Koningin Maxima en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In uw antwoord op vraag 261 stelt u dat in de regel geen notulen worden gemaakt van bijeenkomsten van het World Economic Forum (WEF), maar uit de door u vrijgegeven correspondentie met het WEF blijkt dat dit wel degelijk het geval is: is het kabinet nu alsnog bereid om deze notulen van alle bijeenkomsten waaraan bewindspersonen of ambtenaren deelnamen vrij te geven? Zo nee, waarom niet?
Er worden in de regel geen notulen gemaakt van bijeenkomsten van het World Economic Forum. Wel zijn veel bijeenkomsten live gestreamd en terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org).
In uw antwoord op vraag 33 beweert u dat er geen transcript is van het gesprek tussen de Koningin, de Minister-President en Minister Kaag met Klaus Schwab en zijn vrouw, ondanks het feit dat er sprake was van een gedachtewisseling over de thema’s van de jaarvergadering van de VN Speciale Gezant voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA): is er wellicht wel sprake van een agenda, notulen of andere notities? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u die dan delen? Zo nee, waarom wilt u dat niet?
Nee, er is geen sprake van een agenda, notulen of andere notities. Doel van het gesprek was een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering van het WEF, niet het maken van afspraken.
Vindt u ook niet dat het Nederlandse volk recht heeft op openheid over gesprekken tussen de Minister-President, Minister Kaag en de Koningin met Klaus Schwab en zijn vrouw? Zo nee waarom niet?
In dit geval ging het om een gedachtewisseling over de hoofdthema’s van de jaarvergadering van het WEF, niet om het maken van afspraken. Vanwege de aard van het gesprek is hiervan geen verslag gemaakt.
Kan de Minister-President een lijst overleggen van alle personen die aan dit gesprek deelnamen? Zo nee, waarom niet?
Aan dit gesprek op 23 januari 2020 namen de Koningin, de Minister-President, de toenmalig Minister van Financiën, de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport, de toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en dhr. Schwab deel.
Waarom moet er überhaupt met Klaus Schwab en zijn vrouw over deze jaarvergadering gesproken worden? Heeft Klaus Schwab daarin een coördinerende rol?
Klaus Schwab heeft bij de jaarvergaderingen van het WEF de rol van gastheer.
Uit uw antwoord op vraag 34 valt op te maken dat de Koningin vanuit haar functie als lid van het UNSGSA lid is van de Stewardship Board van hetWEF initiative on shaping the future of financial and monetary systems: bent u bekend met de onrust in de samenleving over de toekomst van het financiële systeem? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Valt de rol van de Koningin in dit Stewardship onder de ministeriele verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er volgens u dan van dergelijke gesprekken geen transcript gemaakt?
Ja. In kamerstuk 32 791, nr. 2 van 19 september 2019 is beschreven hoe de ministeriële verantwoordelijkheid voor nevenfuncties van leden van het Koninklijk Huis op een adequate wijze is geborgd.
Vindt het kabinet het constitutioneel juist dat de Koningin deel uitmaakt van een dergelijk politiek gremium? Zo ja, waarom?
Ja. De aanwezigheid van de Koningin vloeit voort uit haar functies als UNSGSA, erevoorzitter van het «Global Partnership for Financial Inclusion» (GPFI) van de G20 evenals lid van de «Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems» en het «Steering Committee of the Digital Currency Governance Consortium» van het WEF.
Heeft de Koningin vaker overleg met Klaus Schwab of andere WEF-leden? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
De Koningin heeft de heer Schwab tijdens meerdere jaarvergaderingen van het WEF gesproken, steeds op zijn uitnodiging.
In uw antwoorden op vragen 39 en 40 beweert u dat het Great Reset initiative bedoeld is om inzichten en informatie te delen: betekent dit dat het kabinet expliciet ontkent dat de Great Reset een door het WEF gecoördineerd programma is waaraan Nederlandse bewindspersonen zich hebben gecommitteerd?
Dat is juist.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Het interview van 9 mei 2022 met vaccinoloog Geert Vanden Bossche |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het interview met vaccinoloog Geert Vanden Bossche van 9 mei 2022?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat bevolkingsbrede massale vaccinatie volgens vaccinoloog Geert Vanden Bossche mogelijk uiteindelijk desastreus kan uitpakken voor de samenleving en gezondheidszorg?
Ja.
Bent u op de hoogte van de stelling van Geert Vanden Bossche dat kinderen een heel sterk immuunsysteem hebben en niet of nauwelijks risico lopen inzake COVID-19, en dat de risico’s van het vaccineren voor hen vele malen groter zijn dan de (vermeende) baten? Klopt dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het klopt dat gezonde kinderen een klein risico lopen op ernstige ziekte door COVID-19. De kans is echter wel aanwezig. Zo kan de complicatie multisystem inflammatory syndrome in children (MIS-C) optreden na een corona-infectie. Dit is een overreactie van het afweersysteem waarbij kinderen ontstekingsreacties krijgen in meerdere vitale organen. Vaccinatie tegen COVID-19 kan het ontwikkelen van MIS-C voorkomen.
De Gezondheidsraad (GR) heeft in zijn advies van 10 december 20212 de kinderdosering van het vaccin van Pfizer/BioNTech als voldoende veilig en aanvaardbaar beoordeeld. In een actualisatie van dit advies die op 19 januari jl. is gepubliceerd3 constateert de raad dat er geen nieuwe gegevens zijn die suggereren dat er veranderingen zijn in de veiligheid van vaccinatie voor kinderen van 5 tot en met 11 jaar. De bijwerking myocarditis na vaccinatie met het BioNTech/Pfizer-vaccin is in deze leeftijdsgroep zeer zeldzaam en is in de meeste gevallen mild. Dat de risico’s van het vaccineren groter zijn dan de baten is dus onjuist.
Bent u ervan op de hoogte dat de aangeboren natuurlijke immuniteit volgens de heer Vanden Bossche wordt ondermijnd door het massaal injecteren van het experimentele vaccin? Ondersteunt u deze stelling? Zo nee, waarom niet?
Nee. Tot op heden is er geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar die deze uitspraak ondersteunt.
Hebben u en uw ambtsvoorganger tijdens de COVID-19-pandemie gebruik gemaakt van de opinies van experts, zoals de heer Vanden Bossche, die kritiek hebben op het massaal vaccineren? Zo ja, welke experts waren dit? Zo nee, waarom niet?
Zowel mijn ambtsvoorganger als ik hebben tijdens de COVID-19 pandemie een beroep gedaan op de onafhankelijke expertise van verschillende wetenschappers. De advisering van de Gezondheidsraad, het RIVM, het OMT is leidend in de beleidsvorming. Verschillende wetenschappelijke expertises zijn vertegenwoordigd binnen deze adviesorganen. Zij baseren hun adviezen op de op dat moment best beschikbare wetenschappelijke literatuur. Het is niet aan mij om te bepalen welke bronnen deze adviesorganen gebruiken.
Bent u, na het bekijken van het interview, ervan op de hoogte dat massale vaccinatie mogelijk evolutionaire druk creëert voor het virus, waardoor er sneller nieuwe varianten kunnen ontstaan? En bent u ervan op de hoogte dat door deze nieuwe varianten de huidige vaccins vervolgens niet goed meer werken (zogenaamde «immune escape»)? Is dit voor u een reëel risico van de huidige vaccinatiestrategie of niet? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraken zijn speculatief. Overigens is er wat dit betreft geen verschil tussen immuniteit door vaccinatie en immuniteit door doorgemaakte infecties.
Bent u het met de heer Vanden Bossche eens dat door vaccinatie en de aanhoudende lockdowns ons immuunsysteem grondig wordt verzwakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen sprake van aanhoudende lockdowns en er zijn geen aanwijzingen dat vaccinatie blijvende gevolgen heeft op de rest van het immuunsysteem buiten de bescherming tegen COVID-19 infectie.
Bent u het eens met de bewering van de heer Vanden Bossche dat de coronavaccinaties midden in een pandemie er mogelijk toe hebben geleid dat het virus besmettelijker en resistenter is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is normaal dat een virus zich muteert. Dit heeft niet te maken met de vaccinaties. Ook natuurlijke immuniteit leidt tot selectie van varianten die ongevoelig zijn voor bestaande immuniteit.
Erkent u het risico dat gevaccineerden gemuteerde virusvarianten kunnen doorgeven aan ongevaccineerden, wat een wereldwijde gezondheidscrisis kan veroorzaken, zoals de heer Vanden Bossche stelt? Zo nee, waarom niet?
Zowel gevaccineerde mensen als ongevaccineerde mensen kunnen het virus overdragen aan andere personen. Het virus kan overgedragen worden aan zowel gevaccineerden als ongevaccineerden. De kans om ernstig ziek te worden is voor gevaccineerden wel vele malen kleiner dan voor ongevaccineerde personen.
Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk en voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
De vragen zijn zoals verzocht afzonderlijk beantwoord. Het is evenwel door de korte tijd die tussen het stellen van de vragen en het debat zat niet gelukt om de vragen hiervoor aan uw Kamer te doen toekomen.
‘Digitale vervolging’ door in elk geval China en Rusland, en over de arrestatie van een 90-jarige priester door de Chinese autoriteiten |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het rapport «The Worldwide Web of Chinese and Russian Information Controls»1 en dat ook blijkt uit rapporten van Christian Solidarity Worldwide (CSW), Kerk in Nood, Open Doors en anderen2 dat informatietechnologie in landen als China, Rusland, maar ook in talloze andere landen gebruikt wordt om grondrechten op ingrijpende wijze te beperken?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de vergaande toepassing van (cyber)surveillance en de negatieve gevolgen die dat kan hebben voor de grondrechten van burgers wereldwijd.
Herkent u dat technologie die primair ingezet wordt voor bijvoorbeeld een pandemie, ook wordt ingezet voor andere doeleinden zoals het monitoren van mensen?
Ja, die risico’s zijn er zeker. Naar de mening van het kabinet bieden de in China geldende regelgeving omtrent het verzamelen van persoonsgegevens als onderdeel van de Cyber Security wetgeving, en een specifieke richtlijn hoe om te gaan met data in tijden van Covid-19, onvoldoende waarborgen voor de gebruiker. Het is bekend dat (cyber)surveillance in China wordt ingezet voor het monitoren van onder andere religieuze en etnische minderheden en dissidenten. Ook de applicaties die voor pandemiebestrijding zijn ontworpen kunnen voor dergelijke doeleinden worden ingezet. Recente berichtgeving3 over Chinese demonstranten waarvan de gezondheidsapp op rood werd gezet wijst erop dat misbruik in de praktijk voorkomt.
Welke mogelijkheden ziet u om landen als China, Rusland maar ook andere autoritair geleide staten aan te spreken op het gebruik van technische middelen om religieuze minderheden, mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen te volgen, te intimideren, uit te sluiten en te vervolgen?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal als in multilateraal verband uit tegen dergelijk misbruik. Deze problematiek werd ook genoemd in de gezamenlijke verklaring over de mensenrechtensituatie in China die Nederland op 14 juni namens 47 landen heeft voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad.4 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Hoe werkt het «sociaal kredietsysteem» in China? Heeft u zorgen over a) het systeem en b) de huidige toepassing ervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale overheid en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals het niet kunnen boeken van trein- en vliegtickets en hotels, weigering van bepaalde banen of exclusieve scholen, of weigering van leningen. De mogelijkheid bestaat dat de Chinese overheid op termijn al deze systemen en informatie in één centrale databank verenigt die gebruikt kan worden om het gedrag van burgers in de gaten te houden, te belonen en te bestraffen. Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft, ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden.
De Nederlandse ambassade en de consulaten-generaal in China staan in nauw contact met Nederlandse burgers en bedrijven in China. Hierdoor kunnen zij tijdig eventuele negatieve gevolgen van het Chinese beleid en regelgeving, zoals het sociaal kredietsysteem, signaleren.
Welke conclusies trekt u uit de gegevens die zijn verkregen uit een inbraak in computersystemen van de politie in Xinjiang over de inzet van technologie om de Oeigoerse bevolking te controleren op geloofs- of culturele uitingen?3
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.6
Hoe beoordeelt u de aanwijzingen uit het onderzoek naar deze gegevens, waaruit blijkt dat mensen gevangenisstraf krijgen op grond van het feit dat ze hun telefoon niet meer gebruiken en daardoor niet meer te volgen zijn?4
Ook deze ontwikkelingen acht het kabinet schokkend en ziet daarin een bevestiging van de bestaande zorgen.
Zijn de huidige mechanismen afdoende om bedrijven en hun waardeketens te controleren en waar nodig actie te ondernemen als techniek gebruikt wordt voor inbreuk op mensenrechten?
Een belangrijk mechanisme om ongewenst gebruik van techniek tegen te gaan is exportcontrole. Daarbij is in dit geval met name exportcontrole op cybersurveillancegoederen relevant. In het geval van cybersurveillancegoederen wordt gebruik in verband gebracht met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. De export van bepaalde cybersurveillancegoederen wordt om die reden reeds gecontroleerd in de herziene Dual-use Verordening (EU) 2021/821. Daarnaast biedt de verordening EU-lidstaten de mogelijkheid om een ad hoc exportvergunningplicht in te stellen wanneer er een reëel risico bestaat dat nog niet gecontroleerde technologie van in de EU gevestigde bedrijven bijdraagt aan ongewenst gebruik. Momenteel wordt in EU-verband de implementatie en toepassing van deze wettelijke mogelijkheid uitgewerkt.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens te identificeren, prioriteren en aan te pakken. Aangezien er geen sprake is van een wettelijke verplichting, kan hierop geen toezicht worden gehouden.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging om eenexpertmeeting over digitale vervolging te organiseren met Europese en andere collega’s om zo tot beleidsafstemming te komen?
Nederland zal ter gelegenheid van de ministeriële conferentie ter bevordering van «International Freedom of Religion and Belief» (juli 2022) voor deze problematiek aandacht vragen. Het thema «technologie» krijgt daar al aandacht.
Welke gevolgen moet de kennis uit genoemde bronnen hebben voor het beleid ten aanzien van China, of het nu gaat om handels- of om politieke relaties? Hoe dienen Nederland en de EU zich tot deze feiten te verhouden?
Zoals omschreven in de Strategic Outlook van de EU van maart 2019 beschouwt de EU China tegelijkertijd als samenwerkingspartner voor mondiale uitdagingen, als concurrent voor ons verdienvermogen op de lange termijn en als systeemrivaal voor onze (economische) veiligheid en waarden. Het kabinet hanteert in het beleid ten aanzien van China dezelfde drieslag. Als gevolg van de ontwikkelingen sindsdien, is de balans in de betrekkingen aan het verschuiven. Zowel binnen de EU als in Nederland wordt meer nadruk gelegd op het beschermen van onze waarden, belangen en veiligheid en op statelijke dreigingsaspecten. Daarnaast vraagt de verslechterende mensenrechtensituatie in China om meer aandacht. Op Europees en op nationaal niveau zijn daarom maatregelen genomen om de weerbaarheid te vergroten, maar ook om mensenrechten beter mee te laten wegen in de economische betrekkingen. Voorbeelden zijn het recente wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) en de voorbereiding van wetgeving om producten die gemaakt zijn met dwangarbeid te weren van de Europese markt.
Dat neemt niet weg dat China een belangrijke handelspartner en concurrent blijft, met wie samenwerking op basis van gedeelde belangen leidt tot economische groei en welvaart. De wederzijdse afhankelijkheid biedt, naast de risico’s, ook de mogelijkheid om de dialoog aan te gaan en te blijven zoeken naar wederzijds engagement. Daarnaast is samenwerken met China van groot belang om mondiale uitdagingen aan te gaan, zoals op het gebied van klimaat en het realiseren van de UN Sustainable Development Goals.
