Het bericht ‘Arrest vermogenstaks volgend hoofpijndossier voor fiscus’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Herinnert u zich mijn vragen van 16 augustus 2021 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland dat de belasting op spaartegoeden en beleggingen zoals de fiscus sinds 2017 oplegt strijdig is met het Europees discriminatieverbod, en dat ik u onder meer vroeg of u van mening was dat deze uitspraak wederom aantoont dat nog meer snelheid is geboden om de forfaitaire heffing in box 3 op basis van een veronderstelde vermogensmix die niet overeenstemt met werkelijk behaald rendement aan te pakken?2
Ja.
Kunt u gezien de zeer recente uitspraak van 24 december 2021 van de Hoge Raad nogmaals antwoord geven op de vraag of u van mening bent dat de huidige box 3 heffing nog tot 2025 overeind kan blijven, nu naast bovengenoemde uitspraak ook deze uitspraak er van de Hoge Raad er ligt? Indien ja, zou u dat dan willen onderbouwen?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Hoewel systeemtechnische uitdagingen er mede verantwoordelijk voor zijn dat de datum van het invoeren van een heffing op werkelijk rendement nu staat op 2025, zou u kunnen aangeven welke acties wel mogelijk zijn om deze datum naar voren te kunnen halen? Welke processen en systeemaanpassingen kunnen versneld worden, tegen welke kosten, en wat zijn de consequenties voor andere projecten met ICT-gevolgen bij de belastingdienst? En wat zou dan een zo vroeg mogelijke datum zijn om de heffing op werkelijk rendement, of elementen daarvan, eerder uit te voeren?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Wanneer kan de kamer een reactie van het kabinet op de uitspraak van de Hoge Raad tegenmoet zien, inclusief hoe om te gaan met de bezwaarschriften?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het falend grutto-beleid |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Algemene Rekenkamer, waaruit blijkt dat het Nederlandse weidevogelbeheer ernstig tekortschiet, dat het aantal grutto’s blijft dalen en dat het overgrote deel van de subsidies is uitgegeven aan maatregelen die nauwelijks werken?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van de Algemene Rekenkamer.
Bent u het ermee eens dat de bescherming van de grutto een belangrijk publiek en zelfs internationaal belang dient omdat de helft van alle grutto’s wereldwijd in Nederland broedt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan op basis van de dramatische afname van het aantal broedparen van grutto’s geconcludeerd worden dat het weidevogelbeleid faliekant is mislukt, in ieder geval van 1975 tot 2016? Zo nee, waarom niet?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals mijn voorganger in zijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft gezegd, ben ik eveneens van mening dat het weidevogelbeleid meer omvat dan alleen geld. Ondanks alle inspanningen gericht op het creëren van aantrekkelijke leefgebieden voor de weidevogels in combinatie met een gebalanceerd en effectief predatiebeleid vertalen deze zich (nog) niet in het omkeren van de dalende trend. Desondanks zie ik voldoende positieve ontwikkelingen en kansen om het weidevogelbeleid tot een succes te maken. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is daarvoor een belangrijk instrument. Ik ondersteun dan ook de slotconclusie van de Algemene Rekenkamer dat er voldoende kansen liggen om samen met alle betrokken partijen te werken aan een aantrekkelijk leefgebied voor de weidevogels zodanig dat ons agrarisch landschap naast de agrarische productie ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit en daarmee aan het behoud van de weidevogels.
Aan welk jaartal dacht u toen u in 2018 het plan opstelde dat er 40.000 broedende gruttoparen in Nederland zouden moeten zijn?
De doelstelling om de weidevogelpopulatie te stabiliseren en op termijn weer te laten toenemen naar 40.000 broedende gruttoparen is destijds niet aan een concreet jaartal verbonden. De weidevogelaanpak waarvoor de grutto als icoon dient, vereist inzet en betrokkenheid van zowel de overheid als ook de natuurbeherende organisaties en marktpartijen en vraagt om actie op korte termijn en langere termijn.
Hoe gaat u voorkomen dat er wederom té veel vrijwillige maatregelen, die weinig effectief zijn, worden genomen, betaald door de belastingbetaler via de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)-subsidies?
Monitoring en evaluatie van het Agrarisch- Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) is noodzakelijk en belangrijk om de middelen effectief en efficiënt te besteden. Daartoe voeren de provincies de beleidsmonitoring uit en de agrarische collectieven de beheermonitoring. Daarnaast is in aanvulling op de (tussen)evaluatie van het stelsel ANLb waarover ik de Kamer begin vorig jaar heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 226), voorzien in een evaluatie van de ecologische effectiviteit die in 2023 gereed zal zijn.
Deelt u het inzicht dat er geen intensieve landbouw meer dient plaats te vinden in en rondom weidevogelkerngebieden, gezien u stelt dat de intensivering van de landbouw de geschiktheid van de biotoop voor de grutto sterk heeft laten doen afnemen? Zo nee, waarom niet?2
Door middel van een gebiedsgericht aanpak is inzichtelijk te maken wat de perspectieven zijn voor verschillende vormen van landbouw.
Voor het behoud van de weidevogels in de weidevogelkerngebieden is de transitie naar een natuurinclusieve landbouw noodzakelijk. Om dit te realiseren werken we aan passende verdienmodellen met langjarige overeenkomsten en passende vergoedingen en aan een tussenvorm van natuur- en landbouwgrond: landschapsgrond.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Het voornemen om het kindhartcentrum in Groningen te sluiten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Operaties aan het kinderhart voortaan alleen nog in Rotterdam en Utrecht»1 en de petitie waar zich al meer dan 100.000 mensen keren tegen dit voornemen2?
Ja, ik ben bekend met dit artikel en ik begrijp ook de zorg die uit de petitie spreekt. Concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is echter nodig om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk.
Niet alle kindercardiologische zorg verdwijnt uit de regio met het concentreren van de kinderhartchirurgie en hartkatheterisaties in twee interventiecentra. Patiënten kunnen voor de diagnose, onderzoeken, controles en voor- en nazorg nog steeds terecht bij het eigen kinderhartcentrum in het ziekenhuis in hun regio. Die centra voeren weliswaar geen interventies meer uit, maar blijven wel een belangrijke rol vervullen in het bieden van (kinder-) cardiologische zorg bij aangeboren hartafwijkingen. Ook blijven zij beschikbaar voor spoedopvang en acute zorg. Dit geldt ook in de regio Noord Nederland, waar het UMC Groningen een functie zal blijven vervullen als shared care centrum voor aangeboren hartafwijkingen.
Ik begrijp dat het verdwijnen van (kinder)hartinterventies in een ziekenhuis ingrijpend is voor de betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals en niet in de laatste plaats voor patiënten en hun families. Uit de genoemde petitie blijkt ook dat mensen in die regio Noord Nederland zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg voor kinderen met een aangeboren hartafwijking. Extra reistijd en andere praktische bezwaren als de interventie verder weg plaatsvindt, zijn voor de patiënten natuurlijk ongemakkelijk.
Tegelijkertijd is geografische spreiding bij de concentratie van deze zorg niet van doorslaggevend belang. De interventies bij aangeboren hartafwijkingen zijn in de meeste gevallen planbaar, aangezien de hartafwijking in veel gevallen al tijdens de zwangerschap wordt vastgesteld en de geboorte plaatsvindt in het centrum dat ook de hartinterventie bij het kind kan uitvoeren. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij worden opgevangen bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden doorverwezen naar een interventiecentrum.
Bent u bekend met de eerste reactie van het hoofd kindercardiologie, die stelt dat de impact enorm zal zijn: «Het kindhartcentrum behandelt patiënten voor en rondom de geboorte en daarna vaak de rest van hun leven. Voor heel Noord-Oost-Nederland. Die mensen moeten nu opeens naar de Randstad»? Kunt u toelichten waarom u Noord-Oost-Nederland zo’n belangrijke functie wilt ontnemen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat alle expertise in Groningen aanwezig is? Zo ja, waarom zet u dat met uw besluit op het spel? Kunt u in uw toelichting een reactie geven op de zorg dat de kinder intensive care (IC) flink gereduceerd zal worden? En wat te denken van het gespecialiseerde personeel, zoals de al schaarse ic-verpleegkundigen, die allemaal hun leven in Groningen en omgeving hebben en die echt niet even naar een ander deel van het land verhuizen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 20 december heeft aangegeven, beschikken de huidige centra alle vier over de vereiste kennis en expertise om hartinterventies bij aangeboren hartafwijkingen uit te voeren. Volgens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) is de kwaliteit van zorg in deze centra op orde. Dit neemt niet weg dat alle zorginstellingen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties het erover eens zijn dat concentratie nodig is om ook in de toekomst goede kwaliteit van zorg te kunnen blijven bieden. Wel lopen de meningen uiteen over de wijze waarop de concentratie vorm zou moeten krijgen en welke UMC’s aangewezen zouden moeten worden als interventiecentra.
Ongeacht welke keuze hierin wordt gemaakt, zal concentratie van de interventies altijd een verplaatsing van gespecialiseerd en dus schaars zorgpersoneel met zich meebrengen, in de richting van de toekomstige interventiecentra. Voor zorgprofessionals in Groningen, Leiden en Amsterdam heeft dit besluit ingrijpende gevolgen, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Het is begrijpelijk dat dit weerstand en emoties oproept. De kwaliteit van zorg voor deze groep kwetsbare patiënten is voor mij echter leidend. Wel zal ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om in de komende periode een impactanalyse uit te voeren op de gevolgen van het besluit, onder andere ten aanzien van de personele capaciteit. Het begeleiden en ondersteunen van zorgprofessionals zal ook een belangrijk aandachtspunt zijn voor de zorgtransitie die in de komende jaren zal plaatsvinden.
Heeft u de bereidheid om dit knettergekke besluit als de wiedeweerga terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Als er een door alle UMC’s gedragen alternatief voorstel komt, dat ook uitgaat van concentratie van hartinterventies bij kinderen en hoogcomplexe interventies bij volwassenen op twee locaties, dan ben ik uiteraard bereid om daarnaar te kijken. Ondanks eerdere verzoeken aan de bestuurders van de UMC’s heb ik een dergelijk voorstel tot nu toe niet mogen ontvangen. Daarnaast zal de NZa, zoals aangegeven in het bovenstaande antwoord op vraag 3, een impactanalyse uitvoeren naar de gevolgen van het besluit. Mocht de NZa op basis van de impactanalyse concluderen dat er gegronde inhoudelijke redenen zijn om een andere keuze te maken over de locaties, dan ben ik bereid om dit te heroverwegen. Daarbij is wel de randvoorwaarde dat de concentratie plaatsvindt in twee centra (en op twee locaties).
Het bericht dat de compensatie van toeslagenschandaal soms verkeerd terecht komt |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
Hoe lang bent u al op de hoogte van interne berichten dat de compensatie van de toeslagen verkeerd terecht komt?1
Het gevolg van de wens om gedupeerden snel en ruimhartig te compenseren, is dat er ook personen compensatie zullen ontvangen voor wie dit niet bedoeld is. Bij verschillende beoordelingsmomenten (eerste toets, integrale beoordeling etc.) wordt steeds de afweging tussen ruimhartigheid, snelheid en rechtmatigheid gemaakt. Daarbij wordt ook het gesprek over mogelijk onterechte uitkeringen gevoerd. Uw Kamer is op verschillende momenten over deze risico’s geïnformeerd, zoals bij de brieven van 8 februari en 30 april 2021.2 Het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets wordt geschat op 2–5%, zoals uw Kamer in de brief van 30 april 2021 is medegedeeld. Het artikel waar u aan refereert stelt dat het ministerie op het moment van publiceren van het artikel al wist dat ouders betrokken bij de casus Alabama compensatie hebben ontvangen. Dat klopt. Mijn voorganger is hier op 16 december jl. over geïnformeerd. Zij was voornemens dit tijdens het debat met uw Kamer te delen. Echter, dit debat is uitgesteld tot 2 februari 2022. Zodoende heeft zij u op 21 december jl. met een brief nader geïnformeerd.3 Het is daarbij wel belangrijk te herhalen dat het niet op voorhand vast staat dat de personen die deze compensatie ontvangen hebben daar geen recht op hebben en de compensatie verkeerd terecht komt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen compensatie hebben ontvangen die ook betrokken waren bij de «Bulgarenfraude»?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan uw Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Deze 14 personen krijgen ook nog een integrale beoordeling, waarbij er meer nauwkeurig bekeken wordt of de terugvorderingen terecht waren. Zij lopen mee in het reguliere beoordelingsproces. Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Is er onderzoek bijvoorbeeld gedaan naar de aantallen onjuist gecompenseerde burgers in de stad Ivanski of elders die voorheen fraude gepleegd hebben en daarvoor veroordeeld zijn?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op ouders uit specifieke steden of gebieden. Voor de eerste toets bij de Catshuisregeling is wel gecontroleerd of er bij de gemelde ouder sprake is van een strafrechtelijke veroordeling of vergrijpboete. De ouder krijgt dan geen eerste toets maar een integrale beoordeling. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover ik u heb geïnformeerd met mijn brief van 21 december jl., is alleen gekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Is daar een onderzoeksrapport van beschikbaar? Zo ja, kunt u dit rapport aan de kamer toezenden.
De beschikbare informatie met betrekking tot deze analyse heeft mijn ambtsvoorganger in haar brief van 21 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de interne berichten met klachten/zorgen over de compensatieregeling? Kunt u deze vraag uitputtend beantwoorden?
De interne berichten met zorgen over de compensatieregeling neem ik zeer serieus. Mijn ambtsvoorganger is hierover veelvuldig in gesprek geweest met medewerkers. Dat zal ik ook blijven doen. De signalen zijn divers. Zo zijn er bijvoorbeeld signalen van overcompensatie of oneigenlijk gebruik van de herstelregelingen. Enerzijds is dit het gevolg van de opzet van de herstelregelingen en de gevraagde ruimhartigheid en snelheid. Medewerkers vinden dit soms moeilijk uitlegbaar, hierover gaan we met elkaar het gesprek aan. Anderzijds kan er gekeken worden of er in specifieke gevallen anders gehandeld kan worden, zo worden schulden bijvoorbeeld niet kwijtgescholden ten aanzien waarvan een vergrijpboete of strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen dat compensatie mogelijk verkeerd terechtkomt. In een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hierover nader informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat u onder artikel 68 van de Grondwet een actieve inlichtingenplicht heeft en zeker wanneer het grote problemen in de uitvoering betreft bij nog aanhangige wetgeving?
Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Ik ben mij bewust van beide inlichtingenplichten en streef ernaar daar te allen tijde aan te voldoen. Daarnaast worden op grond van de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s sinds 1 juli 2021 beslisnota’s in de categorieën beleidsvorming en wetgeving actief openbaar gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft u zelf niet het initiatief genomen om de Kamer te informeren dat er uitbetalingen zijn gedaan waarover interne zorgen leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het inrichten van het gehele herstelproces, zowel van de eerste toets als de integrale beoordeling, is een afweging gemaakt tussen zorgvuldigheid en snelheid. Gevolg van de terechte wens om gedupeerden ruimhartig en snel te compenseren is dat onvermijdelijk personen uiteindelijk compensatie ontvangen voor wie deze niet bedoeld was. Op verschillende momenten is de Kamer geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april jl. het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%. Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Komen de meldingen vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) of andere delen van de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgen over (over)compensatie komen vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook van bijvoorbeeld gemeenten of van samenwerkingsverbanden. Bij die meldingen is er sprake van verschillende soorten signalen. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over overcompensatie, signalen dat er sprake is van ernstig misbruik op een ander terrein, zoals inkomstenbelasting of de bijstand, of zorgen dat iemand onterecht compensatie heeft ontvangen. In veel situaties betreft het signalen die niet wegnemen dat een ouder gedupeerde kan zijn. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen.
Komen de meldingen van mensen die bij Intensief Toezicht werken? Zo ja, hoe zij zijn precies betrokken bij de UHT en de uitvoering van de compensatie?
Er zijn meldingen gedaan door medewerkers werkzaam binnen intensief toezicht van meerdere uitvoeringsdirecties. Zij zijn niet betrokken bij de uitvoering van de compensatieregeling. Op dit moment wordt nagegaan of medewerkers een bijdrage kunnen leveren in het correct reconstrueren van de feiten en omstandigheden en vormgeven van afwegingskaders voor het wel of niet kwijtschelden van belastingschulden en bestuurlijke boetes.
Hoe komt het dat de melders feiten van fraude zeggen kennen maar dat dit geen belemmerende factor is in de uitbetaling van compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook antwoord bij vraag 8. Als er sprake is van fraude op andere terreinen, bijvoorbeeld in de inkomstenbelasting, dan heeft dit geen gevolgen voor de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding. Echter de schulden van de uit die fraude voortvloeiende aanslagen inkomstenbelasting worden niet kwijtgescholden. De regelgeving met betrekking tot de hersteloperatie laat compensatie aan dezelfde burger toe indien hij kwalificeert in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het kan namelijk zo zijn dat iemand op andere terreinen fraude heeft gepleegd maar ook gedupeerde is van de kinderopvangtoeslag. Indien bijvoorbeeld over het jaar 2013 fraude door de Belastingdienst is vastgesteld in de inkomstenbelasting maar de betreffende burger is door Toeslagen «vooringenomen (CAF-11 vergelijkbare zaken)» bejegend, kwalificeert deze burger voor compensatie. Als gevolg van de «Catshuisregeling» bedraagt de compensatie dan minimaal € 30.000. Dit voorbeeld is ook toepasbaar bij geconstateerde fraude in andere domeinen (zoals bijvoorbeeld het sociale domein Gemeenten).
Kunt u de interne meldingen – geanonimiseerd – naar de Kamer sturen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).4 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.5 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag6 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Kunt u tevens alle signalen over het oneigenlijk en ongericht gebruik van de Catshuisregeling en aanverwante regelingen die u, de Secretaris-Generaal, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal en Directeur-generaal ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen (vanaf december 2020)?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat mensen die werken bij de Belastingdienst/UHT geen gehoor krijgen als zij in de uitvoering tegen problemen aanlopen? Zo ja, hoe gaat u dit verhelpen?
Signalen en zorgen vanuit medewerkers zijn zeer waardevol en worden daarom uiterst serieus genomen. Binnen de Belastingdienst, Toeslagen en Douane wordt dezelfde gedragslijn gehanteerd als binnen het gehele rijk: medewerkers kunnen met hun signalen terecht bij hun leidinggevenden, naast- of hoger gelegen leidinggevenden of een vertrouwenspersoon die hierover met de medewerker in gesprek gaan. Afhankelijk van de aard van het signaal wordt eventueel ook een melding gemaakt bij het interne Meldpunt Integriteit en worden deze signalen met de DG en SG gedeeld. Als medewerkers dit wenselijk vinden gaan de DG en SG ook met hen in gesprek over deze signalen.
Omdat UHT een organisatie in opbouw is, waar periodiek nieuwe medewerkers aan de slag gaan, is het van belang de bekendheid met het protocol te vergroten en blijvend onder de aandacht te brengen. Hiervoor wordt niet alleen geïnvesteerd in interne communicatie hierover, maar zijn en worden medewerkers ook actief uitgenodigd signalen te delen.
Kunt u aangeven wat intern bij de Belastingdienst/Douane/Toeslagen en UHT veranderd is in de afgelopen tijd om te zorgen dat signalen van de uitvoeringspraktijk wel goed gehoord en opgelost worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat het foutief uitbetalen van compensatie het draagvlak onder de compensatieregeling ondermijnt?
Ik begrijp dat het moeilijk uitlegbaar is dat sommige betalingen mogelijk bij personen terecht komen die hier geen recht op hebben. Tegelijkertijd willen we gedupeerden snel en ruimhartig helpen. Op dit punt is een bewuste afweging gemaakt. Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, betekent dit onvermijdelijk dat sommige mensen compensatie ontvangen zonder dat zij daar recht op hebben. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u tevens dat verkeerde uitbetalingen mensen die terecht zijn gecompenseerd opnieuw verdacht maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u eerder is gemeld, is onze inschatting dat het percentage gedupeerden dat terecht een herstelbetaling ontvangt tussen de 95% en 98% ligt. Dit beeld hebben wij nog steeds. We gaan uit van vertrouwen in de mensen die zich melden bij UHT. Dat er ook enkele mensen tussen zitten die hier misbruik van proberen te maken is betreurenswaardig, maar dit zegt niets over de mensen die gedupeerd zijn en daartoe een terechte compensatie ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom de meldingen de schuld leggen bij het aangenomen amendement Leijten c.s. (Kamerstuk 35 468, nr. 20)?
In de op 4 december 2020 aan uw Kamer gezonden vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag is uitgelegd dat bij een steekproef naar O/GS kwalificaties 96% van de vorderingen met de huidige maatstaven en op basis van de beschikbare informatie onterecht zijn.7 Dit is op basis van de nieuwe criteria die we hiervoor hanteren, namelijk: 1) er moet voldoende documentatie aanwezig zijn, 2) er is sprake van evident misbruik, en 3) in communicatie met de burger is uitvoerig ingegaan op de vraag waarom er sprake is van misbruik. Deze criteria zijn in lijn met de wijze van beoordelen van de bewijslast conform het amendement Leijten c.s. In 53% van de gevallen was er sprake van onvoldoende documentatie in de systemen. Het kan dus zijn dat iemand compensatie ontvangt terwijl er toch sprake was van misbruik, maar dit kan niet meer naar huidige maatstaven worden bewezen of dit is toentertijd niet goed naar de burger gecommuniceerd.
Vanwege het hoge percentage onterechte O/GS kwalificaties is besloten om bij de eerste toets compensatie toe te kennen als er sprake is van een O/GS kwalificatie en een terugvordering van ten minste 1.500 euro in enig toeslagjaar. Als dit het geval is dan wordt niet gekeken of de O/GS kwalificatie terecht was. Het kan daardoor voorkomen dat mensen met een terechte O/GS kwalificatie, ook volgens de huidige criteria, toch forfaitaire compensatie krijgen.
In dit proces wordt er uitgegaan van vertrouwen in de burger en ruimhartig gecompenseerd. Uitgangspunt daarbij is dat ouders snel duidelijkheid krijgen. Deze afweging is zo gemaakt omdat voor ouders die een onterechte O/GS kwalificatie hebben gekregen, de gevolgen zeer verstrekkend konden zijn.
Kunt u heel precies aangeven waarom het mogelijk maken van compensatie voor mensen die via de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) zijn aangepakt leidt tot verkeerde uitbetalingen?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat het mogelijk maken om mensen die onterecht via OGS zijn aangepakt niet het probleem is, maar de forfaitaire regeling die bekend is onder de Catshuisregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven of nog altijd de inschatting is dat OGS in 96% van de gevallen verkeerd is «opgelegd»?2
Zie ook antwoord bij vragen 17, 18 en 19. De inschatting van 96%9 «onterechte OGS kwalificatie» is gebaseerd op een steekproef medio 2020, waarbij uit een populatie van 8.500 burgers mét OGS kwalificatie aselect 110 burgers zijn getrokken. Van deze 110 burgers had de OGS kwalificatie betrekking op 84 burgers met kinderopvangtoeslag. De OGS kwalificatie van deze burgers is, met de kaders zoals genoemd in de beantwoording van vragen 17 en 18, getoetst. Deze kaders zijn ongewijzigd. Voor 5 burgers (= 4% van de totaal betrokken vorderingen mét OGS kwalificatie, maar dit is 6% van de in de steekproef betrokken burgers mét kinderopvangtoeslag) is de OGS kwalificatie terecht vastgesteld. Toen vervolgens tijdens de uitvoering van de Catshuisregeling bleek dat de 1.100 tot dan toe beoordeelde O/GS-kwalificaties allemaal als «onterecht» waren beoordeeld, is besloten de beoordeling niet meer uit te voeren en bij de eerste toets uit te gaan van een onterechte O/GS.
Waarom is de eerste aanbeveling van het «zwartboek stopgezette kinderopvangtoeslag» nooit opgevolgd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De eerste aanbeveling luidde «alle stopzettingen en terugbetalingen waar opzet/grove schuld is gebruikt moeten opnieuw beoordeeld worden.» Daar is opvolging aan gegeven door alle ouders die een O/GS kwalificatie op een KOT terugvordering hebben gehad op te roepen zich te melden voor herstel. Zij worden dan herbeoordeeld. In de praktijk wordt in de eerste toets ervanuit gegaan dat een O/GS kwalificatie onterecht is geweest, omdat uit een steekproef medio mei 2020 bleek dat 94% van de O/GS kwalificatie achteraf bezien onterecht waren. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Heeft u inmiddels al zicht op hoe er omgegaan is met OGS bij het «blauwe» gedeelte van de Belastingdienst? Kunt u de Kamer hier snel nader over informeren?
De ADR zal onderzoek doen om te reconstrueren wat er bij belastingschulden precies is gebeurd en hoe dit heeft kunnen gebeuren. Naar verwachting zal de ADR in april beginnen met het onderzoek.
