De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Leids Indië-monument voor de tweede keer in drie weken gevandaliseerd, ditmaal met roze verf»?1
Ja.
Kunt u op dit vandalisme reflecteren?
Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur. Het lokaal bestuur beschikt over de informatie en bevoegdheden die hierbij van belang kunnen zijn.
Maakt u zich, nu er wéér een incident heeft plaatsgevonden (op dezelfde dag als uw beantwoording op mijn vragen over de bagatellisering van de Bersiap), nog steeds geen zorgen dat de huidige, negatieve weergave van de Nederlandse inzet in Nederlands-Indië tussen 1945 en 1950 tot vandalisme kan leiden en hoe verhoudt dat zich tot uw antwoord op vraag 10 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022, waarin u stelt dat er geen aanwijzingen zijn vastgesteld voor een verband tussen het historisch revisionisme en negationisme over de genocide in Nederlands-Indië (de Bersiap) en het bekladden van monumenten die een eerbetoon zijn aan de mensen die hun leven hebben opgeofferd voor Nederland in deze periode?2
Nee. Dit is een aangelegenheid van het lokaal bestuur dat beschikt over informatie en bevoegdheden terzake.
Vindt u ook dat de gemeente met de vandalen «in gesprek» moet gaan? Is zo’n softe reactie wat u betreft gepast wanneer monumenten voor slachtoffers van genocide worden gevandaliseerd?
Het betreft geen aangelegenheid van de rijksoverheid maar van het lokaal bestuur dat beschikt over de relevante informatie en bevoegdheden om een situatie te beoordelen.
Ontkent u dat er genocide heeft plaatsgevonden in de Bersiaptijd, gezien uw antwoord op vraag 9 van mijn Kamervragen van 25 mei 2022?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders in de Bersiaptijd als genocide kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Erkent u, op zijn minst, dat de Bersiap aspecten van een genocide heeft?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld. Het onlangs verschenen onderzoeksrapport van het NIOD, NIMH en KITLV bezigt voor deze periode het begrip extreem geweld.
Indien het antwoord op vraag 6 en/of 7 nee is, zou u de moord op duizenden (Indische) Nederlanders tijdens de Bersiap als etnische zuivering kenmerken? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Het begrip moord heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie van toepassing is op categoriën personen in elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Getroffen maatregelen op het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijn dossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-/Wet open overheid (Woo)-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Het bericht ‘Afghaans ambassadepersoneel moet betalen voor verblijf in azc's’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Afghaans ambassadepersoneel moet betalen voor verblijf in azc’s»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het ermee eens dat Nederland een ereschuld heeft tegenover de Afghaanse oud-medewerkers van de ambassade die jarenlang onze belangen in Afghanistan hebben gediend? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op de reguliere opvang door het COA heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) als oud-werkgever extra ondersteuning geboden aan de oud-medewerkers van de ambassade in Kaboel bij hun aankomst en integratie in Nederland.
Zo is direct (gespecialiseerde) psychosociale zorg voor de (ex)lokale medewerkers uit Afghanistan en hun families ingezet (een team psychosociale zorg, bestaande uit een BZ-manager, een Bedrijfsmaatschappelijkwerk-projectleider, zes bedrijfsmaatschappelijk werkers en vijf Afghaanse tolken).
Voor de begeleiding naar werk in Nederland is een contract afgesloten met SPARK. Deze organisatie heeft veel ervaring met begeleiden naar werk in crisisgebieden en met vluchtelingen. Zij hebben sinds 2001 ook ervaring in Afghanistan en met Afghaanse vluchtelingen. SPARK heeft ook binnen Nederland een uitgebreid netwerk. SPARK maakt via BZ ook gebruik van het interdepartementale netwerk. Via de interdepartementale contacten wordt ook een aantal uitzendbureaus betrokken.
Ook is een intensieve taaltraining Nederlands verzorgd.
Door vele collega’s van Buitenlandse Zaken zijn direct acties ondernomen om de groep, die zij vaak uit hun eerdere plaatsing in Kabul kenden, te ontmoeten en te ondersteunen.
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Secretaris-Generaal van het ministerie hebben de lokale medewerkers in Zoutkamp en Harskamp bezocht.
Wat vindt u in dat licht van de manier waarop deze oud-medewerkers tot nu toe zijn opgevangen en verwelkomd in Nederland? Is dit wat u betreft in lijn met de motie-Piri omtrent het bieden van een warm welkom?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de stichting Spark voor meerdere oud-medewerkers inmiddels banen heeft geregeld en moest afzeggen, vanwege het feit dat gezinnen steeds weer worden verplaatst? Zo ja, kunt u precies aangeven in hoeveel gevallen het gebrek aan een vast woonadres de reden was om de baan te moeten annuleren?
Spark heeft aangegeven dat 14 maal een aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet kon doorgaan vanwege een te grote reisafstand tussen werk en verblijfplaats.
Het vinden van huisvesting voor asielzoekers is gelet op de huidige woningmarkt een grote uitdaging. Dat geldt ook voor de oud-medewerkers. Als asielzoekers een vergunning krijgen, worden zij zo snel mogelijk gekoppeld aan een gemeente. Hier wordt daar waar mogelijk ook rekening gehouden met het feit dat iemand een baan heeft of kan krijgen. Het is echter ook van belang dat zij zo snel mogelijk gehuisvest worden. Zolang er nog geen woning is toegewezen en indien er een concreet aanbod ligt van een werkgever, kan het COA de betreffende persoon koppelen aan een gemeente die zich wel op reisafstand bevindt.
Kunt u aangeven hoe vaak de Afghaanse ambassademedewerkers en hun families sinds hun aankomst in augustus zijn verplaatst en hoeveel van de 37 inmiddels een woning hebben?
Na aankomst in augustus 2021 is de groep in Zoutkamp gehuisvest, waarna op 6 oktober 2021 de groep naar Harskamp is overgebracht. Daarna zijn ze weer in Zoutkamp gehuisvest. De groep is later verdeeld over verschillende AZC oa. Amsterdam, ’s-Gravendeel, Gorcum en Middelburg.
Vanwege het nijpende opvangtekort en het gebruik van (vaak kortdurende) noodopvang moeten bewoners van het COA regelmatig verhuizen. Overplaatsingen hebben een grote impact op bewoners en een negatieve invloed op hun integratieproces. Het COA streeft er daarom naar om verplaatsingen zo veel als mogelijk te beperken. Gelet op de huidige druk op de opvangcapaciteit kan echter niet worden voorkomen dat bewoners meerdere keren moeten verhuizen.
Op dit moment hebben 18 oud-medewerkers (en hun gezinnen waar van toepassing) een huis toegewezen gekregen. De overige wachten nog op huisvesting.
Bent u het ermee eens dat het pijnlijk is dat deze oud-medewerkers van de ambassade een deel van de vergoeding moeten inleveren, die zij bij hun ontslag kregen voor hun jarenlange dienst voor de ambassade, vanwege het feit dat zij tien maanden na aankomst nog geen vast woonadres hebben, en dat dit ook pijnlijk is omdat zij vanwege dit werk voor Nederland in gevaar kwamen en derhalve geëvacueerd moesten worden?
Net als anderen die gebruik maken van de asielopvang in Nederland zijn de oud-medewerkers conform de REBA-regeling (regeling eigen bijdrage asielopvang met inkomen en vermogen) een eigen bijdrage verschuldigd als zij over een inkomen of vermogen van meer dan EUR 13.010,– voor een echtpaar of gezin of EUR 6.505,– voor een alleenstaande beschikken. Onder deze bedragen is geen eigen bijdrage verschuldigd. De ontslagvergoedingen die de oud-medewerkers hebben ontvangen liggen boven de vermogensgrens van EUR 6.505,– respectievelijk EUR 13.010,–.
BZ heeft alle medewerkers ruim voor hun vertrek uit Afghanistan voorlichting gegeven over de opvang door het COA in Nederland en de daarbij geldende eigen bijdrage. De eigen bijdragen zijn nu aan de orde, omdat de oud-medewerkers pas recent beschikken over een BSN-nummer en daarmee de mogelijkheid van het openen van een bankrekening.
Alle oud-medewerkers ontvangen een ontslagvergoeding die ruimhartig is te noemen. Een geringe eigen bijdrage conform de REBA-regeling is reëel en gerechtvaardigd, mede in het licht van alle gedane en nog lopende inspanningen die BZ als voormalig werkgever heeft gedaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze mensen hun ontslagvergoeding niet hoeven in te leveren en derhalve het besluit terug te draaien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Fastfood rondom scholen neemt sterk toe’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het data-onderzoek van journalistiek onderzoeksplatform Pointer, waaruit blijkt dat alleen al in het afgelopen decennium het aantal fastfoodlocaties binnen vijf minuten lopen van scholen met veertig procent is gestegen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opkomst van ongezond eten in de buurt van jongvolwassenen problematisch is, omdat dit bijdraagt aan het oplopende overgewicht en ziektes als diabetes type 2, hart- en vaatziekten en kanker? Bent u het er tevens mee eens dat je niet meer kan spreken van een eigen keuze als je als jongere op elke straathoek wordt verleid om ongezond te eten?
Ik deel de mening dat de opkomst van ongezond eten in de buurt van jongvolwassenen problematisch is. Een groot aanbod van ongezond voeding maakt het lastiger om de gezonde keuze te maken. Hoewel overgewicht en ziektes als diabetes meerdere oorzaken kennen, heeft ongezond aanbod inderdaad een aandeel in de toename van overgewicht en gerelateerde ziektelast.
Hoe verklaart u dat het fastfoodaanbod het sterkst groeit rond scholen met veel achterstandsleerlingen? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is, aangezien hiermee gezondheidsachterstanden alleen maar verder vergroot dreigen te worden?
Ik vind de gezondheid van alle jongeren heel belangrijk en daarmee ook dat ze in een gezonde omgeving op kunnen groeien. Een gezonde eetomgeving hoort daarbij. Kinderen en jongeren worden in de huidige voedselomgeving voortdurend op allerlei manieren verleid om ongezonde producten te eten. En dat moet echt anders. De omgevingen die het ongezondst zijn, hebben daarbij prioriteit. Ik heb geen volledige verklaring voor het feit dat het fastfoodaanbod het sterkste groeit rondom scholen met veel achterstandsleerlingen. De uitdaging waar we met elkaar voor staan is om de voedselomgeving van de jongeren weer gezonder te maken. En daar ga ik me vol voor inzetten samen met andere betrokkenen zoals gemeenten en andere relevante partijen.
Deelt u de mening van experts dat het verminderen van de verkooppunten van fastfood binnen gemeenten – naast het afschaffen van de btw op Schijf van Vijf producten en het invoeren van een belasting op suikerhoudende drank – een van de meest effectieve maatregelen is om de doelstellingen uit het deelakkoord «overgewicht» van het Nationaal Preventieakkoord te behalen?2
Ik ben van mening dat de voedselomgeving gezonder moet worden en betrek bij mijn aanpak onder andere het rapport van het RIVM waaraan in de vraag gerefereerd wordt. Experts geven aan dat de omgeving in sterke mate bepaalt wat we eten, er is zoveel (ongezonde) verleiding dat zelfs iemand die echt gezonder wil eten hier maar moeilijk in slaagt. De situatie rondom verkooppunten van fastfood is één van de aspecten in de voedselomgeving waar ik onder meer samen met andere deelnemers aan het Nationaal Preventieakkoord naar kijk. Na de zomer zal ik uw Kamer informeren over de aanpak op overgewicht en voeding.
Op welke termijn komt u met aanvullende maatregelen om de doelstellingen van het deelakkoord «overgewicht» van het Nationaal Preventieakkoord binnen bereik te brengen?
