De onrechtmatige gang van zaken rondom het vaccineren van kinderen |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage over de onrechtmatige gang van zaken rondom het vaccineren van kinderen?1
Ik heb via YouTube kennis genomen van de door FvD gemaakte montage.
Hoe beoordeelt u de misstanden die in deze reportage aan het licht worden gebracht?
Ik heb GGD GHOR gevraagd om te beoordelen wat FvD laat zien. GGD GHOR laat weten dat er geen beelden vertoond worden van een volledig gesprek tussen GGD-medewerkers en de jongere. Hierdoor wordt de context gemist en is het moeilijk een volledig beeld te krijgen van wat er is besproken. Ik sluit me daarbij aan.
Ik ga er nog steeds vanuit dat de GGD’en zorgvuldig handelen bij het al dan niet vaccineren van jongeren van 12 tot en met 17 jaar. Wat ik een zorgelijke ontwikkeling vind is dat een montage als deze kan bijdragen aan een klimaat waarin GGD-medewerkers worden bedreigd.
Bent u bekend met de interne e-mail van de GGD aan medewerkers, waarin de GGD erkent dat de gedane uitspraken onacceptabel zijn en dat procedures niet goed zijn opgevolgd? Wat is hierop uw reactie?2
In de mail is bedoeld te zeggen dat wat er wordt gesuggereerd in de montage over de werkwijze van de GGD’en, niet in lijn is met de wijze waarop GGD’en, namelijk volgens protocol, handelen. De mail bevestigt dat GGD’en volgens protocol handelen.
De GGD’en hanteren het protocol dat jongeren van 12 tot en met 15 jaar samen met hun ouders of verzorgers beslissen of zij gevaccineerd willen worden. Indien een 12- tot en met 15-jarige alleen op locatie komt, vraagt de host of (één van) de ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) op de hoogte zijn van de vaccinatie en het hier mee eens zijn. De jongere wordt verwezen naar de medische lijn. Hier wordt het gesprek aangegaan of de jongere goed geïnformeerd is. Indien nodig wordt er nadere informatie gegeven als blijkt dat de jongere voldoende is geïnformeerd en de jongere nog steeds wil worden gevaccineerd. De GGD’en verwijzen jongeren naar huis als blijkt dat de jongere twijfelt of om (opnieuw) met hun ouders te overleggen.
Erkent u dat het onacceptabel is dat er onrechtmatig inbreuk op de lichamelijke integriteit van kinderen wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat jongeren van 12–15 jaar samen met hun ouders of verzorgers overleggen of zij zich willen te laten vaccineren. Als een jongere er met hen niet uitkomt en de vaccinatie blijft wensen, kan de jongere een vaccinatie ontvangen. GGD GHOR heeft mij laten weten dat zij werken volgens de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinaties van het RIVM. De vaccinaties worden zowel voor volwassen als voor kinderen met grote zorgvuldigheid gezet. De richtlijn biedt een werkwijze en procedure die gevolgd dient te worden in het vaccinatieproces. De GGD-medewerker of GGD-arts geeft voorlichting en informeert zo nodig mensen die vragen en/of twijfels hebben. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit van het vaccinatieproces en op de naleving van de uitvoeringsrichtlijn. De IGJ bezoekt de GGD-vaccinatielocaties met grote regelmaat. Naar aanleiding van deze bezoeken worden eventuele verbeteringen doorgevoerd. In algemene zin beoordeelt de IGJ de kwaliteit van de werkzaamheden positief. Ik heb dan ook geen enkele indicatie dat er onrechtmatig inbreuk op de lichamelijke integriteit van kinderen wordt gemaakt.
Bent u bereid om schade die is of wordt veroorzaakt door dit beleid ruimhartig te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er schade wordt ondervonden door jongeren die zijn gevaccineerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkwijze van de GGD zo spoedig mogelijk in overeenstemming is met alle wettelijke en procedurele voorschriften?
Ik heb geen signalen dat de werkwijze van de GGD’en niet in overeenstemming is met wettelijke en procedurele voorschriften. De werkwijze van de GGD’en voldoet aan alle eisen en wordt met de allergrootste zorgvuldigheid uitgevoerd. Hierbij volgt de GGD de wettelijke en procedurele voorschriften zoals de Uitvoeringsrichtlijn Covid-19-Vaccinaties van het RIVM. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de werkwijze van de GGD’en en controleren of zij werken volgens de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinaties. Gezien de bevindingen van de IGJ, vertrouw ik erop dat de GGD’en zich aan de werkwijze en protocollen houden.
Bent u bereid om de kindervaccinatiecampagne per direct te stoppen, in ieder geval tot gegarandeerd kan worden dat de werkwijze van de GGD op alle locaties in overeenstemming is met wettelijke en procedurele voorschriften? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op de kortst mogelijke termijn – in ieder geval vóór vrijdag 11 februari – beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Waarom heeft u meegewerkt aan de uitzending van de Hofbar op 2 februari over de afvalwaterinjectie terwijl u zelf de vragen nog moet beantwoorden over deze kwestie en zelf om uitstel gevraagd heeft?
Een medium had een verzoek ingediend om enkele vragen te stellen over de productiewaterinjectie. Om redenen van transparantie richting een breed publiek, proberen bewindspersonen zoveel mogelijk te voldoen aan dit soort verzoeken, dus ook in dit geval. Uw Kamer is per brief1op 27 januari 2022 geïnformeerd dat de Kamervragen uiterlijk 7 februari 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
Waarom heeft u niet onmiddellijk de Kamer geinformeerd, die op dit dossier al wekenlang om opheldering vraagt?
In het interview met dhr. Castricum heb ik slechts herhaald wat mijn voorganger in uw Kamer heeft gezegd bij de behandeling van de motie. Ik informeer uw Kamer heden middels een brief naar aanleiding van de motie-Mulder c.s.
Wie heeft besloten tot stillegging en op welk moment, aangezien u in de uitzending beweerde dat u de afvalwaterinjectie had stilgelegd vanwege een te hoge hoeveelheid tolueen?
Staatstoezicht op de Mijnen, die onafhankelijk handelt vanuit een door mij gegeven mandaat, heeft aan NAM laten weten dat men voor 1 januari 2022 maatregelen moest treffen tegen het te hoge tolueengehalte in het productiewater. NAM heeft eind december 2021 besloten om de waterinjectie stil te leggen om de noodzakelijke aanpassingen in installatie te doen.
Waarom publiceerde u (het ministerie) een «milieuneutrale» wijziging van de vergunning van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor afvalwaterinjecties, waardoor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen in een groep gezet werden, waardoor er effectief veel meer tolueen in het afvalwater mag zitten? Deelt u de mening dat de term «milieuneutraal» volstrekt misleidend was?
Bij het indienen van een vergunningsaanvraag in het digitale loket bepaalt de aanvrager voor welke activiteit de vergunning wordt gevraagd. NAM heeft in dit specifieke geval conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gekozen voor de activiteit «milieuneutraal veranderen». Op grond van de Wabo moet een aanvraag na ontvangst direct gepubliceerd worden. Met het publiceren van de kennisgeving van de ingekomen aanvraag wordt aangegeven welke activiteit is aangevraagd. Met deze kennisgeving wordt geen oordeel gegeven of de aangevraagde activiteit correct is.
Inmiddels is de vergunningsaanvraag door NAM ingetrokken en heeft daardoor geen juridische status. Uw Kamer is hierover per brief2 op 27 januari 2022 geïnformeerd. De aanvraag is ingetrokken en wordt daardoor niet in behandeling genomen.
Hoe gaat u de door Kamerlid Vijlbrief gesteunde motie om de afvalwaterinjectie op te schorten, uitvoeren?
Over de wijze waarop de motie van lid Mulder c.s. wordt uitgevoerd wordt uw Kamer heden via een brief geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van een motie rechtstatelijk is en het niet uitvoeren van een motie bij een bananenmonarchie/bananenrepubliek hoort?
Een aangenomen motie wordt in principe uitgevoerd. Het is aan een bewindspersoon om duidelijk te maken wat de gevolgen van het uitvoeren van een motie kunnen zijn. Als een motie oproept tot het nemen van besluit waarvoor geen rechtsgrond is, dan kunnen de gevolgen groot zijn.
Wilt u een keer samen op werkbezoek bij de afvalwaterinjectie zodat u zelf een beter beeld krijgt en ook omwonenden kunt ontmoeten?
Ik ga graag samen op werkbezoek om een goed beeld van de omgeving te krijgen en omwonenden te spreken.
Wilt u deze vragen een voor een en voor maandag 6 februari beantwoorden, tezamen met de uitstaande Kamervragen in dit dossier, zoals toegezegd?
Ja, ik zal dat proberen. Wat betreft de andere uitstaande ragen is uw Kamer per brief3 op 27 januari 2022 geïnformeerd dat de antwoorden op de vragen uiterlijk 7 februari 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
Het artikel 'Zorgwekkende’ cijfers uit achterstandswijken: ‘Schrok van armoede onder de Syriërs’' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgwekkende» cijfers uit achterstandswijken: «Schrok van armoede onder de Syriërs»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het gegeven dat bij Syrische statushouders de schuld als gevolg van een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor de taallessen een belemmering vormt om deel te nemen aan de maatschappij? Is er op dit moment voldoende coulance in de terugbetaling van DUO-leningen om te voorkomen dat mensen die net of buiten eigen schuld de inburgeringstermijn overschrijden direct diep in de schulden zitten?
Voor asielstatushouders geldt dat de lening die kan worden afgesloten voor het volgen van inburgeringslessen wordt kwijtgescholden als binnen de wettelijke termijn aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. Indien er sprake is van een verwijtbare termijn overschrijding van de inburgeringstermijn dan moet deze lening worden terugbetaald. Hier geldt wel bij dat voor de terugbetaling er een inkomenstoets plaats vindt om te bepalen hoe hoog het maandelijks aflosbedrag is. Daarnaast wordt de restschuld na 10 jaar kwijtgescholden. Wanneer binnen 6 maanden na overschrijding van de termijn alsnog wordt voldaan aan de inburgeringsplicht, kan de lening op verzoek gedeeltelijk worden kwijtgescholden. Dit gebeurt volgens een staffel die op 13-12-2021 is gepubliceerd (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-49155.html).
Hoe verklaart u het lage aantal Syriërs (1 op de 1000, zelfs onder het gemiddelde van Nederland (2 op de 1000)) dat gebruik maakt van schuldsanering terwijl het aantal Syriërs dat werk zoekt (55%) en een laag inkomen heeft (61%) schrikbarend hoog is?
Het is lastig een antwoord te geven op deze vraag, omdat wij hier geen specifieke informatie over hebben. In algemene zin zie ik een mogelijke verklaring. De groep Syriërs weet de weg naar de schuldhulpverlening niet te vinden. Op het moment dat mensen in beeld zijn bij de gemeente voor hulp bij hun inkomen of zorg, dan verwacht ik dat de gemeente het ook signaleert als er problemen zijn op andere leefgebieden. Zoals problemen met schulden. Ik bespreek graag met de VNG of we hier gezamenlijk meer in kunnen en moeten doen. Daarnaast zal het kabinet zich inzetten om vroeg ondersteuning te bieden bij het ontstaan van geldzorgen, zeker bij kwetsbare groepen. We willen schulden voorkomen of snel oplossen. Het streven is om een gezamenlijke uitwerking van de schuldenaanpak in het tweede kwartaal van 2022 gereed te hebben. Het kabinet zal hierbij mede prioriteit geven aan preventie en vroegsignalering. Zoals ik u schreef in de Planningsbrief2 van SZW, streef ik ernaar om voor de zomer een brief over de hoofdlijnen van de invulling van het programma schuldenaanpak aan de Tweede Kamer te versturen.
Kan er aan statushouders ook een saneringskrediet worden aangeboden als er sprake is van een hoge schuld als gevolg van de kosten van inburgering? Zo nee, waarom niet?
Ja aan statushouders kan ook een saneringskrediet worden aangeboden als er sprake is van een hoge schuld die onder meer ontstaan is als gevolg van de kosten van inburgering. Een saneringskrediet is een effectief instrument om schuldenrust te creëren voor mensen met meerdere schuldeisers.
Worden statushouders voldoende bereikt via reguliere vormen van schuldhulpverlening en financiële educatie? Zijn hier cijfers over? Zo nee, bent u bereid dit de komende tijd actief te monitoren?
Wij hebben geen specifieke cijfers over schuldhulpverlening en financiële educatie voor statushouders. Wel heeft SZW bijvoorbeeld de ontwikkeling door het Nibud van een geldplan voor statushouders mede gefinancierd.3 Divosa heeft daarnaast diverse benchmarks waarmee gemeenten over elkaar kunnen leren. Bijvoorbeeld op het gebied van armoede en schulden, en op het gebied van statushouders.4
Zijn er voorbeelden van gemeenten die specifieke ondersteuning bieden aan statushouders gericht op het voorkomen, beheersen en verminderen van schulden (bijvoorbeeld in de eigen taal, via sleutelpersonen, met communicatie gericht op de specifieke doelgroep, met uitleg over het Nederlandse financiële systeem)? Is er voldoende aanbod van dit soort ondersteuning om financieel vaardig te worden? Worden goede voorbeelden gedeeld?
Zeker zijn er goede voorbeelden. Deze wordt door gemeenten onderling gedeeld, bijvoorbeeld via de eerder genoemde benchmark van Divosa. Specifiek voor schuldhulpverlening subsidieert SZW het programma Schouders Eronder (Schouders Eronder is een samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG). In dit programma is ook specifieke aandacht voor statushouders en door het programma is een kennisbank
ontwikkeld waar relevante inzichten worden gedeeld.5 SZW heeft daarnaast het programma Vakkundig aan het werk van ZonMw mede gefinancierd. Diverse projecten richten zich op onderzoek naar effectieve hulp aan statushouders.6
Het bericht ‘Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort»?1
Ja.
Klopt het dat het lerarentekort daadwerkelijk wordt vergroot, doordat scholen weigeren om leraren als zzp’er in te zetten?
Er zijn geen signalen dat het weigeren van zzp’ers zou leiden tot een toename van het lerarentekort. Scholen zijn over het algemeen terughoudend in het inzetten van zzp’ers, onder andere omdat dat de continuïteit van het onderwijs aan kan tasten. Voor de inzet van zzp’ers zijn geen exacte cijfers beschikbaar, maar uit de Trendrapportage 2021 blijkt dat in 2020 de kosten voor de inzet van zzp’ers in een leraarfunctie op scholen in het primair en voortgezet onderwijs naar schatting 0,1% van de totale personeelskosten bedroeg. In het funderend onderwijs is het uitgangspunt dat leraren werkzaam zijn op basis van een vast contract.
Om te zorgen voor voldoende en goed personeel investeert dit kabinet fors in leraren en onderwijs. Zo wordt geïnvesteerd in de salarissen van leraren in het primair onderwijs, in het verlagen van werkdruk en in professionaliseren.
Klopt het dat het handhavingsmoratorium nog in werking is en dat opdrachtgevers zelfstandigen kunnen inzetten zonder het risico te lopen op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst, behoudens een zeer selecte groep van kwaadwillenden?
In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen en met aanpassingen te komen. Als onderdeel van dit pakket arbeidsmarktmaatregelen, wordt in lijn met het Coalitieakkoord, ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving.
Het klopt dat het handhavingsmoratorium nog in werking is. Binnen het handhavingsmoratorium kan gehandhaafd worden bij kwaadwillendheid maar ook wanneer aanwijzingen (te geven vanaf 1 september 2019) niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Aanwijzingen kunnen gegeven worden in gevallen waarin de arbeidsrelatie onjuist is gekwalificeerd, zonder dat bewezen hoeft te worden dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid. Handhaving naar aanleiding van een aanwijzing die niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven.
Klopt het dat de webmodule Wet DBA2 nog niet in gebruik is? Zo ja, wat is de planning voor het in gebruik nemen van deze webmodule?
Zoals in de zevende voortgangsbrief «werken als zelfstandige»3 is aangegeven door het vorige kabinet is de besluitvorming over de webmodule overgelaten aan het huidige kabinet. In het coalitieakkoord is opgenomen dat de verdere ontwikkeling van een webmodule kan bijdragen aan het vooraf verkrijgen van zekerheid voor zzp’ers over de aard van de arbeidsrelatie. Voor de zomer zullen wij u nader informeren over de uitwerking van deze in het coalitieakkoord opgenomen ambitie. Tot die tijd is in ieder geval de pilotomgeving van de webmodule beschikbaar.
Kan de webmodule de risico’s op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst van de huidige Wet DBA afdoende minimaliseren, zodat scholen voldoende zekerheid krijgen bij het inzetten van zzp’ers?
Zoals in het antwoord op vraag 4 al vermeld, heeft het kabinet in het coalitieakkoord de ambitie neergelegd om via verdere doorontwikkeling van de webmodule de onduidelijkheid en onzekerheid rondom het werken met/als zelfstandige(n) verder te reduceren. Aan de uitwerking van dat voornemen wordt de komende tijd gewerkt, voor de zomer zullen we u nader informeren.
De uitkomst bij de huidige pilotversie is een indicatie en geen juridische beslissing. De pilotversie van de webmodule fungeert als een voorlichtingsinstrument. Kortom: de opdrachtgever kan geen zekerheid aan de uitkomst ontlenen. Tegelijkertijd kan de duidelijkheid die de webmodule biedt meer inzicht geven in de (mate van) risico’s die in een concrete casus worden gelopen.
In de pilotversie van de webmodule wordt een van de volgende uitkomsten gegeven:
Wordt een indicatie buiten dienstbetrekking afgegeven, dan geeft dit op dit moment opdrachtgevers duidelijkheid, maar geen zekerheid, of een bepaalde opdracht zich er wel voor leent om buiten dienstbetrekking te worden uitgevoerd (bijvoorbeeld door een zelfstandige). De opdrachtgever kan aan de uitkomst van de pilotversie met deze indicatie op voorhand geen zekerheid ontlenen dat er als er conform de uitkomsten van de webmodule wordt gewerkt geen sprake kan zijn van een dienstbetrekking.