Kunt u ons een reflectie sturen over de instelling van de Cathuisregeling en de omgang met andere regelingen die geen wettelijk basis kennen?
Een deel van de maatregelen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is vooruitlopend op wetgeving in werking getreden via beleidsbesluiten. Het gaat hierbij om maatregelen waarvoor het onwenselijk was om deze pas na afronding van een formeel wetgevingstraject in werking te laten treden. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat gedupeerde ouders langer op herstel moeten wachten. Ik onderken de nadelen die gepaard gaan met het gebruik van beleidsbesluiten. De nadelen heb ik zoveel mogelijk proberen te mitigeren door de beleidsbesluiten aan uw Kamer voor te leggen, voordat deze in werking traden, en met uw Kamer in gesprek te gaan over de inhoud van deze beleidsbesluiten. Voor nieuwe regelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal het instrument beleidsbesluit zoveel mogelijk worden vermeden, vanwege bovengenoemde nadelen.
De middelen die nodig zijn voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zijn middels verschillende incidentele suppletoire begrotingen en de reguliere begrotingscyclus aan uw Kamer voorgelegd en door het parlement geautoriseerd. In onderstaand overzicht zijn de betreffende beleidsbesluiten opgenomen en de vindplaats daarvan:
€ 30.000-regeling
Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling.
(Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag)
Besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659
(Staatscourant nr. 14691, 19 maart 2021)
30.000 euro regeling, inclusief kwijtschelding publieke schulden en compensatie voor reeds afgeloste publieke schulden en boetes (o.g.v. de Awir)
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag
Besluit van 31 mei 2021, nr. 2021-103578.
€ 750-regeling
(miv 1-1-2021 vervallen!) Besluit eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel & artikel 49g Awir
Besluit van 12 november 2020, nr. 2020-219953.
(Staatscourant nr. 60165,
16 november 2020)
Art. 49g Awir
€ 500-noodvoorziening
Besluit noodvoorziening toeslagen
Besluit van 11 december 2020, nr. 2020-243355.
(Staatscourant nr. 62981,
15 december 2020)
Compensatieregeling
Besluit compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF)-zaken & Art. 49b Awir
Besluit van 28 augustus 2020, nr. 2020-157030.
(Staatscourant nr. 45904,
7 september 2020)
Art. 49b Awir
Hardheid van het stelsel
– herziening < 5 jaar
– hardheidsregeling > 5 jaar
Herzieningsmogelijkheid o.g.v. onderdeel 2.1 en 3.1 Verzamelbesluit Toeslagen (< 5 jaar) & hardheidsregeling art. 49a Awir, jo. Art. 9b UR Awir (> 5 jaar)
Art. 49a Awir jo. art. 9b UR Awir.
Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259.
(Staatscourant nr. 2142, 14 januari 2021)
O/GS-tegemoetkoming
O/GS-tegemoetkomingsregeling art. 49c Awir & Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS
Art. 49c Awir
Besluit van 30 november 2020, nr. 2020-231500.
(Staatscourant nr. 63420, 3 december 2020.)
Compensatie ouder en diens toeslagpartner WSNP en buitengerechtelijke schuldregeling
Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575
Besluit betalen private schulden (overname private schulden en compensatie afgeloste private schulden)
Besluit van 21 oktober 2021, nr. 2021-211658
Erkent u dat de Catshuisregeling en een tiental andere regelingen per beleidsbesluit zijn goedgekeurd, zodat er miljarden zonder dat er een wettelijke basis beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u toelichten waarom het wetsvoorstel «Wet Hersteloperatie Toeslagen» niet gereed is?
Uw Kamer is er bij brief d.d. 21 september 2021 over geïnformeerd dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over de Wet hersteloperatie toeslagen aanleiding heeft gegeven om deze wet niet op Prinsjesdag 2021 in te dienen. De Afdeling merkt onder andere op dat het niet duidelijk is hoe dat wetsvoorstel zich verhoudt tot de herijking, terwijl duidelijkheid over de hersteloperatie nodig is.11 Op dit moment wordt nog gewerkt aan de herijking en de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling. Het commissiedebat over deze beleidsvoornemens is verplaatst naar 2 februari. Zodra de beleidsontwikkeling is afgerond dient nog een aantal stappen te worden gezet om het nieuwe wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in te kunnen laten dienen. Zo moet het wetsontwerp worden afgerond, uitvoeringstoetsen worden gedaan, adviesorganen worden geraadpleegd (zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak) en het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling. Na het opstellen van een nader rapport kan het herziene en aangevulde wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen bij uw Kamer worden ingediend. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor de zomer in te kunnen dienen bij uw Kamer.
Kunt u ook toelichten wat u gedaan heeft met het vernietigende rapport van de Raad van State over het wetvoorstel «Wet Herstel Toeslagen» (Bijlage bij Kamerstuk 35 510, nr. 90)?
Het advies van de Afdeling bij de (oude) Wet hersteloperatie toeslagen is inclusief conceptwetsvoorstel, anders dan gebruikelijk, op 25 oktober 2021 ter informatie aangeboden aan uw Kamer.12 Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 25, is de vertraging bij de indiening van de genoemde wet juist opgetreden, omdat gehoor is gegeven aan het kritische advies van de Afdeling. Op dit moment wordt het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen naar aanleiding van genoemd advies van de Afdeling aangepast en aangevuld. Omdat het aangepaste wetsvoorstel ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel ingrijpend wordt gewijzigd, wordt opnieuw een advies gevraagd aan de Afdeling.13
Klopt het dat nu de stemming over de «wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen» en «wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen» uitgesteld zijn door de coalitie, er over geen van de herstelregelingen gestemd is?
Genoemde wetsvoorstellen beogen het mogelijk maken om herstelregelingen op te nemen in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s). Zo lang deze wetsvoorstellen niet aanvaard zijn door het parlement kunnen deze niet in werking treden en kunnen de herstelregelingen niet worden opgenomen in amvb’s. Als al wel over deze wetsvoorstellen zou zijn gestemd, dan zou nog niet over de inhoud van de regelingen zijn gestemd. Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling en het omzetten van de in mijn brief van 29 oktober 2021 geschetste contouren van genoemde regelingen in regelgeving.14
Kunt u opsommen welke regelingen zijn getroffen zonder wettelijke basis?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u deze vragen ruim beantwoorden voor het einde van het kerstreces?
In verband met het reces en de kabinetswissel konden deze vragen niet binnen de door deze leden gestelde termijn beantwoord worden.
Bijlage raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
De uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogenstaks 2017 en 2018 in strijd zijn met het eigendomsrecht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de de uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogensbelasting 2017 en 2018, vanwege de heffing op een fictief rendement, in strijd wordt geacht met het eigendomsrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze verregaande en principiële uitspraak, welke consequenties zitten er volgens u aan vast en had het eerder overstappen naar heffen op basis van gerealiseerd rendement niet voor de hand gelegen?
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en hoe om te gaan met de gevolgen van het arrest zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
De overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een complexe wijziging. In het verleden zijn op dit vlak diverse stappen gezet om deze overgang voor te bereiden. Vorig jaar heeft het kabinet PwC gevraagd onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het werk dat wordt verricht om een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Betekent dit dat in beginsel alle vermogensbelastingplichtigen een deel van de betaalde vermogensbelasting (over de jaren waarin er een heffing plaats vond over een fictief rendement) kunnen terugvragen, of geldt dat voor een specifiek deel van de belastingplichtigen?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren. Volledigheidshalve wil ik er wel op attent maken dat box 3 geen vermogensbelasting, maar een vermogensrendementsheffing is.
Kunt u een inschatting maken van de financiële omvang van mogelijk door de fiscus terug te betalen vermogensbelasting?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Welke maatregelen overweegt u nu te nemen om te voorkomen dat dit een al te grote kostenpost wordt danwel een arbeidsintensief en tijdrovend terugavetraject?
Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Bent u bereid, sneller dan gepland, over te stappen op het heffen van vermogensbelasting op basis van reëel rendement in plaats van een fictief rendement?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Welke obstakels staan een snellere invoering van deze ook in het coalitieakkoord opgenomen aanpassing, eventueel in de weg, en wat is er per obstakel nodig om dit weg te nemen en/of te verkleinen?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Henri Bontenbal (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.
De verdere afname van het schoolzwemmen |
|
Michiel van Nispen |
|
Arie Slob (CU), Paul Blokhuis (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Schoolzwemmen in het primair onderwijs» waaruit blijkt dat het schoolzwemmen in Nederland nog verder is afgenomen, van 31 procent in 2017 naar nog maar 26 procent in 2021?1
Ja.
Heeft u er een mening over dat het schoolzwemmen zo rap aan het verdwijnen is? Vindt u dit niet onwenselijk, omdat schoolzwemmen een manier is om álle kinderen in aanraking te laten komen met zwemonderwijs en zo kan bijdragen aan de algehele zwemveiligheid? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen of zwemmen via school kan op plekken waar het volgen van zwemles niet vanzelfsprekend is, een belangrijke rol spelen om juist deze groep kinderen te bereiken. Schoolzwemmen is echter geen wettelijke taak voor het onderwijs, juist om het feit dat een klein percentage van de kinderen geen zwemdiploma heeft. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 4 procent van de kinderen tussen 11 en 16 jaar géén zwemdiploma heeft.
Wat vindt u van de conclusie dat de voornaamste reden om geen schoolzwemmen meer aan te bieden het gebrek aan financiering door de gemeente is en de scholen hier geen eigen middelen voor beschikbaar hebben? Deelt u de mening dat dat op te lossen zou zijn, mits er politieke wil aanwezig is? Zo niet, waarom niet?
Schoolzwemmen is geen wettelijke taak voor het onderwijs. Schoolzwemmen zit in de vrije keuze ruimte van scholen en is daardoor een lokale aangelegenheid. Scholen kunnen wanneer zij schoolzwemmen in samenwerking met de gemeente willen aanbieden, gebruikmaken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs. Een procesbegeleider kan dan scholen en gemeenten helpen zoeken naar oplossingen.
Heeft u bijvoorbeeld kennisgenomen van de ervaringen in Heerlen, waar meer scholen in achterstandswijken aan meedoen dan scholen in overige buurten, met gemeentelijk gefinancierd busvervoer, waar sinds de invoering van het schoolzwemmen vrijwel alle leerlingen de basisschool verlaten met een diploma? Wat zegt u dit, verdient dit geen landelijke navolging?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Als op lokaal niveau goede voorbeelden zijn van beleid dat werkt, verdient dat de publiciteit en aandacht om landelijk te delen. Om die reden is binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid (thema 5 De rol van scholen) ook aandacht voor het ontsluiten van goede voorbeelden van schoolzwemmen bij gemeenten en scholen. En natuurlijk hoop ik dat dergelijke verhalen dan ook navolging krijgen bij anderen gemeenten waar dat van toepassing is.
Bent u bereid om in overleg te treden met de onderwijssector en de gemeenten om te bespreken wat er voor nodig zou zijn om het schoolzwemmen weer te laten toenemen, in plaats van het te laten uitsterven?
Ja, dat ben ik en ik zal hierbij ook de Nationale Raad Zwemvaardigheid betrekken. Echter, ik wil benadrukken dat scholen vrij zijn in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden. De gesprekken zullen dus vooral gericht zijn op de situatie waarin voor de betreffende leerlingen schoolzwemmen de enige wijze is om in aanraking te komen met zwemwater.
Bent u in ieder geval bereid een inhaalprogramma tot stand te brengen voor het (school)zwemmen vanwege de achterstanden die door corona zijn opgelopen? Zo ja, hoe ziet dat er uit? Zo niet, waarom niet?
Tijdens de laatste lockdown hebben de zwemlessen voor het A, B en C-diploma doorgang kunnen vinden. Scholen die desondanks op dit moment achterstanden ervaren bij de zwemvaardigheid van hun leerlingen kunnen gebruik maken van de gelden die zijn gereserveerd voor het Nationaal Programma Onderwijs (PO). Met deze gelden kunnen scholen leerlingen helpen om leervertraging en andere problemen door corona aan te pakken.
De leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afstemming tussen landen nodig om leveringszekerheid in Europa te behouden»?1
Ja.
Deelt u de hoofdconclusie van Entso-E in de Eraa dat het Europese elektriciteitssysteem de energietransitie kan doorstaan zonder in te boeten op leveringszekerheid, maar dat daar wel «planning, coördinatie en, waar nodig, gericht ingrijpen» voor nodig is? Hoe geeft u die planning, coördinatie en gericht ingrijpen vorm?
De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en TSO’s. Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022. In Pentalateraal verband (Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Ik verwacht dat deze coördinatie, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen.
Op 2 juli 2021 informeerde de Staatssecretaris Klimaat en Energie uw Kamer over de leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 269) en de aanpassingen die TenneT doorvoert in jaarlijkse nationale monitoring om in deze veranderende elektriciteitsmarkt, de leveringszekerheid goed te kunnen blijven monitoren. Door jaarlijks ook nationaal tot tien jaar vooruit te monitoren, houden we de situatie in de landen om ons heen en de effecten die dat heeft op de importmogelijkheden in de gaten.
Het is niettemin aan de lidstaten zelf om beleid te voeren op bijvoorbeeld kern- en kolencentrales, maar even zo goed op (de toename van) wind, zon en (ombouw van of nieuwe) gascentrales. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de ons omringende landen. In reactie op de vraag naar gericht ingrijpen heeft de Staatssecretaris Klimaat en Energie in dezelfde brief van 2 juli 2021 het kader leveringszekerheid beschreven dat volgt uit de Elektriciteitsverordening. Introductie van een strategische reserve is de voorkeursoptie. Een strategische reserve voor de elektriciteitsvoorziening is een vorm van productievermogen of vraagrespons die buiten de markt staat en op momenten van schaarste kan worden ingezet. De inzet van de strategische reserve wordt aan regels gebonden. De voorstellen voor de Energiewet bevatten een grondslag om TenneT op te kunnen dragen een strategische reserve in te richten. Daarnaast voert de ACM momenteel een onderzoek uit naar de Value of lost load (VoLL) voor Nederland. De VoLL is een centraal begrip bij het analyseren van de leveringszekerheid. Een dergelijke studie volgens een Europees geharmoniseerde methodiek is nodig, mocht ooit de stappen uit het kader leveringszekerheid afgelopen moeten worden.
Klopt het dat in het rapport Monitor Leveringszekerheid van Tennet van begin 2021 wordt verwacht dat vanaf 2025 Nederland afhankelijk kan worden van stroomimport uit het buitenland? Klopt het dat Tennet verwacht dat de ons omringende landen kunnen voorzien in de benodigde elektriciteitsproductie, maar dat Tennet tegelijkertijd ook zegt dat Nederland geen invloed heeft op het beleid in de ons omringende landen? In hoeverre kunnen we dan zeggen dat er sprake is van voldoende leveringszekerheid?
Ja. Op basis van de gegevens die gebruikt zijn voor die monitor is in het buitenland voldoende elektriciteitsproductievermogen beschikbaar voor export naar Nederland. TenneT kijkt daarbij dus jaarlijks naar de mogelijkheden die het buitenland heeft om naar Nederland te exporteren.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt hetzelfde beeld. Hierin staat dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Daarna is er tot aan 2030 sprake van een afname tot een totaal operationeel thermisch vermogen van 16,3 GW in 2030. Het advies luidt dat deze verdere afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid. In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie hand-in-hand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 beschreven, verwacht ik dat de internationale afstemming in pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen rondom de jaarlijkse ERAA en zomer- en winter «outlook» van ENTSO-E. Die kennis wordt ook meegenomen in de jaarlijkse nationale monitoring door TenneT, die rekening houdt met de verwachte interconnectiecapaciteit, ontwikkelingen in het buitenland en elektrificatie en ontwikkeling van flexibiliteit aan de aanbod- en vraagkant in Nederland en daarbuiten. Als de vooruitzichten sterk verslechteren, kan dat TenneT aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de studie van het Energiewirtschaftliches Institut an der Universität zu Köln (EWI) «Auswirkungen des Koalitionsvertrags auf den Stromsektor 2030»?2
Ja.
Kunt u schetsen welke gevolgen het nieuwe Duitse regeerakkoord heeft voor de elektriciteitsvoorziening en leveringszekerheid voor in West-Europa? Neemt Tennet deze ontwikkelingen mee in haar Monitor Leveringszekerheid die begin 2022 gepubliceerd wordt?
Het nieuwe Duitse regeerakkoord zal eerst moeten worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Pas daarna wordt duidelijk wat dit betekent voor de toekomstige leveringszekerheid in West-Europa. Dit wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Voor wat betreft de export vanuit Nederland naar Duitsland is het van belang dat de dag vooruitmarkt in Europa zo is ingericht dat de export zodanig wordt begrensd, dat er geen fysiek tekort kan optreden in betreffende exporterende landen. Een eventueel tekort in Duitsland, als import uit omliggende landen niet volstaat of mogelijk is, zal uiteindelijk dan in Duitsland moeten worden opgelost. Als de importmogelijkheden afnemen door minder dan verwachte toename van de interconnectiecapaciteit of door ontwikkelingen in het buitenland, zal dat TenneT lijkse monitoring eerder aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten.
In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 van TenneT zijn de vraag- en aanbodontwikkelingen in de rest van Europa gebaseerd op het «Ten-Year Network Development Plan» (TYNDP) 2020 en ERAA 2021. Daarmee zijn de gevolgen van het nieuwe Duitse regeerakkoord nog geen onderdeel van deze monitoring. Voor de monitoring 2022 zal opnieuw worden gekeken naar de meest actueel beschikbare scenario’s om de monitoring op te baseren, mogelijk die van het TYNDP 2022 en/of de ERAA 2022. Overigens geldt dit ook voor het coalitieakkoord 2021–2025 in Nederland, waarin afspraken zijn gemaakt over het open houden van Borssele, ombouw van gascentrales en het zetten van de benodigde stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales, wat invloed kan hebben op het beschikbare thermische vermogen in Nederland.
Bent u bekend met het rapport «Adequacy and Flexibility Study for Belgium» van de Belgische TSO Elia?3
Ja.
Herkent u het beeld dat België al de komende jaren afhankelijk zal zijn van de import van elektriciteit gedurende een flink aantal uren per jaar? Wat betekent de conclusie van het rapport dat België dringend nieuwe productiecapaciteit nodig heeft om de leveringszekerheid op orde te houden na de geplande nucleaire exit voor het Nederlandse beleid t.a.v. elektriciteitsproductie?
Ja. In de Monitoring Leveringszekerheid 2020 en ook in die van 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in België eind 2024. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. Het Nederlandse beleid ten aanzien van elektriciteitsproductie verandert op dit moment niet als gevolg van de conclusie van het rapport.
Klopt het dat eind dit jaar nog 4 GW kerncentrales in Duitsland uit bedrijf wordt genomen en volgend jaar opnieuw 4 GW? Wat betekent dit voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa? Betekent dit niet dat Duitsland sterk afhankelijk wordt van elektriciteitsproductie uit kolen en gas, ook uit omringende landen?
Ja. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022. De betekenis voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Niettemin betekent het sluiten van kerncentrales dat extra elektriciteitsproductie uit wind, zon, gas- en kolencentrales nodig is in Duitsland zelf of in andere landen om in dezelfde vraag te voorzien. Het in de brief van 2 juli 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 269) aangekondigde onderzoek naar de ontwikkeling van CO2-vrije flexibiliteit in inmiddels ook openbaar gemaakt4, onder andere voor verdere bespreking met partijen uit het klimaatakkoord en extra inzichten voor marktpartijen.
Als de ons omringende lidstaten de komende jaren grote veranderingen doorvoeren in hun elektriciteitsproductiepark en ook steeds afhankelijker worden van import en export van elektriciteit, hoe voorkomen we dan dat landen op elkaar rekenen qua import van elektriciteit die er straks niet tegelijkertijd voor elk land zal kunnen zijn?
De jaarlijkse Europese (EERA, zomer- en winteroutlook) en nationale monitoring zullen dit inzichtelijk moeten maken. De conclusie uit zowel de EERA als de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 luidt dat in de komende jaren de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland toereikend is. De afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie handinhand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde. In deze monitor zijn de maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de ombouw van de gascentrales, het openhouden van de kerncentrale Borssele en de stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales nog niet meegenomen. Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Wat betekenen al deze ontwikkelingen voor de elektriciteitsproductie uit kolen en gas in Nederland en de mate van import naar het buitenland? Wat betekent dit voor de uitstoot binnen de Nederlandse grenzen? Wordt het niet hoogt tijd een correctiemechanisme voor import en export van elektriciteit te introduceren in de berekeningen van de CO2-uitstoot in Nederland (zoals verzocht in de motie Erkens/Bontenbal, Kamerstuk 32 813, nr. 762)?
In de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021, Kamerstuk 32 813, nr. 901) heeft PBL de puntwaarde voor de Nederlandse elektriciteitssector losgelaten en vervangen door een bereik voor de «buitenlandonzekerheid». Het is volgens PBL niet mogelijk een goede puntwaarde voor de elektriciteitssector te ramen. De activiteiten in de Nederlandse elektriciteitssector zijn afhankelijk van ontwikkelingen buiten Nederland, zoals de brandstof- en CO2-prijzen en de vraag naar en het aanbod van elektriciteit in de andere Europese landen. Door de goede verbindingen van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk met omringende landen zijn grote en snelle variaties in de import en export van elektriciteit mogelijk. De emissieraming voor 2030 in de Nederlandse elektriciteitssector viel in de KEV 2021 wat lager uit. PBL verwacht dat er minder elektriciteitsexport zal plaatsvinden doordat de groeiverwachtingen voor hernieuwbare elektriciteit buiten Nederland naar boven zijn bijgesteld. PBL verwacht ook dat de capaciteit van gascentrales toeneemt, maar in welke mate is onzeker. Dit kan aanzienlijke consequenties hebben voor de import en export van elektriciteit in Duitsland en België, en daarmee voor de productie van Nederlandse centrales. Een correctiemechanisme voor import en export wordt, zoals de motie verzoekt, bekeken bij de aanpassing van de Klimaatwet.
Bent u bekend met het artikel «Kans op «brown-out» groter met nieuw CO2-plafond kolencentrales»?4
Ja.
Klopt het dat Tennet zich zorgen maakt over de leveringszekerheid nu Nederland het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales invoert? Klopt het dat deze ontwikkeling niet in de nieuwe Monitor Leveringszekerheid van Tennet een plek heeft gekregen? Bent u bereid met Tennet in overleg te treden om na uitkomst van het rapport begin 2022 binnen twee maanden een actualisatie van dat rapport te maken, waarin de nieuwe ontwikkelingen in Nederland, Duitsland en België wel een plek hebben gekregen?
Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022, 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022, 2023 en kunnen niet opregelen. Bij de vormgeving van het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten kosten gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Het plafond van 35% heeft in de monitoring 2021 geen plek gekregen. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 binnen twee maanden een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen.
Bent u ook bezorgd over de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland in de komende jaren, nu de landen om ons heen grote veranderingen doorvoeren, terwijl coördinatie, afstemming en planning lijken te ontbreken? Loopt Nederland hiermee niet een groot risico? Wordt het niet hoog tijd voor een veel strakkere coördinatie tussen landen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven is in 2021 het operationele thermische productievermogen in Nederland gestegen tot een niveau van 23,7 GW. Volgens de monitor 2021 van TenneT leidt dit in 2022 tot een vermogensoverschot. De afname van het conventionele vermogen resulteert op de middellange tot lange termijn (2025–2030) in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In de hoofdvariant van het scenario dat is gebaseerd op de Klimaat- en energieverkenning 2021 (KEV 2021) blijft de leveringszekerheid in 2030 binnen de norm. Ook in de basisvariant van het alternatieve scenario is dit het geval. Twee gevoeligheidsvarianten van het alternatieve scenario (vertraagde ontwikkeling van wind en zon, minder batterijen) laten een lichte overschrijding van de norm in 2030 zien. De maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de gas- en kerncentrales zijn hierbij nog niet meegenomen. Voor de coördinatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De bescherming van het koraal tegen de zandstorting van het Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Barbara Visser (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat Chogogo Dive and Beach Resort op Bonaire nu toch een (natuur)vergunning krijgt voor het verbreden van het strand, terwijl het zand zonder vergunning en voorwaarden om het kwetsbare koraal hiertegen te beschermen was gestort?1, 2
Met betrekking tot de activiteiten van het Chogogo hotel is het vergunningverleningsproces in eerste instantie niet goed doorlopen. Zo is er niet binnen de gestelde termijn door het bestuurscollege op de vergunningsaanvraag besloten, waardoor een fictieve weigering volgde. Dit is hersteld doordat het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire op 19 januari 2022 een natuurvergunning heeft verleend ten behoeve van het aanleggen van een kunstmatig strand en het ten behoeve daarvan aanpassen van een bestaande keermuur. Aan de vergunning zijn voorwaarden verbonden. Om de situaties zoals het Chogogo hotel in de toekomst te voorkomen zullen de bij het NMBP betrokken ministeries de openbare lichamen ondersteunen in het vaststellen van toezicht en handhavingsprogramma’s. Het Ministerie van BZK zal bevorderen dat het punt van een tijdige besluitvorming over een vergunningaanvraag met prioriteit aandacht krijgt bij de uitvoering van het op grond van het bestuursakkoord Bonaire (2018–2022) vastgestelde deelverbeterplan Ruimte en Ontwikkeling.