Bent u overigens bereid om opheldering te vragen bij de Chinese autoriteiten over de arrestatie van de katholieke priester Joseph Zen?5 Bent u er ook toe bereid om dit bij uw collega’s binnen de Raad Buitenlandse Zaken aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Kardinaal Zen werd op 11 mei jl. gearresteerd door de politie van Hongkong, tegelijk met vijf andere oud-bestuursleden van een inmiddels opgeheven fonds dat was opgericht om bijstand te verlenen aan opgepakte en veroordeelde demonstranten uit de protestbeweging van 2019. Tijdens een rechtszitting op 24 mei werd Zen op borgtocht vrijgelaten. Nederland en de EU volgen de zaak nauwgezet. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenland en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, sprak namens de EU zijn grote zorgen uit over de arrestatie en riep op de fundamentele rechten te beschermen. Een vertegenwoordiger van het Nederlandse consulaat-generaal in Hongkong was aanwezig bij de zitting, samen met vertegenwoordigers van andere consulaten-generaal in Hongkong, in lijn met de raadsconclusies van juli 2020. Op 9 augustus worden Zen en overige betrokkenen weer voorgeleid voor een «pre-trial review». Naar verwachting vindt het eigenlijke proces plaats tussen 19 en 23 september. Nederland en de EU zullen deze rechtszittingen aandachtig blijven volgen en wanneer nodig in de Raad Buitenlandse Zaken opbrengen.
Het koninklijk huis en het WEF Young Global Leader programma |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In uw antwoord op vraag 41 weigert u in te gaan op de rol van leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie bij het World Economic Forum (WEF): is het u inmiddels bekend dat enkele leden daarvan zelfs deel uitmaakten van het Young Global Leader programma van het WEF2?
Ja.
Kunt u op eigen initiatief openheid verschaffen over welke leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie aan dat programma deelnamen, ook voordat ze door huwelijk toetraden tot de koninklijke familie of het koninklijk huis?
Een overzicht van leden van The Forum of Young Global Leaders treft u aan op www.younggloballeaders.org.
Wat is de reden dat leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie deelnemen (of deel hebben genomen) aan het Young Global Leader programma? Indien u deze reden niet kan geven, waarom kunt u dat niet?
Het Young Global Leader programma van het World Economic Forum is een netwerk van personen die betrokken zijn bij wetenschap, bedrijfsleven en politiek, met als doel om kennis te maken met elkaars inzichten en meningen. Deelname van het programma kan voor iedereen die werkt aan oplossingen voor wereldwijde vraagstukken interessant zijn, ook voor leden van het Koninklijk Huis en van de Koninklijke Familie.
Wie beslist welke leden van het Koninklijk Huis en de Koninklijke Familie door het WEF kunnen worden uitgenodigd voor het Young Global Leader programma of andere activiteiten en projecten van het WEF?
Dat beslist de organisatie van het WEF en The Forum of Young Global Leaders.
Vallen deze WEF-activiteiten van leden van het Koninklijk Huis of de Koninklijke Familie onder de verantwoordelijkheid van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de premier daarover nooit verantwoording hoeven afleggen in het parlement?
Zie Kamerstuk 32 791, nr. 3 HERDRUK van 15 oktober 2019, antwoord op de vragen 16 en 17: «De Minister-President heeft de algemene ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis. De Minister van Buitenlandse Zaken is ministerieel verantwoordelijk voor de activiteiten van Koningin Máxima in het kader van haar VN-mandaat. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ministerieel verantwoordelijk voor de raakvlakken van het UNSGSA-mandaat met het BHOS-beleid.» Voor leden van de Koninklijke Familie, niet tevens lid van het Koninklijk Huis, geldt geen ministeriële verantwoordelijkheid als zodanig.
Kunt u aangeven of jonge leden van het Koninklijk Huis of de Koninklijke Familie in de komende jaren deel zullen gaan nemen aan het Young Global Leader programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie dan en wanneer?
Nee. Ik kan geen inzicht bieden in toekomstige deelname aan dit programma.
In antwoord op dezelfde vraag 4 beweert u dat Minister Hugo de Jonge nog nooit betrokken is geweest bij activiteiten van het WEF, maar uit de door u gerefereerde webpagina3 blijkt dat hij wel degelijk een rol bij het WEF moet hebben gehad, of vergissen we ons? Kunt u die rol toelichten of kunt u toelichten waarom hij op de webpagina is beland? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording op eerdere Kamervragen 10 en 12 van het lid Van Houwelingen (FvD) aan de Minister-President over het karakter van, en de relaties van kabinetsleden met het World Economic Forum naar aanleiding van antwoorden op eerdere vragen (ingezonden 12 augustus 2021) blijkt, is Minister De Jonge niet betrokken geweest bij activiteiten van het WEF. Hij wordt op de door u bedoelde website als Nederlandse Minister genoemd, zonder nadere specificatie van zijn verhouding met het WEF.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen
Ja.
Het WEF-tasje van de premier |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In antwoord op vraag 51 stelt u dat de Minister-President geen kandidaat is om Klaus Schwab op te volgen als leider van het World Economic Forum (WEF): Kunt u dan ten minste bevestigen of ontkennen dat uw naam als opvolger van Klaus Schwab wordt genoemd?
Daar ben ik me niet van bewust.
In antwoord op vraag 6 naar de reden waarom de Minister-President al jaren met een WEF-tasje rondloopt antwoordt u laconiek dat hij deze tas gebruikt om spullen mee naar zijn werk te nemen: Hoe komt de Minister-President aan deze WEF-tas?
De Minister-President heeft deze gekregen toen hij deelnam aan een activiteit van het WEF.
Waarom gebruikt hij speciaal deze tas om spullen mee naar zijn werk te kunnen nemen? Hij zou immers ook een tasje van de Albert Heijn kunnen gebruiken of Shell of Unilever, of van zijn favoriete sportclub?
De door u genoemde tas bevalt de Minister-President goed.
Is de Minister-President het ermee eens dat het ongepast zou zijn voor hem in zijn ambt om met een tasje van Shell of Unilever rond te lopen? Zo ja, waarom is het dan niet ongepast om een tasje van een andere private organisatie zoals het WEF te gebruiken?
Het WEF wil een inspirerend platform bieden voor de uitwisseling van ideeën over de oplossing van wereldwijde vraagstukken, en kan niet vergeleken worden met de door u genoemde bedrijven.
Is de Minister-President zich ervan bewust dat hij door zo’n tas te gebruiken een bepaald signaal afzendt naar de Nederlandse bevolking, en wellicht ook naar prof. Klaus Schwab?
Dat is niet het geval.
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Ja.
Het bericht 'Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied' |
|
Thom van Campen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fryslân wil geen extra stikstofgevoelig Natura 2000-gebied»?1
Ja.
Klopt het dat u het «Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden» in september dit jaar wil vaststellen?
Vaststelling zal naar verwachting kort na het reces plaatsvinden.
Wat is er veranderd sinds de brief van 13 november 2019 waarin uw ambtsvoorganger schreef de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden kritisch te willen bezien, waar mogelijk habitattypen te schrappen en natuurgebieden samen te voegen of anders in te delen, en het Wijzigingsbesluit aanwezige waarden niet vast te stellen, dat maakt dat u het Wijzigingsbesluit nu wel gaat vaststellen?2
Het kritisch bezien heeft plaatsgevonden door het laten uitvoeren van twee onderzoeken, waarvan de uitkomsten op 13 oktober 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 670, nr. 200, met de rapporten als bijlagen). In deze brief werd specifiek ten aanzien van het wijzigingsbesluit opgemerkt: «Het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden heeft tot doel fouten in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Omdat dit besluit nog niet definitief is, zijn er volgens de onderzoekers momenteel te weinig en (in mindere mate) te veel doelen opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.» Reeds op dat moment was dus al duidelijk dat het wijzigingsbesluit alsnog vastgesteld zou moeten worden. Vorig jaar is daar ook door de Europese Commissie op aangedrongen. Inmiddels is het vanwege het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) extra belangrijk dat er duidelijkheid is over welke waarden in de gebieden beschermd moeten worden: het niet vaststellen van het wijzigingsbesluit zou die duidelijkheid in de weg staan.
Om welke habitattypen en soorten gaat het precies bij de in de hoofdlijnenbrief van 1 april genoemde circa 100 aanwijzingsbesluiten waarvan «ongeveer twee derde van de betreffende habitats stikstofgevoelig [zijn]»?3
Zie de bijlage bij deze brief.
Is er volgens u thans voldoende data voor de analyse van de kwaliteit van habitats en soorten in een bepaald Natura 2000-gebied? Zo nee, komen de aanwijzingsbesluiten dan niet te vroeg? Zo ja, in hoeverre is het dan terecht dat de provincie Friesland vragen stelt bij de huidige kennis over de kwaliteit van bepaalde habitattypen, waarop de kwalificatie rust om bepaalde Natura 2000-gebieden als stikstofgevoelig aan te merken?
Het wijzigingsbesluit komt niet te vroeg, omdat de gegevens, waar het besluit op is gebaseerd, reeds in 2017 bekend waren. Het ontwerpwijzigingsbesluit is in goed overleg met de voortouwnemers van de gebieden tot stand gekomen. Over de juistheid van het ontwerpwijzigingsbesluit bestond geen twijfel. Geen van deze voortouwnemers heeft dan ook in 2018 een zienswijze ingediend. De provincie Friesland heeft ook nadien geen onderzoeksgegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de eerdere overeenstemming op een onjuiste wetenschappelijke basis zou berusten.
Hoeveel hectare stikstofgevoelige Natura 2000 zal er met de aanwijzingsbesluiten in totaal bij komen? Kunt u het totaal aan «extra» stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ook onderverdelen per provincie?
Er komen geen extra Natura 2000-gebieden bij die stikstofgevoelig zijn. Het gebied Oudegaasterbrekken bevatte al stikstofgevoelige natuur, alleen was de kritische depositiewaarde (KDW) van de aangewezen habitats niet overschreden. Dit gebied is nu het enige waarvoor als gevolg van het wijzigingsbesluit getoetst moet worden op stikstofdepositie vanwege de (reeds bestaande) overbelasting van veenmosrietland (dat samen met hoogveenbos wordt toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit).
Het is nog niet precies bekend wat het areaal is waar de KDW van de habitats van het wijzigingsbesluit van wordt overschreden. Op basis van AERIUS-2021 is ingeschat dat het gaat om circa 980 ha, verdeeld over 100 gebieden. Dat is dus gemiddeld ongeveer 10 ha per gebied en minder dan 1% extra oppervlakte die overbelast is.
Wat dit voor gevolgen heeft voor de stikstofberekeningen, hangt sterk af van de precieze locatie: in de meeste gevallen liggen de habitats van het wijzigingsbesluit te midden van andere overbelaste habitats, waardoor er op die locaties geen extra belemmeringen voor toestemmingverlening zijn.
In hoeverre zullen er veehouders zijn die door de nieuwe stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden opeens aangemerkt kunnen worden als een zogeheten piekbelaster? Kunt u een schatting maken van het aantal «nieuwe» piekbelasters per provincie?
In de beschikbare tijd kan deze vraag nog niet met zekerheid beantwoord worden, omdat de zogenoemde pre-release van AERIUS-2022 nog niet beschikbaar is.
Wat vindt u ervan dat de provincie Friesland aangeeft onvoldoende in beeld te hebben wat de juridische gevolgen gaan zijn van het vaststellen van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden?
Het is inderdaad nog niet duidelijk is in hoeverre de bescherming van de betrokken habitattypen en leefgebieden daadwerkelijk uit gaat maken in de toetsing van vergunningaanvragen. Die duidelijkheid is uiteraard gewenst en zal ook binnenkort gaan ontstaan, zodra deze zomer de pre-release van AERIUS-2022 beschikbaar komt voor de bevoegde gezagen.
Kunt u in antwoord op deze vragen aangeven wat de juridische gevolgen gaan zijn voor ondernemers en de legalisatie van PAS-melders in de buurt van gebieden die met de vaststelling van het Wijzigingsbesluit stikstofgevoelig worden?
Ondernemers kunnen te maken krijgen met extra hexagonen die relevant zijn bij toestemmingverlening. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Of, en zo ja welke, gevolgen dit wijzigingsbesluit heeft voor de legalisering van PAS-melders wordt momenteel onderzocht. Overigens werden de extra hexagonen ook al ten tijde van het PAS meegenomen.
In hoeverre is er, met inachtneming van de verwachte «extra» stikstofgevoelige natuur en alle bijkomende juridische gevolgen voor de betreffende ondernemers, agrarische bedrijven en omwonenden, bij de aanwijzingsbesluiten rekening gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en met de regionale en lokale bijzonderheden (te weten artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn)?
Het genoemde artikel van de Habitatrichtlijn mag niet betrokken worden bij de vraag welke habitattypen en soorten beschermd moeten worden via het aanwijzingsbesluit. Uit vaste jurisprudentie, aangehaald in het ontwerpwijzigingsbesluit, blijkt dat alle (in meer dan verwaarloosbare mate) aanwezige habitattypen en soorten van bijlagen 1 en 2 van de Habitatrichtlijn aangewezen moeten worden. Bij het nemen van maatregelen moet vervolgens rekening worden gehouden met de vereisten van art. 2.
Het bericht 'Belastingadviseurs kritisch: veel zoekgeraakte post bij de fiscus; e-mailen niet mogelijk' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Belastingadviseurs kritisch: veel zoekgeraakte post bij de fiscus; e-mailen niet mogelijk»?1
Ja.
Hoe kan het dat brieven en poststukken, zelfs wanneer deze aangetekend zijn verstuurd, zoekraken bij de Belastingdienst? Bent u het ermee eens dat dit, op zijn zachtst gezegd, onwenselijk is?
Het is inderdaad een onwenselijke situatie dat post zoekraakt of met vertraging wordt behandeld. De exacte omvang van dit probleem kan echter niet worden vastgesteld. Alle binnenkomende post gaat over bijna tien miljoen brieven per jaar, die verspreid over tientallen locaties van de Belastingdienst binnenkomen. Er is geen centraal registratiesysteem waarin alle binnenkomende post wordt ingeboekt. De centraal binnengekomen post wordt grotendeels gedigitaliseerd en aangeboden aan diverse binnen de Belastingdienst beschikbare behandelsystemen, zoals die voor bezwaarschriften.
Mogelijke oorzaken voor het (tijdelijk) zoekraken zijn divers en hebben onder meer verband met onjuiste bezorging, onvolledige adressering, uitgestelde verwerking, interne distributie en onvolledige bekendheid met de werkwijze bij verschillende onderdelen. Aangetekende brieven worden na digitalisering verwerkt als reguliere post en zijn in het systeem niet te herleiden als aangetekend. Om die reden lopen binnen de Belastingdienst verschillende initiatieven (vastgestelde formulieren met juiste voor ingevulde adressering, specifieke kenmerken voor classificatie en koppeling aan bestaande dossiers zoals beconnummers, voorkomen van verzamelbrieven met meerdere onderwerpen in één envelop, etc.) om het zoekraken te voorkomen en de interne distributie en communicatie hieromtrent te verbeteren. Er loopt daarnaast overleg met de betrokken externe partijen (o.a. fiscaal dienstverleners) en de Belastingdienst biedt handreikingen (zoals een contactkaart met te gebruiken adressen, gewenste vorm en inhoud van poststukken, voorlichting over interne procedure, etc.) om zoekraken of vertraging in de behandeling te voorkomen en te beperken. Ik verwijs hierbij tevens naar eerdere antwoorden op Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht Voorstel: Track & Trace voor de Belastingdienst.2
Welke fiscale en/of formeel rechtelijke gevolgen kan dit zoekraken van stukken voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst hebben? Hoe omvangrijk zijn deze gevolgen? Wat gaat u eraan doen om deze problemen op te lossen en naar de toekomt toe zoveel mogelijk te voorkomen?