Wordt een indicatie (fictieve) dienstbetrekking afgegeven dan heeft dit ook geen rechtsgevolgen. Tegelijkertijd geldt wel dat de kans dat daadwerkelijk sprake is van een dienstbetrekking reëel is en de opdrachtgever er verstandig aan doet om bij deze uitkomst uit de webmodule te bekijken of de wijze waarop de arbeidsverhouding is vormgegeven, zou moeten worden herzien. Dit kan er ook toe leiden dat hij ervoor kiest de opdrachtnemer/werknemer in dienst te nemen.
Wanneer kan het kabinet zekerheid geven over de wet- en regelgeving waaraan meer flexibele arbeidscontracten moeten voldoen?
Met de planningsbrief Ministerie SZW4 is uw Kamer op de hoogte gebracht van de planning omtrent de in het coalitieakkoord aangekondigde voornemens en prioriteiten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uitwerking op het brede arbeidsmarktbeleid met onder andere de ambities ten aanzien van flex/vast, zzp, van werk(loosheid) naar werk en leven lang ontwikkelen worden in samenhang en in overleg met uitvoering, sociale partners en andere maatschappelijke partners opgepakt. De ambitie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is om voor het zomerreces van 2022 een eerste hoofdlijnenbrief of eventueel verschillende brieven op deelclusters te sturen.
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op de groei van onze economie? Als dat niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren?
In algemene zin geldt dat een goed functionerende rechtsstaat en economische ontwikkeling elkaar positief beïnvloeden. En dat rechtszekerheid, dat wil zeggen de mate waarin wet- en regelgeving kenbaar en duidelijk is voor burgers en bedrijven, gezien wordt als één van de kenmerken van hoe een rechtsstaat functioneert.
Specifiek over de relatie tussen economische groei en onzekerheid over flexibele contracten van zelfstandigen is ons geen onderzoek bekend. Het kabinet zou die relatie kunnen laten onderzoeken. De toegevoegde waarde van dergelijk onderzoek lijkt echter beperkt. De noodzaak van meer zekerheid voor zelfstandigen en opdrachtgevers is immers duidelijk. Niet voor niets spreekt het coalitieakkoord de ambitie uit om helderheid te bieden aan zelfstandigen en tegelijkertijd schijnzelfstandigheid tegen te gaan door betere publiekrechtelijke handhaving. Middelen en menskracht zetten wij, ook als het gaat om onderzoek, bij voorkeur in om kennis op te doen die nodig is om die ambities te realiseren.
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op het tekort aan arbeidskrachten in diverse sectoren, zoals de zorg en het onderwijs? Als dit niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren?
Over de relatie tussen genoemde onzekerheid en vraag en aanbod van arbeidskrachten in sectoren is ons geen onderzoek bekend. Ook hier geldt dat het kabinet de relatie zou kunnen laten onderzoeken. Wij zijn echter niet voornemens om dat te doen. Overwegingen daarbij zijn vergelijkbaar met hetgeen in het vorige antwoord is geschetst. De noodzaak om tekorten aan arbeidskrachten in sectoren als zorg en onderwijs op te vangen wordt breed onderkend. Het kabinet neemt ook maatregelen die helpen om tekorten in vitale sectoren op te vangen. Ook in de zorg en het onderwijs. Nader onderzoek zal hierbij ongetwijfeld nuttig en nodig zijn. Voorkeur van het kabinet is om dergelijk onderzoek te richten op het in kaart brengen van oplossingen, niet op het verder uitdiepen van het probleem. Werkgevers kunnen ook iets doen om mensen aan zich te binden op een krappe arbeidsmarkt. Zij kunnen bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden bieden.
Lopen de scholen die wel zzp’ers inzetten het risico tegen naheffingen en boetes aan te lopen, terwijl er geen sprake is van kwaadwillendheid? Delen de bewindspersonen de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat het kabinet zich derhalve moet inspannen om dit te voorkomen?
Het is onwenselijk als scholen onverwachts tegen het risico op naheffingen en boetes aanlopen zolang er geen besluit is genomen over het handhavingsmoratorium.
Scholen die zzp’ers inzetten en daarbij de arbeidsrelatie onjuist kwalificeren kunnen bij een controle wel een aanwijzing krijgen waarna de opdrachtgever de arbeidsrelatie anders moet vormgeven of als dienstbetrekking moet verwerken in de aangifte. Wanneer een aanwijzing niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven worden gehandhaafd. Het kabinet spant zich in om de ambities voor de arbeidsmarkt van de toekomst uit het coalitieakkoord uit te werken. Zoals in het antwoord op vraag 3 al is vermeld wordt hierbij ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving. Scholen die zzp’ers inzetten en zich daarbij houden aan de wet- en regelgeving lopen nooit risico op naheffingen en boetes.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: 'Dit slaat de plank volledig mis'. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: «Dit slaat de plank volledig mis»»?1
Ja.
Hoe kijkt u er tegen aan dat slechts 30 procent van de 1200 aangeboden opleidingen die gesubsidieerd worden door «NL Leert Door» zich richt op zogenaamde «kansrijke beroepen», beroepen met goede baankansen?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De aangeboden scholing is dan ook bewust breed gehouden en is zeker niet alleen bedoeld voor omscholing maar ook voor bijscholing. Lang niet iedereen hoeft over te stappen naar een heel ander beroep. De scholing in NL Leert Door is daarom ook gericht op het bijblijven in je vak en op het versterken van basis- en beroepsvaardigheden. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. Verder is door EZK als onderdeel van het sociaal pakket een omscholingsregeling gemaakt voor werkgevers die nieuwe werknemers in de techniek of ICT willen omscholen. Deze regeling staat dit jaar nog open.
Kunt u aangegeven hoe u ervoor gaat zorgen dat het percentage van 30% verhoogd wordt en dat met de subsidie van «NL Leert Door» coachingstrajecten, trainingen en opleidingen worden gefaciliteerd die leiden tot om- en bijscholing gericht op sectoren en banen waar nu grote krapte is?
De regelingen van NL Leert Door zijn gemaakt in crisistijd en bewust voor een brede doelgroep ter beschikking gesteld. Het karakter van de aangeboden scholing is eveneens breed gehouden, omdat in die tijd onduidelijk was hoe de arbeidsmarkt er op de langere termijn zou uitzien. Bovendien is lang niet voor iedereen omscholing aan de orde. Voor veel werkenden is het ook van belang om vaardigheden te blijven ontwikkelen binnen het vak dat ze beoefenen.
In die crisistijd was snelheid van belang en vooral ook eenvoud van de regelingen om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken. Het richten van de regelingen op doelgroepen en/of op specifiek aanbod betekent een enorme extra belasting van de uitvoeringsorganisatie. Aangezien deze regelingen einde 2022 aflopen of – in geval van ontwikkeladvies – al afgelopen zijn en de uitvoeringsorganisatie nog steeds fors belast is, ligt een dergelijke aanpassing niet voor de hand.
Ziet u mogelijkheden om de beroepenlijst die is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan te passen naar de beroepen die daadwerkelijk tot de kansrijke beroepen horen?
UWV brengt reeds in beeld wat kansrijke beroepen zijn. De lijst van UWV is gebaseerd op cijfers over de afgelopen periode. Het Overzicht Kansrijke beroepen stamt van 20 december 2021.
Wat is de reden dat ruim de helft van het gesubsidieerde aanbod niet toegankelijk is voor mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager toegang krijgen en gestimuleerd worden om gebruik te maken van de «NL Leert Door» regeling?
In de communicatie over NL Leert Door is expliciet aandacht besteed aan het bereik van de regelingen bij praktisch geschoolden. Ook zijn stakeholders hierbij betrokken die nauw in contact staan met deze groepen. Behalve NL Leert Door komt er binnenkort het STAP-budget en flankerend daaraan het STAP-ontwikkeladvies. Dat ontwikkeladvies is alleen voor praktisch geschoolden (maximaal mbo-2 niveau). Zij kunnen bovendien hulp krijgen bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Een brede aanpak is nodig, met inzet van werkgevers, sectoren, sociale partners, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in regio’s. Het kabinet bouwt daarom voort op de Routekaart voor leren en ontwikkelen3 met naast STAP een breder palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en, onder meer via de SLIM-regeling, te investeren in een stimulerende leercultuur op het werk. Verder is in het coalitieakkoord de publieke financiering van scholing en ontwikkeling uitgebreid, via het principe van leerrechten. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Bent u voornemens de regeling(en) aan te passen zodat deze regelingen minder willekeurig en breed worden weggezet via wie het eerst komt, het eerst maalt, maar de scholingsmiddelen veel meer gericht worden toegekend aan doelgroepen zoals mbo niveau 3 en anders praktisch geschoolden en gericht naar sectoren en banen waar grote krapte is?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoekt u waar het geld nodig is en kijkt u wat de kwaliteit van opleiders is? Zo ja, hoe vindt dit plaats?
In de regeling NL Leert door met inzet van scholing worden eisen gesteld aan opleiders en aan het aanbod dat zij beschikbaar willen stellen. Zo moeten opleiders voldoen aan kwaliteitseisen en moet het aanbod arbeidsmarktrelevant zijn. Opleiders moeten bijvoorbeeld in het bezit zijn van een kwaliteitskeurmerk.
Bent u bereid om nog eens kritisch naar de «NL Leert Door»-regeling te kijken en deze waar nodig aan te passen zodat de subsidie gaat naar de werknemers waarvoor de subsidie met name bedoeld is?
De regelingen voor scholing en ontwikkeladvies zijn in de crisisperiode bewust gemaakt voor een brede doelgroep van zowel werkenden (inclusief zelfstandigen) als niet werkenden. De evaluatie van de regelingen zal laten zien hoe het bereik is geweest en hoe het aanbod benut is geweest. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Het tegengaan criminele activiteiten via de verzending van postpakketten |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Douane onderschepte dit jaar dubbel zoveel drugs»?1
Ja.
Kent u nog meer signalen of gegevens waaruit opgemaakt kan worden dat de handel van drugs of andere illegale goederen via de post gegroeid is? Zo ja, wat zijn die? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten verrichten?
Uit de constatering dat Douane dubbel zoveel drugs onderschept trek ik niet zonder meer de conclusie dat de handel van drugs of andere illegale goederen via de post gegroeid is. De Douane heeft in 2021 ten aanzien van het toezicht op post haar capaciteit vergroot en haar controles geïntensiveerd. Dit ligt in lijn met de opdracht die mijn ministerie hiertoe heeft gegeven. Deze intensivering heeft geleid tot de forse inbeslagname van bijna 20.000 briefpostzendingen met vooral synthetische drugs. Er zijn geen gegevens beschikbaar waaruit kan worden opgemaakt dat de handel in drugs of andere illegale goederen via de post is gegroeid. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Welke resultaten heeft het Postinterventieteam van de Landelijke Eenheid van de politie het afgelopen jaar geboekt? Wat is de aard en omvang van de aangetroffen goederen? Is daar sprake van een toename?
Bij het Post Interventieteam zijn in 2021 34 opsporingsonderzoeken gestart op basis van 178 in beslag genomen pakketten/enveloppen. Deze onderzoeken zijn opgestart na inbeslagname van de pakketten met verdovende middelen door de Douane en pakketten die zijn overgedragen door private partners. Dit betreft enkel de pakketten waarvoor een directe opsporingsindicatie bestond. In het oog sprong een onderzoek waarbij 11 aanhoudingen zijn gedaan. Gedurende dat onderzoek zijn diverse pakketten in beslag genomen waarin grote hoeveelheden XTC, MDMA en ketamine zijn aangetroffen. Daarnaast zijn door het Post Interventieteam diverse andere opsporingsonderzoeken uitgevoerd waarbij in totaal nog eens 23 aanhoudingen zijn verricht en diverse verdovende middelen en veel cryptocurrency in beslag zijn genomen.
Wat zijn de resultaten van het project Sensing waarbij de politie en PostNL met andere partners inzetten op betere en efficiëntere controles van postpakketten?
In het fieldlab met politie, douane en PostNL worden belangrijke resultaten geboekt. Er zijn algoritmes ontwikkeld die worden geïmplementeerd in de controle apparatuur. Te zijner tijd wordt uw Kamer daarover natuurlijk geïnformeerd.
Welk deel van de postpakketten die vanuit Nederland naar het buitenland wordt gestuurd dan wel vanuit het buitenland naar Nederland komt, wordt daadwerkelijk gescreend op illegale inhoud?
Douane kan nu geen schatting geven van het deel postpakketten dat daadwerkelijk wordt gescreend op illegale inhoud. De douane controleert risicogericht, steekproefsgewijs in de stroom postpakketten en brieven. Dat gebeurt op diverse plekken in de logistieke stroom, bij de postale bedrijven cq. de koeriersdiensten als ook op Schiphol. Indien er een indicatie is, wordt overgegaan tot een fysieke controle. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel pakketten of poststukken op deze wijzen gecontroleerd worden, dit wordt niet geregistreerd. Ik acht het samen met betrokken partners van belang dat dit globale zicht er komt. Bij toekomstige interventies in de poststroom (zie beantwoording bij vraag 7 over het Multidisciplinair Post Team) zal een schatting gemaakt worden van de ratio van in de controle begrepen poststukken.
Wat zijn de resultaten van het onderzoek binnen het publiek-private samenwerkingsverband Intell naar hoe ondermijnende criminaliteit bestreden kan worden en hoe in de breedte misbruik wordt gemaakt van de logistieke sector?2
Het onderzoek Intell heeft laten zien, dat er een noodzaak is om de kennis die er binnen de verschillende publieke en private partijen is te delen. Indien dat goed georganiseerd is, levert dat veel winst op. Pas nadat duidelijk is hoe een fenomeen in elkaar zit heeft interveniëren echt zin. Dan kan gekeken worden naar mogelijkheden voor een aanpak vanuit de verschillende partijen. Een aanpak kan in theorie variëren van beter inzicht in en awareness van de problematiek, het opwerpen van barrières om criminaliteit tegen te gaan, tot opsporing en vervolging.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde woordvoerder van het Openbaar Ministerie dat er meer capaciteit nodig is voor het onderzoek naar postpakketten via de post en de mening van de woordvoerder van de Douane dat er nu nog maar het topje van de ijsberg van de totale hoeveelheid drugs die via pakketten wordt verstuurd wordt onderschept? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer capaciteit komt en er meer pakketten met illegale inhoud worden onderschept? Welke concrete doelen staan u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de geschetste cijfers van inbeslagnames van drugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland zorgelijk. De Douane, het Landelijk Parket en het Post Interventieteam (PIT) van de politie werken in deze aanpak al intensief samen. Mijn ministerie verkent momenteel met de politie, Douane en het Openbaar Ministerie de invulling van het oprichten van een Multidisciplinair Post Team (MPT), waarbij de FIOD heeft aangegeven waar nodig een bijdrage te willen leveren. Het betreft een projectmatig construct waarin het PIT onderzoek kan doen naar de aard, ernst en omvang van postzendingen met verdovende middelen binnen Europa. Tevens kan onderzoek gedaan worden naar hoe de aanpak van deze problematiek, indachtig de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken partners (partners MPT én private partners in de postsector) in de toekomst het beste vormgegeven kan worden. Op deze wijze kan vanuit de betrokken diensten gezamenlijk een zo effectief mogelijke aanpak op de verzending van verdovende middelen via de post worden ingezet. Door het multidisciplinaire karakter en de samenwerking in de controle en de opsporing van de politie en Douane kan de pakkans worden vergroot. De specifieke invulling wordt momenteel in overleg met betrokken partners vormgegeven. De Douane blijft daarnaast volop inzetten op het onderscheppen van postzendingen met verdovende middelen en zet tevens in op slimmer en gerichter controleren (bijvoorbeeld door innovatie op het gebied van scannen). Bovendien is het verrijken van de internationale informatiepositie van belang. Vanuit de douane wordt er momenteel ingezet op een intensivering op de samenwerking met risicolanden; de Douane wisselt informatie uit met onder andere de VS en Australië. Daarnaast zal de Douane dit jaar een liaison plaatsen bij het national targeting centre in de VS om de informatiepositie te versterken.
Bent u nog steeds van mening dat het onwenselijk is als verzenders van pakketjes verplicht worden zich te legitimeren? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u die verplichting dan invoeren?3
Ik acht de kans dat het verzenden van drugspakketten vanwege een legitimatieplicht wordt bemoeilijkt gering. Criminelen kunnen een legitimatieplicht op verschillende manieren omzeilen en daarom acht ik deze barrière niet doeltreffend. Criminelen kunnen gebruik maken van katvangers (Iemand die een pakket verstuurd namens een ander zodat diens identiteit onbekend blijft) en gestolen of valse identiteitsbewijzen, of misbruik maken van adresgegevens van particulieren of ondernemers. Of gebruik gaan maken van enveloppen die gewoon via de brievenbus worden verzonden. Bovendien acht ik een legitimatieplicht gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy van de klanten en de verzwaring van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven niet proportioneel om deze drugscriminaliteit tegen te gaan.
Het belang van het opheffen van de anonimiteit van de malafide verzender onderken ik natuurlijk wel. Met de partners worden de mogelijkheden daartoe onderzocht.
Berichten dat het kabinet het midden in de stikstofcrisis makkelijker maakt om in een aantal gebieden makkelijker stikstof uit te stoten. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vrijhavens voor stikstofuitstoot? Die bestaan niet, zegt de Minister» en «Afstandsgrens stikstofdepositie»? Zo ja, hoe beoordeelt u de kritiek uit deze artikelen?1 2
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik ga in de beantwoording op deze Kamervragen nader in op argumenten uit deze artikelen.
