Belemmeringen voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen in Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het idee om farmaceutische bedrijven maatschappelijke royalty’s te laten betalen om op die manier hoge prijzen voor nieuwe medicijnen die door Nederlandse onderzoekers ontwikkeld zijn, te laten dalen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat topwetenschapper Clevers eerder dit jaar over is gestapt naar farmaconcern Roche, mede omdat hij in Nederland op een «web» aan universitaire beperkingen stuitte?2
Ja.
Kunt u aangeven welke middelen het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST)-fonds heeft ontvangen en van wie, en wie welke middelen onder welke voorwaarden van het fonds heeft gekregen?3
FAST wordt niet ingericht als fonds. Er zijn dus ook geen middelen te alloceren door FAST. Doel van FAST is om geneesmiddelen sneller en beter te (helpen) ontwikkelen door coördinerende activiteiten bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs, regulatoir advies, wegwijsfunctie in het financieringslandschap. Daartoe zal FAST worden uitgewerkt met een coördinerend expertisecentrum geneesmiddelontwikkeling. Daarmee zal de motie Van Gerven/ Van den Berg niet als zodanig kunnen worden uitgevoerd, omdat die motie ervan uitgaat dat FAST een fonds is, waaruit middelen te alloceren zijn voor 100% publieke onderzoeken.
Kunt u tegen die achtergrond aangeven wat nu de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Van Gerven-Van den Berg over het binnen FAST-fonds middelen alloceren voor 100% publieke onderzoeken?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangegeven waarom Oncode 325 miljoen euro uit het groeifonds heeft ontvangen? Deelt u de mening dat dit bedrag een hoog percentage is van het totale budget? Wordt daarin gebruikgemaakt van het advies van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) over maatschappelijke royalties?5
Oncode-PACT werd ingediend door het Ministerie van EZK met steun van VWS en OCW. Vervolgens werd Oncode-PACT beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie waarna het kabinet het advies integraal overnam. TNO heeft aan de beoordeling door de adviescommissie meegewerkt. De positieve beoordeling van Oncode-Pact door de adviescommissie is uitgebreid toegelicht in de bijlagen bij de betreffende Kamerbrief van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en van Financiën6. Oncode-PACT innoveert het preklinische ontwikkelproces voor kankermedicijnen om de kosten en risico’s van medicijnontwikkeling te reduceren. Het doel is om een geneesmiddelenmarkt te realiseren met lagere ondernemingsrisico’s en bijbehorende lagere rendementen en dus lagere prijzen. Reductie van ontwikkelkosten leidt niet automatisch tot lagere marktprijzen. Daarom zal binnen Oncode-Pact een expertgroep adviseren over hoe betaalbaarheid van de betreffende kankermedicijnen gerealiseerd kan worden. Bijvoorbeeld door het gebruik van vroege Health Technology Assessment en door voorwaarden te stellen aan het gebruik door bedrijven van de virtuele «preklinische ontwikkelmachine» die Oncode-Pact ontwikkelt. FAST zal worden betrokken in die werkgroep.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn, aangezien wetenschapper Clevers stelt dat universiteiten onwerkbare beperkingen opleggen voor het gebruik van patenten en het percentage aandelen dat een wetenschapper mag hebben? Kunt u aangeven of die verschillen per universiteit en welk percentage aandelen een wetenschapper mag hebben en hoe dat wordt bepaald?
Voor de omgang met intellectuele eigendomsrechten hebben de UNL, NFU, KNAW en NWO richtsnoeren opgesteld7. Deze worden toegepast door de kennisinstellingen volgens het principe pas toe of leg uit. De adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) heeft advies uitgebracht8 over het wegnemen van hindernissen zodat meer (kennisintensieve) startups doorgroeien naar levensvatbare bedrijven. De voormalig Staatssecretaris van EZK en de voormalig Minister van OCW hebben de opstellers van de richtsnoeren (waarbij ook TO2 instellingen en de KNAW zijn aangesloten) gevraagd te kijken naar de bezwaren uit het veld9. Dat loopt op dit moment nog.
Deelt u de mening dat als een innovatie/patent ontwikkeld is met gemeenschapsgeld, de gemeenschap daarvan ook voordelen zou moeten ontvangen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kennisinstellingen, waar de ontwikkeling deels het gevolg is van publieke investeringen, zoveel mogelijk gebruik maken van de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) en de MVL-toolkit. Die biedt de mogelijkheid bij het licentiëren afspraken te maken over onder meer betaalbaarheid. Tegelijkertijd moeten we blijven letten op een gezonde balans tussen publieke en private belangen. Vaak zijn private partijen nodig om maatschappelijke waarde te creëren. Een potentiële innovatie moet niet stranden op de onaantrekkelijkheid van de propositie voor private partijen. Maatschappelijk voordeel kan overigens allerlei vormen aannemen, zoals werkgelegenheid en, als het medische producten betreft, de effectieve beschikbaarheid voor patiënten.
Neemt het voorstel van TNO de bezwaren weg die wetenschapper Clevers aangeeft? Zo nee, wat is er volgens u dan wel nodig om de bezwaren weg te werken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk voorstel verder uit te werken?
Of het voorstel van TNO de bezwaren van Clevers wegneemt kan ik niet beantwoorden. Maatschappelijke royalties in de context zoals TNO dat positioneert is eigenlijk een verkeerde term. Een royalty is een betaling voor het gebruik van andermans rechten. Denk aan vergoeding bij auteursrechten of het gebruik van een patent (vastgelegd in een licentie). TNO stelt voor om aan bedrijven onderzoeksstudies aan te bieden die tegen beperkte kosten – betaald met publieke middelen – de ontwikkelrisico’s van een geneesmiddel verminderen en de kansen op succes vergroten. Bij succesvolle marktintroductie betaalt het bedrijf een percentage van de omzet aan de maatschappij.
Het idee van voorwaarden stellen aan publieke investeringen in geneesmiddelenontwikkeling vind ik interessant, zie ook mijn antwoord bij vraag 5. Ik zal dan ook met interesse de inzichten uit de expertgroep Betaalbaarheid van Oncode-PACT volgen.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De ingrijpende veranderingen in het Langeland Ziekenhuis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis om te bezuinigen op de acute verloskunde, de intensive care (IC) en de spoedeisende hulppost?1 2
De voorgenomen plannen van het LangeLand Ziekenhuis houden verband met de plannen van de Reinier Haga Groep (RHG). De RHG onderzoekt momenteel hoe het Reinier de Graaf Ziekenhuis uit de RHG treedt en het HagaZiekenhuis en LangeLand Ziekenhuis gaan fuseren. Voor de vormgeving van de ontvlechting is zorgvuldige besluitvorming en het vinden van voldoende draagvlak vereist. Momenteel wordt gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden. In nauwe samenwerking met zorgverzekeraars DSW en Menzis, leidt CZ dit ontvlechtingsproces vanuit de zijde van de zorgverzekeraars. Het voortbestaan van het LangeLand Ziekenhuis is onderdeel van dit gesprek. De RHG heeft mij laten weten dat zij samen met banken en verzekeraars werkt aan een duurzaam en toekomstbestendig ziekenhuis voor Zoetermeer. Zorgverzekeraar CZ heeft laten weten dat de inzet is dat er een ziekenhuisvoorziening blijft in Zoetermeer. Op welke wijze het ziekenhuis zal blijven bestaan is onderdeel van de planvorming en op dit moment nog niet duidelijk.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de acute geboortezorg op termijn verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is er nog geen besluit genomen over het plan van ontvlechting van de RHG. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat in aanloop naar besluitvorming over de toekomst van het LangeLand Ziekenhuis in de komende jaren een zorgvuldige verkenning wordt gedaan hoe de acute geboortezorg op een verantwoorde wijze wordt vormgegeven. Dit met alle lokale partners uit het geboortezorgnetwerk en in overeenstemming met wet- en regelgeving. Bij eventuele wijzigingen in het acute zorgaanbod moet het Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz, amvb acute zorg) worden gevolgd.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de IC wordt vervangen door een acute zorgafdeling, wat betekent dat patiënten die gecompliceerde zorg nodig hebben naar een ander ziekenhuis moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de spoedeisende hulppost op termijn na 18.00 simpeler wordt, zodat operatiekamers niet meer bemand hoeven te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord, dus het document met conceptafspraken van de ziekenhuisbestuurders en de zorgverzekeraars, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord.
Vindt u het wenselijk dat de interim-directeur voor zowel het Langeland Ziekenhuis als voor het Hagaziekenhuis onderhandelt? In hoeverre is hier sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer precies informeren over hoe dit zit?3
In de Governancecode zorg 2022, die is ontwikkeld en geactualiseerd door de Brancheorganisaties Zorg4, waarvan de Nederlandse Vereniging van ziekenhuizen (NVZ) lid is, wordt aandacht besteed aan belangenverstrengeling (onderdeel 2.6).
Ik ga ervan uit dat het HagaZiekenhuis en het LangeLand Ziekenhuis de Governancecode zorg 2022 en indien van toepassing haar eigen statuten volgen en aandacht hebben voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie, haar patiënten of andere belanghebbenden voorop staan. Ik ga er tevens vanuit dat conform de Governancecode Zorg de raad van bestuur zorg draagt voor zorgvuldige besluitvorming naar procedure, proces en inhoud. De besluitvorming door de raad van bestuur moet toetsbaar zijn voor de raad van toezicht. Een besluit, de adviezen daarover en daar waar van toepassing de goedkeuring door de raad van toezicht worden goed vastgelegd en ook later traceerbaar zijn.
Belanghebbenden bij een zorgorganisatie die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, kunnen binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Zoetermeer niet geïnformeerd is over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis? Wat is de reden van het Langeland Ziekenhuis om de gemeente hierover niet te informeren?
De onderhandelingen vinden plaats tussen banken, verzekeraars en de RHG. De complexiteit van het proces is groot door enerzijds de splitsing van de RHG en anderzijds de intentie tot fusie van het LangeLand Ziekenhuis en het HagaZiekenhuis.
Na het bepalen van de hoofdrichting is de volgende stap de afstemming met de interne gremia en betrokken zorgverleners buiten de ziekenhuizen en andere relevante stakeholders. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat op een passend moment interne gremia en externe stakeholders zullen worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Ik begrijp dat het een taai proces is en begrijp ook dat het voor alle partijen wenselijk is dat er spoedig overeenstemming wordt bereikt. Ik vind het daarom van belang dat partijen goed met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Ook vind ik het van belang dat burgers hierin goed worden betrokken. Daarom hecht ik eraan dat er bij wijzigingen in het aanbod acute zorg wordt gehandeld in lijn met de Amvb acute zorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat in algemene zin de samenwerking tussen het ziekenhuis en de stakeholders goed is. Ook is er regulier contact met zowel de IGJ over de kwaliteit van zorg, als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de continuiteit van zorg.
Wilt u uitzoeken op welke wijze het personeel is geïnformeerd over de voorgenomen plannen en in hoeverre zij hierin betrokken zijn door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
De RHG heeft mij laten weten dat het personeel van het LangeLand Ziekenhuis is geïnformeerd via een mailbericht uit naam van de directie. Daarnaast hebben recent twee personeelsbijeenkomsten plaatsgevonden waar het personeel geïnformeerd is over de stand van zaken van de onderhandelingen en was er ruim de gelegenheid tot het stellen van vragen volgens de RHG.
Waarom zijn huisartsen niet betrokken bij de toekomstplannen van het Langeland Ziekenhuis?4
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of andere zorgverleners zoals verloskundigen en ambulancepersoneel zijn betrokken bij de voorgenomen plannen en of zij tijdig zijn geïnformeerd over de voorgenomen plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of met deze conceptplannen ook mogelijke ontslagen worden verwacht?
De RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat er geen ontslagen worden verwacht.
Ik ga ervan uit dat de (wettelijke) adviesrechten van de advies- en medezeggenschaporganen bij de besluitvorming gerespecteerd worden. Uitgangspunt in de samenwerking is mijns inziens het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen.
Wilt u alles op alles zetten om te zorgen dat er geen ontslagen vallen in het Langeland Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11
Vinden ziekenhuizen in omliggende steden het wenselijk dat zij het drukker krijgen in de spoedzorg tijdens de avonden, nachten en weekenden? Wilt u dit uitzoeken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven wordt momenteel gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden en is er op dit moment nog geen besluit genomen.
Daarbij wil ik opmerken dat indien er sprake is van wijzigingen in het acute zorgaanbod, er dient te worden gehandeld conform de AmvB acute zorg.
Vindt u het wenselijk dat het Langeland Ziekenhuis voornemens is om bedden weg te bezuinigen, juist in tijden waarin extra IC-bedden heel hard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het Langeland Ziekenhuis geen bezuinigingen doorvoert en de bestaande zorgvoorzieningen zoals de acute verloskunde, de IC en de spoedeisende hulppost volwaardig overeind houdt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken6, indien dat aan de orde is.
Als het LangeLand Ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de amvb acute zorg gevolgd worden. Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte brengen van alle stappen die gezet worden in de uitwerking van de plannen door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
De IGJ en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. Ik zal uw Kamer informeren als dat van toepassing is.
Friese treinreizigers. |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Fries treinreiziger moet na misser ProRail de komende 2,5 jaar maar hopen dat hij overstap in Zwolle haalt»1?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat ProRail de deadline voor aanpassingen aan het spoor bij Wolvega en Akkrum verzet heeft van 1 april 2022 naar het vierde kwartaal van 2024, maar liefst 2,5 jaar later?
Ja, volgens ProRail is dat inderdaad de planning voor de werkzaamheden.
Kunt u een inschatting geven hoeveel reizigers per week de overstap in Zwolle zullen missen tot de werkzaamheden zijn afgerond?
NS en ProRail hebben vorig jaar ingeschat dat gemiddeld 4x per dag de volledige openingsduur van de HRMK-spoorbrug nodig zal zijn voor het doorlaten van (hogere) schepen, als gevolg waarvan enkele treinen direct of indirect (doordat zij vertraging oplopen door de vertraagde trein voor hen) zouden worden geraakt.
De inschatting was dat in 50% van de gevallen de overstap ondanks de vertraging kan worden gehaald. Afhankelijk van welke treinen worden geraakt, was de inschatting dat dit circa 30 (meest rustige treinen) tot 400 reizigers (drukste treinen) per gemiddelde werkweek betreft (situatie voor corona) die de overstap missen.
Tot nu toe zijn er nog geen aansluitingen gemist als gevolg van brugopeningen, doordat de brugopeningen in de periode april-mei 2022 korter waren dan de openingstijden zoals opgenomen in de dienstregeling en de punctualiteit van de sprinter erg hoog is. Zoals ook opgenomen in de eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp2, zal ProRail de hinder voor reizigers blijven monitoren en waar nodig in overleg treden met de provincie en NS.
Bent u ermee bekend dat ProRail aangeeft dat er onverwacht veel rekenwerk, tekeningen en certificeringen nodig zijn, waardoor er sprake is van een gigantische vertraging? Bent u van mening dat de voorbereidingen voor de spooraanpassingen bij Wolvega en Akkrum met extra inspanningen te versnellen zijn?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp, doet ProRail haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren en zal zij de mogelijkheden hiertoe nog voor de zomer met de provincie bespreken. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Wat heeft u gedaan om tot een snelle oplossing te komen nadat ProRail heeft medegedeeld dat zij zich heeft misrekend bij de toezegging om het spoor te verbeteren?
Het is aan de expertise van ProRail om met een snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best doet om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de werkzaamheden te versnellen?
Het is aan de expertise van ProRail om de snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren.
Deelt u de analyse van de provincie Fryslân dat de enige duurzame, robuuste en toekomstvaste oplossing voor deze problemen de aanleg van een spooraquaduct is ter vervanging van de HRMK-spoorbrug?
Zoals ook benoemd in de reactiebrief aan de provincie en gemeente Leeuwarden van eind vorig jaar3 en mijn eerder beantwoording van vragen over dit onderwerp, verkeert de spoorbrug over het Van Harinxmakanaal volgens ProRail, als spoorbeheerder en kennisexpert op het gebied van (spoorse) kunstwerken, nog in goede conditie en is er geen aanleiding om uit te gaan van een eerder einde van haar theoretische levensduur van 2051, mits deze uiteraard zoals gebruikelijk onderhouden en waar nodig op onderdelen vervangen wordt. Op welke wijze de spoorbrug na het einde van haar levensduur vervangen wordt en of dat dan met een spooraquaduct zal zijn, is iets om te zijner tijd goed naar te kijken met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. Overigens is bij de bouw van de brug afgesproken dat de provincie Friesland aan de lat staat voor die vervangingskosten.
Het artikel 'RIVM: ‘eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde‘' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «RIVM: eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde»?1
Ja.
Hoe duidt u het advies vanuit het RIVM (en de eerdere oproep vanuit GGD Zeeland) om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde?