Op dit moment wordt aan de thematafel Overgewicht/voeding in gezamenlijkheid gesproken over het aanscherpen van bestaande acties en het formuleren van nieuwe acties om de ambities uit het NPA 2018 te behalen. Ik zal uw Kamer na de zomer informeren over de aanpak van het kabinet op het thema overgewicht/voeding. De uitkomsten van de gesprekken aan de Thematafel vormen hier een onderdeel van.
Wanneer krijgt de Kamer uiterlijk de wettelijke maatregelen toegestuurd waarmee de omgeving gezonder gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door gemeenten handhavingsinstrumenten in handen te geven?3
Ik ben voornemens de Kamer na de zomer via een brief te informeren over de preventieaanpak op overgewicht en voeding. In deze brief zal ik ingaan op de stand van zaken van een beoogd pakket aan maatregelen, waaronder mogelijke wettelijke maatregelen met betrekking tot het gezonder maken van de voedselomgeving.
Welke mogelijkheden hebben scholen om er voor te zorgen dat de leerlingen geen gebruik maken van het aanbod aan fastfood? Op welke wijze kan de overheid scholen hierbij ondersteunen?
In en rond scholen is er ook nog veel winst te halen als het gaat om een gezonde voedselomgeving. Er zijn programma’s als de Gezonde School, de Gezonde Schoolkantine en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen waar scholen gebruik van kunnen maken. Daarnaast werken JOGG en het Voedingscentrum samen aan de Aanpak eetomgeving scholen vo en mbo. Er is een pilot geweest in een aantal steden. Met die resultaten is een Raamwerk opgesteld om de Aanpak eetomgeving scholen vo en mbo verder landelijk uit te rollen. Dit zijn allemaal voorbeelden van zelfregulering. Ik verken op dit moment wettelijke maatregelen om tot een gezonde(re) voedselomgeving te komen. Dat betekent niet dat ik al het ongezonde aanbod wil verbieden; er moet een balans zijn. Ik zal uw Kamer na de zomer informeren over de uitkomst van deze verkenning.
Zijn er naar uw mening gemeentelijke preventieakkoorden waarin goede afspraken vastgelegd zijn over het aanbod van fastfood binnen de gemeente? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Er zijn een aantal gemeenten die in hun verordeningen afspraken hebben over voedselaanbod rondom scholen. Over het algemeen staan in de preventieakkoorden vooral ambities en verkenningen, maar zijn nog geen concrete (juridische) afspraken opgenomen. Zo had Rotterdam als eerste een lokaal preventieakkoord «Gezond010: het akkoord» (december 2019) en heeft Amsterdam een lokaal preventieakkoord dat zich volledig richt op de gezondheid van MBO’ers, waarin ook aandacht is voor gezonde leefstijl, gezonde voedselkeuzes en een gezonde kantine. Om echter meer beleids- en regelruimte te krijgen op het aanbod van fastfood zijn beide steden lid van de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving.
Op welke wijze kan de overheid invloed uitoefenen op de samenstelling van het aanbod in fastfoodrestaurants, waarbij valt te denken aan de hoeveelheden suiker, verzadigd vet en zout, bewerkt vlees en portiegrootte? Welke rol ziet u daarbij voor uzelf?
De overheid heeft onlangs de Nationale Aanpak Productverbetering gelanceerd. Deze aanpak moet ertoe leiden dat er in 2030 over de gehele breedte van productgroepen én in alle kanalen, zowel in supermarkten als in horeca en catering, verbetering is gerealiseerd in de samenstelling van bewerkte producten. De nieuwe aanpak stimuleert bedrijven om productverbetering door te voeren. De overheid ondersteunt daarbij door een informatiecampagne en bijeenkomsten, het stellen van doelen, het monitoren van de voortgang en het uitvoeren van tussentijdse evaluaties.
Op welke wijze zou geregeld kunnen worden dat de overheid eventueel regulerend zou kunnen handelen als het gaat om de samenstelling van het aanbod in fastfoodrestaurants? Ziet u bijvoorbeeld meerwaarde in het opstellen van een gedragscode voor de fastfoodsector, met als stok achter de deur mogelijke wettelijke maatregelen als er geen verbeteringen zijn voor een bepaalde datum?4
Ik ben op dit moment bezig met een juridische verkenning voor een gemeentelijk instrumentarium ten behoeve van een gezonde voedselomgeving. Hiermee zouden we gemeenten instrumenten kunnen geven om de toename van aanbieders van ongezond voedsel tegen te gaan, maar ook eventuele regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of het beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Ook maken we bindende afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen. Ik zal u de komende maanden informeren over de maatregelen die ik voor ogen heb en de uitwerking van deze maatregelen.
Het onderzoek naar de (oorzaak van de) oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Kunt u ons de correspondentie doen toekomen die er tussen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is geweest over het onderzoek dat het RIVM samen met het CBS, op verzoek van de Kamer uitvoert naar de (oorzaak van de) oversterfte?1
Ja. De verzochte correspondentie is bij deze brief gevoegd.1
Openbaarmaking van documenten in de RWE-claimzaak. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wanneer worden het verzoek tot arbitrage, de aanklacht en het schaderapport openbaar gemaakt?
De inzet van Nederland is om zo veel mogelijk transparantie in de arbitrageprocedures te geven. Daarom wil Nederland zo snel mogelijk alle processtukken die door partijen bij het Arbitragetribunaal worden ingediend, openbaar maken.
Hierover zijn afspraken gemaakt. In Procedural Order no. 1 is een regime opgenomen dat voorziet in de snelle openbaarmaking van alle stukken die in het geding worden gebracht, inclusief getuigenverhoren, producties en verslagen van de hoorzittingen.1 Het verzoek tot arbitrage hoort hier strikt genomen niet bij.
Bent u van mening dat RWE de belofte nakomt om «zo open mogelijk» te zijn, in lijn met de uitspraken van de heer Miesen tijdens het rondetafelgesprek over het Energy Charter Treaty van 2 juni, waarin hij zei «We will try to be as open as possible. We have to be a bit careful in this case, because there are rules not only from the arbitrage, but also the Dutch government has a say in what’s made public and what is not made public» en de uitspraak in de brief die hij na afloop stuurde, waarin hij schreef «Ingeval partijen het over een bepaald document of passage niet eens worden leggen zij de vraag over publicatie daarvan ter beoordeling voor aan het Tribunaal»? Waarom wel of niet?
De inzet van de Nederlandse regering is om deze arbitrageprocedures zo transparant mogelijk te voeren, o.a. door zo veel mogelijk informatie openbaar te maken.2
Op 28 december 2021 heeft Nederland RWE verzocht tot openbaarmaking van het verzoek tot arbitrage, de memorial en alle producties, waaronder het schaderapport en ombouwanalyse.
Op grond van Artikel 25 van Procedural Order no. 1 is het publiceren van deze stukken toegestaan, nadat tussen partijen overeenstemming is bereikt over eventueel noodzakelijke redacties. Bijna een half jaar later, is het spijtig te constateren dat hierover geen overeenstemming is bereikt, ondanks de herhaaldelijke verzoeken en suggesties vanuit Nederland om de stukken zo snel mogelijk te kunnen publiceren.
Als hierover geen overeenstemming tussen de partijen kan worden bereikt, kan het arbitragetribunaal gevraagd worden om over de openstaande punten te beslissen. Nederland heeft RWE op 15 juni een finale deadline gegeven en verzocht om de betreffende stukken uiterlijk 20 juni openbaar te maken of anders de zaak aan het tribunaal voor te leggen. RWE heeft op 20 juni aangegeven tot overeenstemming te kunnen komen en de stukken kunnen nu dus snel worden gepubliceerd.
Een dergelijk lange procedure om stukken openbaar te maken, is niet in het belang van het proces noch in lijn met de procedure zoals voorgeschreven in Procedural Order no. 1. In de nationale procedures publiceert de Staat zijn eigen stukken in ieder geval om ook deze procedures op een zo transparant mogelijke wijze te voeren.3
Vindt u dat de Nederlandse overheid alles doet voor een «zo transparant mogelijk» proces, in lijn met de belofte voor een «zo transparant mogelijk» proces, onder andere bij monde van uw voorganger in de brief van 4 februari 2021 (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 77)? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er verschil van mening tussen RWE en de Nederlandse overheid over welke documenten of passages openbaar moeten worden de reden dat openbaarmaking zo lang duurt? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de commissievergaderingen Energieraad en Klimaat & Energie op 22 juni?
Getroffen maatregelen op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u, naar aanleiding van de kabinetsbrief waarin wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert, toelichten welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet? en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijn dossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Toenemende druk op mantelzorgers en ouderenmishandeling |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Mantelzorger kan druk vaak niet aan»1?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van het feit dat uit eerder onderzoek is gebleken dat ongeveer 460.000 mantelzorgers zich zwaarbelast voelen?
Mantelzorgers vervullen een belangrijke en waardevolle rol in onze samenleving. Daarover zijn meerdere onderzoeken bekend. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in december 2020 haar onderzoek «Een blijvende bron van zorg» gepubliceerd. Uit dit rapport komt naar voren dat de grote meerderheid van de 5 miljoen mantelzorgers die ons land rijk is, de zorg voor hun naaste goed weet te combineren met hun dagelijkse leven. Tegelijkertijd blijkt deze combinatie voor ongeveer 10% van hen te complex of vanwege zorgzwaarte te intensief, zij (dreigen) overbelast te raken. Vorig jaar april heeft mijn beleidsvoorganger uw Kamer in reactie op een eerdere set vragen daar ook beknopt over geïnformeerd.2
Het in eigen kring zorgen voor naasten is een groot goed en het vergt onze gezamenlijke aandacht om de groep voor wie dat om diverse redenen te zwaar wordt of dreigt te worden, waar nodig te ondersteunen.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een half miljoen mantelzorgers, de ruggengraat van onze zorg, door hun hoeven zakken? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja, dat deel ik. Er is een grote groep Nederlanders die met liefde voor hun naasten zorgen. Het kan iedereen overkomen dat je naaste zorg van jou nodig gaat hebben. Het is een groot goed dat men in onze samenleving er vanuit kan gaan dat men bereid is dat ook te verlenen aan elkaar.
Dit kabinet maakt werk voor het verbeteren van de zorg voor ouderen (middels Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen, WOZO) en neemt het perspectief van mantelzorgers daar integraal in mee. Voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken en het goed ondersteunen van hen, vraagt een samenspel van de client, de hulpverlener, de financier én de hele omgeving van de client en mantelzorger.
De extra inzet op de sociale basis van dit kabinet moet gemeenten stimuleren om te komen tot een brede aanpak rondom het omzien naar elkaar in de wijk, o.a. via het versterken van vrijwilligerswerk, versterken van mantelzorgondersteuning, preventie en burgerinitiatieven. Mantelzorgondersteuning is hierbij een speerpunt. Voor Prinsjesdag 2022 zal ik de beleidsagenda mantelzorg met u delen.
Dit kabinet bouwt voort op de lessen die geleerd zijn onder het vorige kabinet waar vanuit een bestuurlijk akkoord «Samen Sterk voor mantelzorg» met VWS, VNG, MantelzorgNL, ZN en VNO/NCW. Partijen hebben verschillende acties ingezet om mantelzorgers beter te bereiken en ondersteunen, zoals:
Brede landelijke campagne ter vergroting van de bewustwording bij mantelzorgers;
Een landelijk adviesteam voor gemeenten om gemeenten te adviseren bij o.a. respijtzorg is opgericht
75 pilots van gemeenten om de toegang naar (mantelzorg)voorzieningen te verbeteren zijn uitgevoerd
Verwijzer mantelzorgondersteuning voor professionals om mantelzorgers goed te ondersteunen en verwijzen naar aanbod
Akkoord tussen VWS, het Ministerie van SZW, VNO/NCW over de combinatie werk en mantelzorg
Bent u bekend met respijtzorginitiatieven in den lande?2 Zo ja, heeft u de bereidheid om te komen tot een landelijk dekkend netwerk voor respijtzorg? Kunt u een gedetailleerd antwoord naar de Kamer sturen?