Erkent u dat uw antwoord op eerdere Kamervragen enkel kan worden gelezen als een bevestiging dat voor het onderdeel stikstof in die gevallen inderdaad geen vergunningplicht geldt, en dat enkel voor andere aspecten van het project een vergunningplicht is en dat dit niks wijzigt aan het onderdeel stikstof?3
Er zijn op dit moment vier gebieden in Nederland waar binnen 25 kilometer afstand geen (naderend) overbelaste stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden liggen. Als er geen stikstofaspecten zijn, kan een natuurvergunning alsnog aan de orde zijn vanwege andere aspecten zoals bijvoorbeeld verstoring. Ook gelden andere eisen: een activiteit moet bijvoorbeeld planologisch passen en voldoen aan de van toepassing zijnde milieueisen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «Het kabinet onderzoekt tevens de mogelijkheid om in de individuele vergunningverlening een bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie»? Wat betekent dit concreet?
De juridische mogelijkheden worden in beeld gebracht om aan initiatiefnemers een bijdrage te vragen als passende maatregel en de beleidsmatige wenselijkheid wordt getoetst. Gedacht kan worden aan onder meer extra emissiereducerende technieken om bestaande of nieuwe stikstofemissies van activiteiten verder te beperken, een financiële bijdrage voor het treffen van bron- of natuurmaatregelen en/of het beperken van ongewenste ingebruikname van latente ruimte in vergunningen.
Erkent u dat de afkapgrens vooral gericht is op het gemakkelijker maken van vergunningverlening voor infrastructurele projecten? Zo ja, bent u van mening dat de afstandsgrens voorbijgaat aan de bewijslast zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming?
Nee. De maximale rekenafstand is niet gericht op het gemakkelijker maken van vergunningverlening van infrastructurele projecten. Het is de uitkomst van een traject waarin tegemoet is gekomen aan de bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (commissie Hordijk).
Klopt het dat bij het hanteren van de afkapgrens vaak meer dan 75% van de stikstof die wordt uitgestoten buiten beeld blijft? Zo nee, van welk percentage is dan sprake?
Nee dit klopt niet. De maximale rekenafstand geldt niet voor emissies. Initiatiefnemers moeten alle stikstofemissie die toerekenbaar is aan het te beoordelen project, meenemen in berekening van de depositiebijdrage.
De maximale rekenafstand van 25 km geldt alleen voor depositieberekeningen van projecten in het kader van de toestemmingverlening. Voor de berekening van de totale stikstofdepositie geldt de maximale rekenafstand niet. De maximale rekenafstand heeft daarom geen invloed op de bepaling van de totale depositie. Een maximale rekenafstand is daarmee dus nadrukkelijk niet aan de orde bij de berekening van de (ontwikkeling in) totale landelijke deposities, bijvoorbeeld in het kader van de monitoring van de stikstofaanpak.
Het is niet zo dat alle emissies van Nederlandse bronnen, die buiten de 25 km van die emissiebronnen neerslaat, in Nederland terecht komt. Gemiddeld slaat ongeveer twee derde van de totale stikstofemissies (NH3 en NOx) van Nederlandse bronnen buiten Nederland neer (Bron: RIVM-briefrapport 2021–0200). Voor de ammoniakemissies (NH3) geldt dat ongeveer 47% van de Nederlandse ammoniakemissies buiten Nederland neerslaat. Voor stikstofoxiden (NOx) is dit ongeveer 88%.
Voor het deel dat neerslaat in Nederland geldt dat gemiddeld 50% van de stikstofemissie van een bron binnen 25 kilometer deponeert en 50% daarbuiten. Deze fracties geven een gemiddelde inschatting voor een groot aantal bronnen. Met de brief van 9 juli 2021 en de daarbij behorende bijlagen is uw kamer hierover uitgebreid geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 158). De hoogste depositie per hectare treedt op nabij de bron. Voor relatief lage bronnen zoals wegverkeer en stallen geldt bijvoorbeeld dat een groter deel binnen 25 kilometer neerslaat dan voor hogere (industriële) bronnen. De hoeveelheid depositie buiten de 25 kilometer van een bron is veelal lager dan 0,005 mol per hectare per jaar. Dit is de rekenkundige ondergrens bij depositieberekeningen in kader van de toestemmingverlening. Voor een individuele bron geldt dat het percentage van de emissies NOx en NH3 dat zich verder verspreidt dan 25 km onder meer afhankelijk is van de locatie, de stof en de emissiekarakteristieken zoals schoorsteenhoogte en warmte-inhoud.
Kunt u toelichten wat de precieze gevolgen zijn van de implementatie van de afkapgrens van 25 kilometer voor de stikstofdeken die zich uitstrekt over Nederland?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven en om misverstanden te voorkomen: bij het berekenen van de totale stikstofdeposities van alle bronnen (achtergronddepositie) speelt de maximale rekenafstand geen rol.
De depositiebijdrage van alle activiteiten wordt meegenomen in het bepalen van de totale stikstofdepositie in Nederland, de «stikstofdeken». Nieuwe activiteiten en wijzigingen in bestaande activiteiten kunnen depositie veroorzaken buiten de maximale rekenafstand van 25 km. Hoe groot de depositiebijdrage van toekomstige nieuwe projecten zal zijn als onderdeel van de totale «stikstofdeken», is niet precies te zeggen. Naar schatting van RIVM bedraagt deze bijdrage hooguit enkele molen/ha/jaar en mogelijk zelfs minder.
Bij het vaststellen van de totale deposities op basis waarvan het huidige pakket aan maatregelen van de structurele aanpak stikstof is bepaald, is rekening gehouden met de depositie van nog te vergunnen activiteiten: de bijdrages van toekomstige activiteiten (projecten) zijn verdisconteerd in de emissieramingen van het PBL die gebruikt zijn voor berekening van de totale deposities.
Bij de bepaling van de landelijke deposities in het kader van de stikstofaanpak is uitgegaan van emissieramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het PBL heeft in de emissieramingen de meest plausibel geachte ontwikkeling van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen opgenomen, gegeven de veronderstelde economische groei, de prijzen en het meegenomen beleid. In de ramingen zijn ook de verwachte economische en maatschappelijke activiteiten meegenomen, inclusief activiteiten (projecten) waarover nog een toestemmingsbesluit moet worden genomen. In de ramingen is geen rekening gehouden met een afname van de totale emissies als gevolg van projectspecifieke emissie-reducerende mitigerende maatregelen.
Omdat de som van de bijdragen van projecten buiten 25 km onderdeel is van de totale achtergronddepositie, heeft de maximale rekenafstand van 25 kilometer geen consequenties voor de totale depositie op basis waarvan het pakket aan bron- en natuurmaatregelen wordt ingericht.
Heeft inmiddels al definitieve besluitvorming plaatsgevonden omtrent het pakket te nemen mitigerende maatregelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het aanvullende pakket bronmaatregelen is niet bedoeld om mogelijke effecten van stikstofneerslag buiten 25 km te mitigeren, maar vormt een versterking van het pakket aan passende maatregelen die rijk en provincies nemen als extra waarborg om te voorkomen dat het totaal aan (achtergrond)deposities, inclusief de projectbijdragen buiten de maximale rekenafstand, leidt tot verslechtering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
De verdere besluitvorming over de verdeling van de gereserveerde middelen vindt plaats in aanloop naar de Voorjaarsnota. Een ophoging van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en/of Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, een ophoging van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen en subsidie voor verduurzaming van binnenvaartschepen zijn maatregelen die in beeld zijn voor het aanvullende pakket.
Worden de mitigerende maatregelen genomen op dezelfde locatie als nieuwe projecten, zodat de negatieve effecten op de specifieke natuurgebieden dichtbij die projecten ook daadwerkelijk worden gemitigeerd?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, is het aanvullend pakket niet bedoeld om mogelijke effecten van stikstofdepositie buiten de maximale rekenafstand van 25 km te mitigeren. De maximale rekenafstand van 25 kilometer voor projectspecifieke berekeningen betekent dat de depositiebijdragen van een nieuwe activiteit of vanuit aanpassing van een bestaande activiteit binnen 25 kilometer worden betrokken in de toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming (voortoets en passende beoordeling). Dit betreft niet alleen de natuurgebieden binnen 25 km van het project zelf, maar bijvoorbeeld ook alle natuurgebieden binnen 25 km van de (vaar)wegen waar projecten tot verkeersaantrekkende werking leiden. Een initiatiefnemer zal veelal mitigerende maatregelen moeten treffen voor de depositie die zijn project veroorzaakt op Natura 2000-gebieden binnen die 25 kilometer. Dit is het geval als sprake is van een berekende depositiebijdrage op (bijna) overbelaste stikstofgevoelige habitats waarvan niet kan worden uitgesloten dat die bijdrage een significant negatief ecologisch effect heeft. Mogelijke significant negatieve effecten op alle stikstofgevoelige habitats binnen de maximale rekenafstand worden daarmee voorkomen. Dus ook die in de specifieke Natura 2000-gebieden dichtbij de projecten. Voor deze projectspecifieke mitigerende maatregelen geldt ook de maximale rekenafstand van 25 km. Dat betekent dat de depositiereductie van mitigerende bronmaatregelen in de toestemmingsverlening betrokken wordt tot een afstand van maximaal 25 km van de emissiebron(nen) van die maatregelen. De positieve effecten van mitigerende maatregelen moeten optreden op dezelfde plek als die waar de mogelijk significant negatieve effecten van het project zich zouden kunnen voordoen. Projectspecifieke mitigerende maatregelen zullen dan ook moeten worden getroffen relatief dicht bij de natuurgebieden waar significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, om voldoende effect te hebben. Bij projecten met relatief grote stikstofuitstoot zullen in beginsel meer mitigerende maatregelen vereist zijn dan bij projecten met relatief kleine stikstofuitstoot.
De bronmaatregelen die de overheid treft als passende maatregelen en instandhoudingsmaatregelen zien op het verkleinen van de totale stikstofdeken, het borgen van behoud van de natuur en het op termijn bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in Natura 2000-gebieden. Deze zijn niet gekoppeld aan specifieke projecten. Dit geldt ook voor het aanvullende pakket passende maatregelen.
Bent u van mening dat u met het invoeren van de afstandsgrens voordat bijbehorende mitigerende maatregelen zijn getroffen, een voorschot neemt op verwachte positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Met het invoeren van de maximale rekenafstand wordt geen voorschot genomen op de verwachte positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden. Het aanvullende pakket bronmaatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 is ook niet bedoeld om mogelijke effecten van projecten te mitigeren. Dit pakket vormt een versterking van het pakket aan passende maatregelen die rijk en provincies nemen in het kader van de structurele aanpak stikstof waarmee onder meer invulling wordt gegeven aan de generieke verantwoordelijkheid tot het treffen van passende maatregelen ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn). In de berekeningen van de benodigde depositiereductie die ten grondslag ligt aan de structurele aanpak zijn de deposities op grotere afstand dan 25 kilometer van de bron – ook van nieuwe initiatieven – meegenomen. Het aanvullend pakket dient als extra waarborg om te voorkomen dat het totaal aan (achtergrond)deposities, inclusief de projectbijdragen buiten de maximale rekenafstand, leidt tot verslechtering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden,zoals dat is vereist op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Daarmee geeft het kabinet invulling aan de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De maximale rekenafstand van 25 kilometer voor projectspecifieke berekeningen in het kader van de toestemmingverlening betekent dat de depositiebijdragen van een nieuwe activiteit of aanpassing van een bestaande activiteit binnen 25 kilometer worden betrokken in de toestemmingverlening van de Wet natuurbescherming (voortoets en passende beoordeling).
Met de maximale rekenafstand van 25 kilometer voor alle bronnen is vanuit technisch modelmatige overwegingen een balans gevonden tussen de volledigheid en de precisie van de berekende stikstofdepositie die wordt betrokken in een passende beoordeling.
Klopt het dat zonder het nemen van mitigerende maatregelen, niet voldaan wordt aan artikel 6.2 van de Vogel- en Habitatrichtlijn (het verslechteringsverbod)?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat de implementatie van de afkapgrens ten goede komt aan het herstel en de bescherming van de natuur?
De maximale rekenafstand heeft niet als doel het herstel en de bescherming van de natuur te verbeteren. Daarvoor worden onder andere bron- en natuurmaatregelen in het kader van de structurele aanpak stikstof uitgevoerd.
Hoeveel projecten verwacht u dat op basis van deze afkapgrens zullen worden vergund?
Het valt niet te zeggen hoeveel projecten vergund zullen worden. De staat van de natuur is bepalend voor de mate waarin nieuwe activiteiten ontplooid kunnen worden. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat er op dit moment beperkte mogelijkheden zijn voor toestemmingverlening. De maximale rekenafstand van 25 kilometer verandert dit beeld niet.
Kunt u bevestigen dat er een enorm groot rekenverschil bestaat in het geval van de 25 kilometer afkapgrens bij enerzijds een kleine bron ammoniakemissies nabij een groot Natura 2000-gebied zoals de Veluwe en anderzijds een zeer grote bron NOx op grote afstand van een Natura 2000-gebied?
Bij toestemmingverlening gaat het om emissies en deposities van nieuwe projecten, of om wijzigingen in emissies en deposities van bestaande projecten. Zoals u o.a. ook kunt lezen in de antwoorden op uw vragen van 29 oktober 2021, is de depositie per hectare per jaar het hoogst nabij de bron (Aanhangsel Handelingen II, 2020/2021, nr. 1250). Dit geldt zowel voor ammoniakemissies als voor NOx. Naarmate de afstand tot bron toeneemt, neemt ook de hoogte van de depositie per hectare per jaar af. De emissie waaiert uit. Emissies uit een hoge bron verdunnen sneller dan emissies uit een lage bron. Ammoniakemissies deponeren sneller dan NOx-emissies bij gelijke bronkenmerken. Ongeveer 53% van de Nederlandse ammoniakemissies slaat binnen Nederland neer. Voor stikstofoxiden (NOx) is dit ongeveer 12%.
Van de totale ammoniakemissie uit een relatief lage bron, deponeert een groter deel binnen 25km dan van de totale NOx-emissies uit een relatief hoge bron. Omgekeerd geldt hetzelfde: van de totale NOx-emissie uit een relatief lage bron, deponeert een groter deel binnen 25km dan van de totale NH3-emissies uit een relatief hoge bron.
Kunt u daarmee dus bevestigen dat het percentage deposities dat binnen de 25 kilometer neerslaat tussen beide scenario’s enorm groot zal zijn? Zo ja, waarom beoordeelt u de afkapgrens als verdedigbaar?
Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
De maximale rekenafstand van 25 km is verdedigbaar omdat om technisch modelmatige redenen een berekende projectbijdrage voorbij deze rekenafstand niet meer redelijkerwijs toerekenbaar is aan dat project.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om deze afkapgrens toe te passen bij alle nieuwe projecten, om vervolgens het gevaar te lopen dat deze afkapgrens geen stand houdt bij de rechter?
Op basis van de resultaten van de onderzoeken van RIVM en TNO naar de modeleigenschappen van AERIUS heeft het vorige kabinet aanleiding gezien om tot een onderbouwde keuze te komen voor een maximale rekenafstand van 25 kilometer in het kader van toestemmingsverlening. Hierbij is rekening gehouden met de op basis van de meest recente jurisprudentie geldende cumulatieve randvoorwaarden voor het vaststellen van een afbakening voor stikstofdepositie van verschillende emissiebronnen:
Het kabinet heeft dan ook vertrouwen in de onderbouwing van de maximale rekenafstand. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover een oordeel te geven.
Het artikel ‘Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed’ van 25 januari jl |
|
Hatte van der Woude (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed»?1
Ja.
Is er sprake van een verband tussen het tekort aan woningen en de toename van internationale studenten, daar in het artikel staat dat er een toenemende vraag is naar studentenwoningen en dat de internationale studentenpopulatie tussen 2017 en 2021 met meer dan 110.000 studenten is toegenomen?
Er zijn momenteel grote uitdagingen op de woningmarkt in Nederland, studentenhuisvesting vormt daarop geen uitzondering. Hoewel er sprake is van een verband tussen het tekort aan studentenwoningen en de toename van internationale studenten, kent het tekort aan studentenhuisvesting meerdere oorzaken. Niet alleen is het aantal internationale studenten gegroeid, ook is er een toename van de instroom van het aantal Nederlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Zo is er bijvoorbeeld al enige tijd sprake van een hogere doorstroom naar hogere onderwijssoorten: van mbo naar hbo, bachelor naar master. Daarnaast kunnen tekorten in andere segmenten van de woningmarkt de doorstroming van afgestudeerden belemmeren. Zo is het mogelijk dat een student wenst te vertrekken na afronding van zijn studie, maar geen nieuwe woonruimte kan vinden. Hierdoor blijft de gediplomeerde student zitten in een woonruimte die anders over zou gaan naar een student.
Is bij u bekend welke studenten moeite hebben om aan een woning te komen? Zijn er bepaalde eisen die deze studenten hebben waar het woningaanbod voor studenten niet aan voldoet?
In de landelijke monitor studentenhuisvesting die ik samen met Kences jaarlijks laat uitvoeren wordt gekeken naar verhuisgeneigdheid en woonwensen van studenten.3 Dit geeft een beeld van de eisen en wensen die studenten hebben voor hun huisvesting.
In het onderzoek is gekeken in hoeverre het studenten lukt om te verhuizen. Van de studenten die in 2020 een uitwonende verhuiswens binnen een jaar hadden, is 60 procent een jaar later verhuisd, 40 procent is niet verhuisd. Van de studenten die niet zijn verhuisd geeft 37 procent de coronapandemie als reden, bij 32 procent was dat het ontbreken van (geschikte) woonruimte en voor 23 procent geldt dat zij geen actie hebben ondernomen om te verhuizen of om verschillende redenen niet meer op zoek zijn naar een woonruimte. In het onderzoek is niet uitgesplitst om welke studenten dit gaat.
In het onderzoek is ook gekeken naar woonwensen en daarmee ook d eeisen die studenten hebben voor een woning. Daar blijkt dat woonlasten het zwaarst weegt bij het kiezen van een woonruimte. Na woonlasten spelen type woonruimte en woonoppervlakte de belangrijkste rol bij het maken van de keuze. Hoe jonger de student, hoe meer waarde wordt gehecht aan lage woonlasten. Het type woonruimte is bij de jonge studenten juist minder belangrijk dan bij oudere studenten. Ook hebben de onderzoekers de woonsituatie vergeleken met de woonwensen. Op nationaal niveau is er een potentieel surplus van circa 37.700 kamers met gedeelde voorzieningen en een aanvullende wens van meer één- en meerkamerwoningen van respectievelijk 27.700 en 10.000. Tussen de verschillende steden is er grote variatie in hoeverre het aanbod aansluit op de woonwensen.