Uit het onlangs verschenen RIVM-rapport blijkt dat vis en garnalen uit de Westerschelde hoge gehaltes PFAS bevatten. Het advies vanuit het RIVM om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde volgt hierop. Het betekent mogelijk dat mensen minder zelf gevangen vis en zelf geraapte schelpdieren kunnen eten dan ze gewend waren. Overigens raadt het Voedingscentrum al langer af om regelmatig zelf gevangen vis uit Nederlandse wateren te eten, vanwege de schadelijke stoffen die daarin worden aangetroffen. Deze stoffen omvatten niet alleen PFAS, maar ook bijvoorbeeld dioxines die schadelijk kunnen zijn.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat er 8 tot 10 keer zoveel schadelijke PFAS in vangst uit de Westerschelde zit als in vergelijkbare producten in de winkel?
Het is al langer bekend dat vis uit de Westerschelde schadelijke stoffen bevat. Dat is de reden dat het Voedingscentrum, naast een advies voor vis uit Nederlandse wateren, een specifiek visconsumptie advies afgeeft voor vis uit de Westerschelde.
We moeten helaas constateren dat PFAS overal in het milieu zitten en dat mensen daardoor blootgesteld worden aan PFAS. Daarnaast zijn er enkele plekken (zogenoemde puntbronnen) waar de blootstelling nog hoger is, waardoor daar specifieke maatregelen nodig zijn. Het kabinet is bezig om de introductie van schadelijke PFAS in het milieu tegen te gaan (door middel van Europese regelgeving voor het werken met PFAS), om blootstelling via voedsel te verminderen door Europese maximum limieten in te stellen voor voedsel en om uit te zoeken hoe in Nederland de blootstelling aan de reeds verspreide PFAS zo veel mogelijk kunnen beperken. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat Zeeuwen nu wordt geadviseerd om vis te kopen in de winkel omdat het dan niet uit de Westerschelde afkomstig is?
Nee, op basis van het RIVM-rapport en de resultaten die hieruit voortkomen is dit vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming op dit moment een verstandig advies.
Welke opvolging heeft u tot nu toe gegeven aan de aangenomen motie-Hagen over het samen met België verhalen van de PFAS schade op 3M (Kamerstuk 30 175, nr. 402)?
In overeenstemming met de oproep in de motie wordt uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om 3M aansprakelijk te stellen voor de PFAS-schade in de Westerschelde. In het kader hiervan is recent contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Vlaamse Ministerie van Milieu om te bezien hoe de lopende trajecten elkaar kunnen versterken. Hiernaast wordt onderzocht hoe de geleden schade kan worden bepaald. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water informeren over de voortgang in de uitvoering van de motie. Dit overleg is nog niet gepland, maar vindt na het zomerreces plaats.
Bent u ook van mening dat dit onderzoek van het RIVM samen met de eerdere oproep van de GGD genoeg aanleiding is om in te gaan op het verzoek van de gemeenten rond de Westerschelde om een bevolkingsonderzoek in te stellen?
Een bevolkingsonderzoek of gezondheidsonderzoek is een instrument waarmee een mogelijke trend in PFAS-concentraties in bloed over de lange termijn te volgen is. Hiermee is de bedoeling om op lange termijn de effecten van de maatregelen om de blootstelling aan PFAS te verlagen, aan lagere concentraties van PFAS in het bloed te kunnen koppelen. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur landelijk moeten worden uitgevoerd, waarbij met tussenpozen van een aantal jaren PFAS-concentraties in bloed worden gemeten. Voor het individu is het op basis van bevolkingsonderzoek echter niet mogelijk om aan te geven/te voorspellen of gezondheidseffecten zullen optreden. Er is ook geen behandeling mogelijk om PFAS uit het lichaam te verwijderen. Alleen door verdere blootstelling zoveel mogelijk te beperken, zal de hoeveelheid PFAS in het lichaam langzaam afnemen.
Het Crisis- en Expert Team GOR zal de lokale GGD binnenkort adviseren over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek bij omwonenden van de Westerschelde. In deze Expertgroep zitten ook RIVM-experts. Mede op basis van het expertgroep-advies zal de GGD de lokale overheid adviseren over het eventueel uitvoeren van zo’n bevolkingsonderzoek.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat vis, garnalen, oesters en mosselen uit de Westerschelde weer veilig gegeten kunnen worden?
De Nederlandse Vissersbond en PO Delta Zuid hebben enkele weken geleden hun leden opgeroepen niet meer op garnalen te vissen in delen van de Westerschelde. Het Kabinet steunt deze oproep en werkt op Europees niveau aan de vaststelling van maximum limieten voor PFAS in vis, garnalen en weekdieren. Deze Europese maximum limieten zullen naar verwachting in 2023 ingaan.
Nederland werkt met een aantal andere Europese landen aan een voorstel om het gebruik van PFAS-stoffen in Europa zoveel mogelijk te beperken. Hiernaast hebben de rijksoverheid en de provincie Zeeland beide een coördinator aangewezen die specifiek zijn aangesteld om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde en de effecten die dit veroorzaakt terug te dringen.
De RegioExpres en de verbinding Arnhem-Doetinchem-Winterswijk. |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Overwegen op de schop om komst Achterhoekse sneltrein mogelijk te maken; wachten is op Rijk»1?
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat bereikbaarheid van en goede verbindingen onderling van groot belang zijn voor leefbaarheid, vestigingsklimaat en gemeenschappen in de regio?
Ja, ik deel deze mening. Reizigers in het hele land staan voor mij centraal. Zoals ook al in de ontwikkelagenda van toekomstbeeld OV 2040 benoemd, is het OV in en tussen regio's onmisbaar voor leefbaarheid, economie en recreatie. Het vergoot ontplooiingskansen en toegang tot de arbeidsmarkt en het OV kan er voor
zorgen dat voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de door Goudappel opgestelde maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de invoering van de RegioExpres?
De MKBA analyse – die in opdracht van de regio is uitgevoerd – geeft inzicht in de totale kosten en opbrengsten en laat een score zien van 0,73: tegen elke euro maatschappelijke kosten staat 0,73 euro aan maatschappelijk baten. In algemene zin geldt voor OV projecten dat vaker sprake is van een MKBA score <1. Dat betekent niet dat het daarmee geen goed project is. Ik zie dat RegioExpres voor reizigers in de regio een waardevolle bijdrage kan leveren aan het verkorten van reistijden, het vergroten van capaciteit en het verbeteren van het reiscomfort. Daarnaast biedt de RegioExpres een duurzame ontsluiting voor ca. 3000 nieuw te bouwen woningen in het gebied. De komende periode – in aanloop naar het BO MIRT van het najaar 2022 – zal ik gebruiken om deze score goed te begrijpen en te beoordelen.
Is het nog steeds de verwachting dat de trajecten Arnhem-Winterswijk en Arnhem-Doetinchem in 2040 in de absolute top staan als het gaat om verwachte hinder voor reizigers als gevolg van drukte in treinen?
De Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA, 2021) is het is uitgangspunt voor capaciteitsknelpunten op het Nederlandse spoornetwerk. Hierin wordt geconstateerd dat in zowel het WLO-hoog-scenario als het WLO-laag-scenario mensen moeten staan tussen Arnhem en Duiven door gebrek aan capaciteit2. In de IMA wordt aan dit capaciteitsknelpunt geen nadere prioritering of rangschikking gegeven. Wat dat betreft herken ik niet dat dit traject in «de absolute top» staat.
In hoeverre neemt deze hinder voor reizigers af wanneer het spoor tussen Didam en Doetinchem De Huet wordt verdubbeld?
Een spoorverdubbeling tussen Didam en Doetinchem De Huet maakt het mogelijk om de RegioExpres te gaan rijden: 1 x p/u een extra trein naast het bestaande aanbod. Deze trein fungeert tussen Arnhem en Doetinchem als sneltrein en gaat vanaf Doetinchem verder als stoptrein naar Winterswijk. Door deze capaciteitsuitbreiding zullen reizigers meer comfort ervaren door een hogere kans op een zitplaats: vanwege de kortere reistijd zullen veel reizigers overstappen van de huidige sprinter naar de RegioExpres. Overigens is het wel de verwachting dat de verbeterde verbinding zorgt voor extra (nieuwe) reizigers en worden daarnaast extra reizigers verwacht door nieuwe woningbouwlocaties ten oosten van Arnhem en in de Achterhoek.
Wat is de status van de beloofde gesprekken2 met de regio over de RegioExpres, in aanloop naar het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT)?
Rijk en regio zijn met elkaar in gesprek over de RegioExpres. Daarnaast heb ik zelf een bezoek gebracht aan de RegioExpres in februari van dit jaar. Ook in het BO MIRT van het najaar 2022 zal de RegioExpres besproken worden.
Welke mogelijkheden ziet u voor een vervolgstap binnen de spelregels van het MIRT?
Door de beperkte financiële mogelijkheden binnen het Mobiliteitsfonds zijn scherpe keuzes noodzakelijk. Er zijn in Nederland veel ambities die helaas niet allemaal (in deze kabinetsperiode) waargemaakt kunnen worden. De mogelijkheden voor een vervolgstap van de RegioExpres wil ik dan ook integraal af kunnen wegen. Het BO MIRT van dit najaar biedt daar een eerste moment voor. Daar kan en wil ik nu niet op vooruitlopen.
Het bericht dat Duitsland de spoorlijn Nijmegen-Kleef weer in gebruik wil nemen. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weer hoop op spoorlijn Nijmegen-Kleef? Duitsers nemen reactivering op in verkeersplan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het gegeven dat de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef-Düsseldorf heeft opgenomen in het concept-verkeersplan 2032–2040?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het concept verkeersplan 2032–2040 van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen heet officieel het «SPNV Zielnetzkonzeption 2032/2040». Het schets een ideaalbeeld uit het perspectief van de reiziger en noemt een breed pallet aan maatregelen (o.a. reactivering en elektrificatie) en diverse tracés. Reactivering van de verbinding Nijmegen-Kleef wordt daarin niet expliciet genoemd. Wel is de verbinding met Nijmegen opgenomen in een schematisch overzicht met verbindingen in 20402.
Deelt u de mening in de regio dat, in het kader van het verbeteren van het kort grensoverschrijdend treinverkeer, er vanuit Nederland serieus moet worden gekeken naar de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef-Düsseldorf? Kunt u in uw antwoord ingaan op het belang van deze lijn in het kader van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt en het grote aantal potentiële studenten/toekomstige arbeidskrachten?
Grensoverschrijdende OV verbindingen vind ik belangrijk en ik zet me ervoor in om in deze kabinetsperiode stappen te zetten om deze te verbeteren. Zoals in het beleidsprogramma IenW3 verwoord is «grensoverschrijdend ov essentieel om Nederland en in het bijzonder de grensregio’s duurzaam te verbinden aan de economische centra en de onderwijsinstellingen om ons heen». Dit geldt ook voor deze grensregio. Volgens de provincie Gelderland zijn tussen de 4 en 7 procent van de HBO en WO studenten op de Gelderse onderwijsinstellingen afkomstig uit Duitsland. Bij MBO instellingen vindt weinig uitwisseling over de grens plaats.
In het verleden is meermaals door de regio bekeken of reactivering van de spoorlijn een passende maatregel zou kunnen zijn. Zo is door de provincie Gelderland in 2013 en voor het laatst in 2018 gekeken naar onder meer de reizigersaantallen4. Toen is geconstateerd dat de reizigersaantallen te beperkt zijn voor (reactivering van) een treinverbinding. Om die reden zet de provincie dan ook in op opwaardering van de buslijn en worden vervoersaantallen gemonitord. De busdienst (58) rijdt sinds 2018 ook door (vanaf Nijmegen Centraal station) naar de Campus van Nijmegen, waarmee studenten en scholieren uit Duitsland een goede reismogelijkheid wordt geboden.
Op basis van deze vervoersaantallen deel ik mening van de Provincie Gelderland en de gemeente Nijmegen dat reactivering van deze spoorlijn geen prioriteit heeft. De gemeente Berg en Dal is overigens tegen reactivering van het huidige tracé, in verband met de doorsnijding van de kern van het dorp Groesbeek.
Bent u bereid werk te maken van de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Op basis van de huidige en toekomstige reizigersaantallen verwacht ik niet dat reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleve binnen afzienbare tijd een reële en passende oplossing is. Andere (grensoverschrijdende) verbindingen hebben meer potentie en daarmee prioriteit. Mochten deze inzichten toch wijzigen, dan ben ik uiteraard bereid het gesprek aan te gaan om te kijken naar verbetering van deze grensoverschrijdende OV verbinding.
Welke knelpunten maken op dit moment de heringebruikname van de spoorlijn Nijmegen-Kleef onmogelijk?
Op basis van beschikbare informatie verwacht ik dat er diverse knelpunten zullen optreden bij reactivering van de spoorlijn Nijmegen – Kleef. Allereerst loopt het voormalig tracé door de kern van het dorp Groesbeek, waar veel weerstand is voor reactivering van de spoorlijn. Zo is in het coalitieakkoord van de gemeente Berg en Dal (waar Groesbeek deel van uitmaakt) expliciet vastgelegd dat er geen ambtelijke en bestuurlijke capaciteit wordt ingezet in een «lightrail» verbinding in Groesbeek. Daarnaast voorzie ik financiële knelpunten, aangezien het om forse investeringen gaat en de exploitatiekosten hoog zijn. Geen van de partijen heeft voor de reactivering van de spoorlijn middelen gereserveerd. Ook zal de ruimtelijke inpassing van de spoorweginfrastructuur tot inpassingsknelpunten leiden. Enkele jaren gelden is de grond verkocht aan de gemeente Berg en Dal. Hiermee valt de betreffende infrastructuur ook niet meer onder de Hoofd Spoorweg Infrastructuur (HSWI) en beheerconcessie van ProRail. Inmiddels heeft het traject een andere invulling gekregen en wordt geëxploiteerd als recreatieve invulling.
Hebt u contact gehad met Duitse vertegenwoordigers over dit plan? Zo ja, wat is er besproken? En zo nee, bent u bereid in contact te treden met Duitse vertegenwoordigers om de plannen te bespreken?
Ik heb geen contact gehad met Duitse vertegenwoordigers (van de deelstaat Noordrijn-Westfalen) over dit plan. Wanneer er daar sprake is van een nieuwe regering zullen kennismakingsgesprekken plaatsvinden en kan dit onderwerp eventueel ook besproken worden.
Hoog-risico bio-laboratoria en gain-of-function onderzoek |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Wat is het kabinetsstandpunt over gain-of-function-onderzoek waarbij een virus gevaarlijker wordt gemaakt?
Voor de ontwikkeling van behandelingen, vaccins en diagnostiek is dit soort onderzoek essentieel. Door gain-of-function onderzoek kunnen onderzoekers meer inzicht krijgen in hoe virussen zich gedragen.
Wat is uw mening over het uitvoeren van gain-of-function-onderzoek in de dichtbevolkte Randstad, zoals gebeurt bij het Viroscience laboratorium van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam?
Het Viroscience laboratorium van het Erasmus MC te Rotterdam voldoet aan strenge eisen om de risico’s voor mens en milieu zo klein mogelijk te houden. Daarnaast heeft het Viroscience laboratorium een vergunning om te mogen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). De vergunning wordt pas verleend na een risicobeoordeling. Door de strenge maatregelen die op grond van die risicobeoordeling zijn opgelegd, is het mogelijk om ook in de randstad veilig onderzoeken uit te voeren.
Kunt u een precieze beschrijving geven van de huidige vergunningverleningsprocedure voor hoog-risico biolaboratoria waar gain-of-function-onderzoek wordt uitgevoerd? Kunt u daarbij ingaan op welke potentiële risico’s vooraf wordt getoetst?
Laboratoria zijn altijd vergunningplichtig op grond van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en hebben daarmee een omgevingsvergunning nodig. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een laboratorium waar gericht wordt gewerkt met biologische agentia, wordt getoetst op bouwvoorschriften, bestemmingsplan, brandveiligheid en milieuvoorschriften. De omgevingsvergunning voor hoog-risico laboratoria is daarnaast gericht op het vergunnen van aantallen ggo-werkruimten, indien met ggo’s gewerkt mag worden.
Voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen is, afhankelijk van de risico’s, een vergunning nodig op grond van de Wet Milieubeheer (Wm) en het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Besluit ggo). De vergunning voor werkzaamheden met ggo’s wordt namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verleend door Bureau GGO, onderdeel van het RIVM. Dit gebeurt op basis van een beoordeling van de risico’s voor mens en milieu. IenW laat zich daarbij adviseren door de Commissie Genetische Modificatie (COGEM).
Daarnaast moeten laboratoria waar gewerkt wordt met (hoog risico) biologische agentia voldoen aan strenge eisen vanuit de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers moeten beschermd worden tegen de directe gevaren van deze biologische agentia, maar ook moet worden voorkomen dat zij onbedoeld deze ziekteverwekkers buiten het lab brengen en verspreiden.
Is het mogelijk hoog-risico biolaboratoria te verbieden zich te vestigen op een bepaalde locatie? Zo ja, op grond van welke regelgeving? Zo nee, vindt u dat dit wel mogelijk zou moeten zijn?
Ja, in het bestemmingsplan en omgevingsplan zou een dergelijk verbod opgenomen kunnen worden.
