De licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers door constante desinfectie van de handen met ethanol |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Licht verhoogde kans op borstkanker voor GGD’ers»?1
In de zorgsector wordt aan de hand van infectiepreventierichtlijnen en protocollen gewerkt om infecties te voorkomen. Handhygiëne, waaronder het gebruik van ethanol bevattende handdesinfectiemiddelen, is een onderdeel van infectiepreventie. Desinfecterende handgels met ethanol zijn biocide producten en moeten alvorens op de markt te worden gebracht zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb maakt risicobeoordelingen en stelt vast hoe een handdesinfectiemiddel veilig gebruikt kan worden. Op basis daarvan worden de gebruiksvoorschriften vastgesteld.
Sinds de uitbraak van het coronavirus is het gebruik van ethanol bevattende handgels toegenomen. Het is aannemelijk dat diverse groepen mensen tijdens de coronapandemie vaker in contact komen met ethanol bevattende handgel. Het RIVM heeft daarom in 2021 op verzoek van de Ministeries van SZW en VWS2 onderzoek gedaan om na te gaan of, en in welke mate, frequenter gebruik van ethanol bevattende handgel de kans op nadelige gezondheidseffecten vergroot. Het blijkt dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel berekent het RIVM dat de kans op borstkanker zeer licht toeneemt. Het RIVM heeft de kansen op borstkanker op een rij gezet bij verschillende frequenties van het gebruik op een dag en de totale periode waarin handgel wordt gebruikt
Als het risico op borstkanker door het vaker dan 25 keer per dag desinfecteren van de handen met ethanol verhoogd is van 143.000 naar 143.015 per 1 miljoen mensen, om hoeveel GGD-medewerkers gaat het dan?
Gedurende de pandemie zijn er vele duizenden mensen ingezet voor de enorme test- en vaccinatieoperatie waarbij het gebruik van desinfectiemiddelen en de werkzaamheden per persoon sterk verschillen. Alle werkinstructies en richtlijnen zijn erop gericht om corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Uit het RIVM-rapport van 4 juni 2021 blijkt dat bij een jaar lang 25 keer per dag desinfecteren van de handen met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen.
Van hoeveel zorgmedewerkers zorgbreed wordt verlangd dat ze meer dan 25 keer per dag hun handen desinfecteren met ethanol? Tot hoeveel extra borstkankergevallen leidt dat?
Voor handhygiëne hoeven door zorgmedewerkers niet noodzakelijk desinfecterende middelen te worden gebruikt. In veel gevallen voldoet het gebruik van water en zeep.
Op IC’s, op verpleegafdelingen en in operatiekamers is handhygiëne onderdeel van het bredere pakket van infectiepreventie. Er zijn IC’s waar zorgmedewerkers regelmatig hun handen ontsmetten met ethanol, omdat het niet altijd mogelijk is om water en zeep te gebruiken. Ik heb er geen zicht op om hoeveel zorgmedewerkers dit gaat en in hoeverre de norm van 25 keer per dag hierbij wordt betracht en of dat deze mogelijk in incidentele gevallen wordt overschreden.
Waarom is het beleid aangepast tot maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol als 25 keer per dag aantoonbaar leidt tot meer bostkankergevallen?
De werkinstructie met betrekking tot het desinfecteren van de handen met ethanol is door GGD GHOR Nederland gewijzigd op basis van een RIVM rapport uit 2021: Beoordeling van gezondheidsrisico’s bij gebruik van ethanol bevattende handgel. In dit rapport worden de risico’s voor de ontwikkeling van borstkanker, darmkanker en verminderde vruchtbaarheid beoordeeld op basis van standaardscenario’s met verschillende frequenties van gebruik. Het RIVM berekent dat de totale hoeveelheid ethanol waarmee mensen die handgel gebruiken over een langere periode in aanraking komen zo laag is, dat het geen darmkanker of verminderde vruchtbaarheid veroorzaakt. Wel neemt de kans op borstkanker zeer licht toe. Vrouwen hebben zonder gebruik van handdesinfectie met ethanol een kans van ongeveer 143.000 op 1.000.000 mensen om tijdens hun leven borstkanker te ontwikkelen. Wanneer iemand een jaar lang 25 keer per werkdag handgel met ethanol gebruikt wordt deze kans 143.015 op 1 miljoen.
In de van toepassing zijnde LCI-richtlijn van het RIVM worden instructies gegeven over de momenten waarop handhygiëne moet worden toegepast, maar wordt geen specifiek handdesinfectiemiddel genoemd, noch een maximum aantal keren gebruik.
Tot hoeveel minder besmettingen met corona leidt het 25 keer per dag desinfecteren met ethanol door GGD-medewerkers?
Bij infectiepreventie, dat een breed pakket aan maatregelen behelst, is naast onder meer het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, het toepassen van handhygiëne één van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Tijdens werkzaamheden op test- en vaccinatielocaties is het risico op een coronabesmetting altijd aanwezig. Alle persoonlijke bescherming, werkinstructies en richtlijnen zijn er daarom op gericht om een coronabesmetting bij medewerkers te voorkomen. De combinatie van maatregelen, gekoppeld aan een goede uitvoering, biedt de hoogst mogelijke infectiepreventie. Het is daarmee ook niet te bepalen tot hoeveel minder besmettingen het enkele gebruik van ethanol bevattende handgel leidt.
Wegen deze borstkankergevallen voor u op tegen een verminderde kans op besmetting van corona?