Ja, diverse initiatieven voor respijtzorg die gericht zijn op het ondersteunen of ontlasten van mantelzorgers die aangeven dat nodig te hebben, zijn mij bekend. Dat is van groot belang en om deze reden is afgelopen jaren stevig ingezet om het beschikbare aanbod en de vraag beter met elkaar in evenwicht te brengen, onder andere via het Programma Langer Thuis en de landelijk aanjager Respijtzorg in samenwerking met MantelzorgNL.
Ik vind het belangrijk dat we in gezamenlijkheid zorgen voor voldoende passend aanbod om mantelzorgers tijdelijk te ontlasten dan dat er een landelijk dekkend netwerk respijtzorg komt. Het beschikbare aanbod kan bestaan uit logeerzorg, waarbij mensen tijdelijk ergens anders verblijven. Maar er zijn ook alternatieven, zoals respijtzorg aan huis. Het meest passende aanbod verschilt per situatie en vraagt dus maatwerk en keuzes op lokaal niveau. De afgelopen kabinetsperiode zijn er veel geleerde lessen en inzichten opgehaald over tijdelijke opvang. Ook nu ondersteun ik gemeenten actief hierbij door:
Het verspreiden van Handreiking Respijtzorg en Handreiking Logeerzorg om gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van het aanbod respijtzorg, het faciliteren van een netwerk logeerzorg;
De doorontwikkeling van een Mantelzorgtest waarmee mantelzorgers inzicht krijgen in de taken die hen zwaar vallen of energie geven, en worden doorverwezen naar lokaal aanbod;
In 75 pilots zijn gemeenten aan de slag om de toegang tot mantelzorgvoorzieningen te verbeteren;
Een adviesteam ondersteunt deze pilot-gemeenten en andere gemeenten met het doorvoeren van verbeteringen.
Zoals ook in de Hoofdlijnenbrief Wmo gemeld, wil ik de komende periode inzetten op het innoveren van het respijtzorgaanbod. Hierbij wil ik goed luisteren op welke manier respijtzorg het beste aansluit bij de behoeften van mantelzorgers.
Heeft u de bereidheid om beter te monitoren wie hulp aan ouderen geeft, zodat we schrijnende situaties van ouderenmishandeling kunnen voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ouderenmishandeling en specifiek ontspoorde mantelzorg is ernstig, zorgt voor schade in de relatie en is gevaarlijk voor het welzijn van de oudere. Het is daarom belangrijk mantelzorgers die langdurig intensief zorg moeten verlenen te ondersteunen en tijd te geven om af en toe lucht te happen en zichzelf te zijn. Dit is waarom ondersteuning, respijtzorg, advies, blijk van waardering voor en aan de mantelzorger onmisbaar is. Ik vind het van groot belang dat ieder die zorg levert aan een naaste, weet dat en waar dit ondersteuningsaanbod beschikbaar is. Als er ook professionele zorg in of aan huis is, kan ook die professional een rol hierbij spelen.
Hulp aan ouderen omvat een breed scala aan handelingen, welke binnen een grote diversiteit aan contexten wordt geboden. Hulp die binnen het formele circuit wordt geboden valt onder de geldende beroepsstandaarden van die beroepsgroep, inclusief opleiding en periodieke bijscholing van het personeel. Hulp welke binnen het informele circuit wordt geboden, waaronder mantelzorg, wordt per definitie niet structureel gemonitord. Vanuit de gedeelde wens om de bureaucratie in de zorg waar mogelijk te beperken, ben ik geen voorstander van het registeren van wie hulp aan ouderen biedt. Wel ben ik voorstander om in te zetten op preventie en aandacht te vragen voor een veilige mantelzorgrelatie.
Heeft u de bereidheid om ouderenmishandeling beter te registreren, zodat erger kan worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Kunt u een gedetailleerd antwoord sturen?
Veilig Thuis registreert meldingen en adviesvragen van over de veiligheid van betrokkenen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling. Zowel professionals als slachtoffers of betrokkenen kunnen advies vragen of een melding doen. In 2021 ontving Veilig Thuis landelijk 2.370 meldingen over ouderenmishandeling, een aantal dat vergelijkbaar is met 2.580 in 2020 en 2.420 in 2019. Dit aantal staat niet in verhouding tot de geschatte prevalentie van ouderenmishandeling, waarbij volgens onderzoek uit 2018 van Regioplan werd geschat dat 1 op de 20 (5,5%) van alle thuiswonende ouderen ooit het slachtoffer zijn geworden van een vorm van ouderenmishandeling, en jaarlijks 1 op de 50 (2,0%) van alle ouderen slachtoffer wordt.4 Mede vanwege de complexiteiten die dergelijk prevalentieonderzoek met zich meebrengt, waaronder ouderen die uit schaamte niets durven te zeggen of ingewikkelde familierelaties, geven de onderzoekers aan dat deze percentages vermoedelijk een ondergrens betreffen. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat ouderenmishandeling lang niet altijd wordt herkend, of dat er handelingsverlegenheid is door de familierelaties en afhankelijkheid van de oudere.
In nauwe samenwerking met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en het CBS wordt periodiek gekeken naar de beschikbare cijfers van Veilig Thuis, welke mogelijkheden er zijn voor aanvullende gegevens en ook hoe deze data vervolgens kan worden ontsloten voor derde partijen. Ik zal met de VNG, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en betrokken partijen zoals MantelzorgNL in gesprek gaan over de mogelijkheden om ontspoorde mantelzorg eerder in beeld te krijgen en wat er mogelijk is aan ondersteuning van zowel de mantelzorger als zorgbehoevende wanneer hiervan een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis.
Om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak ouderenmishandeling heb ik recent een «expertpool» opgericht waarbij gemeenten aan de hand van een eigen hulpvraag worden ondersteund door een expert om de lokale aanpak te laten versterken. Ook kunnen gemeenten gebruik maken van verschillende toolkits, zoals de Basisaanpak ontspoorde mantelzorg5 die ontwikkeld is op basis van pilots in tien gemeenten om het beleid hier meer op in te richten en in te zetten op preventie.
De ILO-uitspraak met betrekking tot de arbeidsvoorwaardelijke eisen voor KLM |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schimmenspel rond loonoffer KLM»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport van ILO-Committee on Freedom of Association (CFA) van maart 2022 (Case nr. 3398), waarin wordt vastgesteld dat de Nederlandse overheid ten onrechte de vakbonden niet heeft geraadpleegd en dat eventuele beperkingen alleen mogelijk zijn onder voorwaarde dat aan het voornoemde is voldaan, in een noodsituatie waarbij de maatregelen in duur strak beperkt moeten zijn en strikt niet langer dan dat exceptionele omstandigheden zich voordoen? Welke consequenties verbindt het kabinet aan deze vaststellingen?
Zoals ook aangeven in de Kamerbrief bij de derde rapportage van de staatsagent is het kabinet van mening dat er geen sprake is geweest van een zelfstandige eenzijdig opgelegde loonmaatregel vanuit de Nederlandse staat.2 In het kader van de benodigde kostenreductie en de verbetering van de concurrentiepositie heeft het kabinet aangegeven dat een substantiële bijdrage van het personeel nodig is langs het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Er is een voorstel gedaan op welke manier, conform dit principe, hier nadere invulling aan kan worden gegeven door KLM in overleg met de betrokken vakbonden. KLM heeft vervolgens afspraken met het personeel gemaakt over een bijdrage aan het verlagen van de kosten. Deze afspraken zijn opgenomen in een door KLM opgesteld herstructureringsplan, waarover uw Kamer in november 2020 is geïnformeerd.3
De Nederlandse staat is het met de aanbeveling van de ILO eens dat de maatregel niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk is. Het steunpakket voldoet hieraan, omdat de voorwaarden die zijn overeengekomen met KLM juridisch van kracht blijven tot de steun is afbetaald en beëindigd. Het ILO-rapport heeft geen juridische gevolgen voor de geldigheid van deze voorwaarden. Binnen het eerder beschreven uitgangspunt uit het steunpakket dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en de afspraak dat de beïnvloedbare kosten met minimaal 15% gereduceerd dienen te worden, zijn er bovendien mogelijkheden voor KLM en de bonden om de lonen van bepaalde doelgroepen te verhogen. De ILO heeft de Nederlandse staat opgeroepen om in gesprek te gaan met de vakbonden. Op 1 juli jl. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie, KLM en de vakbonden.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën op verzoek van de KLM haar zienswijze op het ILO-rapport over de handelwijze van de overheid bij het stellen van arbeidsvoorwaardelijke eisen met KLM heeft gedeeld? Kunt u deze brief aan KLM nog voor het commissiedebat staatsdeelnemingen van 22 juni a.s. ook met de beide Kamers delen?
De brief aan KLM is als bijlage toegevoegd. Daarin staat de zin waar u naar verwijst.
Kunt u bevestigen dat in deze brief van het ministerie aan KLM van 3 mei jl. staat: «er zijn geen zelfstandige arbeidsvoorwaardelijke voorwaarden gesteld aan het steunpakket»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u dan ook publiekelijk afstand nemen van het standpunt dat er zelfstandige arbeidsvoorwaardelijke voorwaarden zouden gelden waaraan KLM en/of KLM-medewerkers zouden moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de zienswijze van uw ministerie aan KLM in uw brief van 3 mei jl. zich tot uw publiekelijke uitspraken tijdens het debat in de Eerste Kamer over de aandelenemissie AF-KLM (d.d. 31 mei 2022) waarin u op vragen van de senaat aangeeft dat KLM niet voldoet aan «de voorwaarden voor het doorvoeren van structurele kostenreducties, dus de structurele kant, de arbeidsvoorwaardelijke bijdrage en het beëindigen van het faciliteren van mogelijke belastingontwijking»? Hoe kunt u dergelijke uitspraken (blijven) doen terwijl u richting KLM schriftelijk aangeeft dat er helemaal geen zelfstandige arbeidsvoorwaardelijke voorwaarden zijn gesteld?
Onderdeel van de afspraken die zijn gemaakt met KLM is het opstellen van een herstructureringsplan. Beoogd doel van dit herstructureringsplan is om de concurrentiepositie structureel te verbeteren door middel van een reductie van de beïnvloedbare kosten met minimaal 15%. Uw Kamer is op 3 november 2020 geïnformeerd over de goedkeuring van dit plan door het vorige kabinet. In deze Kamerbrief staan de belangrijkste elementen van dit herstructureringsplan, waaronder de afspraken die KLM heeft gemaakt met het personeel over een bijdrage aan het verlagen van de kosten.4
Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden verwijst de staatsagent naar dit herstructureringsplan en de commitering die KLM daarin is aangegaan. Het toezien op de implementatie en naleving van het herstructureringsplan is onderdeel van zijn werkzaamheden.5
In de leningsdocumentatie is vastgelegd dat de facilitering van mogelijke belastingontwijking door medewerkers wordt beëindigd. Dit betreft dus geen eenzijdig opgelegde loonmaatregel vanuit de Nederlandse staat. Het is aan KLM om deze facilitering te beëindigen.