Zijn er richtlijnen voor het bouwen van studentenwoningen? Wie bouwen deze woningen? Welke keuzes worden daarbij gemaakt?
Het zijn ontwikkelaars of corporaties die bouwen voor studenten. Deze partijen maken daarin keuzes over het type woningen dat wordt gebouwd in samenspraak met de gemeente en andere betrokken partijen. De bouw van studentenhuisvesting moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Daarbij gelden de eisen voor een woonfunctie, en soms gelden er daarbinnen specifieke eisen voor een woonfunctie voor studenten (studio of woongebouw) of bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur (meer dan 4 kamers).
Bent u bekend met het hoge percentage eenzame studenten, ook pre-corona, en het feit dat dit vaak wordt verergerd doordat studenten steeds vaker alleen in een zelfstandige woning wonen?
Ik ben hiermee bekend. Ik vind het belangrijk om dit vanuit studentenhuisvesting beter in beeld te krijgen. Daarom wordt dit jaar een extra module aan de landelijke monitor studentenhuisvesting toegevoegd die kijkt naar de invloed van studentenhuisvesting op het welzijn van studenten.
Is er (recent) onderzocht aan wat voor type woningen studenten behoefte hebben, denk hierbij aan studio’s waar men alleen woont versus een kamer in een groter huis met gedeelde woon- en sanitaire faciliteiten?
Dit is onderzocht in de landelijke monitor studentenhuisvesting, zie het figuur hieronder. Woonlasten blijken de belangrijkste factor te zijn bij het kiezen van woonruimte. Als woonlasten niet worden meegenomen verschuift de voorkeur van kamers met gedeelde voorzieningen en studio’s naar meerkamerwoningen. Jonge studenten4 zijn als aparte groep weergegeven omdat hun woonwensen afwijken. Zij zijn vaker op zoek naar een kamer met gedeelde voorzieningen. Vanuit studentenwelzijn bekeken kunnen onzelfstandige woningen een positieve effect hebben, doordat er meer sociaal contact is.5 Als gekeken wordt vanuit het aanbod dan is het echter aantrekkelijker om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Dit licht ik verder toe in het volgende antwoord.
Figuur 1. Huidig en gewenst type woonruimte.
Kunt u daarbij inzichtelijk maken welke (ongewenste) financiële prikkels ervoor zorgen dat er steeds meer zelfstandige studentenwoningen worden gebouwd en studenten hier steeds vaker voor kiezen?
In het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is het belang van voldoende aanbod van onzelfstandige woonruimte opgenomen. In het onderzoek van Rigo «Onzelfstandige kamerverhuur» is gekeken welke factoren van invloed hierop zijn. Het is aantrekkelijker voor investeerders, ontwikkelaars om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Uit het rapport blijkt dat hierbij met name de huurprijsregulering via het woningwaarderingsstelsel (WWS) een rol speelt en gedeeltelijk de huurtoeslagsystematiek. Daarnaast wordt gewezen op de rol van gemeenten die via regelgeving rond de bescherming van de voorraad en daarnaast via gronduitgifte, grondprijzen en ruimtelijke ordening de aantrekkelijkheid van het realiseren van onzelfstandige eenheden beïnvloeden.
De betrokken partijen hebben vanuit het landelijk actieplan studentenhuisvesting6 afgesproken om gezamenlijk te kijken naar het WWS voor onzelfstandige woonruimte.
Voldoende woonruimte met gedeelde voorzieningen is ook in het belang van andere doelgroepen, zoals mensen die uit de maatschappelijke opvang stromen. Dit wordt ook benadrukt in het advies «Een thuis voor iedereen» over de huisvesting van aandachtsgroepen in den brede. Het rapport met een voorstel voor een nieuw woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte en de effecten op maximale huurprijzen is bijna afgerond. Zodra het volledig is, stuur ik het toe aan de Kamer. Als vervolg hierop onderzoek ik ook de financiële gevolgen van het nieuwe stelsel voor investeerders: in hoeverre aanpassing van het woningwaarderingsstelsel zal leiden tot een grotere investeringsbereidheid en de bouw van meer kamers. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2022. Op basis daarvan kan ik een brede afweging maken die recht doet aan het belang van beschikbaarheid en betaalbaarheid van onzelfstandige woningen en een voorstel doen.
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling dat veel gemeenten verkamering, oftewel het opdelen van een woning in kleinere kamers om deze vervolgens aan meerdere woningzoekenden aan te bieden, tegen willen gaan?
Ik vind voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en op de woningmarkt kunnen afwegen, maar wat mij betreft gaat dat niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom heb ik met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van. Momenteel ben ik met de betrokken partijen aan de slag om het actieplan te vernieuwen.
Deelt u de mening dat de coronatijd heeft laten zien dat studenten vereenzamen zodra de contactmomenten teruglopen en dat we bij het huisvesten van studenten in een kamer in een groter huis oog moeten hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten die sociale contacten bevorderen?
Uit de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik studenten in het hoger onderwijs7 blijkt dat studenten erg eenzaam waren ten tijden van de meting (tijdens een lockdown periode begin 2021). Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op de mentale gezondheid van studenten. Ook laat de monitor zien dat sociale binding, zoals contact met leeftijdsgenoten en met de onderwijsinstelling, een positieve invloed heeft op het mentaal welbevinden. We moeten daarom zeker oog hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten bij het huisvesten van studenten.
Is het mogelijk om bij het huisvesten van studenten rekening te houden met faciliteiten die ten goede komen aan de mentale gezondheid van studenten?
Ik zal dat bekijken naar aanleiding van de resultaten de eerder beschreven module in de landelijke monitor studentenhuisvesting (zie het antwoord op vraag 5).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De mogelijkheden van 112 bellen als iemand niet kan spreken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat het protocol is als iemand meerdere malen belt met het alarmnummer maar niet spreekt?1
De Landelijke 112-centrale in Driebergen is het aanname-loket waar alle 112-oproepen binnenkomen. Als een 112-oproep binnenkomt, vragen de centralisten conform een vastgesteld protocol waar de beller is en wie de beller wil spreken: politie, brandweer of ambulance. Daarna wordt de beller direct doorverbonden met de juiste regionale meldkamer. De eventuele hulpverlening wordt vervolgens door de regionale meldkamer in gang gezet.
Ongeveer 40 procent van de oproepen betreft verkeerd gebruik of misbruik van het alarmnummer 112. Deze oproepen worden in de Landelijke 112-centrale niet doorverbonden naar de regionale meldkamers.
Ook als de beller geen antwoord geeft op de twee vragen van de 112-centralist, wordt de verbinding -volgens protocol- verbroken en de lijn weer vrijgemaakt. Dat kan ook voorkomen als de beller niet kan spreken en de centralist niks hoort aan de kant van de beller. Alle centralisten worden professioneel opgeleid, en getraind om dit soort situaties te beoordelen. Intuïtie en ervaring spelen daarnaast ook een belangrijke rol. Alle 112-bellers die niet worden doorverbonden in verband met verkeerd gebruik of misbruik van het alarmnummer 112 ontvangen een SMS met waarschuwing dat zij 112 verkeerd hebben gebruikt.
Vindt u de alternatieve opties om 112 te bereiken voor mensen die niet kunnen spreken of horen gebruiksvriendelijk voor bijvoorbeeld mensen die digitaal niet vaardig zijn? Zo ja, waarom?2
De alternatieve opties voor mensen met een communicatieve beperking om 112 te bereiken3 hebben als uitgangspunt dat deze snel en eenvoudig gebruikt moeten kunnen worden door mensen die niet of niet goed kunnen horen en/of spreken. De relevante belangengroepen zijn steeds betrokken bij de werking van de verschillende opties en wanneer blijkt dat daartoe de noodzaak bestaat, wordt de werking ervan aangepast door bijvoorbeeld het aanpassen van een aanmeldprocedure, of het wijzigen van de visuele interface teneinde deze beter leesbaar te maken. Hierbij wordt ook zoveel mogelijk rekening gehouden met hen die digitaal minder vaardig zijn. De oplossingen vereisen echter wel, in tegenstelling tot regulier bellen met de hulpdiensten, een zekere mate van digitale basisvaardigheden, zoals het kunnen installeren en bedienen van apps of het kunnen versturen van een SMS. Met inachtneming daarvan worden de oplossingen zo gebruiksvriendelijk mogelijk gepresenteerd.
Wat vindt u van de optie een code in te voeren zodat mensen die niet kunnen spreken en bijvoorbeeld bellen met een huistelefoon duidelijk kunnen maken dat zij hulp nodig hebben?
Deze optie kan inderdaad van grote waarde zijn in situaties waarin het niet veilig is om te spreken, bijvoorbeeld bij een overval of huiselijk geweld. In een toekomstige update van de 112NL-app wordt deze mogelijkheid geïntroduceerd middels een «ik-kan-nu-niet-spreken-knop». Samen met de politie onderzoek ik de mogelijkheden om dit ook buiten de 112NL-app toe te passen. Een dergelijke optie moet evenwel betrouwbaar, uitvoerbaar en technisch realiseerbaar zijn.
Kunt u aangeven waarom voor e-sms eerst aangemeld moet worden? Hoeveel mensen hebben dat tot op heden gedaan?
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het gereedkomen van emergency-SMS4. Mensen moeten zich inderdaad eenmalig aanmelden om gebruik te kunnen maken van emergency-SMS. Dit is gedaan om misbruik te voorkomen. Per begin februari 2022 zijn er 1.361 aanmeldingen geregistreerd. In overleg met mijn departement zijn de beoogde gebruikers van emergency-SMS via de relevante belangengroepen geïnformeerd over het aanmelden en de werking van de oplossing5.
Kunt u aangeven hoe vaak (ongeveer) het noodnummer per ongeluk of voor de grap gebeld wordt en welk percentage van het totaal aantal contactmomenten dat is?
In 2021 heeft de Landelijke 112-centrale ruim 3,2 mln. oproepen ontvangen. Daarvan is ongeveer 60 procent doorverbonden naar de regionale meldkamers in het kader van noodhulp. Bijna 1,4 mln. 112-oproepen zijn geclassificeerd als «geen 112-oproep» (broekzaktelefoontjes, plaagbellers of misbruik van het alarmnummer). Dit komt neer op ongeveer 40 procent.
Toegankelijkheid in het openbaar vervoer (ov) |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Bouchallikh , Lisa van Ginneken (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Van der Graaf c.s. over een bestuursakkoord over de toegankelijkheid sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer, ondanks de beloofde «stevige inspanning» voor een akkoord in het voorjaar 20212, nog steeds niet is gesloten?
Ja. Zoals mijn voorganger in zijn reactie op het schriftelijk overleg Spoor3, spoorveiligheid, ERTMS en internationaal spoor van d.d. 12 januari jl. heeft aangegeven, verlopen de gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV in een constructieve sfeer, maar was het vanwege de demissionaire status van het kabinet niet mogelijk om tot afronding van een akkoord te komen.
Wat zijn momenteel de grootste knelpunten waardoor het bestuursakkoord nog niet gereed is? En wat is er volgens u nodig om deze knelpunten op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de vertraging bij het afsluiten van een bestuursakkoord met name veroorzaakt doordat er tijdens de demissionaire periode van het vorige kabinet geen akkoord kon worden gesloten. Een bestuursakkoord toegankelijkheid heeft immers juridische en financiële consequenties voor de betrokken partijen, waaronder de rijksoverheid. Ik vind het daarnaast wenselijk dat de maatregelen tot stand komen via een zorgvuldig proces. Om deze reden loop ik – zo lang de gesprekken nog gaande zijn – niet vooruit op de uitkomst op specifieke onderdelen van het bestuursakkoord.
Bent u bereid het bestuursakkoord voor 1 mei te presenteren?
Via de gewijzigde motie van de leden De Hoop en Van der Graaf4 heeft uw Kamer inmiddels verzocht om het akkoord af te ronden voor de zomer. Ik zeg uw Kamer toe dat ik mij zal inspannen om het bestuursakkoord vóór de zomer af te ronden en aan uw Kamer toe te zenden. Het kunnen komen tot een presentatie van het bestuursakkoord vóór de zomer vereist uiteraard ook bestuurlijk commitment bij de andere betrokken partijen zoals provincies en vervoerders. Ik hecht daarbij ook sterk aan de betrokkenheid van de doelgroep zelf; mensen die een beperking ervaren bij het gebruik van het openbaar vervoer.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over reisassistentie voor mensen met een lichamelijke en visuele beperking op decentrale lijnen? En wat betekenen die afspraken voor de voorgenomen sluitingen van serviceloketten op stations (zoals Tilburg)?
De beschikbaarheid van reisassistentie en toiletten in regionale treinen is onderdeel van de nog lopende gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV. Ik vind het belangrijk om een zorgvuldig proces met alle betrokken partijen (NS, ProRail, regionale vervoerders, decentrale overheden en belangenorganisaties) te doorlopen. Daarom wil ik nu niet vooruitlopen op de concrete inhoud van het bestuursakkoord.
Voor wat betreft de sluiting van servicebalies geldt dat dit het gevolg is van de aanpassing van het serviceaanbod door NS. Deze wijziging volgt naar aanleiding van de wens van NS om de inzet van het personeel beter te laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger, die steeds meer digitaal zaken doet en steeds minder aan de balie om begeleiding vraagt. Uw Kamer is, mede namens de Minister van Financiën, eerder geïnformeerd over de sluiting van servicebalies door NS. Daarbij is toegelicht dat de sluiting van servicebalies geen effect heeft op de kwaliteit van de reisassistentie.5
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over toiletten in treinstellen van regionale vervoerders?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat een aanpassing van het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer nodig is om de toegankelijkheid in het openbaar vervoer te vergroten?
Op dit moment richt ik mij op het maken van afspraken in een bestuursakkoord. Een deel van de maatregelen uit een bestuursakkoord kan na het sluiten van een bestuursakkoord in het Besluit toegankelijkheid OV worden opgenomen als extra basiseis, in aanvulling op de bestaande basiseisen die al zijn neergelegd in het genoemde besluit en de Europese verordeningen. Op het moment dat een bestuursakkoord wordt afgesloten zal ik uw Kamer informeren over de wenselijke wijzigingen in het Besluit toegankelijkheid OV.
Als belangrijke voorwaarden voor een toegankelijk ov, zoals reisassistentie en toiletten, niet geregeld worden in het bestuursakkoord, bent u dan bereid dit alsnog af te dwingen via het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7.
Bent u bereid om voor de zomer met aanpassingen te komen aan wet- en regelgeving, aanvullend aan het bestuursakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 richt ik mij nu eerst op het sluiten van een bestuursakkoord. Voor zover de afspraken uit een bestuursakkoord aanpassingen in wet- en regelgeving vereisen, zal ik daarvoor met voorstellen voor wijziging van de regelgeving komen. Aangezien wijzigingen van wet- en regelgeving een langere doorlooptijd hebben, kunnen de wijzigingen zelf niet tegelijkertijd met het bestuursakkoord worden doorgevoerd. Wel zal ik daarbij aangeven in hoeverre dergelijke wijzigingen wenselijk zijn.
Kent u het nieuwsbericht «Stadsbus verdwijnt ’s avonds in Gouda en Alphen: dit is het alternatief (en het is nog sneller ook)» (AD, 16-12-21)?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat normaal toegankelijke lijnbussen regelmatig worden vervangen door buurtbusconcepten, kleine busjes die vaak niet toegankelijk zijn voor mensen in een rolstoel?
Standaard lijnbussen vormen de basis voor het reguliere stads- en streekvervoer, naast de regionale trein, tram en metro. In regionale concessies, beheerd door de decentrale OV-autoriteiten, wordt vastgelegd op welke verbindingen er regulier openbaar vervoer geboden moet worden en/of gewenst is. Wanneer er onvoldoende vraag is naar een verbinding, leidt de inzet van een standaard lijnbus, tot een minder effectieve inzet van OV-capaciteit. Meer flexibele diensten met kleinschalig materieel kunnen in die gevallen recht doen aan een beperkte vraag naar vervoer.6 De buurtbus is een specifiek concept dat veelal is benoemd in het programma van eisen van decentrale OV-concessies. Het gaat hierbij in principe om vrijwillige chauffeurs die een vaste route met dienstregeling rijden op plaatsen waar geen reguliere OV-verbinding (mogelijk) is. De dienst is ontstaan uit lokale behoeftes. Naar de toegankelijkheid van buurtbussen voor reizigers met een beperking wordt momenteel onderzoek gedaan in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (zie het antwoord op vraag 15).
Bent u het eens met de stelling dat dit in het kader van het VN-verdrag Handicap onacceptabel is omdat dit een achteruitgang in toegankelijkheid betreft?
Hoe de toegankelijkheid van het specifieke concept buurtbus in Nederland is en uit welke aspecten die toegankelijkheid bestaat wordt momenteel onderzocht (zie het antwoord op vraag 15). Zoals ook blijkt uit «de Staat van het regionaal OV 2020»7 is er een grote variatie aan flexibele (OV-)concepten waar regionale en lokale overheden mee experimenteren. De impact daarvan op de toegankelijkheid voor reizigers met een beperking is niet op voorhand vast te stellen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor mensen die gebruik maken van een rolstoel vaak een taxisysteem wordt uitgerold?
Ik ben mij ervan bewust dat in bepaalde gevallen flexibele vormen van vervoer worden ingezet om aan de vraag naar vervoer van rolstoelgebruikers te voldoen. Rolstoelgebruikers kunnen in bepaalde gevallen met buurbussen reizen. In andere gevallen wordt door gemeenten gekozen voor taxivervoer met de benodigde expertise en opleiding om dergelijk gespecialiseerd vervoer aan te kunnen bieden.