Wat is het kabinetsstandpunt als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek zijn er ter bescherming van personeel en omgeving (biosafety) voldoende maatregelen in Nederland. Voor een groot deel dragen deze maatregelen ook bij aan het voorkomen van opzettelijke verspreiding van ziekteverwekkers (biosecurity).
Het kabinet blijft zich inzetten om, ook in de wereld van snelle wetenschappelijke ontwikkeling, de wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek op niveau te houden om te allen tijde de veiligheid te borgen.
Welke specifieke regelgeving bestaat er momenteel voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Zie bijlage 1: Overzicht van wet- en regelgeving.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen sinds 2012 in wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als onderdeel van het Nederlandse bioveiligheidsbeleid is in 2013 Bureau Biosecurity opgericht binnen het RIVM. Bureau Biosecurity fungeert als deskundig informatie- en adviesorgaan voor zowel de overheid, als alle andere instellingen in Nederland die werken met risicovolle biologische agentia, kennis, informatie of technologieën. Het bureau tracht tevens de bewustwording te vergroten rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties vrijwillig bij het implementeren van biosecurity maatregelen.
Vindt u dat deze ontwikkelingen voldoende zijn in relatie tot het potentiële gevaar van hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om continu te blijven streven naar een hoog niveau van veiligheid en boven de minimale maatstaven te opereren. Er vindt een inventarisatie (door het Ministerie van Justitie en Veiligheid) plaats naar wat daarvoor aanvullend op huidige wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function nog nodig is. Er is tot dusver geen reden om aan te nemen dat het huidige stelsel onvoldoende tegemoet zou komen aan het risico, waarop in de vraag wordt gedoeld, maar mocht genoemde inventarisatie tot een andere conclusie leiden, dan zal daaraan uiteraard gevolg worden gegeven.
Hoeveel hoog-risico biolaboratoria zijn er in Nederland die zich bezig houden met gain-of-function-onderzoek?
Er is geen centraal overzicht van het aantal hoog-risico laboratoria in Nederland, maar niet in elk hoog-risico laboratorium wordt gain-of-function onderzoek uitgevoerd. Aangezien lokale overheden vergunningen afgeven voor hoog-risico laboratoria is er op dat niveau wel een overzicht van de aanwezigheid van hoog-risico laboratoria, maar niet of er wel of geen gain-of-function onderzoek plaatsvindt.
Vindt u het wel of niet noodzakelijk om kennis te hebben van gain-of-function-onderzoek dat wordt uitgevoerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Doordat diverse overheden naar de verschillende aspecten die relevant zijn bij gain-of-function onderzoek kijken, wordt de veiligheid voldoende afgedekt. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat ik overal van op de hoogte ben.
Kunt u aangeven op welk risiconiveau onderzoek en experimenten worden uitgevoerd in Rotterdam en mogelijk in andere labs in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt er tot en met Bio Safety Level 3 (BSL-3) onderzoek en experimenten uitgevoerd.
Welke gain-of-function-virussen zijn er in Nederland ontwikkeld?
Dit overzicht is er niet. Het is voor de overheid ook niet noodzakelijk een overzicht te bezitten van gain-of-function onderzoeken en welke virussen hiervoor worden gebruikt, aangezien de wettelijke veiligheidsvoorschriften te allen tijde en onverkort van toepassing zijn op basis van risicoafwegingen.
Wordt informatie over de ontwikkeling van gain-of-function-virussen en de potentiële gevolgen voor de volksgezondheid gemeld aan de autoriteiten, in het bijzonder de gezondheids- en veiligheidsautoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Voor een aantal soorten biologische agentia zijn de bedrijven en instellingen die daar mee werken, verplicht om, in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding, de veiligheidsregio en de burgemeester te informeren over de aanwezige agentia. Organisaties die willen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) zijn op grond van Besluit ggo verplicht om een biologische-veiligheidsfunctionarissen (BVF) aan te stellen. De BVF houdt intern toezicht op de veiligheid voor mens en milieu ten aanzien van dit soort onderzoeken waarbij ggo’s betrokken zijn. Daarnaast moeten deze organisaties de regels omtrent arbeidsomstandigheden naleven. Hiervoor is een Arbo functionaris aangesteld.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van hoog-risico biolaboratoria in Nederland en wat de kans erop is? Zo nee, waarom niet?
Biologische agentia, zowel wildtype organismen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), waarmee hoog-risico biolaboratoria in Nederland werken, kunnen buiten de gecontroleerde laboratoriumomgeving schade aanrichten aan mens en milieu. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij een onvoorziene ontsnapping tijdens vervoer tussen laboratoria, bij een poging om de organismen te vernietigen of door moedwillige verspreiding van deze biologische agentia. De risico’s hiervan worden gemitigeerd door gerichte maatregelen.
Op welke manier is Viroscience beveiligd tegen bijvoorbeeld rampen als het neerstorten van een vliegtuig, een overstroming of een stroomstoring? Kunt u deze vraag tevens beantwoorden voor andere hoog-risico biolaboratoria?
Viroscience en andere laboratoria moeten voldoen aan de voor hen geldende bouwvoorschriften. Ik heb geen kennis van aanvullende maatregelen die laboratoria treffen.
Welke noodsituaties zijn denkbaar als er in Rotterdam als een gain-of-function-virus ontsnapt? Kunt u deze vraag aan de hand van scenario’s beantwoorden? Zo nee, waarom wordt er niet met scenario’s geanticipeerd op noodsituaties die specifiek kunnen ontstaan bij hoog-risico biolaboratoria?
De ontsnapping van een dergelijk virus zou kunnen leiden tot een (on)opgemerkte of pas later opgemerkte (mogelijke) besmetting. Uiteraard is dit zeer onwenselijk. Daarom is er in Nederland biosafety wetgeving om dit risico zoveel mogelijk te beperken. Zie verder antwoord 14.
Bent u het ermee eens dat mogelijke virusontsnappingen een zeer specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties vraagt? Worden hulpverleningsdiensten getraind om bij dit soort scenario’s op te treden? Kunt u deze vraag specifiek beantwoorden voor calamiteiten als gevolg van het ontsnappen van een gain-of-function-virus?
SARS-CoV-2 is een duidelijk voorbeeld van een virus waarbij er om een dergelijke specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties gevraagd is. Ik ben mij ervan bewust dat het belangrijk is om regelmatig onze hulpverleningsorganisaties te laten oefenen en trainen met dit soort scenario’s. Het oefenen door hulpverleningsorganisaties vindt ook regelmatig plaats in wisselende grootte. Daarnaast is de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. De LCI heeft diverse draaiboeken klaarliggen voor uitbraken. Als het gaat om de respons op een uitbraak van een virus, maakt het niet uit of dit gaat om een gain-of-function virus of een ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken.
Hebben hoog-risico biolaboratoria een meldingsplicht voor calamiteiten als bedrijfsongevallen, incidenten en in het bijzonder ontsnappingen? Zo ja, aan wie en op welke manier is dat geregeld? Kunt u de Kamer een overzicht geven van alle meldingen van de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet? Indien er geen meldingsplicht is van ontsnappingen, waarom is die er niet en vindt u dat zo’n meldingsplicht nodig is?
Alle laboratoria die werken met genetisch gemodificeerde biologische agentia hebben een meldplicht voor dergelijke calamiteiten bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Verder is er het Besluit informatie inzake rampen en crises, waarbij een calamiteit in sommige gevallen aan de burgemeester moet worden gemeld. Tenslotte geldt er voor ARBO ongevallen, waarbij bijvoorbeeld biologische agentia betrokken zijn, een meldplicht richting Inspectie SZW.
Klopt het dat informatie van hoog-risico biolaboratoria geclassificeerd is vanwege de biosecurity-aspecten, en daarmee niet toegankelijk is voor de veiligheidsregio’s? Kunt u dat nader toelichten?
Nee, dat klopt niet. Burgemeesters kunnen er vanuit hun rol binnen hun gemeenten voor zorgen dat de veiligheidsregio’s (door de gemeenten of door de uitvoerende Omgevingsdienst) worden geïnformeerd over en worden betrokken bij de vestiging of uitbreiding van hoog-risico biologische laboratoria.
Kent u het rapport «Hoog-risico biologische laboratoria. Een verkenning van de verantwoordelijkheden en de positie van de veiligheidsregio» van het voormalig Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) d.d. 19 maart 2020? Heeft het kabinet daar een reactie op gegeven? Zo nee, is de Minister bereid daar een reactie op te geven en deze naar de Kamer te sturen?1
Ja, dat rapport is mij bekend. Hierop is geen kabinetsreactie gegeven en momenteel zie ik geen aanleiding om op het rapport een kabinetsreactie aan te bieden. Uiteraard heb ik de inhoud van het rapport ter harte genomen en zal ik het benutten in mijn verdere inzet op de biosafety en -security in Nederland.
Het bericht ‘Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: ’Op korte afstand dodelijk’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: «Op korte afstand dodelijk»»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal zelfgeprinte 3D-vuurwapens steeds meer in opkomst is? Hoe wordt hier tot dusver op geanticipeerd?
Ja, dat klopt. De politie en het Openbaar Ministerie constateren dat het aantal zelfgeprinte 3D-wapens in opkomst is. Op grond van de Wet wapens en munitie is het verboden om zonder vergunning wapens te vervaardigen. Het geven van een printopdracht om een 3D-wapen, of wapenonderdeel, te vervaardigen zonder vergunning levert dan ook een strafbaar feit op.
Er wordt vanuit verschillende fronten geanticipeerd op zelfgeprinte 3D-wapens.
Door de Dienst Landelijke Recherche van de politie is een fenomeenonderzoek verricht naar 3D-geprinte vuurwapens. In dit onderzoek is onder meer aandacht besteed aan het juridisch kader en zijn aanbevelingen gedaan voor de verdere opvolging en monitoring van dit probleem. Zoals bijvoorbeeld het instellen van een landelijk aanspreekpunt 3D-geprinte vuurwapens, de online monitoring van de ontwikkeling van 3D-geprinte vuurwapens, het opstellen en verspreiden van een «Informatieblad» 3D-printing vuurwapens. Er zijn ook aanbevelingen gedaan voor interventies die zien op het opsporen en vervolgen van verdachten die zich bezighouden met dit fenomeen, alsmede alternatieve bestrijdingsmethoden op basis van publiek-private-samenwerking. De politie is bezig om in samenwerking met andere partners gevolg te geven aan de aanbevelingen uit het fenomeenonderzoek.
Eind mei 2022 is door de politie een internationale conferentie georganiseerd in samenwerking met Europol, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT) en de Universiteit Leiden om de ontwikkelingen rond 3D-geprinte wapens te bespreken. De conferentie heeft bijgedragen aan een steviger internationaal netwerk voor de aanpak van het probleem, er is een duidelijker beeld van de huidige aard en omvang van de problematiek en er zijn interventie strategieën besproken. In Nederland zal er bijvoorbeeld op korte termijn meer aandacht worden besteed aan de voorlichting en informatievoorziening richting politieambtenaren, zodat de 3D-wapens, onderdelen hiervan en printers beter worden geïdentificeerd.
De Europese Vuurwapenrichtlijn besteedt expliciet aandacht aan nieuwe technologieën zoals het printen van 3D-wapens. De Europese Commissie rapporteert elke vijf jaar over de effecten hiervan. De volgende rapportage wordt in 2025 verwacht. De Europese Commissie heeft inmiddels op 27 oktober 2021 aan het Europees Parlement en de Raad laten weten dat zal worden nagegaan of er behoefte is aan specifieke regels op EU-niveau voor het voorhanden hebben van en de handel in blauwdrukken voor 3D-printen, waaronder het verbod op het voorhanden hebben, de bekendmaking en de verspreiding van digitale of gedrukte blauwdrukken door niet-erkende wapenhandelaren, waarvan is aangetoond dat zij de vervaardiging van essentiële onderdelen van vuurwapens mogelijk maken.2
Tenslotte wil ik de Wet wapens en munitie toekomstbestendig maken en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en technologieën. Daarom heb ik aan de door mij ingestelde Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Klopt het voorts dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens nog niet expliciet verboden is?
Het klopt dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens niet expliciet verboden is. Ik acht het zeer ongewenst dat aan de hand van ontwerpen van wapens relatief eenvoudig 3D-wapens kunnen worden geprint. Dat is ook de reden dat ik, zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht heb meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden. De Commissie Wet wapens en munitie zal uiterlijk in oktober 2022 haar eindrapport opleveren. Ik wil hier verder niet op vooruit lopen.
Dit betekent niet dat dergelijke handelingen nooit tot een strafrechtelijke vervolging en veroordeling kunnen leiden. Bijvoorbeeld in het geval dat het publiceren en verspreiden van ontwerpen van 3D-wapens kan worden aangemerkt als strafbare voorbereidingshandelingen.
Hoe staat u tegenover strafbaarstelling van het verspreiden en publiceren van 3D-geprinte vuurwapens?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn zou een dergelijke strafbaarstelling mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de constatering dat deze wapens een nieuwe doelgroep bereiken, namelijk mensen met extremistisch gedachtegoed? Past dit in de trend van opkomende rechts-extremistische (accelerationistische) groepen?
Het baart mij zorgen dat toegang tot 3D-geprinte wapens de drempel tot het bezit van illegale wapens en het daadwerkelijk plegen van (terroristisch) geweld kan verlagen. Indien interesse in 3D-geprinte wapens door extremisten een trend zou worden is dit verontrustend. Op dit moment is er één casus bekend en op basis daarvan kan niet worden gesproken van een trend. Wél laat het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 56) zien dat er onder rechts-extremistische personen een fascinatie voor (vuur)wapens in het algemeen bestaat.
Is er bij u bekend of ontwerpen voor 3D-vuurwapens rondgaan op rechts-extremistische fora of in chatgroepen? Weet u of er in die groepen ook instructies over het monteren van dergelijke wapens rondgaan?
Het is mij bekend dat die ontwerpen rondgaan. De politie ziet deze bestanden zo nu en dan ook terug bij Nederlandse rechts-extremisten en in hun groepen. Lang niet alle bezitters van zulke bestanden zullen echter in staat of voornemens zijn om daadwerkelijk een 3D-wapen te printen. Wie daar wel toe kan en wil overgaan, vindt online relatief eenvoudig instructievideo’s. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Kunnen de afspraken en/of uitkomsten van het Interpol-congres over dit soort wapens, wat op dit moment plaatsvindt, met de Kamer gedeeld worden?
De internationale conferentie aangaande de ontwikkelingen rond 3D-wapens is georganiseerd door de Nederlandse politie in samenwerking met Europol. Op de website van Europol kunt u een verslag met conclusies van de conferentie vinden: https://www.Europol.Europa.eu/media-press/newsroom/news/printing-insecurity-tackling-threat-of-3d-printed-guns-in-europe.
Het artikel 'Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp»?1
Ja.
Klopt het er bedrijven zijn die schuldbemiddeling tegen betaling verrichten, ondanks dat dit bij wet verboden is?
Helaas komt dit voor. Ik wil daarom het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik heb u op 14 maart 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over de stappen die we zetten.2
Klopt het dat er bedrijven zijn die dit verbod omzeilen door samen te werken met advocaten, bewindvoerders of curatoren? Zo ja, hoeveel van deze bedrijven zijn er actief?
We beschikken niet over statistieken over het omzeilen van het verbod op schuldbemiddeling. Uit het recente onderzoek «Aanbieders Schuldbemiddeling» komen als overtredingen naar voren, dat sommige mensen schuldbemiddeling aanbieden via een andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld een advocaat, of zich onterecht profileren als bevoegde partij, bijvoorbeeld als een bewindvoerder.3
Jaarlijks wordt een aantal malafide aanbieders strafrechtelijk vervolgd. We verwachten dat de handhaafbaarheid van het verbod op schuldbemiddeling verbetert door de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving. Hierbij kan sneller worden opgetreden, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete, naar aanleiding van gegronde klachten. Ik werk samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan een wetsvoorstel dat deze bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maakt. Ik wil daarnaast een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies krijgen wat te doen. Samen met de VNG zal ik de communicatie verbeteren over wie mag schuld bemiddelen en wie niet. Verder wil ik het verbod aanscherpen, zodat bepalend is wie de werkzaamheden feitelijk uitvoert als dit omzeiling van het verbod kan voorkomen. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld via Geldfit.nl en de vroegsignalering van schulden door gemeenten.
Wat is de reden dat advocaten, bewindvoerders en curatoren uitgezonderd zijn van het verbod op schuldbemiddeling?
Advocaten, curatoren en bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountant-administratieconsulenten hebben in de uitoefening van hun beroep te maken met personen en ondernemingen met financiële problemen. De Wet op het consumentenkrediet (Wck), waarin het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen destijds zijn geregeld, zondert naast gemeenten daarom deze gereguleerde beroepen uit. Deze beroepen vallen onder het toezicht- en tuchtrecht. Er is dus controle op de beroeps- en gedragsregels. Zo kunnen mensen rekenen op goede hulp. Wel verken ik de mogelijkheden om kwaliteitseisen aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zijn de eisen die aan gemeentelijke schuldhulpverlening zijn verbonden ook van toepassing op schuldbemiddeling door advocaten, bewindvoerders of curatoren en zo nee welke controle vindt er dan plaats op deze praktijk?