De belangrijkste formeelrechtelijke gevolgen bij het zoekraken van stukken kunnen zich voordoen bij stukken die binnen een bepaalde termijn bij de Belastingdienst moeten worden ingediend, zoals een aangifte of een bezwaarschrift. In dat geval kan een discussie ontstaan over of het stuk (tijdig) is ingediend. In deze gevallen verplicht de wet de Belastingdienst echter een ontvangstbevestiging te zenden, zodat duidelijk is dat het stuk door de Belastingdienst is ontvangen en op welk moment zodat geen discussie hierover kan ontstaan. Bovendien is het in deze gevallen mogelijk om het stuk digitaal in te dienen.
Klopt het dat het verzenden van e-mails nog niet formeel geregeld is bij de Belastingdienst? Zo ja, waarom niet en zou dit niet wenselijk zijn?
Het gebruik van e-mail is formeel geregeld via het besluit fiscaal bestuursrecht.3
Het versturen van e-mails door of namens belastingplichtigen kan risico’s met zich meebrengen, doordat er geen zekerheid is dat een e-mail bij de bedoelde ontvanger en in een veilige digitale omgeving aankomt. Daarom kan niet in alle situaties met de Belastingdienst gemaild worden. Op de website van de Belastingdienst is aangegeven wanneer verantwoord gecommuniceerd kan worden via e-mail.4
De Belastingdienst verkent de verdere mogelijkheden voor het gebruik van e-mail en/of alternatieven voor het digitaal uitwisselen van informatie. Bij een dergelijke oplossing is het randvoorwaardelijk dat er zekerheid is over de veilige aflevering van het digitale bericht.
Wordt er aan gewerkt om dit digitale verkeer op korte termijn formeel mogelijk te maken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is formeel mogelijk om in bepaalde situaties via e-mail met de Belastingdienst te communiceren.
Erkent u het belang van bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Belastingdienst? Waarom hebben belastingadviseurs die werkzaam zijn voor het MKB minder snel een vast contactpersoon vergeleken met belastingadviseurs die werkzaam zijn voor grote bedrijven? Kunt u toezeggen dit te gaan adresseren en ervoor zorgen dat belastingadviseurs voor het MKB sneller/vaker een vast contactpersoon krijgen?
Ja, ik erken het belang van een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid van de Belastingdienst. Het versterken hiervan past ook binnen mijn ambities om de dienstverlening van de Belastingdienst te verbeteren zoals beschreven in de Meerjarenvisie Belastingdienst 2020–2025.5
Het toezicht van de directie Grote Ondernemingen op de grootste 8.500 organisaties van Nederland gebeurt via individuele klantbehandeling. Het gevolg is dat deze organisaties een vaste contactpersoon binnen de Belastingdienst hebben. Als deze grote organisaties zich laten vertegenwoordigen door een belastingadviseur kan deze ook gebruik maken van deze vaste contactpersoon.
De directie Midden- en Kleinbedrijf (MKB) kent een doelgroep van ongeveer 3,1 miljoen MKB- bedrijven. Deze doelgroep is te groot voor een individuele klantbehandeling. Een groot deel van deze MKB-bedrijven laat zich ondersteunen door één van de ruim 20.000 fiscaal dienstverleners (FD’s).
Voor deze FD’s zijn er diverse contactmogelijkheden beschikbaar. De Belastingdienst heeft convenanten gesloten met individuele organisaties, (koepel)organisaties van fiscaal intermediairs en brancheorganisaties die werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf. FD's met een convenant Horizontaal Toezicht (HT) hebben een vast contactpersoon in de vorm van een relatiebeheerder. FD’s zonder een convenant HT kunnen voor één-op-één contact gebruik maken van de accountmanagers van de FD-teams die op elk MKB-kantoor beschikbaar zijn.
Additionele interactie voor FD's wordt geboden via de Helpdesk Intermediairs waarbij bellende FD's met beconnummer met voorrang geholpen worden en een Forum FD waar 21.657 (status medio mei 2022) leden op zijn aangesloten. Op het Forum FD staat een contactkaart die FD’s kunnen gebruiken om het juiste kanaal te vinden bij de Belastingdienst voor hun vragen of voor het verkrijgen van informatie. Op deze kaart staan ook de e-mailadressen opgenomen om in contact te komen met de accountmanagers van de FD-teams.
Verder is er sinds december 2021 een Meldpunt FD voor spoedeisende situaties die ogenschijnlijk niet langs de gebruikelijke kanalen tot een passende oplossing leidt. Het Meldpunt FD is – net zoals de contactkaart – een activiteit die voortkomt uit het programma Meerjarenplan FD. Het programma heeft primair tot doel de samenwerking tussen FD's en de Belastingdienst in co-creatie te versterken. Bereikbaarheid is het eerste thema dat binnen dit programma is opgepakt. Samen met FD's zijn/worden activiteiten uitgewerkt die de bereikbaarheid verbeteren. De vijf grote beroeps- en koepelorganisaties FD, waaronder het Register Belastingadviseurs (RB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), spelen bij deze co-creatie een prominente rol.
De adviseurs tonen zich volgens het bericht onverminderd kritisch over de verharding in de relatie met de Belastingdienst. Herkent u deze verharding? Zo ja, wat is hiervan de reden? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat zouden partijen moeten doen om deze relatie te verbeteren? Wat gaat u daar aan doen?
Signalen over het gevoel dat er verharding optreedt in de relatie tussen Belastingdienst en FD zijn vanuit de beroeps- en koepelorganisaties FD en het landelijk Intermediairpanel in de voorbije periode vaker gedeeld. Desgevraagd geven FD’s in de dialoog met de Belastingdienst aan dat zij ervaren dat de Belastingdienst in de uitvoering strakker stuurt op de formele procesregels. Onderdeel van de eerdergenoemde Meerjarenvisie is dat de Belastingdienst burgers en bedrijven centraal stelt. Daarbij geldt als uitgangspunt een basis van vertrouwen. Vertrouwen in burgers en bedrijven, maar ook vertrouwen in hun belastingadviseur. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij dat vertrouwen in mindere mate aanwezig is in de verhouding Belastingdienst, belastingplichtige en/of belastingadviseur. Er wordt dan door partijen eerder teruggegrepen op het formele (proces) recht. Dit neemt de laatste jaren toe in de fiscale uitvoeringspraktijk. Het is belangrijk dat er (ook) in die situaties waarin het risico op verharding zich voordoet persoonlijk contact blijft bestaan. Dat vergt een inspanning van de Belastingdienst, maar ook van de belastingplichtige en/of zijn of haar belastingadviseur. De inspanning die ik op dit punt wil plegen is de Belastingdienst te vragen aandacht te besteden aan dit bericht en dit te bespreken in de reguliere overleggen die plaatsvinden tussen de Belastingdienst en de (koepels van) FD’s. Aan de hand van concrete casussen kan dan eventueel besproken worden waar die verharding zich voordoet en wat daarvan de oorzaak is om daarvan te kunnen leren.
Klopt het dat de Belastingdienst veelal hogere boetes oplegt dan in het verleden? Bent u het ermee eens dat sommige boetes niet in verhouding staan tot het verzuim? Wat is uw zienswijze ten aanzien het ontbreken aan de menselijke maat in deze context? Hoe kijkt nu naar de mogelijkheid om (meer) fiscale mediation toe te passen voor dergelijke en andere fiscale disputen?
De Belastingdienst kan verzuimboeten opleggen tot een in de wet bepaald maximumbedrag. Wanneer en tot welk bedrag een verzuimboete in beginsel wordt opgelegd is bepaald in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Deze standaardbedragen zijn in recente jaren niet verhoogd. Daarnaast heb ik geen aanwijzingen dat de inspecteur vaker hogere boetes oplegt dan volgt uit het BBBB. De mening van de NOB en het RB dat er hogere boetes worden opgelegd dan in het verleden kan ik daarom moeilijk plaatsen.
Eerder heeft het lid Van Weyenberg onder meer tijdens het Algemeen Overleg van 25 september 2019 een vraag gesteld over strikte wetgeving over verzuimbeboeting. Toen is aangegeven dat uw Kamer schriftelijk zou worden geïnformeerd over het verzuimboetebeleid.6 In het Algemeen Overleg van 4 maart 2020 heeft het lid Van Weyenberg zijn vraag herhaald.7 In de brief met deze informatie zal verder worden ingegaan op de functie en het doel van de verzuimboete en de grondslag en beginselen bij het verzuimboetebeled. In deze brief wordt daarnaast ingegaan op de geluiden die uit de samenleving zijn gekomen over het verzuimboetebeleid. Omdat het in deze brief gaat om een brede uiteenzetting van het verzuimboetebeleid, verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag graag naar deze brief die na het reces wordt verwacht.
Kunt u uitgebreid reflecteren op het geconstateerde beperkte (en/of afnemende?) enthousiasme en draagvlak voor Horizontaal Toezicht?
HT bestaat sinds 2005 en is bedoeld voor ondernemingen en FD’s die zichtbaar en structureel uit zichzelf de fiscale regels willen en kunnen naleven. De Belastingdienst past zijn toezicht hierop aan. HT kent twee varianten, individuele convenanten met ondernemingen en convenanten via FD’s. In 2005 zijn de eerste individuele handhavingsconvenanten gesloten met grote ondernemingen en in 2008 is het eerste convenant gesloten met een koepel van FD’s. Met de invoering van HT liep Nederland voorop met deze aanpak binnen het fiscale toezicht. In de eerste jaren stond HT vooral in het teken van normalisering van soms vastgelopen verhoudingen en het mogelijk maken van werken in de actualiteit. In de jaren daarna heeft HT zijn plek binnen de toezicht- en handhavingsstrategie gekregen. Sinds de invoering van HT in 2005 is de werkwijze niet wezenlijk veranderd, maar de (fiscale) wereld daaromheen wel. HT bewoog in de praktijk slechts beperkt mee met maatschappelijke, politieke en beleidsmatige ontwikkelingen, zowel nationaal als internationaal, hetgeen ook tot kritiek leidde bij FD’s.
Dat heeft in 2018 geleid tot het besluit om HT door te ontwikkelen. Deze doorontwikkeling is in de jaren 2018 en 2019 in nauw overleg met de branche-, beroeps- en koepelorganisaties vormgegeven. Daarbij zijn eerder opgekomen verbetersuggesties die onder meer afkomstig waren van het vorige onderzoek naar de relatie tussen Belastingdienst en FD’s van de NOB en het RB meegenomen. In het Jaarplan 2020 van de Belastingdienst8 zijn de belangrijkste wijzigingen voor het HT opgenomen. De implementatie van de wijzigingen als gevolg van de doorontwikkeling HT is weliswaar in 2020 gestart maar het neemt – mede vanwege overgangsregelingen voor individuele convenanten – naar verwachting een aantal jaren voordat alle wijzigingen volledig doorgevoerd zijn.
De wijzigingen hebben met name voor grote organisaties tot gevolg dat minder organisaties in aanmerking komen voor een individueel convenant. Middelgrote organisaties kunnen vanaf 2020 alleen via een convenant met een fiscaal dienstverlener participeren in horizontaal toezicht. Met de grootste 100 bedrijven wordt ook geen individueel convenant meer gesloten. Voor deze bedrijven wordt een individueel toezichtplan opgesteld, waarin wordt beoordeeld in hoeverre met de bedrijven kan worden samengewerkt volgens de uitgangspunten van horizontaal toezicht. Voor de overige grote organisaties geldt dat de voorwaarden voor een individueel convenant zijn verduidelijkt en strikter gemaakt, in lijn met internationale ontwikkelingen en ontwikkelingen op het gebied van corporate governance. Voor een aantal organisaties zijn de nieuw geformuleerde voorwaarden (nog) niet haalbaar. Dit alles maakt dat het aantal grote organisaties met een individueel convenant afneemt. We zien daarnaast wel dat veel grote organisaties de uitgangspunten van horizontaal toezicht toepassen, doordat zij werken aan hun Tax Control Framework en tax governance codes onderschrijven, zoals de onlangs door VNO/NCW gepubliceerde code en de internationale Global Reporting Initiative (GRI) 207.9
Omdat de enquête van NOB-RB eind 2021 is afgenomen is het mogelijk dat de leden nog geen of weinig ervaring hebben opgedaan met de nieuwe werkwijzen. De eerste geluiden over de doorontwikkeling van HT zijn niet negatief en de wijzigingen hebben gezorgd voor hernieuwde interesse van een aantal beroepsverenigingen en ook een aantal grote FD’s. Ik wacht dan ook met belangstelling het volgende onderzoek van de NOB en het RB af.
Erkent u ten aanzien van Horizontaal Toezicht dat beoogde voordelen voor belastingplichtigen niet uit de verf komen en de methode eerder kostenverhogend dan -verlagend werkt? Zo ja, welke verbeteringen kunnen worden getroffen?
Bij HT via FD’s past de Belastingdienst zijn toezicht aan op het werk dat de FD voor zijn klant (de onderneming) doet en past zijn toezicht daarop aan. Het uitgangspunt bij HT is dat de FD namens de onderneming tijdig een convenantaangifte indient. De basis hiervoor ligt in de houding en het gedrag (vertrouwen, begrip en transparantie) van zowel de onderneming als de FD en het interne kwaliteitssysteem van de FD. Daarnaast worden relevante fiscale standpunten die tot verschil van inzicht kunnen leiden, door de FD met de Belastingdienst afgestemd voordat de aangifte wordt ingediend (vooroverleg).
In de praktijk hoeft een aangifte ingediend onder HT niet duurder te zijn, omdat de Belastingdienst geen extra kwaliteitseisen stelt. Overigens berekenen de meeste deelnemende FD’s dan ook geen hogere prijs voor een aangifte die onder HT wordt ingediend.
Bij aangiften die onder HT worden ingediend is het toezicht aangepast. Er hoeven minder vaak vragen gesteld te worden of boekenonderzoeken uitgevoerd te worden, hetgeen kostenbesparend voor de belastingplichtige is. Zo wordt een teruggaaf omzetbelasting onder HT in beginsel zonder vragen afgehandeld en zeer snel uitgekeerd. In het geval dat een bijzondere gebeurtenis in het bedrijf leidt tot een fiscaal standpunt kan dit leiden tot vooroverleg. Vooroverleg werkt kostenverhogend voor belastingplichtige. Sommige FD’s geven aan dat het «verplichte» vooroverleg naar hun mening betekent dat zij op de stoel van de inspecteur moet gaan zitten. Daar staat tegenover dat verzoeken om vooroverleg onder HT over het algemeen zo snel mogelijk worden afgewikkeld, omdat ook hierbij vertrouwd kan worden op de feiten zoals deze door de FD worden aangeleverd. Dit voorkomt meestal het opvragen van stukken en andere toezichtinterventies achteraf.
Wat is uw toekomstvisie rondom het instrument Horizontaal Toezicht? Wat is er geleerd van de afgelopen jaren dat dit instrument in gebruik is? Op welke onderdelen zijn herijkingen/aanpassingen nodig?