Bent u het eens met de stelling dat een taxisysteem, waarbij (ruim) van tevoren moet worden gereserveerd, niet gelijkwaardig is aan een toegankelijke bus voorziening en daarom ook niet acceptabel is?
Bij een vergelijking van beide vervoerssoorten valt op dat de functie en aard van de twee vormen van vervoer anders is. Waar lijnbussen en buurtbussen een halte-tot-halte dienstverlening verlenen, is er bij taxivervoer sprake van een deur-tot-deur dienstverlening. De verschillen in functie en aard maken naar mijn mening dat deze vormen van vervoer zowel een acceptabel alternatief voor als een aanvulling op elkaar kunnen zijn.
Klopt het dat het ministerie momenteel een onderzoek laat uitvoeren naar de toegankelijkheid van de buurtbus?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat laat momenteel een onderzoek uitvoeren om in kaart te brengen welke buurtbusconcepten er in Nederland zijn, welke barrières er zijn voor reizigers met een rolstoel en welke mogelijkheden er zijn om die op te lossen. Bij het onderzoek worden verschillende stakeholders betrokken zoals (belangenbehartigers van) mensen met een beperking, OV-autoriteiten, gemeenten, buurtbusverenigingen en concessiehouders. De verwachting is dat het onderzoek in november 2022 afgerond zal worden. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Vindt u het ook onwenselijk dat er gedurende het (door IenW ingestelde) onderzoek naar de toegankelijkheid van de buurtbus, er andere ontoegankelijke buurtbussen en gelijkaardige ov-concepten worden geïntroduceerd?
De buurtbus is een initiatief dat een rol speelt op trajecten die zich niet lenen voor de inzet van lijnbussen. Daarmee is de buurtbus een lokaal aanbod dat beantwoordt aan een vraag naar vervoer op routes met weinig vervoervraag. In de regel zijn het vrijwilligers die zich inspannen om de exploitatie van een buurtbus mogelijk te maken. Dit neemt niet weg dat ik samen met decentrale overheden en vervoerders in gesprek zal blijven om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen om ook deze vormen van flexibel vervoer toegankelijker te maken voor reizigers met een beperking.
De verplichte MY2022 app bij de Olympische Spelen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u verzekeren dat de verzamelde data van gebruikers van de MY2022 app niet worden gebruikt voor sociale en politieke surveillance? Zo niet, waarom niet?
De risico’s van het gebruik van deze app passen in een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa-, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat de webadressen van de MY2022 app niet SSL-gecertificeerd zijn, waardoor de data van gebruikers mogelijk bereikbaar zijn voor hackers of andere malafide gebruikers?
CitizenLab1, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en stelt dat de communicatie SSL-versleuteld is, maar dat er niet op authenticiteit wordt gecontroleerd. Dat betekent dat een eventuele aanvaller zich eenvoudig kan voordoen als het betreffende domein en dus inzicht krijgt in de communicatie tussen app-gebruiker en server. Een deel van de communicatie wordt überhaupt niet versleuteld.
Kunt u garanderen dat de gebruikersinformatie over de MY22 app niet wordt gedeeld met derde partijen? Zo nee, kunt u aangeven met wie de data gedeeld wordt?
CitizenLab heeft een lijst gepubliceerd met Chinese bedrijven waarmee data wordt gedeeld. Dit zijn onder andere een aantal Chinese telecombedrijven, sociale media platformen, een navigatieservice en iFlytek.
Kunt u verzekeren dat de veiligheid van Nederlandse gebruikers is gegarandeerd, indien zij zich uitlaten over de informatie die binnen de app als «politiek gevoelig» bestempeld is?
De app beschikt over een chatfunctie om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van CitizenLab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u erop aandringen bij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en Chinese autoriteiten dat de app voor de start van de Olympische Spelen voldoet aan de veiligheid- en privacy standaarden zoals omschreven in de AVG? Indien dit niet mogelijk blijkt, kunt u er dan op aandringen bij het IOC en de Chinese autoriteiten dat de app niet verplicht wordt gesteld en er alternatieven worden geboden om de noodzakelijke informatie aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De MY2022 app wordt gebruikt binnen China en is daarmee niet gehouden aan de veiligheid- en privacystandaarden zoals omschreven in de AVG. In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Wat is uw oordeel over het feit dat onze topsporters en hun begeleiding door de keuze voor Beijing als organisator van de Olympische Spelen een extreem hoog risico lopen om persoonlijke informatie zoals trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel en mentale aspecten kwijt te raken aan de gastheer? Op welke wijze gaat u dit op internationaal niveau aankaarten bij het IOC?
De informatie die gedeeld moet worden, betreft de gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit betreft dus niet persoonlijke informatie als trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel of mentale aspecten.
Het IOC en NOC*NSF zijn op de hoogte van de zorgen rond de app en hebben hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u bij het IOC erop aandringen om de beperkte veiligheid- en privacy problemen van de MY2022 app te communiceren aan de gebruikers hiervan?
Het IOC heeft vooraf aan alle gebruikers van de app via de eigen mediakanalen duidelijk gemaakt waar en hoe de app wordt gebruikt. Na het ontstaan van zorgen over de My2022 app heeft het IOC een onafhankelijke externe beoordeling van de applicatie uit laten voeren door twee organisaties op het gebied van cyberbeveiliging. Deze rapporten concludeerden dat de oorspronkelijke kwetsbaarheid is opgelost.
Het NOC*NSF heeft daarnaast alle Nederlandse deelnemers bewust gemaakt van de digitale risico’s die met het reizen naar Beijing 2022 gepaard gaan en hoe de risico’s beperkt kunnen worden.
Kunt u aangeven welke maatregelen Nederland gaat nemen om te zorgen dat dit soort onveilige verplichte apps in de toekomst niet meer gebruikt worden bij (sport-)evenementen in China en elders?
Het gaat hierbij eerst en vooral om een verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie in de contacten met het land waar het evenement wordt gehouden.
De Nederlandse overheid heeft daarbij een rol in het informeren van de Nederlanders die hiervoor afreizen. Zo is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s tegen te gaan. Dergelijke briefings zullen herhaald worden in aanloop naar (sport-)evenementen waar relevant en nuttig.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid, en dus ook de privacy, van onze topsporters, waaronder ook de data van hun eventuele familie, vrienden en andere contacten, gegarandeerd moeten worden, zodat de topsporters zich kunnen concentreren op hun sportprestaties? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Welke andere risico’s lopen de topsporters op dit gebied?
Schending van de privacy van Nederlandse sporters is uiteraard onwenselijk. Onze zorgen over deze app zijn dan ook voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Zoals genoemd, hebben het IOC en NOC*NSF hierin echter ook een eigenstandige rol te spelen, zowel in de voorbereiding als in de keuze voor in welke landen de Olympische Spelen worden gehouden.
Het bericht 'Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het artikel «Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts»? Wat vindt u hiervan? Kent u het Actieplan Huisartsen van het CDA uit december 2020?1 2
Ja, ik ken het artikel en het actieplan. Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg voor elke Nederlander beschikbaar is. De toegankelijkheid van de huisartsenzorg – en de eerstelijnszorg in den brede – staat onder druk. Dit vraagt om actie op meerdere vlakken: zowel aan de kant van de capaciteit als aan de kant van een slimme organisatie van zorg.
Kunt u een geactualiseerde versie van de infographics maken die in dit huisartsenplan aan de orde komen, nader gespecifieerd voor deze regio (reistijd naar dichtstbijzijnde huisartsenpost, percentage huisartsen ouder dan zestig jaar, afstand tot dichtstbijzijnde huisartsenpraktijk, huisartsendichtheid)?
Op de websites https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/aanbod/huisartsenzorg en https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/regionaal/huisartsenzorg kunt u de meest recente versies van deze infographics vinden. Deze geven reeds een beeld per regio.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg dichtbij (wijk, kleine stad of dorpskern) georganiseerd blijft?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn. Voor de huisartsenzorg bestaan bereikbaarheidsnormen die gericht zijn op huisartsenzorg bij spoed. In de uitvoeringsregeling van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is opgenomen:
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw 3 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is de norm opgenomen dat op huisartsen bij spoed de inspanningsverplichting rust om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van het aantal opleidingsplaatsen per regio met betrekking tot huisartsen, praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten?
Deze informatie heb ik niet voorhanden. Voor de huisartsenopleiding zijn voor 2022 landelijk in totaal 850 opleidingsplaatsen beschikbaar. Het is aan de Huisartsopleiding Nederland (HON) om de opleidingsplaatsen te verdelen over Nederland. Via de subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant zijn voor deze twee opleidingen in totaal 700 plaatsen beschikbaar. De subsidieregeling kent geen regionale component voor de verdeling van de plaatsen. VWS is in gesprek met de verschillende partijen over hoe de regionale spreiding van opleidingsplekken verder versterkt kan worden.
Hoe ziet u in dit verband de opnamestop door huisartsen in de gemeente Gemert, dat ertoe heeft geleid dat in Gemert 500 mensen op de wachtlijst staan en daar inmiddels 100 patiënten zijn zonder huisarts?
Hoewel ik het getal van 500 mensen op de wachtlijst niet heb kunnen verifiëren, staat buiten kijf dat iedere Nederlander een beroep moet kunnen doen op huisartsenzorg. Met de toenemende druk op de huisartsenzorg kan het in regio’s voorkomen dat mensen niet (direct) bij een huisartsenpraktijk terecht kunnen. Als dat het geval is, kunnen zij zich wenden tot hun zorgverzekeraar die via zorgbemiddeling naar een oplossing kan zoeken. Zorgverzekeraar CZ heeft mij gemeld dat zij in deze specifieke casus voor de gevallen waarin zorgbemiddeling (nog) geen uitkomst biedt een tijdelijke noodoplossing beschikbaar stellen, in de vorm van digitale zorg met een fysieke achterwacht. Huisartsen, zorgverzekeraar CZ en de gemeente zijn in gesprek over een oplossing voor de groep mensen die zich nu niet bij een praktijk kan inschrijven. Hierin heeft elke partij een eigen rol en verantwoordelijkheid. Er wordt verkend of een nieuwe (extra) praktijk openen mogelijk is.
In bredere zin is de casus in Gemert een voorbeeld van de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dat zal in de komende jaren niet minder worden en het openen van extra praktijken en opleiden van extra huisartsen is slechts beperkt mogelijk vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Er lopen al verschillende activiteiten om de druk op de huisartsenzorg te verminderen en ik wil daar nog sterker op inzetten.
In het coalitieakkoord is geld beschikbaar gesteld voor het opleiden van extra huisartsen. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen is naast extra capaciteit ook een sterk georganiseerde basiszorg noodzakelijk. Ook hiervoor zijn middelen opgenomen in het coalitieakkoord en ik ga hier snel mee aan de slag. Ik vind het van groot belang dat de basiszorg in de regio zo wordt vormgegeven dat de spaarzame menskracht optimaal wordt benut. Dat betekent dat goede samenwerking tussen onder meer de huisarts, de wijkverpleging en paramedici de standaard moet worden. Een sterk georganiseerde basiszorg helpt ook om innovaties – zoals digitale zorg – te implementeren en op te schalen. Tot slot helpt een hogere organisatiegraad om in de regio goede afspraken te maken tussen de basiszorg, de zorgverzekeraar, gemeenten en andere zorgaanbieders om zo de zorg toekomstbestendig in te richten.
Hoe ziet u de zorgplicht van de zorgverzekeraar in het algemeen, maar ook specifiek voor deze situatie?
In artikel 11 van de zorgverzekeringswet is de zorgplicht geregeld. In lid 1 is het volgende opgenomen:
Een zorgverzekeraar moet dus in geval van een naturaverzekering zorgen dat een verzekerde de zorg krijgt waar hij of zij recht op heeft. Dat geldt dus ook voor huisartsenzorg.
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw van de NZa is een verdere uitwerking opgenomen. Hierin staat dat een zorgverzekeraar zorg moet (laten) leveren aan zijn verzekerden. En dat als een zorgverzekeraar ondanks maximale inspanning zijn zorgplicht niet kan nakomen en hij zich beroept op overmacht, hij de aanwezigheid van overmacht moet aantonen. Ook moet een zorgverzekeraar proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor zijn verzekerden organiseren. In dit toezichtkader zijn ook specifieke eisen voor huisartsen opgenomen, die hebben betrekking op de bereikbaarheid voor spoedgevallen.
De NZa heeft daarnaast nog nadere handvatten over de invulling van de zorgplicht gepubliceerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1088). Hierin is onder andere opgenomen dat een zorgverzekeraar mogelijke knelpunten oplost of voorkomt in de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod op de (middel)lange termijn.
Ook in deze specifieke casus is de zorgverzekeraar dus gehouden aan wat ik hierboven beschrijf.
Welke rol ziet u voor de gemeente Gemert in deze situatie?
Daar waar huisvestingsproblematiek een rol speelt bij huisartsen(praktijken) is het belangrijk dat de gemeente een gesprekspartner is van de huisartsen en zorgverzekeraars om te bezien of knelpunten kunnen worden opgelost.
Bent u het eens dat zorgverzekeraars moeten borgen dat er voldoende zorg wordt ingekocht, dat dit breed moet worden gezien en het dus ook gaat om praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten om de capaciteit van de praktijk te verhogen? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Ja, een zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen. Het gaat dan om zorg die onder het verzekerde pakket valt, daarvoor geldt de zorgplicht. Zorgverzekeraars moeten dus huisartsenzorg inkopen. De aanspraak huisartsenzorg hoeft echter niet altijd door een huisarts zelf geleverd te worden, de aanspraak is immers functioneel omschreven. De bekostiging biedt ook alle ruimte om dit in te vullen met verschillende professionals, zoals praktijkondersteuners of verpleegkundig specialisten. Het is aan de verzekeraar en aanbieders van huisartsenzorg samen om dit in de inkoop goed te organiseren, zodat er voldoende zorgaanbod beschikbaar is.
Het bericht ‘Hoofddoek boa moet kunnen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoofddoek boa moet kunnen»?1
Ja
Bent u het eens dat een besluit van de gemeenteraad, in casu Arnhem, in strijd is met twee in december 2021 aangenomen moties van de Tweede Kamer?
Het staat de gemeenteraden vrij moties aan te nemen inzake materie waarover tevens moties zijn aangenomen in de Tweede Kamer. Zowel de gemeenteraden als de Tweede Kamer hebben een eigen verantwoordelijkheid over hun eigen moties.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen dit tegen te gaan dat in strijd met deze moties, die oproepen tot een verbod, dan wel het tegengaan van een hoofddoek bij het uniform van de boa’s, wordt gehandeld?
Ik vind de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek een belangrijk uitgangspunt en zal de door de Tweede Kamer aangenomen moties dan ook uitvoeren om de neutraliteit van het boa uniform te borgen. Hiertoe zal ik, in dialoog met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het lokaal bestuur, een richtlijn opstellen waarin de neutraliteit en landelijke uniformiteit en herkenbaarheid van het boa-uniform worden geborgd. Ik acht het van belang dat de richtlijn qua vorm en inhoud aansluit bij het uitgangspunt voor het politie-uniform, waarbij de neutraliteit voorop staat. Over het meest passende instrument om de landelijke richtlijn in te vatten zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren.
Gaat u gevolg geven aan uw belofte, gedaan in de brief van 21 december 2021 als antwoord op de beide aangenomen moties die als volgt luidt: «Gezien het feit dat hier sprake is van lokaal werkgeverschap zal ik komende tijd verkennen hoe op adequate wijze opvolging kan worden gegeven aan de moties»?
Ervan uitgaande dat u refereert aan de Kamerbrief d.d. 16 december 2021 (Kamerstuk 29 614, nr. 161) verwijs ik u gaarne naar het antwoord bij vraag 3.
Bent u het voorts eens dat in Arnhem een voorbeeld moet worden genomen aan de burgemeester van Utrecht die zegt «het nu niet opportuun te vinden» een hoofddoek bij het uniform van de boa’s toe te staan vanwege de aangenomen moties?
Boa’s behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zoals ik in mijn brief van 11 maart 2022 stel kom ik met een richtlijn met betrekking tot de neutraliteit van het uniform van de boa’s.
Bent u bekend met het standpunt van de Nederlandse BOA Bond die het onwenselijk noemt dat handhavers en toezichthouders voortaan een hoofddoek of keppeltje mogen dragen, omdat het de neutraliteit van de boa’s aantasten?
Ja, dit standpunt deel ik.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden gezien het spoedeisende karakter aangezien de gemeenteraad in Arnhem mogelijk heden een besluit zal nemen over de hoofddoek bij het uniform van de boa?
Ja.
De berichten ‘Ik ben ziek geworden van mijn huis’ en ‘Trees woonde 1,5 jaar in hotel vanwege huurhuis vol schimmel, nu moet ze 11.000 euro betalen’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD «Legionellabesmetting werd Patricia (50) bijna fataal: «Ik ben ziek geworden van mijn huis»» d.d. 24 januari jongstleden?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht in het AD «Trees woonde 1,5 jaar in hotel vanwege huurhuis vol schimmel, nu moet ze 11.000 euro betalen» d.d. 3 januari jongstleden?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat ik hier een zeer lange lijst met krantenberichten kan benoemen van huurders uit het hele land die enorm veel last van vocht en schimmel hebben?
Ja.
Wat vindt u ervan dat huurders van woningcorporatie Woonbron in de wooncomplexen Oostblok, Waterblok en Stille Putten te Delft in de afgelopen tien jaar steeds vaker in de winter zonder verwarming zitten?
Voorop staat dat een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, zich als goed verhuurder dient te gedragen en dat een huurder recht heeft op een technisch goede en veilige woning. Op verzoek van uw Kamer heb ik u geïnformeerd over zorgen die er bestaan over de onderhoudsstaat van complexen van woningcorporatie Woonbron heb ik op 28 februari jl. (uw kenmerk: file:///O:/Downloads/kamerbrief-reactie-op-brief-over-toestanden-bij-woningcorporatie-woonbron.pdf).