Nee, voor de gereguleerde beroepen, die op grond van de Wck mogen schuld bemiddelen, gelden specifieke kwaliteitseisen met specifieke toezichthouders. Zo oefent het landelijk kwaliteitsbureau CBM het toezicht uit op beschermingsbewindvoerders en curatoren, Bureau Wsnp op Wsnp-bewindvoerders en vindt toezicht en handhaving door de deken plaats bij de advocatuur. De kwaliteitseisen voor beschermingsbewindvoerders en curatoren zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kwaliteitseisen voor Wsnp-bewindvoerders zijn vastgesteld in onder meer de Beleidsregels voor inschrijving bewindvoerders Wsnp en bewindvoerdersorganisaties Wsnp in het register en de Gedragscode bewindvoerder Wsnp.
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord ga ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders. Daarnaast bekijk ik hoe de taak van de schuldbemiddelaar verder gereguleerd kan worden in het wetsvoorstel schuldbemiddeling.
Bent u van mening dat deze werkwijze via advocaten, bewindvoerders of curatoren in strijd is met de geest van het verbod op commerciële schuldbemiddeling?
Ja, de werkwijze waarbij een advocaat, bewindvoerder of curator alleen in naam betrokken is bij de schuldbemiddeling, maar die niet zelf uitvoert, vind ik in strijd met de geest van de wet. Ik wil het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen op het verbod verduidelijken en opnemen in het wetsvoorstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op goede hulp. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten voor de schuldbemiddeling de financiële problemen niet mogen vergroten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze omzeilen van het verbod op schuldhulpbemiddeling gestopt kan worden?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kunnen mensen momenteel een melding doen als zij te maken krijgen met een malafide schuldbemiddelaar en welke gevolgen kunnen daaraan gegeven worden door het Bureau Economische Handhaving?
Op dit moment worden overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling voornamelijk gemeld door gemeenten en bonafide uitvoerders van gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit komt ook naar voren uit het eerdergenoemde onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling». De toezichthouder, het Bureau Economische Handhaving, doet de opsporing en het strafrechtelijk onderzoek. Overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM.4
Op welke wijze zullen de aanbevelingen van Bureau Bartels om de toegankelijkheid van het melden van misstanden bij het Bureau Economische Handhaving te verbeteren worden opgevolgd?
Zowel mensen met problematische schulden als hulpverleners hebben behoefte hebben aan een duidelijk meldpunt waar zij terecht kunnen met hun signalen over potentiële overtreders. Ook willen zij advies over wat ze het beste kunnen doen, zoals aangifte doen en begeleiding naar een goede schuldbemiddelaar. In lijn met de aanbevelingen van Bureau Bartels in het onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling» wil ik daarom een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies kunnen krijgen wat te doen.
Wat gaat u doen tegen partijen die zich profileren als schuldbemiddeling maar alleen budgetbeheer doen?
Budgetbeheer valt niet onder de uitzonderingen op het verbod op schuldbemiddeling. Het is dan ook verboden om schuldbemiddeling aan te bieden onder de noemer van budgetbeheer of in combinatie met budgetbeheer. Dit blijft ook verboden. De stappen die ik heb aangekondigd moeten deze praktijk nog verder terugdringen en maken het opleggen van een bestuursrechtelijke boete mogelijk.
Bent u van mening dat het wettelijk kader rondom betaalde schuldbemiddeling aanscherping behoeft en op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, zoals aangekondigd in antwoord op vraag 2, 5 en 6 gaan we het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit dat in ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden. Ik wil daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. We gaan strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders en we bezien hoe we de taak van de schuldbemiddelaar verder kunnen reguleren. De communicatie over wie mag schuld bemiddelen gaan we verbeteren. En er komt een meldpunt om overtredingen te melden.
Wat kunnen de mensen doen als hun schuldenlast is verergerd door een malafide schuldbemiddelaar en hoe kunnen ze dit verhalen?
Het is belangrijk om te weten dat een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar niet geldig is.5 Dat betekent dat je niet gehouden kunt worden aan die overeenkomst, omdat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit gevolg treedt in bij het sluiten van de overeenkomst en hiervoor is geen tussenkomst van een rechter nodig. Dit volgt al uit de jurisprudentie.
Omdat de overeenkomst nietig is, kunnen gedupeerden betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar terugvorderen, vermeerderd met wettelijke rente. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade volgens de regels van het burgerlijk recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Wat betreft het gevolg voor de malafide schuldbemiddelaar geldt dat deze een economisch delict begaat dat strafrechtelijk vervolgd kan worden. Wanneer het OM de malafide schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde schuldenaar zich in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart kan deze de veroordeelde schuldbemiddelaar opdragen de schade de vergoeden. De veroordeelde betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan het slachtoffer.
Welke inzet zal er gepleegd worden om actief malafide aanbieders van schuldhulpverlening op te sporen en te vervolgen?
Het vergroten van de handhaafbaarheid, het inrichten van een meldpunt en het verbeteren van de communicatie zullen bijdragen aan het aanpakken van malafide aanbieders. De toezichthouder zal, als onderdeel van het wetgevingsproces, een uitvoeringstoets doen zodat de (nieuwe) wettelijke mogelijkheden bij het toezicht benut kunnen worden.
De UNESCO-brief over gaswinning in het Waddengebied |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u nader duiden hoe u de conclusie van International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) en UNESCO leest dat zij niet overtuigd zijn dat de mijnbouw onder de Waddenzee zo weinig impact zal hebben op de «Outstanding Universal Values» als het Nederlandse kabinet nu doet voorkomen?1
Ik lees in de reactie van IUCN en UNESCO een aantal inhoudelijke zorgpunten die ook door andere partijen in de inspraakfase op de ontwerpbesluiten bij mij onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast lees ik een wens om meer informatie te ontvangen en ik lees een principieel standpunt ten aanzien van gaswinning in de buurt van Werelderfgoed. In mijn reactie richting IUCN ga ik inhoudelijk in op deze punten. Die reactie is ook met de Kamer gedeeld als bijlage bij de brief van 20 mei (Kamerstuk 33 529, nr. 1027). In die brief geeft de Nederlandse regering aan dat IUCN de vertaalde milieueffectrapportage nog zal ontvangen. Inhoudelijke zorgpunten van de IUCN zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve besluiten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste juridische verplichtingen zijn die Nederland heeft op grond van het Werelderfgoedverdrag en deze toespitsen op het behoud van de Waddenzee als Werelderfgoed?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze Werelderfgoederen zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar in de wereld. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich onder andere verplicht tot het beschermen en beheren van Werelderfgoederen op zijn grondgebied, waaronder de Waddenzee, met als doel behoud of versterking van de Uitzonderlijk Universele Waarde.
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het Nederlandse beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd. Dat betekent in de Nederlandse praktijk dat onder andere via de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan de natuur in de Waddenzee.
Kunt u aangeven op welke manier deze juridische verplichting uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag door het kabinet in de Rijks-coördinatie Regeling werden meegewogen in het verlenen van een concept-vergunning voor nieuwe gaswinning onder de Waddenzee?
De verplichtingen als gevolg van de erkenning als Werelderfgoed zijn geborgd doordat de initiatiefnemer een vergunning in overeenstemming met de eisen uit de Wet natuurbescherming heeft moeten aanvragen voordat de activiteit kan worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd. De vergunning kan alleen worden verleend als zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast. Daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.
Kunt u aangeven of de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag een bevestiging dan wel versterking zijn van de eerdere juridische analyse over gaswinning onder de Waddenzee die in opdracht van de Tweede Kamer werd gemaakt en bevestigd werd door de landsadvocaat?2
De aanwijzing van de Waddenzee als Werelderfgoed in 2009 was een erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee en een bevestiging van de adequate werking van het Nederlandse regime voor de bescherming van deze waarde. In de eerdere juridische analyses is ook binnen de context van dit beschermingsregime gekeken naar de aangevraagde vergunning. Het Werelderfgoedverdrag biedt dus geen aanvullende informatie.
Hoe gaat u de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag nakomen bij uw oordeel over de aanvraag die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor gaswinning uit de Waddenzee heeft ingediend?
Ik kom de verplichtingen na door te toetsen of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten. Ik weeg in dat kader nu alle ingediende zienswijzen inhoudelijk af conform de daartoe vastgestelde besluitvormingsprocedures. Inhoudelijke zorgpunten van UNESCO en IUCN op dat punt, zal ik betrekken bij de definitieve besluiten.
Deelt u de mening dat deze conclusie van IUCN en UNESCO aantoont dat er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de impact van dit project op de natuurwaarden in de Wadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet dit met de vergunningverlening?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit op de aanvraag voor een Wet natuurbescherming vergunning ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard. Dat besluitvormingsproces is immers nog gaande.
Bent u bereid om voor de zomer uw voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor een verbod op nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee?
De contourennota waarin de Staatssecretaris Mijnbouw ingaat op zijn voorstel voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, zal spoedig naar de Kamer worden gestuurd. Voor de zomer is helaas niet haalbaar.
Op welke manier heeft het oordeel van UNESCO en IUCN invloed op de keuzes die het kabinet zal maken in het nieuwe beleidskader voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed?
Het streven was om uw Kamer voor de zomer te informeren over de hoofdlijnen van het Beleidskader Natuur Waddenzee. Ik ben hierover nog in gesprek met de partijen in het Waddengebied. Ik verwacht uw kamer in het najaar over de hoofdlijnen te kunnen informeren. Het oordeel van UNESCO en IUCN bevestigt de grote waarde van de Waddenzee als uniek natuurgebied en de daartoe vereiste juiste bescherming. Ik zie de reactie van UNESCO dus vooral als ondersteunend in de noodzaak tot een ambitieus Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw op 2 juni 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De mogelijke vooringenomenheid bij algoritmes gebruikt door de Politie |
|
Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel «Rekenkamer waarschuwt voor mogelijke «vooringenomenheid» bij politie-algoritmes»1 en het desbetreffende rapport van de Algemene Rekenkamer2?
Ja.
Deelt u de mening dat het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) niet afdoende is gecontroleerd waardoor nu niet kan worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van discriminatoire gronden in de selectiecriteria? Zo ja, waarom wordt dit systeem dan nog steeds gebruikt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke controles in de toekomst wel worden gedaan?
Het CAS is een voorbeeld van een hotspot-benadering waarbij op basis van bestaande data wordt bepaald waar het waarschijnlijk is dat bepaalde vormen van verstoring van de openbare orde of criminaliteit voorkomen. Gebruik van het CAS levert een verwachting voor een bepaald gebied op en geeft geen output die tot personen te herleiden is. De verwachtingen die CAS levert, kunnen worden besproken met mensen in de operatie en zo wordt een aanpak van de problematiek voor de betreffende week vastgesteld. De data die wordt gebruikt betreft o.a. criminaliteitshistorie (zie hierover meer in antwoord op vraag 4). Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt. Hiermee wordt een versterking van eventuele eigen vooringenomenheid door het algoritme beperkt.
Het CAS wordt gebruikt ter voorkoming van verschillende veelvoorkomende delicten zoals woninginbraak, vernieling en drugshandel. De aanwezigheid van de politie op plekken waar een verhoogde kans is op deze en andere soorten delicten kan bijdragen aan de voorkoming ervan.
De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat er onvoldoende (doorlopende) controle is of er sprake is van vooringenomenheid in het model. Op basis daarvan geeft de Rekenkamer aan dat zij – zonder zelf dieper in het algoritme te gaan kijken – niet kan concluderen of er sprake is geweest van discriminatiegronden in de selectiecriteria. Ik heb de politie daarom gevraagd om in het reguliere proces de procedures voor het vastleggen van deze controles aan te scherpen.
Een werkgroep van de politie richt zich op de opvolging van deze en de andere aanbevelingen van de Rekenkamer, die voortkomen uit het rapport Algoritmes getoetst. Deze maatregelen zijn aanvullend op de stappen die de politie voor, tijdens en na het onderzoek van de Rekenkamer heeft gezet, zo ook met het oog op dataminimalisatie en het voorkomen van vooringenomenheid. Zo is er een samenwerkingsverband opgestart met de Vrije Universiteit Amsterdam om een breed toepasbare methodiek te ontwikkelen voor de detectie van vooringenomenheid in algoritmes. Naar aanleiding van de gesprekken met de Rekenkamer heeft de politie enige tijd geleden ook besloten om de ontvangst van bepaalde gegevens al aan de poort te blokkeren, in plaats van deze gegevens later in het proces pas te excluderen. Tot slot wordt ook gewerkt aan gebruik van zo spaarzaam mogelijke datasets (dataminimalisatie) en het verbeteren van de documentatie in het algemeen.
Hoe komt het dat bij de start van het huidige systeem geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht is genomen?
Ik herken het beeld dat geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht zou zijn genomen bij de start van het gebruik van CAS niet. Het rapport van de Rekenkamer geeft de politie handvaten om het gebruik van het CAS verder te verbeteren, dat waarderen zowel de korpschef als ikzelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 neemt de politie de aanbevelingen van de Rekenkamer serieus en is zij daar mee aan de slag gegaan.
Ik hecht er daarnaast aan te benadrukken dat bij de bevindingen van de Rekenkamer ook enkele nuances te maken zijn. In het door de Rekenkamer gebruikte toetsingskader staan de maatregelen die een organisatie heeft getroffen om een risico afdoende te mitigeren, opdat het beheersbaar is, centraal. De Rekenkamer onderscheidt per risico-onderdeel of de genomen maatregel of samenstel daarvan effectief, deels effectief of niet effectief is. Uit de individuele beoordeling door de Rekenkamer van het CAS, zoals vervat in het toetsingskader dat aan de politie is afgegeven, komt naar voren dat 23 maal de door de politie genomen risico-mitigerende maatregelen als (geheel) effectief zijn beoordeeld. Waar de beoordeling deels effectief of niet effectief luidt, gaat het in het merendeel om maatregelen die de politie als zodanig wel heeft getroffen, bijvoorbeeld op het gebied van periodieke toetsing, maar waarvan de Rekenkamer aangeeft dat de politie dit onvoldoende heeft vastgelegd. Deze administratieve onvolkomenheden zien zowel op IT-gerelateerde checks als op waarborgen omtrent dataminimalisatie. Door de opzet van het rapport (dat gericht was op algoritmes bij de overheid in het algemeen, en niet op elk individueel algoritme) komt het voorgaande minder helder naar voren.
Ook is het van belang op te merken dat het CAS ontwikkeld is in 2014 en sindsdien doorlopend wordt geëvalueerd en verbeterd. De Rekenkamer is niet de enige of eerste instantie die het CAS heeft bekeken. Zo heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid in 2021 de code van het CAS ingezien, als onderdeel van een oriëntatie. De Inspectie concludeerde toen als volgt: «De code onder de motorkap van CAS is helder. Aan de code is te zien dat de meeste best practices op het gebied van programmeren zijn toegepast. Er is geprogrammeerd in de taal «Python», wat een toegankelijke taal is. De werking van het systeem is daarmee goed navolgbaar. [...] De documentatie van het systeem samen met de code en de data geven een goed beeld van hoe het systeem werkt. Dit is nodig voor de Inspectie om een goed beeld te kunnen schetsen van de precieze impact die een dergelijk systeem heeft op de taakuitvoering van (in dit geval) de politie.» Daarbij moet worden opgemerkt dat de Inspectie aan de hand van haar oriëntatie een openbaar toezichtkader opstelt. Dat kader wordt dit najaar gepubliceerd door de Inspectie. De Inspectie heeft hierbij geen oordeel gegeven ten aanzien van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer.
Tot slot zijn de afgelopen vier jaar door studenten en promovendi vanuit verschillende universiteiten meer dan tien studies gedaan naar het CAS. In elk van die gevallen heeft de politie kennisgenomen van de eindverslagen en waar nodig het systeem verbeterd. Dit zal de politie ook doen met de aanbevelingen van de Rekenkamer.
Wat zijn de criteria op grond waarvan het lerende algoritme CAS voorspelt waar de kans groot is dat misdaden zullen worden gepleegd?
Op 6 april 2021 heeft de korpschef in een besluit op een Wob-verzoek besloten om de pseudocode en de variabelen van het CAS openbaar te maken. Voor een volledig beeld van de variabelen verwijs ik u graag naar deze documenten.3 Kort samengevat gaat het om locatie-specifieke kenmerken en om criminaliteitshistorie. Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt.
Kunt u uitsluiten dat dit systeem afkomst of de samenstelling van een wijk met veel inwoners met een migratie-achtergrond als criteria gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zoals te zien in de variabelen die openbaar gemaakt zijn in het besluit op het bovengenoemde Wob-verzoek wordt geen gebruik gemaakt van het criterium afkomst of nationaliteit. Ook de Rekenkamer stelt in haar rapport (op p. 31) dat de politie geen variabelen gebruikt die discriminatie in de hand werken. Dat betekent echter niet dat uitgesloten kan worden dat er indirect onderscheid wordt gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data.