Als onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie stimuleert de Belastingdienst ondernemers en FD’s tot deelname aan een convenant in het kader van HT. Onderdeel van de uitvoerings- en handhavingsstrategie is dat we het toezicht zoveel mogelijk afstemmen op het gedrag van belastingplichtigen. Waar het HT vanaf de invoering in 2005 tot de doorontwikkeling uit 2019 minder onderscheid maakte bij de verschillende werkzaamheden die FD’s verrichten is dat anders na de doorontwikkeling van HT. Het doel van de doorontwikkeling is om de plaats van HT in het handhavingsbeleid van de Belastingdienst te preciseren en om het proces van HT richting ondernemingen en FD’s te verduidelijken, zodat het past bij de huidige tijd.
Bij de individuele convenanten bij grote ondernemingen wordt in de doorontwikkeling een onderscheid gemaakt naar verschillende categorieën grote organisaties en zijn alle organisaties opnieuw ingedeeld met een bijpassende vorm van HT. Vanaf de implementatie in 2020, wordt dan ook meer aangesloten bij de kenmerken van grote ondernemingen en verschillen in werkzaamheden die de fiscaal dienstverleners voor hun klanten verrichten.
Alle aanpassingen zijn vastgelegd in de nieuwe Leidraden («Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen» aangevuld met de «Good Practices Fiscale Beheersing», maart 2021 en update december 202110 en «Leidraad Horizontaal Toezicht Fiscaal dienstverleners» september 202111). Mijn verwachting is dat deze wijzigingen beter aansluiten bij de huidige tijd en werkwijze van zowel de ondernemingen, de FD’s als de Belastingdienstdienst. Uiteraard blijft de Belastingdienst in gesprek met de deelnemers aan het HT om aan te kunnen blijven sluiten bij maatschappelijke en fiscale ontwikkelingen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het memorandum van het Nationaal Comité 4 en 5 mei |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het fragment in de toelichting van het memorandum over de «De koloniale oorlog in Indonesië», waarin staat: «We herdenken alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers die hier vielen.»?
Ja.
Is het juist dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei bij vragen van Kamerleden hierover verwijst naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
Kunt u aangeven wie met deze slachtoffers worden bedoeld en waar zij volgens u slachtoffer van zijn?
Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) geeft in het memorandum aan dat alle oorlogsslachtoffers van de koloniale oorlog in Indonesië worden herdacht. Dit betreft zowel Nederlandse als Indonesische oorlogsslachtoffers.
Verder geeft het NC bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië aan dat er burgers worden herdacht die zijn omgekomen «als gevolg van verzet, internering, oorlogsgeweld, uitputting, honger en dwangarbeid».
Kunt u daarnaast aangeven wat uw overwegingen zijn om deze groep op te nemen in de herdenking en op wiens initiatief of opdracht dit is gebeurd?
Het initiatief is door het NC zelf genomen. Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum.
Bent u zich bewust van het feit dat onder «Indonesische slachtoffers» van de «koloniale oorlog» ook Indonesiërs vallen die vochten voor de toenmalige vijand?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat er zich onder de «slachtoffers» aan Indonesische zijde ook oorlogsmisdadigers bevinden?
Tijdens de Nationale Herdenking staat het herdenken van slachtoffers centraal, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele oorlogsmisdadigers.
Begrijpt u dat het herdenken van deze «Indonesische slachtoffers», met name de «slachtoffers» die vochten voor de toenmalige vijand, op nota bene 4 mei voor veel (Indisch-)Nederlandse slachtoffers zeer pijnlijk is, omdat zij de facto gedwongen worden om de daders van hun leed eer te bewijzen?
Ik ben mij ervan bewust dat er vanuit de Indische gemeenschap verschillend wordt gereageerd op het herdenken van Indonesische slachtoffers tijdens de Nationale Herdenking. Sommige Indische Nederlanders ervaren dit als pijnlijk, anderen spreken hiervoor waardering uit.
Bent u ervan op de hoogte dat Indonesiërs tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog gruwelijk hebben huisgehouden onder aanvankelijk met name (Indische) Nederlanders en dat – ook volgens historici als bijvoorbeeld dr. Herman Bussemaker – dit Indonesische (Bersiap-)geweld allesbepalend is geweest voor de identiteitsvorming van Indische Nederlanders?
Ik ben mij ervan bewust dat zowel in de Tweede Wereldoorlog als de periode daarna burgers en militairen zijn omgekomen en vermoord in voormalig Nederlands-Indië. De periode direct na de Tweede Wereldoorlog, de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap, kenmerkte zich door extreem geweld waarvan vele bevolkingsgroepen slachtoffer waren. Ik besef dat deze verschrikkelijke ervaringen tot op de dag van vandaag doorwerken.
Begrijpt u dat het voor deze groep, waarvan het leed sowieso in ons collectieve geheugen vrij onbekend is, zeer pijnlijk is dat daar nu opnieuw aan voorbij lijkt te worden gegaan?
Bij de Nationale Herdenking worden alle oorlogsslachtoffers herdacht. Het herdenken van de ene groep slachtoffers gaat niet ten koste van het herdenken van andere slachtoffers. Verder zet ik mij ervoor in dat de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië in de Nederlandse samenleving wordt verankerd, inclusief de zwarte bladzijden.
Begrijpt u het gevoel van woede en miskenning van (Indische) Nederlanders, doordat Indonesische daders door het comité nu als slachtoffers worden neergezet?
Ik deel het beeld niet dat het NC nu daders neerzet als slachtoffers. Gevoelens van woede en miskenning jegens gebeurtenissen in het verleden en heden zijn ingewikkeld om volledig en altijd te begrijpen en in alles rekening mee te houden. Maar ik heb zeker begrip voor de wezenlijke plek die deze gevoelens kunnen innemen in het bestaan van de mensen die zich hier miskend voelen.
In hoeverre is het herdenken van slachtoffers van de toenmalige vijand te verenigen met het nationale/Nederlandse karakter van de Nationale Dodenherdenking?
De geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië is een integraal onderdeel van de Nederlandse geschiedenis. Het herdenken van alle slachtoffers in voormalig Nederlands-Indië sluit derhalve aan bij het karakter van de Nationale Herdenking op 4 mei.
Heeft u hierover contact gehad met vertegenwoordigers van de gemeenschap van Indische Nederlanders en vertegenwoordigers van de Veteranen? Zo ja, met wie en wanneer?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Burgerschapsonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Inspectie keurt plannen voor nieuwe scholen af: «Het bestuur had nauwelijks concrete leerdoelen geformuleerd»», «Burgerschapsonderwijs is een struikelblok voor nieuwe scholen», «Meeste initiatieven voor nieuwe middelbare scholen afgewezen vanwege kwaliteit burgerschapsonderwijs» en «Geen nieuwe middelbare school voor Kerkrade. Martin Buber-droom valt in duigen: «Dit is een slag in ons gezicht»»?1
Ja.
Bent u van mening dat het Advieskader nieuwe scholen 2021 ten aanzien van burgerschapsonderwijs (indicator D1) de eerdere kritiek ondervangt dat de normen voor burgerschapsonderwijs te vaag zouden zijn? Zo ja, kunt u aangeven waarin de duidelijkheid en (rechts)zekerheid bestaan die het nieuwe kader biedt? Is de huidige werkwijze een toonbeeld van voorspelbaarheid en transparantie?
Per 1 augustus 2021 is de wettelijke burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs verduidelijkt en aangescherpt. Het Advieskader van de Inspectie van het Onderwijs ten aanzien van nieuwe scholen sluit zeer nauw aan bij die wettelijke opdracht en de daarin geformuleerde eisen. Het betreft samengevat de volgende eisen. Het onderwijs moet actief burgerschap en sociale cohesie bevorderen. Dat betekent: de school moet de basiswaarden en de ontwikkeling van de sociale en maatschappelijke competenties op «doelgerichte» en «samenhangende wijze» bevorderen. Het bestuur moet daarnaast zorgdragen voor een schoolcultuur waarin basiswaarden worden aangeleerd en deze kunnen worden geoefend. Het Advieskader geeft daarbij aan dat een aanvraag daarom een beschrijving moet bieden van de wijze waarop het burgerschapsonderwijs vormgegeven zal worden, zodanig dat inzichtelijk is hoe dit onderwijs doelgericht en samenhangend vorm krijgt.
Aanvragen waarin de beoogde onderwijsdoelen («doelgericht») én de opbouw van het aanbod («samenhangend») voldoende duidelijk worden beschreven, voldoen. De stelselmatige toepassing van deze op de wet gebaseerde eisen verschaft de (rechts)zekerheid die van belang is. Daarbij is ruimte om per school op een eigen, binnen het klimaat van de nieuwe school passende wijze, vorm te geven aan de manier waarop de onderwijsdoelen en de opbouw van het aanbod worden vormgegeven.
De transparantie en voorspelbaarheid zijn verder geborgd door andere voorzieningen zoals opgenomen in de werkwijze in het Advieskader, zoals de mogelijkheid voor aanvragers tot een gesprek, het geven van een toelichting en het hoor en wederhoor bij het concept-verslag.
Kunt u aangeven welke lijst van elf bouwstenen de inspectie gebruikt voor het beoordelen van burgerschapsvorming? Waarom is deze lijst niet te vinden in het Advieskader?
De toetsing van indicator D1 vindt plaats op de in vraag 2 beschreven werkwijze. Indien met de 11 bouwstenen gedoeld wordt op producten die in het kader van het ontwikkelproces curriculum.nu verschenen zijn: dit zijn geen eisen waar de inspectie op toetst (zie ook het antwoord op vraag 2 en 9).
Vindt u het wenselijk dat aanvragen onder meer worden afgewezen, omdat het burgerschapsonderwijs nog niet tot op vakniveau en de keuze van lesmethodes is uitgewerkt? Hoe is deze toespitsing tot op vakniveau te verenigen met de keuze van de wetgever om niet te bepalen op welke wijze en bij welke vakken het burgerschapsonderwijs aan bod komt?
Ik vind het wenselijk dat aanvragen worden afgewezen als deze niet aan de daaraan gestelde eisen voldoen. De inspectie oordeelt daarover als onafhankelijke partij. Een uitwerking op vakniveau of lesmethoden zijn geen eisen. Dergelijke keuzes zijn aan de school. Dit is ook niet zoals de inspectie naar bestaande scholen kijkt of aanvragen voor nieuwe scholen toetst. Met de aanvraag moet inzichtelijk gemaakt worden dat aangenomen kan worden dat het onderwijs zoals de school dat van plan is te geven, doelgericht en samenhangend zal zijn. Hoe de school aan deze wettelijke eisen wil voldoen, is aan de school. Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil.
Wat is uw reactie op de kritiek van scholen dat de inspectie een veel te gedetailleerde uitwerking van het burgerschapsonderwijs vraagt voor de fase waarin deze initiatieven zich bevinden? Hoe zijn zulke concrete eisen op een geloofwaardige manier te herleiden tot het wettelijk kader en hoe wordt rekening gehouden met het feit dat bestaande scholen een jaar respijt krijgen bij invoering van de nieuwe wet?
Zoals toegelicht in antwoord 2 vraagt de inspectie geen gedetailleerde uitwerkingen, hoewel ik mij kan voorstellen dat scholen dit wel zo ervaren. Gezien het belang dat uw Kamer en ik hechten aan goed burgerschapsonderwijs is het van groot dat belang dat de inspectie toetst of mag worden aangenomen dat de bevordering van burgerschap, zoals beschreven in de aanvraag, doelgericht en samenhangend zal zijn.
Het is zaak dat scholen vóór zij gesticht worden, goed nadenken over burgerschapsonderwijs. Bestaande scholen hebben een jaar respijt gekregen omdat het gaat om nieuwe eisen die mogelijk een wijziging in bestaand beleid inhouden. Dat kost tijd. Een nieuwe, nog te stichten school, kan vanaf het begin rekening houden met de nieuwe eisen aan het burgerschapsonderwijs.
Dat betekent dat van zowel bestaande als nieuw te stichten scholen vanaf schooljaar 2022/23 aan de wettelijke eisen moeten voldoen, waarbij voor de beoordeling (in 2021/22) van aanvragen voor nieuwe scholen geldt dat deze, conform het Advieskader, aannemelijk maken dat het onderwijs doelgericht en samenhangend zal zijn.
Bent u ermee bekend dat er aanvragen zijn die op zeer concreet niveau overzicht bieden van thema’s, leerdoelen en leerlijnen van het burgerschapsonderwijs en die toch zijn afgewezen? Kunt u zich voorstellen dat voor betrokkenen niet duidelijk is wat zij dan nog meer moeten doen? Op welke wijze gaat u er ook voor zorgen dat de inspectie beter communiceert over doelen en verwachtingen?
De eisen die worden gehanteerd zijn weergegeven in het antwoord bij vraag 2. Het kan voorkomen dat door initiatieven onvoldoende inzicht wordt gegeven in bedoelde eisen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als wel allerlei thema’s worden genoemd, maar niet wordt uitgewerkt welke leerdoelen de te starten school wil realiseren. Daarbij krijgen scholen voldoende vrijheid om het plan aan te laten sluiten op hun eigen inrichting. De beoordelingsprocedure laat ook zien dat relatief beperkte uitwerkingen tot een positief advies kunnen leiden. Dat maakt duidelijk dat de hoeveelheid informatie niet relevant is. Wel relevant is of de aanvrager voldoet aan bovenbedoelde wettelijke eisen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 biedt de wetswijziging reeds de verduidelijking omtrent de burgerschapsopdracht. Aansluitend daarop heeft de inspectie haar werkwijze in het Advieskader, dat door mij is vastgesteld, duidelijk beschreven. Ik heb van de inspectie begrepen dat zij, om initiatiefnemers verder te helpen bij de voorbereiding van een aanvraag, in aanvulling op voornoemde punten in de volgende ronde bovendien een voorlichtingsbijeenkomst in september zal organiseren.
Ik wil er tevens op wijzen dat de nieuwe stichtingsprocedure niet alleen tot doel heeft om het scholenaanbod beter te laten aansluiten op de wensen van ouders en leerlingen, maar ook beoogt de kwaliteit van nieuwe scholen te waarborgen en te voorkomen dat er initiatieven met onvoldoende kwaliteit starten. Dat vind ik van groot belang voor alle leerlingen.
Tot slot wil ik benadrukken dat de evaluatie van de nieuwe stichtingsprocedure al in de zomer van 2021 is gestart. De tussenrapportage volgt in december 2023 en de eindrapportage in december 2025. In de tussentijd schroom ik niet om wijzigingen door te voeren zoals het vrijgeven van ouderverklaringen bij een bezwaar, het verbod op een beloning voor een ouderverklaring of het verlengen van de periode waarin ouderverklaringen kunnen worden ingediend. Ook start mijn ministerie in september een werkgroep met gemeenten om de rol van gemeenten in de stichtingsprocedure te verduidelijken en verbeteren. Ik licht uw Kamer, begin november, nader in over deze trajecten. Op dat moment informeer in uw Kamer ook over het aantal initiatiefnemers dat daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend voor een nieuwe po- of vo-school.
Hoe is de lijn van de inspectie dat scholen al in deze vroege fase duidelijkheid moeten bieden tot op de keuze van lesmethodes te verenigen met het feit dat zulke keuzes juist pas goed gemaakt kunnen worden in afstemming met het personeel en conform de geldende vereisten van betrokkenheid en medezeggenschap?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reageert u op de kritiek van betrokkenen dat de inspectie de werkwijze zeer summier motiveert, ondanks toezeggingen geen hoor en wederhoor toepast en zonder uitleg afwijzingen uitdeelt? Bent u ook van mening dat de inspectie op grond van het motiveringsbeginsel concreet dient aan te geven waarom documenten die het burgerschapsonderwijs beschrijven niet toereikend zijn?
