in een fabrikantenvergunning voor generieke of specialité geneesmiddelen in tabletvorm. Daarmee is het aantal in Nederland gevestigde producenten van generieke medicijnen in tabletvorm op basis van deze lijst niet te geven.
In antwoord op vraag 8 geeft u aan in gesprek te zijn met zorgverzekeraars over de vraag hoe hun inkoopcriteria kunnen bijdragen aan leveringszekerheid; wat is de stand van zaken van deze gesprekken?
In het voorjaar zijn gesprekken met verschillende zorgverzekeraars gevoerd over hun inkoopbeleid in relatie tot leveringszekerheid. Deze gesprekken hebben mij geen aanleiding gegeven om zorgverzekeraars te dwingen om tenminste een derde van de generieke medicijnen in tabletvorm te laten bestellen bij lokale aanbieders. Wel zijn uit deze gesprekken handzame eerste inzichten opgehaald die ik meeneem voor het verder onderbouwen van mijn beleidsagenda leveringszekerheid van medische producten. Ook de komende tijd zal ik deze gesprekken continueren.
Kunt u er een inschatting van geven hoe groot de productiecapaciteit van gespecialiseerde bereidingsapotheken ten behoeve van geneesmiddelen voor Nederlandse patiënten is? In hoeverre is deze capaciteit voldoende om met apotheekbereidingen een oplossing te bieden indien essentiële geregistreerde geneesmiddelen niet in voldoende mate beschikbaar zijn?
Volgens informatie van gespecialiseerde bereidingsapotheken, kunnen deze voorzien in circa 2% van de volumevraag van geneesmiddelen en is uitbreiding mogelijk tot 4% van het geneesmiddelenvolume, met uitzondering van bepaalde producten en toedieningsvormen.
In hoeverre gespecialiseerde bereidingsapotheken in de gehele vraag aan een specifiek product kunnen voorzien, slechts gedeeltelijk of helemaal niet, is afhankelijk van het product waar het in zo’n geval om gaat. Als bijvoorbeeld ineens voor de hele populatie paracetamol gemaakt moet worden, kunnen apotheekbereiders daar niet in voorzien. Als voor de hele populatie fludrocortison gemaakt moet worden, kunnen zij dat wel.
Bent u van mening dat het vestigingsklimaat voor productiebedrijven van generieke geneesmiddelen voldoende is voor het behoud van medicijnproductie in Nederland? Zo ja, waar baseert u die conclusie op? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit vestigingsklimaat te versterken?
In het algemeen volgt uit internationale ranglijsten dat we met het generieke Nederlandse vestigings- en ondernemingsklimaat voor bedrijven al jaren meedraaien in de top3. De aantrekkelijkheid van dit beleid wordt bepaald door veel factoren en in de praktijk horen we ook zorgen.
De inzet op het vestigings- en ondernemingsklimaat in deze kabinetsperiode is daarom gericht op twee belangrijke pijlers. Zorgen dat de basis (gericht op alle bedrijven) stevig blijft. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere de beschikbaarheid van (technisch) geschoold personeel, fiscaliteit en goed werkende markten. Daarnaast wordt extra ingezet op activiteiten die bijdragen aan het versnellen van grote transities en activiteiten die onze open strategische autonomie vergroten.
Vraagstukken over de vormgeving van open strategische autonomie vinden steeds meer op Europees niveau plaats. Een voorbeeld hiervan is de inzet op het participeren van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in kansrijke Europese projecten om de strategische autonomie op het terrein van gezondheid verder te versterken via het Europese initiatief IPCEI Health. IPCEI Health heeft als doel dat meer medische producten in Europa worden geproduceerd en relevante productietechnologieën beschikbaar komen in Europa.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het beleid over leveringszekerheid van medische producten als uitgangspunt heeft de beschikbaarheid te borgen van voldoende medische producten voor patiënten en de zorg. Daarbij heb ik een aantal pijlers gedefinieerd (productie- en toeleveringsketens, productie dichtbij huis in Nederland en de EU, inkoop in relatie tot productie en internationale samenwerking). Voor de verdere vorming van het beleid leveringszekerheid heb ik zoals ik eerder vermeld4 verschillende onderzoeken uitgezet. Ik verwacht de resultaten daarvan in de zomer en zal mede op basis daarvan mijn beleid verder richting geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Daar heb ik mij voor ingezet.
(Antwoord van Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op Kamervragen van de leden Van den Berg (CDA) en Van der Staaij (SGP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over zelfvoorzienendheid met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (ingezonden 24 maart 2022)
Het bericht dat veel gevaarlijk asbestschroot in illegaliteit verdwijnt |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest. We moeten het op een speciale manier afvoeren, maar dat gebeurt vaak niet. Kankerverwekkend materiaal komt terecht op gevaarlijke plekken: «Ernstige risico’s»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de brief die uw Ministerie (Infrastructuur en Waterstaat) heeft ontvangen van Omgevingsdienst NL over ijzerhoudend asbestafval en omgevingsdiensten?
Ja. De brief gaat overigens over asbesthoudend staalschroot, hetgeen niet hetzelfde is als ijzerhoudend asbestafval. Sinds 1 juli 2021 geldt een stortverbod voor asbesthoudend staalschroot.
Klopt het dat er bij meer dan 50% van de sloopmeldingen sprake is van illegaliteit?
In de brief van Omgevingsdienst NL die is bedoeld in vraag 2 staat «Op basis van resultaten vanuit het «vrije veld toezicht» concluderen de omgevingsdiensten dat er op dit moment sprake is van meer dan 50% illegaliteit door met name particuliere opdrachtgevers en aannemers». Een belangrijk deel van de illegaliteit die hier wordt bedoeld, is het ontbreken van een sloopmelding en een asbestinventarisatie bij het verwijderen van asbest. In het antwoord op vraag 9 ga ik hier verder op in. De illegaliteit die Omgevingsdienst NL bedoelt, heeft dus geen betrekking op gedane sloopmeldingen, omdat het juist met name gaat om het ontbreken van een sloopmelding.
Bent u ook van mening dat risico’s op het gebied van kankerverwekkende stoffen zoals asbest zoveel mogelijk moeten worden voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor asbest bestaat daarom ook een uitgebreid stelsel van regelgeving om de leefomgeving en de werknemer te beschermen bij het omgaan met asbest dat in het verleden is toegepast. Uitgangspunt hierbij is een risicogerichte aanpak.
Bent u het met Omgevingsdienst NL eens dat illegale sloop van asbest leidt tot ernstige risico’s voor de leefomgeving en dat illegaliteit in de sloop ondermijnend werkt voor bedrijven die zich wel aan de wet houden?
Ja, daar ben ik het in het algemeen mee eens.
Hoe gaat u opvolging geven aan de brief en de adviezen van Omgevingsdienst NL? Binnen welke termijn kan Omgevingsdienst NL een antwoord verwachten op zijn brief?
De brief van Omgevingsdienst NL beschrijft waarom het voor omgevingsdiensten niet goed mogelijk is om het sinds 1 juli 2021 geldende stortverbod voor asbesthoudend staalschroot te handhaven en doet een aantal aanbevelingen, die met name aanpassingen aan meldingsvereisten, asbestinventarisaties en het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) betreffen. In het antwoord op vraag 9 ga ik in op het verbeteren van de naleving van asbestregelgeving in het algemeen.
Specifiek voor asbesthoudend staalschroot kan ik het volgende aangeven. Om het staalschroot te kunnen recyclen, zou het gescheiden moeten worden van ander materiaal. In de praktijk wordt asbesthoudend staalschroot veelal samen met ander asbesthoudend afval verpakt en afgevoerd en als geheel bij een stortplaats aangeboden. Bij het verder scheiden van vrijgekomen asbesthoudende afvalstoffen is het belangrijk om dit te bezien vanuit zowel regelgeving rondom leefomgeving en circulaire economie als arboregelgeving.
Ik blijf in gesprek met Omgevingsdienst NL en bezie welke oplossingen er mogelijk zijn en kunnen worden gerealiseerd om zo veel mogelijk te stimuleren dat asbesthoudend staalschroot bij sloop gescheiden van ander asbesthoudend materiaal wordt afgevoerd naar een faciliteit voor veilige recycling van het staal. Daarbij wordt ook het perspectief van de arboregelgeving meegenomen, die uitgaat van het zoveel mogelijk beperken van blootstelling van werknemers aan asbest.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de illegaliteit in de sloop van ijzerhoudend asbest afneemt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de samenwerking op dit punt tussen Infrastructuur en Waterstaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeenten, omgevingsdiensten en provincies?
Er is nauwe afstemming tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van asbest. Bovendien vindt regelmatig overleg plaats tussen de beleidsdepartementen, VNG, Omgevingsdienst NL, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Genoemde toezichthouders hebben met elkaar werkafspraken gemaakt. Zo hebben Omgevingsdienst NL en de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2017 via een intentieverklaring een intensieve samenwerking in het asbesttoezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgegeven.
Vindt u dat het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) op het gebied van asbest heeft gefaald of op zijn minst ernstige tekortkomingen vertoont, gezien de hoge percentages illegale sloop van asbest en de risico’s die hier volgens Omgevingsdienst NL bij komen kijken?