Is het waar dat een «mondelinge gedoogbeschikking» is afgegeven aan Chogogo Resort zodat het resort afgelopen 1 december 2021 open kon gaan, terwijl natuurbeschermingsregels zijn overtreden?
Naar aanleiding van de gang van zaken rondom vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Chogogo Dive & Beach Resort Bonaire (Chogogo), heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger in overleg met de Ministeries van LNV, IenW en BZK het openbaar lichaam Bonaire (OLB) een soortgelijke vraag gesteld. De waarnemend Rijksvertegenwoordiger handelde vanuit zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan van het Rijk om goed bestuur te bevorderen tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen. In reactie hierop is door het OLB aangegeven dat mondeling toestemming is verleend tot het afronden van het kunstmatige strand, vooruitlopend op verlening van de hiervoor benodigde natuurvergunning. De dwangsom naar aanleiding van de overtreding die was begaan, bleef evenwel staan. Het OLB is voornemens deze te innen.
Hoe is bovengenoemde gedoogbeschikking tot stand gekomen en hoe wordt gecontroleerd of zulke afspraken gemaakt mogen worden?
In de informatie die met de waarnemend Rijkvertegenwoordiger is gedeeld staat aangegeven dat het OLB het besluit heeft genomen op basis van een advies van de interne diensten waaronder de afdeling Juridische Algemene Zaken en op basis van een second opinion van een externe adviseur HBN Law. Verder is aangegeven dat bij het komen tot dit besluit het «landelijk beleidskader gedogen» is toegepast. De Eilandsraad heeft in zijn algemeenheid een controlerende taak. Dat geldt ook voor de uitoefening van toezicht en handhavingsbevoegdheden door het bestuurscollege. Voor de taken van het Rijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15.
Deelt u onze mening dat de bescherming van het kwetsbare koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo ja, wat is uw wettelijke verantwoordelijkheid om het koraal te beschermen tegen het storten van grote hoeveelheden zand voor de aanleg van een kunststrand?
Ik deel uw mening dat bescherming van natuur inclusief koraal een belangrijk publiek belang dient. Dit belang wordt onder meer beschermd door het verbod op de aanleg van kunstmatige stranden en het verbod kan enkel door het verlenen van een natuurvergunning worden opgeheven. Alvorens een vergunning wordt verleend dient de aanvraag te worden getoetst aan de geldende wetgeving en richtlijnen. Het bestuurscollege is hiervoor bevoegd gezag.
Het Bonaire Nationaal Marine Park is een door de Eilandsraad van Bonaire ingesteld natuurpark op basis van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES. Het natuurpark staat tevens op de lijst van Beschermde Gebieden van het protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten (SPAW-protocol). De koralen en koraalriffen van Bonaire bevinden zich binnen dit natuurpark. Onder het SPAW-protocol zijn daarnaast verschillende soorten koraal internationaal beschermd. De verantwoordelijkheid voor de bescherming en het beheer van de natuur is belegd bij het openbaar lichaam Bonaire. Middels lokale regelgeving zijn er voorwaarden gesteld aan het aanleggen en aanvullen van stranden, en zijn er nog andere dan onder het SPAW-protocol vallende (koraal)soorten beschermd.
Op grond van de Wet grondslagen natuur- bescherming en beheer is de Minister van LNV verplicht iedere vijf jaar een natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland op te stellen. Het plan strekt tot algemeen kader voor het natuurbeleid in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris van IenW is verplicht iedere vijf jaar een milieubeleidsplan op te stellen. Op basis daarvan stellen de openbare lichamen milieuprogramma´s vast. In april 2020 is het Natuur en Milieubeleidsplan aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 576 nr 190). Het is een integraal plan voor land en water en naast een kader voor natuur ook voor milieu, ruimtelijke ordening, visserij en landbouw. Onderdeel van het plan is specifiek bestemd voor de bescherming van het koraal.
Voor de bescherming van natuur inclusief koraal is ook ruimtelijke ordeningsbeleid van belang. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is verantwoordelijk voor een samenhangend rijksbeleid voor de ruimtelijke ontwikkelingen in CN. Op basis van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES moet dat worden vastgelegd in een ontwikkelingsprogramma (OP). Momenteel wordt ten behoeve hiervan een verkenning uitgevoerd. Planning is om het OP in de eerste helft van 2023 vast te stellen.
Welke (directe en indirecte) effecten had de storting van het zand op de natuur en het koraal?
Het is op dit moment nog niet bekend wat de effecten zijn van de storting van het zand op de natuur en het koraal in het bijzonder. Enkel monsters van het gestorte zand zijn naar Europees Nederland verstuurd voor onderzoek naar de samenstelling en mogelijke biotische of abiotische verontreinigingen die effect kunnen hebben op de natuurlijke omgeving.
Hoe zal Chogogo het koraal herstellen of welke andere maatregelen moet Chogogo nemen om de natuur te herstellen door hun activiteiten?
Het bestuurscollege heeft inmiddels een natuurvergunning verleend. Bij de vergunning zijn voorwaarden gesteld ter borging van de bescherming van de natuur. De aanvrager is gehouden maatregelen te nemen om de voorwaarden na te leven.
Erkent u dat bouwwerkzaamheden schade kunnen brengen aan natuur en koraal, dat achteraf niet meer te herstellen is?
Het kan voorkomen dat een (bouw)activiteit (onherstelbare) schade toebrengt aan natuur.
Bent u bekend met de uitspraak van het Bestuurscollege op Bonaire: «Bonaire en het Chogogo hebben een gezamenlijk belang en dat is de gasten die vanaf 1 december worden verwacht een plezierige vakantie op ons eiland te bieden»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het Bestuurscollege Bonaire geen private belangen boven het publieke belang mag stellen? Bent u het ermee eens dat de bescherming van het koraal een belangrijk publiek belang dient? Zo nee, waarom niet?4
Ik ben het ermee eens dat bescherming van de natuur een belangrijk publiek belang dient. Een koraal-herstelplan maakt mede daarom onderdeel uit van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030. Het is aan het openbaar lichaam om een afweging te maken tussen publieke en private belangen.
Bent u het ermee eens dat vanwege de kwetsbaarheid van de natuur en in het bijzonder het koraal het beter is dat projecten niet starten totdat alle procedures zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een project pas kan worden uitgevoerd als een voor de activiteit geldend verbod wordt opgeheven door het verlenen van een vergunning. Het kabinet heeft grenzen gesteld aan het gedogen en deze beperkt tot uitzonderingssituaties. Deze grenzen zijn vastgesteld in het gezamenlijk beleidskader gedogen (Kamerstuk 22 343, nr.2) en voortkomende jurisprudentie.
Is er een milieueffectrapport opgesteld voor Chogogo? Zo ja, wanneer is dit rapport ingediend?
Voor de bouw van het hotel geldt geen MER plicht. De ondernemer heeft wel een voorziening aangevraagd (een zogenaamde ¨lazy river¨) waarbij een reverse osmose installatie gebruikt wordt om zout naar zoet water om te zetten en waar gasten in kunnen recreëren. Het zoute water wordt vervolgens als reststroom weer terug in het marine park geloosd. Voor deze lozing is een natuurvergunning vereist en voorafgaand aan het verlenen van de vergunning moet een MER onderzoek plaatsvinden. Het onderzoek is nog in behandeling en de behandeling van de vergunning is aangehouden. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van zoet water geleverd door derden en wordt niet in het marine park geloosd.
Welke vergunningen zijn al door welke bestuurslaag verleend aan Chogogo en welke zijn er nog aangevraagd?
Hieronder worden de vergunningen vermeld die nodig zijn voor de realisatie van het project. Voor de natuur-, bouw- en aanleg vergunningen is het bestuurscollege van het openbaar lichaam het bevoegd gezag. Voor het realiseren van bouwwerken in zee is de Minister van IenW (Rijkswaterstaat) bevoegd gezag op grond van de Wet maritiem beheer BES.
Aard en activiteit
Status
Natuurvergunning voor het vellen van bomen en cactussen
verleend 6-12-2018
Bouwvergunning (11 224) ten behoeve van een hotel
verleend 20-8-2019
Natuurvergunning ten behoeve van het bouwen van twee pieren in zee
in behandeling. Overleg met Rijkswaterstaat over vergunningplicht Wet maritiem beheer BES
Aanvraag om vergunning Wet maritiem beheer BES ten behoeve van het realiseren van twee pieren in zee. Bevoegd gezag is de Minister van IenW
In behandeling
Natuurvergunning ten behoeve van het realiseren van een ¨lazy river¨ MER plicht voor een reverse osmose installatie om water voor de ¨lazy river¨te produceren (zout naar zoet). Hierbij wordt water terug-geloosd naar het marine park.
aangehouden in afwachting van MER
op dit moment wordt niet in zee geloosd maar gebruik gemaakt van water geleverd door derden
Aanlegvergunning ten behoeve van het afgraven en ophogen van gronden
In behandeling
Bouwvergunning (11 494) diverse bouwwerken
verleend 5-11-2020
Bouwvergunning (12 006) diverse bouwwerken
verleend 26-2-2021
Natuurvergunning ten behoeve van aanleg van strand en keermuur
verleend 19-1-2022
Natuurvergunning voor het opruimen (oud bouwpuin) en egaliseren van strand gelegen tussen erfgrens en zee, tevens verwijderen van diabaas aan de noordzijde van het bedrijf
In behandeling
Natuurvergunning voor het lozen van hemelwater afkomstig van daken in het marine park.
In behandeling
Vermeld moet worden dat in 2022 een Inrichtingen- en activiteitenbesluit op grond van de Wet Vrom BES door middel van een voorhangprocedure aan uw kamer wordt aangeboden met het voorstel deze in werking te laten treden. Deze algemene maatregel van bestuur bevat milieuregels voor inrichtingen waaronder bepalingen ter bescherming van natuurwaarden.
Aan welke voorwaarden moeten de overige benodigde werkzaamheden, zoals het afmaken van het kunstmatige strand, voldoen om bovengenoemde vergunningen te verkrijgen? Wie zal erop nazien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan?
De voorwaarden voor het aanleggen of aanvullen van een strand inclusief de constructie van een keermuur staan beschreven in Annex II van het Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire. In de vergunningen staan doorgaans ook voorwaarden. Het openbaar lichaam Bonaire dient erop toe te zien dat aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Deelt u de mening dat de opgelegde dwangsom van 1,2 miljoen dollar voor Chogogo geïnd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben van mening dat de kwaliteit van de handhaving gediend is met het innen van opgelegde verbeurde dwangsommen. Het openbaar lichaam is hiervoor verantwoordelijk.
Welke bestuursrechtelijke handhavingsprogramma’s of -instrumenten voor ruimtelijke ontwikkeling en bouwprojecten bestaan er momenteel op Caribisch Nederland? Wat zijn de sancties wanneer er overtredingen plaatsvinden op het gebied van ruimtelijke ordening? Op basis van welke criteria wordt bepaald welke sanctie wordt ingezet?
Op dit moment zijn er geen bestuurlijk vastgestelde handhavingsprogramma’s in Caribisch Nederland. Wel is door het bestuurscollege van Bonaire gevraagd om ondersteuning bij het opstellen van een toezicht-, en handhavingsprogramma. Deze ondersteuning wordt geboden in het kader van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland waar ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties inzet op de versterking van toezicht en handhaving.
Naast vergunningverlening en handhaving bestaan er ook andere instrumenten voor het reguleren van projecten in de fysieke leefomgeving. Zo kent de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de mogelijkheid bovenlokale belangen (zoals natuur en milieu) op te nemen in een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma. Bij het opstellen van de eilandelijke ontwikkelingsplannen dient daarmee rekening te worden gehouden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is hiervoor verantwoordelijk. Daarnaast kent de Wet Vrom BES in artikel 10.9 e.v. de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur kwaliteitseisen vast te stellen voor de handhaving van deze wet. Daaronder vallen thema´s als bouwen en milieu. Andere aanpalende thema’s zoals ruimtelijke ordening kunnen in het handhavingsbeleid worden meegenomen. Het gaat daarbij om regels over het vaststellen van beleid met betrekking tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhavingsbevoegdheden door de bestuursorganen die belast zijn met de bestuursrechtelijke handhaving. De Staatssecretaris van IenW is hiertoe bevoegd. Deze is ook belast met de coördinatie van de uitvoering van het bepaalde op grond van artikel 10.9. De Staatsecretaris van IenW heeft in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een aanwijzingsbevoegdheid in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Het bevoegd gezag, doorgaans het lokaal bestuur, op het gebied van ruimtelijke ordening (en overige relevante thema’s) beschikt over een aantal sancties wanneer overtredingen plaatsvinden. Dat zijn: het intrekken van een vergunning, het toepassen van bestuursdwang (bijvoorbeeld een stilleggingsbevel) en het vaststellen van een last onder dwangsom. De criteria voor het toepassen van deze sancties behoren in een handhavingsprogramma bestuurlijk te worden vastgesteld. Daarbij kunnen in een handhavingsprogramma met het Openbaar Ministerie afspraken worden gemaakt over een strafrechtelijke reactie op overtredingen en het prioriteren hiervan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja
De beantwoording van schriftelijke vragen over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer |
|
Olaf Ephraim (FVD), Joost Sneller (D66) |
|
Ben Knapen (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de procedure voor de werving en selectie van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer namens Nederland niet aan te vangen voordat de Kamer gelegenheid heeft gehad hier nader met het kabinet overleg over te voeren? (Aanhangsel handelingen 2021–22, 1207)
De procedure voor de werving van een nieuw lid van de Europese Rekenkamer is reeds gestart door middel van een openbare sollicitatieprocedure door Bureau Algemene Bestuursdienst. Hierbij is sprake van een openbaar proces zoals ook bij enkele andere Europese en internationale vacatures heeft plaatsgevonden. Een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie zal daarbij de gesprekken voeren en een advies uitbrengen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Vervolgens zullen deze ministers een kandidaat voordragen aan de ministerraad. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1 over de benoeming van een nieuw Nederlands lid van de Europese Rekenkamer is het handelen van het kabinet in dezen aan de normale parlementaire controle onderworpen. De daadwerkelijke benoeming vindt plaats door de Raad van de Europese Unie, op basis van een voordracht van de betrokken lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement. In de procedure is aldus de betrokkenheid van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiging op EU-niveau gewaarborgd.
Het is de eerste keer dat de sollicitatieprocedure voor het Nederlandse lid bij de Europese Rekenkamer via het Bureau Algemene Bestuursdienst verloopt. Het kabinet zal na afloop van de procedure in overleg met de relevante spelers bezien of de procedure in de toekomst nog verdere vormgeving behoeft.
Deelt u de mening dat het van belang is dat in het proces van werving en selectie adequate checks and balances zijn ingebouwd in lijn met de aan de functie verbonden onafhankelijkheid?
Ja, met bovenstaande procedure is sprake van een onafhankelijk proces met adequate checks and balances.
Deelt u voorts de mening dat in dit proces de selectie zoveel mogelijk door «peers» plaatsvindt?
De selectie zal plaatsvinden door een onafhankelijke en deskundige sollicitatiecommissie.
Het bericht 'Limburgse grensgemeente verrast door volstorten recreatieplas' |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend dat de Vlaamse Minister van Omgeving een grote Maasplas, pal aan de Nederlandse grens, heeft aangewezen als dumpplek voor grote hoeveelheden grond die in Antwerpen worden afgegraven? Grond die mogelijk dezelfde vervuiling kent als onze Westerschelde? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst. Op dit moment wordt er geen grond toegepast in de betreffende Maasplas bij Kinrooi. De aanvrager heeft inmiddels op uitdrukkelijke verzoek van de bevoegde Vlaamse Minister Demir aangegeven tot nader order geen grondverzet te doen en verder in overleg te gaan met alle betrokken instanties. Naar aanleiding van het genoemde artikel vinden er momenteel op ambtelijk niveau gesprekken plaats met het Vlaamse bevoegde gezag, zodat de feiten over dit onderwerp boven tafel komen en er goede afspraken worden gemaakt over toekomstige kennisuitwisseling en samenwerking. Op basis van de afgegeven vergunning mag er geen zwaar vervuilde grond worden toegepast in de betreffende Maasplas.
Waar ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid van deze kwestie?
De bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Klopt het dat deze Maasplas een open verbinding heeft met de Maas op Nederlands gebied? Zo ja, hoe groot is de kans dat de mogelijk (zwaar) vervuilde grond en diens schadelijke stoffen Nederland bereiken?
De Maasplas bij Kinrooi heeft een open verbinding met de Maas. Deze open verbinding bevindt zich op Belgisch grondgebied. Indien er uitlogende stoffen in deze plas gebracht zouden worden, kunnen die inderdaad het Nederlandse deel van de Maas bereiken. Zoals bij vraag 1 is aangegeven is daar momenteel geen sprake van.
Welke risico’s brengt dit met zich mee voor Nederlandse grensgemeenten zoals Maasgouw, voor watersporters die gebruik maken van deze plas, voor landbouwgrond dat het water gebruikt voor irrigatie en drinkwatervoorzieningen?
Eventuele risico’s zullen goed in beeld worden gebracht voordat er sprake is van verondieping en zodra er bekend is welke partijen grond precies gebruikt worden. Dit is, zoals aangegeven, momenteel nog niet aan de orde. Het belang dat aan deze analyse gehecht wordt zal actief bij Vlaanderen onder de aandacht gebracht blijven worden.
Hoeveel grond wordt gestort en welke milieueisen liggen hier ten grondslag aan? Op welke manier worden de effecten op natuur en het ecosysteem van de Maas van deze verondieping meegewogen? Kunt u de resultaten getoetst aan deze ecologisch/milieu eisen naar de Kamer te sturen?
De vergunning die door de Vlaamse Minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme is verleend betreft in de eerste fase een maximale hoeveelheid van 7,3 miljoen m3grond.
De (milieu) eisen die aan de vergunning ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo, bijlage V) en Vlaamse regelgeving rond grondverzet, die vergelijkbaar is met de Nederlandse regelgeving. In de vergunning staat dat het toe te passen materiaal nutriënt-arm dient te zijn, met maximaal 10% organisch stofgehalte. Voor alle niet-genormeerde stoffen (zoals zeer zorgwekkende stoffen, chloride en sulfaat) geldt dat de initiatiefnemer deze inzichtelijk dient te maken in de vooraf aan te leveren rapportage; deze wordt vervolgens getoetst aan een standaard worst-case-waarde of er wordt een verzoek gedaan om een norm af te leiden.
De vergunning staat geen toepassing van (zeer) verontreinigd materiaal toe.
Het is niet mogelijk om u een rapportage met betrekking tot ecologische of milieueisen toe te zenden. Er is op dit moment geen milieuhygiënisch rapport rond toe te passen grond beschikbaar. Het is namelijk nog niet bekend of en zo ja welke partijen grond zullen worden toegepast. Er is bovendien geen milieueffectrapportage (MER) voor het project gemaakt. De omvang van het project blijft in eerste aanleg onder de omvang waarvoor dit verplicht is in Vlaanderen.
Op welke manier is Nederland beschermd tegen de effecten van PFAS als mogelijk vervuilde grond net over de grens wordt gestort?
Voor toepassing moeten alle grondstromen worden getoetst aan het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering (Vlarebo) en een aanvullende Vlaamse richtlijn voor PFAS. De uitgangspunten van de Vlaamse kaders zijn vergelijkbaar met het Nederlandse Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader PFAS. Dit betekent dat grond met een PFAS-gehalte kleiner of gelijk aan de omgevingswaarde mag worden toegepast.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw ambtsgenoten aan Belgische zijde wanneer er risico’s zijn aan Nederlandse zijde om de mogelijke vervuiling te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Indien dat noodzakelijk is ben ik zeker bereid om met mijn Vlaamse ambtsgenoot over dit onderwerp in gesprek te gaan. Op ambtelijk niveau zijn er reeds constructieve contacten gelegd met het kabinet van Minister Demir; de Vlaamse overheid heeft toegezegd dat Nederland nauw betrokken zal worden, onder meer bij het goedkeuren van het door de initiatiefnemer op te stellen monitoringplan.
In algemene zin: is er met onze buurlanden overleg geweest over het verplaatsen van vervuilde grond en de mogelijke effecten ook grensoverschrijdend? Zo ja, wat is hierover afgesproken? Zo nee, kunt u hierover met heb in gesprek treden?
Er is overleg over stroomgebiedbeheerplannen en in voorkomende gevallen stellen bevoegde gezagen elkaar op de hoogte en betrekken elkaar over en weer.
Het via Nederland wegsluizen van vaccinwinsten door Pfizer |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaccinwinsten Pfizer weggesluisd via Nederland»?1
Ja.
Is het juist dat farmaceut Pfizer het afgelopen jaar 15 miljard dollar aan winst, waaronder vaccinwinsten, via een Nederlandse brievenbusfirma heeft weggesluisd naar de Verenigde Staten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
De afgelopen jaren heeft het vorige kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen. In enkele recente brieven is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de aanpak van belastingontwijking door het vorige kabinet.2 Ook dit kabinet zal belangrijke stappen zetten om belastingontwijking verder aan te pakken. De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt in verband hiermee actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. Het kabinet zal hierbij de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.3 In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan4. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.5
Hoe kan het zijn dat Pfizer enerzijds geen winsten meer mag oppotten in zijn Nederlandse dochter, maar anderzijds dis vehikel toch gebruikt om geld door te sluizen?
Zie antwoord vraag 2.
Farmaceut Pfizer claimt volgens genoemd bericht dat het bedrijf geen belastingvoordeel zou hebben overgehouden aan het doorsluizen van 15 miljard euro. Kunt u dat bevestigen of ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere motieven dan het behalen van een specifiek belastingvoordeel zouden achter het onttrekken van 15 miljard dollar uit de reserves van dit Nederlandse vehikel kunnen zitten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin kunnen er verschillende bedrijfseconomische redenen zijn om winst uit te keren, bijvoorbeeld om elders in de groep de middelen te kunnen investeren. Hierbij hoeft niet per definitie sprake te zijn van een fiscaal oogmerk.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken in het licht van het recent uitgebrachte rapport van de commissie Ter Haar over doorstroomvennootschappen?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin geldt dat veel van de genomen maatregelen recent in werking zijn getreden. Het kabinet verwacht dat door deze maatregelen de fiscaal gedreven doorstroom via Nederland de komende jaren zal afnemen. Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland6. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale regelgeving. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan7. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven.
Ziet u in dit voorbeeld een motief om extra vaart te maken met het opvolgen van aanbevelingen uit het rapport Ter Haar? Zo ja, aan welke (eerste) stappen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'European gas prices shoot to new high as energy crunch worsens' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Financial Times «European gas prices shoot to new high as energy crunch worsens»? Hoe apprecieert u de aanblijvende hoge energieprijzen en -krapte?1
Ja. De redenen voor de hoge gasprijs zijn onder meer aangegeven in de antwoorden op Kamervragen en in Kamerbrieven van 23 september 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19), 1 november 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 276) en 24 december 2021 (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213). In de afgelopen periode was er door verschillende oorzaken sprake van krapte op de gasmarkt, niet alleen in de Nederland c.q. de EU maar wereldwijd (hoge vraag in Azië; grootschalige onderhoud en productie-onderbrekingen in Noorwegen en Rusland, etc.). Deze krapte werd versterkt doordat Gazprom in de afgelopen periode, in tegenstelling tot eerdere jaren, alleen zijn aangegane leveringsverplichtingen na kwam en niet of nauwelijks leverde op de spotmarkten. De markt reageerde hierop met sterke prijssignalen waarop met name industriële afnemers hun vraag terugbrachten. Daarnaast leidden de hoge prijzen in de afgelopen periode tot een sterke toename van de aanvoer van LNG, ook in Nederland (de GATE LNG-terminal kende in december een bezettingsgraad van 90% die opliep tot praktisch 100% in januari en ook voor februari wordt een hoge bezettingsgraad verwacht).
Door de brute inval van Rusland in Oekraïne zijn de gasprijzen inmiddels nog verder tot gestegen tot boven de 110 euro/ MWh, hetgeen de huidige onzekerheid in de markt reflecteert.
Deelt u de mening dat er de komende maanden serieuze risico’s bestaan voor een betaalbare en betrouwbare energievoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de grootste risico’s en wat gaat u hier aan doen?