De inspectie heeft mij laten weten zich niet te herkennen in de kritiek waarnaar in de vraag wordt verwezen. Aan alle initiatiefnemers is de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor geboden op het verslag. Ik hecht er waarde aan dat de inspectie de adviezen schriftelijk heeft gemotiveerd, en initiatiefnemers de gelegenheid biedt om een nadere toelichting te vragen. Ook worden alle aanvragers, in het besluit gewezen op de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Meerdere aanvragers maken gebruik van deze mogelijkheid.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat initiatieven voor nieuwe scholen in detail op burgerschap worden beoordeeld, terwijl u in het masterplan basisvaardigheden zelf schrijft dat voor burgerschap nog nauwelijks onderwijsdoelen bekend zijn?2
Ik deel, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 5, niet de opvatting dat initiatieven voor nieuwe scholen in detail op burgerschap worden beoordeeld. De aangescherpte burgerschapsopdracht is voldoende duidelijk over de eisen die aan het burgerschapsonderwijs worden gesteld, waarbij het Advieskader aangeeft welke werkwijze de inspectie hanteert voor het advies bij aanvragen voor nieuwe scholen. In de aangehaalde passage uit het masterplan basisvaardigheden wordt gedoeld op het feit dat de curriculumherziening nog gaande is. In dat traject worden ook de kerndoelen met betrekking tot burgerschap herzien. Tot dat moment bevatten ook de huidige kerndoelen inhouden die relevant zijn burgerschap.
Aanranding door asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Asielzoeker uit Hardenberg verdacht van aanranding slapende vrouw (19) in trein» en «Asociale asielzoekers beloond met eigen bus»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat asielzoekers die de wet overtreden hun kansen op asiel hebben verkeken en Nederland moeten worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat er daadkrachtig moet worden opgetreden tegen wetsovertredingen door iedereen, en dus ook asielzoekers. Asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, worden in Nederland vervolgd. Het is aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over een op te leggen sanctie.
Ten aanzien van het beschermingsvraagstuk, is het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.
Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap, in artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
Heeft u de bereidheid om de drie asielzoekers die betrokken zijn geweest bij de aanranding van een vrouw met pek en veren uit te zetten, waarbij de man die de vrouw heeft betast bij schuld eerst zijn straf moet uitzetten? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd worden asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, in Nederland vervolgd met als uitgangspunt dat vreemdelingen die misdrijven plegen, niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.
Momenteel loopt het strafrechtelijk onderzoek. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zonder strafrechtelijke veroordeling bestaat er geen juridische grondslag om over te gaan tot verblijfsbeëindiging en uitzetting.
Deelt u de mening dat Nederland veel te coulant is richting zich misdragende asielzoekers? Zo neen, hoe duidt u dan het feit dat zich misdragende asielzoekers eerder een eigen bus hebben gekregen?
Nee, die mening deel ik niet. We treden op tegen overlastgevende en criminele asielzoekers. Zo is er een Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS)-protocol waarbij voor alle door vreemdelingen begane strafrechtelijke vergrijpen wordt bezien welke gevolgen deze vergrijpen hebben voor hun verblijfsrecht.
Uiteraard worden desalniettemin maatregelen genomen om overlast verder te beperken.
Naar aanleiding van de overlast op buslijn 73 tussen Emmen en Ter Apel is sinds 2019 een pendelbus ingezet die tussen station Emmen en het aanmeldcentrum in Ter Apel rijdt. Door de inzet van de pendelbus en de inzet van onder andere hosts op het station Emmen is de overlast aanzienlijk afgenomen.
Uitgangspunt is dat deze pendelbus een tijdelijke oplossing is en dat er structurele oplossingen komen voor het overlastprobleem. Ik ben daarom samen met IenW en vervoerders in gesprek over de verdere aanpak van overlast in het openbaar vervoer. Ik informeer uw Kamer zodra deze verdere aanpak gereed is.
Wilt u per heden alle wetsovertredingen van asielzoekers melden aan de Kamer, met daarbij de uitzettingen die u daaraan koppelt? Zo neen, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer jaarlijks over incidenten in de migratieketen middels de incidentenrapportage. Daarnaast informeer ik uw Kamer over vertrek via de Staat van Migratie. Deze beide documenten worden uw Kamer op korte termijn. toegezonden. Ik zie geen aanleiding om van deze overeengekomen werkwijze af te wijken.
De opschaling van de groen gas productie in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de totale ambitie is in de groengassector op dit moment? Om hoeveel miljard kuub (bcm) groen gas gaat het dan per 2025 en 2030?
In het Klimaatakkoord heeft de groen gassector de ambitie uitgesproken 2 bcm groen gas te willen produceren in 2030. De recent opgerichte sectororganisatie Platform Groen Gas, die door een fusie van 4 brancheverenigingen is ontstaan, onderschrijft deze ambitie.
Hoe verhoudt deze totale ambitie zich ten opzichte van het doel voor groen gas dat u heeft gesteld van 2 bcm in 2030? Ziet u daarmee kansen om uw doelen te verhogen?
Deze sectorambitie is in lijn met mijn beleidsambitie. Op basis van de huidige productie in Nederland, namelijk 0,2 bcm, is 2 bcm in 2030 een stevige ambitie. Desalniettemin zal ik, in lijn met mijn toezegging aan het lid Erkens, tijdens het CD Klimaat & Energie d.d. 24 maart 2022, in het Programma Groen Gas onderzoeken of een hogere ambitie haalbaar is. Ik verwacht uw Kamer hier nader over te kunnen informeren aan het einde van 2022.
Welke verschillende technieken lijken volgens u vooralsnog kansrijk om een aanzienlijke hoeveelheid groen gas te produceren?
Op hoofdlijnen zijn er drie technieken om groen gas uit biogrondstoffen te produceren: vergisting, thermische vergassing en superkritische vergassing. Vergisting is een bestaande en reeds breed toegepaste techniek. Beide technieken voor vergassing zitten nog in de opschalingsfase, maar zullen naar verwachting een bijdrage leveren aan de ambities van 2030. Het kabinet ziet voor alle drie de technieken een rol weggelegd in het realiseren van de groen gasambities: iedere techniek kent zijn eigen optimale toepassingsbereik in termen van soorten biogrondstoffen die verwerkt kunnen worden en toepassingsschaal. Het kabinet zal in het kader van de in vraag 2 genoemde toezegging onderzoeken of er meer technieken of grondstoffen zijn die een duurzame bijdrage kunnen leveren aan groen gasproductie in Nederland.
Kunt u per techniek aangeven wat het aandeel in de ambitie onder vraag 1 is voor 2030?
Beleidsmatig heb ik geen verwachtingen of voorkeuren voor bepaalde groen gastechnieken. In de studie die CE Delft heeft gedaan voor de bijmengverplichting groen gas en die op 1 juli jl. aan uw Kamer is aangeboden, gaat CE Delft uit van circa 0,15 tot 0,55 bcm superkritische vergassing, circa 0,2 tot 0,5 bcm thermische vergassing en circa 0,65 tot 1,05 bcm vergisting.
Op welke manier wordt elk van deze technieken ondersteund? Is daarbij ruimte voor maatwerk?
Deze technieken worden op dit moment primair ondersteund middels de SDE++, waarbinnen aparte categorieën zijn ingericht voor vergisting en vergassing. Ook de regeling Energie voor Vervoer en de aangekondigde bijmengverplichting groen gas in de gebouwde omgeving dragen bij aan de opschaling en ondersteuning van deze technieken. Deze instrumenten zien alle drie op generieke stimulering van groen gas productie.
Daarnaast is vergassing één van de technieken waarvoor ondersteuning wordt beoogd via de in het Coalitieakkoord genoemde, vroege fase-opschalingsregeling. Bij de uitwerking van deze vroege fase-opschalingregeling zal ik nauwkeurig kijken naar de specifieke benodigde ondersteuning van vergassingsproducenten. Het kabinet acht aanvullende ondersteuning voor vergassing wenselijk omdat vergassing een significante bijdrage kan leveren aan de transitie, maar op dit moment als innovatieve techniek nog onvoldoende kan concurreren op kosteneffectiviteit in de SDE++.
Wat kunt u doen om de ontwikkeling van locaties, dat nu tegen lange vergunningaanvragen aanloopt, voor de ontwikkeling van groengasproductie te versnellen?
Ik herken dat de langdurige procedures voor ruimtelijke inpassing een barrière zijn voor de tijdige opschaling van de groen gas productie. In lijn met de Routekaart Groen Gas (Kamerstuk 32 813, nr. 487) onderzoek ik momenteel met de Unie van Waterschappen en Energiebeheer Nederland welke rol respectievelijk waterzuiveringslocaties en voormalige mijnbouwlocaties kunnen spelen in het versneld inpassen van groen gasproductie. In het Programma Groen Gas zal ik mijn beleid intensiveren. Naast het vinden van geschikte locaties, is het versnellen van ruimtelijke inpassingsprocedures en vergunningverlening een aandachtspunt. Om deze reden heb ik een interbestuurlijke werkgroep opgestart om met de decentrale overheden te bespreken in welke mate zij zich committeren aan de landelijke opgave voor groen gas, welke rol zij kunnen spelen in het versnellen van de ruimtelijke inpassing van groen gas productie en te verkennen welke werkwijze en instrumenten voor die versnelling nodig zijn. In het kader van RePowerEU heeft de Europese Commissie enkele voorstellen gedaan voor aanpassingen aan de RED die ook gericht zijn op het stroomlijnen van ruimtelijke procedures en besluitvorming. Ik heb u op 17 juni geïnformeerd over de RePowerEU voorstellen en mijn appreciatie hierop (Kamerstuk 22 112 nr. 3438).
Wat is uw analyse ten opzichte van de subsidieaanvragen van groengastechnieken binnen verschillende regelingen? Wat zijn de meest gehoorde problemen bij het aanvragen van stimulering? Hoe lost u deze problemen op?
Binnen de SDE++ is het – vanwege de onderlinge concurrentie tussen aanvragen – onzeker of het subsidiebudget toereikend is om alle groen gasaanvragen te honoreren. Dit is in het bijzonder het geval voor projecten die een relatief hoge subsidie-intensiteit hebben. Daarom is besloten om in de SDE++ 2023 zogenaamde «hekjes» te introduceren. Hierover zal ik uw Kamer op korte termijn nader informeren. Een andere beperking is dat groen gasprojecten heterogeen van aard en kosten kunnen zijn en het niet altijd mogelijk is om deze heterogeniteit te vatten in een passende subsidie voor alle projecten. Om onder meer deze redenen ziet het kabinet een rol weggelegd voor de bijmengverplichting als instrument om de verdere groei van groen gas te faciliteren. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven, kijkt het kabinet hiernaast ook naar de mogelijkheden om een innovatieve techniek als vergassing te ondersteunen via de vroege fase opschalingsregeling.
Ziet u ruimte voor een grotere rol voor (overheids-)investeringsmaatschappijen in het stimuleren van groengasproductie op grote schaal?
Ik zie voor zowel publieke, als private, kapitaalverstrekkers een grote rol in het stimuleren van de productie van groen gas. Ik zie dat verschillende partijen deze rol al pakken, zoals InvestNL dat in SCW Systems, een bedrijf dat zich bezighoudt met superkritische vergassing, heeft geïnvesteerd.1 Met de beoogde beleidsstappen, zoals de bijmengverplichting, verschaffen we verdere zekerheid aan de markt en stimuleren we de rol van publieke en private investeringsmaatschappijen.
Deelt u de mening dat stimulering van groen gas extra aandacht verdiend in bijvoorbeeld de SDE++ vanwege de toenemende krapte op het elektriciteitsnet?
De krapte op het elektriciteitsnet laat zien dat we in de verduurzaming van de energievoorziening op meerdere sporen moeten inzetten, waaronder groen gas. Dit is ook een reden dat het kabinet heeft besloten om in 2023 hekjes te introduceren in de SDE++. Daarnaast moeten bedrijven aan alle vereisten voldoen die bij een specifieke SDE++-categorie horen en aantonen dat hun project haalbaar is. Bij categorieën voor elektriciteitsproductie (zoals zon-PV en windenergie) moet een transportindicatie (van de netbeheerder) worden meegestuurd, waaruit moet blijken dat er transportcapaciteit (voor het terugleveren van elektriciteit op het elektriciteitsnet) beschikbaar is. Door toenemende krapte kunnen hierdoor minder zon-PV-projecten aan bod komen, wat ten goede kan komen aan andere technieken, waaronder groen gas. In de SDE++ 2022 is ten slotte een plafond voor hernieuwbare elektriciteit opgenomen en door de toevoeging van hekjes aan de SDE++ per 2023, verwacht ik dat de SDE++ de komende jaren een betere stimulans zal geven aan de productie van groen gas.
Kunt u een update geven van de uitwerking van de route voor bioLNG in de Regeling Energie Vervoer?
In de regeling Energie voor Vervoer zijn twee routes opgenomen ter stimulering van bioLNG: een fysieke en een vergroende route. Bij de fysieke bioLNG route moet er aangetoond worden dat de bioLNG direct uit groen gas is vervaardigd. Praktisch betekent dit dat er een duidelijke fysieke koppeling moet zijn tussen de locatie waar groen gas geproduceerd wordt en de locatie waar groen gas tot bioLNG vervloeid wordt. De vergroende bioLNG route houdt in dat een geleverde hoeveelheid LNG met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen boekhoudkundig vergroend kan worden. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om bioLNG te produceren op plekken waar geen sprake is van fysieke groen gas productie. Hier staat tegenover dat er ergens in Nederland groen gas geproduceerd moet zijn en geïnjecteerd moet worden in het gasnet. Bij de verdere ontwikkeling van deze routes in de regeling Energie voor Vervoer zal gemonitord worden op de samenhang en interactie met de bijmengverplichting groen gas (cf. de Kamerbrief over de bijmengverplichting d.d. 1 juli jl.)
Zijn er mogelijkheden bij u bekend om de productie van groen gas in 2025 al fors te verhogen zodat we onze afhankelijkheid van Russisch gas versneld afbouwen? Hoe gaat u dit faciliteren?
Een van de manieren om minder afhankelijk te zijn van Russisch gas is door in te zetten op duurzame gasvormige energiebronnen, waaronder groen gas. Zoals in de kamerbrief van 14 maart aangegeven (Kamerstuk 29 023, nr. 283) zet het kabinet in op een significante opschaling van de groen gas productie. De Nederlandse productieambities tellen op tot 2 miljard m3 groen gas in 2030. Deze opschaling is significant en vraagt versnelling op meerdere aspecten, zoals stimuleringsmaatregelen, grondstofbeschikbaarheid, ruimtelijke inpassing en innovatie (zoals vergassing). Het kabinet zal bij de uitwerking van deze maatregelen in het Programma Groen Gas zeker oog hebben voor de mogelijkheid om al richting 2025 de productie van groen gas te versnellen op basis van bestaande instrumenten als de SDE++, maar stelt ook vast dat het gezien de langjarige (ruimtelijke) procedures en ontwikkeltrajecten niet realistisch is een forse productieverhoging richting 2025 te verwachten.
Welke handvaten geeft RePowerEU aan Nederland om versneld aan de slag te gaan met groen gas?
RePowerEU geeft verschillende handvaten om versneld aan de gang te gaan met groen gas. Zo heeft de Commissie het doel gesteld om in 2030 35 miljard kubieke meter (bcm) groen gas te produceren2. In de RePowerEU mededeling van afgelopen mei3 beschrijft de Commissie in het actieplan Biomethaan verschillende maatregelen om het 35 bcm-doel te halen. In het actieplan wordt o.a. ingezet op het 1) ontwikkelen van een pan-Europees groen gas publiek-privaat partnerschap, 2) nationale groen gas strategieën en 3) verschillende specifieke inhoudelijke acties (o.a. versnellen van de vergunningsverlening, innovatie en gebruik EU-(landbouw)fondsen voor groen gas).