Bent u het eens met de politie dat het niet nodig is het algoritme in haar huidige vorm buiten werking te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw zienswijze over hoe nu verder met het systeem?
Uit de meer uitgebreide tabel die de politie van de Rekenkamer heeft gekregen met betrekking tot het CAS blijkt dat de zorgen met name in de governance en aantoonbare verantwoording rondom het CAS zitten. De politie heeft aangegeven hier op korte termijn mitigerende maatregelen op te zullen treffen. Daarmee acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om het algoritme buiten werking te stellen.
Hoe ziet de menselijk toets eruit die naast het CAS plaatsvindt? Welke criteria worden door de mens getoetst? Vindt die toets altijd plaats? Is de menselijke toets daarbij altijd doorslaggevend?
De modellen met het CAS worden ééns per week gemaakt. De voorspellingen worden gebruikt om de breder samengestelde intelligence-beelden te voeden die vervolgens gebruikt worden om interventie-strategieën te bepalen en instructies te geven bij briefings binnen de basisteams. Er vindt in het werkproces zoals gezegd dus nog een beoordeling (op relevantie en op juistheid) plaats.
Welke stappen bent u van plan te zetten om risico’s op vooringenomenheid in het algoritmesysteem van de politie weg te nemen?
Zoals reeds aangegeven heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u verder graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid het huidige algoritme wat wordt gebruikt door het CAS door te lichten om mogelijke vooringenomenheid te detecteren? Zo ja, op welke termijn wilt u dit onderzoek voltrekken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Als studenten zelf alarm slaan over hun cocaïnegebruik, dan is er wat aan de hand’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Herkent u de alarmbellen die de Utrechtse studentenvereniging U.V.S.V/N.V.V.S.U. luidt over het excessief gestegen gebruik van harddrugs onder studenten sinds corona?1
Ik vind de vele berichten naar aanleiding van het studentensymposium in het kader van de «Waar trek jij de lijn?»-campagne van de U.V.S.V/N.V.V.S.U. verontrustend. Dit signaal baart mij en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zorgen aangezien drugsgebruik altijd een gezondheidsrisico met zich meebrengt en daarom zoveel mogelijk ontmoedigd dient te worden. Wij zijn daarom ook blij dat studentenverenigingen zelf de verantwoordelijkheid voelen het gebruik terug te dringen. De ontwikkelingen in het drugsgebruik onder jongeren en studenten houd ik in de gaten met behulp van diverse monitors zoals de Monitor Drugsincidenten, Het Grote Uitgaansonderzoek en de recentelijk in opdracht van het Ministerie van OCW en VWS gestarte Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs.2 Uit deze monitors komt niet het beeld naar voren dat het drugsgebruik onder deze doelgroep excessief is gestegen. Omdat het signaal van de studentenvereniging verontrustend is, heb ik periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen, en zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is, zeker ook omdat deze ontwikkeling mede onderbouwd wordt door het Trimbos-instituut, dat aangeeft dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruikt?2
Uit de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs, een mede door het Trimbos-instituut uitgevoerd onderzoek dat in maart, april en mei 2021 studenten heeft bevraagd over middelengebruik en mentale gezondheid, blijkt inderdaad dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruik. Dit percentage is hoog en baart mij zorgen. Tegelijkertijd constateer ik dat de overgrote meerderheid nog nooit cocaïne heeft gebruikt. Ook blijkt uit hetzelfde onderzoek dat het percentage studenten dat aangeeft in het laatste jaar of in de laatste maand cocaïne hebben gebruikt met respectievelijk 7,5% en 2,6% aanzienlijk lager ligt. Dit neemt niet weg dat deze percentages hoger zijn dan ik ze graag zou zien en dat daarom inzet op preventie hard nodig is. Drugsgebruik is immers nooit zonder risico voor de gezondheid.
Kunt u aangeven hoe het gebruik van harddrugs onder studenten in andere steden en jongeren in brede zin zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De eerdergenoemde Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs was de eerste in zijn soort. Er zijn dientengevolge helaas geen eerdere cijfers beschikbaar. De resultaten van de volgende monitor kunt u in het najaar van 2023 verwachten. Wel hebben we andere monitors waar studenten onder vallen.
Zo voert het Trimbos-instituut sinds 2015 elke 2 jaar een onderzoek uit onder mbo- en hbo-studenten. Hieruit blijkt dat het ooit-gebruik van cocaïne met rond de 2,5% stabiel is. Het laatst beschikbare meetmoment van deze studie stamt uit 2019.
Ook bestaan er trendgegevens van Het Grote Uitgaansonderzoek, dat periodiek uitgaande jongeren en jongvolwassenen, waarvan ook studenten deel uitmaken bevraagt over hun middelengebruik. De trendgegevens uit het laatste onderzoek over 2020 geven een wisselend beeld. Zo lijken het laatste-jaar-gebruik van cannabis, lachgas en cocaïne onder deze groep relatief stabiel, terwijl het laatste-jaar-gebruik van amfetamine en xtc sinds 2013 gedaald is. Voor 2C-B en ketamine is het gebruik gestegen.
Op welke wijze wordt de aanpak van het gebruik van (hard)drugs in studentenhuizen meegenomen in de plannen rond drugspreventie, die zijn aangekondigd in de hoofdlijnenbrief van de aanpak georganiseerde criminaliteit?3
Momenteel zijn er geen specifieke plannen voor het aanpakken van drugsgebruik in studentenhuizen. Om het drugsgebruik onder studenten terug te dringen is – in lijn met het schoolprogramma Helder op School – een aanbod ontwikkeld voor het hbo en de universiteiten. Hierin vinden introductiecommissies, studentenverenigingen en onderwijsinstellingen interventiemogelijkheden waaronder informatiesheets om (de gevolgen van) drugsgebruik zoveel mogelijk terug te dringen. Het is mijn streven dat Helder op School op een nog hoger percentage onderwijsinstellingen wordt gebruikt, zodat nog meer jongeren worden bereikt. Andere interventies die zich richten op jonge mensen die drugs gebruiken, waaronder studenten, zijn de interventies «Festival Oneliners» en «Ik ga lekker». De interventie Festival Oneliners is bedoeld voor jongeren die geen drugs gebruiken, maar wel in situaties kunnen komen waarin om hen heen drugs gebruikt worden. Bijvoorbeeld op festivals. Festival Oneliners laat jongeren digitaal sociale interacties op een festival zien en daarin actief participeren, waarbij hij/zij ook te maken krijgt met situaties rond drugsgebruik. Het doel is hen voor te bereiden op het bewuster maken van keuzes omtrent alcohol- en drugsgebruik. «Ik ga lekker» richt zich erop dat jongeren uitspreken dat zij het prima vinden als hun vrienden ervoor kiezen geen drugs te gebruiken. Verder wordt ingezet op voorlichting via het programma Drugspreventie (DAP+) om uitgaande jongeren, waar vanzelfsprekend ook de studenten onder vallen, via folders, filmpjes en social media, te informeren over veilig uitgaan.
Wanneer worden uw plannen rond drugspreventie uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
Mijn brief met de aanpak van drugspreventie is 7 juli jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Deelt u de mening, zoals verwoord door misdaadjournalist van den Heuvel, dat het bespreekbaar maken van drugsgebruik onder de jongere generatie en de negatieve (maatschappelijke) gevolgen daarvan (ook) door de overheid zou moeten worden opgepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze taak in de komende tijd oppakken?4
Op het eerdergenoemde symposium over drugsgebruik onder studenten pleitte misdaadjournalist John van den Heuvel voor een overheid die via publiekscampagnes de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik aankaart. Ik erken de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik: naast het feit dat drugsgebruik nooit zonder risico is voor de gezondheid, draagt het bij aan de instandhouding van een criminele drugsindustrie. Het is daarom van belang te onderstrepen dat het gebruik van drugs geen onderdeel zou moeten zijn van een normale, gezonde leefstijl. In algemene zin geldt dat het bij publiekscampagnes het belangrijk is een helder doel met een bijbehorende doelgroep voor ogen te hebben om met een gerichte boodschap het gewenste resultaat te bereiken. Als doel, boodschap en doelgroep niet goed op elkaar zijn afgestemd kan een publiekscampagne geen effect hebben, of in het ergste geval een averechts effect. In Nederland heeft een kleine minderheid recentelijk drugs gebruikt. Wanneer het doel is om een substantieel lager acceptatieniveau van het gebruik van illegale drugs in Nederland te bereiken, moet dus ook echt (alleen) deze groep bereikt worden. Het risico van een campagne die in principe iedereen bereikt, is dat drugsgebruik juist getriggerd wordt. Zo kan een tegengesteld effect worden bereikt, namelijk dat mensen vanwege een dergelijke campagne nieuwsgierig worden naar drugs en gaan gebruiken. Dat zou zeer onwenselijk zijn. Het overbrengen van de boodschap dat drugs geen onderdeel uitmaakt van een normale en gezonde leefstijl doe ik daarom door middel van een brede waaier aan gerichte preventie-activiteiten. Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar mijn brief over de aanpak van drugspreventie die 7 juli jl. aan uw Kamer is verstuurd.
In hoeverre werkt u op dit terrein momenteel al samen met studentenverenigingen om hierin samen op te trekken? Ziet u kansen om de samenwerking hierin te intensiveren?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 heb ik in het kader van de coronacrisis periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen. Ik zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden. Verder kunnen studentenverenigingen met de door het Trimbos-instituut ontwikkelde infosheet Alcohol- en drugsbeleid voor studenten zelf stappen zetten om drugsgebruik onder hun leden aan te kaarten.6 Ik roep Nederlandse studentenverenigingen daarom ook van harte op om, wanneer nodig in samenspraak met het Trimbos-instituut, preventief beleid te vormen rondom het gebruik van drugs.
De moord op Al-Jazeera’s journalist Shireen Abu Aqleh |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de Guardian over de moord op Al-Jazeera’s journalist Shireen Abu Aqleh?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet is geschokt door de dood van de journalist Shireen Abu Akleh en veroordeelt de verstoring van de rouwstoet op de dag van haar begrafenis. Persvrijheid en de veiligheid van journalisten zijn essentieel voor een democratische rechtstaat. Wij hebben direct opgeroepen tot een onderzoek naar haar dood en veroordelen het geweld dat tot haar dood heeft geleid. Ik heb hier ook persoonlijk aandacht voor gevraagd bij mijn Israëlische en Palestijnse collega’s tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Hoe oordeelt u over de weigering van de Israëlische regering om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren na eerder te hebben gesteld hiertoe wel bereid te zijn?
Naar mijn begrip is er geen sprake van een Israëlische weigering. Op 19 mei heeft het Israëlische leger (IDF) na een preliminair onderzoek aangegeven dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter. Het heeft de PA om de kogel gevraagd die bij de autopsie van de journalist is gevonden. Zonder de kogel zou het geweer waarmee geschoten werd niet kunnen worden geïdentificeerd. De PA heeft dit verzoek geweigerd. De Israëlische Minister van Defensie Gantz heeft de PA op 26 mei nogmaals opgeroepen om de kogel te delen en heeft daarbij aangegeven open te staan voor een onderzoek dat samen met internationale actoren wordt uitgevoerd.
De regering verwelkomt de oproep van Minister Gantz en is van mening dat een grondig en transparant onderzoek essentieel is.
Hoe verhoudt deze weigering zich tot de diplomatieke uitkomsten van uw recente bezoek aan Israël en uw conversaties met uw Israëlische gesprekspartners? Bent u het eens met D66 dat deze Israëlische koerswijziging zo kort na uw bezoek ook een diplomatiek affront is?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, is er geen sprake van een weigering aan Israëlische zijde om een onderzoek in te stellen.
Waarom heeft u opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek wetende dat het track record van Israël bij dergelijke onderzoeken niet bepaald indrukwekkend is?
Het kabinet is van mening dat grondig en transparant onderzoek nodig is om de feiten over de toedracht boven tafel te krijgen en is voorstander van een gezamenlijk onderzoek. Eventueel kan een derde internationale partij ondersteuning bieden indien dit behulpzaam wordt geacht en beide partijen daarvoor openstaan.
Op welke manier zet u zich na de Israëlische onderzoeksweigering concreet in om tot waarheidsbevinding en berechting te komen?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, is er geen sprake van een weigering aan Israëlische zijde om een onderzoek in te stellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Werving en behoud van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang in relatie tot personeelsgebrek en opleiding. |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u de grote personeelstekorten waar ook de kinderopvang mee te maken heeft? Onderschrijft u het belang van toegankelijke kinderopvang om ervoor te zorgen dat ouders aan het werk kunnen in andere sectoren waar óók tekorten zijn?
Ja, ik herken dat de kinderopvang te maken heeft met personeelstekorten. En ik onderschrijf dat toegankelijke kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is voor ouders om arbeid en zorg voor jonge kinderen te kunnen combineren. Zeker in deze tijd van krapte op de arbeidsmarkt.
Hoe beoordeelt u het risico op sluiting waar sommige locaties zich toe gedwongen zien door gebrek aan personeel? Welke acties neemt u om gedwongen sluiting van kinderopvanglocaties vanwege personeelsgebrek te voorkomen?
Het komt voor dat sommige locaties zich soms gedwongen zagen of zien om groepen te sluiten. Dat is natuurlijk erg onwenselijk mede omdat het vaak op het laatste moment gebeurt waardoor ouders noodgedwongen op korte termijn een alternatieve opvang voor hun kind(eren) moeten organiseren of niet kunnen werken. Tegelijkertijd is het sluiten van de opvang in bepaalde situaties onvermijdelijk omdat opvang verantwoord moet blijven. In situaties waarbij er onvoldoende personeel beschikbaar is en de opvang niet meer veilig en verantwoord kan worden aangeboden, is een tijdelijke sluiting de enige mogelijkheid.
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die – samen met de kinderopvangsector – worden gezet. (Kamerstuk 31 322, nr. 438 Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128) informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Op 24 juni jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd over een generieke aanpak om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen. (2022Z13123).
Welk percentage en hoeveel pedagogisch medewerkers werken op dit moment parttime als pedagogisch medewerker op een kinderopvang? Kunt u aangeven hoeveel van hen graag meer uren zouden willen werken?
De deeltijdfactor is relatief laag binnen de kinderopvang.1 Deze is gemiddeld 0,67 in de kinderopvang, wat betekent dat een werknemer gemiddeld 67 procent van een voltijdbaan van 36 uur per week werkt (dus ongeveer 25 uur).2 Hoeveel medewerkers parttime werken is niet bekend. Uit onderzoek blijkt dat 21 procent van de medewerkers in de kinderopvangsector meer uren zou willen werken.3
Welke mogelijkheden zijn er voor deze medewerkers om meer uren te werken? Wilt u die mogelijkheden verruimen door meer in te zetten op samenwerking tussen kinderopvang en bijvoorbeeld het onderwijs?
In het verhogen van de deeltijdfactor zit potentieel om het personeelstekort te verkleinen. Uit gesprekken met de sector is gebleken dat het verhogen van de deeltijdfactor als kansrijke oplossingsrichting wordt gezien.
Werkgevers en werknemers gaan nu al met elkaar in gesprek over het verhogen van het aantal werkuren. Beiden kunnen hier actief naar vragen, niet alleen bij indiensttreding of tijdens functioneringsgesprekken maar ook regulier.
Voor de zorg en het onderwijs heeft de stichting Het Potentieel Pakken een aanpak ontwikkeld waarbij organisaties worden geholpen om belemmeringen rondom «meer uren werken» weg te nemen. Hierbij worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om door middel van concrete interventies het gesprek aan te gaan over een urenuitbreiding. Hiervoor zijn bijvoorbeeld trajecten ontwikkeld om in 3 fases in kaart te brengen welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn, er actief mee aan de slag te gaan en ten slotte te evalueren en te borgen. De sociale partners in de kinderopvangsector zijn momenteel de mogelijkheden voor een gelijksoortig deeltijdfactorproject aan het verkennen.
Ook combinatiebanen binnen en buiten de kinderopvangsector bieden kansen om grotere contracten te kunnen bieden aan medewerkers. Dit is vooral aantrekkelijk voor bso-medewerkers, die door de beperkte openingstijden van de bso (enkel voor en na schooltijd) binnen hun huidige contract weinig urenuitbreiding kunnen realiseren. Combinatiebanen worden vaak genoemd door de kinderopvangsector als interessante optie om het personeelstekort tegen te gaan. Vooral de belangstelling in de combinatie met het onderwijs is hierbij groot. Combinatiebanen kunnen het werken in de kinderopvang (en dan met name de bso) aantrekkelijker maken door het bieden van de mogelijkheid tot een groter contract en meer diversiteit en doorgroeimogelijkheden. Ook biedt het extra handen aan meerdere kraptesectoren en stimuleert het de uitwisseling van kennis tussen sectoren. Vanuit de NPO-middelen van OCW zie ik bijvoorbeeld al mooie initiatieven ontstaan waarbij medewerkers van de bso ook in de klas werken als onderwijsassistent. Wel zorgen de verschillen tussen sectoren (bijvoorbeeld de verschillende cao’s) soms voor knelpunten in de praktijk. Ook is het een aandachtspunt dat werknemers met een combinatiebaan daadwerkelijk de ruimte krijgen om twee functies goed met elkaar te combineren.