In de afgelopen periode heeft de situatie op de gasmarkt reden tot zorg gegeven, In eerste instantie was er de zorg dat de Europese H-gasopslagen door een lage vulgraad aan het einde van de winter onvoldoende flexibiliteit zouden kunnen bieden in geval van een langdurige koude periode of onderbreking van het aanbod. Mede door de milde winter en forse toename van LNG-import heeft dit risico zich niet voorgedaan. Wel heeft de mondiale aanbodkrapte geleid tot fors hogere prijzen, hetgeen reden is geweest voor het kabinet om maatregelen te nemen om deze hoge prijzen te compenseren. In aanvulling daarop houdt het kabinet de betaalbaarheid van energie in den breedte nauwlettend in de gaten.
Om goed voorbereid te zijn op elke situatie heeft het kabinet de voorbereidingen getroffen voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (Kamerstuk 29 023, nr. 252) onder de huidige wetgeving. Zie wat dit betreft de antwoorden op de vragen 3 en 4 en ook de Kamerbrief van 14 maart over gasleveringszekerheid. Een tweede zorg is het grote aandeel Russisch gas in de Europese gasimport. Via de geïntegreerde Europese gasmarkt raakt dit ook Nederland. In de Kamerbrief van 14 maart ben ik ingegaan op de acties op korte, middellange en lange termijn om deze afhankelijkheid te verminderen en tegelijkertijd de robuustheid van ons energiesysteem te versterken.
Wat heeft u gedaan om voorbereid te zijn op mogelijke tekorten de komende maanden? Welke instrumenten heeft u beschikbaar om tekorten af te wenden of om er zo goed mogelijk mee om te gaan? Welke instrumenten ontbreken er nog volgens u?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het kabinet naar aanleiding van de situatie in de gasmarkt voorbereiding gestart voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Dit betreft onder andere het afschakelen van niet-beschermde grote gasverbruikers. Omdat niet op voorhand is te bepalen wat de aard van een crisis is, welke reactie dat precies vraagt en wat het actuele verbruik van bedrijven is, is er niet op voorhand een prioriteitskader of afschakelvolgorde te bepalen. Bij de 49 grootste industriële verbruikers van gas met 60 locaties wordt informatie verzameld over de mogelijkheden en effecten van afschakelen. Mocht er zich een crisis voordoen dan zal aan de hand van de situatie, het actuele gasverbruik en die verzamelde informatie bekeken worden hoe het gasverbruik veilig en met zo min mogelijk maatschappelijke gevolgen is terug te brengen, iets dat uiteraard in overleg met de dan betrokken bedrijven zal gebeuren
Heeft u naar aanleiding van de motie-Erkens (Kamerstuk 21 501-33, nr. 895) een prioriteringskader ontwikkelt dat ingezet kan worden bij een mogelijk gastekort? Specifiek voor de mogelijke afschaling van de productie van grote energieverbruikers? Hoe weegt u hierbij de rol van bestaande exportcontracten ten overstaande van de nationale behoefte?
Zoals in antwoorden op de vragen 2 en 3 aangegeven is het kabinet een voorbereiding gestart voor het eventueel uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Daarbij wordt dus expliciet aandacht besteedt aan de mogelijke afschaling van de productie van grote industriële gasverbruikers.
Het ingrijpen in de export van gas staat haaks op de gedachte van onderlinge solidariteit tussen lidstaten zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Wel is in het Bescherm- en Herstelplan Gas aangegeven dat we in het geval van een noodsituatie als één van de eerste maatregelen met buurlanden in overleg zullen treden over het vrijwillig verminderen van de gasafname.
Wat betreft de omvang van de export geldt dat deze eerst en vooral wordt bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk en niet door exportcontracten. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten.
Hierbij geldt verder dat België, Duitsland en Frankrijk grootschalige ombouwprogramma’s in gang hebben gezet waarbij miljoenen afnemers van laagcalorisch gas worden omgezet op andere energiebronnen. Zo zijn er in 2021 zijn er 925.000 afnemers in het buitenland omgeschakeld van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Mijn Belgische ambtgenoot heeft inmiddels laten weten dat er een definitief besluit is genomen over de versnelling van de Belgische ombouw. Zoals eerder aangegeven door mijn voorganger in de Kamerbrief van 16 april 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 868) heeft dit de potentie om de export naar België al vanaf het gasjaar 2024–2025 te beëindigen. Ook Duitsland ziet versnellingsmogelijkheden vanaf 2026, waardoor de export in 2029 in plaats van 2030 beëindigd kan worden. De komende jaren blijft het ombouwtempo hoog en de verwachting is dat de export van laagcalorisch gas in 2029 volledig kan zijn afgebouwd.
Hoe staat het met de vullingsgraden van de Nederlandse gasvoorraden? Kunt u specifiek onderscheid maken tussen hoog- en laagcalorisch gas?
De opslagen voor laagcalorisch gas waren aan het begin van het koudeseizoen voor meer dan 80% naar behoren gevuld. Momenteel (begin maart) bedraagt deze vulgraad ca. 37%.
De Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas waren aan het begin van het koudeseizoen voor 45% gevuld. Momenteel (medio maart) bedraagt deze vulgraad ca. 6%. Als wordt rekening gehouden met de opslagen voor hoogcalorisch gas in Duitsland die direct vanuit Nederland toegankelijk zijn dan bedraagt deze laatste vulgraad ca. 15%.
Hoe staat het met de gasvoorraden van andere EU-lidstaten?
Op dit moment (medio maart) zijn de Europese gasopslagen voor 26% gevuld (België: 16%, Duitsland: 25%, Frankrijk: 19%, Italië: 34% en Oostenrijk: 14%).
Deelt u de mening dat een te grote afhankelijkheid van import ons kwetsbaar maakt in deze energiecrisis? Buurlanden zetten immers ook in op import. Hoe garandeert u dat Nederland niet achteraan in de rij komt te staan? Deelt u de mening dat niet elk Europees land kan inzetten op import en dat het ergens gaat knellen?
Ik deel de mening dat een te grote afhankelijkheid van import, zeker als het één exporteur betreft, onverstandig is met het oog op leveringszekerheid en flexibiliteit in tijden van crisis. Met de eigen gaswinning uit de kleine velden en ook nog uit het Groningenveld is Nederland minder van import afhankelijk dan andere EU-lidstaten. Om deze afhankelijkheid verder te verminderen steunt het kabinet de gaswinning in de Noordzee en komen er verplichte vullingspercentages voor de gasvoorraden.
Daarnaast wordt ingezet op energie-efficiëntie en het stimuleren van het aanbod van hernieuwbare energiebronnen, door extra wind op zee, zon-op-dak, aardwarmte, groen gas en aquathermie. Tegelijkertijd worden de productie en import van waterstof opgeschaald. Hierbij gaan verduurzaming en afbouw van afhankelijkheid hand in hand.
Wat verwacht u dat het effect is van de verdere afbouw van kernenergie in Duitsland en België op de al broze situatie op de Europese energiemarkt? De samenstelling van de energiemix is een nationale keuze. Tegelijkertijd hebben de keuzes van onze buurlanden consequenties voor onze eigen leveringszekerheid. Bent u in gesprek met de regeringen van deze lidstaten hierover? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
TenneT brengt elk jaar een monitor leveringszekerheid uit. De leveringszekerheid van elektriciteit is momenteel op orde. De monitorrapportages die TenneT de afgelopen jaren heeft gepubliceerd, lieten hetzelfde beeld zien. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022 en België in 2025. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert, bijvoorbeeld over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en transmissie systeem beheerders (TSO’s). Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022.
Onder leiding van het Pentalateraal energieforum is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Onder andere op deze wijze ben ik hierover in gesprek met de andere lidstaten en ik verwacht dat deze gesprekken, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zullen toenemen.
Vanaf begin januari zal in Nederland een productiebeperking gelden voor kolencentrales, gezien de hoge energieprijzen zullen de centrales waarschijnlijk veel van hun capaciteit in de eerste maanden van 2022 gebruiken; ontstaat er hierdoor het risico dat er eind 2022 onvoldoende capaciteit beschikbaar is mocht er zich weer krapte voordoen op de energiemarkt? Is er een clausule ingebouwd voor noodgevallen (bijvoorbeeld wanneer de leveringszekerheid in het geding zou komen)?
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Bij de vormgeving van deze beperking is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Wanneer het plafond niet op jaarbasis geldt maar als minimum op elk moment, kunnen de kolencentrales in periodes met schaarste niet opregelen boven het wettelijk minimum. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen, zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshavencentrale (1,6 GW) over, waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten koste gaat van het plafond van 35%, waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Ik verwacht daarom niet dat er aan het einde van het jaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is. Er is in de wettelijke beperking geen clausule ingebouwd voor noodgevallen, maar ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 949) voor een onafhankelijk onderzoek naar de leveringszekerheid voor de komende 10–15 jaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 is het kabinet naar aanleiding van de situatie in de gasmarkt voorbereiding gestart voor het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas onder de huidige wetgeving. Daarnaast wordt bezien hoe de uitvoering van de motie-Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 949) het beste ter hand kan worden genomen. Gezien de mogelijke omvang van het onderzoek zal daarbij een aanbestedingsprocedure moeten worden gevolgd. Het kabinet zal zo spoedig mogelijk komen met de nadere invulling van het coalitieakkoord op het punt van de opslagverplichting. Zie wat dit alles betreft ook de Kamerbrief van 14 maart over gasleveringszekerheid.
De plannen voor het hyperscale datacenter van Facebookmoederbedrijf Meta in Zeewolde en andere datacenters |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD), Raymond Knops (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie Koffeman (Partij voor de Dieren) (Kamerstuk 35 925 XIV, H) die de regering vraagt om de verkoop van grond voor (hyperscale) datacenters op te schorten?1
De in de motie genoemde verkoop van Rijksgronden is actueel in de casus Zeewolde. Naar aanleiding van het gevestigde voorkeursrecht, in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten, moet het Rijk bij verkoop de gronden aanbieden aan de gemeente. Als grondeigenaar heeft de Staatsecretaris van BZK, mede namens de Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK, voorwaarden gesteld voor de verkoop aan de gemeente Zeewolde. Deze voorwaarden liggen in het verlengde van keuzes in NOVI, zijn gebaseerd op een advies van het College van Rijksadviseurs (CRa) en betreffen maximale energiezuinigheid van servers, maximale opwekking van zonne-energie op daken en gevels van het datacenter, minimaal gebruik van water voor koeling en het gebruik van restwarmte voor een warmtenet. Op het moment dat Zeewolde hier aangepaste plannen voor indient zullen deze eerst worden getoetst en daarna beoordeeld.
Voor andere locaties is relevant dat het kabinet – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – naar aanleiding van het onevenredige beslag op duurzame energie in verhouding tot de economische en maatschappelijke meerwaarde, de landelijke regie voor hyperscale datacenters zal aanscherpen en ook de toelatingscriteria voor de vergunningverlening. Deze aanscherpingen zullen mogelijk ook doorwerken in de verkoop van Rijksgronden.
Bent u bereid om ook andere partijen dan het Rijksvastgoedbedrijf te vragen (tijdelijk) geen grond te verkopen voor de aanleg van nieuwe datacenters?
Op dit moment ga ik dat niet doen. Andere partijen maken eigen keuzes. Het kabinet geeft in dat verband met de keuzes in de NOVI en de in het coalitieakkoord aangekondigde aanscherping van beleid al een signaal af over zijn voorkeur over waar datacenters zich kunnen vestigen.
Waarom leek het u verstandig de afgelopen jaren een industrie naar Nederland te lokken die a) veel energie verbruikt en b) veel ruimte nodig heeft, terwijl Nederland a) een tekort heeft aan duurzame energie en b) een gebrek heeft aan ruimte om te bouwen?
Voor het beleid rond het aantrekken van datacenters naar Nederland verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 en 3 van de vragen van het lid Van Dijk (PvdA) over het bericht «De rode loper voor datacenters» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar, 2021–2022, nr. 1728).
Waarom voelen datacenters zich zo sterk aangetrokken tot Nederland? En op welke wijze is er (financieel/fiscaal) beleid gemaakt om datacenters extra te verleiden naar Nederland te komen? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de rol van de energiebelasting en netwerktariefkosten?2
Wereldwijd is er sprake van toenemende digitalisering van economie en maatschappij daarmee groeit de sector. Datacenters kiezen hun vestigingsplaats onder andere op basis van de betrouwbaarheid en mogelijkheid van aansluiting op het elektriciteitsnet en toegankelijkheid tot de internetkabels die Europa met de rest van de wereld verbindt. Ook zijn een stabiel politiek en gematigd klimaat belangrijk. Nederland scoort hoog op al deze punten en is daarom een centrale plek geworden voor datacenters in Europa. Amsterdam is een groot internetknooppunt mede vanwege zeer snelle en goede dataverbindingen naar het buitenland.
Er is geen specifiek beleid op het gebied van energiebelasting of netwerktarieven voor datacenters. De energiebelasting wordt geheven op basis van de hoeveelheid gebruikte elektriciteit en de nettarieven worden gebaseerd op het capaciteitsbelslag dat gebruikers leggen op het elektriciteitsnet en het afnamepatroon.
Kunt u bevestigen dat Nederland al decennia notoir slecht scoort in Europa op het gebied van duurzame energie?
Het aandeel duurzame energie in Nederland was in 2020 11,5%. Via een statistische overdracht met Denemarken voldeed Nederland aan het Europese doel van 14% in 2020. Het PBL constateert dat het doel uit het Energieakkoord van 16% in 2023 in beeld blijft. Nederland neemt een achterstandspositie in ten opzichte van andere landen in Europa. Dit komt onder andere door ons hoge aandeel energie-intensieve industrie, het relatief lage aandeel biomassa in onze warmtevoorziening en het ontbreken van hoogteverschillen waardoor waterkracht niet mogelijk is. Met de extra investeringen van € 7 miljard uit de Miljoenennota 2021 en het pakket van extra maatregelen uit het coalitieakkoord zet het kabinet in op het snel inhalen van deze achterstand.
Kunt u bevestigen dat in de Nationale Omgevingsvisie valt te lezen dat datacenters zich kunnen vestigen op locaties waar veel aanbod is van duurzame energie? Betekent het gegeven dat er nergens in Nederland voldoende duurzame energie is daarmee ook dat er geen ruimte is voor nieuwe datacenters?
De NOVI geeft aan dat datacenters zich daar kunnen vestigen waar (onder andere) op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken. Voor hyperscale datacenters noemt de NOVI daarnaast dat vestiging kan waar veel aanbod van hernieuwbare energie is. Dit is het geval aan de randen van Nederland, zoals op bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer. Hyperscale datacenters vestigen zich dan ook bij voorkeur daar.
De NOVI is een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters is op dit moment daarom een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 werkt het kabinet de komende periode uit hoe te komen tot een aangescherpte regie op hyperscale datacenters.
Wat is het effect van het aantrekken van dit soort – absoluut gezien – energieslurpers op het draagvlak voor de energietransitie?
Zie het antwoord onder vraag 4 van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726).
Wat is het effect van de komst van datacenters op de haalbaarheid van de energiedoelen? Kunt u in uw reactie niet alleen ingaan op de extra vraag naar energie die datacenters met zich meebrengen, maar vooral ook op het risico dat het kabinet zijn energiedoelen niet haalt als de vraag naar energie toeneemt?
In algemene zin kan gesteld worden dat naarmate het energieverbruik in Nederland toeneemt, de opgave groter wordt voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking. Zie daarvoor ook het antwoord onder vraag 14 van de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Dijk, Nijboer, Thijssen (allen PvdA) en Kröger (GroenLinks) over «De rode loper voor datacenter Zeewolde» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1727).
Het is nu nog niet te zeggen wat dit betekent voor het halen van de energiedoelen. Hiervoor is immers de implementatie van de Fit for 55 voorstellen van de Europese Commissie van belang en de uitwerking van de maatregelen uit het coalitieakkoord. Jaarlijks zal via de Klimaat- en Energieverkenning en de Klimaatnota de voortgang gemonitord worden en worden zonodig extra maatregelen getroffen, waarbij het kabinet zich richt op een hogere opgave dan 55% reductie van CO2 in 2030.
Welke rol spelen de lage energiebelasting en netwerktariefkosten die Nederland aanbiedt in de businessplannen van dit soort bedrijven?
Ik heb geen zicht op de precieze achterliggende kostenstructuur van datacenters maar ik heb niet de indruk dat de kosten voor energie of infrastructuur van doorslaggevend belang zijn bij een afweging om zich in Nederland te vestigen. Een goede internet infrastructuur en stabiel vestigingsklimaat zijn dat in veel grotere mate.
Hoe zijn de netwerktariefkosten verdeeld over consumenten, het midden- en kleinbedrijf, en grootverbruikers (zoals datacenters en hyperscale datacenters)? Klopt het dat grootverbruikers relatief veel minder betalen en consumenten relatief veel meer? Kunt u een overzicht geven waaruit duidelijk wordt wie wat betaalt?
De tarieven die afnemers betalen voor het gebruik van het elektriciteitsnet dienen gebaseerd te zijn op de werkelijke kosten. Daarnaast zijn belangrijke uitgangspunten voor de nettarieven dat deze niet mogen discrimineren en dat ze transparant moeten zijn. Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in Europese regelgeving.
Het bovenstaande komt er in de praktijk op neer dat de netkosten worden verdeeld aan de hand van verdeelsleutels die een verband leggen tussen het gebruik van het elektriciteitsnet en de veronderstelde kosten die met dat gebruik gepaard gaan. Hierbij worden de kosten verdeeld over de gebruikers op basis van waar een aansluiting zich in de topologie van het elektriciteitsnet bevindt (het zgn. netvlak) omdat dit maatgevend is in hoeverre de rest van het elektriciteitsnet gebruikt wordt en andere tariefdragers zoals het maximale beschikbare vermogen, het gecontracteerde vermogen en het verbruik. Het elektriciteitsnet kent 7 typen netvlakken waar partijen op worden aangesloten variërend van een aansluiting van de grote industrie op het extra hoogspanningsnet tot een aansluiting op het laagspanningsnet waar zowel woningen als kleine bedrijven op zijn aangesloten. Voor aangeslotenen op het laagspanningsnet (kleinverbruikers) geldt dat het nettarief enkel afhankelijk is van de fysieke capaciteit van de aansluiting en dat er één nettarief geldt voor alle typen elektriciteitsaansluitingen die vaak worden gebruikt door huishoudens. Er wordt dus verondersteld dat alle huishoudens hun aansluiting op een vergelijkbare manier gebruiken. De bevoegdheid om de verdeelsleutels vast te stellen ligt bij de onafhankelijke toezichthouder, dit is de Autoriteit Consument en Markt (hierna ACM). De ACM moet bij vaststellen van de verdeelsleutels uitgaan van de eerder genoemde randvoorwaarden.
Het klopt dat in de Elektriciteitswet 1998 sinds 2013 een specifieke passage is opgenomen voor grootverbruikers met een bijzonder vlak afnamepatroon. Deze afnemers krijgen een gereduceerd nettarief wanneer zij een voldoende hoog elektriciteitsverbruik en een voldoende vlak afname patroon hebben. De gedachte achter deze passage was destijds dat deze gebruikers een bijdragen leveren aan het stabiel houden van het elektriciteitsnet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2209). De regeling gaat niet worden overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet omdat uit Europese jurisprudentie is gebleken dat het niet aan de nationale wetgever is om dit soort regels te stellen. De ACM heeft aangekondigd te gaan onderzoeken of het blijven toepassen van deze regeling wenselijk is.
Ik kan geen nationaal overzicht geven van de verdeling van de netkosten elektriciteit over verschillende groepen van gebruikers. Er wordt nationaal niet bijgehouden welke aansluiting door welk type bedrijf wordt gebruikt omdat dit niet relevant is voor de (regionale) netbeheerder. Op de website van de ACM worden alle tarievenbesluiten gepubliceerd. Daarbij is ook per regionale netbeheerder een overzicht te vinden van alle tarieven die worden gehanteerd en hoe vaak deze tarieven ongeveer in rekening worden gebracht.
Zie bijvoorbeeld voor netbeheerder Liander.https://www.acm.nl/nl/publicaties/tarievenbesluit-liander-elektriciteit-2022.
Klopt het dat met de Wijziging van de Energiewet 1998 in 2013 grootverbruikers financieel nog verder worden beloond met lage netwerktariefkosten? Wie draaien er dan voor die kosten op?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom wordt er in Nederland niet betaald naar de mate waarin een verbruiker het net belast? Is dat eerlijk/rechtvaardig naar uw mening?
De tarieven van de netbeheerders zijn kosten georiënteerd. De kosten worden voornamelijk veroorzaakt door de beschikbare capaciteit die netbeheerder moeten aanleggen en onderhouden om aangesloten van transportcapaciteit te voorzien. Een op kosten gebaseerd tarief vindt ik eerlijk en rechtvaardig. Het is aan ACM om als onafhankelijk toezichthouder invulling te geven aan een juiste kostenverdeling.
Hoe staat het met het voornemen om een norm voor de energiebesparing in te stellen voor datacenters?
Veel datacenters vallen, zeker na het aflopen van het energiebesparingsconvenant MJA3, onder de energiebesparingsplicht (Kamerstuk 32 813, nr. 675). Zij moeten alle energiebesparende maatregelen met een vijf jaar terugverdientijd uitvoeren. Energiebesparende maatregelen zijn vastgelegd in de Erkende Maatregelenlijst (EML Commerciële Datacenters). Datacenters die een milieuvergunning nodig hebben en/of onder het EU Emissiehandelssysteem (ETS) vallen kennen nog geen energiebesparingsplicht, al kunnen bij niet EU-ETS datacenters wel eisen aan energiebesparing in de vergunning gesteld worden door het decentrale bevoegd gezag. Vanaf 2023 zal de energiebesparingsplicht ook voor deze datacenters gaan gelden. De juridische uitwerking van de actualisatie van de energiebesparingsplicht is onlangs geconsulteerd en ik verwacht deze medio 2022 aan uw Kamer voor te kunnen leggen.
Klopt het dat reguliere datacenters in Nederland al 550.000m2 in beslag namen? Klopt het dat de twee hyperscale datacenters nog eens 213.000m2 in beslag namen? Kunt u een actualisatie van die cijfers geven aangezien de laatste cijfers uit 2018 lijken te komen?3
Het CRa-rapport (X)XL-verdozing vermeldt dat in 2018 de commerciële multi-tenant, «reguliere», datacentra bruto (inclusief aanvullende voorzieningen als kantoorruimte) ongeveer 55 ha. in gebruik hebben. Google (Groningen) en Microsoft (Middenmeer) voegden daar 213.000 m2 aan toe. Deze cijfers ontleende het CRa aan de cijfers van de Dutch Datacenter Association (DDA).
De DDA laat jaarlijks onderzoek doen naar de activiteiten van de commerciële co-locatie datacenters in Nederland. Hieruit blijkt voor het peiljaar 2020 een netto ruimtegebruik (datavloer) voor deze datacenters van 378.000 m2 (37,98 ha) en een bruto ruimtegebruik (datavloer incl. kantoorruimte) van 688.000 m2 (68,8 ha). Ook aan deze cijfers dienen de totalen niet-commerciële datacenters en hyperscale datacenters te worden toegevoegd. Het totaal bruto in gebruik zijnde oppervlak van de in Nederland gevestigde datacenters bedraagt dan per 2020 naar schatting 240 ha. Dit getal komt overeen met ongeveer 0,007% van het Nederlands landoppervlak en 0,2% van het areaal bedrijventerrein in Nederland.
Klopt het dat de sector (en daarmee ook het ruimtegebruik) de afgelopen tien jaar gemiddeld met 10% is gegroeid?
Het CRa meldt in het rapport (X)XL-verdozing dat het gebruik van de cloud als opslagmedium in de afgelopen tien jaren met gemiddeld 10% toenam.
Hierdoor groeide ook het ruimtegebruik. Volgens opgave van de sector zelf is het netto ruimtegebruik door commerciële co-locatie datacenters over de periode 2016–2020 jaarlijks met ruim 10% gemiddeld per jaar gegroeid. Dit is exclusief de groei van de (2) hyperscale bedrijven in Nederland. Uit internationale publicaties blijkt vooral de verwachting van een sterke groei in het segment van de hyperscales.
Kunt u aangeven wat de verwachtte groei is in ruimtegebruik, aangezien u stelt dat de sector over tien jaar twintig keer de omvang kan hebben die het in 2020 had?
De Staatssecretaris van EZK meldde in haar brief van 16 december jl. dat niet bekend is hoe de Nederlandse behoefte aan datacentercapaciteit zich tot 2030 precies zal ontwikkelen. In het algemeen wordt wereldwijd tot 2030 een sterke stijging van het dataverkeer verwacht, mogelijk tot 20 maal de omvang van het dataverkeer in 2020. Stijging van het dataverkeer betekent niet automatisch een recht evenredige stijging van de groei van de sector in Nederland en het ruimtegebruik.