Het kabinet staat positief tegenover het Europese groen gas doel (zie Kamerstuk 22 112, nr. 3403) en de maatregelen in het actieplan Biomethaan. Nederland wacht verdere uitwerking van het plan af. Hierbij heb ik in het bijzonder aandacht voor de inhoudelijke maatregelen uit het actieplan, specifiek de maatregelen rondom vergunningen en EU fondsen. Ik kijk nu naar de verschillende nationale mogelijkheden om vergunningverlening en ruimtelijke inpassing te versnellen, zie ook mijn antwoord op vraag 6. Daarnaast kijkt het kabinet (in lijn met de aanbevelingen van de Commissie op het Nationaal Strategisch Plan4) nu reeds naar de mogelijkheden om via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Subsidiemodules Brongerichte Verduurzaming Stal- en managementmaatregelen de productie van groen gas te ondersteunen, in aanvulling op andere (nationale) regelingen.
Het bericht 'Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: ‘Deel van mijn wangen voel ik niet meer’' |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: «Deel van mijn wangen voel ik niet meer»»?1
Ja, dit artikel is mij bekend. Daarnaast is tijdens het Notaoverleg «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» van 28 maart jl. het onderwerp cosmetische behandelingen in het buitenland uitgebreid aan bod gekomen.
Bent u van mening dat malafide bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland moeten worden aangepakt? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet altijd onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit is alleen het geval als de activiteiten die zij uitvoeren vallen onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en het aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ. Bij onrechtmatig handelen van bemiddelingsbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Aan welke voorwaarden moeten (buitenlandse) aanbieders van cosmetische ingrepen voldoen om zich te vestigen in Nederland?
Allereerst wil ik benadrukken dat de cosmetische sector een brede sector is die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Een deel van de beroepen in de cosmetische sector is gereguleerd in de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Om de patiëntveiligheid te waarborgen zijn bepaalde cosmetische ingrepen/handelingen voorbehouden handelingen die alleen door een BIG-geregistreerde zorgmedewerker uitgevoerd mogen worden. Zo mogen enkel bepaalde beroepsgroepen, zoals cosmetisch artsen en plastisch chirurgen, behandelingen als snijden en injecteren uitvoeren.
Gezien het feit dat de cosmetisch arts en de plastisch chirurg geregistreerde gezondheidsberoepen zijn, moeten buitenlandse aanbieders die dit beroep willen uitoefenen in Nederland de BIG-toelatingsprocedure voor Buitenslands gediplomeerden doorlopen, conform de Wet BIG. In deze procedure beoordeelt de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) of de gevolgde opleiding en ervaring gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse vereisten van het beroep in het BIG-register. Als iemand niet voldoet aan de eisen voor toelating tot het BIG-register, wordt bekeken of deze tekortkomingen kunnen worden gecompenseerd door een aanvullende opleiding, een aanpassingsstage of een proeve van vakbekwaamheid. Bovendien geldt voor werknemers van buiten de EER dat zij moeten voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de landelijke registratie van complicaties van behandelingen in het buitenland door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)?
Er is geen centrale (nationale) registratie van complicaties na ingrepen in het buitenland omdat complicatieregistraties in de ziekenhuizen geen onderscheid maken tussen nationale of buitenlandse complicaties. De NVPC is per 11 mei 2022 een nieuwe (openbare) registratie gestart. Gezien de recente start zijn daar nog geen concrete bevindingen uit te halen. Sinds de start van de nieuwe registratie zijn er 7 complicaties gemeld uit het buitenland waarvoor nazorg is geleverd in Nederland. De nieuwe registratie zal hier in de toekomst hopelijk beter inzicht in geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bemiddelingsbureaus in ieder geval (gedeeltelijk) onder het toezicht- en handhavingsgebied van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen te staan?
Zoals ik bij vraag 2 reeds aangegeven heb, vallen dergelijke bemiddelingsbureau niet altijd onder het toezicht- en handhavingsgebied van de IGJ. Dit is immers afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alleen wanneer sprake is van zorg in de zin van de Wkkgz, die in Nederland wordt geleverd, vallen de bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ. Wanneer bemiddelingsbureaus niet onder het toezicht van de IGJ vallen, staat bij onrechtmatig handelen de weg naar een civiele rechter open. Indien wel sprake is van zorgverlening zoals bedoeld in de Wkkgz, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium.
Ten slotte wil ik nog benadrukken dat het de eigen verantwoordelijkheid van consument is, wanneer hij of zij de keuze maakt om een niet medisch noodzakelijke behandeling in het buitenland te ondergaan en hierbij gebruik te maken van deze bemiddelingsbureaus.
Bent u bereid om op de website van de rijksoverheid, jezelfmooiermaken.nl, duidelijker te verwijzen naar de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG» en naar de relevante informatie die door veldpartijen al is samengesteld?
De website van rijksoverheid over cosmetische zorg is eind vorig jaar vernieuwd. Met de informatie die op deze website staat, hoop ik de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Hier is onder andere informatie terug te vinden over de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG». Ook wordt doorverwezen naar het «Register cosmetisch arts KNMG» van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVGC). In dit register is terug te vinden welke artsen de titel mogen voeren. Dit ondersteunt cliënten bij het vinden van een geschikte arts voor een cosmetische ingreep.
Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg dat door het Zorginstituut Nederland in 2019 is vastgesteld. Hierin worden de landelijke afspraken beschreven over hoe de cosmetische zorg georganiseerd moet zijn om ervoor te zorgen dat een cliënt overal in Nederland dezelfde veilige en kwalitatief goede cosmetische zorg krijgt.
Welke stappen onderneemt u verder om burgers beter voor te lichten over de risico’s die kleven aan cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak in het buitenland? Ziet u daarnaast ook de meerwaarde van het wijzen op counselingsmogelijkheden in deze campagne?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven, hoop ik met onze vernieuwde website over cosmetische zorg, de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Op de website is ook een voorlichtingsanimatie te vinden en zijn adviezen terug te vinden voor cliënten die er toch voor kiezen om hun ingreep in het buitenland te laten doen. Zoals toegezegd tijdens het nota-overleg cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak op 28 maart jongstleden heb ik deze informatie ook via «socials» verspreid, zodat de doelgroep «jongeren» beter wordt bereikt.
Consumenten die (in het buitenland) een cosmetische operatie willen ondergaan moeten zich vooraf goed laten informeren over de behandeling en de risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn en over de deskundigheid van de behandelaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Op welke manieren betrekt u de veldpartijen bij voorlichtingscampagnes en informatieverstrekking over cosmetische ingrepen in het buitenland, bijvoorbeeld door gebruik te maken van door hen gemaakte folders?
Ik wil hier graag benadrukken dat het geven van voorlichting over cosmetische ingrepen geen kerntaak van de overheid is. Veldpartijen hebben mij en mijn voorgangers gevraagd hieraan een bijdrage te leveren en dat doe ik van harte, maar zoals gezegd zijn cosmetische ingrepen geen medisch noodzakelijke zorg.
De verantwoordelijkheid om zich goed te laten informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf relevante vragen te stellen, zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen en heb ik te maken met een deskundige behandelaar. Het is daarom van belang om bewustwording aan de voorkant te creëren zodat consumenten zich voldoende laten informeren over een cosmetische ingreep en de eventuele risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn, ook/zeker als men kiest voor een behandelaar in het buitenland. Daarbij is goede informatievoorziening belangrijk, zodat mensen zelf een weloverwogen keuze kunnen maken en de risico’s van ingrepen begrijpen. Dit geldt ook wanneer een cliënt ervoor kiest om in zee te gaan met een bemiddelingsbureau die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbiedt.
De consument kan bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden door veldpartijen, ook in het buitenland. Daarnaast probeer ik cliënten met de informatie die op de website van de rijksoverheid over cosmetische zorg is te vinden te ondersteunen bij hun keuze. Hiermee hoop ik bij te dragen aan een stukje inzicht en doorverwijzing in de keuze die de consument maakt.
Op welke manier geeft u de voorlichting over malafide bemiddelingsbureaus een plek in de toekomstige voorlichtingscampagne, conform een eerder aangenomen motie?2
Zie antwoord vraag 8.
Hoe bent u van plan om, conform een hiertoe aangenomen motie, het gecertificeerde beroep «Cosmetisch arts KNMG» breder onder de aandacht te brengen bij het bredere publiek?3
Ik ben hierover in gesprek met onder andere de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Gezamenlijk zullen wij dit oppakken en ervoor zorgen dat het beroep «Cosmetisch arts KNMG» meer bekendheid zal krijgen bij het bredere publiek.
Bent u van mening dat influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms transparant moeten zijn over risico’s bij cosmetische producten of behandelingen waar ze reclame voor maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zet u zich in om dit te bewerkstelligen?
Voor medisch cosmetische behandelingen geldt een reclamecode. Dit zijn afspraken waar adverteerders zich aan moeten houden. Reclame mag bijvoorbeeld niet gericht zijn op minderjarigen en geen garantie geven over het resultaat. Wanneer een advertentie over een medisch cosmetische behandeling misleidend is, kan een klacht worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. Daarnaast geldt voor influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms een Reclamecode Social Media & Influencer Marketing.
Het bericht ‘Peuk peperduur; kabinet: prijsverhoging sigaretten tot 47 euro in 2040’ |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Peuk peperduur; kabinet: prijsverhoging sigaretten tot 47 euro in 2040»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat u een enorme prijsstijging op pakjes sigaretten door wilt voeren? Zo ja, kunt u dit voornemen toelichten?
Zoals u weet heb ik de Tweede Kamer beloofd om met een uitgewerkt voorstel te komen waarmee we als samenleving de doelen van het Nationaal Preventieakkoord met betrekking tot roken kunnen halen2. Het hoofddoel is een rookvrije generatie in 2040. Een verdergaande accijnsverhoging na 2024 is één van de maatregelen die ik meeneem in mijn verkenning omdat dit wetenschappelijk wordt gezien als een zeer belangrijke maatregel om het aantal rokers terug te dringen.
Deelt u de mening dat het aan de overheid is om voor te lichten over de gevaren van roken, maar dat de keuze uiteindelijk aan de mensen zelf is?
Roken is een ernstige verslaving die veel persoonlijk en maatschappelijk leed veroorzaakt. In 2020 overleden in Nederland bijna achttienduizend mensen door roken.3 Wanneer kinderen die beginnen met roken, blijven roken, is de kans meer dan 50% dat zij aan de gevolgen daarvan zullen komen te overlijden4.
Wanneer iemand verslaafd is, is er geen sprake van een vrije keus. Het kabinet is van mening dat, gezien de gezondheidsschade voor rokers zelf en hun naasten, voorkomen moet worden dat jongeren gaan roken en dat rokers geholpen moeten worden om te stoppen.
Waarom bent u er zo op gedreven om met een suikertaks, vleestaks, verhoging van accijnzen et cetera, zo in te grijpen in de vrije keuze van mensen om te leven zoals zij dat willen?
In ons land heeft ongeveer de helft (50%) van de volwassen overgewicht. Daarnaast is roken nog altijd een belangrijke oorzaak van ziekte en sterfte. Het doel van het kabinet is een gezonde generatie in 2040. In mijn brief van 17 maart jl.5 heb ik aangekondigd dat ik me volop wil inzetten voor een fit, gezond en veerkrachtig Nederland en daar is een sterke en brede preventieaanpak voor nodig met allerlei maatregelen.
Prijsmaatregelen zijn hierin een belangrijk instrument en voor veel onderwerpen die u hierboven aansnijdt bewezen effectief. Dit is ook te vinden in het rapport «Gezondheidsgerelateerde belastingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel».6 Om te preventieaanpak te versterken is dan ook een aantal prijsmaatregelen aangekondigd in het coalitieakkoord.
Denkt u niet dat mensen die willen roken hun tabak gewoon over de grens gaan halen in België of Duitsland?
Het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» van het RIVM laat zien dat na de accijnsverhoging met 1 euro per 1 april 2020, 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4% rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen.7 Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen. Het onderzoek liet overigens ook zien dat 20% van de rokers ook al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht. Ook het Empty Pack Survey van het Ministerie van Financiën geeft op dit moment geen aanleiding een grote verschuiving naar het buitenland te verwachten.8
Deelt u de mening dat het duurder maken van sigaretten zal gaan zorgen voor meer sigarettensmokkel en meer illegale productie van tabak en dus ook voor meer consumptie van illegale tabak? Zo nee, waarom niet en kunt u dit onderbouwen?
Hogere accijnzen en grotere prijsverschillen kunnen factoren zijn die van invloed zijn op de omvang van de illegale handel in tabaksproducten. Echter andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel, een hoog corruptieniveau, aanwezigheid van informele distributiekanalen, een gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een belangrijkere rol9.
Er zijn bovendien landen die hebben laten zien dat het goed mogelijk is om tegelijkertijd de accijns substantieel te verhogen én de omvang van illegale handel in tabaksproducten terug te dringen10. Daarnaast is er bewijs dat duidt in de richting dat het marktaandeel van illegale handel juist groter is in landen met lage accijns en prijzen dan in landen met hoge accijns en prijzen.11
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2020 Europese regels ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. In Nederland is gekozen om het accijnszegel aan te wijzen als veiligheidskenmerk. Voordeel hiervan is dat het hierbij gaat om bewezen technologie (het accijnszegel is zeer goed beveiligd) en dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de ervaring van de Douane in het bestaande toezicht op het gebruik van de accijnszegel.
Ook heeft Nederland in oktober 2020 het protocol tegen illegale tabakshandel bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Wat vindt u ervan dat het inmiddels voor steeds meer producten loont om naar het buitenland uit te wijken: een tankbeurt, sigaretten, een fles wijn, maar ook voor de normale boodschappen? Heeft dit kabinet niets beters te doen dan het leven van gewone Nederlanders onbetaalbaar te maken?
In mijn brief van 17 maart jl.12 heb ik aangekondigd dat ik me volop wil inzetten voor een fit, gezond en veerkrachtig Nederland en dat daarvoor een sterke en brede preventieaanpak nodig is waarmee we investeren in een gezonde generatie voor 2040. Het RIVM heeft geconstateerd dat er meer nodig is dan in 2018 is afgesproken om de ambities voor 2040 te behalen. Hiertoe bekijk ik zoveel mogelijk samen met partijen hoe we effectieve acties uit het Nationaal Preventieakkoord kunnen aanvullen, intensiveren en versnellen om ons commitment te verzilveren.
De huisvesting van onderwijsexpertisecentrum De Berkenschutse |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is u bekend dat de gemeente Heeze-Leende de nieuwbouw van Onderwijsexpertisecentrum De Berkenschutse niet kan betalen?
Op 4 juni 2021 heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet en Media een brief ontvangen van de burgemeester van de gemeente Heeze-Leende, de Raad van Bestuur Kempenhaeghe en de Directeur van Brainport Eindhoven. In de brief staat dat de onderwijshuisvesting van de Berkenschutse aan vervanging toe is en dat de gemeente niet over voldoende middelen beschikt om nieuwbouw te realiseren. Het concrete verzoek in de brief van 4 juni 2021 is om extra geld te ontvangen aanvullend op de vergoeding die de gemeente jaarlijks krijgt voor onderwijshuisvesting. Ook wordt gevraagd voor het schoolbestuur de ruimte te creëren om mee te betalen aan nieuwbouw.