Wat vindt u ervan dat huurders van woningcorporatie Woonbron in de wooncomplexen Oostblok, Waterblok en Stille Putten te Delft al jaren enorm veel last van vocht- schimmel hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat bewoners van eerdergenoemde wooncomplexen ernstig ziek worden van hun eigen woning?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat huurders van Vestia in Den Haag en andere steden ook soortgelijke problemen hebben waarbij zij jaren op herstel moeten wachten terwijl de gezondheid aangetast wordt?
Zoals hiervoor al aangegeven staat voorop dat een verhuurder, dus ook een woningcorporatie, zich als goed verhuurder dient te gedragen en dat een huurder recht heeft op een technisch goede en veilige woning.
Wat vindt u ervan dat huurders niet durven terug te keren naar hun eigen woning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen dat vele huurders niet gehoord worden die niet de media weten te vinden of minder assertief zijn waarbij zij dus al jaren in een vocht- en schimmelwoning wonen omdat de problemen niet verholpen worden?
Vocht- en schimmel hoort niet in een huis. Ik ben het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Zoals aangegeven in de beantwoording op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 611) vraagt het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmel vraagt blijvend om aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. Uit de antwoorden kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de succesvolle aanpak.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze en vele andere tienduizenden huurders in een gezonde en veilige woning kunnen wonen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vocht en schimmel in een woning de gezondheid van huurders ernstig kan aantasten?
Ja, dat is in individuele gevallen mogelijk, afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
Bent u ook van mening dat het uitermate schrijnend is dat ook vele kinderen en baby’s door de aanwezigheid van vocht en schimmel in een woning getroffen worden?
Ook voor kinderen en baby’s is het van belang dat ze wonen in een huis zonder vocht en schimmel. In hoeverre de aanwezigheid van schimmel en vocht in een woning gevaarlijk is voor de gezondheid van een kind of een baby, zodanig dat sprake zou zijn van een gevaarlijke woonomgeving is niet in algemene zin aan te geven.
Deelt u de mening dat kinderen en baby’s die in een vocht- of schimmelwoning opgroeien blootgesteld worden aan een gevaarlijke woonomgeving?
Zie antwoord vraag 12.
Is de blootstelling van kinderen en baby’s aan vocht en/of schimmel in een woning een schending van het Kinderrechtenverdrag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag bevestigt het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Het VN-Kinderrechtcomité, dat toezicht houdt op de naleving van het Kinderrechtenverdrag, geeft in haar commentaar bij dit artikel (General comment No. 15) aan dat onder andere de afwezigheid van schimmel in de woning een vereiste is voor een gezonde opvoeding en ontwikkeling. Staten die partij zijn bij het Kinderrechtenverdrag dienen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen te nemen om het recht op gezondheid voor kinderen te verwezenlijken, in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten. In de context van de onderhavige vraag voldoet Nederland aan deze verplichting, doordat wij regelgeving hebben die verhuurders verplicht tot het verhelpen van vocht en schimmel, en we mogelijkheden bieden aan huurders om juridische stappen te ondernemen als de verhuurder in gebreke blijft.
Is de kwaliteit van een woning onderdeel van het internationale recht op en van een nationale zorgplicht van het Rijk voor behoorlijke huisvesting?
Ja.
Deelt u de mening dat vocht- en schimmelwoningen een schending zijn van het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het recht op huisvesting zoals dat is neergelegd in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet, behelst met name een opdracht aan de overheid om te zorgen voor voldoende huisvesting die ook van voldoende kwaliteit is. Ook in het internationale recht is het recht op behoorlijke huisvesting in de eerste plaats een opdracht aan de overheid. Er kan in beginsel geen individueel recht aan worden ontleend jegens de overheid op een kwalitatief goede of gezonde woning. De overheid moet zorgen voor regelgeving die verhuurders verplicht tot het verhelpen van vocht en schimmel en voor mogelijkheden voor huurders om juridische stappen te ondernemen als de verhuurder in gebreke blijft. Deze regelgeving is er.
Deelt u de mening dat de ondermaatse kwaliteit van vele woningen een (belangrijk) onderdeel is van de huidige wooncrisis? Zo ja, welke crisismaatregelen hebt u tot dusver genomen? Zo nee, waarom niet?
Het overgrote deel van de (sociale) woningen in Nederland is van goede kwaliteit. Bij een deel van de woningvoorraad is renovatie en verbetering nodig. Dit is de verantwoordelijkheid van verhuurders. Gemeenten zien toe op de kwaliteit van woningen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik een brede aanpak voor het oplossen van vocht- en schimmelproblematiek.
Bent u ook van mening dat de aanpak vocht- en schimmelwoningen tot topprioriteit benoemd moet worden gezien de (enorme) gezondheidsschade die het kan toebrengen?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden blijkt worden er verschillende inspanningen verricht in het kader van de aanpak van vocht en schimmel, waarbij sprake is van een brede aanpak.
Kan de aanwezigheid van vocht en/of schimmel in een woning van invloed zijn op de levensverwachting van mensen?
Of en in hoeverre schimmel de levensverwachting van een persoon beïnvloed is niet in algemeenheid aan te geven. Ook kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat in geval van gezondheidsschade een recht zou bestaan op compensatie voor huurders. Mocht in een specifiek geval een huurder bij de verhuurder verzoeken om compensatie voor opgelopen gezondheidsschade, dan zullen daarvoor alle omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.
Moeten huurders ook gecompenseerd worden voor de gezondheidsschade die zij oplopen als gevolg van vocht en/of schimmel in de woning? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een ultimatum moeten krijgen wanneer zij de vocht- en schimmelproblematiek opgelost dienen te hebben, aangezien de volksgezondheid in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het stellen van een ultimatum aan woningcorporaties vind ik geen verstandige route. De aanpak van vocht- en schimmelproblematiek is complex en vraagt om een brede waaier aan maatregelen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik actief beleid om verhuurder en gemeenten te stimuleren om maatregelen te nemen om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken. Ook bestaan er mogelijkheden voor huurders om onderhoudsproblemen aan de orde te stellen.
Bent u bekend met het cijfer dat bijna één op de vijf huishoudens last heeft van vocht of schimmel en dat wij dus praten over ruim 1,5 miljoen huishoudens?3
Ja.
Heeft u een zorgplicht voor de honderdduizenden huurders die in meer of mindere mate last van vocht en/of schimmel hebben? Zo ja, welke maatregelen hebt u reeds genomen om dit te voorkomen en op te lossen en wat gaat u verder ondernemen om deze problemen te voorkomen en op te lossen en wanneer?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Als Minister heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de corporatiesector. Mijn brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken heb ik in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Begrijpt u de omvang en importantie van het vocht- en schimmelprobleem? Kunt u dit nader toelichten?
Ja, ik begrijp de omvang en de urgentie van deze problematiek en voer daarom een brede aanpak om dit op te lossen.
Ervaart u urgentie bij dit belangrijke en zeer omvangrijke probleem? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 24.
Deelt u de mening dat een landelijk meldpunt voor vocht en schimmel ervoor kan zorgen dat de problematiek beter in kaart gebracht kan worden en ervoor kan zorgen dat er meer expertise in huis is om huurders verder te begeleiden? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel voor een dergelijk landelijk meldpunt verwachten? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen. Ik voer met alle betrokken partijen een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Waarom hebben huurders veel meer last van vocht en schimmel dan eigenaar-bewoners en zou dit verschil mogen bestaan?4
Zie antwoord vraag 26.
Wat vindt u ervan dat verhuurders soms jarenlang niets aan de aanpak van vocht- en schimmelwoningen doen?
Zie antwoord vraag 26.
Deelt u de mening dat in een tijd van een enorme toename van longklachten als gevolg van astma de aanwezigheid van vocht en/of schimmel in een woning de leefsituatie nog gevaarlijker maakt?
Vanuit gezondheidsoogpunt is de aanwezigheid van vocht en schimmel in een woning niet bevorderlijk.
Bent u het ermee eens dat er een versnelde procedure moet komen om huurders in staat te stellen de vocht- en schimmelproblematiek te verhelpen, aangezien hun gezondheid in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Huurders hebben al verschillende manieren om een oplossing af te dwingen voor deze problematiek. Zo kunnen zij naar de Huurcommissie, de rechter of de gemeente te stappen. Een nieuwe, versnelde procedure is in dit geval niet de oplossing, maar het is wel van groot belang dat de bestaande procedures goed werken. Daarom draag ik er zorg voor dat de Huurcommissie deze huurders snel kan helpen door snel uitspraak te doen. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten, werkt de Huurcommissie aan het terugdringen van haar achterstanden, zodat partijen snel geholpen worden.5 Ik zal uw Kamer binnenkort informeren over de resultaten van het actieplan over 2021 en de stand van zaken van de Huurcommissie.
Kan het zo zijn dat een (tijdelijke) huurverlaging, nadat de verhuurder daartoe door de Huurcommissie gedwongen wordt, voor de verhuurder goedkoper is om deze situatie aan te houden dan daadwerkelijk de gebreken te verhelpen? Zo ja, wat gaat u doen om deze situaties te voorkomen?
Als de Huurcommissie in haar uitspraak de huur verlaagt, dan blijft deze verlaging gelden totdat het gebrek wordt verholpen. Het is daarom in het belang van verhuurder om het gebrek zo snel mogelijk op te lossen, omdat de gederfde huuropbrengsten blijven stijgen. Alleen bij een contract dat zeer snel zal aflopen kan het – afhankelijk van de huurprijs en de kosten van het verhelpen van het gebrek – in theorie mogelijk zijn dat de verhuurder goedkoper uit is door de gebreken niet te verhelpen. Mij zijn geen signalen bekend dat dit in de praktijk voorkomt. Ook in dat geval heeft de huurder alsnog de mogelijkheid om via de kantonrechter of de gemeente onderhoud af te dwingen.
Waarom geeft u steevast het antwoord dat een gang naar de Huurcommissie de oplossing voor huurders is die last van vocht en schimmel hebben?
De Huurcommissie is niet de enige oplossing voor huurders die met deze problematiek kampen, maar vormt wel een laagdrempelige en efficiënte manier om een oplossing af te dwingen. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik een brede aanpak die ook verhuurders aanspreekt op hun verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat een gang naar de Huurcommissie een vorm van symptoombestrijding is?
Zie antwoord vraag 32.
Wat kunt u via wet- en regelgeving, bijvoorbeeld via het Bouwbesluit, doen om het probleem zoveel mogelijk te voorkomen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Stelt u nog steeds voor dat honderdduizenden door vocht en schimmel getroffen huurders een gang naar de Huurcommissie moeten maken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht voer ik voor het oplossen van vocht- en schimmelproblemen een brede aanpak die ook verhuurders aanspreekt op hun verantwoordelijkheden. De Huurcommissie is niet de enige oplossing voor deze problematiek, maar vormt wel een laagdrempelige en efficiënte manier voor een individuele huurder om een oplossing af te dwingen. Het klopt dat niet iedereen de gang naar de Huurcommissie weet te vinden. In sommige gevallen geldt bijvoorbeeld dat sprake is van een gebrek aan kennis over de mogelijkheden of dat een taalbarrière een rol speelt. Om alle huurders te kunnen bereiken, is het belangrijk dat de Huurcommissie de toegankelijkheid van haar informatiebronnen, zoals de website en het telefonisch contact, vergroot. Zo zijn eerder al de website van de Huurcommissie herschreven in taalniveau B1 en ook toegankelijk gemaakt voor Engelssprekenden. In 2022 werkt de Huurcommissie verder aan het ontsluiten van haar informatie. Over deze maatregelen zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat niet iedereen de gang naar de Huurcommissie weet te vinden?
Zie antwoord vraag 35.
Bent u het ermee eens dat een gang naar de Huurcommissie geen oplossing is voor dit structurele en zeer omvangrijke probleem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat de Huurcommissie de verhuurder moet kunnen opleggen dat het gebrek of de gebreken binnen een afzienbare tijd opgelost moeten zijn, aangezien de gezondheid van huurders in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Huurcommissie is een onafhankelijke geschillenbeslechter. Indien sprake is van een gebrek, kan zij per uitspraak de huur verlagen tot het gebrek is verholpen. De Huurcommissie is echter geen handhavende partij en ziet niet toe op naleving van de uitspraak. Hiervoor kan de huurder naar de kantonrechter of gemeente stappen.
Deelt u de mening dat huurders de mogelijkheid moeten krijgen om tijdelijk elders te wonen op kosten van de verhuurder als deze niet op tijd het gebrek of de gebreken oplost? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Als een huurder wordt geconfronteerd met (zeer) ernstige gebreken in of aan de woning, dan kan de huurder de verhuurder civielrechtelijk aansprakelijk stellen als die de gebreken niet verhelpt en schadevergoeding vorderen, omdat de gehuurde woonruimte niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld. Met de schadevergoeding kan de huurder zo nodig vervangend verblijf bekostigen.
Welke aanpassingen in wet- en regelgeving kunt u maken om de verhuurder te dwingen om het gebrek of de gebreken te verhelpen zodat huurders (weer snel) in een gezonde en veilige woning kunnen wonen zonder o.a. vocht en schimmel?
Ik zie op dit moment geen aanknopingspunten om wet- en regelgeving aan te passen om verhuurders te dwingen problemen met vocht en schimmel sneller aan te pakken.
Ziet u nu het belang in voor een APK voor woningen gezien het enorme aantal van ruim 1,5 miljoen huishoudens en de mogelijke grote gezondheidsschade voor volwassenen, kinderen en baby’s? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een groot aantal keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk, zoals toegelicht in mijn eerdere antwoorden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van een gang naar de Huurcommissie het aantal vocht- en schimmelwoningen niet omlaag gebracht heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Huurcommissie helpt huurders om hun recht te halen in het geval van een vocht- of schimmelwoning. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven is een brede aanpak nodig voor het oplossen van deze complexe problematiek.
Wat is de status van de motie leden Beckerman en Koerhuis5 die uitspreekt om de vocht- en schimmelwoningproblematiek standaard onderdeel van de prestatieafspraken tussen gemeente, corporaties en huurdersorganisaties te laten worden?
De motie Beckerman en Koerhuis is uitgevoerd door middel van het opnemen van de aanpak van vocht- en schimmelproblemen in de volkshuisvestelijke prioriteiten. Op grond van de Woningwet moet een corporatie de volkshuisvestelijke prioriteiten betrekken bij het bod aan de gemeente en huurdersorganisatie(s) om te komen tot prestatieafspraken. Daarnaast is zoals gezegd met Aedes afgesproken dat corporaties de komende vijf jaar 100 mln. extra investeren in onderhoud en verbetering met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen. Ook deze afspraak zal worden opgenomen in de volkshuisvestelijke prioriteiten en zijn beslag krijgen in de lokale prestatieafspraken.
Mag ervan worden uitgegaan dat de in de vorige vraag genoemde motie vanaf 2023 standaard een onderdeel van de prestatieafspraken wordt?
Zie antwoord vraag 43.
Hoe is de motie van de leden Beckerman en Koerhuis6, die verzoekt om de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in het helde land te laten gelden, uitgevoerd?
Deze motie heb ik uitgevoerd door middel van de brede aanpak die ik voer.
Hoeveel woningen zijn er sinds de in de vorige vraag genoemde motie d.d. 15 januari 2020 in het kader van de vocht- en schimmelproblematiek aangepakt?
Deze aantallen worden niet specifiek bijgehouden. Wel zal in het onderzoek «Woon2021» beter inzicht worden gegeven in deze problematiek.
Hoeveel woningen dienen er nog in het kader van de vocht- en schimmelproblematiek aangepakt te worden?
Zie antwoord vraag 46.
Hoe is motie van het lid Beckerman c.s.7, die uitspreekt om in het kader van de volksgezondheid een integrale, landelijke aanpak te bewerkstelligen om schimmel- en vochtproblematiek te voorkomen en te verhelpen, uitgevoerd?
Deze motie heb ik uitgevoerd door middel van de brede aanpak die ik voer.
Kunt u deze vragen alstublieft ieder afzonderlijk behandelen en niet clusteren?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan. Daar waar het voor de helderheid van de beantwoording van de gestelde vragen dienstig is, heb ik vragen samengenomen in de beantwoording.
Het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het besluit van het vorige kabinet, zoals op 5 januari 2022 aangekondigd, om de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te beëindigen?1
Ja.
Betwist het kabinet, anders dan onderzoeksbureau Proximities heeft vastgesteld, «dat UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende politieke meningsuiting en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen naar politieke activiteiten»?2 Zo ja, op welke (rechts)gronden en feiten berust dit standpunt? Zo nee, hoe zijn de juridische beperkingen waaraan UAWC is onderworpen, ook onder Palestijnse wetgeving, gewogen en betrokken in het kabinetsbesluit?
Het kabinet verwacht niet van organisaties waarmee wordt samengewerkt dat medewerkers worden gescreend op politieke opvattingen of affiliaties met politieke organisaties. Het kabinet is zich bewust dat de PFLP in de lokale context een erkende politieke partij is. Voor het kabinet is in de besluitvorming echter leidend dat de PFLP een door de EU en VS geregistreerde terroristische organisatie is. De regering is van oordeel dat van UAWC mocht worden verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie door de EU, en de relevantie daarvan voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere malen benadrukt door Nederland in het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd dat de individuele banden – zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde dubbelmandaten met de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021 bestreken, en derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten brengen maar heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek. Zie ook de antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Simons en Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Hoeveel van de 34 personen die, volgens de bevindingen van Proximities, «individuele banden» met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) zouden hebben onderhouden: Hoeveel personen vermeld onder vraag 3b zijn meegeteld op basis van vermeende banden met maatschappelijke organisaties, zoals bedoeld onder vraag 3a?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 5 januari jl. zijn er volgens het externe onderzoek 34 personen met individuele banden geïdentificeerd over de periode van 2007 tot en met 2021. In 11 gevallen was sprake van individuen die, op het moment dat zij actief waren voor UAWC, een band hadden met een maatschappelijke organisatie die door de externe onderzoeker werd geïdentificeerd als onderdeel van de PFLP.