Over de groei van de sector in Nederland bestaan uiteenlopende schattingen, verband houdend met vele onzekerheden en aannames hieromtrent. Indien de jaarlijkse groei van (minimaal) 10% ruimtegebruik doorzet, zal het ruimtegebruik in 2030 2,6 keer de omvang van die in 2020 hebben. Als we kijken naar het energieverbruik (thans 3,2 TWh), groeit dat volgens schattingen van de Stuurgroep Extra Opgave in 2030 tot maximaal 15 TWh en zou de sector over 10 jaar maximaal vijf keer zo groot zijn. Het is daarmee aannemelijk dat het ruimtegebruik in ieder geval minder hard groeit dan de wereldwijde groei van de sector. Indien het meerlaags bouwen van datacenters doorzet, zoals in de Metropool Regio Amsterdam al op enkele locaties plaatsvindt, groeit het ruimtegebruik nog minder hard.
Waar in Nederland denkt u dat die ruimte te vinden is? Vindt u het wenselijk dat schaarse ruimte die nodig is voor natuurontwikkeling en woningbouw om iedereen een dak boven het hoofd te kunnen bieden in beslag wordt genomen door datacenters?
De NOVI geeft voor datacenters aan dat ruimte gezocht kan worden waar op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien via huidige of toekomstige energienetwerken, levering van restwarmte aan een warmtenet mogelijk is en waar voldaan kan worden aan eisen van de markt zelf aan digitale connectiviteit. Voor hyperscale datacenters stelt de NOVI daarnaast dat vestiging kan waar veel aanbod van hernieuwbare energie is, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. Dit is het geval aan de randen van Nederland, zoals op bestaande locaties Eemshaven en Middenmeer.
Voor de concrete locatiekeuze in deze gebieden is de absolute omvang van de benodigde ruimte niet het probleem, wel het gegeven dat ruimte schaars is in Nederland en lokaal meerdere functies dezelfde grond kunnen claimen. Dan zijn goede afwegingen belangrijk. Voor deze afweging, door medeoverheden, geeft de NOVI afwegingsprincipes mee: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en afwentelen dient te worden voorkomen.
De komende maanden werkt het kabinet uit hoe de in het coalitieakkoord aangekondigde aangescherpte regie vorm zal krijgen. Het kabinet zal de Kamer hier in het voorjaar over informeren.
Kunt u aangeven waar de 20 tot 25 datacenters die in aantocht zijn, geplaatst zullen worden? Is er al contact, formeel of informeel, om te bekijken waar deze zullen komen en wie is daarbij betrokken?4 Welke functies hebben de mogelijke locaties waar momenteel aan wordt gedacht?
Deze gegevens zijn bij ons niet bekend. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing. Bedrijven zullen daar contact mee leggen voor het indienen van een vergunningaanvraag. Voor het verkrijgen van een aansluiting van het net onderhouden bedrijven contacten met de netbeheerders. Specifieke informatie over het type datacenter en de locaties zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen door de netbeheerders niet worden overgedragen aan het Rijk.
Waarom wordt geschermd met werkgelegenheidseffecten terwijl reeds bekend is dat, bezien per m2, een datacenter een van de functies is die het minste werkgelegenheid biedt?5
Ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten en effecten van datacenters op de digitalisering verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van de vragen van het lid Van Dijk (PvdA) over het bericht «De rode loper voor datacenters» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1728).
Welke activiteiten vinden plaats op, of welke functie heeft de grond, die momenteel in handen is van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), maar die in de toekomst mogelijk verkocht wordt aan Meta (moederbedrijf van Facebook)?
De rijksgronden zijn momenteel in pacht en erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik. De gemeenteraad van Zeewolde heeft op 5 november 2020 besloten om artikel 5 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) toe te passen voor de beoogde percelen voor het datacenter, waaronder de rijksgronden. De gemeente Zeewolde heeft de mogelijkheid om vervolgens een onteigeningsprocedure op te starten.
Door de vestiging van het voorkeursrecht moet het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) de rijksgronden bij eventuele verkoop eerst aan de gemeente aanbieden. Indien de rijksgronden verkocht worden dan worden deze aan de gemeente Zeewolde verkocht.
Klopt het dat er een milieueffectrapportage zal worden vereist voor de oprichting van het datacenter in Zeewolde?
De gemeente Zeewolde heeft voor het vaststellen van het bestemmingsplan Trekkersveld IV voor de vestiging van een groot datacenter een milieueffectrapportage opgesteld. Op 12 oktober 2021 bracht de Commissie m.e.r. haar definitieve advies uit en concludeerde dat het rapport nu volledig de mogelijke gevolgen van een datacenter voor de omgeving beschrijft. Daarmee biedt het in de ogen van de Commissie een goede basis voor de besluitvorming over het project.
Op 16 december jl. stelde de gemeenteraad van Zeewolde dit bestemmingsplan vast.
Erkent u dat de grond in Flevoland zeer jong is en bekend staat als de meest vruchtbare grond van Nederland en wellicht zelfs van Europa, waardoor het uiterst geschikt is voor biologische, plantaardige voedselproductie?6 Waarom kiest u ervoor om deze grond op te geven voor de bouw van een datacenter?
In Flevoland bevinden zich gronden die zeer geschikt zijn voor grondgebonden landbouw, zo ook in Zeewolde (zie ook Cra advies: Leren van een datacenter in Zeewolde. Advies over een hyperscale datacenter op gronden van het Rijk; http://www.collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/2021/08/31/advies-datacentrum-zeewolde).
Het datacenter is deels gepland op rijksgronden, die verpacht zijn of in erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik. De gemeente Zeewolde verzocht het RVB daarom mee te werken aan verkoop van deze gronden. In lijn met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wil het Rijk bijdragen aan meerdere (maatschappelijke) doelen, met daarbij oog voor multifunctioneel ruimtegebruik. Daarom zijn op basis van bovengenoemd advies van het CRa voorwaarden gesteld aan deze verkoop van rijksgronden. Deze voorwaarden gaan over energiegebruik, zonnepanelen op daken en gevels, watergebruik en omgaan met restwarmte. Het is aan de gemeente wanneer zij naar aanleiding van deze voorwaarden bij het RVB aangepaste plannen indient. Op dat moment wordt getoetst of deze voldoen. Pas daarna vindt definitieve beoordeling plaats. Het besluit over overdracht van gronden is nog niet aan de orde en er is nog geen begin gemaakt met een verkoopproces (zie TK brief 16 december 2021–0000659094). Wel heeft de gemeenteraad van Zeewolde op 16 december jl. ingestemd met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor Meta.
Bij de in het coalitieakkoord aangekondigde aanscherping van de beleidskaders zal het maatschappelijk belang van goede landbouwgrond worden meegewogen. Onderhavige casus laat bovendien zien dat in toekomstige situaties een integrale afweging eerder dient plaats te vinden. Het lopende Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarin onder meer structurerende keuzes worden voorbereid, kan hierin een belangrijke rol spelen en zoals in het coalitieakkoord staat vermeld zal er ook bezien worden wat het toekomstperspectief van de landbouw is in de verschillende gebieden (zie ook Motie-Boswijk – Kamerstuk 33 037, nr. 402 en Verzamelbrief LNV 23 november 2021 BPZ / 21287096).
Is er al een plan waar het water (drink-, oppervlakte-, of grondwater) vandaan gaat komen om het datacenter in te koelen? Zo nee, wanneer zal dit duidelijk worden? Zo ja, waar zal het water vandaan komen en wat is momenteel de functie van dat water?
Op 10 augustus 2021 heeft de Staatssecretaris van BZK per brief voorwaarden gedeeld met de gemeente Zeewolde. Een van deze voorwaarden heeft betrekking op het watergebruik van het datacenter en luidt als volgt: «Voor het koelen van het datacenter wordt gebruik gemaakt van intelligente koeloplossingen, waarin drinkwatergebruik tot een minimum is beperkt en waarbij primair hemelwater wordt opgeslagen en ingezet. De koeloplossingen dienen ook in de jaren na ingebruikname te voldoen aan de actuele stand van de techniek, volgens de dan geldende norm voor efficiënte datacenters.»
Zeewolde heeft nog geen aangepast plan ingediend voor deze en de andere voorwaarden. Het Rijk zal als Zeewolde hiervoor informatie aanlevert deze eerst laten toetsen door TNO en daarna beoordelen.
Hoeveel water is er maximaal en minimaal nodig voor de koeling van het datacenter?
De gemeente Zeewolde heeft informatie op haar website gepubliceerd over het waterverbruik van het datacenter7. Uit deze informatie blijkt dat alleen wanneer de buitentemperatuur te hoog is en/of de buitenlucht te droog is, water wordt gebruikt. De maximale watervraag bedraagt 270 m3/uur en de minimale watervraag is 0 m3/uur. De maximale watervraag zal 4 à 5 dagen per jaar optreden. Het water zal worden ingenomen van de Hoge Vaart. Het datacenter moet voor de waterinname een vergunning aanvragen bij het waterschap Zuiderzeeland.
Klopt het dat het drinkwaterbedrijf een aansluitplicht heeft wanneer het datacenter daarom vraagt, ook al betreft het levering van drinkwaterkwaliteit voor koeling?
Er is geen aansluitplicht voor levering van water van drinkwaterkwaliteit als dit voor koeling wordt gebruikt. Drinkwater is «water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers.» (artikel 1 Drinkwaterwet). Bij gebruik voor koeling is sprake van levering van «ander water» wat buiten de wettelijke leveringsplicht van het waterbedrijf valt. De afweging of een datacenter aangesloten moet worden op het leidingwaternet voor levering van «ander water» ligt uiteindelijk bij het drinkwaterbedrijf. Hierbij wordt opgemerkt dat het drinkwaterbedrijf vanuit de Drinkwaterwet een verantwoordelijkheid heeft die primair gericht is op de levering van drinkwater voor consumptie en sanitaire doeleinden aan consumenten (dus niet op levering van koelwater aan bedrijven). Een drinkwaterbedrijf kan de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden.
Zal het koelwater worden geloosd? Zo ja, waar? En is er sprake van het gebruik van additieven in het koelwater? Kunt u aangeven op welke wijze eisen gesteld zouden kunnen worden aan koelsystemen?
De gemeente Zeewolde geeft op haar website aan dat het gebruikte koelwater zal worden geloosd op de Hoge Vaart42. Het datacenter moet voor deze lozing een vergunning aanvragen bij het waterschap Zuiderzeeland. De gemeente geeft tevens aan dat het op dit moment nog niet bekend is welke stoffen worden gebruikt om ingenomen water te zuiveren bij gebruik als koelwater. Voor wat betreft de beoordeling van mogelijke additieven die worden toegevoegd aan koelwater, verwijs ik naar het antwoord op eerdere Kamervragen door van Raan en van Esch d.d. 1 april 2021 over watergebruik bij datacenters8.
Voor wat betreft het stellen van eisen aan het koelsysteem, verwijs ik naar het antwoord op vraag 23.
Wat is het effect van de recente uitspraak van de Hoge Raad die oordeelde dat de overheid percelen niet exclusief aan één partij mag verkopen?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op de verkoop door een overheidslichaam van onroerende zaken. De uitspraak stelt dat (potentiële) gegadigden aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke selectiecriteria ruimte moet worden geboden om mee te dingen.
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor de verkoop door het RVB van Rijksgronden ten behoeve van het datacenter van Meta. Op deze gronden had de gemeente Zeewolde al een Wet voorkeursrecht gemeente gevestigd. Indien het Rijk deze gronden verkoopt zal zij deze eerst aan de gemeente moeten aanbieden.
Klopt het dat Facebook (of Meta) druk heeft uitgeoefend om een locatie geregeld te krijgen?
Nee, dit klopt niet. Ik verwijs u verder naar de beantwoording op vragen 8 en 9 van de vragen van het lid Leijten (SP) over het bericht «Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet» (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726).
Klopt het dat uw voorganger Minister Wiebes destijds een brief «bestelde» bij de gemeente Zeewolde en de provincie Flevoland, waarin ze moesten vragen om een datacenter om daarmee te kunnen pretenderen dat hier lokaal vraag naar was?7 Wat vindt u van die gang van zaken?
Dit klopt niet. De Minister van EZK heeft zich destijds alleen gericht op de vraag of een bijzondere wijze van aansluiting van het datacenter op het hoogspanningsnet past binnen het wettelijke kader van de Elektriciteitswet, en geconcludeerd dat dit het geval is. Omdat de locatie schuurt met de voorkeursrichtingen uit de NOVI, maar daar niet mee in strijd is, heeft de Minister van EZK destijds een brief gevraagd aan de gemeente en provincie of zij achter de komst van het datacenter staan. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021.
Wat is, naar uw mening, de betekenis van de erkenning in het coalitieakkoord dat hyperscale datacentra een onevenredig groot beslag leggen op de beschikbare duurzame energie en beschikbare ruimte in verhouding tot de maatschappelijke en/of economische meerwaarde?
Het kabinet zal de keuzes in de NOVI over datacenters aanscherpen. Daarnaast wordt uitgewerkt met welke sturing meer regie zal worden gevoerd in het realiseren van deze keuzes en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening.
Het kabinet informeert dit voorjaar de Kamer over de voortgang in deze aanscherpingen.
Betekent dit dat de komst van hyperscale datacenters momenteel ten koste gaat van de brede welvaart? Betekent dit ook dat het kabinet hyperscale datacenters gaat weren?
De impact van hyperscale datacenters verschilt per datacenter. In algemene zin komt de passage in het coalitieakkoord over hyperscale datacenters voort uit een afweging rondom de brede welvaart. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters aanscherpen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal de Kamer hier dit voorjaar samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie over informeren.
Het kabinet is niet in het algemeen «tegen» hyperscale datacenters en zal deze dus ook niet «weren». Vanwege de lokaal mogelijk grote impact door het omvangrijke ruimtebeslag en grote elektriciteitsgebruik is wel meer regie nodig op waar deze datacenters zich vestigen en de inrichting van locaties.
Wat is, naar uw mening, de betekenis van de erkenning in het coalitieakkoord dat verdozing moet worden tegengegaan? Wat is het effect daarvan op de visie voor datacenters?
In het coalitieakkoord kondigt het kabinet aan zich in te zetten voor het voorkomen van verrommeling en verdozing van onze leefomgeving.
Hyperscale datacenters zijn ook «dozen». De betekenis van deze uitspraak in het coalitieakkoord voor deze datacenters is daarom dat ook voor deze datacenters bij de keuze van vestigingslocaties verrommeling van het landschap wordt tegengegaan, zoals dat ook voor andere «dozen» geldt.
Het bij deze keuze van vestigingslocaties toepassen van het in antwoord op vraag 17 genoemde afwegingsprincipe «kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal» is hierbij ondersteunend. Volgens het CRa beslaan de grote dozen momenteel 14.600 ha. Aangezien het huidig ruimtegebruik van datacenters 239 ha beslaat, leveren de datacenters slechts een klein aandeel (1,6%) aan de verdozing van Nederland. Lokaal kan de impact vanwege de omvang van hyperscale datacenters echter groot zijn (zie ook het antwoord op vraag 31).
Heeft het stukje over hyperscale datacenters in het coalitieakkoord betrekking op de mogelijke komst van de 20 tot 25 datacenters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat ze toch naar Nederland komen?
De Staatssecretaris van EZK meldt in haar brief over datacenters op 16 december jl. op basis van informatie van TenneT dat er rond 20 á 25 projecten lopen voor de vestiging en uitbreiding van datacenters in Nederland. Deze lopen uiteen in grootte, bevinden zich in verschillende fases van voorbereiding en zitten op verschillende plaatsen in het land. Of en hoeveel hyperscale datacenters hier tussen zitten is niet bekend.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 31 wil het kabinet hyperscale datacenters in algemene zin niet weren. Het kabinet wil wel dat deze bedrijven het landschap niet verrommelen door zich op de juiste locaties te vestigen en voorkomen dat het stroomgebruik andere ontwikkelingen van nationaal belang belemmert.
Wat wordt er precies bedoeld met deze zin in het coalitieakkoord over hyperscale datacenters: «Daarom scherpen we de landelijke regie en de toelatingscriteria bij de vergunningverlening hiervoor aan»?
Zie het antwoord op vraag 30.
Op welke manieren kunt u datacenters nog meer weren? Welk effect zou het stoppen met de verlaagde energiebelasting en netwerktariefkosten hebben op de aantrekkingskracht die Nederland uitoefent op datacenters? Welke activiteiten vinden plaats op, of welke functie heeft de grond, die momenteel in handen is van het RVB, maar die mogelijk verkocht wordt aan Meta?
Hoewel ik geen zicht heb op de onderliggende kostenstructuur van datacenters heb ik niet het beeld dat deze bedrijven zich in Nederland vestigen vanwege de wijze waarop energiebelasting of netwerktarieven zijn vormgegeven. Hierin spelen een betrouwbare infrastructuur en stabiel vestigingsklimaat een vele grotere rol. Het verhogen van de energiebelasting zou ook niet alleen datacenters raken maar alle grootverbruikers. Netwerktarieven zijn in lijn met Europese kaders kosten georiënteerd en ACM houd daar als onafhankelijk instantie toezicht op.
De rijksgronden die op het beoogde bedrijventerrein voor Meta liggen worden momenteel in pacht en erfpacht uitgegeven voor agrarisch gebruik (zie ook het antwoord op vraag 20).
Is u bekend waarom in het coalitieakkoord alleen gesproken wordt over hyperscale datacenters? Is naar uw mening één grote ruimte en energieverbruiker wezenlijk anders dan drie wat kleinere die netto dezelfde ruimte en energie verbruiken?
De reden waarom alleen over hyperscale datacenters word gesproken is dat gelet op hun relatief grote omvang en energiegebruik deze ook grotere impact hebben op de leefomgeving en andere ontwikkelingen dan meerdere kleinere datacenters. Daar komt bij dat hyperscale datacenters een beperktere bijdrage leveren aan de digitalisering en werkgelegenheid in Nederland dan kleinere co-locatie datacenters en niet per se in Nederland gevestigd hoeven te worden (zie ook het antwoord op vraag 19).
Op welke wijze gaat het kabinet in de toekomst om met het vraagstuk van welke bedrijvigheid men wil aantrekken, aangezien het niet logisch is om in een land met schaarse grond en een tekort aan duurzame energie industrieën aan te trekken die ruimte- en energie-intensief zijn?
Buitenlandse bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de ambities van dit kabinet, bijvoorbeeld in de vorm van werkgelegenheid, innovatie en toegevoegde waarde van onze economie. Op 17 april 2020 is uw Kamer geïnformeerd over het acquisitiebeleid.10 Daarin is aangegeven dat het kabinet in het acquisitiebeleid sterker wil focussen op juist die buitenlandse bedrijven die ook bijdragen aan versterking van innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van onze economie.
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de uitvoeringsorganisatie van EZK die verantwoordelijk is voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland, geeft invulling aan dit acquisitiebeleid. Bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven werkt de NFIA intensief samen met de verschillende regionale partijen. Samen vormen zij het Invest in Holland netwerk. Deze samenwerking is ook logisch omdat een bedrijf immers altijd in een bepaalde regio zal moeten landen. Deze samenwerking zorgt er ook voor dat rekening kan worden gehouden met eventuele schaarste van grond of duurzame energie in de afweging of een potentiële vestiging van een buitenlandse bedrijf wenselijk is. Uiteindelijk is deze afweging aan de regio zelf, waarbij de NOVI uit oogpunt van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving wel voorkeuren aangeeft voor waar deze bedrijven zich vestigen.
Deelt u de mening dat het niet langer verstandig is om telkens maar nieuwe industrieën aan te trekken en bestaande industrieën in de benen te houden, zonder een visie over welke industrie past bij een duurzame samenleving en wat het betekent voor de brede welvaart?
Doelstelling van dit Kabinet is om te zorgen dat bedrijven, zowel bedrijven die hier reeds zijn gevestigd als nieuwe, bijdragen aan de brede welvaart in Nederland. Het gaat dan om bedrijven die o.a. bijdragen in de vorm van verdienvermogen, duurzame werkgelegenheid, strategische autonomie maar zeker ook de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan zoals de verduurzamingstransitie. Het Kabinet werkt momenteel haar industrievisie nader uit, onder andere over de invulling van de groene industriepolitiek zoals omschreven in het Coalitieakkoord Deze industriebrief zal naar verwachting in het tweede kwartaal van dit jaar verschijnen.
Het bericht Nederlanders met niet-Westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders met niet-westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder»?1
Ja
Welke beleidsmatige conclusies verbindt u aan de uitkomst van het Autoriteit Financiële Markten (AFM)-onderzoek, namelijk dat Nederlanders met een migratieachtergrond, met name Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, gemiddeld financieel kwetsbaarder zijn dan Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Het is mij bekend dat huishoudens met een niet-Westerse migratieachtergrond behoren tot de groepen die kampen met een relatief hoog risico op armoede (CBS, Armoede en sociale uitsluiting, 2021). Ook uit een studie van het Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken (Financieel kwetsbaar, mei 2020), blijkt dat mensen met een migratie-achtergrond financieel kwetsbaar zijn.
Het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet daarbij onder meer in op meer financiële educatie, tegengaan van niet-gebruik van beschikbare financiële voorzieningen, en op preventie en vroegsignalering om problematische schulden te voorkomen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Deze organisaties zijn ook te vinden via Geldfit.nl en hun telefoonnummer 0800–8115 (waar naast Nederlands ook Engels wordt gesproken). Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen, zoals de Helpdesk Geldzaken in Den Haag, de Vraagwijzers in Rotterdam of de Werkplaats Financiën in Eindhoven.
Ook initiatieven om de taal- en digitale vaardigheden te vergroten dragen hieraan bij. Daartoe dient onder andere het project Tel mee met Taal en diverse projecten bij lokale bibliotheken. Op de website Steffie.nl kan men eenvoudige filmpjes bekijken over geldzaken. Oefenen.nl biedt eenvoudige lessen voor taal, geld en computervaardigheden. Stichting Lezen & Schrijven heeft voor laaggeletterden de groepscursus «Voor ’t zelfde geld» ontwikkeld. Digisterker heeft een jongerenwebsite gemaakt over geldzaken & digitale overheid en een lesprogramma ontwikkeld2.
Deelt u de conclusie dat 40% van de pensioengerechtigde Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond onder de armoedegrens leeft? Zo nee, waarom niet? Zo, ja deelt u dat dit uiterst zorgwekkend is en dat er daarom meer beleidsmatige aandacht voor moet zijn?
Ik deel de boodschap die erachter zit. Een aanzienlijk deel van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse migratie-achtergrond is financieel kwetsbaar en is aangewezen op bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). De aangehaalde conclusie zelf komt uit een onderzoek dat SEO in 2017 voor de FNV heeft uitgevoerd naar de inkomenspositie van ouderen in peiljaar 2014. Ander recenter onderzoek, dat in 2020 door het CBS in opdracht van SZW met de SVB is uitgevoerd, laat voor peiljaar 2018 zien dat 44,4% van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse achtergrond potentieel recht op AIO had en dat 25,5% van die potentieel rechthebbenden daar geen gebruik van maakte (CBS, Recht en gebruik Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen 2017 en 2018, december 2020).
Daarbij dient gezegd te worden dat in de praktijk een deel van de potentieel rechthebbenden uit het onderzoek mogelijk geen recht op AIO heeft doordat zij bijvoorbeeld roerende goederen hebben in het buitenland die niet zijn meegewogen in het CBS-onderzoek. Desalniettemin wijzen de resultaten van het niet-gebruik erop dat, hoewel de AIO als doel heeft om het inkomen van financieel kwetsbare ouderen aan te vullen tot bijstandsniveau, de regeling nog niet voldoende doeltreffend is. Het gaat om een punt van aanhoudende zorg dat daarom ook de nodige beleidsmatige aandacht krijgt.
Deelt u de conclusie dat een ontoereikende oudedagsvoorziening hier een reden voor is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verklaringen heeft u hiervoor en welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
De al voor de vestiging in Nederland in het buitenland opgebouwde oudedagsvoorziening kan na vestiging in Nederland op verschillende manieren worden aangevuld. Dit kan onder andere via de reguliere AOW-opbouw, aanvullende inkoop van AOW-rechten, al dan niet fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming in bijvoorbeeld het tweede en derde pijlerpensioen en/of langer doorwerken. Maar bij een ontoereikende initiële oudedagsvoorziening kan het wel zo zijn dat het geheel uiteindelijk toch onvoldoende is om na pensionering in een inkomen boven de bijstandsnorm voor ouderen te voorzien. Dit speelt des te meer waar de in het buitenland opgebouwde en naar Nederland mee te nemen oudedagsvoorzieningen lager of afwezig zijn, naarmate het om lagere inkomens gaat en naarmate het verblijf in Nederland voor de pensioengerechtigde leeftijd korter is. In zulke situaties zullen de maatregelen gericht moeten zijn op het tegengaan van de ongewenste inkomensgevolgen bij pensionering en dat is waarop de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO) is gericht.
Wat gaat u in de komende tijd doen om het niet-gebruik van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door rechthebbenden te verminderen en zijn bestaande maatregelen hiertoe effectief genoeg?