Hoe verhoudt uw verweer op de vaststellingen van de ILO en de zienswijze aan KLM zich tot publieke uitspraken en rapportages van de staatsagent bij KLM waarin op arbeidsvoorwaardelijke voorwaarden wordt getoetst?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat als u bevestigt aan KLM dat er geen zelfstandige arbeidsvoorwaardelijke eisen zijn gesteld, daar dan ook niet door de staatsagent zelfstandig op getoetst kan worden in zijn rapportages? Hoe verhouden eerdere rapportages met uw uitspraken aan KLM? Vraagt dat geen algemene erkenning van uw ministerie dat eerdere rapportages, voor zover afwijkend van de nieuwe in uw brief van 3 mei jl uitgedragen grondslagen, een onjuist beeld schetsen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt deze «staffeleis» zich tot het verweer van het kabinet op de ILO-klacht waarin u stelt dat deze «staffel» slechts een voorstel was en uw zienswijze aan KLM dat er geen zelfstandige arbeidsvoorwaardelijke eisen zijn gesteld?2 Kunt u de reactie van de overheid aan de ILO (die dateert van januari 2022) nog voor het commisssiedebat staatsdeelnemingen d.d. 22 juni a.s. ook met de beide Kamers delen?
Er is geen sprake van de staffeleis. Dat deze staffel geen harde eis maar een voorstel was blijkt ook uit het feit dat KLM en de vakbonden bij de afspraken voor het cockpitpersoneel geen staffel hebben toegepast maar, volgens KLM op verzoek van de bonden, een gelijke bijdrage ter hoogte van ruim 19% zijn overeengekomen. Het verweer van de Nederlandse staat is bijgevoegd.
Kunt u bevestigen dat invulling van de personeelsbijdrage om aan steunvoorwaarden, zoals de 15 procent beïnvloedbare kostenreductie, aan sociale partners is en dat een personeelsbijdrage überhaupt niet nodig is als KLM op andere punten tot 15 procent kostenreductie komt?
In het kader van de benodigde kostenreductie en de verbetering van de concurrentiepositie heeft het kabinet aangegeven dat een substantiële bijdrage van het personeel nodig zal zijn langs het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Zoals hierboven aangeven heeft KLM hier, samen met de vakbonden, invulling aan gegeven in het herstructureringsplan.
Dat laat onverlet dat binnen het uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en de afspraak dat de beïnvloedbare kosten met minimaal 15% gereduceerd dienen te worden, er mogelijkheden voor KLM en de bonden zijn om de lonen van bepaalde doelgroepen te verhogen.
Bent u van mening dat de loonkosten die worden bespaard als gevolg van de reorganisaties die bij KLM hebben plaatsgevonden na het uitbreken van de coronacrisis, als kostenreductie van KLM moet worden aangemerkt? Kunt u aangeven hoeveel loonkosten KLM met de reorganisaties heeft bespaard? Indien u van mening bent dat de bespaarde loonkosten niet als kostenreductie aangemerkt moeten worden, kunt u dan aangeven waarom?
De loonkosten zijn onderdeel van de beïnvloedbare kosten. Dit betekent dat als er sprake is van (netto)besparingen op de loonkosten dit bijdraagt aan de afgesproken kostenreductie van 15%. Informatie over de besparingen op de loonkosten van KLM is bedrijfsvertrouwelijk en kan daarom, in zoverre ik daar al over beschik, niet worden gedeeld.
Hoe gaat u voorkomen dat de vakbonden nieuwe klachten tegen de Nederlandse overheid gaan indienen wegens schending van ILO-normen door de Nederlandse overheid?
Indien vakorganisaties en werkgeversorganisaties van mening zijn dat er sprake is van een schending van de verplichtingen voortvloeiend uit de ILO-verdragen dan staat het hen vrij om daarover een klacht in te dienen. Het is dan aan de ILO om daar een uitspraak over te doen. Ik wil daar op geen enkele manier tussen zitten.
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd, gegeven het feit dat in de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel Wob/Woo-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is het tijdsverloop van die verzoeken?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Getroffen maatregelen op het ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet (Kamerstuk 35 510, nr. 4 en Kamerstuk 35 510, nr. 95)?1
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten2 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,3 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.4 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt5 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.6 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans7 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»8 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.9 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.10 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»11 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»12 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?2
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.14 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.15
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.17
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.18 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen (Kamerstuk 35 925-III, nr. 30)?3
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?4
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.21
Getroffen maatregelen op het ministerie van Justitie en Veiligheid naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet? (Kamerstuk 35 510, nr. 4) (Kamerstuk 35 510, nr. 95)1
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten2 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,3 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.4 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt5 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.6 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans7 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»8 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.9 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.10 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»11 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»12 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld (Kamerstuk 35 510, nr. 91)?2
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.14 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.15
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.17
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.18 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld (Kamerstuk 35 925-III, nr. 30)? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?3
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO-verzoeken (Wet openbaarheid van bestuur/Wet open overheid) heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?4
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.21
Het bericht 'ECB gaat Zuid-Europa met schulden helpen' |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «ECB gaat Zuid-Europa met schulden helpen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen beleid van de Europese Centrale Bank (ECB), specifiek gericht op het terugdringen van renteverschillen tussen de eurolanden, in relatie tot het mandaat van de ECB zoals vastgelegd in het Werkingsverdrag van de Europese Unie (VWEU)?
Op 15 juni jl. is de Governing Council van de ECB bijeengekomen voor een spoedoverleg. Daarin is besloten dat de ECB versneld een instrument gaat ontwikkelen om op te treden tegen oplevende fragmentatierisico’s die kunnen leiden tot ongelijke transmissie van het monetair beleid. Daarnaast gaat de ECB de opbrengsten van aflopende staatsobligaties onder het pandemic emergency purchase programme (PEPP) waar nodig flexibel herinvesteren om fragmentatierisico’s tegen te gaan.
De ECB stelt dat het nieuwe instrument financiële fragmentatie tussen eurolanden zou moeten tegengaan en ervoor moet zorgen dat het monetaire beleid gelijkmatig wordt doorgegeven aan alle eurolanden zodat de ECB haar primaire doelstelling van handhaving van de prijsstabiliteit kan nastreven. Het is echter nog niet bekend hoe dit instrument zal worden vormgegeven. Tijdens de vergadering van de Eurogroep van 16 juni jl. heb ik de president van de ECB bevraagd over de mogelijke vormgeving van het nieuwe instrument.2 President Lagarde gaf aan dat het doel van het instrument is om het monetaire transmissiemechanisme goed te laten werken (d.w.z. een gelijkmatige doorwerking van het monetaire beleid naar alle eurolanden), niet zozeer om hoogoplopende renteverschillen (spreads) tussen eurolanden tegen te gaan die het gevolg zijn van onderliggende economische en financiële kenmerken van landen. De Minister-President heeft na afloop van de Europese Raad van 23-24 juni jl. benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van lidstaten is om zorg te dragen voor deze onderliggende economische en financiële kenmerken.
De ECB bepaalt in onafhankelijkheid het monetaire beleid in de eurozone. Daarbij is de ECB gehouden aan haar mandaat van handhaving van de prijsstabiliteit (artikel 127 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; VWEU) en het verbod op monetaire financiering (artikel 123 van VWEU).
De aankoop van staatsobligaties op de secundaire markt door de ECB is onder voorwaarden toegestaan. Dit volgt uit het ESCB-statuut en wordt bevestigd in de Gauweiler3 en Weiss4 arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). In deze arresten heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie zich gebogen over de juridische geldigheid van het Outright Monetary Transactions (OMT) instrument en het Public Sector Purchase Programme (PSPP). Het Hof heeft hierbij elementen van deze instrumenten geïdentificeerd die van belang zijn voor conformiteit met het werkingsverdrag. Om te beoordelen of een instrument past binnen het mandaat van de ECB moet de doelstelling van het betreffende instrument bijdragen aan het primaire doel van prijsstabiliteit. De aangewende middelen en de evenredigheid van deze middelen zijn hierbij eveneens relevant. Daarnaast mogen aankopen op de secundaire markt niet de doelstelling van het verbod op monetaire financiering omzeilen. Dit betekent met name dat de aankoop van staatsobligaties op de secundaire markt niet de prikkel voor gezond begrotingsbeleid mag ontnemen. Tevens mogen aankopen in de praktijk niet hetzelfde effect hebben als aankopen op de primaire markt. In de Gauweiler en Weiss arresten oordeelde het Hof dat het OMT en het PSPP programma vanwege hun vormgeving voldoen aan deze eisen en daarom verenigbaar zijn met het ECB-mandaat en het verbod op monetaire financiering. Het aangekondigde instrument lijkt qua doelstelling het meest op het OMT-instrument, wat destijds aangekondigd is met als doel om fragmentatie te adresseren.
Bent u bereid een onafhankelijke juridische toets uit te laten voeren naar de verenigbaarheid tussen het voorgenomen ECB-beleid en het ECB-mandaat en de Tweede Kamer hierover te informeren?
Het kabinet onderschrijft het belang van het ECB-mandaat van handhaving van de prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering. Daarnaast hecht het kabinet grote waarde aan de onafhankelijkheid van de ECB. De ECB heeft beleidsvrijheid om invulling te geven aan haar mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders.
Zoals het antwoord op vraag 2 beschrijft, past de aankoop van staatsobligaties onder voorwaarden binnen de verdragsrechtelijke kaders. De beoordeling van het Hof of een nieuw instrument verenigbaar is met het ECB-mandaat en het verbod op monetaire financiering zal daarom afhangen van de vormgeving van het instrument.
Op moment van schrijven heeft de ECB het nieuwe instrument aangekondigd zonder verdere informatie over de vormgeving van het instrument te geven. Het is de exclusieve rol van het Hof om besluiten van de ECB aan haar verdragsrechtelijke mandaat te toetsen. In het licht hiervan en gezien de noodzaak tot terughoudendheid van nationale overheden om zich te mengen in ECB-beleid, acht ik het niet opportuun om zelf een juridische analyse uit te laten voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad op 7 juli a.s.?
Ja.
Herhaalprikken voor mensen onder de zestig jaar |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Klopt het dat op zaterdag 11 juni jongstleden diverse GGD’en tweede boosters voor mensen onder de zestig jaar zonder afspraak hebben aangeboden, maar dat dit binnen een dag weer teruggedraaid werd? Zo ja, hoe heeft dit misverstand kunnen ontstaan?1
Dit klopt niet. Er is geen sprake geweest van een wijziging van beleid. De herhaalprik wordt geadviseerd en aangeboden aan 60-plussers, volwassenen met het syndroom van Down en ernstig immuungecompromitteerde mensenvolwassenen. In individuele gevallen is er maatwerk mogelijk voor mensen jonger dan 60 jaar die een vergelijkbaar ernstige afweerstoornis hebben door ziekte of behandeling. Deze mensen kunnen zich met een verwijsbrief van een medisch specialist laten vaccineren bij de GGD. Voor 60-minners die niet in één van deze groepen vallen is de herhaalprik niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat de overheid een schild dient te zijn voor de zwakken en kwetsbare mensen moet helpen beschermen?
Ja, deze mening deel ik.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van den Berg c.s., waarin de regering verzocht is maatwerk mogelijk te maken voor het toedienen van – op vrijwillige basis – herhaalprikken voor kwetsbaren onder de 60 jaar als de medisch specialist dat adviseert?2
Ja.
Op welke wijze heeft u deze motie uitgevoerd?
Mensen met een ernstig gecompromitteerd immuunsysteem hebben in de meeste gevallen een uitnodigingsbrief voor de herhaalprik ontvangen van hun medisch specialist. Het gaat om patiënten die onder behandeling zijn van een medisch specialist voor een specifieke aandoening of die bepaalde medicijnen voorgeschreven krijgen. Deze mensen behoren in principe tot dezelfde groep patiënten die eerder een derde vaccinatie kreeg als onderdeel van de basisserie. Sinds 19 april jl. ontvangen zij een uitnodiging voor de herhaalprik. Met deze uitnodigingsbrief kunnen zij de herhaalprik bij de GGD krijgen. Daarnaast is er maatwerk mogelijk voor individuele patiënten. Het betreft patiënten met een vergelijkbare ernstige afweerstoornis door een ziekte of behandeling die buiten de eerdergenoemde patiëntengroepen vallen, maar volgens hun medisch specialist baat hebben bij een extra prik vanwege een vergelijkbare afname van de immunologische bescherming. Deze route geeft ruimte om het gewenste maatwerk te leveren.