Aangezien het onderzoek in 2021 is afgerond is niet bekend of er op dit moment nog medewerkers of bestuursleden van UAWC betrokken zijn bij de PFLP.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Proximities de Israëlische propaganda weerlegt en ontkracht dat UAWC [a] betrokken is bij terrorisme en [b] een integraal onderdeel is van de PFLP? Kunt u bevestigen dat de uitkomsten van het Proximities onderzoek haaks staan op Israëls besluit en grondslag om UAWC als «terroristische organisatie» aan te merken?
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen. Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren als een terroristische organisatie.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de Kamerbrief van 5 januari jl. inzake UAWC: «Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke «banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn»? Kunt u toelichten welke handelingen en contacten u schaart onder «dergelijke banden», die het kabinet «niet acceptabel» acht?
Daarmee doelt het kabinet op banden van individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN zijn aangemerkt als terroristische organisaties.
Heeft u kennisgenomen van de fundamentele bezwaren van het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken3, PNGO4 en 60 internationale maatschappelijke organisaties5 tegen het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Deelt u de zorg dat het besluit de geloofwaardigheid van Nederland in Palestina ernstige schade heeft toegebracht? Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Palestijnse civiele samenleving in het OS-beleid en de rol en inzet van Nederland te herstellen?
Het kabinet heeft kennis genomen van deze bezwaren en is het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van het Palestijns maatschappelijk middenveld en de Palestijnse autoriteit om het Nederlandse besluit nader toe te lichten en te luisteren naar hun zorgen. In deze gesprekken is het belang benadrukt dat het kabinet hecht aan een sterk maatschappelijk middenveld in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft op basis daarvan geen reden om te veronderstellen dat de Nederlandse geloofwaardigheid ernstige schade heeft opgelopen. De relatie met de Palestijnse Autoriteit is goed, zoals ook blijkt uit een recent gesprek tussen de beide Ministers van Buitenlandse Zaken, en Nederland blijft Palestijnse ngo’s actief steunen zoals ook is toegelicht in de Kamerbrief van 5 januari jl.
Herinnert u zich de brandbrief die u heeft ontvangen van zeven VN-Mensenrechtenrapporteurs6 , waarin zij op grond van drie redenen hun diepe zorgen uiten over het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Wat is uw inhoudelijke reactie op elk van deze redenen, te weten: inconsistentie met het EU-beleid ten aanzien van politieke gezindheid, strijdigheid met de vrijheden van vereniging, meningsuiting en privacy en facilitatie van Israëls onrechtmatige en schadelijke pogingen de Palestijnse civiele samenleving te ontwrichten?
Voor de inhoudelijke reactie van het kabinet op deze brief verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»7.
Wat is uw politieke appreciatie en weging van het feit dat Nederland door zeven gezaghebbende VN-Mensenrechtenrapporteurs met klem wordt verzocht het besluit de financiering van UAWC te beëindigen «te herzien en te heroverwegen»? Waarom heeft u in uw antwoordbrief aan de VN-rapporteurs niet op deze dringende oproep gereageerd7?
Nederland hecht grote waarde aan de VN-inspanningen voor mensenrechten en steunt de mandaten van de VN-rapporteurs. In die geest heeft Nederland ook een zorgvuldig antwoord geformuleerd op de brief waarin wordt aangegeven de zorgen van de rapporteurs serieus te nemen, en altijd open te staan voor een dialoog en verdere uitleg. Dit leidt echter niet tot een herziening van de besluitvorming. Voor de volledige reactie van het kabinet op de brief van de zeven rapporteurs verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»9.
Heeft het kabinet tijdens haar opschorting van UAWC’s de lopende financiering, de onderzoeksfase en de besluitvorming over toekomstige financiering het «do no harm» principe ook ten aanzien van UAWC toegepast, om disproportionele en onnodige schade aan deze vitale landbouworganisatie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze heeft het kabinet dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en UAWC geen onnodige schade te berokkenen. Allereerst is dat gebeurd door geen vroegtijdige conclusies te trekken, maar juist door een zorgvuldig afgewogen traject vorm te geven waarin een onafhankelijke partij is gevraagd om op basis van openbare en te verifiëren bronnen onderzoek te doen naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP. In dit onderzoek heeft UAWC de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor gekregen. Op basis van de uitkomsten van het externe onderzoek heeft het kabinet vervolgens een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij in de brief aan uw Kamer van 5 januari duidelijk is aangegeven hoe de bevindingen van Proximities zijn gewogen in de besluitvorming.
Wat zijn de concrete gevolgen van de «aangescherpte due dilligence» voor Palestijnse ngo’s die Nederland financiert en de eisen die het kabinet aan hen stelt ten aanzien van de monitoring, registratie en signalering van eventuele politieke gezindheid en/of activiteit van medewerkers en bestuursleden? Graag een toelichting.
Palestijnse ngo’s waarmee Nederland samenwerkt of overweegt te gaan samenwerken, dienen aan te geven of er sprake is van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Daarbij wordt duidelijk door NRO Ramallah aangegeven dat dergelijke banden niet acceptabel zijn en ingaan tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Tijdens de monitoringfase zal NRO hier aandacht voor houden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al-Haq over een financiering die de Europese Commissie al in mei 2021 heeft opgeschort8 ? Bent u bereid om de Commissie om opheldering te vragen over de juridische en feitelijke grondslag van deze opschorting en de onzorgvuldige, zo niet onrechtmatige, behandeling die Al-Haq ten deel is gevallen? Zo ja, wilt u de uitleg van de Commissie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei 2021 aanleiding gaf om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Op basis hiervan heeft de Europese Commissie de financiën opgeschort. Het kabinet is in contact met de Europese Commissie hierover, ook om zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 5 januari jl., met andere donoren afstemming te zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie van de Israëlische informatie te komen en daarbij de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 46) te betrekken. Uitgangspunt blijft daarbij dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Deelt u de zorg dat een totale ontwrichting van de Palestijnse civiele samenleving dreigt – en daarom geboden is dat Nederland, de EU en andere landen zo snel mogelijk hun standpunt bepalen en kenbaar maken ten aanzien van verdere financiering en ondersteuning van de Palestijnse ngo’s die Israël in oktober 2021 heeft aangemerkt als «terroristische organisaties»? Bent u bereid daar op EU-niveau op aan te dringen? Kunt u, in het licht van de acute kwetsbaarheid van deze ngo’s, een tijdsindicatie geven van wanneer Nederland dat gaat doen?
Nederland deelt de zorgen over de druk op het Palestijns maatschappelijk middenveld. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en ziet dan ook geen aanleiding om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet kan geen indicatie geven wanneer de coördinatie met andere donoren is afgerond.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Simons (BIJ1) en Jasper van Dijk (SP) d.d. 21 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Gokken door minderjarigen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minderjarigen kunnen storten bij online aanbieders»?1
Ja.
Kent u nog andere signalen waaruit blijkt dat spelers, waaronder minderjarige spelers, geld via een andere bankrekening dan die van zichzelf kunnen storten bij legale aanbieders van online kansspelen? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, weet u of de Kansspelautoriteit daar onderzoek naar verricht?
De Kansspelautoriteit heeft gesignaleerd dat spelers geld via een andere bankrekening dan die van zichzelf konden storten bij een legale aanbieder van online kansspelen. De Kansspelautoriteit heeft hierop de aanbieder aangesproken, waarop de vergunninghouder heeft aangegeven het probleem te verhelpen zodat een dergelijke betaling niet meer mogelijk is. Vast is komen te staan dat in deze situatie geen minderjarigen waren betrokken.
Bij eventuele nieuwe signalen is de Kansspelautoriteit de aangewezen instantie om daar onderzoek naar te verrichten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de genoemde motie Kathmann om er voor te zorgen dat het storten van geld op een online gokaccount via de bankrekening van een derde onmogelijk wordt?2
Op basis van de huidige wet- en regelgeving mag een speler enkel geld storten met een betaalrekening die ondubbelzinnig tot de persoon van de speler te herleiden is. Het is zodoende nu al verboden om via een rekening van een derde geld te storten op een online gokaccount.
De Kansspelautoriteit houdt toezicht op deze vergunningsvoorwaarden.
Deelt u de mening dat aangezien in de praktijk de wet op dit punt blijkbaar niet altijd wordt nageleefd door aanbieders van kansspelen, handhaving nodig blijkt te zijn? Zo ja, weet u of de Kansspelautoriteit tegen overtreders van de wet heeft of gaat optreden?
Het staat buiten kijf dat het geschetste onwenselijk is en niet mag. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op deze wet- en regelgeving. Mocht een aanbieder de wet overtreden zal de Kansspelautoriteit daartegen actie ondernemen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Omdat de vraag met name voort lijkt te komen uit de zorg om gokkende minderjarigen wil ik kort schetsen welke stappen, cumulatief, gezet moeten worden voordat een minderjarige geld op een online account van iemand anders kan storten en kan gaan spelen: bij het aanmaken van een spelersaccount wordt de identiteit vastgesteld en geverifieerd, onder andere door middel van een check op het Burger Service Nummer. Daarnaast moet een speler zich identificeren iedere keer dat hij of zij toegang wil tot zijn spelersaccount, bijvoorbeeld door middel van gebruikersnaam en wachtwoord. Bovendien mag enkel geld gestort worden met een betaalrekening die ondubbelzinnig tot de persoon van de speler te herleiden is. Daarmee wordt de kans dat een minderjarige bij een vergunde aanbieder daadwerkelijk kan spelen geminimaliseerd.
Deelt u de mening dat zeker bij een staatsbedrijf zoals Holland Casino genoemde praktijken onmogelijk moeten zijn? Zo ja, is inmiddels het storten via een andere bankrekening daar onmogelijk geworden? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke bepaling geldt voor alle vergunninghouders dus ook voor Holland Casino.
Holland Casino heeft mij met betrekking tot de geschetste casus laten weten dat na de publicatie van casinonieuws direct aanpassingen zijn doorgevoerd. Onbedoeld was de situatie ontstaan dat in uitzonderlijke gevallen personen die ingelogd waren in het account van een andere speler met exact dezelfde achternaam, hun eigen rekening op basis van die achternaam konden koppelen aan dat account. Dit is inmiddels niet meer mogelijk en structureel opgelost.
Zijn er op dit moment nog online aanbieders van kansspelen waar het mogelijk is via een andere bankrekening dan die van zichzelf te kunnen storten bij legale aanbieders van online kansspelen? Zo ja, hoe kan dat en hoeveel zijn dat er? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Naast het benoemde in het antwoord op vraag twee zijn er op dit moment geen signalen bekend bij de Kansspelautoriteit. Dit soort signalen hebben de aandacht van de Kansspelautoriteit. Bij overtredingen zal de Kansspelautoriteit gepaste stappen nemen.
Het verspreiden van schadelijke desinformatie over de wolf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hond in kudde, meerdere schapen vermist»?1
Ja.
Zijn er officiële cijfers bekend van de aantallen kleinvee die gedood worden door loslopende honden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te (laten) verrichten? Zo ja, kunt u de cijfers over de afgelopen vijf jaar met ons delen?
Cijfers van landbouwhuisdieren die gedood worden door honden zijn niet beschikbaar, omdat hier geen centrale registratie van plaatsvindt. BIJ12 komt alleen in actie bij vermoedelijke wolvenschade. Na DNA-analyse kan blijken dat het een aanval van een hond betrof. Dit zijn echter toevalligheden en geeft geen representatief beeld. Als al direct na de aanval duidelijk is dat het om een hond gaat dan wordt BIJ12 hier niet bij betrokken. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is het waar dat gevestigde wolven een voorkeur hebben voor natuurlijke prooien anders dan voor kleinvee? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, bent u bereid de natuurlijke prooidieren van de wolf meer te beschermen tegen menselijk ingrijpen?
Uit de Factfinding studie2 die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het dieet van wolven in hoofdzaak wordt bepaald door de combinatie van prooibeschikbaarheid (= welke soorten zijn in welke aantallen aanwezig) en prooikwetsbaarheid (= zijn de prooien gemakkelijk te vangen of niet). Daarnaast kunnen individuele voorkeuren, leerprocessen en de rangordepositie van de wolf binnen de groep, de samenstelling verder beïnvloeden. Voor het gematigd klimaatgebied van Europa worden ree, edelhert en zwijn aangeduid als de belangrijkste prooisoorten, maar ook andere regionaal aanwezige hoefdieren, bijvoorbeeld damhert en moeflon, kunnen een belangrijke voedselbron vormen. Daarnaast staan haasachtigen op het menu, hoewel het belang van deze prooicategorie in het Europese gematigde klimaatgebied klein is. Ook de doodgereden wolvin op de Zuid-Veluwe, GW1729f, had resten van haas in haar maag. Wanneer de beschikbaarheid van wilde prooien ontoereikend blijkt, al dan niet tijdelijk, kan predatie van vee plaatsvinden. Vee en wilde hoefdieren zijn vanuit het perspectief van wolven beide gewoon hoefdieren.
De Wet natuurbescherming biedt voldoende basis voor het beschermen van prooisoorten tegen menselijk handelen. Op dit moment is geen reden voor aanvullende bescherming.
Kent u de Duitse verslagen van analyses van de fecaliën van wolven waaruit blijkt dat de wolf een sterke voorkeur heeft voor natuurlijke prooien? Zo ja, heeft u redenen om aan te nemen dat de situatie in Nederland substantieel zal afwijken van deze waarnemingen en waarom?2
Ja, deze zijn mij bekend.
Het is de verwachting dat de situatie in Nederland voor wat betreft het natuurlijke voedselpatroon van de wolf vergelijkbaar is met die in Duitsland.
Bent u bereid ook in Nederland een dergelijke analyse te laten verrichten? Zo ja, op welke termijn?
Het dieet van de wolf wordt meestal afgeleid door identificatie van prooiresten in uitwerpselen. Traditioneel gebeurt dit mechanisch, namelijk micro- en macroscopische determinatie van haren en verificatie van tand- en botfragmenten. Recentelijk kan hier ook de genetische analyse aan toegevoegd worden. De Zoogdiervereniging heeft onlangs, in samenwerking met de Universiteit Antwerpen, Universiteit Leiden en de stichting Leo, een eerste onderzoek uitgevoerd naar het dieet van wolven in Nederland, gebruikmakend van fecaliën analyse4. De resultaten van het dieetonderzoek via eDNA-analyse zijn waarschijnlijk eind april beschikbaar.
Is het waar dat Vlaanderen een aanzienlijk hogere straf kent voor het doden van een wolf dan Nederland? Zo ja, bent u bereid de strafmaat in Nederland voor het doden van de wolf te verhogen?3
Ik ben van mening dat de strafmaat in Nederland voldoende is. Ook ligt het strafmaximum hoger dan in België. Het verhogen van de strafmaat is op dit moment niet aan de orde.
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 837) is aangegeven, is het doden van een wolf in Nederland een overtreding van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is. De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 90.000,-). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
Deelt u de mening dat het demoniseren van beschermde dieren als de wolf kan leiden tot eigenrichting en het uitlokken van illegale jacht?
Burgers dienen zich te houden aan de wettelijke grenzen en eigenrichting dient te worden voorkomen. Ik zie echter geen verband tussen de diverse uitingen over de wolf en illegaal gedrag.
Op welke manier kan de huidige wetgeving rondom haatzaaien, bedrog en misleiding ingezet worden om desinformatie over de wolf te bestrijden, zeker als dit kan leiden tot strafbare handelingen die gericht zijn tegen een beschermde diersoort?
Desinformatie valt in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Uitspraken over de wolf vallen ook onder de vrijheid van meningsuiting en deze mogen worden geuit en verspreid, ook door belangenorganisaties. Toch kunnen zich situaties voordoen dat een uiting strafbaar is, bijvoorbeeld wanneer dit aanzet tot haat (artikel 137d Sr). Dit is echter gericht op haat tegen mensen, en niet tegen dieren. Wel kunnen in sommige gevallen de gevolgen van het verspreiden van onwaarheden leiden tot strafbare feiten. Bijvoorbeeld wanneer een persoon op basis van onjuiste informatie over de wolf het besluit neemt een wolf te doden, wat in strijd is met artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Hierbij kan iemand niet vervolgd worden voor het verspreiden van desinformatie of onwaarheden, maar voor het plegen van een strafbaar of onrechtmatig feit.
Op welke manier gaat u techbedrijven verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf, bijvoorbeeld in de vorm van een meldplicht?
Online platformen zoals Facebook en Twitter hebben in hun gebruiksvoorwaarden opgenomen wat toegestaan is op hun platform en wat niet. Berichten die tegen het beleid ingaan kunnen worden gerapporteerd. Het online platform zal dan oordelen of het bericht bijvoorbeeld verwijderd wordt of niet. In de eerdere brief van de voormalige Minister van BZK wordt verder ingegaan op de mogelijkheid van platformen om online content te reguleren, het toepasselijke juridische kader en de rol van de overheid (Kamerstuk 26 643, nr. 782).
Op welke manier gaat u belangenorganisaties verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf?
Zoals bij de beantwoording van vraag 8 is aangegeven, valt desinformatie in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Het staat organisaties vrij hun mening te uiten.
Bent u bereid om een bewustwordingscampagne te starten met feitelijke informatie over de wolf om de stortvloed aan schadelijke desinformatie van weerwoord te voorzien?
Verschillende provincies6 en maatschappelijke organisaties7 8 geven momenteel al informatie en voorlichting over het samenleven met de wolf. Ik bekijk of en op welke manier vanuit mijn ministerie aanvullende voorlichting nodig is. Deze voorlichting koppel ik aan de informatie uit het nieuwe wolvenplan dat na de zomer gereed is.
Een probleem bij beslag op minimumuitkeringen. |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat wijst op een structureel probleem bij het innen van schulden bij mensen die een minimumuitkering krijgen?1
Ja.