Nee, op grond van een nalevingstekort dat voor een belangrijk deel speelt bij particulieren kan niet worden gesteld dat het VTH-stelsel heeft gefaald. In het algemeen geldt dat het lastig is de naleving door particulieren via toezicht structureel te verbeteren, alleen al vanwege de omvang van de doelgroep. Veelal is men zich niet bewust van de aanwezigheid van asbest of worden de risico’s niet onderkend. Waarschijnlijk is hier dus winst te behalen via bewustwording en voorlichting. Ik ga kijken welke acties op dit punt kunnen worden genomen.
Dit neemt niet weg dat ik open sta voor verbeteringen om beter toezicht mogelijk te maken. Dat is ook een belangrijk doel van het overleg dat is genoemd in het antwoord op vraag 8. Een verbetering waar nu aan wordt gewerkt op verzoek van Omgevingsdienst NL is het bieden van de mogelijkheid om milieutoezicht direct uit te kunnen oefenen op het bedrijf dat asbest verwijdert, waar dat nu alleen nog kan vanuit het arbotoezicht.
Bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel te versterken, heeft het onderwerp asbest ook aandacht. Nog niet alle gemeenten hebben de basistaken, onder andere op het gebied van asbest, overgedragen aan een omgevingsdienst. Begin april jl. heb ik een brief gestuurd om alle provincies nogmaals te wijzen op de inzet van hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht om ervoor te zorgen dat alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten worden belegd en gevraagd om een volledig overzicht met taken die (nog) niet zijn ingebracht.
Het bericht ‘Engelse voetballer komt uit de kast, nu nog in Nederland’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Engelse voetballer komt uit de kast, nu nog in Nederland»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat profvoetballers een duidelijke onvoldoende geven aan de algemene homo-acceptatie (4,6) en die onder supporters (3,4)?2
Homofobie en negatieve uitingen horen niet thuis in de sport en dus ook niet in het voetbal. Het is niet goed dat profvoetballers een onvoldoende geven aan de acceptatie van homoseksuele personen en dat de cijfers nog lager liggen als het gaat om de ervaren acceptatie door supporters. Wij vinden het echter positief dat uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat een overgrote meerderheid van de mannelijke profvoetballers zelf geen enkel probleem heeft met homoseksualiteit en dat zij een homoseksuele medespeler openlijk zouden steunen.
Het is natuurlijk aan voetballers zelf om al dan niet uit de kast te komen, maar zo lang de angst voor negatieve reacties de boventoon voert, kan dit een extra drempel zijn.
Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de meeste spelers aangeven persoonlijk weinig moeite te hebben met homoseksualiteit en homoseksuele medespelers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat in een homotolerant land als Nederland geen enkele (openlijk) homoseksuele mannelijke betaaldvoetbalspeler actief is?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u dat clubs, trainers en voetbalspelers zelf, van amateur- tot profniveau, een rol spelen in de bestendiging van de heersende culturen van symbolische uitsluiting van homomannen en in de mogelijkheden om deze cultuur te veranderen en toegankelijker te maken?
Wij zien dit ook. Het klimaat is helaas nog niet goed genoeg voor voetballers om uit de kast te komen. De aanpak van homofobie in het voetbal is een gezamenlijke opdracht van ons allemaal. Het is daarom belangrijk dat clubs, trainers en voetbalspelers zich hier luid en duidelijk tegen uitspreken. Deze opgave ligt echter niet alleen bij het voetbal. Het is belangrijk dat fans en anderen ook stellingnemen. De stevige inzet van roze voetbalverenigingen en de KRO-NCRV campagne #Spreekjeuit -onlinecampagne tegen homofobe spreekkoren in voetbalstadions- zijn hier goede voorbeelden van.
Vanuit de voetbalwereld en de rijksoverheid wordt met het programma «Ons voetbal is van iedereen»(OVIVI)1 ingezet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme waarbij antisemitische, homofobe en racistische uitingen, gedragingen of spreekkoren op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd. Hiernaast werkt de KNVB aan het vergroten van de toegankelijkheid van lhbtiq+ personen in het amateurvoetbal. Dit doet de KNVB door middel van een intern aangestelde werkgroep die vanuit verschillende disciplines, in samenwerking met NOC*NSF, (externe) experts en andere bonden, werkt.
We weten echter dat een cultuuromslag niet in één dag is gemaakt. Er is meer bewustzijn nodig binnen het (betaald) voetbal. Daarom steunt het kabinet naast OVIVI ook de Alliantie Gelijkspelen2. De Alliantie zet zich in om lhbtiq+ in de sport te bevorderen. De alliantie is een samenwerkingsverband van verschillende organisaties om de toegankelijkheid voor en acceptatie van lhbtiq+ personen in de sport te bevorderen. Dit doet de Alliantie samen met gemeenten, provincies en (lokale) sportorganisaties. Door middel van onder meer workshops, onderwijslessen, opleiding, evenementen en onderzoek.
Hebt u het boek van ex-tophockeyer Pepijn Keppel, «De laatste man», gelezen?
Nee, maar we hebben er wel degelijk over gehoord.
Deelt u de mening, dat zijn verhaal illustreert dat amateurvoetballers en tophockeyers in hun zelfbenoemde homo-acceptatie, de ervaren prevalentie van homonegativiteit en de weerstand tegen het sanctioneren van homograppen niet veel verschillen van profvoetballers, ondanks verschillen in context (de rol van fans) en sociaal-demografische kenmerken (opleidingsniveau)?
Ja, we zien dat homofobie op deze manier voorkomt in zowel het hockey als het voetbal en mogelijk ook in andere sporten.
Hoe beoordeelt u de aanpak van homonegatieve opmerkingen en/of grappen (door zowel spelers als supporters), in vergelijking met een zero tolerance-houding tegenover negatieve opmerkingen en/of grappen over huidskleur, etniciteit of geloofsovertuiging?3
Het kabinet keurt elke vorm van intolerantie af, bij de aanpak van discriminatie en racisme wordt geen onderscheid gemaakt in prioritering naar discriminatiegrond.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de John Blankenstein Foundation om de acceptatie van homoseksuele sporters verder te bevorderen?
Ja, wij zijn voortdurend in gesprek met de JBF. Zo steunen de Ministeries van OCW en VWS de «Alliantie Gelijk Spelen» en de «Alliantie Sport en bewegen voor iedereen» waar de John Blankenstein Foundation ook deel van uit maakt.
De uitzending van Kassa over digitale toegankelijkheid |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van het tv-programma Kassa d.d. 23 mei 2022 over digitale toegankelijkheid?
Ja.
In hoeverre zijn de verhalen over websites en apps die niet toegankelijk zijn voor bijvoorbeeld mensen met een handicap, zoals in de uitzending naar voren kwamen, u bekend? Welke signalen ontvangt u hierover zelf en van wie? Herkent u dat Nederland steeds meer digitaliseert, maar dat de kloof tussen mensen die wel en die niet mee kunnen doen, zoals ouderen, mensen met een handicap of laaggeletterden, steeds groter wordt? Wat zijn hiervan, volgens u, de oorzaken?
De verhalen over de toegankelijkheidsproblemen die gebruikers van websites en apps kunnen ervaren zijn bekend. Zowel de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als ikzelf spreken bijvoorbeeld op regelmatige basis met belangenorganisaties voor mensen met een beperking. Onder andere in die gesprekken ontvangen we de signalen over toegankelijkheidsproblemen bij overheidswebsites en -apps.
De wettelijke verplichting om overheidswebsites en -apps toegankelijker te maken is gefaseerd ingevoerd: in september 2019 voor nieuwe overheidswebsites, een jaar later voor alle overheidswebsites en in juni 2021 voor overheidsapps. Er is duidelijk sprake van een toename in het aanbod van toegankelijke digitale middelen, maar dat stemt nog niet tot tevredenheid. De kloof tussen mensen die wel en die niet mee kunnen doen wordt weliswaar kleiner, maar het tempo waarmee dat gebeurt ligt nu nog te laag.
Voor overheidswebsites is er een actueel beeld van de websites en mobiele applicaties die zijn onderzocht op toegankelijkheid en die volledig of gedeeltelijk voldoen aan de eisen uit de toegankelijkheidsnorm. Op 7 april 2022 waren in totaal 3.405 toegankelijkheidsverklaringen gepubliceerd: 3.246 voor een website en 159 voor een mobiele applicatie (app).1 We zien hiermee een duidelijke stijging van de digitale toegankelijkheid in Nederland sinds de wettelijke verplichting van kracht is. De cijfers laten echter ook zien dat er nog veel werk te verrichten is. Mensen met een beperking geven aan dat sinds 2019 de digitale toegankelijkheid in Nederland weliswaar beter is geworden, maar dat zij ook nog tegen veel belemmeringen aanlopen. Door deze belemmeringen kunnen zij nog te vaak niet zelfstandig gebruik maken van overheidswebsites en apps.