Het arbeidsmarktfonds FCB heeft eind 2021 twee geüpdatete e-books gepubliceerd met adviezen en voorbeelden rondom combinatiebanen.4 Ik verken de mogelijkheden voor een kwalitatief onderzoek naar de knelpunten en succesfactoren van combinatiebanen binnen en buiten de sector. Daarbij zal ik bezien of de resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen worden vertaald naar een praktische handreiking voor de sector.
Wat zijn de redenen die pedagogisch medewerkers geven, als zij aangeven niet meer uren te willen gaan werken? Welke acties neemt u om deze zorgen weg te nemen?
Er zijn verscheidene redenen waarom pedagogisch medewerkers niet meer uren willen werken. De afweging en keuze om meer uren, of juist niet, te werken ligt uiteindelijk bij de medewerker zelf. Belemmeringen die (deels) vanuit overheidsbeleid voortkomen, licht ik hieronder toe.
Allereerst leeft bij medewerkers de vraag of meer uren werken wel (voldoende) loont. De juiste informatie over o.a. de marginale druk is niet altijd beschikbaar bij medewerkers en werkgevers. Het Nibud heeft, samen met stichting Het Potentieel Pakken, de «werkurenberekenaar» opgezet om hier een rol in te spelen. Juist een deeltijdfactorproject – met interventies waarbij de juiste informatie op een goede manier wordt besproken – kan helpen om dit soort tools en goede informatie te verspreiden.
Ook hoor ik uit gesprekken met de sector dat de werk- en regeldruk een rol speelt. Door een hoge werkdruk op piekdagen vinden medewerkers het soms niet wenselijk om meer uren te werken.
In de Kamerbrief die ik in de zomer ga verzenden n.a.v. de motie Paternotte/Heerma5, zal ik ingaan op de stand van zaken van de verschillende acties rondom werkdruk in de kinderopvang.
Als laatste is er een aantal praktische belemmeringen. Dit betreft onder meer de geringe mogelijkheden tot meer uren werken in de bso – hierbij kunnen eerder genoemde combinatiebanen een oplossing bieden. Ook spelen piek-/voorkeursdagen een rol, hier ga ik bij de volgende vraag verder op in.
Welk deel van de krapte op de arbeidsmarkt in de kinderopvang zou kunnen worden opgelost als de pedagogisch medewerkers die aangeven meer uren te willen werken, ook meer uren kunnen gaan werken? Waarom lukt dat nog niet?
Een rekensom van het aantal uren werk waarmee de krapte zou kunnen worden opgelost is een ruwe schatting. Het is namelijk niet precies duidelijk hoeveel extra uren en op welke dagen medewerkers in de kinderopvang willen werken.
In de kinderopvang zegt 21 procent van de medewerkers meer te willen werken.6 Van de 114.300 werknemers in totaal zijn dat dus circa 24.000 werknemers die meer willen werken. Er is nu een tekort van 1600 werknemers (gelijk aan 1600 fte) inclusief frictievacatures.7 Dit maakt (o.b.v. 36 uur als 1 fte) een tekort van 57.600 uur. Dit zou betekenen dat 2,4 uur per week meer werken door de werknemers die dat willen (de 21 procent) het tekort in theorie zou oplossen (2,4 uur x 24.000 werknemers = 57.600 uur).
Hierbij wil ik wel de kanttekening plaatsen bij de verwachting dat we de tekorten op kunnen lossen met enkel meer uren werken. Bovenstaande berekening is allereerst voornamelijk van toepassing op de dagopvang, waar een volle werkweek mogelijk is. Op de bso kan een medewerker door de beperkte openingstijden maximaal een werkweek van ca. 25 uur maken bij vijf dagen werken. Meer uren werken zou wel mogelijk zijn door middel van een combinatiebaan, maar dit lost tekorten in de bso zelf niet direct op. Wat wel een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de tekorten is als medewerkers van buiten de kinderopvangsector, bijvoorbeeld een onderwijsassistent, extra uren gaan werken in de bso.
Ook bestaan wachtlijsten in de kinderopvang vooral voor de voorkeursdagen: dit zijn de maandag, dinsdag en donderdag. Op deze dagen is daarmee ook de meeste vraag naar personeel. Deze piekdagen zorgen mede voor een groot aandeel deeltijdcontracten in de kinderopvang; op de andere dagen zijn minder medewerkers nodig. Om over voldoende personeel voor deze voorkeursdagen te beschikken, zijn veelal meer medewerkers nodig in aantallen, niet in uren. Indien meer ouders kiezen voor opvang op de woensdag en vrijdag, zal extra uren werken op deze «dal-dagen» voor kinderopvangmedewerkers meer aannemelijk zijn.
Om deze omslag te faciliteren, kunnen kinderopvangorganisaties op de woensdag en vrijdag een aantrekkelijker aanbod bieden (bijv. financieel of met andere activiteiten), werkgevers kunnen in gesprek met werknemers over flexibiliteit in werkroosters, en basisscholen kunnen de mogelijkheden tot een vijfgelijkedagenmodel verkennen.8
Onderschrijft u de noodzaak om naast het meer uren werken door bestaande werknemers, meer (gekwalificeerd) personeel in te zetten om de kinderopvang, nu en in de toekomst, toegankelijk te houden?
Ja, die noodzaak onderschrijf ik. Door de aangekondigde stelselherziening zal de vraag naar kinderopvang de komende periode naar verwachting aanzienlijk stijgen. Dit betekent ook dat meer gekwalificeerd personeel nodig is om extra aanbod van opvangplekken tot stand te kunnen brengen.
Welke stappen zet u om het eenvoudiger te maken om gekwalificeerd personeel, van een onderwijsinstelling of andere kinderopvanginstelling, te laten bijspringen bij bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang of bij de kinderopvang?
In antwoord op vraag 3 en 4 heb ik aangegeven welke kansrijke oplossingsrichtingen er zijn om gekwalificeerd personeel meer uren in de kinderopvang te laten werken.
Voor zij-instromers die nog niet aan de kwalificatie-eisen voldoen, gebeurt op dit moment al veel om het voor hen eenvoudiger te maken om in de kinderopvang te werken. Met een verwijzing naar het recent ingevoerde STAP-budget moedig ik zij-instromers aan om over te stappen naar kraptesectoren zoals de kinderopvang. Zij kunnen gebruik maken van een financiële tegemoetkoming tot € 1.000 om zich te laten omscholen tot bijvoorbeeld pedagogisch medewerker. Ook personeel dat reeds op de kinderopvang werkt, kan zich met behulp van het STAP-budget laten bijscholen. Zo zouden medewerkers bijscholing kunnen volgen op het gebied pedagogisch coach. Op dit moment zijn de pedagogisch medewerkers het beste vertegenwoordigd onder alle aanvragers van het STAP-budget.9
Daarnaast maken ook de werkgevers het eenvoudiger voor zij-instromers om over te stappen naar de kinderopvang. De krapte in de kinderopvang is op dit moment zodanig dat werkgevers bereid zijn te investeren in mensen die een overstap willen wagen.10 In dat verband is het relevant dat ik heb besloten om de regeling dat beroepskrachten in opleiding voor 50 procent (in plaats van 33 procent) deel uit kunnen maken van de formatie, te verlengen. De maatregel wordt verlengd met twee jaar en zal daarmee gelden tot 1 juli 2024. Voor werkgevers bevordert dit de mogelijkheden om zij-instromers aan te nemen, omdat het financieel aantrekkelijker is wanneer de zij-instromers (op termijn) formatief ingeroosterd kunnen worden in plaats van boventallig. Het is bij deze maatregel wel belangrijk dat er aandacht blijft voor de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten.
Hoe kijkt u naar de Erkenning van eerder Verworven Competenties (EVC) binnen de kinderopvang? Acht u het wenselijk dat iemand met aantoonbare eerder verworven competenties eerst een jarenlange opleiding moet volgen voordat hij of zij op een kinderopvang mag werken?
Wij kunnen iedereen met eerder verworven competenties goed gebruiken in de kinderopvang. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen kinderopvang. Uiteraard hoop ik erop dat er in de toekomst nog vele competente potentiële arbeidskrachten versneld via een EVC-procedure zullen instromen.
Bent u bereid om een praktijktoets te introduceren, waarmee de EVC van de nieuwe medewerker onafhankelijk kunnen worden beoordeeld en de medewerker bij een goed resultaat direct aan de slag zou kunnen, met passende begeleiding van pedagogisch professionals die ook op de kinderopvang werken? Onderschrijft u de noodzaak om hier tempo mee te maken?
Zoals hierboven aangegeven is het inmiddels al mogelijk om door middel van een EVC-procedure in te stromen in de kinderopvang.
Welke acties om het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), waarmee toestemming wordt gegeven om in een kinderopvang te werken, te vergemakkelijken, voor mensen die al een VOG hebben waarmee ze in het basisonderwijs mogen werken, heeft u ondernomen sinds uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen1? Welke concrete stappen hebben de Ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap en Sociale Zaken & Werkgelegenheid gezet in hun onderzoek naar mogelijkheden en wenselijkheid om de screening op elkaar af te stemmen?
De gesprekken tussen de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover zijn gestart. Er loopt nu een verkenning naar de mogelijkheden en wenselijkheid van het al dan niet samenvoegen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor het basisonderwijs en de kinderopvang.
Hoe kijkt u naar het nog aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang? Wat is uw oordeel over de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers die op de kinderopvang werken?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke stappen heeft u ondernomen om de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers op de kinderopvang te beperken, sinds het onderzoek van Panteia2 naar de administratieve lasten in de kinderopvang? Welke stappen gaat u nog zetten?
Zie antwoord op vraag 15.
Bent u bereid om, zoals dit eerder in het onderwijs is gedaan, een roze boekje3 uit te brengen waarin wordt opgesomd welke voorschriften zijn opgelegd door de overheid en welke het gevolg zijn van sectorale afspraken? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Nu de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is afgerond, ga ik in het vervolgtraject onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen. Aan de hand van de uitkomsten van dit traject zal ik bezien welke communicatie noodzakelijk is.
Gaat u vervolgens kritisch kijken naar de noodzakelijkheid van de door de overheid opgelegde voorschriften, zodat de administratieve handelingen die een pedagogisch medewerker moet verrichten proportioneel zijn en tot een minimum worden beperkt?
Antwoord op vragen 12, 13 en 15:
Het aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang draagt bij aan het goed kunnen werven en behouden van pedagogisch professionals bij de kinderopvang. Werkgevers hebben een essentiële rol om de functies in de kinderopvangsector aantrekkelijk te maken voor werkenden op de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld het bieden van goede arbeidsvoorwaarden.
Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteitseisen die – met het oog op de bescherming van kinderen – gesteld worden aan de kinderopvang. De wet- en regelgeving met betrekking tot de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, kan van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van de functie. Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet, waaronder gevolgen voor (een toename van) de administratieve lasten en de gevolgen voor de regeldruk voor bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers in het bijzonder. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen.
Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. De beleidsreactie op het evaluatierapport volgt in het najaar van 2022.
In de zomer start ik in afstemming met de sectorpartijen een traject om te onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen in de kwaliteitseisen doorgevoerd kunnen worden. Hierbij kijk ik breder dan IKK door ook kwaliteitseisen die geen onderdeel zijn van IKK te betrekken. Een voor mij belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven.
Binnen dit traject zal ik onder andere inventariseren of administratieve lasten verminderd kunnen worden door kwaliteitseisen aan te passen. Het bericht van Panteia uit 201814 is verschenen in de tijd dat de maatregelen uit de Wet IKK net van kracht werden, of nog in werking moesten treden. Het onderzoek van Panteia is uitgevoerd in 2014. Die uitkomsten zijn meegenomen bij de totstandkoming van de Wet IKK, door rekening te houden met de verwachte (feitelijke of gepercipieerde) effecten van deze wet op de regeldruk.15 Aandachtspunten uit het bericht van Panteia worden betrokken bij het vervolgtraject, voor zover ze niet reeds naar voren zijn gekomen tijdens de evaluatie van de Wet IKK. De Kamer zal in het najaar verder geïnformeerd worden over de voortgang en de eerste uitkomsten van dit traject.
Herkent u dat pedagogisch medewerkers de controles van de Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) op basis van de Wet Kinderopvang soms als het afvinken van een checklist ervaren?
Ik herken dat dit beeld bestaat, maar ben van mening dat dit niet de standaard is voor het toezicht op de kinderopvang. De voorwaarden in de Wet kinderopvang dienen ertoe om de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang te waarborgen. De bedoeling van het toezicht is om de naleving van deze kwaliteitseisen te bevorderen en daarmee de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang te verhogen. De toezichthouder beoordeelt of de houder de wettelijke kwaliteitseisen naleeft en geeft dit aan in het inspectierapport. Bij een aantal kwaliteitseisen heeft de beoordeling het karakter van een kwantitatieve controle (diplomavereisten, verklaring omtrent gedrag), terwijl andere kwaliteitseisen vragen om een meer kwalitatieve beoordeling (zoals de pedagogische praktijk en het veiligheids- en gezondheidsbeleid). Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en met GGD GHOR Nederland ben ik doorlopend in gesprek over het bevorderen van de kwaliteit en werkwijze van het toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u om de wet aan te passen zodat de GGD’en geen checklist aan eisen moeten afvinken, maar daadwerkelijk de kwaliteit van een kinderopvang kunnen beoordelen?
Op basis van onder andere de evaluatie van de Wet IKK wordt bezien of en hoe een aanpassing van de wettelijke eisen kan bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang en aan het voorkomen van werk- en regeldruk. Het evaluatierapport van de Wet IKK is inmiddels afgerond en zal voor het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden, de beleidsreactie volgt in het najaar van 2022.
Sinds 1 januari hebben gemeenten en GGD’en meer ruimte om te bepalen hoeveel en welke kwaliteitseisen er bij een inspectiebezoek worden getoetst. Hierdoor is in het toezicht meer maatwerk mogelijk.
Ziet u mogelijkheden om aan meer kinderen opvang te bieden met hetzelfde aantal begeleiders, omdat een leerkracht op een basisschool soms 30 kinderen in een klas heeft, maar er tot wel drie pedagogisch medewerkers nodig zijn als diezelfde klas in z’n geheel naar de buitenschoolse opvang gaat? Wilt u dit laten onderzoeken door experts? Zo nee, waarom niet?
Voor de kinderopvang zijn eisen gesteld aan het aantal beroepskrachten per aantal aanwezige kinderen. Deze beroepskracht-kindratio is afgestemd op de leeftijd van de kinderen, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn minder beroepskrachten ingezet hoeven te worden. Het stellen van eisen aan de beroepskracht-kindratio is in het belang van het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen en is daarmee één van de waarborgen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Zo kunnen kinderen in de kinderopvang (waaronder de buitenschoolse opvang) zich spelenderwijs ontwikkelen, waarbij de pedagogisch medewerkers een belangrijke rol spelen in de begeleiding van de kinderen in hun ontwikkeling. Onlangs is de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) afgerond.
Bij dit evaluatieonderzoek is onder meer gekeken naar verschillende kwaliteitseisen voor de kinderopvang, waaronder de beroepskracht-kindratio. Het evaluatierapport zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Ik ben bovendien van plan om in de zomer in overleg te gaan met de sector- en toezichtspartijen over het vervolgtraject waarin onder andere wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
Het bericht ‘Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug» van 19 mei jl.?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit bericht zich verhoudt tot de ambitie om juist meer woningen te bouwen, aangezien vergunningverlening hier een indicator voor is?
Iedereen heeft recht op een passend en betaalbaar huis, maar teveel mensen kunnen zo’n huis op dit moment niet vinden. Ik wil daarom dat er snel meer woningen worden gebouwd. Mijn beleidsdoel is het bouwen van 900.000 woningen tot en met 2030, waarvan twee derde deel betaalbaar moet zijn. Sturen op de nationale woningbouwopgave doe ik op vier manieren:
Door de eerste lijn: afspraken en monitoring kunnen knelpunten tijdig worden gesignaleerd.
Monitoring van de afgifte van bouwvergunningen is één indicator van de voortgang. Deze indicator kent enkele kanttekeningen. De uiteindelijke uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau dan het aantal verleende bouwvergunningen twee jaar eerder. Transformatie, splitsing van woningen en kleine verbouwingen waarbij woningen worden gerealiseerd blijven in de CBS-vergunningenstatistiek buiten beschouwing. Het biedt een goede indicator van de verwachte woningbouw, maar de daadwerkelijke woningbouw en netto uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau. Daarnaast kent de indicator een maand-op-maand variatie die te maken heeft met de data aanlevering, waardoor pas echt zicht ontstaat op wat er werkelijk gaande is, als een bepaalde ontwikkeling (zoals een daling) langere tijd in de cijfers zichtbaar is. Het is te vroeg om te kunnen constateren dat de huizenbouw terugloopt.