Klopt het dat de beslagvrije voet in beginsel één keer per twaalf maanden wordt vastgesteld, maar het sociaal minimum doorgaans per 1 januari en 1 juli wijzigt, waardoor het kan gebeuren dat op een bepaald moment de minimumuitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) net iets hoger kan zijn dan de beslagvrije voet die eerder is vastgesteld, en het verschil tussen die twee bedragen (vaak slechts enkele euro’s) moet worden geïnd door de deurwaarder?
Het klopt dat deurwaarders en andere beslagleggende partijen verplicht zijn de beslagvrije voet van lopende beslagen elke twaalf maanden opnieuw vast te stellen. Bij het bepalen van deze termijn is een afweging gemaakt tussen een zo actueel mogelijke beslagvrije voet en het beperken van de administratieve lasten voor de uitvoering.2
Door de halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnorm en andere aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen kan het voorkomen dat een deurwaarder of andere beslagleggende partij een hoger bedrag kan innen dan vóór de indexering. In bepaalde situaties kan het gaan om enkele euro’s.
Naast de jaarlijkse herberekeningsplicht van de beslagleggende partij, verplicht de wet de beslagleggende partij ook om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen als hij met redenen omkleed wordt geïnformeerd over een structurele wijziging van omstandigheden.3 Dit vergt een actieve handeling van de burger voordat de beslagleggende partij tot herberekening is gehouden. Indexatie leidt tot een structurele wijziging van het inkomen. Dit betekent dat als de beslagleggende partij door (of namens) de burger wordt geïnformeerd over de indexatie, hij verplicht is de beslagvrije voet opnieuw te berekenen. Op deze manier kan de situatie, zoals in de vraag beschreven, ongedaan worden gemaakt.
Zoals bij de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet reeds is aangekondigd zal de herberekening bijzondere aandacht krijgen bij de evaluatie van de wet. De eerste evaluatie is voorzien voor 2022/2023. Daarbij zal ook de mogelijkheid worden betrokken die is opgenomen in artikel 475d, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om bij algemene maatregel van bestuur een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen.
Zijn deurwaarders verplicht om het positieve verschil tussen de minimumuitkering en de beslagvrije voet te allen tijde te innen of hebben zij hier enige discretionaire ruimte in? Indien dit laatste het geval is, in hoeveel procent van de gevallen maken deurwaarders hier dan ook gebruik van?
De wetgever heeft deurwaarders aangewezen als uitvoerder van gerechtelijke uitspraken en zij hebben de wettelijke taak om beslag te leggen in opdracht van schuldeisers. Deurwaarders adviseren hun opdrachtgevers vooraf over de opportuniteit van een beslag. Daarbij maken zij een afweging of de kosten van het beslag opwegen tegen de baten ervan. De discretionaire ruimte voor deurwaarders is beperkt. Een deurwaarder is gehouden de opdracht van een schuldeiser uit te voeren. Het is mij niet bekend in hoeveel procent van de gevallen deurwaarders afzien van inning van zeer geringe bedragen.
Klopt het dat de maandelijkse kosten van inning en verdeling voor de deurwaarde bij beslag op een minimumuitkering van het UWV of Sociale Verzekeringsbank (SVB) vaak hoger zijn dan het bedrag dat daadwerkelijk maandelijks geïnd kan worden bij de schuldenaar en dat daardoor de kosten voor de deurwaarder hoger zijn dan de opbrengst?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) geeft op basis van cijfers van de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders aan dat in circa 7% (3.893 van de 55.550) van de actieve beslagen die door deurwaarders bij het UWV zijn gelegd en in 1,7% (150 van de 8.820) van de actieve beslagen bij de SVB minder dan € 13,34 is ontvangen. Het UWV en de SVB baseren hun cijfers niet op het aantal beslagen, maar gaan uit van het aantal betalingen in het kader van een beslag. Uit cijfers van het UWV over 2021 blijkt dat bij 5,9% van de betalingen (14.823 gevallen) die zij vanwege een beslag aan deurwaarders heeft verricht minder dan € 13,34 is afgedragen. Het UWV tekent daarbij aan dat het zowel maandelijkse als wekelijkse betalingen betreft. De SVB geeft op basis van cijfers over januari 2022 aan dat het in 10,7% van de gevallen minder dan € 13,34 is afgedragen aan de deurwaarder (780 gevallen).
Hierbij merk ik op dat de KBvG aangeeft dat voor zover de kosten van de deurwaarder de maandelijkse opbrengst overstijgen, deze niet ten laste van de schuldenaar mogen worden gebracht. De KBvG wijst hierbij op haar bestuursregel «Beslag op vorderingen», waarin is bepaald dat er geen sprake kan zijn van een negatieve executie-opbrengst. Alle deurwaarders zijn aan deze bestuursregel gebonden.
Ziet u ook in dat als een deurwaarder een eventueel positief verschil tussen de geïndexeerde minimumuitkering en de ongewijzigde beslagvrije voet int, dit er in de praktijk op neerkomt dat de schuldenaar, met het geld wat hij overhoudt, onder het bestaansminimum zakt, maar er feitelijk geen schulden worden afgelost? Is dit niet dubbel onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het borgen van een bestaansminimum voor iedere burger. De wet biedt een betrekkelijk eenvoudige manier om de situatie uit de vraag ongedaan te maken. Een burger, maar ook diens schuldhulpverlener of beschermingsbewindvoerder, kan bij een structurele wijziging van zijn omstandigheden de beslagleggende partijen vragen om de beslagvrije voet opnieuw vast te stellen (zie het antwoord op vraag 2). De burger komt daardoor niet onder het bestaansminimum. Daardoor worden ook geen bedragen meer geïnd die niet opwegen tegen de kosten van de deurwaarder.
Bij hoeveel beslagen onder het UWV en de SVB wordt er minder afgedragen dan € 13,34 per maand (de minimale maandelijkse kosten van een deurwaarder voor inning van een enkelvoudig beslag)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reageren op de drie suggesties die gedaan worden door schrijver van aangehaald artikel om de hierboven genoemde problemen op te lossen? Kunt u daarbij ook aangeven welke suggestie daarbij uw voorkeur heeft?
Ik hecht grote waarde aan signalen uit de maatschappij en ben de schrijver van het artikel erkentelijk voor het actief meedenken aan mogelijke oplossingsrichtingen. De suggesties bieden alleen geen afdoende oplossing voor het geschetste probleem. De voorgestelde vereiste wijziging van wetgeving, hoge uitvoeringslasten en onwenselijke overheveling van verantwoordelijkheden van beslagleggende partijen naar werkgevers en uitkeringsinstanties vormen hiervoor de obstakels.
Ik zie de oplossing in de eerste plaats binnen de mogelijkheden die de huidige wetgeving biedt: de burger kan de beslagleggende partij vragen de beslagvrije voet opnieuw te berekenen (zie het antwoord op vraag 2). Die mogelijkheid breng ik onder de aandacht bij stakeholders die te maken hebben met mensen die geconfronteerd worden met beslag op hun inkomen, door de beantwoording van deze Kamervragen onder hun aandacht te brengen. Daarnaast kijk ik ook in breder verband naar het vraagstuk en alternatieve oplossingen. De wet biedt bijvoorbeeld de bevoegdheid een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen. Dat perspectief neem ik tezamen met alle overige aspecten rondom herberekening van de beslagvrije voet nadrukkelijk mee bij de eerste evaluatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in 2022/2023.
Nevenactiviteiten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze nevenactiviteiten niet dezelfde zijn als die eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren?2
Nee.
Klopt het dat er nevenactiviteiten vermeld zijn op de hiervoor genoemde website, waaronder die van «Lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows (10-04-2020 tot en met 10-04-2023)», die op dit moment niet zijn opgegeven op uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com? Waarom staan (eventueel) beëindigde activiteiten niet bij de sectie «vorige» op de pagina op parlement.com?
Nee, dit klopt niet. Op de website parlement.com staan in de uitgebreide versie dezelfde nevenactiviteiten als eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren. Het lidmaatschap van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows kunt u op de website parlement.com vinden in de sectie «Wetenswaardigheden».
Overigens is de website parlement.com een onafhankelijke website, die niet verbonden is aan en niet gefinancierd wordt door politieke partijen of overheidsinstellingen. Voor vragen over de inhoud van de website moet ik u daarom verwijzen naar de onafhankelijke redactie van deze website.
Kunt u een toelichting geven over uw werkzaamheden en/of activiteiten als lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows?
De Trilateral Commission is een internationaal platform voor een open dialoog tussen mensen uit het bedrijfsleven, de overheid, de academische wereld, media en maatschappelijk middenveld. De leden delen een sterk geloof in de rechtsstaat, democratie, mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en vrij ondernemerschap die ten grondslag liggen aan menselijke vooruitgang. Als fellow van de Trilateral Commission heb ik deelgenomen aan enkele online bijeenkomsten en lezingen.
Kunt u een toelichting geven over de reden van uw toetreding als lid van deze commissie en waarom dit in april 2020 gebeurde?
Ik ben in april 2020 gevraagd om fellow te worden van de Trilateral Commission. Ik ben op deze uitnodiging ingegaan, omdat ik mij herken in de waarden van de Trilateral Commission en het beschouwde als een mogelijkheid om open van gedachten te kunnen wisselen met interessante leden van deze commissie, verspreid over de wereld.
In hoeverre verhoudt uw (eventueel) lidmaatschap van de Trilateral Commission zich tot het «Handboek voor bewindspersonen» waarin op p.11 staat geschreven: «Een kandidaat-bewindspersoon dient alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties, en andere nevenactiviteiten neer te leggen voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet»?
Voor de beëdiging van het kabinet heb ik mijn functies, nevenfuncties en nevenactiviteiten beëindigd. Ik ben geen lid meer van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows.
Medische rijbewijskeuringen. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fragment van het programma Radar «Medische rijbewijskeuringen: als je niet oplet betaal je te veel»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van Radar waaruit blijkt dat keuringsinstituten vaak onterecht meer geld in rekening brengen bij mensen met een medische aandoening?
Voor zorg in den brede mogen zorgaanbieders tarieven in rekening brengen. Dat geldt ook voor delen van de zorg die niet onder de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet vallen. Voor rijbewijskeuringen stelt de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de tarieven vast. Zorgaanbieders dienen zich aan deze wet- en regelgeving over tariefregulering te houden. De aanbieder van rijbewijskeuringen is op grond van de Wmg tevens verplicht om voorafgaand aan de keuring de consument te informeren over de verwachte kosten en achteraf een correcte rekening te sturen.
Dat mensen zelf hun zorgrekening controleren, is niet ongebruikelijk. Het is juist goed dat consumenten dit doen en hun eventuele vragen over de juistheid van de rekening stellen aan de betreffende zorgaanbieder. Dit neemt niet weg dat het de verantwoordelijkheid is van de aanbieder om vooraf te informeren over de verwachte kosten en achteraf een correcte rekening te sturen.
De NZa heeft een factsheet opgenomen op haar website2 met de meest gestelde vragen en klachten rond rijbewijskeuringen, voorzien van een antwoord. De NZa heeft een standaardbrief op haar website opgenomen, die mensen kunnen versturen aan hun arts of instelling die de keuring heeft verricht, als er naar hun mening te veel in rekening is gebracht voor een rijbewijskeuring. Het is voor mensen tevens mogelijk om via het meldpunt van de NZa een klacht in te dienen als er een te hoog bedrag in rekening is gebracht. De NZa neemt deze meldingen mee in haar risicogestuurde toezicht.
Bent u het ermee eens dat het nooit de bedoeling kan zijn dat mensen die gekeurd worden zelf na moeten gaan of er te veel in rekening is gebracht en hier zelf achter aan moeten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat een keuringsinstantie die in 2019 al door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de vingers is getikt, nog altijd standaard hoge te bedragen vraagt?
De NZa heeft een meldpunt waar mensen een melding kunnen doen indien naar hun mening een te hoog bedrag voor de rijbewijskeuring in rekening is gebracht. Van 2019 tot nu ontving de NZa in totaal 66 meldingen. Deze gingen onder andere over declaraties, kwaliteit van de keuringen of het CBR. Voor de laatste twee categorieën verwijst de NZa consumenten door naar het juiste loket. De meldingen over betaalbaarheid gebruikt de NZa als input voor haar risicogestuurde toezicht. Een groot deel van de meldingen vormde de aanleiding voor nader onderzoek, wat resulteerde in vier maatregelen voor instellingen die rijbewijskeuringen aanbieden. Ook heeft de NZa in 2019 een signaalanalyse uitgebracht3.
De NZa is dus op de hoogte van de knelpunten waar consumenten tegenaan lopen. Naast het risicogestuurde toezicht bekijkt de NZa hoe met aanpassingen van de prestatie- en tariefregulering beter recht kan worden gedaan aan het consumentenbelang. Dit doet de NZa in nauw overleg met het CBR en daarbij zullen ook partijen uit het veld worden betrokken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort praktijken niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het inzichtelijk wordt welke instanties wel en welke niet te hoge bedragen in rekening brengen?
De NZa maakt, binnen de ruimte die de Wmg en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bieden, op haar website bekend welke zorgaanbieders een maatregel is opgelegd voor het overtreden van de regels die gelden voor het in rekening brengen van rijbewijskeuringen. Daarnaast werken het CBR en de NZa aan afspraken over onderlinge informatie-uitwisseling, onder andere op dit vlak.
Vindt u ook dat het CBR alleen zou mogen doorverwijzen naar instanties die niet te hoge bedragen in rekening brengen?
De gevallen die in de uitzending aan de orde kwamen dateren uit de periode van vóór 2021. Sinds 2021 wijst het CBR in brieven aan cliënten op de mogelijkheid om zelf een specialist te kiezen via bijvoorbeeld de specialistenzoeker op de website van het CBR. Er is in principe sprake van een vrije markt waar, net als bij alle andere zorg, cliënten zelf een keuze maken voor een zorgaanbieder.
In de praktijk wordt de rijbewijskeuring niet vaak door de eigen arts uitgevoerd, want de artsenfederatie KNMG heeft het uitgangspunt dat de eigen arts geen oordeel mag geven over de rijgeschiktheid van een eigen patiënt. Dat is in strijd met het uitgangspunt van de KNMG dat behandelend artsen geen geneeskundige verklaringen afgeven over hun eigen patiënten. Na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt mag volgens de KNMG de eigen arts wel feitelijke informatie verstrekken aan het CBR. Dit moet gaan om een gerichte vraag van het CBR.4
In sommige gevallen wordt door het CBR wel op naam verwezen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een herkeuring of bij zeer complexe zaken waarbij bijvoorbeeld de specialist zich van tevoren moet kunnen inlezen in het dossier. Als het CBR meerdere negatieve signalen binnenkrijgt over de diensten die een keuringsarts waarnaar is doorverwezen heeft geleverd, dan kan het CBR deze keuringsarts verwijderen uit de eigen specialistenzoeker op de website.
Bent u bereid om het CBR te verzoeken om hier meer duidelijkheid over te geven op hun website?
Zoals bij vraag 7 aangegeven is de communicatie van het CBR hier in 2021 op aangepast.
Vind u het rechtvaardig dat mensen met een medische aandoening, afhankelijk van de duur van de keuring, steeds in totaal een bedrag van rond de 200 euro moeten betalen om hun rijbewijs te verlengen? Vindt u niet dat een rijbewijs al duur genoeg is?
Voor rijbewijskeuringen heeft de NZa verschillende prestatiebeschrijvingen en maximumtarieven vastgesteld. Deze maximumtarieven dienen ten minste redelijkerwijs kostendekkend te zijn. Dit volgt ook uit jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb). Op dit moment onderzoekt de NZa, zoals eerder aangegeven, hoe beter recht kan worden gedaan aan het consumentenbelang in de prestatie- en tariefregulering. Uitgangspunt hierbij is dat de consument een eerlijke rekening ontvangt, die tevens passend is voor de inspanningen die door de keurend arts zijn geleverd.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van de enquête dat veel mensen de keuring inhoudelijk vinden tegenvallen, bijvoorbeeld doordat de arts zich duidelijk niet heeft voorbereid, maar vervolgens wel voorbereidingstijd in rekening brengt?
Signalen als deze worden serieus genomen en worden besproken met de verantwoordelijke partijen. Eerder kwamen al signalen over de kwaliteit van de rijbewijskeuring aan het licht, onder meer in een brief van de Nationale ombudsman d.d. 22 juli 2021.5 Zoals al gemeld aan uw Kamer in de brief d.d. 28 september 2021 neem ik de signalen over de kwaliteit en kosten van de rijbewijskeuring serieus.6 Er vinden nu gesprekken plaats over deze signalen met het Ministerie van VWS, het CBR, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de NZa. In aanloop naar het commissiedebat Verkeersveiligheid van 20 april 2022 bericht ik uw Kamer over de voortgang van deze gesprekken.
Als de keuringsprocedure die wordt vereist van het CBR standaard is en niet aansluit bij de medische situatie van de patiënt, draagt die keuring dan bij aan de verkeersveiligheid?
De keuringsprocedure is niet standaard of voor iedere rijbewijshouder hetzelfde. Per aandoening richt de keuringsarts zich op de risico’s van die specifieke aandoening voor de verkeersveiligheid, dit is opgenomen in de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 (REG2000).
Zou de huisarts in sommige gevallen de keuring kunnen uitvoeren, om onnodig hoge kosten te voorkomen?
Op dit moment is het voor de 75+ leeftijdskeuring al wettelijk mogelijk om de keuring door de huisarts te laten doen, maar bieden huisartsen deze mogelijkheid in het algemeen niet aan omdat een uitgangspunt van de artsenfederatie KNMG is dat de eigen arts geen oordeel mag geven over de rijgeschiktheid van een eigen patiënt. Zoals aangegeven in antwoord 7 zou de huisarts wel feitelijke informatie mogen delen met het CBR na uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Het moet hierbij om een gerichte vraag gaan van het CBR.
In 2021 is een optimalisatietraject gestart over de medische keuringen. Binnen dit traject wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de huisarts een grotere rol te geven binnen de medische keuring. Dit traject is nu in een afrondende fase. Ik informeer uw Kamer uiterlijk in het derde kwartaal van dit jaar over de uitkomsten van dit traject.