Met name via de SVB en haar samenwerkingspartners zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan. Daarbij wordt extra informatie gegeven aan bijvoorbeeld mensen met een onvolledige AOW-opbouw. Knelpunt is wel dat als gevolg van privacywetgeving het nog niet mogelijk is om gegevens uit te wisselen. De SVB heeft daardoor nog geen juridische mogelijkheden om bij mensen die geen AIO aanvragen na te gaan of zij daar misschien wel recht op kunnen hebben en hen vervolgens gericht te gaan benaderen. Dat maakt dat de maatregelen nu nog niet effectief genoeg zijn. Op dat punt werken SVB, UWV en SZW daarom aan een pilotproject waarmee dit via gegevensuitwisseling technisch en juridisch mogelijk kan worden. Daarover wordt uw Kamer regulier geïnformeerd via de rapportages over de Stand van de Uitvoering van de sociale zekerheid.
Voor hulp bij overheidsdiensten, zoals de AIO, kunnen mensen ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in een bibliotheek. Er zijn inmiddels ruim 430 Informatiepunten verspreid over het land. De Informatiepunten worden onder andere door de SVB (en andere overheidsorganisaties) ingezet om mensen hulp te bieden bij hun diensten als zij er zelf niet uit komen. Mensen worden dan persoonlijk door een getrainde bibliotheekmedewerker geholpen.
De Informatiepunten Digitale Overheid zijn er voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening en vragen hebben over het zaken doen met de overheid. De Informatiepunten zijn ondergebracht in de bibliotheken. Daarmee zijn ze laagdrempelig en kunnen mensen er makkelijk binnenlopen. De medewerkers van de bibliotheek zijn speciaal getraind op vraagherkenning en zakelijke empathie. Daarnaast weten ze goed wat de aangesloten overheidsinstanties doen. Ze kunnen mensen verwijzen naar het maatschappelijk middenveld of naar de juiste overheidsinstantie als vragen heel specifiek zijn.
Zo is in Rotterdam in november «De week van het extraatje 010» gehouden waar burgers van de gemeente Rotterdam de mogelijkheid hadden om in de bibliotheek van Rotterdam geïnformeerd te worden over landelijke en gemeentelijke regelingen waar zij mogelijk recht op hebben, maar nog niet hebben aangevraagd. Ook kunnen zij hulp krijgen bij de aanvraag zelf.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat communicatie, digitale vaardigheden, de complexiteit van het financiële stelsel en taalbarrières drempels vormen ten aanzien van de toegang tot financiële dienstverlening voor een deel van deze groep? Wat gaat u hieraan doen?
Het is goed dat de AFM hier aandacht voor vraagt en dat zowel de financiële sector als de overheid hier aandacht aan besteden.
Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen financieel kwetsbare groepen (zoals sommige mensen met een migratie-achtergrond, laaggeletterden en mensen met weinig digitale vaardigheden) worden bereikt en geholpen.
Hiervoor lopen diverse initiatieven. Het programma Tel mee met Taal versterkt de basisvaardigheden (taal-, reken- als digitale vaardigheden) voor alle mensen die dat nodig hebben. Gemeenten ontvangen jaarlijks circa € 63 miljoen voor het verzorgen van cursussen basisvaardigheden. Per gemeente kan bij het organiseren van deze cursussen gericht worden gekeken naar (extra) kwetsbare groepen en een specifieke aanpak hierop.
Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigd zijn, wordt regelmatig gesproken over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Ook is een actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer opgesteld, met een voortgangsverslag3. Voorbeelden van wat diverse banken doen ten aanzien van toegankelijkheid en inclusie staan ook op de website van de Betaalvereniging4. Het Verbond van verzekeraars helpt verzekeraars om klanten met geldproblemen en laaggeletterdheid te herkennen en de dienstverlening daarop af te stemmen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelt het platform Wijzer in geldzaken met de partners (de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) haar krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder mensen met een migratie-achtergrond) beter te bereiken en te helpen. De bouwstenen worden ook gebruikt in de kernprojecten van Wijzer in geldzaken.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat bestaande wet- en regelgeving onbedoeld averechtste effecten kan hebben op de toegang tot financiële dienstverlening voor deze groep? Zo ja, wat gaat u doen om deze mogelijke onbedoelde effecten te verminderen en kunt u hierbij specifiek ingaan op de conclusie over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)? Zo nee, waarom niet?
De AFM constateert terecht dat financiële instellingen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de etnische achtergrond van hun klanten niet mogen registeren.
In het rapport wordt gesteld dat het niet is uitgesloten dat wettelijke informatiebepalingen leiden tot informatie die voor (financieel) laaggeletterde Nederlanders te ingewikkeld is. De AFM wijst er daarbij op dat de huidige wettelijke normen wel de ruimte bieden om informatie simpel en overzichtelijk te houden en tekst te vervangen door visualisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van goede informatieverstrekking waarbij ook aandacht is voor de wijze waarop die informatie wordt verstrekt. Daar pleit Nederland ook in Europa voor. Zo zet Nederland zich in de onderhandelingen over de Europese richtlijn consumentenkrediet in op begrijpelijke en eenvoudige informatie en op een leenomgeving die beter aansluit bij het belang van (kwetsbare) consumenten.
Via het actieplan consumentenkeuzes6 wordt onderzocht wat financiële instellingen in de communicatie, dienstverlening en keuze-omgeving kunnen verbeteren, zodat mensen vaker en makkelijker financieel gezonde keuzes maken.
Zoals het rapport opmerkt, zijn er enige aanwijzingen dat er door de toepassing van de Wwft risico’s zijn dat vluchtelingen en arbeidsmigranten belemmerd worden in de toegang tot financiële dienstverlening, maar er bestaat geen duidelijk en onderbouwd beeld of en in welke mate dit inderdaad aan de orde is. Op grond van de Wwft dienen financiële instellingen als onderdeel van het cliëntenonderzoek een zelfstandige risico-gebaseerde inschatting te maken voor de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme. Financiële instellingen maken daarbij gebruik van objectief vastgestelde risico-indicatoren en kunnen bij mogelijke risico’s om aanvullende informatie en documentatie verzoeken. Dergelijke verzoeken om uitvoerige documentatie zijn soms ingewikkeld. Deze zijn echter noodzakelijk om de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen en dat raakt de kern van de poortwachtersfunctie van financiële instellingen. Daarbij is wel van belang dat de bank per klant een individuele risicobeoordeling maakt. Een verhoogd risico kan betekenen dat er om aanvullende informatie verzocht moet worden, maar niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.
Bent u bereid om de conclusie van de AFM, namelijk dat er behoefte is aan financiële producten op islamitische leest, te onderschrijven en u ertoe in te spannen dat er financiële producten op islamitische leest in grotere mate beschikbaar worden op een betaalbare manier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u bereid om dit te bewerkstelligen?
De AFM concludeert dat er behoefte lijkt te zijn aan financiële producten die op islamitische leest geschoeid zijn. Marktpartijen gaan zelf over de producten en de vorm van die producten die zij aanbieden. Zij moeten zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden. Op 7 december 2021 heeft de Minister van Financiën uw Kamer een brief toegezonden waarin onder andere wordt ingegaan op de ingewikkeldheden die spelen bij rentevrije hypotheken7. De mogelijkheid bestaat om in overleg te treden met de Belastingdienst daar waar vragen bestaan bij deze aanbieders over de fiscale vereisten die gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toepasselijkheid van de eigenwoningregeling. De ervaring leert dat dit ook gebeurt door productaanbieders voor wat betreft deze producten.
Bent u bereid om het voorstel van de AFM, namelijk om meer onderzoek te doen om een fijnmaziger beeld te scheppen van deze groep, op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Bij een brede aanpak van de bestrijding van armoede is het essentieel om kwetsbare groepen in beeld te hebben. Diverse publicaties geven al een fijnmaziger beeld van kwetsbare groepen, zoals de Verkenning werkende armen8 van de SER en de publicatie Armoede en Sociale Uitsluiting van het CBS. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Bent u bereid om de suggestie van de AFM, namelijk om tijdens het inburgeringsproces meer aandacht te besteden aan financiële zelfredzaamheid, ter harte te nemen? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van het nieuwe stelsel inburgering is ook de verplichting opgenomen in de Participatiewet dat gemeenten statushouders bij vestiging in de gemeenten gedurende zes maanden ontzorgen door vanuit de uitkering de belangrijkste vaste lastenposten (huur, zorgverzekering, energie en water) te betalen. De gemeente kan als bijstandsverstrekker en regisseur van de inburgering een belangrijke ondersteunende rol spelen bij enerzijds het stabiliseren van de financiële situatie van de asielstatushouder en anderzijds de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kunnen gemeenten combineren met andere inburgeringsactiviteiten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over armoede en schulden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
De aanleg van glasvezel in het Westland. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Snel internet toch weer in beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven, zoals in de glastuinbouwsector, van groot belang is dat zij ook in het buitengebied kunnen beschikken over glasvezel, vanwege de toenemende afhankelijkheid van digitalisering en van snelle, betrouwbare internetverbindingen voor bijvoorbeeld thuiswerken en online zakendoen?
Ik deel de mening dat het voor zowel particulieren als bedrijven in de buitengebieden van Nederland van belang is dat zij, met het oog op de toenemende digitalisering, kunnen beschikken over een snelle en betrouwbare internetverbinding. Dat kan een glasvezelverbinding zijn, maar ook andere technieken kunnen hiervoor geschikt zijn.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanleg van glasvezel in het Westland? Kunt u de ontwikkelingen schetsen vanaf het moment dat aanbieder Delta Fiber aangaf zich te willen terugtrekken uit het samenwerkingsverband met de gemeente Westland (december 2020)?
Voor de beantwoording van deze vragen heb ik contact gezocht met Delta Fiber en de gemeente Westland.
In december 2020 heeft Delta Fiber aan de bewoners in het buitengebied van Westland laten weten dat de eerder aangekondigde aanleg van glasvezel in het gebied niet doorgaat. Dit als gevolg van te hoge aanlegkosten. Volgens Delta Fiber is er daardoor geen sluitende business case te maken. De hoge aanlegkosten zijn het gevolg van de complexiteit van het gebied, dat zich kenmerkt door veel waterkeringen en dijken en smalle bermen. Hierdoor zijn er veel extra ingrepen nodig om het netwerk aan te leggen, zoals boringen onder waterwegen en het vrezen van sleuven in asfalt. Daarnaast is er afstemming nodig met veel eigenaren van privégrond waar doorheen gegraven moet worden. Voornoemde factoren maken de uitvoering complex en tijdrovend en daardoor kostbaar. Er is door Delta Fiber naar alternatieve aanlegroutes gekeken, maar ook die bleken complex en te kostbaar. Voor zover mij bekend, spelen er geen andere factoren mee die de aanleg van glasvezel door Delta Fiber in de weg staan.
Gelijktijdig met het besluit om geen glasvezel aan te leggen, heeft Delta Fiber laten weten het bestaande coaxnetwerk in het gebied op te waarderen naar de zogenaamde DOCSIS 3.1 standaard. Hiertoe wordt alle apparatuur in het netwerk en bij de eindgebruiker vernieuwd, waardoor de stabiliteit en de snelheid van het netwerk fors verbetert. Hierdoor krijgen eindgebruikers de beschikking over een internetsnelheid van ten minste 200 Megabit per seconde (Mbps) en is opwaardering mogelijk naar 1 Gigabit per seconde (Gbps). Op dit moment is 85% van werkzaamheden voltooid en verwacht wordt dat aan het einde van dit kwartaal de opwaardering grotendeels is afgerond.
Daarnaast heeft Delta Fiber specifiek voor de kern Heenweg en de bedrijventerreinen in Westland gekeken of de aanleg van glasvezel alsnog mogelijk is. Voor Heenweg en de grotere bedrijventerreinen bleek er wel een business case te maken en daar is of wordt gestart met de aanleg van glasvezel. Voor de kleinere bedrijventerreinen is Delta Fiber nog aan het inventariseren of er een sluitende business case mogelijk is.
Is het juist dat hoge kosten, als gevolg van de complexiteit van het gebied (met veel dijken, smalle bermen en sloten) de aanleg van glasvezel in het Westland in de weg staat? In hoeverre spelen nog andere factoren mee?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat digitalisering, waaronder het kunnen beschikken over snel internet, een maatschappelijk belang is, wat overheidsingrijpen rechtvaardigt indien sprake is van marktfalen?
Ja, ik deel de mening dat het kunnen beschikken over snel internet een maatschappelijk belang is, waarbij in het geval van aantoonbaar marktfalen overheidsingrijpen gerechtvaardigd is. Van marktfalen is bijvoorbeeld sprake wanneer een snelle breedbandvoorziening in een gebied ontbreekt, alsook de bereidheid van de markt om een dergelijke voorziening alsnog op eigen initiatief en risico te realiseren. Verder geldt dat overheidssteun voor breedbandinfrastructuur alleen geoorloofd is, als voldaan wordt aan Europese staatssteunregels. Daarmee moet oneigenlijke marktverstoring worden voorkomen. Kortweg schrijven deze regels voor dat steun alleen is toegestaan in gebieden waar er op dit moment of binnen 3 jaar geen snel vast breedbandnetwerk voorhanden is2. Met een snel vast netwerk wordt bedoeld, een netwerk dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps kan aanbieden.
Wat kunt u voor de inwoners en ondernemers in het Westland en van andere moeilijk te verglazen gebieden in Nederland, waar niet tot een sluitende business case kan worden gekomen, betekenen om de aanleg van glasvezel daar alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid hiertoe contact op te nemen met de betreffende gemeentes?
De bewegingsruimte voor overheidsingrijpen wordt begrensd door Europese staatssteunregels. Gelet op de situatie in het buitengebied van Westland, waar met de opwaardering van het coaxnetwerk van Delta Fiber een snel vast breedbandnetwerk van ten minste 200 Mbps beschikbaar komt, is mijn beeld dat overheidsingrijpen hier niet gepast is. Die mogelijkheid is er eventueel wel voor buitengebiedbewoners in het Westland en de rest van Nederland, die niet over een snelle vaste internetverbinding (ten minste 100 Mbps) kunnen beschikken. N.a.v. de motie Van Dijk c.s.3 wordt onderzocht hoe groot deze groep landelijk is en welke technische oplossingen (incl. kosten) en handelingsperspectieven voorhanden zijn. Over de resultaten van het onderzoek die ik uw Kamer naar verwachting nog dit kwartaal zal sturen, zal ik ook in contact treden met provincies en de VNG.
Welke nationale en Europese mogelijkheden zijn er voor investeringen in glasvezel, met name in moeilijk te verglazen gebieden? Hoe maakt Nederland hier gebruik van? Welke rol kunnen de middelen uit het Recovery and Resilience Facility (RRF) hierbij spelen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 17 mei 20214 is n.a.v. de motie Bromet c.s.5 toegelicht dat er afgezien van de middelen uit het RRF op dit moment geen concrete EU-financieringsmogelijkheden zijn voor de uitrol van snel internet in moeilijk te ontsluiten buitengebieden in Nederland. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het Nederlandse herstelplan zal bestaan uit reeds begrote en gedekte uitgaven. De Minister van Financiën zal uw Kamer informeren over het Nederlandse herstelplan.
Welke aanbevelingen geeft u aan het nieuwe kabinet mee om invulling te geven aan de inzet Nederland wordt het digitale knooppunt van Europa en krijgt robuust, supersnel en veilig internet in alle delen van het land. uit het onlangs gepresenteerde coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» van 15 december jl. is de ambitie opgenomen dat Nederland het digitale knooppunt van Europa wordt en snel internet in alle delen van het land krijgt. De concrete uitwerking daarvan wat betreft de (on)beschikbaarheid van snel internet in de buitengebieden vindt momenteel plaats. Hierbij zal het externe onderzoek naar de technische opties en kosten voor snel internet voor de moeilijk gelegen adressen in de buitengebieden worden betrokken. Ik verwacht dat uw Kamer nog in dit kwartaal kan worden geïnformeerd over de uitkomsten van het lopende onderzoek en de vervolgstappen.
Het Energy Charter Treaty |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er al sinds 2017 wordt gepraat over het «moderniseren» van het Energy Charter Treaty (ECT)? Hoe lang gaat het nog duren voordat er een akkoord ligt?
In 2017 is op de ECT Conferentie besloten om de modernisering van het ECT te bespreken. In 2018 en 2019 is er een moderniseringsgroep opgericht die de onderhandelingen binnen het ECT coördineert en zijn de onderwerpen voor modernisering vastgesteld en goedgekeurd. In 2020 zijn de onderhandelingen van start gegaan en inmiddels hebben er negen onderhandelingsrondes plaatsgevonden. In de eerste helft van 2022 staan nog vier onderhandelingsrondes gepland en in juni 2022 hoopt het ECT een conferentie te kunnen organiseren over een principeovereenkomst, die de weg kan vrijmaken naar modernisering van het ECT.
Kunt u garanderen dat «modernisering» uitsluit dat bedrijven kunnen dreigen met miljardenclaims wanneer overheden een einde willen maken aan de winning, productie, handel en gebruik van fossiele energie? Wat is de status van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Unie om de bescherming van fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen?
De inzet van de EU bij het moderniseren van het ECT is om het verdrag volledig in lijn te brengen met het EU-klimaatbeleid en verplichtingen onder het Akkoord van Parijs. Het voorstel van de EU was – zoals aangegeven in uw vraag – om investeringen in fossiele brandstoffen uit te sluiten van investeringsbescherming onder het ECT. Investeringen in sommige vormen van fossiele brandstof zouden onder het EU voorstel onder voorwaarden worden uitgefaseerd in de context van het ECT. Het gaat hierbij om nieuwe investeringen in elektriciteitsproductie uit aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, waarvoor investeringsbescherming zou blijven bestaan tot eind 2030. Daarnaast zouden investeringen in aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen die bestaande investeringen in meer vervuilende vormen van fossiele brandstoffen vervangen worden beschermd tot uiterlijk 2040.
Er is bij de andere verdragspartijen weinig steun voor dit voorstel. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU verder om tot een oplossing te komen. Wat het kabinet betreft is het essentieel dat een gemoderniseerd ECT volledig in lijn is met de klimaatdoelstellingen van de EU. Als het EU-voorstel geaccepteerd wordt, dan vallen de investeringen in fossiele brandstoffen in de bovengenoemde gevallen nog voor een relatief beperkte periode onder de bescherming van het verdrag zoals in de vorige paragraaf uiteen gezet. Modernisering zoals voorgesteld door de EU sluit derhalve niet per direct uit dat alle investeerders in fossiele brandstoffen gebruik kunnen maken van het geschillenbeslechtingsmechanisme onder het ECT.
Om te verduidelijken dat investeringsbescherming geen negatieve invloed heeft op de beleidsruimte van overheden wil de EU het recht te reguleren in het publieke belang expliciet opnemen in afspraken over investeringsbescherming. Dit is ook onderdeel van het EU-voorstel bij de onderhandelingen over het ECT.
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie overeenstemming heeft bereikt over een interne deadline voor de hervorming van het ECT? Zo ja, wat is die deadline?
Er is door de EU geen interne deadline gesteld voor het bereiken van een akkoord over de modernisering van het ECT. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wil het ECT-Secretariaat in juni 2022 een conferentie organiseren om een principeakkoord aan te nemen. Het is nu zaak dat de Europese Commissie in de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022 probeert om een akkoord te bereiken dat volledig in lijn is met genoemde EU-inzet zoals geformuleerd in het mandaat van de Europese Raad. Mocht dan niet voldoende vooruitgang zijn geboekt, dan is voor het kabinet het moment gekomen om, bij voorkeur in EU-verband, opnieuw de balans op te maken over steun aan de moderniseringsonderhandelingen en lidmaatschap van het ECT.
Wat is het plan als de interne deadline niet gehaald wordt? Stappen de Europese Unie, Nederland en de andere lidstaten dan uit het ECT?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke omstandigheden stapt Nederland zelfstandig uit het verdrag? Hoeveel claims moeten er nog ingediend worden en hoe lang moeten we bij het versterken van het klimaatbeleid nog rekening houden met dreigingen van fossiele bedrijven voordat het kabinet bereid is dit besluit te nemen?
De Nederlandse en EU inzet bij het ECT is om verouderde elementen van het verdrag te moderniseren en het verdrag volledig in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU, niet om te ontkomen aan investeringsbescherming. Het recht op toegang tot de rechter is niet iets om bang voor te zijn, maar juist een belangrijk element van een rechtsstaat.
Zelfstandig uit het ECT stappen, zou betekenen dat Nederland nog voor 20 jaar aan het verdrag is gebonden ten aanzien van bestaande investeringen via de «sunset» clausule. Deze clausule bepaalt dat de bepalingen uit het verdrag na opzegging van het verdrag nog 20 jaar daarop van toepassing zijn. Daarnaast bestaat dan de situatie dat Nederland, doordat de EU partij is bij het ECT en het ECT daarmee onderdeel vormt van het Unierecht, via de band van de Unie nog steeds gebonden is aan het verdrag. Als de hervormingsonderhandelingen zouden mislukken, is het van belang dat de alternatieve beleidskeuzes een zo goed mogelijke uitkomst hebben op het klimaatbeleid en de energievoorziening. Het is daarom belangrijk dat alternatieve opties – waaronder uittreding – goed overwogen worden en actie zoveel mogelijk in EU-verband wordt ondernomen.
Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat niet alleen investeerders in de fossiele industrie gebruik kunnen maken van investeringsbescherming onder het ECT. Investeerders in andere energiesectoren kunnen dit ook. Volgens de cijfers op de website van het Energiehandvest zijn in de afgelopen tien jaar de meeste investeringsgeschillen door investeerders in hernieuwbare energie aangespannen.1
Kunt u bevestigen dat elke wijziging van het ECT unanimiteit vereist onder alle 53 verdragslanden en dat elk land vetorecht heeft?
Ja, het klopt dat unanimiteit is vereist voor het soort verdragswijzingen waar de modernisering op ziet. In het Energiehandvest (artikel 36.1) is vastgelegd dat wijzigingen van het verdrag aanvaard moeten worden door alle verdragspartijen tijdens een Conferentie van Partijen.
Hoe staat het met de opstelling van Japan, dat heeft verklaard zich tegen elke wijziging van de Investor-State Dispute Settlement-clausule (ISDS) te verzetten?
Japan heeft aan het begin van de onderhandelingen aangegeven geen noodzaak te zien in de modernisering van het ECT, en ook andere landen hebben posities die nog ver van de EU-inzet liggen. Desalniettemin lopen de onderhandelingen door en de Europese Commissie blijft in gesprek met Japan en andere landen met als doel om hen te overtuigen van de noodzaak van modernisering van het ECT.
Hoe staat het met de opstelling van andere landen die economisch grote winst halen uit fossiele brandstoffen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de uitspraken van klokkenluider Yamina Saheb, energie-expert en voormalig medewerker van het ECT-secretariaat, die concludeert dat het onmogelijk zal zijn om het ECT in lijn te brengen met de doelen van Parijs, dat elke poging om echte hervorming door te voeren een veto zal krijgen van lidstaten die sterk afhankelijk zijn van inkomsten uit fossiele brandstoffen, en dat de enige manier om onszelf te beschermen het opzeggen van het verdrag is?1
Het kabinet volgt de onderhandelingen nauwlettend en is zeer kritisch over de tot nu toe behaalde vorderingen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, 3, en 4, onderhandelt de Europese Commissie verder met de andere verdragspartijen. Het kabinet steunt vooralsnog dit proces, in elk geval tijdens de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022. Na die onderhandelingsrondes wil ik – bij voorkeur in EU-verband – onze opties (her)overwegen.
Kunt u bevestigen dat er een juridische analyse is opgesteld over het vertrek van de Europese Unie uit het ECT en het buiten werking stellen van de sunset clausule, mocht er voor de deadline geen overeenkomst zijn bereikt over de hervorming van het ECT? Kunt u die analyse delen?
Het Directoraat Generaal Handel van de Europese Commissie heeft de juridische dienst van de Commissie in december 2020 gevraagd om een juridisch advies over de te volgen procedures bij uittreding van de EU en haar lidstaten uit het ECT. Het advies is verstrekt in januari 2021. Het advies is vertrouwelijk en niet gedeeld met de lidstaten.
In hoeverre lopen de standpunten van de lidstaten en de Raad met betrekking tot de juridische stappen die de EU moet nemen om uit het ECT te stappen uiteen?
Er is in de Raad nog niet gesproken over de juridische aspecten van uittreding. Derhalve weet het kabinet niet in hoeverre de standpunten hierover uiteen lopen. Het is duidelijk dat veel lidstaten de kritische houding van Nederland tegenover de tot nog toe geboekte resultaten van de onderhandelingen delen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als leden van het ECT zelfstandig kunnen bepalen welke energievormen beschermd worden en welke niet? Wat zijn de posities van de Europese Commissie en andere lidstaten (voor zover bekend) over dit zogenaamde flexibiliteitsvoorstel?