Om nader invulling te geven aan de oproep uit de motie om duidelijk te communiceren over de maatwerkroute heeft het RIVM in een nieuwsbrief aan zorgprofessionals, verstuurd in de week van 13 juni jl., de werkwijze voor de maatwerkaanpak extra toegelicht. Ook GGD GHOR Nederland heeft de maatwerkaanpak extra toegelicht in een nieuwsflits voor regionale GGD’en. Daarnaast zijn de patiënten- en cliëntenorganisaties voorzien van informatie over de maatwerkaanpak om te verspreiden onder de achterban. Tot slot wordt er op www.coronavaccinatie.nl/herhaalprik en www.rivm.nl/coronavaccinatie/afweerstoornis meer informatie gegeven over de maatwerkroute via de medisch specialist.
Deelt u de mening dat deze motie alleen goed uitgevoerd wordt als aan álle kwetsbaren onder de zestig jaar met een verwijzing van een medisch specialist een herhaalprik wordt aangeboden, en dus niet alleen voor ernstig immuun geconpromitteerden? Op welke wijze communiceert u hierover richting de GGD’en?
Het toepassingskader en de medisch-wetenschappelijke adviezen van de Gezondheidsraad en het RIVM zijn leidend bij de besluitvorming over de inzet van COVID-19-vaccins. Het primaire doel van het vaccinatiebeleid is het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. Het afgelopen jaar hebben we geleerd dat de bescherming van de basisserie na verloop van tijd enigszins afneemt. Inmiddels weten we dat een hogere leeftijd, dus niet onderliggend lijden, de belangrijkste indicator voor een afname in bescherming is. Het immuunsysteem van ouderen werkt minder goed dan dat van jongere mensen. Deze verminderde werking zien we ook bij mensen met het syndroom van Down en mensen met een ernstige afwijking van het immuunsysteem. In individuele gevallen is er maatwerk mogelijk voor mensen die een vergelijkbare ernstige afweerstoornis hebben door ziekte of behandeling en bij wie de immunologische bescherming om die reden ook sneller terugloopt. Deze route en de communicatie hierover heb ik toegelicht in mijn antwoord op vraag 4.
Omdat het immuunsysteem van de eerdergenoemde groepen minder goed werkt, neemt hun opgebouwde bescherming sneller af. Dit is waarom deze groepen het eerst in aanmerking kwamen voor een booster en ook waarom zij nu een herhaalprik aangeboden krijgen. Dankzij de herhaalprik wordt de bescherming tegen ernstige ziekte bij deze groepen weer op peil gebracht. De meeste andere mensen zijn na de basisserie en de booster echter goed en voor langere tijd beschermd tegen ernstige ziekte en sterfte. Onderliggend lijden of mate van blootstelling spelen hierbij geen grote rol. Er zijn géén aanwijzingen dat de booster minder goed werkt bij mensen met een medisch risico, zoals astma of diabetes. Met andere woorden: mensen onder de 60 jaar uit dergelijke medische risicogroepen bereiken door middel van de booster een even goede bescherming tegen ziekenhuisopname en sterfte als gezonde mensen onder de 60 jaar. In de huidige epidemiologische situatie zijn er daarom geen medisch-wetenschappelijke redenen om een herhaalprik aan te bieden aan mensen van onder de 60 jaar, al dan niet uit een medische risicogroep of met een verhoogde blootstelling aan het virus. Een herhaalprik levert voor deze mensen slechts zeer beperkte verhoging van de beschermingsgraad op. Het RIVM geeft daarnaast aan dat een langer interval tussen de doses voor een betere immuunrespons zorgt. Het aanbieden van een herhaalprik zonder medische noodzaak vind ik onwenselijk: vaccineren is een medische handeling waar een zorgvuldige gezondheidsafweging aan ten grondslag dient te liggen. De herhaalprik is op dit moment niet geregistreerd en wordt alleen voor de oudste leeftijdsgroepen geadviseerd door het EMA, de ECDC of het RIVM. Er is onvoldoende bewijs om aan te tonen dat jongere leeftijdsgroepen baat hebben bij een extra prik. Formeel is het toedienen van een vaccinatie zonder medische noodzaak daarom niet toegestaan en kan juridische gevolgen hebben voor de betrokken partijen.
Kunt u aangegeven wat mensen die zich kwetsbaar voelen (bijvoorbeeld omdat ze overgewicht hebben, diabetes of COPD) en die daarom graag een tweede booster willen ontvangen maar jonger zijn dan 60 jaar, kunnen doen indien ze op dit moment geen regelmatig contact met een medisch specialist hebben?3
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, levert een herhaalprik voor deze mensen nauwelijks extra gezondheidswinst op. De medisch specialist kan bepalen of er in individuele gevallen sprake is van voldoende gezondheidswinst door een herhaalprik.
Wat gaat u doen om te borgen dat alle kwetsbaren via de huisarts een herhaalprik kunnen krijgen?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uitgelegd welke zorgvuldige medisch-wetenschappelijke afweging ten grondslag ligt aan de huidige afbakening van de doelgroep voor de herhaalprik. In individuele gevallen is er maatwerkmogelijk voor patiënten met een vergelijkbare ernstige afweerstoornis door een ziekte of behandeling die buiten de in het antwoord op vraag 1 genoemde patiëntengroepen vallen, maar volgens hun medisch specialist baat hebben bij een extra prik vanwege een vergelijkbare afname van de immunologische bescherming. Vaccineren is een medische handeling waar een zorgvuldige gezondheidsafweging aan ten grondslag dient te liggen. Medisch specialisten zijn het beste in staat om deze afweging te maken. Huisartsen geven aan te herkennen dat er bepaalde patiënten zijn met de wens voor een extra vaccinatie, maar weten ook dat hiervoor niet altijd een medische onderbouwing bestaat. In die gevallen is goede communicatie over nut en noodzaak van een eventuele extra herhaalprik erg belangrijk om zorgen weg te nemen bij patiënten. Communicatie via landelijke kanalen kan hieraan bijdragen, maar huisartsen kunnen in individuele gevallen ook een gesprek aangaan met patiënten. Vanuit het RIVM wordt een communicatiehulpmiddel opgesteld en gedeeld met de huisartsenkoepels om huisartsen hierbij extra te ondersteunen.
Het onderzoek naar oversterfte en de beschikbaarheid van data |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich de heel precieze vragen over de beschikbaarheid van data (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-data, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-data over vaccinatie, Dutch Hospital Data (DHD)-data over comorbiditeit en VECTIS-verzekeringsdata) voor het onderzoek naar oversterfte, die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?1
Ja.
Hebben de onderzoekers, die het onderzoek gedaan hebben dat op 26 juni gepresenteerd wordt, toegang gehad tot de gekoppelde databestanden, zodat zij voor elk overlijden de vaccinatiestatus, demografische gegevens, comborditeiten, een eerder vastgestelde corona-infectie (GGD)-data en VECTIS-data beschikbaar hadden voor hun onderzoek? Zo zij niet alle koppelingen hadden, kunt u dan aangeven welke koppelingen en datasets zij wel hadden?
Het CBS heeft bij het uitvoeren van het onderzoek toegang gehad tot diverse databronnen. In het bijzonder is door het CBS gebruik gemaakt van sterftecijfers, doodsoorzakengegevens (incl. comorbiditeiten), demografische gegevens en data over langdurig zorggebruik in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CBS had bij dit onderzoek geen toegang tot (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen en tot vaccinatiegegevens. Het CBS heeft toegang tot Vektis-data, maar voor het beantwoorden van de deelvragen in dit onderzoek was het gebruik van deze databron niet noodzakelijk.
Het RIVM heeft bij het uitvoeren van het onderzoek toegang gehad tot demografische gegevens (BRP), vaccinatiestatus (CIMS, RIVM), Wlz-zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). Het RIVM heeft geen toegang gehad tot data van doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties. Verder was het binnen de doorlooptijd van dit onderzoek niet mogelijk om (volledig) te definiëren welke databronnen (en indelingen van variabelen) relevante comorbide aandoeningen in de gehele bevolking het beste benaderen.
De gebruikte data en methodologie in dit onderzoek zijn uitgebreid besproken met de klankbordgroep ingericht door ZonMw2.
Deelt u de mening dat voor de vierde deelvraag, «in hoeverre droeg vaccinatie bij aan de totale sterfte in 2021?», het van groot belang is dat niet alleen vaccinatiedatum (en eerste, tweede vaccinatie, booster) beschikbaar zijn en de overlijdensdatum, maar juist ook andere variabelen zoals leeftijd, geslacht, gezondheidsstatus (VECTIS en DHD) en doorgemaakte infecties (via GGD of bloed)?
Het koppelen van data is niet vanzelfsprekend. Dit brengt ethische en juridische vragen en uitdagingen met zich mee, waardoor de ambitie om vele bronnen aan elkaar te koppelen niet in korte tijd kan worden gerealiseerd. Het is aan de onderzoekende partijen, zijnde het CBS en het RIVM, om de balans te bepalen bij het gebruiken van zo veel mogelijk relevante data, en aan de bronhouder om data beschikbaar te stellen. Ik deel de mening dat het van belang is dat relevante variabelen beschikbaar zijn voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag, binnen de wettelijke kaders.
Bent u ervan op de hoogte dat in andere landen uitgebreide studies gedaan zijn naar de oversterfte tijdens de pandemie door uitgestelde zorg en door andere oorzaken en dat daarvoor juist uitgebreide datasets met controlevariabelen nodig waren?2 en3
In het commissiedebat van 16 juni 2022 gaf ik aan dat ik actief in contact sta met onze buurlanden en dat ik ervan overtuigd ben dat we veel van andere landen kunnen leren om de redenen en oorzaken van oversterfte te verklaren. Daarom heb ik ZonMw gevraagd om in traject drie van het oversterfteonderzoek5 internationale ervaring en kennis met betrekking tot oversterfteonderzoek te betrekken. Naar verwachting start dit traject in juli 2022, waarin academici worden gestimuleerd onderzoek te doen.
Kunt u voor elk van de vijf te beantwoorden deelvragen in het onderzoek naar oversterfte aangeven welke datakoppelingen wel gemaakt zijn en welke van de bovenstaande gevraagde datakoppelingen en de datakoppelingen in tabel 1 van de onderzoeksopzet wel gemaakt zijn welke niet tot stand gekomen zijn in de afgelopen zes maanden?
Ja. Zie hieronder:
Bij de uitvoering van dit deelonderzoek is door het CBS gebruik gemaakt van sterftecijfers, doodsoorzakengegevens, demografische gegevens en data over langdurig zorggebruik. Er was geen datakoppeling mogelijk met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen door het ontbreken van toegang tot deze gegevens.
Bij de uitvoering van dit deelonderzoek is door het CBS gebruik gemaakt van doodsoorzakengegevens en demografische gegevens. Er was geen datakoppeling mogelijk met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen door het ontbreken van toegang tot deze gegevens.
Bij de uitvoering van dit deelonderzoek is door het RIVM gebruik gemaakt van demografische gegevens (BRP), vaccinatiestatus (CIMS, RIVM), Wlz-zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). De resultaten zijn in het onderzoek niet gecorrigeerd voor comorbide aandoeningen en voor doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties.
Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het RIVM is gebruik gemaakt van demografische gegevens (BRP), vaccinatiestatus (CIMS, RIVM), Wlz-zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). De resultaten zijn niet gecorrigeerd voor comorbide aandoeningen en voor doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties.
Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het CBS is gebruik gemaakt van doodsoorzakengegevens. Datakoppelingen met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen, met vaccinatiedata en met gegevens van Bijwerkingencentrum Lareb waren niet mogelijk door het ontbreken van toegang tot deze gegevens.
Deze deelvraag vind ik heel belangrijk, maar wordt niet in dit onderzoek beantwoord. Op 10 februari 2022 is deze onderzoeksvraag en de voorgestelde aanpak om die te beantwoorden in de door ZonMw ingestelde klankbordgroep besproken. Tijdens deze sessie heeft de klankbordgroep aan de onderzoekers geadviseerd dat het voorstel van RIVM en CBS om deze vraag te beantwoorden een andere, veel meer uitgebreide benadering vraagt in termen van data, deelvragen, doorlooptijd en expertise. Om deze reden en de beschikbare tijd voor het gehele onderzoek is door het CBS en het RIVM besloten deze deelvraag niet mee te nemen in traject 2 van het oversterfte onderzoek. Het is voor academici in traject 3 mogelijk om voorstellen in te dienen om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. Indien de begeleidingscommissie van ZonMW deze voorstellen honoreert, zullen deze door ZonMW worden gefinancierd. Het onderzoeksprogramma van traject 3 zal op de website van ZonMW worden gepubliceerd6.
Heeft het CBS kunnen beschikken over de vaccinatiedata van het RIVM voor het onderzoek?
Nee, het CBS heeft geen beschikking gehad over de vaccinatiedata van het RIVM voor het onderzoek.
Als deze databronnen in Nederland niet zijn gekoppeld, hoe kan dan worden onderzocht wat de oorzaken zijn van de oversterfte?
Ook in afwezigheid van volledige koppeling van data is er gedegen onderzoek gedaan door het CBS en RIVM. Meer informatie hier over vindt u in de appreciatie van dit onderzoek die ik in de stand van zaken brief van 4 juli jl.7 heb mee gestuurd.
Als deze databronnen in Nederland niet zijn gekoppeld voor elk van de vijf deelvragen, wat betekent dat voor de conclusies van het eindrapport van het onderzoek naar oversterfte?
De conclusies in het onderzoeksrapport zijn valide en worden ook in het onderzoeksrapport in een context geplaatst van beschikbare data en de mogelijkheden die dit biedt. Het CBS en het RIVM hebben in het eindrapport vermeld welke data zijn gebruikt en welke niet (zie ook antwoorden op vraag8. Ook worden beperkingen en het belang voor vervolgonderzoek in het rapport besproken. De implicaties van het niet kunnen inzetten van alle wenselijke databronnen zijn uitgebreid besproken met de klankbordgroep voor het onderzoek van traject twee en zijn ook uitvoerig beschreven in het rapport dat op 23 juni 2022 gepubliceerd is.
Wanneer zijn de koppelingen gereed en kunnen de onderzoeken plaatsvinden met alle controle variabelen?
Op dit moment werk ik, samen met het onder meer het RIVM, de GGD’en en het CBS, om de data in de CBS-omgeving toegankelijk te maken voor onderzoek door derden. Met LCCB en RIVM verken ik wat er voor nodig is om data met betrekking tot vaccinatiestatus en doorgemaakte infecties via het CBS toegankelijk te maken voor onderzoekers die door de begeleidingscommissie van ZonMW worden geselecteerd in traject 3. Op dit moment zijn diverse bronnen reeds beschikbaar bij het CBS9 waar onderzoekers onder strikte voorwaarden in de CBS-onderzoeksomgeving onderzoek mee kunnen doen.
Controlevariabelen uit databronnen die beschikbaar zijn bij het CBS, zullen toegankelijk zijn voor onderzoekers in de beveiligde CBS onderzoeksomgeving (Remote Acces) zodra:
(1) onderzoeksvoorstellen door ZonMw gehonoreerd zijn (de planning is om de onderzoeksvoorstellen in de tweede helft van 2022 te honoreren),
(2) de onderzoekers geaccrediteerd zijn om onderzoek te verrichten in de beveiligde onderzoeksomgeving en
(3) de benodigde databronnen beschikbaar zijn (in sommige gevallen is hiervoor per onderzoek toestemming van de bronhouders vereist).
Zodra deze procedure succesvol is doorlopen zijn relevante databronnen voor bepaalde controle variabelen, indien toegankelijk in de beveiligde CBS-onderzoeksomgeving, beschikbaar voor de onderzoeken.
Kunnen dergelijke datakoppelingen centraal worden gedaan, zodat een onafhankelijke onderzoeker maar een keer een dataverzoek hoeft in te dienen?
Dat is niet mogelijk, maar het CBS faciliteert in de CBS-onderzoeksomgeving dat onderzoekers met toegang zelf de datakoppelingen op toegankelijke wijze kunnen maken aan de hand van een generieke koppelsleutel.
Kan een maximale termijn worden gesteld tussen een data-aanvraag en het beschikbaar stellen van de opgevraagde data voor onafhankelijke onderzoekers?
Dit is niet mogelijk, aangezien er per databron verschillende procedures zijn ingericht door de partijen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het verlenen van de toestemming tot de aangevraagde data. Pas na de toestemming zal de data van de bronhouder beschikbaar kunnen worden gesteld voor een onderzoek. In het geval een complete aanvraag wordt ingediend bij het CBS en er toestemming is verkregen van databronhouders voor toegang tot specifieke datasets, vergt de doorlooptijd bij het CBS ongeveer drie weken (mits er geen sprake is van grote drukte). ZonMw zal hier per onderzoeksvoorstel rekening mee houden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voor de dag dat het rapport verschijnt beantwoorden?
Het beantwoorden van uw vragen voor de dag dat het rapport verschenen is, is door de korte tijd tussen uw vragen en de publicatie van het rapport helaas niet mogelijk gebleken.
Getroffen maatregelen op het ministerie van Financiën naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek of de onderzoeken onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Het kabinet heeft in een kabinetsbrief aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet? en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie wordt voorkomen dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
De hint van premier Johnson dat hij uit het Europees mensenrechtenverdrag dreigt te stappen |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Boris Johnson hints at leaving human rights convention over Rwanda row»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van premier Johnson dat hij overweegt «sommige wetten te veranderen» om migranten naar Rwanda te kunnen sturen?
Tot dusver is geen uitvoering gegeven aan het voornemen van de Britse regering om vreemdelingen uit te zetten naar Rwanda. Hiermee handelt het Verenigd Koninkrijk in lijn met de voorlopige maatregel, opgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Het kabinet is bekend met het Britse ingediende wetsvoorstel, de Bill of Rights, die de verhoudingen tussen het EHRM en de Britse nationale rechtspraak ingrijpend wijzigt. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen gedurende het parlementaire goedkeuringsproces nauwgezet.
Bent u bekend met het artikel «Tory MPs Demand Boris Johnson Withdraws UK From European Court Of Human Rights» uit the Huffington Post van 15 juni 2022?
Ja.
Hoe kijkt u nu terug op uw antwoord op mijn vraag van 25 april jl. over de uitlevering van Assange en uw oordeel over of de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen zijn veranderd sinds Brexit?
Het Verenigd Koninkrijk is en blijft ook na diens terugtrekking uit de EU gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gemeenschappelijke toewijding aan mensenrechten staat genoemd in de eerste paragraaf van de preambule bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst die de EU en het VK gesloten hebben. Bovendien is in deze overeenkomst vastgelegd dat het opzeggen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gevolgen kan hebben voor de samenwerking op gebied van wetshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken. In de zaak Assange ga ik er vanuit dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen naleeft.
Deelt u de mening dat een mogelijk vertrek van het VK uit het Europees mensenrechtenverdrag een gevaarlijk precedent schept voor de andere landen die bij dit verdrag zijn aangesloten en die in de toekomst ook op de vingers getikt kunnen worden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen?
Ik betreur de kritiek die in het Verenigd Koninkrijk in regeringskring is geuit over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, des te meer omdat het VK een van de tien landen is die in 1949 de Raad van Europa hebben opgericht. Deze kritiek doet afbreuk aan het Hof, dat te maken heeft met zesenveertig partijen met elk hun eigen rechtstradities. Het VK geeft aan verdragspartij bij het EVRM te blijven en het kabinet zal in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen binnen de Raad van Europa blijven monitoren of de daarbij behorende verplichtingen worden nagekomen.
Bent u bekend met het artikel «Priti Patel accused of trying to deport former Iranian police officer to Rwanda» uit the Guardian van 7 juni?
Ja.
Hoe kijkt u nu terug op uw antwoord op mijn vraag van 25 april jl. over de uitlevering van Assange en uw oordeel over of de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen nog in plaats zijn sinds de beslissing over het al dan niet uitleveren van Assange bij de Minister van Binnenlandse Zaken is gelegd; diezelfde Minister die, zoals uit bovenstaand artikel blijkt, een Iraanse politieman die weigerde lukraak op demonstranten in Iran te schieten en minderjarigen uit Rwanda onrechtmatig wilde uitzetten?
Mijn antwoord op uw vraag van 25 april jl. is ongewijzigd, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Daarbij wil ik benadrukken dat de Nederlandse overheid nog steeds het vertrouwen heeft in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin ook de rechten van politieke vluchtelingen worden geborgd. Het kabinet blijft, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde partners binnen de Raad van Europa, dit proces volgen om dit beeld bevestigd te zien.
Deelt u de mening dat de rechten van politieke vluchtelingen niet altijd worden gewaarborgd door de Minister van Binnenlandse Zaken van het VK?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid u uit te spreken tegen het onzorgvuldig en onrechtmatig uitzetten van vluchtelingen door het Verenigd Koninkrijk naar Rwanda, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Ik heb geen aanwijzingen dat onrechtmatige uitzettingen van vluchtelingen vanuit het VK naar Rwanda plaatsvinden. Het kabinet is zeer gehecht aan de naleving van het internationaal recht, inclusief door de partijen bij het VN vluchtelingenverdrag en het EVRM. Het kabinet kaart schendingen van internationaal recht aan, bilateraal en in de daarvoor geëigende multilaterale fora.
Bent u nu bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS door de Minister van Binnenlandse Zaken van het VK?
Zie het antwoord op vraag 2 en 7. Echter, wanneer zou blijken dat het VK internationaal recht schendt, zal het kabinet dit aankaarten op zowel bilateraal als internationaal niveau, in nauwe samenspraak met internationale partners. Ik heb bijvoorbeeld een ander Brits wetsvoorstel (the Northern Ireland Protocol Bill) waarmee – indien aangenomen – het VK zijn eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet nakomt, scherp veroordeeld.
Getroffen maatregelen op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Bart van Kent , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het Toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
In de kabinetsbrief wordt aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert, kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»14 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de «Reflectie op knellende regelgeving en strenge uitvoeringspraktijken» van de Raad van State heeft behandeld?4 5
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan vóór het naar buiten komen van het Toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van sms’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel Wet openbaarheid van bestuur (Wob)/Wet open overheid (Woo) verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen?1
Ja.
Hoe kan het volgens u dat criminelen zo’n stevige grip hebben gekregen op vakantieparken en andersoortige recreatieobjecten? Sinds wanneer speelt dit probleem en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om dit probleem aan te pakken?