Recent heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u geïnformeerd over het stappenplan voor digitale toegankelijkheid bij overheden, bedoeld om verbeteringen te versnellen.2 Het stappenplan bestaat uit vier onderdelen: (1) Kennis over digitale toegankelijkheid vergroten, (2) Inclusief ontwerpen stimuleren (3) Inzicht vergroten en datakwaliteit verbeteren en (4) Faciliteren van toezichthouders. Om te waarborgen dat verbetermaatregelen daadwerkelijk leiden tot betere toegankelijkheid wordt niet alleen extra ondersteuning geboden aan overheidsorganisaties, maar ook het toezicht op de naleving versterkt. Kennis en expertise over toezicht op de toegankelijkheid van websites en apps worden op centraal niveau gebundeld in een ondersteuningseenheid. De maatregelen omvatten ook extra personele inzet, onder meer door ervaringsdeskundigen. Daarnaast zijn bij steeds meer overheidsorganisaties medewerkers actief in de rol van aanjager van digitale toegankelijkheid op de werkvloer.
Specifiek ten aanzien van Valys klopt het dat de online module (app) op dit moment niet optimaal werkt voor mensen met een visuele beperking. Transvision heeft aangegeven te werken aan een oplossing die spoedig beschikbaar zal zijn voor alle gebruikers.
Wat vindt u ervan dat ondanks wetgeving, zoals het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018, websites en apps van veel (semi-)overheidsinstellingen niet of onvoldoende digitaal toegankelijk zijn? Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat bijvoorbeeld een reisapp als Valys, die er is voor mensen met een handicap, niet goed werkt, juist voor mensen met een handicap? Welke acties onderneemt u momenteel om de (digitale) toegankelijkheid van overheden, en het bewustzijn hierover, te verbeteren, bijvoorbeeld door (lokale) overheden aan te moedigen om binnen hun organisaties iemand aan te stellen die zich hier op de werkvloer mee bezighoudt? Deelt u de mening dat extra inzet nodig is? Op welke manieren wordt hierbij gebruik gemaakt van kennis uit de praktijk, van ervaringsdeskundigen, zoals mensen met een handicap, die kunnen adviseren en helpen met testen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor een toegankelijke samenleving? Hoe zorgt deze bewindspersoon ervoor dat alle departementen hiermee aan de slag zijn en wetgeving vlot en integraal wordt in- en uitgevoerd?
Vanuit mijn rol als coördinerend bewindspersoon als het gaat om de implementatie van het VN-verdrag handicap spoor ik mijn collega’s in het kabinet aan om het VN-verdrag en de daarbij behorende ambities voor een toegankelijke samenleving te vertalen in de beleidsagenda’s op hun terrein. Digitale toegankelijkheid bij overheden is bijvoorbeeld een onderdeel waar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor is.
Het VN-verdrag is op verschillende manieren vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving. Zoals bijvoorbeeld in de wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte. Op diverse onderdelen wordt bovendien gewerkt aan aanscherping van wet- en regelgeving. Zoals de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet. Maar ook het wetsvoorstel gericht op het mogelijk maken van ondersteuning in het stemhokje. Waar het op aan komt is het implementeren van deze wetten in de praktijk. We moeten ervoor zorgen dat partijen de kennis en de mogelijkheden hebben om de waarden achter deze wetten in de praktijk te brengen. Als partijen daarbij aanlopen tegen wet- en regelgeving die het organiseren van maatwerk of onderlinge samenwerking bemoeilijkt, dan kan dit ook weer aanleiding zijn om te bezien of verdere aanpassing van wet- of regelgeving nodig is.
Hoe kunnen bedrijven worden geholpen en ondersteund om, vooruitlopend op de European Accessibility Act, hun websites, apps en digitale producten en diensten voor iedereen toegankelijk te maken? Welke mogelijkheden hebt u om een website als https://ismijnsitetoegankelijk.nl, een initiatief van MKB-Nederland, Stichting Accessibility en Thuiswinkel.org, onder de aandacht van het brede bedrijfsleven te brengen?
Ik werk samen met MKB-Nederland om bedrijven te ondersteunen bij het verbeteren van de toegankelijkheid van hun producten en diensten. MKB-Nederland en VNO-NCW doen dit binnen het programma MKB Toegankelijk. Op de website www.mkbtoegankelijk.nl staan tips om producten en diensten toegankelijk te maken, zoals tips over het inclusief ontwerpen van een product. Ook worden tips gegeven over hoe informatie toegankelijker kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld tips om teksten begrijpelijker te maken en het kleurcontrast aan te passen voor slechtzienden en mensen met kleurenblindheid.
Verder kunnen ondernemers via de online tool www.ismijnsitetoegankelijk.nl inzicht in de toegankelijkheid van hun eigen website krijgen en worden praktische tips geboden om zelf met digitale toegankelijkheid aan de slag te gaan. Ik werk er graag aan mee om deze tool meer bekendheid te geven in het bedrijfsleven. De lancering van deze tool vond bijvoorbeeld plaats tijdens het INCFestival in juni 2021, georganiseerd door het Ministerie van VWS.3 Ook in de nieuwsbrief over Onbeperkt meedoen is de website genoemd. Verder brengen we samen met MKB Toegankelijk de tool onder de aandacht in de communicatie naar ondernemers ter voorbereiding op de European Accessibilty Act. Bijvoorbeeld met een campagne die rond deze zomer start.
Bent u bereid een regeringscommissaris voor toegankelijkheid te benoemen, iemand die toegankelijkheid een gezicht geeft en die zich ervoor gaat inzetten dat we allemaal mee kunnen doen in onze samenleving, zoals op een makkelijke manier gebruik maken van internet, van het openbaar vervoer, het binnengaan van gebouwen of het bezoeken van evenementen?
In de brief aan de Kamer over het vervolg van de coördinerende aanpak implementatie VN-verdrag, die op 19 april naar de Kamer is verstuurd4, heb ik aangekondigd vanuit VWS een aanjager aan te stellen die in contact treedt met organisaties die de komende periode een inclusiepact willen sluiten. Met deze pacten wil ik voor alle belangrijke opgaven uit het VN-verdrag afspraken maken om concrete verbeteringen te realiseren in het leven van mensen met een beperking. De aanjager gaat ook actief op zoek naar kansen om dit initiatief bij organisaties aan te boren. Naast een belangrijke rol voor het afsluiten van inclusiepacten wil ik graag dat deze aanjager ook het gezicht wordt voor de rijksoverheid van de beweging naar een toegankelijke samenleving. Ik zie op dit moment dan ook geen reden om naast deze aanjager te kiezen voor een aparte regeringscommissaris.
Nieuwe onaanvaardbare chaos op Schiphol |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol opnieuw toneel van «zeer gevaarlijke» chaos»1?
Ja.
Deelt u de mening dat extra en zeer broodnodige handjes van het leger – tijdelijk – een oplossing kan bieden voor het gigantische personeelstekort op Schiphol, zeker bij de controleposten en bij de bagagebanden? Zo ja, wilt u uw eerdere blokkade om het leger in te zetten als de wiedeweerga opheffen en zorgen dat de chaos op Schiphol subiet tot een einde komt? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Het is primair de verantwoordelijkheid Schiphol om hun personeelstekort op te lossen of andere maatregelen te nemen om de zaken op orde te krijgen. Vanuit het Rijk zorgen we voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee voor de paspoortcontrole en het uitvoeren van politietaken op de luchthaven. Overige inzet van het leger is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de complete chaos op Schiphol slecht is voor onze economie, omdat reizigers voor andere vervoersmiddelen en/of concurrente luchthavens zullen kiezen? Zo ja, wat heeft u de afgelopen gedaan om deze chaos tot het verleden te laten behoren? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals in de antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven2, hecht ik veel waarde aan de goede kwaliteit van dienstverlening waar Schiphol om bekend staat en waar de luchthaven internationaal een sterke reputatie aan ontleent. Het bestendigen van een goed verloop van de operatie en een betrouwbare dienstverlening is niet alleen belangrijk voor de reizigers die via Schiphol reizen, maar ook voor de concurrentiepositie van Schiphol. Daarom hecht ik er ook zeer aan dat Schiphol maatregelen neemt om herhaling te voorkomen. Ik heb de luchthaven opgeroepen tot het nemen van maatregelen en laat mij wekelijks informeren over de voortgang. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd informeer ik u over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. De eerste update heb ik vandaag met uw Kamer gedeeld3
Kunt u een volledig beeld geven wat er de afgelopen maand is gedaan aan werving van nieuw en broodnodig personeel? Hoeveel bijstandscliënten zijn aan het werk geholpen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Een van de actielijnen om het luchthavenproces beheersbaar te laten verlopen is gericht op het aantrekken van nieuw personeel. Acties die worden genomen zijn onder meer het organiseren van een banenmarkt. Deze heeft op 11 juni plaatsgevonden. Ook start een wervingscampagne voor verschillende beroepen op Schiphol en worden voormalige beveiligers actief benaderd. Het sociaal akkoord dat Schiphol heeft afgesloten met FNV en CNV betekent daarnaast een betere beloning voor de vele mensen die op Schiphol werken. Dit akkoord waarin onder andere zomertoeslag voor de operationele beroepen op Schiphol is opgenomen, maakt het aantrekkelijker om op Schiphol te werken.