Het door u genoemde voorstel is een van de opties waarover verder onderhandeld wordt. Mocht dit voorstel worden aangenomen dan zou het naar verwachting resulteren in een situatie waarbij investeringen in EU landen in verschillende vormen van fossiele brandstof (op termijn) niet meer beschermd worden door het ECT. Volgens artikel 42 van het Energiehandvest moeten wijzingen van het verdrag door alle verdragspartijen bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd worden. Nederland is partij bij het ECT. Conform de Grondwet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen zal een voorgestelde verdragswijziging van het ECT aan de Staten-Generaal worden voorgelegd voor goedkeuring. Andere verdragspartijen hebben mogelijk verschillende parlementaire procedures. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het doel van de EU bij de moderniseringsonderhandelingen niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen.
Wat zijn de juridische stappen om een dergelijk voorstel uit te voeren indien het aanvaard zou worden? Zouden de nationale parlementen een dergelijke aanpassing van het verdrag kunnen afkeuren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat zijn de gevolgen voor de ECT-leden die het flexibiliteitsvoorstel en andere wijzigingen niet ratificeren? Is het denkbaar dat er een situatie ontstaat waarbij een hervormd ECT van toepassing is op de ECT-leden die de hervorming steunen en een oorspronkelijk ECT dat van toepassing is op alle ECT-leden? Indien ja, hoe zouden de Europese Unie en lidstaten ISDS-claims kunnen voorkomen van investeerders uit landen die het hervormingsvoorstel niet ratificeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u tekstvoorstellen delen voor de definitie van economische activiteiten die in recente ECT-moderniseringsrondes worden besproken, inclusief het flexibiliteitsvoorstel?
De onderhandelingsteksten zijn door het Secretariaat van het ECT aangemerkt als vertrouwelijk en daarom is het niet mogelijk deze te delen. De tekstvoorstellen die de EU heeft ingediend aan het begin van de onderhandelingen zijn wel openbaar gemaakt en te vinden op de website van de Europese Commissie.3
De arbitrageprocedure die RWE en Uniper tegen Nederland gestart zijn om compensatie te krijgen vanwege de kolenexit is volgens het Europees Hof van Justitie in strijd met Europees recht; hoe kan het dat deze procedures nog niet zijn stopgezet of door de geselecteerde arbiters zijn afgewezen?
Zoals aangegeven in Kamerbrieven met kenmerk Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 83 en Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 10 voert Nederland in beide arbitrageprocedures verweer op zowel de bevoegdheid van het arbitragetribunaal als op de inhoud van het geschil. Daarin zal ook het standpunt van Nederland worden ingebracht dat intra-EU investeringsarbitrage tussen een investeerder van een EU-lidstaat en een-EU lidstaat in strijd is met het EU-recht. Op dit verweer is nog niet beslist. Naast de ICSID-procedures lopen er procedures in Nederland en in Duitsland, waar bij de Duitse rechter de vraag voorligt of het ECT een geldige arbitrageclausule bevat in deze intra-EU context. Ook deze zaken zijn nog onder de rechter.
Wat doen de Europese Unie en Nederland eraan om te voorkomen dat er nog arbitragezaken onder het ECT worden gevoerd door investeerders uit EU-landen tegen andere EU-landen?
Het standpunt van Nederland is dat intra-EU investeringsarbitrage in strijd is met het EU-recht. Op 2 september 2021 stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar uitspraak in de zaak Republiek Moldavië v. Komstroy dat artikel 26(2)(c) van het ECT, dat ziet op het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen een investeerder en een staat, moet worden uitgelegd als zijnde niet van toepassing op geschillen tussen een EU-lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over investeringen die deze laatste in de eerste lidstaat heeft gedaan. De EU-lidstaten en de Europese Commissie zijn in onderling overleg over hoe de EU het beste gehoor kan geven aan de uitspraak van het Hof in deze zaak ten aanzien van het ECT.
Deelt u ook de mening dat ook investeerders van buiten de Europese Unie geen ISDS-claims onder het Energy Charter Treaty zouden moeten kunnen starten over klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 5 is het doel van de modernisering niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen. De inzet van de EU is onder andere om het verdrag in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU en het akkoord van Parijs. Onderdeel van het EU voorstel is daarom om investeringsbescherming van investeringen in fossiele brandstoffen onder het ECT op te heffen. Idealiter zou dit voorstel na een modernisering van toepassing zijn op alle verdragspartijen van het ECT, waaronder partijen van buiten de EU. Echter, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, is er buiten de EU weinig steun voor dit voorstel.
Met RWE is afgesproken om het arbitrageproces zo transparant mogelijk te voeren; waarom is/zijn de brief/brieven van RWE niet openbaar gemaakt, waarin RWE arbitrage aanspant en toelicht hoeveel compensatie het claimt en wat de onderbouwing is voor de hoogte van de compensatie en de vermeende schending van de bescherming van hun investering? Kunt u dit alsnog openbaar maken?
In lijn met de Nederlandse inzet is door het arbitragetribunaal in de zaak met RWE besloten om de arbitrageprocedure zo transparant mogelijk te voeren. Dat betekent o.a. dat processtukken gepubliceerd mogen worden op voorwaarde dat vertrouwelijke of beschermde informatie wordt afgeschermd. In de procedure zal Nederland de eigen stukken zo veel mogelijk actief openbaar maken en verzoeken om actieve openbaarmaking van de processtukken van RWE, zoals het verzoek om arbitrage en de memorial,waarin de claim en verzoek om compensatie worden toegelicht. Stukken die niet officieel tot de procedure behoren, zoals stukken die vooraf zijn gegaan aan het verzoek tot arbitrage, vallen niet onder dit transparantieregime.
Als RWE niet bereid is deze brief/brieven openbaar te maken, wilt u ze dan herinneren aan de uitspraak van de CEO van RWE bij de hoorzitting van 11 februari 2021 dat ze «op zich niks te verbergen» hebben en ze vragen hier alsnog aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u zich ervoor inspannen dat ook de brief/brieven van Uniper openbaar worden, waarin ze de arbitrage starten, hun claim kenbaar maken en een onderbouwing geven?
De arbitrageprocedure met Uniper is later gestart en loopt een aantal maanden achter op de procedure met RWE. Nu het arbitragetribunaal in de zaak tussen Uniper en Nederland is vastgesteld, worden binnenkort processuele beslissingen over het te voeren proces genomen. De inzet is om een vergelijkbare mate van transparantie te bereiken in de arbitrageprocedure met Uniper als is vastgesteld voor de procedure met RWE.
Kunt u aangeven welk bedrag Uniper eist ter compensatie voor vermeende schade als gevolg van de kolenwet?
Uniper stelt in alle stukken de rechtmatigheid van de Wet verbod op kolen ter discussie, zonder een schadebedrag te noemen. Uit openbare bronnen blijkt dat Uniper de schade schat op circa 1 miljard euro.
Hoe staat het met de anti-arbitrage-procedures van de Nederlandse staat bij de Duitse rechtbank in Keulen? Wanneer verwacht zij een eerste zitting? Zijn de zittingen en bijbehorende stukken publiek toegankelijk? Wanneer verwacht u een uitspraak?
De procedures die de Nederlandse Staat in Duitsland tegen RWE en Uniper heeft aangespannen, gaan over de vraag of het ECT onder het EU-recht een geldig aanbod voor arbitrage tussen een investeerder van een EU lidstaat en een EU lidstaat bevat. In deze zaak staat geen mondelinge behandeling gepland. Naar verwachting doet de rechter in de eerste helft van dit jaar nog een uitspraak. Het vonnis is openbaar, de Nederlandse staat onderzoekt of het onder Duits recht mogelijk is om, net als in de nationale procedure, eigen processtukken actief openbaar te maken.
Kunt u het verzoek delen dat Uniper vorige week deed aan de ECT-arbiters om een einde te maken aan de Nederlandse zaak bij de Duitse rechter?
Zie het antwoord op vraag 21. Zodra er beslissingen over het verloop van het proces zijn genomen, kunnen stukken die onderdeel van de arbitrageprocedure zijn eventueel openbaar gemaakt worden.
Hoe is het mogelijk dat arbiters van een handelsverdrag een normale rechtszaak onder een nationale rechter kunnen dwarsbomen?
Een arbitragetribunaal ontleent zijn bevoegdheid aan een investeringsverdrag. Het arbitragetribunaal in de zaken met RWE en Uniper is gevraagd te oordelen over de vraag of er een schending van het internationaal recht, namelijk het ECT, heeft plaatsgevonden. Dit staat los van de vraag of de Wet verbod op kolen rechtmatig is onder nationaal recht. Over het laatste is de nationale rechter bevoegd. Het gaat hier dus om verschillende procedures op basis van een andere rechtsgrondslag.
Riverstone krijgt 212 miljoen euro voor de sluiting van de Onyx-centrale; kunt u onderbouwen waarom ze zoveel compensatie krijgen, terwijl Riverstone deze centrale in 2019 voor een veel lager bedrag heeft gekocht in de wetenschap dat de centrale niet lang meer open zou zijn en terwijl de boekwaarde volgens het eigen jaarverslag uit 2019 slechts 96 miljoen euro zou zijn?
Volgens de voorwaarden van de call for proposalsheeft de exploitant van de centrale Powerplant Rotterdam (PPR) een projectvoorstel gedaan voor de beëindiging van de productie en de ontmanteling van PPR. De exploitanten van de andere kolencentrales hebben aangegeven in dit kader geen voorstel te doen. Door de onafhankelijke adviseur van de Minister van EZK is geoordeeld dat de hoogte van de gevraagde subsidie voor de uitvoering van het projectvoorstel niet leidt tot overcompensatie van de exploitant. Dit wordt ook gecontroleerd door de Europese Commissie voordat de subsidie kan worden verleend
Heeft Riverstone in de gesprekken met de overheid benoemd dat ze ook compensatie zouden kunnen eisen via de rechter of met een arbitragezaak onder het Energy Charter Treaty of een ander investeringsbeschermingsverdrag? Heeft u dit meegewogen in het besluit om Riverstone met 212 miljoen euro te compenseren?
De call for proposalsvoor vrijwillig stoppen met gebruik van kolen staat los van de Wet verbod op kolen. Het doel van de call for proposalsis om in de periode tot 2030 aanvullend CO2 te reduceren. De call for proposalsstond daarom open voor alle producenten. Alleen de exploitant van centrale PPR heeft een voorstel tot sluiting en ontmanteling ingediend. De voorgaande Minister van EZK heeft beoordeeld of de aanvraag en het projectvoorstel aan de eisen van de call for proposals voldoet. Er is geen sprake van een overeenkomst of akkoord, maar van subsidieverlening.
Overigens is Riverstone voor de overname geïnformeerd over de Wet verbod op kolen en kon daarom bij de overname al met het toekomstige verbod op kolen rekening houden. Om die reden kan Riverstone niet stellen dan wel aannemelijk maken dat zij als gevolg van de Wet verbod op kolen schade lijdt of zal lijden.
Om uw Kamer inzicht te geven in deze adviezen en maximale transparantie te bieden heb ik de onderliggende stukken vertrouwelijk ter inzage in de Tweede Kamer gelegd zodat uw Kamer volledig zicht heeft op de onderbouwing van deze subsidie (Kamerstuk 32 813, nr. 937). Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het subsidiebesluit en de onderliggende adviezen niet openbaar maken.
Er is in een Wob-verzoek gevraagd om de communicatie tussen het Ministerie van EZK en Onyx en/of Riverstone in de periode van 1 januari 2019 tot 1 oktober 2020. De beantwoording van dit Wob-verzoek zal spoedig worden verzonden. Een ander Wob-verzoek is ingediend voor alle correspondentie van oktober 2020 tot 8 oktober 2021 tussen Onyx en/of Riverstone en het Ministerie van EZK. De beantwoording hiervan verwacht ik in het eerste kwartaal van dit jaar te versturen. Bij de beantwoording van deze beide Wob-verzoeken is de gevraagde informatie ook beschikbaar voor de Kamer.
Bent u bereid om alle verslagen en/of notulen van de gesprekken met Riverstone inzake de compensatie met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 27.
Acht u het mogelijk dat Riverstone met een lager bedrag akkoord was gegaan als zij geen mogelijkheid hadden gehad tot arbitrage via investeringsbeschermingsverdragen?
Zie antwoord vraag 27.
Erkent u dat claims of de dreiging van claims via het Energy Charter Treaty invloed kan hebben op het klimaatbeleid van Nederland? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer geld kost? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer tijd kost? Is het denkbaar dat hierdoor beleidsopties geschrapt worden, om claims te voorkomen?
Het nemen van nieuwe maatregelen is nodig om de klimaatdoelstellingen te bereiken. Daarbij zal een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de verschillende belangen en belanghebbenden conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In sommige gevallen zal het noodzakelijk zijn om in te grijpen in het recht op eigendom als dat nodig is voor het bereiken van andere doelstellingen van algemeen belang. Deze ruimte is er, maar die is niet onbegrensd. Zo speelt artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens een belangrijke rol, maar ook andere normen van internationaal, Europees en nationaal recht. Regulering is dus in beginsel geoorloofd, als het voldoet aan de legaliteitstoets, de legitimiteitstoets en de evenredigheidstoets (fair balance). Nieuwe wetgeving wordt ook altijd getoetst aan deze normen.
Investeringsverdragen, waaronder het ECT, bevatten geen hogere of andere standaard ten aanzien van overheidshandelen dan het Nederlandse of Europese recht. Ook daarin zijn basisregels voor fatsoenlijk overheidshandelen stevig verankerd. Discriminatoire, willekeurige en oneerlijke behandeling zijn ook onder Nederlands en Europees recht verboden, net als het feit dat ook in die rechtsordes onteigening niet zomaar is toegestaan maar aan voorwaarden is onderworpen. Het opzeggen van het ECT, zorgt er niet voor dat de overheid zomaar kan ingrijpen in eigendom. Het overheidshandelen is niet normvrij, maar blijft aan beginselen van behoorlijk bestuur onder internationaal, Europees en Nederlands recht onderworpen.
Overigens is het uitgangspunt van een rechtsstaat dat burgers en bedrijven die rechtstreeks geraakt worden door besluiten van de overheid, rechtsbescherming genieten. Dit is in Nederland geregeld via de bestuursrechtelijke en civiele rechtsgang, als mede via routes onder het internationaal en Europees recht. Een claim indienen, is niet hetzelfde als een zaak winnen. De rechter of ander relevant scheidsgerecht zal de zaak beoordelen en daar een uitspraak over doen. De Nederlandse staat dient rechtmatig te handelen. En hier ligt een belangrijke taak voor de wetgever om voorzienbaar en stabiel beleid te maken, dat toekomstbestendig is.
In antwoord op vragen voor de begrotingsbehandeling EZK schreef u «Ten slotte brengt verder ingrijpen in de kolensector grote juridische risico's in het kader van de lopende claims met zich mee»; kunt u dit verder toelichten? In hoeverre worden die «grote juridische risico's» minder als er geen Energy Charter Treaty zou zijn?
Zie antwoord vraag 30.
Welke buitenlandse bedrijven met investeringen in Nederland, vallen mogelijk onder de investeringsbescherming van het Energy Charter Treaty?
Het ECT beschermt investeringen van een investeerder van een Verdragspartij van het ECT in een andere Verdragspartij, dat wil zeggen elke vorm van activa die een investeerder in eigendom heeft of waarover hij direct of indirect zeggenschap heeft in relatie tot een economische activiteit in de energiesector. Dat zijn economische activiteiten met betrekking tot exploratie, winning, raffinage, productie, opslag, vervoer over land, transmissie, distributie, handel, marketing of verkoop van energiegrondstoffen en energieproducten, of met betrekking tot collectieve verwarmingssystemen. Hier vallen potentieel veel buitenlandse bedrijven onder die investeringen hebben in Nederland.
Welke bedrijven hebben de mogelijkheid van een arbitragezaak benoemd in reactie op klimaatbeleid?
In reacties op het klimaatbeleid is dit niet naar voren gekomen.
De aanbevelingen uit het rapport ‘Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021’ van Gender Concerns International. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
Klopt het dat u, zoals u op 11 oktober aan de Kamer schreef, de aanbevelingen uit het rapport «Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021» van Gender Concerns International onder de aandacht heeft gebracht bij «de departementen wier aandachtsgebied het betreft»?1
Ik heb het rapport «Gender Election Observation Mission The Netherlands 2021» van Gender Concerns International in zijn geheel in december ter informatie onder de aandacht gebracht bij het Interdepartementaal Overleg Artikel 1 (IDOA).
Bent u als verantwoordelijk Minister voor de Kieswet en het organiseren van de Tweede Kamerverkiezingen eindverantwoordelijk voor het al dan niet implementeren van de aanbevelingen uit dit rapport? Zo nee, wie dan wel?
Ik ben verantwoordelijk voor o.a. de Kieswet- en regelgeving en samen met gemeenten en de Kiesraad voor een goed verloop van de organisatie van de Tweede Kamerverkiezing. De aanbevelingen uit het rapport hebben betrekking op een breder scala aan onderwerpen. Deze zijn ter kennis gebracht bij de leden van het eerdergenoemde IDOA: de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Justitie & Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het doorgeleiden van informatie gebeurt als deze informatie relevant is voor een beleidsterrein dat onder een ander departement valt.
Welke aanbevelingen heeft u onder de aandacht van welke departementen gebracht?
Het rapport is in zijn geheel ter kennis gebracht bij de leden van het IDOA: de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Justitie & Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op welke wijze, wanneer en richting wie gaan de betreffende departementen inhoudelijk reageren op de aanbevelingen die u bij hen onder de aandacht heeft gebracht?
De keuze om op de aanbevelingen te reageren en deze bij de beleidsvorming te betrekken ligt bij de betreffende departementen. Indien een van deze departementen beleidskeuzes maakt naar aanleiding van een aanbeveling, zal de verantwoordelijke bewindspersoon de Kamer hierover informeren.
Wat gaat u vervolgens doen met deze reacties?
De keuze om op de aanbevelingen te reageren en deze bij de beleidsvorming te betrekken ligt bij de betreffende departementen. Over eventuele beleidskeuzes naar aanleiding van een aanbeveling zal de verantwoordelijke bewindspersoon de Kamer informeren. Hier ligt geen coördinerende rol voor mij.
Kan iedere organisatie u zomaar rapporten met zeer verregaande, controversiële en radicale aanbevelingen toesturen die u vervolgens één op één doorzet naar departementen? Zo nee, waarom heeft u er in dit geval voor gekozen om dat wel te doen?
Gender Concerns International is, samen met diverse andere organisaties (waaronder bijvoorbeeld de OVSE) op basis van art. J 39 van de Kieswet geaccrediteerd om als waarnemer getuige te zijn van het verloop van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing. Het staat waarnemingsorganisaties vrij om rapporten over hun bevindingen te sturen. Het doorgeleiden daarvan, mits deze informatie relevant is voor een beleidsterrein dat onder een ander departement valt, behoort tot de verantwoordelijkheden die ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb voor het verkiezingsproces.
Vindt u dat er een systeemwijziging nodig is die leidt tot een strikte 1:1 man/vrouw-verhouding met betrekking tot campagnemedewerkers, media-aandacht voor kandidaten en op kandidatenlijsten?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
In algemene zin ben ik voorstander van gelijke kansen en van diversiteit binnen organisaties. De wijze van en criteria voor werving van campagnemedewerkers is echter aan politieke partijen. Voor media geldt de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, waarbij terughoudendheid van de overheid past.
Vindt u dat de regering en gemeenten budgetten moeten vrijmaken om de bevolking te onderwijzen in het belang van «intersectionele politieke vertegenwoordiging»?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat er een adviesraad moet komen die media ertoe moet gaan bewegen om een «gezonde publieke opinie» te creëren met als doel het invoeren van een kiesstelsel met een strikte 1:1 man/vrouw-verhouding?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Wat is een «gezonde publieke opinie»? Wie bepaalt dat?
Naar mijn mening bestaat hiervoor geen eenduidige definitie. Gender Concerns International ziet het creëren van een «gezonde publieke opinie» als middel om gendergelijkheid te bevorderen.
Vindt u dat er een «mindset transformation» nodig is inzake «intersectionaliteit» en dat hierop gefocust moet gaan worden in syllabi op scholen?5 Zo ja, waarom en welke «mindset transformation» inzake «intersectionaliteit» wilt u precies dat kinderen gaan doormaken? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat de Kiesraad in meerderheid uit vrouwen moet bestaan?6 Zo ja, welke concrete voordelen gaan kiezers hiervan ervaren wanneer ze naar het stemhokje gaan? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Ik onderschrijf het belang van een evenredige deelneming van vrouwen en personen behorende tot etnische of culturele minderheidsgroepen aan de Kiesraad en andere adviescolleges.
Vindt u dat van alle direct en indirect betrokkenen bij het organiseren van lokale, regionale en landelijke verkiezingen verplicht moet worden bijgehouden of het mannen of vrouwen betreft?7 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Aanbeveling 9, lijkt zich te richten tot de Kiesraad, de «Electoral Management Body» in Nederland. De Kiesraad is niet belast met het organiseren van verkiezingen – dat zijn de gemeenten en, in Caribisch Nederland, de openbare lichamen. Ik zie geen aanleiding om mij op grond van deze aanbeveling te mengen in of uit te spreken over het personeelsbeleid van de Kiesraad.
Vindt u dat verkiezingsmaterialen via politieke partijen, lokale en religieuze organisaties aan kiezers beschikbaar moeten worden gesteld in diverse talen waaronder Turks, Arabisch, Engels, Frans en Spaans? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?8
Het deel van aanbeveling 16 dat gaat over dit onderwerp, houdt in dat informatiemateriaal over verkiezingen, indien nodig, in verschillende talen beschikbaar zou moeten worden gesteld aan diverse kiezersgroepen «via politieke partijen, religieuze en lokale organisaties», waaronder Engels, Frans, Spaans naast Arabisch en Turks. De rijksoverheid stelt verkiezingsinformatie over het algemeen alleen beschikbaar in het Nederlands en, ten behoeve van Caribisch Nederland, in het Engels en Papiaments. Er zijn uitzonderingen, zoals informatie voor kiesgerechtigde EU-burgers die in Nederland wonen bij de gemeenteraadsverkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. Zie daarvoor ook het recent aan uw Kamer gestuurde fiche over de Europese richtlijnen op dit terrein10. Ik zie geen bezwaar als gemeenten, indien daar in verband met de lokale situatie aanleiding voor is, bepaalde verkiezingsinformatie ook in andere talen beschikbaar stellen. In het algemeen zie ik hier geen rol weggelegd voor politieke partijen of religieuze organisaties, maar uiteraard staat het hun vrij om desgewenst bepaalde verkiezingsinformatie vertaald ter beschikking te stellen.
Vindt u dat partijen verplicht evenveel mannen als vrouwen op hun kandidatenlijsten zouden moeten zetten? Vindt u ook dat het een optie is om dit middels wetgeving te bereiken?9 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Het kabinet hecht waarde aan de vrijheid van vereniging en de daaruit voortvloeiende onafhankelijke positie van politieke partijen. Het is aan de politieke partijen zelf om hun kandidatenlijst samen te stellen en te bepalen hoe zij in dit proces omgaan met genderbalans. Ik zou tegelijkertijd graag zien dat partijen zich landelijk en lokaal inzetten voor een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen op de kandidatenlijsten12,. Het kabinet steunt het vergroten van de transparantie over de genderbalans binnen politieke partijen13.
Vindt u dat er bij partijen op aangedrongen moet worden om «gediscrimineerde gemeenschappen en groepen» op hun kandidatenlijsten te zetten?10 Zo ja, door wie en wat zijn in uw ogen gediscrimineerde gemeenschappen en groepen»? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
Hier moet een afweging worden gemaakt tussen het uitgangspunt van gelijke kansen en de autonome positie van politieke partijen in het Nederlandse stelsel. Ik onderschrijf het belang van een evenredige deelneming van alle groepen en gemeenschappen in de samenleving, zodat eenieder zich vertegenwoordigd kan voelen.
Vindt u dat «gender equality»-journalisten en maatschappelijke vrouwenorganisaties samen moeten werken om een gemeenschappelijk doel te bereiken en dat mediaberichtgeving in de aanloop naar verkiezingen hiertoe gemonitord moet worden?11 Zo ja, waarom, hoe en door wie? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Vindt u dat mediaberichtgeving over vrouwelijke politici gemonitord moeten worden op stereotypes en biases?12 Zo ja, waarom, hoe en door wie? Zo nee, waarom heeft u deze aanbeveling dan doorgeleid naar het betreffende departement?
De beleidsverantwoordelijkheid voor media ligt bij de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij kunnen uw Kamer hier nader over informeren (zie ook de antwoorden op vraag 2 en 6).
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en inhoudelijk beantwoorden?
Hoe beziet u de noodzaak voor een tijdelijke, urgente set maatregelen op dit moment, nu de druk op de grens door diplomatieke druk en samenwerking met derde landen juist lijkt af te nemen?
Het kabinet volgt de situatie aan de grenzen met Belarus nauwlettend en acht daarbij het oordeel van de Europese Commissie ten aanzien van de beoordeling van de situatie van groot belang. Het kabinet is van mening dat de Commissie kan worden gevolgd in haar beoordeling van de situatie en dat deze optreden vanuit de EU rechtvaardigt.