Uit het RIEC-rapport waar in het artikel aan wordt gerefereerd blijkt dat de afgelopen jaren de vraag naar recreatief vastgoed is gestegen. Ook de coronamaatregelen hebben aan de vraag naar recreatiewoningen een stimulans gegeven. Door de sterk toegenomen vraag naar (en prijs van met name luxere) recreatieobjecten is het zowel voor bonafide, als voor malafide partijen aantrekkelijk om in deze vastgoedmarkt te investeren. Zie voor meer informatie het RIEC-rapport.2
Bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties staat dit probleem al geruime tijd op het netvlies. In de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3 is de aanpak van deze problematiek een belangrijke doelstelling: «Veilige vakantieparken met bonafide ondernemers waarbij situaties van overlast, criminaliteit en andere ondermijnende activiteiten worden voorkomen en beëindigd.» Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De acties op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn met name gericht op het beter in beeld krijgen van de betreffende parken en meer inzicht in de problematiek, op meer bewustwording onder bestuurders en een steviger agendering, en op het vergroten van het handelingsperspectief. Daartoe zijn er bijvoorbeeld regionale leerkringen georganiseerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en door Platform31, en ook landelijke (digitale) kennisbijeenkomsten. Verder zijn er handreikingen ontwikkeld om partijen te ondersteunen bij de aanpak en is er een website opgericht voor professionals waar publicaties, onderzoeken, handreikingen en instrumenten te vinden zijn4. Recent is ook een barrièremodel gepubliceerd. Dit model maakt inzichtelijk welke barrières opgeworpen kunnen worden om ondermijning op vakantieparken tegen te gaan en om in een vroeg stadium het criminele circuit in de kiem te smoren.5
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken is daarnaast onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl. heb ik u hierover geïnformeerd.6
Wat vindt u ervan dat de burgemeester van Arnhem, heer A. Marcouch, tevens voorzitter van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) voor een landelijke aanpak pleit en de bevindingen alarmerend noemt?
De bevindingen in het RIEC-rapport zijn zorgelijk. Er wordt al in een landelijke aanpak, waar de heer Marcouch voor pleit, voorzien. Er wordt met alle betrokken ministeries gezamenlijk gewerkt aan de landelijke Actie-agenda (zie antwoord op vraag7, 8. Hierin is de aanpak van georganiseerde criminaliteit een van de doelstellingen, waaronder ook het tegengaan van witwassen valt.
Waarom worden de koop en verkoop van chalets en stacaravans niet geregistreerd in het Kadaster? Zou hier een oplossing voor het probleem in zitten?
In de Basisregistratie Kadaster (BRK) wordt alleen de koop en verkoop geregistreerd van onroerend goed. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bestaat wel de mogelijkheid voor gemeenten om verplaatsbare objecten in beeld te brengen door standplaatsen en ligplaatsen aan te wijzen. Op die manier ontstaan er voor objecten, zoals chalets en stacaravans, adressen, zodat de objecten vindbaar zijn en personen die er permanent verblijven in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven kunnen worden. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 is een traject gestart om op vakantieparken de informatiepositie voor gemeenten te verbeteren. Om beter zicht te krijgen op parken worden gemeenten door een extern bureau ondersteund om adresseerbare verblijfsobjecten en standplaatsen van een adres te voorzien en te registreren in de BAG. Het Ministerie van BZK heeft voor de uitvoering van dit BAG-traject eind 2021 een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan alle provincies. Op initiatief van de provincies zijn er de afgelopen periode in diverse provincies voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor gemeenten. Eerdere kennis en ervaringen die zijn opgedaan in de provincie Gelderland worden hierbij benut.9
Ik wil het resultaat van deze actie uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af te wachten en vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. In het kader van de eindrapportage van de Actie-agenda wordt uw Kamer hierover begin 2023 geïnformeerd.
Hoe kan het dat aan- en verkoop van chalets, stacaravans en parken veelal kan met contant geld? Zijn campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans verplicht om melding te maken van verdachte transacties bij de Financial Intelligence Unit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit naar uw inschatting ook vaak genoeg en als dit niet genoeg gebeurt waar komt dit volgens u dan door?
Verschillende private instellingen zijn als poortwachters van het financiële stelsel verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het werk dat private instellingen in dit kader verrichten heeft een preventieve werking om het financiële stelsel «schoon» te houden en te voorkomen dat zij betrokken raken bij voornoemde criminaliteitsvormen. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelen in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer. De Wwft is gebaseerd op de internationale standaarden van de Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijn. Campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans zijn daarin niet genoemd.
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
Kunt u verduidelijken waar aan gedacht moet worden als gesproken wordt over «betalingen die door gewiekste constructies vaak moeilijk zijn te traceren»? Moet hierbij gedacht worden aan constructies die de betrokkenheid vragen van notarissen, advocaten, trustkantoren, et cetera? Zo ja, hoe kan het dat deze dienstverleners zich dan klaarblijkelijk laten lenen voor het witwassen van criminele gelden?
Bij georganiseerde criminaliteit kunnen (rechts)personen betrokken zijn die het criminele proces al dan niet bewust faciliteren. Het rapport noemt een achttal facilitators die betrokken kunnen zijn bij criminele investeringen in vakantieparken, te weten de notaris, taxateur, makelaar, financiële dienstverleners, beleggingsinstellingen, advocaat, accountant en administratiekantoren, en het openbaar bestuur.10 Voor al deze (rechts)personen en organisaties geldt dat zij alert moeten zijn dat wat hen wordt gevraagd niet wordt gebruikt voor georganiseerde criminaliteit, of het nu een juridische of financiële dienst betreft, of het verlenen van een vergunning. De risico-indicatoren die in het rapport worden genoemd bieden daarvoor goede handvatten.
Ook merk ik op, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, dat veel potentiële facilitators, zoals advocaten, notarissen, trustkantoren en andere instellingen, poortwachters zijn van het financiële stelsel. Zo moeten zij op grond van de Wwft en voor trustkantoren ook de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt) cliëntenonderzoek verrichten en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland.
Daarnaast verwijs ik naar de geactualiseerde National Risk Assessment (NRA) witwassen, waarin risico’s op witwassen periodiek worden geïdentificeerd door betrokken publieke én private partijen. Uit de geactualiseerde NRA uit 2019 blijkt dat criminele gelden verhuld kunnen worden door witwassen via onder meer (complexe) juridische entiteiten en constructies, zoals door gebruik te maken van allerlei soorten rechtsvormen.11 Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische entiteiten en constructies verwijs ik naar de concrete maatregelen, zoals opgenomen in het plan van aanpak witwassen van 30 juni 2019.12
Is het RIEC-rapport voor u aanleiding om de vakantieparkensector beter te reguleren dan wel om beter toezicht te gaan houden op deze sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier(en)?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is een bevestiging van het belang om op die manier de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie.
Bent u bereid het RIEC-rapport aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is openbaar te raadplegen.13
Bent u het ermee eens dat er een stop moet komen op de opkoop van campings door roofinvesteerders, waaronder naar nu blijkt dus ook veel criminelen zitten? Kunt u reageren op de punten uit het Manifest en daarbij aangeven of deze punten in hun samenhang bezien ook zouden kunnen helpen bij het terugdringen van crimineel geld en crimineel handelen uit deze sector?2
In het genoemde manifest wordt opgeroepen om de opkoop van campings te stoppen en de recreanten en de natuur te beschermen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar deze punten.15
Naar aanleiding van het onderzoek Opkopen Vakantieparken kunnen we concluderen dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Volgens de onderzoekers varieert de impact van de transities/herstructurering van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema. Na een transitie zijn deze parken zelf in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen. Gemeenten hebben overigens goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen.
Het is bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van EZK is daarom het gesprek gestart met de sector waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. De Minister voor VRO zal het rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden. Met deze acties verwachten de ministeries dat er meer aandacht komt voor de belangen van de huurders, maar ook leefomgeving en natuur.
Uit RIEC-rapport blijkt overigens niet dat er onder investeerders die campings opkopen veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Bent u het ermee eens dat een BIBOB-aanvraag verplicht moet worden gesteld bij de aankoop van een recreatiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel ik het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches erken, vind ik het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Ik vind het belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risico-inschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Bent u het ermee eens dat sommige gemeenten en provincies enorme steken hebben laten vallen en zich hebben laten misleiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland wordt ingegaan op het investeren door criminelen in vakantieparken. Ook wordt benoemd welke zogenaamde «facilitators» betrokken kunnen zijn. Het onderzoek toont echter ook aan dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland. Op basis van de Rapportage Vakantieparken of andere berichten kan niet geconcludeerd worden dat bestuursorganen steken hebben laten vallen of zich hebben laten misleiden. Wel is dankzij de inspanningen van het RIEC Oost-Nederland inzichtelijk gemaakt waar de risico’s zich bevinden. Dit kan bestuursorganen helpen om een betere risico-inschatting te maken en het Bibob-instrument zo nog meer gericht in te zetten.
Bent u bereid te onderzoeken welke rol gemeenten en provincies in deze opkoop van vakantieparken spelen en gespeeld hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek naar het opkopen van vakantieparken dat recentelijk naar uw Kamer is gestuurd, is ook gekeken naar de rol van gemeenten en provincies16. Gemeenten hebben goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Bij het inzetten van deze instrumenten worden decentrale overheden echter geconfronteerd met de lastige afweging tussen de belangen van de ondernemers en die van de huurders, waardoor hier niet altijd gebruik van wordt gemaakt. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal dit rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat lokale overheden mogelijk met criminelen samen hebben gewerkt?
Het RIEC-rapport geeft aan dat lokale overheden gevoelig kunnen zijn voor aantrekkelijke plannen voor de realisatie van nieuwe vakantieparken, maar ook voor de investering in het revitaliseren van verloederde vakantieparken, bijvoorbeeld tot nieuwe parken of woonwijken. Ook kan het openbaar bestuur, veelal onbewust, criminelen faciliteren wanneer projectplannen zonder gedegen onderzoek worden goedgekeurd, als er geen kritische houding wordt aangenomen ten aanzien van vergunningaanvragen. Het is aan de lokale bestuurders om daar alert op te zijn. Daarnaast bieden het Rijk en de provincies ondersteuning om de bewustwording bij de betrokken professionals en lokale bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te delen. Zie ook antwoord 2 en 7.
Hoe kijkt u met de kennis van nu tegen de antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628)?
De Minister voor VRO staat nog steeds achter de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628). Het rapport «Opkopen vakantieparken» en de reactie daarop is op 6 juli naar uw Kamer gestuurd17. Naar aanleiding van dit onderzoek ziet de Minister geen aanleiding om de antwoorden te herzien.
Bent u het ermee eens dat de grote zorgen van standplaatshouders onvoldoende serieus zijn genomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder gezegd, is het bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Daarom zal het Ministerie van EZK in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bijna elke gemeente te maken gehad heeft met één of meerdere risico-indicatoren voor criminele investeringen maar desondanks de opkoop van recreatieparken zo massaal heeft kunnen plaatsvinden?
Het onderzoek van het RIEC heeft zich enkel gefocust op gemeenten in Oost-Nederland (provincies Overijssel en Gelderland). In dezelfde regio zijn ook voorbeelden van gemeenten die heel alert zijn op crimineel misbruik. Hierbij kan, zoals ook in antwoord op vraag 7, het Ariadne project worden genoemd. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om eventueel in samenspraak met uw collega bewindspersonen van Economische Zaken en Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening per direct in te grijpen in deze massale opkoop totdat alle (vervolg)onderzoeken zijn afgerond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. In het antwoord op vraag 2 hiervoor ben ik ingegaan op de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 en heb ik kort uiteengezet wat er op dit moment wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de problematiek rondom criminele investeringen in vakantieparken. Het kabinet wacht het resultaat van deze acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af en zal vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. Daarbij verwijs ik u ook naar de antwoorden op vraag 4, 7 en 9.