Heeft Schiphol het minimumloon al verhoogd, zodat werken bij de luchthaven aantrekkelijker wordt? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het feit dat luchthavendirecteur Benschop in het Zwitserse Davos duur zit te tafelen en de interessante meneer aan het uithangen is, terwijl zijn klanten urenlang in dikke rijen staan en Schiphol het decor is van knokpartijen en onwelwordingen? Kunt u in uw beantwoording aangeven of en hoe u deze tekortschietende faaldirecteur gaat berispen of liever nog gaat adviseren om zijn biezen te pakken?
Zoals ik ook eerder in het debat heb aangegeven staat voor mij voorop dat Schiphol de maatregelen treft die nodig zijn om het luchthavenproces in de zomer beheersbaar te laten verlopen. De positie van de heer Benschop is een zaak van de Raad van Commissarissen. Daar heb ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat geen directe betrokkenheid bij.
'KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «KPN en gemeente komen er niet uit: mobiel bereik in Termunten blijft slecht»?1
Ja.
Kunt u zich de schriftelijke vragen van de leden Van den Berg en Kuik (beiden CDA) van 15 oktober 2020 herinneren naar aanleiding van het bericht «Termunten is slecht bereik zat: «We moeten op de dijk staan om te kunnen bellen»» van RTV Noord?2
Ja.
Kunt u aangeven welke acties er tussen 2020 en heden zijn ondernomen om het mobiel bereik in Termunten en Termunterzijl te verbeteren? Wilt u hierbij ook stilstaan bij uw eigen rol? Hoe heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bijgedragen aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen?
Ik heb hierover gesproken met de gemeente Eemsdelta en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Daaruit blijkt dat er de afgelopen anderhalf jaar in onderling overleg is gezocht naar mogelijke locaties voor het plaatsen van één of meerdere opstelpunten in de omgeving van Termunten. In dat kader hebben mobiele netwerkaanbieders gezocht naar locaties die de dekking zo veel als mogelijk zouden verbeteren. Voor de verschillende netwerkaanbieders was dat overigens niet telkens dezelfde locatie. Dat heeft te maken met het feit dat het nieuwe opstelpunt moet passen bij de reeds bestaande opstelpunten in de omgeving van Termunten. Wanneer opstelpunten van een netwerkaanbieder te dicht op elkaar staan kan dat bijvoorbeeld leiden tot onderlinge verstoring.
De gemeente Eemsdelta voert beleid om de ruimtelijke impact van opstelpunten te minimaliseren. Dit betekent dat ze er op stuurt om mobiele netwerkaanbieders en andere aanbieders van draadloze communicatiesystemen zo veel als mogelijk gebruik te laten maken van dezelfde opstelpunten. In dit kader heeft zij er op gestuurd om de drie mobiele netwerkaanbieders gebruik te laten maken van een opstelpunt vlakbij Baamsum3. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo hebben besloten om daar gebruik van te maken, hoewel zij bij voorkeur een andere locatie hadden gebruikt. KPN heeft niet voor dit opstelpunt gekozen. Over een ander opstelpunt dat KPN een grotere verbetering van de dekking moet opleveren vinden nog gesprekken plaats tussen KPN en de gemeente.
Het opstelpunt bij Baamsum was naar ik begrijp voor geen van de drie mobiele netwerkaanbieders ideaal. Zowel T-Mobile als VodafoneZiggo verwachten wel dat hun netwerkdekking in Termunten zal verbeteren zodra zij dit opstelpunt in gebruik nemen.4 Wel houden zij er rekening mee dat er desondanks plekken in Termunten blijven waar de dekking matig blijft. Voor zover zich dat voordoet, zal dat voornamelijk binnenshuis zijn.
U heeft verder gevraagd om stil te staan bij mijn rol in dit soort situaties. Op grond van het coalitieakkoord is het mijn rol om ervoor te zorgen dat er snel internet in alle delen van Nederland is. Dit past ook bij het bestaande beleid om te streven naar kwalitatief hoogwaardige connectiviteit voor iedereen in Nederland.5 Dit vergt een mix van mobiele en vaste connectiviteit. Er zijn immers inherente beperkingen aan de dekking die mobiele netwerken kunnen bieden.6 Daardoor kan het voorkomen dat er plekken in Nederland zijn, en blijven, waar de mobiele netwerkdekking niet optimaal is en mobiel bellen en/of internet niet goed werkt.
Op sommige plekken, zoals in Natura2000-gebieden, accepteer ik dat.7 Maar thuis moeten mensen uiteraard de mogelijkheid hebben om te bellen en te internetten. Indien mobiele netwerkdekking daar om verklaarbare redenen ontbreekt of tekort schiet, is het belangrijk dat mensen toegang hebben tot hoogwaardige connectiviteit via vaste netwerken. Dan kunnen ze bijvoorbeeld via WiFi internetten en bellen. Daarbij merk ik wel op dat bellen via WiFi helaas nog onvoldoende voorspelbaar werkt. Zoals ik in mijn brief over de motie Inge van Dijk-Rajkowski heb aangegeven, zet ik er op in om dat de komende jaren te verbeteren.
Ik hecht er verder aan om te benadrukken dat het afgeven van een (omgevings)vergunning voor het bouwen van een opstelpunt een bevoegdheid is van gemeenten. Bij het bouwen van een opstelpunt spelen vaak diverse belangen een rol. Waaronder het belang van goede connectiviteit, maar ook de belangen van omwonenden, andere inwoners van een gemeente, en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het maken van die belangenafweging kan het beste worden gedaan door de gemeente. Het is uiteraard wel belangrijk dat wethouders, raadsleden, de gemeente, en de inwoners, begrijpen hoe mobiele netwerkdekking wordt gerealiseerd. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat het verbeteren van de mobiele netwerkdekking een zekere mate van horizonvervuiling noodzakelijk maakt omdat er een antennemast moet worden geplaatst.
Daarom moedig ik gemeenten aan om lokaal antennebeleid te maken, waarin dergelijke belangenafwegingen worden opgenomen. Hiertoe heeft het Antennebureau in nauwe afstemming met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten en Monet de voorbeeldnota gemeentelijk antennebeleid vervaardigd.8 Deze voorbeeldnota helpt gemeenten door middel van voorbeeldteksten om eigen lokaal antennebeleid op te stellen. Dat gaat primair over de invulling van gemeentelijke uitgangspunten bij de plaatsing van (omgevings)vergunningplichtige antennes. Deze voorbeeldnota wordt door het Antennebureau onder de aandacht gebracht van gemeenten via voorlichtingsbijeenkomsten, cursussen en kenniscafés.
Verder deel ik samen met het Antennebureau kennis en informatie met gemeenten over de plaatsing van antennes en de rol van gemeenten. Dit gaat via websites en nieuwsbrieven.9 Agentschap Telecom heeft verder een handreiking voor gemeenten die hen kan helpen om de mobiele bereikbaarheid in hun gemeente te verbeteren.10 De mobiele netwerkaanbieders brengen dit soort kennis ook over aan lokale politici, gemeenten, en inwoners in de contacten met hun. Ten slotte organiseer ik ieder kwartaal met de VNG, gemeenten en mobiele operators een antennebeleidsoverleg, waarin de kansen en uitdagingen rond de uitvoeringspraktijk van de aanleg van mobiele netwerken wordt besproken.
Wat kunnen u en/of het Agentschap Telecom doen om de patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN te doorbreken, zodat inwoners van alle kernen verzekerd zijn van goed mobiel bereik, van voldoende niveau om in elk geval alarmnummer 112 te kunnen bellen? Bent u in ieder geval bereid op korte termijn in overleg te treden met de gemeente en met Monet, de branchevereniging van mobiele netwerkoperators?
Voor zover ik begrijp is er geen sprake van een patstelling tussen de gemeente Eemsdelta en KPN. Beide zijn nog met elkaar in gesprek. Ik heb met de gemeente Eemsdelta besproken dat het voor een optimale mobiele netwerkdekking nodig kan zijn om de plaatsing van een opstelpunt dichter bij Termunten te faciliteren. De gemeente realiseert zich dat. Hierover lopen nog gesprekken.
De bereikbaarheid van 112 is naar mijn weten niet in gevaar. Het kan echter voorkomen dat sommige inwoners van Termunten binnenshuis een matige mobiele netwerkdekking ervaren. Maar dit betekent niet dat zij 112 niet kunnen bereiken. De bereikbaarheid van 112 is niet afhankelijk van de dekking van je eigen mobiele netwerkaanbieder. Als je eigen provider geen dekking biedt, dan wordt de oproep naar 112 door een ander mobiel netwerk opgepakt.11 En voor zover er inwoners van Termunten zijn die – zelfs na de ingebruikname van het opstelpunt bij Baamsum door T-Mobile en VodafoneZiggo – thuis toch geen enkele mobiele netwerkdekking hebben, blijft het advies om een vaste telefoonlijn aan te houden.12
Welke signalen hebt u in het afgelopen jaar ontvangen over of uit gemeenten waar zich vergelijkbare dekkings-/bereikbaarheidsproblemen voordoen? Deelt u de mening dat goed mobiel bereik en snel internet een basisvoorziening zijn, waar elke Nederlander, ongeacht woonplaats, op zou moeten kunnen rekenen?