Het klopt dat vanwege diplomatieke druk en samenwerking met derde landen er minder vluchten naar Minsk plaatsvinden vanuit diverse derde landen en ook de pogingen tot oversteken van de grens gedaald zijn. Het kabinet ziet deze inspanningen complementair aan het voorstel betreffende de noodmaatregelen op basis van art. 78(3). Het aantal pogingen om de EU-grens over te steken in Polen, Litouwen en Letland is onder meer door deze acties gedaald. Echter, in de periode 20 december 2021 – 9 januari 2022 zijn er nog 1.897 pogingen om de grens irregulier over te steken verhinderd door de betrokken lidstaten. Er is zodoende nog steeds sprake van een verhoogde instroom, wanneer dit wordt afgezet tegen de instroom in voorgaande jaren.
De instroom is in relatief korte periode sterk gestegen, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de tijd die nodig is om nationale asielsystemen te versterken en uit te breiden. De regeling ziet tevens op assistentie bij de afhandeling van de asielverzoeken van de migranten die de afgelopen maanden binnenkwamen en is dus ook de eerste maanden na de piek in de instroom van nut. Ook weegt in die beoordeling mee dat de regeling expliciet bepaalt dat Letland, Litouwen en Polen de artikelen die de mateiële effecten op de procedure beschrijven (de artikelen 2, 3, 4 en 5) niet langer mogen toepassen dan strikt noodzakelijk is om de door Belarus veroorzaakte noodsituatie aan te pakken, en in geen geval langer dan de in artikel 10 vastgestelde termijn van zes maanden.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak van de Europese Commissie (EC) dat deze maatregelen er moeten komen omdat er sprake is van een ongekende [«unprecedented»] situatie, terwijl er aan andere Europese buitengrenzen meer migranten en vluchtelingen wachten – en bovendien al veel langer?
De afgelopen jaren zijn er amper pogingen geweest om de Unie irregulier in te reizen via Belarus. In de zomer van 2021 namen deze aantallen echter onverwacht enorm toe, door toedoen van het Belarussisch regime dat poogde de EU onder druk te zetten. Hierdoor ontstond een nieuwe migratieroute die nog altijd druk legt op de asielcapaciteit van lidstaten die niet ingericht zijn op een dergelijke instroom. In dit licht stelt de Commissie dan ook in het voorstel dat sinds de zomer van 2021 er sprake is van «an unprecedented increase in irregular border crossings from Belarus». Het kabinet onderschrijft deze analyse.
Is er volgens u nu sprake van een crisissituatie aan de grens met Belarus, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, VWEU?1 Welke onderbouwing is daarvoor? Kunt u zo gedetailleerd mogelijk uitleggen in hoeverre artikel 78, lid 3, VWEU waaraan de EC refereert voldoende juridische basis heeft voor zulke verregaande maatregelen?
In het BNC-fiche is het kabinet ingegaan op de bevoegdheid die de Commissie en Raad hebben op basis van artikel 78, lid 3, VWEU en aangegeven deze bepaling van toepassing te achten op de huidige situatie. Daarbij is gewezen op de rechtspraak van het Hof van Justitie2, die de Commissie ook aanhaalt in het voorstel. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat het begrip voorlopige maatregelen in de zin van artikel 78, lid 3, VWEU ruim genoeg moet worden opgevat om de instellingen van de Unie de mogelijkheid te bieden, alle voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om doeltreffend en snel te reageren op een «noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen». Volgens het Hof moet deze noodsituatie worden begrepen in de zin van het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken noodsituatie en de plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen. Om deze band vast te stellen, kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de aanzienlijke druk op het asielstelsel in de betreffende landen en de toestroom van migranten in een bepaalde periode.3 Daaraan is hier voldaan, zoals volgt uit het voorstel. Zo heeft de Commissie gemotiveerd dat Letland, Litouwen en Polen sinds de zomer van 2021 te maken hebben met een plotselinge toestroom van derdelanders die illegaal hun grenzen overschrijden, waar dat daarvoor niet het geval was (zie bijvoorbeeld overwegingen 2, 4 en 15). De asielstelsels van deze landen waren daar dan ook niet op ingesteld.
Kunt u aangeven waarom het kabinet deze keer wel meedoet aan noodmaatregelen zonder uitzicht op een structurele oplossing, terwijl in het verleden meermaals werd aangegeven dat «Nederland pleit voor structurele oplossingen» en werd volgehouden dat «…zonder perspectief op een [structurele] oplossing zal Nederland niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen»?2
De belangrijkste onderdelen van de noodmaatregelen vormen geen uitzondering op het acquis, maar een explicitering van uitzonderingsclausules die in het bestaande acquis of de voorstellen daartoe van de Europese Commissie van september 2020 zijn verwoord of sluiten aan bij de ideeën van het kabinet over de voorstellen van de Commissie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid bepaalde onderdelen van de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarbij de grens illegaal is overschreden (een bepaling die Nederland ook heeft geïmplementeerd), voor de mogelijkheden tijdelijk een minimaler pakket aan opvangmaatregelen te hanteren en ook voor de mogelijkheid om de grensprocedure, inclusief de beroepsfase, een periode van 16 weken te laten duren. Dit sluit aan bij de gesprekken die daarover tussen Raad en Commissie worden gevoerd. Tot slot sluit de uitbreiding van de grensprocedure (tot in beginsel alle asielaanvragen, ongeacht de nationaliteit, die worden ingediend aan de grens) aan bij de beoordeling van het kabinet van de voorstellen van de Europese Commissie die in het BNC-fiche is verwoord. Dit is ook de werkwijze die Nederland tot 2015 hanteerde.
Overigens heeft de Europese Commissie op 14 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor een verordening waarin situaties van instrumentalisering van migratie en asiel worden geadresseerd. Met dat voorstel wil de Commissie, in aanvulling op de voorstellen voor het migratiepact van 23 september 2020, het kader vastleggen om ook in de toekomst snel het hoofd te kunnen bieden aan instrumentalisering van migranten. Hiermee komt de Commissie tegemoet aan de algemene Nederlandse wens voor structurele oplossingen. Het kabinet zal het voorstel voor de verordening beoordelen en uw Kamer binnen de gebruikelijke termijnen informeren, middels een BNC-fiche.
Welke verwachtingen heeft u van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen, nu Polen al heeft aangegeven hier eigenlijk niet op zitten te wachten? Wordt zo geen tijd en energie verspild aan een voorstel dat geen oplossing biedt, terwijl ook gewerkt kan worden aan structurele oplossingen?
Het kabinet is het in zijn algemeenheid niet eens met de visie dat tijd en energie wordt verspild aan onderhandelingen over voorstellen wanneer de lidstaten verschillende standpunten hebben. Het kabinet verwijst verder naar het antwoord op vraag 4.
In hoeverre wordt de tijdelijkheid van het voorstel (zes maanden) geborgd als de EC in haar voorstel al schrijft dat de maatregelen blijven gelden voor mensen uit derde landen die na die zes maanden nog niet zijn teruggekeerd? Welke (juridische) consequenties heeft dit?
Zoals reeds benoemd in antwoord op vraag 4 zijn de maatregelen voor wat betreft het terugkeerproces niet nieuw, maar een explicitering van een mogelijkheid om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarin de grens illegaal is overschreden. Dat dit kan voortduren, is dus niet een effect van de regeling, maar een mogelijkheid die deze lidstaten hoe dan ook hebben.
Hoe gaat u de EC houden aan de tijdelijkheid van deze noodmaatregelen? Kan de Kamer erop rekenen dat een eventuele verlenging van deze maatregelen, of de inzet van deze maatregelen op andere plaatsen, door het kabinet zal worden afgewezen?
Het besluit zal na de inwerkingtreding in geen geval langer dan zes maanden van toepassing zijn. Zoals in het fiche is verwoord, zal de Commissie voor het verstrijken van die termijn de situatie regelmatig opnieuw beoordelen en kan zij de Raad voorstellen de toepassing van de in het voorstel vervatte maatregelen te verlengen of in te trekken. De Raad dient daarover te besluiten. Het kabinet acht adequate monitoring van deze maatregelen van groot belang en zal elk voorstel van de Raad op zijn merites beoordelen en uw Kamer daarover informeren.
Hoe duidt u in dit verband het feit dat Oostenrijk nu ook «hybride aanvallen» aanvoert als reden om detentie aan de grens verder uit te breiden?3
Het kabinet doet geen uitspraken over de Oostenrijkse positie in besloten EU-vergaderingen.
In algemene zin kan over het Nederlands standpunt het volgende worden toegelicht. In het BNC-fiche naar aanleiding van het voorstel voor de nieuwe Procedureverordening is reeds gemeld dat de grensprocedure uitgebreid zou moeten worden en van toepassing dient te zijn op alle gevallen, ook in situaties wanneer er geen sprake is van hybride aanvallen. Dit kan de efficiëntie van grensprocedures bevorderen, en kan de integriteit van de grensbewaking versterken. Afhankelijk van de geografische mogelijkheden, kan detentie noodzakelijk zijn om ongeautoriseerde toegang tot de EU te voorkomen. Dat is ook onderdeel van de voorstellen van de Commissie, en overigens ook onderdeel van het staande acquis, dat ook de mogelijkheid van een grensprocedure bevat.
Kunt u aangeven in welke mate de tijdelijke noodmaatregelen zijn overgenomen, dan wel als basis zijn gebruikt voor de herziening van de Schengen Grenscode, specifiek het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel?4
Over het voorstel voor een Raadsbesluit betreffende voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen is nog niet door de Raad beslist. Deze is ook niet als basis gebruikt voor het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode. Wel zijn in het voorstel voor herziening van de Schengengrenscode bepalingen opgenomen die raken aan instrumentalisering van migratie en de buitengrenzen. Het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel (COM 2021 890) dat tegelijkertijd met het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode is gepresenteerd is inderdaad gebaseerd op het voorstel voor noodmaatregelen voor Letland, Litouwen en Polen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Uw Kamer wordt over de kabinetsinzet ten opzichte van beide voorstellen geïnformeerd middels het BNC-traject.
In hoeverre blijven de terugkeerrichtlijnen en de maximumtermijn voor detentie voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen van kracht? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat de richtlijnen voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen onveranderd blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen die onder de terugkeerrichtlijn vallen geldt onverkort dat zij slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld (zie artikel 17, lid 1, van de terugkeerrichtlijn). De behandeling van minderjarigen die buiten het toepassingsgebied van de terugkeerrichtlijn vallen mag niet ongunstiger zijn dan deze bepaling voorschrijft (zie artikel 4, lid 4, onder a van de terugkeerrichtlijn). Zoals aangegeven sluiten de maatregelen van dit voorstel aan bij het staande acquis, in de zin dat uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden die reeds bestaan om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in deze lidstaten, met uitzondering van een aantal bepalingen. De voorstellen brengen geen verandering in de richtlijnen voor minderjarigen, nu ambtshalve bekend is dat Polen, Litouwen en Letland al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Kunt u aangeven in hoeverre de beoogde registratiepunten voor het vragen van asiel op Pools, Litouws of Lets grondgebied zijn gevestigd? Hoe wordt omgegaan met asielzoekers die buiten deze registratiepunten om EU-grondgebied hebben weten te bereiken? Bent u bereid te zorgen dat zij niet worden gedwongen om terug te keren naar het grondgebied van Belarus om vandaaruit zich te melden bij deze punten?
De aanmeldpunten bevinden zich op het grondgebied van de lidstaten. Het is krachtens artikel 5 van de Schengengrenscode niet toegestaan de grens anders dan via een aanmeldpunt, oftewel een grensdoorlaatpost te overschrijden. De voorstellen brengen daar geen wijziging in aan, en er zal in lijn moeten worden gehandeld met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM, waaraan ook deze lidstaten zijn gebonden.
Hoe verhoudt deze inzet van de EC zich tot de rol die de EC heeft ten aanzien van Polen, waar pushbacks en andere misstanden in het grensgebied maar door lijken te gaan?5 Waarom leidt deze houding van Polen tot het afzwakken van het asielrecht, in plaats van een duidelijker optreden tegen Polen?
Zoals in het BNC-Fiche benoemd, presenteerde de Europese Commissie het voorstel naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 21-22 oktober waarin zij werd opgeroepen om alle nodige wijzigingen van het EU rechtskader voor te stellen om een onmiddellijk en gepast antwoord te bieden op de situatie aan de grens met Belarus, conform het EU-recht en internationale verplichtingen inclusief de grondrechten. De Commissie geeft in het voorstel aan dat deze maatregelen de betrokken lidstaten in staat dienen te stellen snelle en ordelijke processen op te zetten om de situatie te beheersen, met volledige inachtneming van fundamentele rechten en internationale verplichtingen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. Het voorstel is gericht op het beter om kunnen gaan met de situatie van een plotselinge verhoogde instroom door instrumentalisatie van migratie door Belarus.
De afgelopen maanden is door de Commissie in de richting van Polen overigens veelvuldig gewezen op het belang van het naleven van het EU-acquis en transparantie over de situatie aan de grens. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is en er geen sprake mag zijn van pushbacks. Ook heeft zij terecht in debat met het Europees Parlement benoemd dat bij het beschermen van de gemeenschappelijke EU-buitengrens, ook de EU-waarden en het EU-acquis dienen te worden beschermd.
Wat is de stand van zaken van het overleg van de EC met Polen, Letland en Litouwen over het intrekken van nationale wetgeving die pushbacks in strijd met het Unierecht trachten te legaliseren? Gelden deze nationale wetten nog steeds? Zo ja, bent u bereid om deze EU-lidstaten hierop aan te spreken en zo nodig aan bijstand de voorwaarde te verbinden dat deze wetten moeten worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om bij de EC aan te dringen op het starten van inbreukprocedures indien deze landen blijven weigeren om hun nationale wettten die pushbacks legaliseren in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het toetsen van nationale wetgeving van EU-lidstaten aan het EU-recht is toebedeeld aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen en uiteindelijk aan het EU Hof van Justitie. Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven is Commissaris Johansson doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft zij onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat wetgeving is aangepast.
Grensbeheer dient te allen tijde plaats te vinden conform internationaal en Europees recht, met respect voor mensenrechten, het recht op aanvragen van asiel en met inachtneming van het principe van non-refoulement. Daar dringt het kabinet bij de betreffende lidstaten reeds met regelmaat op aan, zowel in EU-verband als in bilateraal gesprekken. Zo heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met haar Poolse, Litouwse en Letse collega’s. Tegelijkertijd is de situatie aan de grenzen met Belarus buitengewoon complex, en hecht het kabinet belang aan de eveneens in het internationale recht erkende verantwoordelijkheid en in Europese regels neergelegde verplichting van Europese lidstaten om de grenzen te beschermen. Ook dat draagt Nederland uit in bilateraal en EU-verband.
Bovenstaande lijn zal Nederland tevens uitdragen tijdens de Conferentie over Europees grensbeheer in Litouwen, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 januari aan zal deelnemen. Uw Kamer wordt hierover in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 2-3 februari nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u zich richting de EC gaat inzetten om te zorgen dat de humanitaire waarborgen en waarborgen uit de opvang- en terugkeerrichtlijnen en het recht op asiel worden nageleefd, met name gezien de gebrekkige track record van Polen op dit vlak? Kan ervan uit worden gegaan dat Nederland deze voorstellen niet meer steunt als deze waarborgen niet worden nageleefd?
De Commissie is, als hoedster van de verdragen, verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van EU-recht. Het kabinet onderschrijft het belang van waarborging van het recht op asiel, en zal bij de behandeling van het voorstel het belang van zorgvuldige monitoring benadrukken.
Het kabinet wijst erop dat de humanitaire ondergrenzen niet onderhandelbaar zijn, en heeft het belang van humanitaire toegang tot het grensgebied benadrukt in internationale gremia en bilaterale besprekingen, zoals de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid recent gedaan heeft tijdens de JBZ-Raad van 9-10 december jl.
Kunt u bovenstaande vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen (gezien het spoedeisende karakter van de behandeling) uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. In Raadsverband is op dit moment nog geen besluitvorming over het voorstel inzake deze noodmaatregelen voorzien. Indien dit wel het geval is wordt uw Kamer daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
Belemmeringen zzp’ers bij aanvraag coronasteunmaatregel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de gemeenten verschillend omgaan met de steunmaatregelen voor zzp’ers (regeling Bijstand voor zelfstandigen (Bbz))?1
Gemeenten kunnen binnen de kaders van de regelgeving inderdaad verschillend omgaan met de afhandeling van aanvragen van zelfstandig ondernemers voor het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Dit is ook wenselijk, aangezien gemeenten bij een aanvraag kijken naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen vanuit hun decentrale verantwoordelijkheid.
Klopt het dat door het invoeren van een levensvatbaarheidstoets, maar ook de kostendelersnorm bij de regeling Bbz, het voor zzp’ers lastiger is om steun aan te vragen en het bovendien langer duurt om de hoognodige steun van gemeente te ontvangen?
Per 1 oktober 2021 is de Tozo beëindigd. Normaliter zou dan het reguliere vangnet voor ondernemers, het Bbz, weer gaan gelden. Omdat gemeenten echter verwachtten dat de aantallen aanvragen niet zouden passen bij de uitvoeringsmogelijkheden van het reguliere Bbz, is het Bbz tijdelijk vereenvoudigd. Bij de aanvraag voor het Bbz kan nu tijdelijk worden uitgegaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer dat deze verwacht – over de periode dat uitkering wordt aangevraagd – een inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm. Ook geldt er geen vermogenstoets. Wel gelden de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm.
De eerste signalen van gemeenten over het vereenvoudigde Bbz geven aan dat gemeenten op dit moment voldoende ondersteuning kunnen bieden aan ondernemers2. Er lijkt met de huidige instroom voldoende capaciteit beschikbaar te zijn om aanvragen binnen afzienbare tijd in behandeling te nemen en af te handelen. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols in contact met VNG, Divosa en gemeenten zodat signalen over de uitvoerbaarheid mij snel bereiken.
Vreest u ook dat door deze levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm en de trage afhandeling daarvan zelfstandigen hierdoor in nog grotere financiële problemen belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van hetgeen gemeenten van zzp’ers vragen aan aanvullende informatie bij de aanvraag van de huidige regeling Bbz?
Gemeenten kunnen bij de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Gemeenten kunnen daarbij wel aanvullende informatie vragen. Dat kan van geval tot geval verschillen, dus een overzicht is niet te geven. Wel moet de informatie relevant en noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie als goedgekeurde jaarcijfers uit een boekjaar voor de coronapandemie kan van belang zijn voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf. Bij het ministerie zijn signalen binnengekomen dat sommige gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen bij de toekenning van het vereenvoudigde Bbz. Daar is onderzoek naar gedaan en in een enkel geval bleek er teveel onnodige informatie door een gemeente te zijn uitgevraagd. In die gevallen is de VNG gevraagd contact met de betreffende gemeente op te nemen om hierover te communiceren. Daarnaast heb ik gemeenten in de kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20223 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen die informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Klopt het dat gemeenten aan zzp’ers die steun nodig hebben vragen om allerlei aanvullende informatie die alleen maar tot vertraging en extra werk leiden bij het uitbetalen van de hoognodige financiële steun voor zzp’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het verder eens dat het onredelijk is dat gemeenten om jaarcijfers, inclusief goedkeuring boekhouder, vragen waardoor de kosten voor zzp’ers hoger worden dan de ontvangen inkomenssteun?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat er geen vermogenstoets in de vereenvoudigde regeling Bbz zit, er toch door gemeenten naar het vermogen van zelfstandigen wordt gevraagd en zij daardoor geen steun krijgen?
Zoals ik bij de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, mogen gemeenten alleen die informatie uitvragen die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Dat betekent dus dat informatie over vermogen alleen mag worden uitgevraagd indien dat echt noodzakelijk is voor die beoordeling. Dit kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Zo kan blijken dat het zakelijk vermogen dusdanig negatief is, dat getwijfeld moet worden aan de levensvatbaarheid. Een positief vermogen staat echter – in tegenstelling tot in het reguliere Bbz – bijstandsverlening niet in de weg.
Hoe verhoudt uw opmerking dat gemeenten soepel en ruimhartig om dienen te gaan met de levensvatbaarheidstoets in de regeling Bbz zich met het feit dat zzp’ers allerlei informatie dienen aan te leveren aan gemeenten alvorens zij steun ontvangen?2
Het kabinet heeft gemeenten opgeroepen om gebruik te maken van de mogelijkheid die de wetgeving biedt om coulant om te gaan met de situatie van ondernemers. De levensvatbaarheidstoets biedt in de regelgeving ruimte om soepelheid te betrachten, maar kan er ook toe leiden dat aanvullende informatie van de zelfstandig ondernemer vereist is voordat kan worden overgegaan tot steun. De oproep om soepel hiermee om te gaan is dan ook mede bedoeld om gemeenten het comfort te geven om de ruimte die de wetgeving biedt ook echt te benutten in situaties waar dat passend is. Het kabinet heeft intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten en ook bij de wijzigingen tot nu toe, speelde het perspectief van de uitvoering steeds een belangrijke rol.
Bent u het eens dat de door u gevraagde soepelheid alleen maar tot meer werk en vertraging leidt bij gemeenten om zelfstandigen snel en adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het eens dat, door aan te geven dat gemeenten soepel en ruimhartig te moeten zijn, u het probleem van het uitkeren van steun aan zelfstandigen bij gemeenten heeft neergelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten waarom u niet heeft gekozen voor de herinvoering van de, vele malen eenvoudigere, Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)-uitkering?
De Tozo is in maart 2020 ingevoerd om gemeenten in staat te stellen om zelfstandig ondernemers snel te kunnen helpen. De Tozo is per 1 oktober 2021 stopgezet en voor zelfstandigen trad daarmee de reguliere inkomensondersteuning in de vorm van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) in werking. Omdat bij de overgang van de Tozo naar het Bbz per 1 oktober jl. een hogere instroom in het Bbz werd verwacht, is het Bbz tijdelijk (gedurende het vierde kwartaal van 2021) vereenvoudigd. Dit zorgt voor een beter uitvoerbare overgang van de Tozo naar het Bbz zodat aan zelfstandigen die dat nodig hebben, tijdig inkomensondersteuning kan worden geboden.
Ondanks dat er door de aangescherpte coronabeperkingen sprake is van een stijging van de aantallen aanvragen van het (vereenvoudigde) Bbz, is deze stijging niet te vergelijken met de situatie bij de invoering van de Tozo in 2020. Vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt is het daarnaast niet wenselijk om in korte tijd verschillende keren van systematiek te wisselen. Het kabinet heeft daarom in plaats van voor de Tozo gekozen voor een verlenging van het vereenvoudigde Bbz met drie maanden (vanaf 1 januari 2022 tot 1 april 2022). De keuze van het kabinet om de Tozo niet te laten herleven, is ook ingegeven door het feit dat niet-levensvatbare bedrijven eerder in beeld komen, zodat er mogelijkheden tot heroriëntatie kan worden geboden.
Bent u het eens dat er bij de Tozo-uitkering minder problemen in de uitvoering waren en bij het aanvragen van financiële steun voor zelfstandigen?
De situatie op dit moment is anders dan eerder bij de Tozo (zie antwoord op vraag 11). Hierdoor is een vergelijking niet zondermeer te maken. De gemeente kan -evenals bij de Tozo- bij het aanvragen van financiële steun in het huidige Bbz voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de bijstand uitgaan van de verklaring van de zelfstandig ondernemer. Wel kan er aanvullende informatie worden uitgevraagd relevant en noodzakelijk voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van het bedrijf.
Bent u het eens dat het hanteren van de kostendelersnorm en een (levensvatbaarheids)toets om financiële steun te geven aan zelfstandigen tijdens een lockdown, waardoor zzp’ers geen inkomsten meer hebben, niet gepast en ongewenst is?
Het kabinet vindt het in deze fase van de pandemie van belang dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contactbeperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij een niet-levensvatbaar bedrijf. Het kabinet heeft samen met de VNG geconcludeerd dat voortzetting van het vereenvoudigd Bbz zonder de vermogenstoets, maar met de levensvatbaarheidstoets en kostendelersnorm, het beste past bij de huidige situatie waarin ondernemers die steun krijgen die het best bij hen en bij de huidige situatie past. Voor zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, worden er naast inkomensondersteuning met voorwaarde van bedrijfsbeëindiging vanuit gemeenten mogelijkheden geboden tot heroriëntatie richting andere (bedrijfs)activiteiten. Gemeenten bieden daarnaast ook schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Bent u het verder eens dat het ongewenst is om dit maatwerk bij gemeenten te leggen en dat u dit ook zelf kunt oplossen door de kostendelersnorm en de levensvatbaarheidstoets, als toets, voor financiële steun te schrappen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u om die reden bereid om de levensvatbaarheidstoets en de kostendelersnorm tijdelijk te schrappen als toets voor zelfstandigen om financiële steun te krijgen?
Zie antwoord vraag 13.