In 2020 en 2021 hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen OCW, de gemeente Heeze-Leende en het bestuur van de Berkenschutse. Daarbij zijn de mogelijkheden onderzocht om aan het verzoek tegemoet te komen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te voorzien in passende huisvesting van de school, die voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals opgenomen in het Bouwbesluit. De reguliere oplossing in een dergelijke situatie is dat de gemeente geld reserveert of geld leent voor nieuwbouw van de school en vervolgens de rente en aflossing ten laste van de huisvestingsvergoeding brengt. De Wet op de Expertise Centra biedt geen ruimte aan schoolbesturen om mee te betalen aan nieuwbouw, tenzij het gaat om aanvullende investeringen die uitgaan boven de verplichting die de gemeente heeft.
Naar aanleiding van de brief heeft in oktober 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen de Directeur Primair Onderwijs en de burgemeester van Heeze-Leende. De burgemeester heeft gevraagd of een ambtelijke delegatie van OCW de situatie van de school wil bekijken. Het bezoek staat gepland op 1 juli 2022.
Deelt u de mening dat De Berkenschutse een unieke school is met een belangrijke bovenregionale functie, doordat de school onderwijs biedt aan bijvoorbeeld langdurig zieke leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen, leerlingen met epilepsie en leerlingen met een autismespectrumstoornis?
De Berkenschutse is een onderwijsexpertisecentrum voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dat onderwijs, vorming en begeleiding biedt aan leerlingen met epilepsie, langdurig zieke leerlingen (LZK), zeer moeilijk lerende leerlingen (ZML), ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen (EMB) en leerlingen met een autismespectrum stoornis (ASS). Een grote school voor speciaal onderwijs zoals de Berkenschutse heeft een bovenregionale, landelijke functie, maar dat is niet uniek.
Hoe verklaart u dat de gemeente Heeze-Leende onvoldoende budget heeft om adequate, toekomstbestendige huisvesting van deze school te realiseren?
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor hun taken waaronder onderwijshuisvesting. Hoeveel geld gemeenten uit het gemeentefonds krijgen, hangt af van hun kenmerken en belastingcapaciteit. Deze kenmerken heten maatstaven. Elke maatstaf heeft een bedrag voor elke «eenheid». Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (ver)nieuwbouw en schoolbesturen voor de materiële instandhouding van schoolgebouwen. Vanuit die verantwoordelijkheid mag van gemeenten en schoolbesturen worden verwacht dat zij in het proces van planvorming, uitvoering en onderhoud van nieuwe huisvesting goed met elkaar optrekken, rekening houdend met de bestaande bestuurlijke en financiële kaders die tot hun beschikking staan.
Deelt u de zorg dat het niet kunnen realiseren van voornoemde huisvesting ertoe zal leiden dat kwetsbare kinderen niet meer het onderwijs en de zorg kunnen ontvangen die ze hard nodig hebben, waardoor ze uit het schoolsysteem dreigen te vallen en waardoor hun kansen om uiteindelijk volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving drastisch worden ingeperkt?
Ik ga er van uit dat de Berkenschutse er ondanks de uitdaging met betrekking tot de huisvestingssituatie alles aan doet om onderwijs en zorg te bieden aan de leerlingen op hun school.
Hoeveel geld krijgen gemeenten voor huisvesting van scholen via het gemeentefonds per ingeschreven leerling in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs, speciaal basisonderwijs en praktijkonderwijs? Van welke factoren hangt dit af?
Zoals bij vraag 3 aangegeven ontvangen gemeenten via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor hun taken waaronder onderwijshuisvesting. Hoeveel geld gemeenten uit het gemeentefonds krijgen, hangt af van hun kenmerken en belastingcapaciteit. Deze kenmerken heten maatstaven. Elke maatstaf heeft een bedrag voor elke «eenheid». Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand.
Vindt er differentiatie plaats tussen verschillende clusters in het speciaal onderwijs wat betreft het budget dat gemeenten ontvangen voor huisvesting? Zo ja, hoe ziet deze differentiatie eruit?
Nee, zoals bij vraag 5 aangegeven ontvangen de gemeenten geen geoormerkt budget voor huisvesting. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds op basis van maatstaven en deze middelen zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Zijn er meer signalen bekend van kleine gemeenten die de financiering van nieuwbouw van scholen met een uniek en bovenregionaal karakter niet rondkrijgen?
Ja er zijn meer signalen. Drie gemeenten die scholen hebben met een regiofunctie en daardoor meer dan 150 leerlingen per duizend inwoners hebben, hebben aangegeven dat de vergoeding voor de onderwijshuisvesting niet toereikend is om aan de verplichting met betrekking tot de onderwijshuisvesting te voldoen. Een andere gemeente geeft aan de financiering van een uitbreiding van een school niet rond te krijgen voor een school waar een derde van de leerlingen van buiten de gemeente komt.
Hoe worden kleine gemeenten, voor wie nieuwbouw van een school een groot deel van het budget kan zijn, ondersteund bij de financiering van huisvesting voor scholen?
Zoals aangegeven bij vraag 5 ontvangen gemeenten voor nieuwbouw van een school middelen uit het gemeentefonds. Het gemeentefonds kent onder andere als maatstaven leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en onderwijsachterstand. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen hoe die middelen worden besteed.
Kunt u toezeggen zich in te spannen voor de leerlingen van De Berkenschutse, opdat zij naar school kunnen blijven gaan in een omgeving die voldoet aan de kwaliteitseisen en aan de specifieke behoeften van leerlingen op het gebied van zorg en onderwijs?
Op 1 juli 2022 bezoeken ambtenaren van OCW de Berkenschutste. Daarbij zal de situatie worden bekeken en nogmaals worden besproken wat er binnen de beperkingen die de wet oplegt mogelijk is. Over de uitkomsten informeer ik u na de zomer.
Het informeren van de Kamer |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Snels (GroenLinks) over het informeren van de Kamer (ontvangen op 18 april 2018)?1
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat alvorens de media geïnformeerd worden over een kabinetsplan, eerst de Kamer geïnformeerd dient te worden?
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen.
Hoe vindt u dat het sinds de beantwoording van genoemde schriftelijke vragen is gegaan met het naleven van de werkafspraken tussen kabinet en Kamer over de wijze van informeren van de Kamer?
De voornoemde beginselen zijn nog steeds leidend voor leden van dit kabinet.
Hoe vaak heeft u sinds de beëdiging van dit kabinet bewindslieden gewezen op het feit dat plannen altijd eerst naar de Kamer moeten worden gestuurd voordat de media worden geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 2. Voorts merk ik op dat de voorzitter van de Tweede Kamer in een brief van 24 januari 2022 inzake bij alle bewindspersonen aandacht heeft gevraagd voor informatievoorziening en werkafspraken. Deze brief is in het kabinet besproken en hierop heb ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een antwoord aan u toegezonden op 4 mei 2022.
Kunt u zich voorstellen dat Kamerleden hun werk niet goed kunnen doen, wanneer zij moeten reageren op berichtgeving in de media terwijl de informatie nog niet aan de Kamer is gezonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat een bewindspersoon graag in de media wil optreden (bijvoorbeeld interview in een krant of een optreden in een televisie-uitzending) over een kabinetsplan het niet rechtvaardigt dat media voordat een kabinetsplan naar de Kamer wordt gestuurd van het kabinetsplan (onder embargo) op de hoogte worden gesteld? Zo nee, waarom acht u een media-optreden en/of het onder embargo naar de media sturen van een kabinetsplan belangrijker dan het tijdig informeren van de Kamer? En op welke wijze acht u dit passen binnen de werkafspraken met de Tweede Kamer?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Raming van de Kamer (gepland op 20 juni 2022)?
Ja.
Het bericht ‘Wijkverpleging gebruikt nog veel onnodige vijfminutenregistratie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wijkverpleging gebruikt nog veel onnodige vijfminutenregistratie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat nog steeds een derde van de zorgaanbieders gebruik maakt van de tijdrovende vijfminutenregistratie?
Ja, ik vind het onacceptabel dat er nog zorgverleners zijn die onnodig moeten werken met de tijdrovende minutenregistratie. Daarbij is het niet zo dat dit voor een derde van de zorgaanbieders geldt. Uit de informatiekaart tijdregistratie blijkt dat een derde van de zorgaanbieders gebruik maakt van de vijfminutenregistratie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de tijdrovende handmatige en de regeldrukarme geautomatiseerde vorm, waarbij de wijkverpleegkundige bijvoorbeeld een pasje scant. Van de zorgaanbieders gebruikt 21% de regeldrukarme geautomatiseerde vorm en 8% de tijdrovende handmatige registratie. Op deze laatste groep worden acties gericht om de registratielast verder te beperken.
Deelt u de mening dat het bijzonder van belang is dat overtollige regeldruk wordt opgeheven teneinde de handen van de medewerkers die al in de zorg werken vrij te spelen in verband met personeelstekorten?
Ja, het verminderen van de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen speelt een belangrijke rol in het ondervangen van het arbeidsmarktvraagstuk.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de vijfminutenregistraties definitief worden afgeschaft in de thuiszorg? En in de overige zorgsectoren?
Het aanpakken van de registratielast rondom tijdregistratie binnen de wijkverpleging heeft mijn specifieke aandacht. De vijfminutenregistratie is door bestaande landelijke afspraken afgeschaft. De NZa-regelgeving biedt sinds 2018 ruimte voor het gebruik van de alternatieve registratiestandaard zorgplan=planning=realisatie, tenzij (z=p=r,t). Zorgverzekeraars verplichten de vijfminutenregistratie niet. Zorgaanbieders kunnen zelf de keuze maken om over te stappen. Ik span mij er de komende periode verder actief voor in om zorgaanbieders te ondersteunen bij het gebruiken van z=p=r,t. In samenwerking met ZN, Actiz, Zorgthuisnl, NZa en V&VN zijn eerder verschillende hulpmiddelen ontwikkeld om de overstap naar z=p=r,t te bevorderen. Om zorgaanbieders hierbij verder te helpen heeft VWS in 2021 aan Vilans de opdracht gegeven om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen. Dit aanbod is in mei gepubliceerd door Vilans. Om daarbij nog een extra impuls te geven zullen organisaties die nog gebruik maken van de tijdrovende vijfminutenregistratie de komende periode actief benaderd worden. Om ook hen zo te bewegen gebruik te maken van de ruimte om af te stappen van de tijdrovende vijfminutenregistratie en de daarvoor beschikbare ondersteuning.
Hoeveel bewindspersonen gaan na de voormalige Staatssecretarissen van VWS Bussemaker en Van Rijn en de voormalige Minister van VWS De Jonge nog meer beweren dat de vijfminutenregistratie in de wijkverpleging af wordt geschaft?
De vijfminutenregistratie is door het maken van landelijke afspraken, door inspanning van genoemde bewindspersonen, afgeschaft. Ik zal zorgaanbieders blijven ondersteunen bij het gebruiken van de geboden alternatieve registratiestandaard z=p=r,t.
Het artikel ‘Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet mist kans echt transparant te zijn bij het ultieme lobby-evenement»?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat niet alle agenda’s van alle bewindspersonen die aanwezig waren bij het World Economic Forum, openbaar zijn gemaakt?
De programma’s van de bewindspersonen tijdens de jaarvergadering van 2022 zijn inmiddels openbaar. U treft deze aan in de bijlage bij de antwoorden op de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3542)
Klopt het dat alle bewindspersonen die deelnamen aan het World Economic Forum niet openbaar hebben gemaakt met welke personen en organisaties zij hebben gesproken? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de agenda’s van alle bewindspersonen die deel hebben genomen aan het World Economic Forum openbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle personen en organisaties waarmee de verschillende bewindspersonen hebben gesproken, inclusief de belangrijkste besproken gespreksonderwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
De brandweerzorg |
|
Caroline van der Plas (BBB), Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Past het volgens u bij de wens van de Kamer voor meer uniforme normen met betrekking tot opkomsttijden, dat de veiligheidsregio Noord-Holland Noord eigenstandig de opkomsttijd verruimt van 6 naar maar liefst 18 minuten voor niet-zelfredzame personen?1 2
In mijn brief van 8 juli 2022 heb ik u geïnformeerd over de systematiek van de gebiedsgericht opkomsttijden.3 Binnen de wettelijke kaders bepalen de besturen de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio. Dit wordt vastgelegd in het regionale beleidsplan. Zij baseren zich daarbij op een regionaal risicoprofiel, dat onder verantwoordelijkheid van het bestuur in afstemming met de gemeenteraden tot stand komt.
Het halen van opkomsttijden is een van de elementen om effectieve en hoogwaardige brandweerzorg te realiseren. Ik acht het dan ook van groot belang dat veiligheidsregio’s hier hun verantwoordelijkheid in nemen. Ik heb u in mijn brief van 8 juli 2022 geïnformeerd over de systematiek van de gebiedsgerichte opkomsttijden. De systematiek van gebiedsgerichte opkomsttijden wordt opgenomen in het besluit Veiligheidsregio’s als voldaan is aan een aantal randvoorwaarden, waaronder het jaarlijks informeren van de betreffende gemeente over de gerealiseerde brandweerzorg.
Vindt u het wenselijk dat de opkomsttijden zo verruimd worden? Vindt u dat de veiligheid van kwetsbare mensen in noodsituaties zo goed geborgd wordt? Kunt u uw beantwoording niet beperken tot een verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat er brandweerkazernes worden gesloten, wettelijke taken worden geschrapt en functies worden aangepast zonder dat de werkvloer hierbij vooraf bij is betrokken? Hoe past dit bij de wens van de Kamer dat de werkvloer meer zeggenschap krijgt bij dit soort verregaande besluiten?3
Het sluiten van kazernes is een proces dat loopt via de gemeenten, de Algemeen Besturen van Veiligheidsregio’s. Het betrekken van de werkvloer is hierbij van groot belang. Ik heb van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord begrepen dat nu eerst gesprekken met onder meer de werknemers en de gemeenten worden gevoerd en dat nadere planvorming is uitgesteld tot volgend jaar.
Hoe beoordeelt u de opmerking van het algemeen bestuur van de veiligheidsregio Gelderland-Midden, dat het maken van lokale maatwerkafspraken het uitgangspunt van een regionale brandweerzorg kan ondergraven?4
Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is. Actieve betrokkenheid van de gemeenteraad is hierbij van belang. Aan de hand van het vastgestelde dekkingsplan legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio. Hierbij is halen van in het dekkingsplan vastgestelde opkomsttijden en de gerealiseerde brandweerzorg geen vrijblijvende kwestie.
In hoeverre vindt u de zeggenschap van lokale volksvertegenwoordigers geborgd in de structuur van de veiligheidsregio? Vindt u het wenselijk dat door de huidige getraptheid van de controle op de veiligheidsregio’s de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord verregaande besluiten neemt zonder de lokale volksvertegenwoordiging te betrekken?
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft aangegeven in de planvorming de gemeenteraden goed mee te nemen. Zo zijn in de eerste helft van juli regionale raadbijeenkomsten voor de raadsleden van de 16 gemeenten en zal een toekomstig plan via de zienswijze procedure langs de gemeenteraden gaan.
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de Veiligheidsregio’s binnen het wettelijke kader, in dit geval het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr)6, vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij te bepalen wat er nodig is aan bijvoorbeeld tankautospuiten of ondersteuningseenheden. Actieve betrokkenheid van de gemeenteraad is hierbij van belang. Aan de hand van het vastgestelde dekkingsplan legt het bestuur jaarlijks verantwoording af aan de gemeenteraden binnen de regio.
Bent u bereid met de veiligheidsregio Noord-Holland Noord in gesprek te gaan over uw voornemen tot wettelijke normeringen, zeggenschap van de werkvloer bij ingrijpende beslissingen en het betrekken van het lokale bestuur? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb het bestuur van de Veiligheidsregio uitgenodigd voor een gesprek.