Ik heb het afgelopen jaar – via Kamervragen – enkele meldingen gehad van mensen die dekkingsproblemen ervaren. Ook via Postbus 51 zijn er vragen binnengekomen.
Ik ben van mening dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot kwalitatief hoogwaardige connectiviteit. Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is het daarvoor noodzakelijk om in te zetten op een mix van vaste en mobiele connectiviteit. De dekkingseis die ik in de 700 MHz-vergunningen heb gesteld is bijvoorbeeld expliciet bedoeld om een verbetering te brengen in de mobiele netwerkdekking op onrendabele locaties.
Waarom hebt u de motie van de leden Inge van Dijk (CDA) en Rajkowski (VVD), die de regering verzoekt voor 1 januari 2022 met voorstellen te komen om de «witte gebieden» in Nederland te ontsluiten, zodat voldaan kan worden aan de ondergrens van mobiele bereikbaarheid, namelijk 112 te kunnen bellen, nog steeds niet uitgevoerd?3 Bent u bereid hier prioriteit aan te geven en ervoor te zorgen dat de motie voor Prinsjesdag 2022 is uitgevoerd en de Kamer is geïnformeerd?
Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd in mijn brief over de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski.
Het bericht ‘Honderden gemartelde homo’s in Tsjetsjenië, toch doen PwC, Deloitte en KPMG er zaken’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Honderden gemartelde homo’s in Tsjetsjenië, toch doen PwC, Deloitte en KPMG er zaken»1?
Ja.
Bent u het ermee eens dat, gezien de mensenrechtenschendingen van het regime van Kadyrov en het feit dat er al Europese sancties gelden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor foltering en onderdrukking van LGBTI-personen en politieke tegenstanders in Tsjetsjenië, het doen van zaken met dit regime en in het bijzonder het maken van een «investeringsgids voor de Tsjetsjeense Republiek» door PwC totaal onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië. Hier spreekt Nederland zich samen met partners binnen onder meer de EU en de OVSE regelmatig, voor en achter de schermen, over uit. In 2018 behoorde Nederland tot een van de OVSE-lidstaten die het inroepen van het Moskoumechanisme steunde. Daarbij steunt Nederland de listing van enkele personen die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië onder het Mensenrechtensanctieregime.
Deze sancties hebben betrekking op deze personen en niet op de activiteiten van bedrijven. Het staat bedrijven vrij zaken te doen in een land, wanneer ze hierbij geen sanctiewetgeving overtreden.
Nederland wijst Nederlandse bedrijven actief op de risico’s die verbonden zijn aan het doen van zaken in de context van ernstige mensenrechtenschendingen, bijvoorbeeld via het IMVO-beleid. Opgemerkt zij dat zowel het hoofdkantoor van PwC als Deloitte niet in Nederland zijn staat en beide bedrijven bovendien statutair niet in Nederland gevestigd zijn.
Bent u het ermee eens dat deze bedrijven volgens zowel de UN Guiding Principles on Business and Human Rights als de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen negatieve gevolgen voor mensenrechten dienen te voorkomen, en dat zij in dit geval hun due diligence-verplichting op het gebied van mensenrechten onvoldoende hebben uitgeoefend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren dat zij de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles implementeren en op deze manier negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun waardeketen voorkomen en aanpakken. Conform het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet IMVO-wetgeving in de EU en voert het nationale wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van EU-regelgeving.
PwC en Deloitte zijn Britse bedrijven. KPMG is statutair een Brits bedrijf met een hoofdkantoor in Nederland. Het kabinet kan niet beoordelen of deze bedrijven hun due diligence-verplichting onvoldoende zijn nagekomen. Als onderdeel van een toekomstige due diligence-verplichting zal ook toezicht op bedrijven worden ingericht; dat zal het in de EU makkelijker maken om te bepalen in hoeverre bedrijven hun verplichtingen nakomen.
Hoe verhoudt de opstelling van deze bedrijven zich volgens u tot het Nederlandse mensenrechtenbeleid, waarbinnen de bescherming van de LGBTI-gemeenschap prioriteit heeft?
Gelijke rechten voor de LHBTI-gemeenschap vallen onder de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De OESO-richtlijnen vragen van bedrijven zich in hun activiteiten te laten leiden door het principe van gelijkheid van arbeidskansen en gelijke behandeling en geen onderscheid te maken op grond van ras, huidskleur, geslacht, politieke overtuiging, nationaliteit, maatschappelijke achtergrond of andere status. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren dat zij de OESO-richtlijnen naleven.
Hoe verhoudt de opstelling van deze bedrijven zich volgend u tot de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende Corporate Sustainability Due Diligence and amending Directive (EU) 2019/1937?
Op 23 februari jl. publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een Richtlijn betreffende Corporate Sustainability Due Diligence and amending Directive (EU) 2019/1937. Het betreft een voorstel voor een IMVO-verplichting (gepaste zorgvuldigheidsverplichting). Het kabinet verwelkomt het voorstel en heeft zijn positie bekendgemaakt via het BNC-fiche (detail: 2022Z09001). De onderhandelingen over het voorstel zijn onlangs gestart. Na vaststelling van de posities van het Europees Parlement en de EU-lidstaten in de Raad zal een triloog worden gevoerd tussen Raad, Parlement en Commissie. Na de triloog zal het richtlijnvoorstel worden vastgesteld.
Bent u bereid deze bedrijven aan te spreken op hun acties? Welke verdere actie gaat u ondernemen om er op korte termijn al voor te zorgen dat bedrijven zich aan hun verplichtingen onder de OESO-richtlijnen houden?
De bedrijven in kwestie zijn statutair geen Nederlandse bedrijven.
De OESO-richtlijnen zijn een internationaal overeengekomen kader van vrijwillige aard dat aanbevelingen bevat voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het Nederlandse kabinet neemt de OESO-richtlijnen als basis voor beleid- en regelgeving. De regering voert actief IMVO-beleid en zet in op een doordachte mix van dwingende en vrijwillige maatregelen die tezamen leiden tot verbeterde implementatie van de OESO-richtlijnen door het bedrijfsleven.
Kernelement van de IMVO-beleidsmix is wetgeving. In het coalitieakkoord 2021–2025 is overeengekomen dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van EU-regelgeving.
Naast wetgeving zet het kabinet in op ondersteunende maatregelen die IMVO vergemakkelijken (zoals het bevorderen van sectorale samenwerking) en bedrijven voorlichten over de OESO-richtlijnen (zoals via de oprichting van een IMVO-steunpunt). Ook bevordert het kabinet IMVO door het stellen van voorwaarden, bijvoorbeeld aan bedrijven die gebruik willen maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of via het Rijksinkoopbeleid door het hanteren van internationale sociale voorwaarden.
Welke specifieke rol speelde de Nederlandse ambassade in Moskou verder bij het informeren van deze bedrijven over de mensenrechtenrisico’s in Rusland en Tsjetsjenië in het bijzonder? Op welke manier heeft de ambassade deze bedrijven ondersteund bij het zaken doen in Tsjetsjenië?
IMVO vormt een integraal onderdeel van de economische dienstverlening van de Nederlandse overheid in het buitenland en is derhalve geïntegreerd in alle economische activiteiten van de Nederlandse ambassade in Rusland.
De Nederlandse overheid, inclusief Nederlandse ambassades, wijzen Nederlandse bedrijven op hun verantwoordelijkheden omtrent IMVO, inclusief de risico’s op het gebied van mensenrechten, en gaat, mede afhankelijk van de vraag van de bedrijven in kwestie, met hen in gesprek over de beschikbare informatie over IMVO en relevante ondersteuning van de overheid op dit onderwerp. De ambassades werken daarbij volgens de IMVO-richtlijnen voor Nederlandse ambassades. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die het kader vormen voor de Nederlandse inzet op IMVO.
Voor de regio Tsjetsjenië geldt een negatief reisadvies. Er zijn dan ook geen handelsbevorderende activiteiten georganiseerd voor deze regio en er zijn in deze regio voor zover bekend nauwelijks Nederlandse bedrijven actief.
Zijn deze bedrijven door de Nederlandse overheid op enigerlei wijze gewezen op de grote risico’s die zij liepen om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Nederlandse Atradius betrokken bij garantstellingen voor het afdekken van risico’s voor deze bedrijven? Zo ja, op welke wijze?
Nee, Atradius Dutch State Business is niet betrokken bij garantstellingen voor het afdekken van risico’s voor PwC, Deloitte en KMPG in Tsjetsjenië.
Bent u het er daarnaast mee eens dat, gezien de nauwe banden tussen Ramzan Kadyrov en Vladimir Poetin en de mogelijke betrokkenheid van Tsjetsjeense strijders in Oekraïne, zaken doen met het Tsjetsjeense regime niet langer mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het sanctiepakket dat in het kader van de Russische oorlog tegen Oekraïne tegen Rusland is ingesteld is ongekend en zonder precedent. Hiermee wordt de prijs die Rusland betaalt voor de agressie tegen Oekraïne zo hoog mogelijk gemaakt. Nederland zet zich actief in om de sancties tegen Rusland verder te verzwaren.