Is er sprake van een eenmalige dip in de vergunningverlening of is er sprake van een situatie waarbij er structureel minder vergunningen worden verleend?
Cijfers van het CBS laten zien dat in het eerste kwartaal van 2022 voor bijna 13 procent minder te bouwen woningen een vergunning werd afgegeven dan in het eerste kwartaal van 2021. Het aantal verleende bouwvergunningen schommelt gedurende de maanden. Vooral in januari en februari zijn er minder bouwvergunningen verleend dan de voorgaande maanden. In maart zijn er weer meer bouwvergunningen verleend.
Het beeld bij gemeenten is wisselend. Er is (nog) geen sprake van een landelijk gezien eenduidig beeld over de afgifte van bouwvergunningen. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat er geen afname is in het aantal vergunningen, maar juist een toename. Ik krijg signalen vanuit gemeenten uit de huidige woondealregio’s dat er soms minder vergunningen zijn verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik verder in op het signaleren en aanpakken van knelpunten.
Kunt u een doorkijk geven wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2022 (en eventueel 2023)?
In de CBS-vergunningenstatistiek wordt geen prognose gedaan voor de toekomst. Zoals aangegeven bij vraag 3 is het beeld bij gemeenten wisselend.
Welke concrete stappen kunt u zetten om voldoende vergunningen te verlenen om de beoogde 100.000 woningen per jaar te gaan halen?
Door de manier van sturen zoals aangegeven bij vraag 1 kunnen knelpunten tijdig gesignaleerd worden. Ter versterking van de bestaande sturingsmiddelen richt ik binnenkort een Landelijke Versnellingstafel op. Via deze tafel zullen ook knelpunten gerelateerd aan de vermindering in het aantal verleende bouwvergunningen in bepaalde gemeenten, versneld worden gesignaleerd en aangepakt.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen gaan worden van de stijgende bouw- en materiaalkosten, opgetreden na het eerste kwartaal van 2022, voor de vergunningverlening en de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Knelpunten worden tijdig gesignaleerd, zo ook ten aanzien van de bouwkostenstijging. In dat kader heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u onlangs toegezonden. Via de bestaande sturingsmiddelen en binnenkort de Landelijke versnellingstafel streven we ernaar gezamenlijk met medeoverheden en marktpartijen passende oplossingen te vinden.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen zijn van het dalende aantal panden dat beschikbaar of geschikt is voor transformatie met het oog op de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Onze ambitie is te groeien naar 15.000 woningen per jaar verkregen uit transformatie. Cijfers van het CBS laten zien dat de laatste jaren tussen de 10.000 en 12.500 woningen per jaar gerealiseerd worden door transformatie. In het eerste halfjaar van 2021 zijn er 4995 woningen gerealiseerd door transformatie. In het Nationaal transformatieplan dat op 10 juni naar uw kamer is verstuurd is ingeschat dat er voldoende transformatiepotentie zit in onder andere de leegstaande kantoren en winkels3.
Overlast door transformatorstation TenneT in Krimpen a/d IJssel |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het bericht «Krimpenaren Kees en Peter worden gék van de herrie door transformator: «Dit raakt honderden mensen»»1?
Ja.
Klopt het dat er twee beoogde locaties zijn voor het te vernieuwen transformatorstation bij het 380 kV hoogspanningsstation Krimpen a/d IJssel, een belangrijk knooppunt in het elektriciteitsnetwerk in Nederland, te weten aan de zuidzijde (langs een groenstrook) en aan de noordzijde (nabij een woonwijk)?
Na contact met de gemeente en TenneT kan ik uw Kamer melden dat het de vervanging betreft van één van de drie transformatoren op het station, die aan het eind van zijn levensduur is. Er is geen sprake van een vernieuwing van het gehele station. De ruimtelijke inpassing hiervan gebeurt door de gemeente, die de door TenneT ingediende vergunningsaanvraag beoordeelt. TenneT geeft aan dat de nieuwe transformator niet geplaatst kan worden op de plek van de oude transformator. Tijdens de bouw van de nieuwe transformator moet de oude transformator in bedrijf blijven.
Voor de nieuw te plaatsen transformator zijn twee locaties onderzocht. Eén locatie ligt ten zuiden van het bestaande TenneT hoogspanningsstation, binnen de bestemming «recreatie». De tweede locatie is gelegen aan de noordzijde op het bestaande hoogspanningsstation, binnen de bestemming «bedrijf – nutsbedrijf».
Klopt het dat TenneT van plan is het transformatorstation aan de noordzijde te plaatsen, ondanks toenemende zorgen over geluidsoverlast?
TenneT heeft een vergunningaanvraag bij de gemeente ingediend voor de vervanging van de oude transformator, waarbij de nieuwe transformator inderdaad aan de noordzijde op het eigen terrein wordt geplaatst. De beoordeling van de vergunningaanvraag is een gemeentelijke kwestie.
Wat zijn de redenen voor TenneT om ondanks deze klachten, het transformatorstation toch aan de noordzijde te plaatsen? In hoeverre spelen financiële overwegingen bij dit besluit een rol en hoe wordt dit afgewogen tegen de belangen van omwonenden en draagvlak onder hen?
TenneT heeft bij de aanvraag voor de vergunning voor de vervanging van de transformator de keuze voor de locatie aan de noordzijde onderbouwd. TenneT geeft daarbij aan dat de nieuwe transformator aanzienlijk minder geluid maakt dan de oude transformator. De nieuwe transformator wordt daarnaast, mede in het verlengde van eerder gevoerde gesprekken door TenneT met omwonenden en de milieudienst over de ervaren geluidshinder, voorzien van een geluidhuis, wat betekent dat hij tussen vier geluidwerende wanden en onder een dak staat. Dit geluidhuis zorgt voor een verdere vermindering van het geluid bij de bron. Ook verwijdert TenneT een condensatorbank, een andere geluidsbron. De geluidonderzoeken geven aan dat de nieuwe transformator, ondanks dat hij dichter bij de woningen komt te staan, voor een substantiële afname van geluidniveau bij de woningen zal zorgen. In het kader van de vergunningverlening zal de gemeente hierop toetsen en handhaven.
Daarnaast voert TenneT nog onderstaande redenen aan om voor een locatie aan de noordzijde te kiezen:
Binnen de huidige inrichting van het bestaande station is ruimte om de oude transformator te vervangen voor een nieuwe transformator. Hierdoor hoeft er geen uitbreiding van het station plaats te vinden ten koste van recreatiegebied. Dit zou het verlies van struiken en ander groen, wateroppervlak en recreatiegebied op deze locatie tot gevolg hebben.
De geluidsbelasting bij de woningen voldoet in alle gevallen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder, ook wanneer gerekend wordt met een toeslag voor het tonale karakter van het geluid.
TenneT moet iedere investering maatschappelijk kunnen verantwoorden. De extra investeringen om de transformator aan de zuidzijde te plaatsen zijn groot. Nut en noodzaak van die kosten kunnen niet worden aangetoond, omdat realisatie aan de noordzijde voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Zoals uit het antwoord op vraag 3 al volgt, is de beoordeling van de vergunningsaanvraag een gemeentelijke kwestie en is het dus aan de gemeente Krimpen aan den IJssel om te beoordelen of er sprake is van goede of aanvaardbare onderbouwing en ruimtelijke ordening.
Is er door TenneT onderzocht of de plaatsing van het zuidelijke station mogelijk gemaakt kan worden met behulp van cofinanciering, bijvoorbeeld door de gemeente, én met een blik op de langere termijn waarin verdere uitbreiding van dit belangrijke hoogspanningsstation niet ondenkbaar is?
Nee, cofinanciering is door TenneT in deze situatie niet onderzocht. TenneT kan de vervanging van de transformator realiseren op eigen terrein, binnen de bestaande bestemming «bedrijf – nutsbedrijf». Na de vervanging van de oude transformator en het verwijderen van een condensatorbank ontstaat binnen het eigen terrein van TenneT ruimte voor mogelijke toekomstige vervangingen of andere ontwikkelingen.
Sinds 2020 publiceert TenneT tweejaarlijks investeringsplannen voor het Net op land en voor het Net op zee, steeds met een zichttermijn van tien jaar. Grondslag hiervoor is artikel 21 van de Elektriciteitswet. Begin 2022 heeft TenneT het Investeringsplan Net op land voor de zichtperiode 2022 tot en met 20312 in concept openbaar gemaakt. In juli 2022 volgt de definitieve versie. Op dit moment zijn er volgens TenneT geen uitbreidingsplannen voor het hoogspanningsstation in Krimpen aan den IJssel hierin opgenomen, die niet binnen het eigen terrein passen.
Wat zijn de richtlijnen qua afstand ten opzichte van bewoond gebied voor nieuw te plaatsen transformatorstations?
In de handreiking «Bedrijven en Milieuzonering» van de VNG zijn richtafstanden genoemd. Voor het hoogspanningsstation van TenneT is de richtafstand 500 meter. Dit betreft een richtafstand, waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Bij de vergunningaanvraag van TenneT is een motivering bijgevoegd, om aan te tonen dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de eisen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is aan de gemeente om hierover te oordelen.
Kunt u een aangeven, vanwege einde technische levensduur en gelet op de voortgaande elektrificatie van industrie, mobiliteit en gebouwde omgeving, hoeveel transformatorstations TenneT tot 2030 moet vernieuwen en toevoegen?
De komende jaren worden meer dan 150 bestaande hoogspanningsstations vernieuwd of aangepast. Er moeten tientallen nieuwe stations gebouwd worden en nieuwe verbindingen (zowel boven als onder de grond) aangelegd worden. Circa 60% daarvan is nodig voor uitbreiding van het net als gevolg van de groeiende vraag naar transportcapaciteit. Het resterend deel betreft vervangingsinvesteringen en overige investeringen.
In het eerder (bij vraag3 genoemde Investeringsplan Net op land voor de zichtperiode 2022 tot en met 2031 beschrijft en onderbouwt TenneT – met de kennis van nu – alle voorziene investeringen voor die periode.
Wat kunt u vanuit uw rol als (coördinerend) bewindspersoon voor Klimaat en Energie doen om te bevorderen dat TenneT bij alle investeringen die nodig zijn bij de verzwaring van de netcapaciteit, toekomstvast investeert en daarbij rekening houdt met de belangen van omwonenden en draagvlak onder hen?
In de antwoorden op vragen 5 en 7 verwees ik al naar de investeringsplannen van TenneT. Deze investeringsplannen worden getoetst door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het streven van de toetsing door mijn ministerie is om na te gaan of TenneT «toekomstvast» investeert en in redelijkheid de ontwikkelingen op de energiemarkt in voldoende mate heeft meegenomen in de investeringsplannen.
Participatie van alle belanghebbenden is in mijn ogen een voorwaarde voor een goede ruimtelijke inpassing van energie infrastructuur projecten en vloeit ook voort uit de wettelijke vereisten. Bij projecten met TenneT die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling betrekken we gezamenlijk alle belanghebbenden in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit leidt tot een beter begrip en het tijdig inzicht krijgen in belangen. Zowel ikzelf als TenneT zijn ervan overtuigd dat een dergelijk zorgvuldig en transparant proces een goede ruimtelijke inpassing bevordert en in de regel later in de procedure ook versnelling oplevert. Daarmee anticiperen we gezamenlijk ook op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Wilt u bevorderen dat staatsdeelneming TenneT welwillend en transparant met omwonenden én gemeenten in gesprek gaat en naar hen luistert bij investeringen in vervanging en uitbreiding, met de bereidheid extra stappen te zetten vanuit maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef richting omwonenden en gemeenten, wetend dat TenneT «groot» is en de belanghebbenden veelal «klein? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat mogelijk ook een Nederlandse moskee een rol speelt in constructies voor mensenhandel en prostitutie |
|
Bente Becker (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moskeeën Zweden regelen «plezierhuwelijk» van een uurtje: «Misbruikt voor prostitutie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zogenoemde «plezierhuwelijken», waarbij een man en een vrouw voor zeer korte tijd in het huwelijk treden met het doel om betaalde seks te hebben, te allen tijde zouden moeten worden voorkomen in Nederland omdat deze veelal kwetsbare vrouwen vaak hiertoe worden gedwongen en er dus sprake is van mensenhandel en ook omdat het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daar een wettelijk huwelijk aan vooraf is gegaan verboden is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig. Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht. Het is van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Is het juist dat er in Nederland ook dergelijke «plezierhuwelijken» worden afgesloten, zoals uit het Zweedse onderzoek blijkt en welke signalen heeft u hier tot op heden over ontvangen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten.
Bent u bereid om naar deze «huwelijken» (verder) onderzoek te doen gezien de ernst van de situatie en daarbij ook de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding te betrekken? Kunt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over het tijdspad van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het kabinet – buiten dit artikel – tot op heden geen signalen over plezierhuwelijken heeft ontvangen ziet het Kabinet op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Bent u het eens dat dit soort praktijken het belang van financiële weerbaarheid van kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond benadrukken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om sneller/extra stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 heeft het Kabinet, tot op heden, geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer eind september ontvangt. Hierin zal ook aandacht zijn voor kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt, is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen. Uw Kamer zal voor het einde van de zomer worden geïnformeerd over het meerjarig plan gericht op zelfbeschikking waarin ook specifieke aandacht zal uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, waaronder kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de genoemde Haagse moskee, die onderdeel is van de Stichting Alcauther door in elk geval de Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding grondig onderzoek te laten doen, ook naar de financiering van deze moskee, het mogelijk bestaan van een netwerk van mensenhandel rond deze moskee, en het Openbaar Ministerie (OM) te betrekken bij een vermoeden van strafbare feiten, zodat tegen betrokken personen stevig kan worden opgetreden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten dat er op dit moment geen signalen zijn van strafbare feiten.
De Taskforce PG&OBF doet geen onderzoek naar personen of organisaties, want zij heeft geen eigenstandige onderzoeksbevoegdheden. Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.2 In de Taskforce werken een aantal departementen samen, die gemeenten kunnen voorzien van informatie over (algemene) fenomenen, niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Het principe binnen de Taskforce is dat alle individuele partners in de Taskforce vanuit hun eigen grondslag en bevoegdheden deelnemen aan de Taskforce. De partners in de Taskforce kunnen dus onderzoek doen, indien zij daartoe zelf een grondslag hebben.
Het is aan de gemeente om de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering hierbij te betrekken als zij ondersteuning nodig hebben op fenomeenniveau. Dit is niet gebeurd.
Zal het OM in gevallen zoals deze vervolgen voor seksuele uitbuiting?
Indien er signalen zijn van (seksuele) uitbuiting zal door de politie – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Als er voldoende bewijs is voor seksuele uitbuiting zal – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – over worden gegaan tot vervolging.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Eerste Kamer om de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap vervroegd in werking te laten treden?
Op 1 juni jl. is een novelle bij het wetsvoorstel tegengaan Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen bij Uw Kamer ingediend. (Kamerstukken II 36 123). De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van het Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap uitgesteld in afwachting van deze novelle.
In het licht van een zorgvuldige wetsbehandeling en de constitutionele verhoudingen tussen Tweede Kamer, Eerste Kamer en regering lijkt het aangewezen om de behandeling van deze novelle af te wachten. Afhankelijk van die behandeling is een spoedige inwerkingtreding van de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap immers mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de weerbaarheidsagenda die volgens het kabinet een oplossing moet bieden tegen dergelijk problematisch gedrag en hoe neemt u genoemde ernstige problematiek daarin mee?
Zoals aangegeven bij vraag 6 zet het Kabinet in op de (financiële) redzaamheid en weerbaarheid van vrouwen. Uiteindelijk is daarmee het doel om weerbaarheid te vergroten, schadelijke praktijken tegen te gaan en zelfbeschikking te stimuleren. De Kamer ontvangt de Agenda Veerkracht en Weerbaarheid na de zomer. Zelfbeschikking is onderdeel van deze agenda.
Bent u het eens dat het hoog tijd is voor meer instrumenten om te kunnen ingrijpen wanneer zich problematisch gedrag in een moskee voordoet? Zo ja, wanneer komt u met de aangekondigde wetgeving om in het geval van problematisch gedrag sancties te kunnen opleggen zoals het verbeurd verklaren en het verbieden van het ontvangen van middelen uit het buitenland?
De aangekondigde wetgeving zoals benoemd in de vraag betreft de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (hierna Wtmo) die de voormalige Minister voor Rechtsbescherming begin juni 2021 heeft aangekondigd (Kamerstukken 2020–2021, 35 228, nr. 38). Deze voorgenomen wijziging van de Wtmo voegt o.a. een bevoegdheid voor het OM toe om de rechter te verzoeken maatregelen te treffen jegens organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. De Wtmo is in november 2020 naar uw Kamer gestuurd waarop uw Kamer in december 2020 verslag heeft uitgebracht. Er wordt gewerkt aan beantwoording van het verslag. De nota van wijziging op de Wtmo is afgelopen augustus 2021 voorgelegd aan de Raad van State voor een adviesaanvraag. Het advies is ontvangen op 17 november jl. en wordt nog verwerkt.