Hoe is het volgens u mogelijk dat veiligheidsregio’s verregaande besluiten kunnen nemen om bijvoorbeeld kazernes te sluiten, terwijl er blijkbaar geen informatie voorhanden is over het aantal voertuigen, vrijwilligers of ander materieel? Op basis van welke informatie worden deze beslissingen dan genomen?5
Gegevens over het aantal voertuigen of ander materiaal worden niet door mijn ministerie geregistreerd. In mijn brief van 8 juli ben ik nader ingegaan op de brandweerkerndata.8
Het bestuur van een veiligheidsregio stelt de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed, inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren.
Vindt u het wenselijk dat veiligheidsregio’s onder de noemer van experimenten, pilots en «innovatieve inzetconcepten» ongecontroleerd fundamentele en grootschalige organisatorische wijzigingen kunnen doorvoeren, die feitelijk een systeemaanpassing zijn en niet in lijn zijn met de huidige wet- en regelgeving? Bent u bereid deze «innovatieve inzetconcepten» te stoppen voordat de brandweerzorg dusdanig is verslechterd dat het gevaar voor mensen oplevert en veel (onherstelbare) schade binnen de brandweerorganisatie oplevert?6
Ik ben het met u eens dat experimenten met gebiedsgerichte opkomsttijden de brandweerzorg op een gelijkwaardig niveau moet houden. Graag wijs ik erop dat de kwaliteit van de brandweerzorg de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s is. Zij leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik onderschrijf uiteraard dat het behoud van de huidige kwaliteit van brandweerzorg van groot belang is. Daarbij hecht ik eraan dat de besturen van de veiligheidsregio’s realistische opkomsttijden vaststellen.
Hebben de voorgenomen plannen van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord effect op de rampenbestrijding rondom het marineterrein in Den Helder? Zo ja, hoe? Zo nee, is er voldoende afstemming tussen de brandweerorganisatie die verantwoordelijk is voor de brandweerzorg op en rondom het marineterrein en de veiligheidsregio?
De veiligheidsregio Noord-Holland Noord geeft aan dat de ontwikkelrichting geen effect heeft op de rampenbestrijding rondom het marineterrein in Den Helder.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord niet weet wat er uit het eigen dekkingsplan van 2015 volgt, zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 3 in de aangehaalde beantwoording van eerdere schriftelijke vragen?7
In de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen inzake het schrappen van materieel en personeel heb ik aangegeven dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de aantallen niet herkent. In antwoord drie staat dat de Veiligheidsregio nu eerst in gesprek gaat, voordat er verdere stappen worden gezet.
Bent u bereid om alsnog een overzicht te verschaffen van de bezuinigingen van de afgelopen 10 jaar op de brandweer, per veiligheidsregio, zoals eerder gevraagd? Zo nee, waarom niet?8
Het bestuur van een veiligheidsregio stelt de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed, inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. Voor informatie over bezuinigingen op de brandweer in de veiligheidsregio’s verwijs ik u naar de begrotingen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s. Dit zijn openbare documenten.
Wanneer wordt het «integraal wettelijk kader» voor de crisisbeheersing en brandweerzorg verwacht?
Zoals ik heb toegezegd in het commissiedebat van 24 maart 202212 stuur ik de contourennota voor het eind van dit jaar naar de Kamer.
In hoeverre ziet u een rol voor het CBS om de data van de brandweerzorg weer bij te houden en openbaar te maken?
Vanwege opgelegde taakstellingen heeft het CBS in 2016 besloten om de uitvoering van de niet verplichte Brandweerstatistiek per 2018 te stoppen. Vanaf 2019 heeft het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) namens de veiligheidsregio’s de verantwoordelijkheid voor de dataverzameling en statistieken van de veiligheidsregio’s en het openbaar maken hiervan. Daarbij maakt het NIPV gebruik van de specialistische kennis en ervaring van het CBS. De samenwerking met het CBS is in 2018 vastgelegd en de zogenaamde data-alliantie13. Vakinhoudelijke kennis van het NIPV en de veiligheidsregio’s kunnen zo gecombineerd worden met de opgebouwde kennis van het CBS.
Naast de rol die het CBS momenteel heeft om advies te geven wanneer het NIPV hier om vraagt, zie ik om bovenstaande redenen geen rol voor het CBS om de data van de brandweerzorg weer bij te houden en openbaar te maken.
Herinnert u zich dat uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) blijkt dat er volgens de veiligheidsregio’s zelf 953 brandweerposten waren, eind 2020, terwijl dat er in 1995 volgens het CBS nog 1053 waren? Hoe verklaart u dit en kunt u daarbij de bevolkingsdichtheid meenemen?9
De afname van 9,5% in het aantal brandweerposten over de 25 jaar tussen 1995 en 2020 is te verklaren doordat binnen deze tijd voormalige ca. 400 gemeentelijke brandweerkorpsen, bestaande uit ca. 1.000 lokale posten, zijn samengevoegd tot 25 brandweerregio’s. Sommige posten zijn gesloten, omdat zij werden verplaatst, samengevoegd of dat er een nieuwbouw voor in de plaats werd gerealiseerd. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s in 2010 is het aantal posten overigens beperkt afgenomen. Per 1 januari 2018 telt Nederland 951 brandweerposten. In de periode 2009–2017 zijn 21 kazernes gesloten. Enkelen daarvan zijn heropend op een nieuwe locatie of samengevoegd. Er werden in de gehele periode 2009–2017 14 nieuwe brandweerkazernes geopend15.
Deze afname in het aantal posten ten opzichte van de toename in bevolkingsdichtheid zegt overigens weinig over de geleverde brandweerzorg. In deze 25 jaren zijn er bijvoorbeeld veel nieuwe technologische ontwikkelingen geweest die het werk van de brandweer effectiever en efficiënter maken, zoals inzet van drones en blusrobots. Verder zijn posten over de jaren een beter netwerk gaan vormen waarin ze elkaar door een slimme samenstelling en spreiding ondersteunen en versterken.
Wat vindt u ervan dat uit de reacties op het onderzoek van de SP naar de brandweer naar voren kwam dat er voor brandweervrouwen, die soms kleiner van stuk zijn, niet altijd passende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en veiligheidsregio’s dit niet altijd adequaat oppakken? Deelt u de mening dat alle brandweerlieden veilig hun werk moeten kunnen doen?
Ik deel uw mening dat hulpverleners altijd veilig hun werk moeten kunnen doen. De veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor de uitrusting van alle brandweermensen.
Begrijpt u dat, zeker gezien de wens dat vrouwen zich welkom voelen bij de brandweer en het lage percentage werkzame brandweervrouwen, dit soort moeilijkheden waar brandweervrouwen in de dagelijkse praktijk tegenaan lopen, demotiverend kunnen werken? Bent u bereid erop toe te zien dat veiligheidsregio’s verplicht zijn voor passende beschermingsmiddelen te zorgen voor alle brandweerlieden? Zo nee, waarom niet?10
Het bestuur van de Veiligheidsregio dient als verantwoordelijk werkgever zorg te dragen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers en dat conform artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet deze geborgd is met persoonlijke beschermingsmiddelen.
Het bericht 'Energieleveranciers moeten btw-verlaging direct doorberekenen' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de btw-verlaging energiegebruikers moet ontlasten en dat energieaanbieders dit niet voor zichzelf dienen te houden?1
Het kabinet deelt het streven dat de belastingverlaging van de btw volledig ten goede komt aan de eindgebruiker.
Erkent u dat het feit dat bij de meeste energieleveranciers klanten zelf in actie moeten komen om te profiteren van de btw-verlaging, de effectiviteit en de doelmatigheid van de btw-verlaging ondermijnt?
Energieleveranciers hebben via Energie-Nederland uitgesproken zich maximaal in te spannen om de btw-verlaging al in 2022 (in meerdere of mindere mate) voor consumenten zichtbaar te maken in hun maandelijkse voorschotten. Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om consumenten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen. Consumenten worden goed geïnformeerd of hun voorschotbedrag past bij het actuele energieverbruik en de actuele energietarieven. Zij ontvangen adviezen voor eventuele aanpassing van het voorschotbedrag (naar boven of naar beneden). De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast. Het breed verlagen van voorschotten is onwenselijk. Met name omdat de groep en de bedragen die consumenten moeten bijbetalen groter worden. Zeker omdat er momenteel meer consumenten zijn wier voorschotbedragen al te laag zijn als gevolg van de stijgende energietarieven.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft hier op 29 juni met Energie-Nederland over gesproken. Daarmee is de motie van het lid Van Baarle2 afgedaan.
Begrijpt u dat vanwege de extra administratie en de angst voor een naheffing en de extra administratie veel mensen terughoudend zullen zijn met het terugvragen van hun geld en juist veel huishoudens die de btw-verlaging erg goed kunnen gebruiken hierdoor niet bereikt worden door de regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om energieleveranciers te verplichten om het voorschot direct door te berekenen aan hun klanten zodat huishoudens ook daadwerkelijk wat hebben aan de btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de winst is voor energieleveranciers om de verlaging van de btw niet automatisch toe te passen voor de gebruikers?
Het niet op eigen initiatief aanpassen van de voorschotten door de energiebedrijven levert hoogstens een cashflow-voordeel op omdat de energiebedrijven hebben aangegeven dat verrekening van de btw-verlaging wordt meegenomen in de eindnota’s. Daarnaast is het denkbaar dat energiebedrijven vanuit een prudentieoogpunt voorkeur geven aan een naar boven afgerond voorschot. Op die manier worden in enige mate de risico’s afgedekt die sterk stijgende energieprijzen in een dynamische markt met mogelijk te lage voorschotten oproepen. De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast.
Wat is er gekomen uit uw toegezegde contact met energiebedrijven over hun (coulante) omgang met klanten met betalingsproblemen?
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers. Tijdens deze gesprekken wordt ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen. Daarbij is het belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers geven aan dat ze actief consumenten benaderen over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden.
Zo geven leveranciers aan dat ze hun klanten onder andere actief wijzen op het wijzigen van de voorschotten om een betalingsachterstand en hoge eindafrekening te voorkomen of om bijvoorbeeld de btw-verlaging per 1 juli te verwerken. Daarnaast geven leveranciers aan dat ze klanten wijzen op betalingsregelingen en schuldhulpverlening, om een oplossing te bieden bij betalingsachterstanden. Ook werken leveranciers mee aan het tot stand brengen van schuldhulpregelingen en geven leveranciers de gemeente een signaal wanneer hun eigen inspanningen, zoals persoonlijk contact zoeken en een betalingsregeling aanbieden, de betalingsachterstanden niet oplossen.
Het kabinet blijft in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zo veel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Is bekend hoeveel inwoners hun rekening niet meer kunnen betalen en een achterstand of zelfs een afsluiting hebben gekregen in 2021 en 2022? Kunt u dit uit (laten) zoeken?
Uit navraag bij de netbeheerders volgt dat het aantal afsluitingen in 2022 toeneemt ten opzichte van de jaren 2021 en 2020. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen afgesloten vanwege de coronacrisis, recent zien netbeheerders de getallen weer toenemen. Betalingsproblemen zijn een belangrijke reden voor het beëindigen van het contract door de leveranciers. De energieleveranciers hebben aangegeven niet over exacte getallen over het aantal klanten met betalingsachterstanden te beschikken. Wel zien zij de aantallen op dit moment langzaam toenemen door de hoge energieprijzen. Om te voorkomen dat mensen in de betalingsproblemen komen bieden energieleveranciers daarom ruimere betaalregelingen en maatwerk voor klanten aan.
Zoals eerder genoemd is het kabinet in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zoveel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Het laatste IPCC rapport en het 'besparingsplan aardgas' van de NVDE |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het laatste IPCC rapport en het «besparingsplan aardgas» van de NVDE, gepubliceerd op 2 maart?1
Ja.
Deelt u de bevindingen uit het IPCC rapport, te weten dat de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen meer CO2 equivalenten uitstoot (660Gt), dan het koolstofbudget dat nog resteert voordat de 1,5 graden wordt bereikt (500Gt)? Zo niet, waarom niet?
Ja, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) geeft inderdaad aan dat de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen) zonder CO2-maatregelen het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden overstijgt (IPCC WGIII rapport, Summary for Policymakers, paragraaf B1.7).
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot het vervangen van Russisch gas via het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, het importeren van LNG en extra winning van (Gronings) gas en de plannen om nieuw gas te winnen op de Noordzee met Duitsland – waar op 1 juni de Nederlandse vergunning voor is afgegeven – haaks staat op de noodzaak om de bestaande infrastructuur voor fossiele brandstoffen sneller af te bouwen, zoals als noodzakelijk is aangekaart in het meest recente IPCC rapport? Zo ja, waarom heeft de Minister de vergunning afgegeven voor extra winning van aardgas in de Noordzee? Zo niet, graag een toelichting.
Nee. Het IPCC geeft aan voor beperking van de uitstoot van CO2 in lijn met de 1,5 graden op korte termijn, met name de mondiale uitfasering van het kolengebruik vergt. Dat is met het verbod op de inzet van kolen in de elektriciteitsvoorziening in 2030 voor Nederland reeds geborgd. Voor de uitfasering van het gebruik van olie en gas is meer tijd beschikbaar. De vervanging van Russisch gas vormt een grote uitdaging voor de Nederlandse energievoorzieningszekerheid. Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om deze voorzieningszekerheid te waarborgen, met name voor huishoudens en vitale sectoren. Zij doet dit door het vullen van strategische gasvoorraden, het vergroten van de import van LNG, bevorderen van energiebesparing en door het maken van afspraken met bedrijven over productiebeperking bij eventuele acute tekorten. Het bevorderen van de lokale gasproductie in kleine velden vormt daar ook een onderdeel van. De inzet van lokale gasvoorraden kan de noodzaak en afhankelijkheid van de import van LNG en een toename van de inzet van kolen in de elektriciteitsproductie verminderen. Het kabinet blijft er de voorkeur aan geven gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import van LNG en daarnaast remt productie in eigen land nieuwe importafhankelijkheid van andere landen. Nederland houdt daarbij vast aan zijn klimaatdoelen voor 2030 en eventuele extra emissies door de vervanging van Russisch gas, zoals het loslaten van de maximale productiecapaciteit van 35 procent bij kolencentrales, zullen worden gecompenseerd met extra maatregelen. De inzet van eigen gas ter vervanging van Russisch gas zal niets afdoen aan de ambitie van het kabinet om tot een energietransitie richting een klimaatneutrale energievoorziening te komen.
Kunt u een appreciatie geven van het besparingsplan aardgas van de NVDE?
Welke maatregelen ziet u als haalbaar om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan het besparingsplan aardgas? Hoe voert u deze maatregelen op dit moment zo snel mogelijk uit?
Kunt u aangeven welke maatregelen, die onderdeel zijn van het besparingsplan aardgas, dit parlementaire jaar al zijn genomen?
Welke problemen zorgen er volgens u voor dat het besparingsplan aardgas niet kan worden uitgevoerd? Hoe bent u voornemens de obstakels zo snel mogelijk op te lossen?
Deelt de mening dat in uitvoering van het besparingsplan aardgas, gezien de huidige geopolitiek situatie, geen noodzaak bestaat voor het aanboren van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo niet, kunt u uw standpunt toelichten?
Die mening deel ik niet. Ik ben eerder via de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) uitgebreid ingegaan op de noodzaak en de maatregelen die nodig zijn voor de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik te reduceren. Daarbij heb ik ook het vergroten van het aanbod van andere fossiele bronnen genoemd (via extra LNG-importcapaciteit) om deels het gas uit Rusland te vervangen, naast het verhogen van de energie-efficiëntie en het versnellen van duurzame energieproductie.