De sancties raken het Russische leiderschap waar het pijn doet: in de portemonnee van het Kremlin en de kring daaromheen, ook in de Russische deelrepubliek Tsjetsjenië. Het hoofd van Tsjetsjenië Ramzan Kadyrov staat op de sanctielijst van de EU. Dit behelst onder meer een verbod op zakendoen. De listing van verschillende Tsjetsjenen, waaronder Kadyrov, betekent niet dat zaken doen in Tsjetsjenië onmogelijk is. Het staat bedrijven vrij zaken te doen in een land, wanneer ze hierbij geen sanctiewetgeving overtreden.
Bent u bereid om in EU-verband ervoor te pleiten dat sancties die al gelden tegen individuen in Tsjetsjenië, worden uitgebreid?
De inzet van het EU-Mensenrechtensanctieregime maakt onderdeel uit van het brede mensenrechtenbeleid van het kabinet. In dat kader zijn er enkele individuen uit Tsjetsjenië gelist onder het EU-Mensenrechtensanctieregime. Onder het Mensenrechtensanctieregime is het niet mogelijk om sancties uit te breiden voor al gesanctioneerde individuen.
Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan sanctielijsten en het uitbreiden van sancties en is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid deze bedrijven aan te spreken op hun acties? Welke verdere actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan hun verplichtingen onder de OESO-richtlijnen houden?
Zie voor het antwoord vraag 6.
Het apenpokkenvirus |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Kunt u op zeer korte termijn de Kamer informeren over de epidemiologische stand van zaken in Nederland en Europa rond de apenpokken en over het huidige beleid om gevallen te monitoren en uitbraken in Nederland te voorkomen?
Het huidige aantal positieve gevallen in de Europese Unie was op 25 mei jl 118 gevallen. In Nederland is tot en met 30 mei jl. het apenpokkenvirus inmiddels bij 26 mensen vastgesteld. Een groot deel van de ontdekte gevallen was bij mannen die seks hebben met mannen, dus ik wil deze groep aansporen alert te zijn op de symptomen van apenpokken. De GGD gaat vertrouwelijk met alle informatie om.
Op advies van het RIVM is apenpokken aangemerkt als A-ziekte. Uw Kamer is daarover ingelicht via mijn van brief van 21 mei jl. (Kamerstukken 2022D20645). Dat betekent dat deze ziekte of een vermoeden daarvan meteen nadat dat het vermoeden ontstaat, gemeld moet worden. De meldplicht en de daaruit voortvloeiende acties helpen ons om de uitbraak zo snel als mogelijk in te dammen. Deze is niet bedoeld als opmaat naar nieuwe lockdowns of andere collectieve maatregelen. Het helpt ons om erger te voorkomen en op tijd in te kunnen grijpen.
Hoe besmettelijk is het apenpokkenvirus? Welke voorzorgsmaatregelen kunnen burgers nemen om besmetting te voorkomen?
Het virus verspreidt zich gewoonlijk niet gemakkelijk tussen mensen, maar het kan worden overgedragen door nauw persoonlijk contact, zoals huid-huid contact. Hoewel de huidige uitbraak zorgwekkend is, blijft het risico voor de Nederlandse bevolking zeer klein. Op dit moment zijn de besmettingen beperkt tot een beperkte groep van mannen die seks hebben met mannen. De inschatting is dat op dit moment het risico voor de algemene bevolking, niet horend tot voornoemde groep, zeer klein is. Daarom wordt er momenteel alleen algemene voorlichting voor het publiek gegeven.
Iedereen met ongewone huiduitslag of laesies op een deel van het lichaam, vooral als je in contact zou kunnen zijn geweest met iemand met apenpokken, raad ik aan om contact op te nemen met de GGD of de huisarts. Apenpokken is meestal een milde ziekte die zonder behandeling vanzelf overgaat en de meeste mensen herstellen binnen een paar weken.
Herkent u de zorgen van diverse virologen over de Europese gevallen van apenpokken en de risico’s van verspreiding in Nederland?
Jazeker, en die zorgen zijn terecht. Aan de ene kant geeft dit virus in de meeste gevallen milde klachten, maar veel weten we nog niet van deze uitbraak. Wat we wel zien, is dat het een uitzonderlijke internationale uitbraak is. Decennialang zijn buiten Afrika sporadisch besmette personen aangetroffen en nu lijkt dit patroon in zéér korte tijd erg te veranderen zonder aanwijsbare link. Hoewel het ziekteverloop meestal mild is, is er sprake van een ander klinisch beeld dan bij eerdere uitbraken en is er veel nog onbekend. Tot slot komt de ziekte op dit moment nog erg beperkt voor in Nederland en is mijn inzet erop gericht om te voorkomen dat de ziekte endemisch wordt. Dat vraagt goede vroegsignalering en maatregelen zoals isolatie en quarantaine. Iets wat met een meldplicht van de groepen B en C of zonder meldplicht niet mogelijk is.
Welke voorraad aan werkzaam pokkenvaccin en/of andere medicatie heeft Nederland en is er op Europese schaal?
Nederland heeft een strategische voorraad van een veilig pokkenvaccin. In juni 2019 is een aanvullende voorraad aangekocht van het (derde generatie) pokkenvaccin Imvanex. De strategische voorraad werd in het kader van mogelijke (moedwillige of niet-moedwillige) herintroductie van het pokkenvirus aangevuld. Nederland heeft daarmee de beschikking over nieuwe generatie vaccins tegen pokken, die bescherming bieden tegen apenpokken. Deze nieuwe generatie vaccins kunnen ook veilig gegeven worden aan risicogroepen, zoals mensen met afweerstoornissen. Hierover is uw Kamer toen ook geïnformeerd.
Er is een virusremmer tegen pokkenvirussen in Europa geregistreerd sinds januari 2022, maar dit middel is niet beschikbaar in Europa. Er wordt getracht toegang tot de beperkte mondiale voorraad te krijgen. Inzet zal zich waarschijnlijk beperken tot ernstig zieke opgenomen patiënten. Vaccinatie na een eventuele besmetting (de zogeheten post-expositie profylaxe) vermindert de kans op ernstige klachten en dit kan voorkomen dat mensen ziek worden. Het vaccin kan worden toegediend aan hoogrisicocontacten, liefst binnen 4 dagen na blootstelling aan een zieke patiënt. Dit vaccin is veilig gebleken in grote groepen personen, is geregistreerd in 2013 en daarom heeft op dit moment vaccinatie de voorkeur. Bovendien zorgt vaccinatie ervoor dat de symptomen, waaronder de blaasjes die bij direct contact tot besmetting kunnen leiden, worden onderdrukt. Daarmee is de kans op verdere verspreiding waarschijnlijk kleiner.
Welke strategie volgt de Nederlandse overheid of gaat de Nederlandse overheid volgen om voldoende pokkenvaccins en medicatie te hebben? Welke samenwerking is hiervoor binnen de Europese Unie aanwezig en wenselijk?
Zoals bij antwoord 4 aangegeven heeft Nederland een strategische voorraad van een veilig pokkenvaccin. In juni 2019 is een aanvullende voorraad aangekocht van het (derde generatie) pokkenvaccin Imvanex. Nederland is een van de beperkt aantal EU-landen die deze nieuwe generatie vaccins tegen pokken op voorraad heeft, die ook bescherming bieden tegen apenpokken. Daarnaast lopen er op dit moment acties om toegang te krijgen tot de beperkte mondiale voorraad van een bestaande virusremmer, die momenteel nog niet beschikbaar is in de Europese Unie.
Hierbij wordt ook gekeken naar samenwerking binnen de Europese Unie. In het verband van de nieuw opgerichte Europese Autoriteit voor paraatheid en reactie op noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) kunnen lidstaten besluiten om gezamenlijk op te trekken om vaccins en andere zogenaamde «medische tegenmaatregelen» te kopen. Dergelijke samenwerking op EU-niveau kan relatief snel tot stand komen en kan het voordeel bieden dat er grotere hoeveelheden producten kunnen worden ingekocht, mogelijk ook tegen een redelijke prijs, en waarbij de EU als substantiële speler op de markt kan opereren. Dit zal van geval tot geval bekeken kunnen worden. Rondom de apenpokken wordt momenteel onderzocht of en op welke termijn er langs Europese weg vaccins en geneesmiddelen ingekocht kunnen worden.
Welke inspanningen verricht u of gaat u verrichten om bij te dragen aan de bestrijding van het apenpokkenvirus in ontwikkelingslanden en ziet u daartoe nog extra mogelijkheden?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rond het apenpokkenvirus en de berichtgeving en richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) daarover op de voet. Op dit moment zijn nog geen uitbraken gemeld van ontwikkelingslanden waar het apenpokkenvirus niet endemisch is. Het kabinet voert geen ziektespecifiek mondiaal gezondheidsbeleid. Door inzet op het versterken van primaire gezondheidssystemen, community engagement en ongeoormerkte bijdragen aan mondiale gezondheidsfondsen en – organisaties zoals de WHO, Global Financing Facility (GFF) en de Global Fund to end Aids, TB and Malaria draagt het kabinet bij aan de capaciteit van ontwikkelingslanden om ziekten zoals het apenpokkenvirus tegen te gaan en verspreiding te voorkomen.