De Wtmo is overigens geen instrument dat is bedoeld om, als er sprake is van ondermijning van de democratische rechtstaat, alleen bij moskeeën in te kunnen grijpen. Álle vormen van ondermijning van de democratische rechtstaat, waarbij financiering een rol speelt, zullen onder de Wtmo kunnen vallen.
De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Forse kritiek op Indië-onderzoek: «Rutte doet ons extreem veel pijn»»1 van 23 mei 2022 in De Telegraaf?
Ja
Klopt het dat u heeft gezegd dat u de term politionele acties niet meer wilt gebruiken en dat u ook van mening bent dat de term Bersiap – de periode waarin Indonesische separatisten genocide pleegden tegen Nederlanders en Indische Nederlanders – alleen nog maar «tussen aanhalingstekens» mag worden gebruikt?
De eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. op de toen verschenen onderzoeksrapporten bevat hierover de volgende passage: «Nederlanders en Indische Nederlanders en Molukkers die in Indonesië tijdens de Japanse bezetting en de maanden daarna tijdens de periode die in Nederland ook wel bekend staat als Bersiap geconfronteerd waren met grove gewelddadigheden en voor hun leven hadden moeten vrezen, voelden zich na aankomst in Nederland vaak onbegrepen en niet gehoord. Deze verschillende groepen hebben na hun komst in ons land niet de zorg, erkenning en waardering gekregen die ze verdienen».
Tijdens de persconferentie op dezelfde dag heb ik hierover het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.» In de persconferentie heb ik afstand genomen van het begrip politionele acties en gesproken over een koloniale oorlog.
Waarom vindt u dat de term Bersiap tussen aanhalingstekens zou moeten staan?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen.»
Bent u zich ervan bewust dat u daarmee impliciet de Bersiap ontkent, dan wel bagatelliseert?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Hoe gaat u erop toezien dat de term Bersiap alleen nog maar tussen aanhalingstekens wordt gebruikt? Is dat een persoonlijk voornemen? Of wordt dat regeringsbeleid?
Een dergelijke vorm van toezicht is niet verenigbaar met de vrijheid van drukpers (artikel 7 van de Grondwet).
Kunt u uitleggen wat u hoopt te bereiken door, als het ware, vraagtekens te zetten bij de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens de Bersiap?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Ontkent u dat de Bersiap een extreem gewelddadige periode betreft waarin Nederlanders en Indische Nederlanders, vaak op gruwelijke wijze, gemarteld en vermoord zijn?
Nee.
Kunt u reflecteren op de impact van de Bersiap op de slachtoffers en hun nabestaanden?
Over dit onderwerp is begin juni een onderzoeksrapport verschenen dat als publicatie en deelstudie mede onderdeel uitmaakt van het onderzoeksprogramma waarop de eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. betrekking had. Deze kabinetsreactie bevat hierover het volgende: «Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 2017 zal het kabinet de publicaties verder bestuderen en vervolgens met een nadere reactie komen. Daarbij zullen ook de bevindingen worden meegewogen in de deelstudies die in april en mei van dit jaar zullen verschijnen». Deze toezegging heeft mede betrekking op het hiervoor genoemde, begin juni verschenen onderzoeksrapport.
Zou u ook andere genocidale acties die hebben plaatsgevonden in de recente geschiedenis, tussen aanhalingstekens plaatsen? Zo ja, welke en waarom? Zo nee, waarom de Bersiap wel?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie geldt voor elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Maakt u zich zorgen dat het zwartmaken en in twijfel trekken van de Nederlandse geschiedenis in Nederlands-Indië door historisch revisionisme en negationisme, zoals gepresenteerd in de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Dekolonisatie, onafhankelijkheid, geweld en oorlog in Indonesië 1945–1950» en de tentoonstelling «Revolusi!» in het Rijksmuseum, opnieuw kan leiden tot walgelijke acties zoals het bekladden van het Indisch Monument in augustus 2020?
Er zijn geen aanwijzingen vastgesteld voor dergelijke verbanden.
Denkt u dat de Nederlandse bevolking op dit soort historisch negationisme zit te wachten, gezien de heftige publieke reactie op het nieuws dat het Rijksmuseum de term Bersiap wilde schrappen, naar aanleiding van de tentoonstelling «Revolusi!» door Bersiap-ontkenner Bonnie Triyani?
Publicaties en tentoonstellingen kunnen uiteenlopende reacties oproepen die onderdeel uitmaken van maatschappelijke discussies over onderwerpen.
Kunt u uitleggen waarom het voor u van belang is dat het huidige kabinet zich bemoeit met hoe Nederlanders hun gedeelde geschiedenis willen herinneren en herdenken?
Het staat Nederlanders vrij naar eigen inzicht te herinneren en te herdenken. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 11.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kinderopvang in ‘permanente crisis’: ‘Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderopvang in «permanente crisis»: «Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de tijdelijke verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te zetten omgezet moet worden naar een permanente regeling om de personeelstekorten te verlichten?2
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u van mening dat het gemakkelijker gemaakt moet worden voor zij-instromers om aan de slag te gaan in de kinderopvangsector door een grotere focus op modulair opleiden en eerder verworven competenties? Zo nee, waarom niet?
In 2021 zijn er in totaal zo’n 8620 mensen vanuit andere beroepen ingestroomd in de kinderopvang.3 Dit aantal toont aan dat zij-instromers een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het personeelsaanbod in de kinderopvang.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om competente arbeidskrachten die graag in de kinderopvang willen werken, te benutten. Wij kunnen iedereen met de juiste kennis en vaardigheden goed gebruiken. Het erkennen van eerder verworven competenties biedt een goede mogelijkheid om mensen met de juiste achtergrond snel de kinderopvangsector in te laten stromen. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen in de kinderopvang. Uiteraard moedig ik de sector aan om in de toekomst meer gebruik te maken van de EVC-procedure om de competente arbeidskrachten versneld te laten instromen in de kinderopvang. In mijn communicatie richting kinderopvangorganisaties besteed ik hier ook aandacht aan.
Ook modulair opleiden kan bijdragen aan het personeelsaanbod in de kinderopvang. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief van ROC Midden Nederland, Drenthe College, OPPstap Zorg en Welzijn (particulier mbo), E-schoolkinderopvang en Kans (aanbieders scholingen kinderopvang). Deze opleiders ontwikkelen een flexibel mbo-maatwerktraject voor volwassenen. De betrokken mbo-instellingen hebben inmiddels, samen met cao-partijen, aanvragen ingediend bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de ontwikkeling van drie beroepsgerichte mbo-certificaten. Het gaat hierbij om de certificaten «Pedagogisch klimaat», «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang». Als over de aanvragen positief wordt besloten, komen hiermee in het najaar van 2022 extra mogelijkheden om de inzetbaarheid van met name zij-instromers en herintreders via de hierboven genoemde opleiders te vergroten en te versnellen.
Bent u van mening dat een kinderopvanginstelling de «begeleider-kind-ratio» mag berekenen op locatieniveau in plaats van op groepsniveau bij piekdrukte of bij ziekte van personeel?
Zie antwoord op vraag 9.
Op welke manieren worden alle partijen in de sector betrokken bij het maken van plannen om de personeelsdruk op te vangen? Vinden er bijvoorbeeld rondetafels plaats met het gehele veld?
Elk kwartaal vindt een arbeidsmarktoverleg plaats. Dit overleg wordt op ambtelijk niveau gevoerd vanuit SZW met werkgeversorganisaties (BK, BMK en BVOK), werknemersorganisaties (FNV en CNV) en met Kinderopvang werkt! (het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers, onderdeel van arbeidsmarktfonds FCB). Daarnaast komen wij vier keer per jaar bijeen met een netwerk van kinderopvanghouders om van gedachten te wisselen over actuele problemen. Dit jaar hebben wij tijdens deze bijeenkomsten twee keer gebrainstormd over oplossingsrichtingen voor het personeelstekort. De komende tijd zal ik met kinderopvangorganisaties in gesprek blijven over onorthodoxe maatregelen om het personeelstekort aan te pakken.
Welke impact heeft de aankomende stelselwijziging op de personeelsdruk in de kinderopvangsector? Kan de sector de verwachte hogere vraag aan?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord een grote herziening van het kinderopvangstelsel aangekondigd. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders, rechtstreeks gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening met 21% toe. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27%.
Zoals ik in de verzamelbrief kinderopvang van april jl.4 al aangaf is de krappe arbeidsmarkt daarom ook een aandachtspunt bij deze stelselherziening. Een eerste stap die tot een mogelijk grotere vraag leidt en al in 2023 plaatsvindt, betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Vervolgens gaat de vergoeding voor werkende ouders naar 95%. In het coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd om in 2025 deze stap naar 95% in één keer te zetten. Wachtlijsten vormen daarmee een risico. Een zorgvuldige invoering is daarom noodzakelijk om oplopende wachtlijsten voor werkende ouders te voorkomen. Dit is ook van belang om de kwaliteit te waarborgen, want een te grote stijging van vraag en aanbod kan een risico vormen voor de kwaliteit van de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma werk ik aan een arbeidsmarktaanpak voor de kinderopvang naast een generieke aanpak. In de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.5
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om de problemen op de arbeidsmarkt in deze sector aan te pakken?
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die samen met de kinderopvangsector worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Ook zal ik uw Kamer in deze brief informeren over nieuwe acties en welke nieuwe stappen ik zet op reeds bestaande acties.
Hoe wordt de personeelsdruk in de kinderopvangsector meegenomen in de lopende evaluatie van de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)?
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, gelet op het uitstel van de evaluatie naar eind 2022, al eerder te bezien of er elementen uit de Wet IKK zijn die het werven van nieuwe werkkrachten belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 2, 4, 8 en 9:
Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Deze zomer wil ik eveneens het vervolgtraject starten waarin wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Hierbij worden ook de gevolgen voor de werk- en regeldruk meegenomen. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
In het evaluatierapport is de impact van IKK-maatregelen op de personeelsdruk meegenomen door het bestuderen van literatuur en diverse kwaliteitsmetingen en door het afnemen van interviews met alle betrokken partijen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er vaak geen direct verband te leggen is tussen IKK-maatregelen enerzijds en personeelsdruk anderzijds. De personeelsdruk wordt ook beïnvloed door veel andere factoren, waarmee de oplossing dus niet alleen bij de kwaliteitseisen kan liggen.
Met betrekking tot de werving van nieuwe beroepskrachten geldt dat ik samen met de sectorpartijen onderzoek of (tijdelijk) ingrijpen mogelijk is. Dit heeft er reeds toe geleid dat het sinds 1 januari 2022 mogelijk is om 50 procent (in plaats van 33 procent) van de formatieve inzet te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Deze maatregel gold in eerste instantie tot 1 juli 2022, maar na evaluatie van deze eerste periode heb ik besloten om deze maatregel met twee jaar te verlengen. Daardoor kunnen beroepskrachten in opleiding tot 1 juli 2024 voor 50 procent van de formatie ingezet worden. Er is voor een termijn van twee jaar gekozen omdat het werven en inwerken van beroepskrachten in opleiding tijd nodig heeft. Daarnaast worden de mogelijkheden voor zij-instroom bevorderd als beroepskrachten in opleiding voor langere tijd ruimer ingeroosterd kunnen worden, omdat het financieel aantrekkelijker is om zij-instromers aan te nemen wanneer zij (op termijn) formatief ingezet kunnen worden in plaats van boventallig. Bij deze maatregel is de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten een belangrijk aandachtspunt. Bij een ruimere inzet van beroepskrachten in opleiding dient de kwaliteit gewaarborgd te blijven. Ik blijf deze maatregel daarom ook de komende twee jaar evalueren. Verder is het voor de toezichtspartijen mogelijk om bij het inspecteren van kinderopvanglocaties rekening te houden met verzachtende omstandigheden vanwege personeelstekort.
Het bezoek van de minister aan de Palestijnse NGO Al-Haq |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoekstra bezoekt «terreurorganisatie»»?1
Ja.
Wat was uw doel van het bezoek aan de Palestijnse NGO Al-Haq, een organisatie die, samen met vijf andere organisaties, door Israël tot terreurorganisatie is verklaard?
Een ontmoeting met een afvaardiging van het maatschappelijk middenveld (zowel Palestijns als Israëlisch) vormde een belangrijk onderdeel van mijn bezoek om verdere kennis op te doen van de huidige situatie. Ik heb gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem. Al-Haq is een organisatie die zich inzet voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid in de bezette Palestijnse gebieden en die daarbij zowel naar Palestijnse als Israëlische actoren kijkt. Al-Haq is daarnaast één van de oudste mensrechtenorganisaties met veel kennis en reeds jaren een gesprekspartner van Nederland. Het versterken van rechtsstatelijkheid en mensenrechten vormen voor Nederland belangrijke beleidsdoelstellingen. Vanuit deze invalshoek ben ik het gesprek aangegaan.
Deelt u deze verklaring van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s – bijvoorbeeld om met hen in gesprek te gaan – te herzien. De zes organisaties komen niet voor op de VS, EU of VN sanctielijsten voor terrorisme, en de Israëlische informatie heeft niet tot verandering geleid. Nederland zet zich ervoor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
In dit kader verwijs ik ook graag naar Kamerbrief (kenmerk 2022Z09747/2022D20838) met een terugkoppeling van mijn reis. Ik heb dit punt ook besproken met mijn Israëlische collega Lapid. Ik heb aangegeven aantijgingen van terrorisme altijd uiterst serieus te nemen en zorgvuldig te behandelen. Ik heb tegelijkertijd ook gezegd dat voor Nederland de tot nu toe ontvangen Israëlische informatie onvoldoende overtuigend is om het Israëlische besluit om deze organisaties als terroristisch aan te merken, te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Afgesproken is hierover met elkaar in gesprek te blijven.
Kunt u aangeven wat de inhoud was van uw gesprekken met vertegenwoordigers van Al-Haq? Wat was uw boodschap en welke boodschap heeft u van hen meegekregen? Indien het gaat om vertrouwelijke gesprekken, wat kunt u dan ten behoeve van democratische transparantie wel openbaar maken?
Ik heb in een gezamenlijke bijeenkomst gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem over de oplopende spanningen in de regio en de mensenrechtensituatie in Israëlische en de Palestijnse gebieden (zie ook de Kamerbrief over recente ontwikkelingen met kenmerk 2022Z09747/2022D20838). Naast mijn steun voor het maatschappelijke middenveld en het noodzakelijke werk dat zij doen, heb ik tegelijkertijd ook duidelijk uitgesproken dat er voor enige vorm van banden met terroristische organisaties geen ruimte bestaat, en dat volledige transparantie in de samenwerking onontbeerlijk is.
Welke andere Palestijnse organisaties en autoriteiten heeft u gesproken en wat was de inhoud of strekking en het doel van die gesprekken? Heeft u bijvoorbeeld ook uw zorg geuit over de recente golf van dodelijke terreuraanslagen door Palestijnen in Israel?
De reis had als belangrijkste doel een persoonlijke ontmoeting met mijn ambtgenoten de heer Lapid (Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken) en Malki (Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken). Ook heb ik een ontmoeting gehad met de Palestijnse premier Shtayyeh, en de reeds genoemde organisaties onder antwoord 2. Daarnaast heb ik met diverse Israëlische en Palestijnse verzoeningsorganisaties gesproken, het bedrijfsleven, en mijn respect betuigd voor de slachtoffers van de Holocaust door Yad Vashem te bezoeken en een krans te leggen namens Nederland. Het moment van mijn bezoek bood de mogelijkheid om persoonlijk mijn afschuw te delen over de recente terroristische aanslagen. Voor het volledige verslag van deze reis verwijs ik u naar de Kamerbrief met kenmerk 2022Z09747/2022D20838.
Begrijpt u de zorg dat uw bezoek aan Al-Haq internationaal de uitstraling kan hebben dat Nederland op het hoogste politieke niveau positieve contacten onderhoudt met omstreden organisaties die verdacht worden van terroristische activiteiten of van banden met terroristen?
Ik vind het belangrijk om transparant te zijn over ontmoetingen zoals met Al-Haq en andere maatschappelijke organisaties, en de afweging die daaraan ten grondslag liggen. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Heeft u ook met de Israëlische overheid gesproken over versterkte samenwerking, waaronder het heropstarten van formele gesprekken binnen de Associatieraad ten bate van modernisering van het EU-Israel Associatieakkoord, in lijn met de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 30)? Welke initiatieven heeft u genomen, en bent u voornemens te blijven nemen, om in EU-verband te komen tot daadwerkelijke herstart van de formele gesprekken hierover?
Nederland is een voorstander van het houden van een Associatieraad met Israël en blijft hier in Europees verband toe oproepen. Daarnaast blijft Nederland hier ook aandacht voor vragen in bilaterale gesprekken die worden gevoerd met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO). Er moet in Europees verband echter eerst overeenstemming zijn tussen de 27 lidstaten. Die ontbreekt momenteel. Nederland brengt deze boodschap ook over in gesprekken met EU-partners. Waar Nederland een mogelijkheid ziet beweging te brengen in de EU-positie zullen we deze actief aangrijpen, in lijn met motie-Van der Staaij.