Hoe kijkt u in het licht van dit alarmerend bericht naar een eerder artikel over de vergunning van Europarcs in Kaatsheuvel?3
Uit het aangehaalde artikel uit het Brabant Dagblad van 2 juni 2022 blijkt onder meer dat Europarcs in Kaatsheuvel in strijd heeft gehandeld met het bestemmingsplan en dat er sprake was van permanente bewoning. Dit zijn volgens de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland risico-indicatoren die kunnen duiden op een verhoogde kans op een criminele investering. Het plegen van strafbare feiten dat hiermee gepaard kan gaan is naar mijn mening zeer ongewenst. Uit het artikel blijkt ook dat het bestuursorgaan Loon op Zand een Bibob-toets heeft gedaan en advies bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft ingewonnen. In het artikel wordt gesteld dat uit het onderzoek van het LBB naar voren is gekomen dat er sprake is van een ernstig gevaar dat er strafbare feiten kunnen worden gepleegd met de vergunning. Vanwege de vertrouwelijkheid van het advies worden hier geen uitspraken over gedaan. Wel kan in algemene zin gesteld worden dat de mate van gevaar een indicatie is dat de kans bestaat dat met gebruik van de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd. Op basis van in het verleden (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten wordt de kans op misbruik ingeschat, en daarvoor geldt in principe hoe hoger het aantal strafbare feiten, hoe eerder sprake is van de categorie ernstig gevaar. In deze beoordeling wordt door het LBB niet gekeken naar de ernst van de feiten. Het is namelijk bij wet bepaald dat de beoordeling van de ernst van de feiten is voorbehouden aan het bestuursorgaan. De ernst van de feiten wordt gerelateerd aan de impact van misbruik van een vergunning. De impact van misbruik is onder meer afhankelijk van de lokale context, wat het beste lokaal kan worden beoordeeld. Daarmee kan het dus voorkomen dat er sprake is van een ernstig gevaar, maar dat een intrekking of weigering van een vergunning niet proportioneel is. In dat soort gevallen kan bijvoorbeeld een vergunning onder voorwaarden worden verleend, waarbij de voorwaarden zijn bedoeld om de kans op misbruik te verkleinen.
Bent u het eens met de stelling dat gemeenten te makkelijk en soms onterecht een vergunning afgeven ondanks een BIBOB-toetsing waaruit volgens dit artikel blijkt dat de vergunning mede zou worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs voor dit antwoord naar de beantwoording van vraag 18.
Bent u bekend met het bericht «Patty en Herman moeten na 54 jaar vertrekken van de Zwarte Bergen»?4
Ja.
Hoe kijkt u tegen de vermeende bedreigingen van de exploitant van deze camping tegen een raadslid van de Lokale Partij Bergeijk dat het raadslid aan Omroep Brabant bevestigd heeft?
Iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. De Minister van BZK heeft 8 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over verdere acties en stappen in het kader van intensiveringen van weerbaar bestuur.20 Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van vermeende intimidaties en bedreigingen richting politieke ambtsdragers. Uit het artikel begrijp ik dat er aangifte is gedaan bij de politie en dat het onderzoek bij justitie ligt.
Bent u bereid, zeker nu vast is komen te staan dat er criminele activiteiten afspelen op vakantieparken, een onderzoek in te stellen naar intimidatie en bedreigingen van standplaatshouders en gemeenteraadsleden c.q. andere mensen in dienst van de lokale overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Uit het onderzoek van het RIEC Oost Nederland komen geen signalen naar voren dat intimidatie en bedreigingen regelmatig aan de orde zijn in relatie tot vakantieparken. Uit het geschetste profiel van criminele investeerders in vakantieparken blijkt dat criminelen, die iets nodig hebben van een gemeente of andere overheidsinstelling, juist goed zijn in een «charmeoffensief» en zich op een slimme manier weten te presenteren. Wel vind ik het belangrijk om te vermelden dat mijn ministerie op de hoogte is van diverse situaties waarbij burgemeesters geïntimideerd zijn naar aanleiding van problematiek op vakantieparken. Ik vind deze signalen zeer zorgelijk. Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Het Ministerie van BZK laat iedere twee jaar de Monitor Integriteit en Veiligheid uitvoeren. Deze geeft inzicht in de mate waarin politieke ambtsdragers bij decentrale overheden en medewerkers in het bredere openbaar bestuur te maken krijgen met agressie en geweld door burgers en de wijze waarop hier beleidsmatig mee wordt omgegaan. De monitor maakt daarbij niet inzichtelijk hoe incidenten met agressie en geweld gerelateerd zijn aan verschillende maatschappelijke problemen, zoals mogelijk misbruik door criminelen van vakantieparken, maar biedt daarentegen wel altijd veel aanknopingspunten voor verdere acties en stappen in het kader van de intensiveringen van weerbaar bestuur. In haar brief van 6 juli jl. aan uw Kamer heeft de Minister van BZK uiteengezet welke stappen er naar aanleiding van de Monitor Integriteit en Veiligheid 2022 worden gezet.21
Was u op de hoogte van het onderzoek dat door RIEC uitgevoerd werd? Zo ja, per wanneer?
Op ambtelijk niveau is mijn ministerie in april geïnformeerd over het fenomeenonderzoek. Het behoort tot de taken van de RIEC’s om dergelijke onderzoeken te doen. Door het blootleggen van criminele fenomenen in de verschillende regio’s kunnen deze door gezamenlijke partners in de RIEC’s ook beter worden aangepakt.
Het bericht 'Meer sterfgevallen door Groningse aardbevingsstress' |
|
Suzanne Kröger (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer sterfgevallen door Groningse aardbevingsstress»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit onderzoek waaruit blijkt dat er jaarlijks mogelijk 16 sterfgevallen te betreuren zijn als gevolg van stress door de aardbevingsproblematiek in Groningen?
Ik ben geschrokken van deze cijfers en ga in juli met de onderzoekers in gesprek. Dit onderstreept het belang de gaswinning zo snel mogelijk te beëindigen en de bewoners die te maken hebben met onveiligheid, schade of versterking aandacht en ondersteuning te bieden. Mijn uitgangspunt is in 2023 of 2024 tot het beëindigen van de gaswinning over te gaan.
Welke acties zijn er de afgelopen jaren ondernomen om dit te voorkomen? Hoe zijn de onderzoeken van de Rijksuniversiteit Groningen op dit gebied vertaald naar beleid?
De Rijksuniversiteit Groningen brengt sinds 2016 rapporten uit onder de naam «Gronings Perspectief». De resultaten uit de rapporten zijn steeds serieus genomen en hebben bijgedragen aan het kabinetsbeleid, zoals aan de beslissing van het kabinet in 2018 om zo snel als mogelijk de gaswinning af te bouwen, de versnelling van de versterkingsoperatie en schade-afhandeling, het ontzorgen van bewoners en het terugdringen van moeilijk uitlegbare verschillen.
Het Rijk en het NPG hebben in 2019 € 5,4 mln. geïnvesteerd in sociaal-emotionele ondersteuning door gemeenten. Dat is in de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 aangevuld met € 10 mln. voor de periode tot en met 2024. De gemeenten hebben daarvan veelal aardbevingscoaches aangenomen die mensen begeleiden of doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp. Ook financiert het Ministerie van EZK al sinds 2018 de organisatie Geestelijke verzorging aardbevingsgebied (GVA). Deze organisatie gaat op locatie in gesprek met bewoners over de impact van de aardbevingsproblematiek op hun welbevinden. Bij de Voorjaarsnota 2022 is additioneel € 2,2 mln. aan GVA beschikbaar gesteld voor de periode 2022 tot en met 2025. Het Ministerie van VWS heeft € 2,75 mln. extra budget aan de GGD Groningen toegekend. Hiervan heeft de GGD onder meer geïnvesteerd in de begeleiding van de aardbevingscoaches en samen met de Hanze Hogeschool Groningen een online «Aardbevingsacademie» ingericht voor extra scholing voor zorgprofessionals.
De suggestie in het NOS-artikel dat ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in gesprek zijn gegaan met onderzoekers over dit onderwerp, kan ik niet meer achterhalen. Zelf ben ik kort na mijn aantreden in gesprek gegaan met dhr. Postmes, in juli vindt er een vervolggesprek plaats.
Hoe reageert u op de constatering van voormalige onderzoeksleider Tom Postmes dat er lange tijd beleid ontbrak om deze mensen te helpen? Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in gesprek zijn gegaan met onderzoekers over dit onderwerp?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen deze psychische klachten ook worden meegenomen bij de beoordeling of een huis veilig is of niet?
In de versterkingsoperatie vindt de beoordeling of een huis al dan niet veilig is plaats aan de hand van de Meijdam-norm voor fysieke veiligheid2. Psychische klachten zijn geen onderdeel van het besluit om al dan niet te versterken. De NCG beschikt over budget om eventuele knelpunten op te lossen binnen de versterking. Hierbij kunnen sociaal-emotionele aspecten een rol spelen. Ook bij de schade-afhandeling kunnen psychische klachten een rol spelen. Bij de afhandeling van immateriële schade betrekt het IMG naast de omvang van de fysieke schade en de doorlooptijd, onder andere ook de veiligheidssituatie op het betreffende adres. Het IMG kijkt naar deze gegevens, omdat het IMG weet dat ze vaak gepaard gaan met leed en verdriet. Daarnaast bestaat de Commissie Bijzondere Situaties (CBS), die als vangnet dient voor mensen die niet alleen met de gevolgen van de gaswinning hebben te maken, maar ook met andere – vaak complexe, meervoudige – problematiek kampen, zoals schulden of (mentale) gezondheidsproblemen. Binnen de bestaande regels is voor hen niet altijd een passende oplossing beschikbaar. Voor deze groep voert de CBS de regeling Bijzondere Situaties uit. De hulp kan variëren van het inschakelen van praktische ondersteuning tot het toekennen van een financiële vergoeding.
Deelt u de zorg dat deze gevolgen ook langere tijd doorwerken op de gezondheid van kinderen?
Ja, deze zorg deel ik. In mijn brief aan uw Kamer van 1 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op mijn plan waarmee we mentale gevolgen van aardbevingen bij kinderen als gevolg van de aardbevingsproblematiek zo veel mogelijk kunnen voorkomen (Kamerstuk 33 529, nr. 1030). Als start van het plan van aanpak ga ik in september met kinderen in gesprek om te horen wat hen het meeste helpt. Kort daarna zal ik een werkprogramma met uw Kamer delen.
Hoe is de met algemene steun aangenomen motie-Van der Lee c.s.2 over de gevolgen van mijnbouwschade op het welzijn van kinderen uitgevoerd?
In deze motie wordt de regering verzocht een opdracht te verstrekken aan een wetenschappelijk instituut om onafhankelijk te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de mijnbouwschade voor het welzijn van kinderen, zoals het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen en mogelijke invloed op schoolprestaties. Ook wordt de regering verzocht, tevens op basis van dit onderzoek, mogelijke handelingsadviezen te laten opstellen, deze serieus te overwegen en te bezien welke daarvan tot uitvoering kunnen worden gebracht. Deze motie heeft ertoe geleid dat de NCG in 2018 een onderzoeksopdracht heeft versterkt aan de vakgroep Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze heeft het onderzoek »Een veilig huis, een veilig thuis?» uitgevoerd in samenwerking met het UMCG en de regionale jeugd-GGZ instelling Jonx, als onderdeel van het bredere onderzoekstraject «Gronings Perspectief». Uw Kamer is over de uitkomst van dit onderzoek op 1 april 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II 2018/2019, 33 529, nr. 592). Uw Kamer is op 11 december 2020 in de brief over de evaluatie van de activiteiten op het terrein van sociaal-emotionele ondersteuning geïnformeerd over hoe gevolg is gegeven aan de resultaten uit het onderzoek (Kamerstuk 33 529, nr. 833).
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen beantwoorden?
Ja.