Fraude met compensatieregeling toeslagenaffaire |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Compensatie toeslagenaffaire: alleen ingreep bij «evident misbruik»» van De Telegraaf?1
Het artikel in De Telegraaf is mij bekend. Alle signalen van fraude en misbruik van de herstelregeling worden serieus bekeken en als fraude aantoonbaar is worden er maatregelen genomen. Ook worden schulden van gedupeerden bij overheidsinstellingen die zijn ontstaan door fraude (in verband met een opgelegde boete of veroordeling), niet kwijtgescholden, en doen we melding bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van misstanden door tussenpersonen.
Benadrukt dient te worden dat in de hersteloperatie het verhaal van de ouder en het vertrouwen in de burger leidend zijn, en worden zorgvuldigheid, snelheid en ruimhartigheid als uitgangspunten gehanteerd.
Is er zicht op de omvang van het oneigenlijke gebruik van het geld? Zo ja, wat is de omvang? Zo nee, wanneer is hier wel zicht op?
Er komen verschillende signalen van misbruik bij de hersteloperatie terecht. In de laatste VGR zijn deze signalen zijn ingedeeld in zes categorieën.2 Eén categorie betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie om een (hogere) vergoeding voor herstel te ontvangen. Op dit moment zijn er nog geen situaties van dergelijk misbruik met de herstelregelingen vastgesteld. Er zijn wel enkele meldingen gedaan die op fraude kunnen wijzen. Op dit moment wordt er een behandelkader en werkproces opgezet om deze meldingen centraal te verzamelen en te onderzoeken. Daarin wordt specifiek gekeken naar de juiste waarborgen bij het onderzoeken ervan3. Indien fraude is vastgesteld, dan worden verdere stappen ondernomen, zoals het ontnemen van de status van gedupeerde of het terugvorderen van reeds ontvangen bedragen.
Een andere categorie signalen gaat over tussenpersonen met verkeerde bedoelingen. Dat is aan de orde als bijvoorbeeld een tussenpersoon tegen hoge vergoeding aanbiedt om ouders te helpen bij een verzoek om compensatie, terwijl duidelijk is dat de ouder daar niet voor in aanmerking komt.
Naar aanleiding van de vragen van de heer Mulder over een Haagse beautysalon4 die tegen betaling als tussenpersoon fungeert bij het doen van een aanvraag, is dit signaal onder de aandacht gebracht bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM is daarbij voorzien van de informatie waarover wij beschikken, en zal een zelfstandige afweging maken over de behandeling daarvan op basis van de Wet Handhaving Consumentenbescherming (WHC).
Een andere categorie signalen gaat over overcompensatie, bijvoorbeeld als een ouder een terugvordering van tweeduizend euro heeft gehad en de forfaitaire vergoeding van dertigduizend euro ontvangt. Deze compensatie volgt uit de gemaakte beleidskeuzes, op basis waarvan alle ouders die gedupeerd zijn recht hebben op minimaal de forfaitaire vergoeding, de schuldenaanpak en brede hulp van gemeenten.
Waarom wordt er weinig actie ondernomen tegen mensen die misbruik maken van de compensatieregeling?
Het proces van aanvragen is zo ingericht dat we fraude voorkomen door stevige controle in een vroeg stadium van de aanvraag. Aanvragen worden altijd onderworpen aan een eerste toets en (eventueel) een integrale beoordeling. Dit zijn nauwgezette, in veel situaties handmatige, controles van individuele aanvragen. Hiermee wordt de naleving voornamelijk aan de voorkant van het proces geborgd om misbruik te voorkomen.
Als er toch sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik, dan worden er stappen ondernomen. Zo kan iemand de status van gedupeerde verliezen en zullen de uitgekeerde bedragen teruggevorderd worden. Ook worden schulden van gedupeerden bij overheidsinstellingen die voortkomen uit fraude (in verband met een opgelegde boete of veroordeling) niet kwijtgescholden, en doen we melding van misstanden door tussenpersonen met verkeerde bedoelingen.
Wat is er aan acties ondernomen sinds de brief van eind januari 2022 van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, waarin zij al haar zorgen uitte over mogelijke fraude met compensatiegeld?2
De in de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen & Douane van 28 januari genoemde zorgen zijn geïnventariseerd en gecategoriseerd en worden verder onderzocht.6 Er is voorts aanvullend beleid vastgesteld ten aanzien van terugvorderingen.
Bent u bereid om geld wat overduidelijk onterecht is uitgekeerd te allen tijde terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat burgers misbruik proberen te maken van de herstelregelingen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand opzettelijk onjuiste informatie verstrekt om een (hogere) vergoeding voor herstel te ontvangen. Terugvordering vindt overigens alleen plaats bij de persoon die misbruik heeft gemaakt van de regeling en bij de regeling waar het misbruik plaatsvond.
Het komt voor dat ouders, die bij de eerste toets als gedupeerd zijn aangemerkt en de forfaitaire vergoeding hebben ontvangen, op basis van de integrale beoordeling toch niet gedupeerd blijken te zijn. Er is dan geen sprake van opzet of misbruik door de ouder, maar van een fout in de beoordeling. In die gevallen wordt de forfaitaire vergoeding niet teruggevorderd, ook omdat tijdens het proces het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat de uitgekeerde bedragen kunnen worden behouden.
De kosten van deelname aan WEF-bijeenkomsten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw beantwoording van Kamervragen over de kosten van deelname van kabinetsleden aan WEF-bijeenkomsten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2806)?
Ja.
Voor de zekerheid, kan uit uw beantwoording worden geconcludeerd dat kabinetsleden in 2018, 2019 en 2020 geen «lidmaatschapscontributie» (d.w.z. «membership fee», «partnership» of «participation fee»1) hebben afgedragen aan het WEF (zoals grote bedrijven in ieder geval wel moeten doen2)? Indien kabinetsleden wel lidmaatschapscontributie hebben moeten betalen aan het WEF, hoeveel bedraagt deze contributie dan?
Dat is juist. Kabinetsleden hebben geen «membership fee», «partnership» of «participation fee» betaald aan het WEF.
Tot slot, in uw beantwoording verwijst u een aantal keer naar (extra) verantwoordelijkheden en afspraken waardoor mevrouw Kaag langer bij WEF bijeenkomsten aanwezig moest zijn, kunt u omschrijven welke bijzondere taken mevrouw Kaag moest vervullen waardoor ze langer aanwezig moest zijn?
Gelet op de taken van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die veel raakvlakken vertonen met de thema’s die gedurende de afgelopen jaren in de jaarvergaderingen van het WEF aan de orde zijn gekomen, zoals de SDG’s, had Minister Kaag als Minister voor BHOS een relatief uitgebreid programma in Davos.
Miljoenen aan meerkosten renovatie Afsluitdijk |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fouten in opdracht Afsluitdijk waren al jaar voor start renovatie bekend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat ambtenaren van Rijkswaterstaat vooraf wisten dat de Afsluitdijkrenovatie mis zou gaan, waardoor het project honderden miljoenen euro’s duurder is geworden? Zo ja, wilt u onderzoeken welke stappen genomen kunnen worden tegen deze ambtenaren van Rijkswaterstaat? Graag een gedetailleerd antwoord.
In maart 2018 is de vernieuwing en versterking van de Afsluitdijk gegund aan bouwconsortium Levvel. In mei 2018 is een technisch risico gesignaleerd waarvan op dat moment nog niet direct duidelijk was hoe groot de impact zou kunnen zijn. Na het verder uitwerken en analyseren van het probleem heeft RWS geconcludeerd dat de ontwerpuitgangspunten moesten worden aangevuld. RWS heeft opdrachtnemer Levvel in februari 2019 formeel gevraagd daar de impact van in beeld te brengen. In april 2019 werd duidelijk dat wezenlijke aanpassingen aan het ontwerp, met impact op de planning en kosten onvermijdelijk waren. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is hierover in mei 2019 geïnformeerd. Vervolgens is de Kamer per brief op de hoogte gebracht van de stand van zaken (Kamerstukken 35 000 A, nr. 122, 6 juni 2019).
Anders dan het bovengenoemde artikel suggereert wordt de mening niet gedeeld dat ambtenaren van RWS vooraf op de hoogte waren dat de renovatie van de Afsluitdijk tegen deze problemen zou aanlopen. Een onderzoek naar betrokken ambtenaren is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de overheid zuinig, bewust en verantwoordelijk moet omgaan met belastinggeld? Zo ja, hoe zou u de renovatie van de Afsluitdijk willen omschrijven?
Uiteraard moet de overheid zuinig, bewust en verantwoordelijk omgaan met belastinggeld. Het project renovatie Afsluitdijk mag hierbij geen uitzondering zijn. Het is voor lopende en toekomstige projecten helaas nooit helemaal uit te sluiten dat fouten gemaakt worden of problemen kunnen optreden waardoor meerkosten ontstaan. Bij complexe projecten zoals de Afsluitdijk geldt dit zeker.
Juist vanwege de zorg over beheersbaarheid van projecten als gevolg van aanhoudende tegenvallers bij de uitvoering van grote projecten liet Rijkswaterstaat in 2019 een analyse doen naar de uitdagingen en verbetermogelijkheden in de Grond-, Weg- en Waterbouwsector. In deze analyse, die door McKinsey is uitgevoerd en naar uw Kamer is gestuurd2, blijkt dat het marktdenken dat in aan het begin van deze eeuw gemeengoed was, ongewenste neveneffecten had. Grote geïntegreerde contracten legden te grote risico’s bij de markt neer, die de markt financieel niet kon dragen.
Inmiddels werkt Rijkswaterstaat aan nieuwe vormen van aanbesteden en contracteren zoals met de twee-fasen aanpak en portfoliocontracten. Hierbij staat de inhoud van het werk en de kennis die daarvoor nodig is weer centraal. Op deze manier streeft Rijkswaterstaat ernaar om de beheersing van projecten verder te verbeteren, waarbij het uitgangspunt was en blijft om verantwoordelijk en bewust om te gaan met belastinggeld.
Nederlandse universiteiten die gevoelige militaire informatie delen met China |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Universiteiten Europa delen gevoelige militaire info met China»?1
Ja
Zijn de feiten die in het artikel worden benoemd voor u een verrassing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt in toenemende mate geconfronteerd met dreigingen van statelijke actoren. Deze ontwikkeling is al langer gaande. Daarbij weten we dat ook kennisinstellingen een doelwit vormen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten signaleren deze ontwikkeling al langer, o.a. in hun jaarverslagen en in het dreigingsbeeld statelijke actoren.2 De toenemende zorgen over statelijke dreigingen zijn voor het kabinet aanleiding geweest om in 2019 een aanpak statelijke dreigingen te ontwikkelen.3 In het verlengde daarvan werd eind 2020 ook een kabinetsbrede aanpak kennisveiligheid gelanceerd.4 Sindsdien wordt langs verschillende sporen gewerkt aan het verhogen van bewustzijn en weerbaarheid binnen de kennissector.
Erkent u dat China zichzelf als doel heeft gesteld om in 2049 het machtigste militaire land ter wereld te zijn?
China heeft zichzelf als doel gesteld om in 2049 een militaire macht van «wereldklasse» te worden. Deze doelstellingen, alsook de daadwerkelijke ontwikkelingen van China’s capaciteiten, worden vaak geïnterpreteerd in de zin dat China voor ogen heeft om op zijn minst de VS in militaire macht te kunnen evenaren.
Bent u het ermee eens dat het volledig tegen het Nederlandse belang ingaat om bij te dragen aan deze doelstelling?
De snelle modernisering van het Chinese leger en de daarmee gepaard gaande assertievere houding van China in de regio baart Nederland, net als vele andere landen, zorgen. Een verdergaande militarisering van de regio, met daarmee gepaard gaande spanningen en risico van escalatie, is niet in het belang van Nederland en de EU. Mede daarom handhaaft de EU al sinds 1989 een wapenembargo tegen China en implementeert Nederland op basis van de EU dual-use verordening een strikt exportcontrolebeleid.
In dat licht moet ook een zorgvuldige afweging gemaakt worden welke samenwerking met Chinese kennisinstellingen en bedrijven wenselijk wordt bevonden en welke (te) veel risico’s met zich meebrengt. Dit laatste kan bijvoorbeeld zijn wanneer de samenwerking plaatsvindt met instellingen of bedrijven waarvan bekend is dat zij gelieerd zijn aan, of vallen onder, eenheden van het Chinese leger of inlichtingendiensten, en/of omdat de samenwerking sensitieve of hoogwaardige technologie betreft waarvan Nederland heeft vastgesteld dat samenwerking de Nederlandse (economische) veiligheidsbelangen zou kunnen schaden.
Het kabinet neemt maatregelen om de kennisveiligheid van instellingen te verhogen. De Nationale Leidraad Kennisveiligheid (2022) geeft handvatten aan kennisinstellingen om deze risico-inschattingen te kunnen maken zodat internationale wetenschappelijke samenwerking veilig kan plaatsvinden. Kennisinstellingen behouden daarmee de vrijheid om samenwerking met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Ook is het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid opgericht, waar kennisinstellingen terecht kunnen met concrete aan kennisveiligheid gerelateerde vragen. In de Kamerbrief die op 31 januari jl. naar uw Kamer is verstuurd, wordt u verder geïnformeerd over de landenneutrale maatregelen en ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid.
Erkent u dat de National University of Defense Technology (NUDT) onder direct gezag staat van de Chinese militaire top en president Xi?
Het is bekend dat de National University of Defense Technology (NUDT) onder direct gezag staat van de Chinese Centrale Militaire Commissie onder voorzitterschap van president Xi Jinping. De NUDT is een van de belangrijkste instellingen voor wetenschappelijk onderzoek van het Chinese leger.
Kunt u bevestigen en/of ontkrachten dat Nederlandse universiteiten kennis over militaire technologie delen met de NUDT? Zo nee, waarom niet?
Een deel van het wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten kan bij toepassing voor zowel civiele als militaire doelen worden ingezet. Ik kan dus niet uitsluiten dat Nederlandse universiteiten militair relevante technologie met de NUDT hebben gedeeld. Vanwege het risico op ongewenste kennisoverdracht door wetenschappelijke samenwerking op «dual use» kennisgebieden heb ik onlangs alle kennisinstellingen verzocht om de Nationale Leidraad Kennisveiligheid te implementeren en een brede risicoanalyse uit te voeren. Hierover rapporteren de instellingen aan hun raden van toezicht en eind dit jaar zal ik met hen gezamenlijk in gesprek gaan over hun bevindingen.
Hoe staat dit in verhouding tot de huidige strategie van Nederland ten aanzien van «global competitor» China?
Nederland zet conform de beleidsnotitie Nederland-China: een nieuwe balans5 in op een geïntegreerd EU-optreden en ziet China, in navolging van de EU, als samenwerkingspartner, concurrent en systeemrivaal. Internationale samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en wetenschap past in die brede relatie.
Het kabinet benadrukt dat daarbij de risico’s op overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden. Met het oog op het borgen van academische vrijheid en institutionele autonomie ligt de verantwoordelijkheid hiervoor primair bij de kennisinstellingen zelf. Proportionaliteit en maatwerk zijn hierbij leidend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er diverse beleidsmaatregelen genomen om kennisinstellingen van richtlijnen en advies te voorzien en de risico’s rond internationale samenwerking te mitigeren.
Kunt u een concreet voorbeeld geven van kennisuitwisseling van militaire aard met China die voor Nederland voordelig is geweest?
Gezien de vooraanstaande positie van Chinese instellingen en wetenschappers is het evident dat er vanuit wetenschappelijk oogpunt gezien voordelen zijn voor Nederlandse onderzoekers. Daarbij passen echter twee kanttekeningen. Reciprociteit moet steeds een belangrijk uitgangspunt zijn: er moet een wederzijdse belang zijn en de uitkomsten en opbrengsten moeten ten goede komen aan beide partijen. Bovendien is een afweging gebaseerd op puur wetenschappelijke gronden ontoereikend, omdat het kan voorkomen dat een ogenschijnlijk academische samenwerking een dubbele agenda heeft. Zoals ook beschreven in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid zijn gepaste zorgvuldigheid en een grondig partneracceptatiebeleid onontbeerlijk.
Hoe wordt er nu op toegezien dat Nederlandse universiteiten geen gevoelige informatie delen met China?
Het delen van gevoelige dual-use goederen en technologie met partners buiten de EU is op basis van de EU dual-use verordening onderhevig aan exportcontrole door de overheid. Deze verordening is ook van toepassing op uitwisseling van wetenschappelijke kennis. In bepaalde gevallen moeten universiteiten dus een vergunning aanvragen. Maar niet al het wetenschappelijk onderzoek op sensitieve kennisgebieden valt binnen de kaders van de dual-use verordening. In dergelijke gevallen is het aan universiteiten zelf om hierover een risicoafweging te maken aan de hand van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid. Zij kunnen hierbij het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid raadplegen. Onlangs heb ik alle kennisinstellingen verzocht om deze leidraad te implementeren en een brede risicoanalyse uit te voeren. Hierover rapporteren de instellingen aan hun raden van toezicht en eind dit jaar zal ik met hen gezamenlijk in gesprek gaan over hun bevindingen.
Acht u het toezicht in de huidige vorm nog steeds toereikend na de berichtgeving van de NOS? Zo ja, waarom? Zo nee, welke concrete stappen gaat u zetten om te voorkomen dat in de toekomst kennis over militaire technologie met China gedeeld wordt?
Zoals ik in het Commissiedebat van 2 juni jongstleden heb aangegeven, versterk en versnel ik de aanpak van kennisveiligheid bij Nederlandse kennisinstellingen. Concreet gaat dit jaar een externe audit van start waarbij wordt nagegaan of bij alle universiteiten en hogescholen de Nationale Leidraad Kennisveiligheid is geïmplementeerd. Ook worden de gemaakte afspraken vastgelegd in het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap. Verder werkt het kabinet aan een toetsingskader om ongewenste overdracht van kennis en technologie te voorkomen. Het gaat hierbij om de toetsing van individuen (derdelanders) die toegang willen tot kennisgebieden waarop de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn, de risicovakgebieden. De voorstellen hiervoor ontvangt uw Kamer eind dit jaar.