Er is – na het onderzoek van RIVM – aandacht geweest voor zowel de licht verhoogde kans op borstkanker als een optimale bescherming tegen corona bij het gebruik van desinfectie, op dusdanige wijze dat er wordt voldaan aan de gebruiksvoorschriften.
Waarom zijn de desinfectieregels (150 keer op werkdag van 6 uur) niet eerder aangepast, aangezien het sinds mei 2021 de gouden standaard (CDC/WHO) is dat corona zich vooral verspreidt (mainroute) via het inademen van elkaars adem (inhalation of virus)?
Infectiepreventie behelst een breed pakket aan maatregelen waarbij rekening wordt gehouden met de diverse transmissieroutes. Naast het toepassen van handhygiëne is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes, een van de basismaatregelen tegen de verspreiding van corona. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – vanwege de hoge blootstelling aan potentieel besmettelijke mensen – een besmetting met SARS-CoV-2 bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. In de nieuwe werkwijze wordt op test- en vaccinatielocaties het strengste scenario, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol gehanteerd.
Als volgens de wet medewerkers hun handen niet meer dan 32 keer per dag mogen desinfecteren met ethanol, waarom werden zij dan verplicht om dit 150 keer op een werkdag van 6 uur te doen?
Tijdens de enorme test- en vaccinatieoperatie voor het bestrijden van de pandemie was het beleid er altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. De LCI-richtlijn stelt dat medewerkers na ieder patiëntencontact handhygiëne toepassen. Alle werkinstructies en richtlijnen in het kader van infectiepreventie zijn erop gericht om – ondanks het contact met potentieel besmette mensen – corona bij GGD-medewerkers zoveel als mogelijk te voorkomen. Door de onzekerheid over de verschillende coronavarianten en de gezondheidsrisico’s die daarmee gepaard gingen, is er veel aandacht besteed aan desinfectie en bescherming tegen corona.
Waarom hield de GGD zich niet aan de wet? Bij wie kunnen de GGD-medewerkers die borstkanker ontwikkelen door het overmatig en tegen de wettelijke regels in desinfecteren van de handen met ethanol terecht? Krijgen zij een schadevergoeding?
Het beleid was er tijdens de pandemie altijd op gericht om het risico op besmetting zoveel mogelijk te beperken. Zie ook mijn antwoorden op vraag 7 en 8. In de afgelopen maanden is, nadat het rapport is verschenen, een risico-afweging gemaakt door een expertgroep van de Landelijke Coördinatie Covid-19 Bestrijding (LCCB), waarbij de voorgestelde nieuwe werkwijze voldoet aan de strengste toxicologische norm, het aantal malen handdesinfectie per dag dat volgt uit het scenario dat het Ctgb gebruikt, van maximaal 25 keer per dag desinfecteren met ethanol.
GGD-medewerkers kunnen voor alle vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon.
Gaat de GGD de tienduizenden medewerkers die hiermee te kamen hebben gehad een brief sturen en op de risico’s wijzen? Zo nee, waarom niet?
De GGD’en die ethanol bevattende handgel gebruikten hebben hun medewerkers geïnformeerd. GGD GHOR Nederland heeft hiervoor een informatiepakket samengesteld en beschikbaar gemaakt voor de 25 GGD’en. Dit pakket bevat onder andere informatiebrieven voor medewerkers waarin medewerkers worden gewezen op het risico van de voormalige werkwijze met frequente handdesinfectie met alcohol bevattende middelen.
Voor vragen van medewerkers zijn door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersonen beschikbaar, zoals vermeld in antwoord op vraag 9.
Waarom wordt het beleid nu pas, negen maanden na het RIVM-rapport, gewijzigd?
De 25 regionale GGD’en hebben te maken met professionele hygiënerichtlijnen waar zij hun werkwijzen op hebben gebaseerd. De GGD’en hebben naar aanleiding van het bovengenoemde RIVM-rapport (zie mijn antwoord op vraag 1) intern onderzoek gedaan. In afwachting van het onderzoek zijn de regels niet aangepast omdat de GGD GHOR Nederland secuur wilde kijken naar een nieuwe werkinstructie. Na een uitgebreide analyse van de regels en richtlijnen ten aanzien van grenswaarden voor gebruik van desinfectiemiddelen door een expertgroep van de GGD-en hebben de GGD’en besloten om de werkwijze aan te passen. Elke regionale GGD heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid en bepaalt zelf hoe deze het advies opvolgt.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de regels direct, negen maanden geleden, waren aangepast?
Uit het rapport van het RIVM blijkt dat er, indien er een jaar lang 25 keer per dag handen zijn gedesinfecteerd met een desinfectiemiddel met ethanol, er 0,0015% extra risico wordt gelopen om gedurende het leven borstkanker te krijgen. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken, aangezien bij het ontstaan van borstkanker vele factoren een rol spelen.
Hoeveel borstkankergevallen waren te voorkomen geweest als de wettelijke regels van het begin af aan gerespecteerd waren geweest?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie is er verantwoordelijk voor de gezondheidsschade die deze medewerkers hebben opgelopen door het overmatig desinfecteren van handen met ethanol? De GGD als werkgever? Of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Ministerie van VWS als hoeders van de wet?
GGD-medewerkers kunnen voor vragen over hun specifieke situatie terecht bij de door de werkgever (de regionale GGD of het uitzendbureau) aangewezen contactpersoon (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van de alternatieve desinfectiemiddelen die nu worden ingezet in plaats van ethanol?
De veiligheid van alternatieve middelen wordt bepaald door de samenstelling van het middel, de frequentie en wijze van gebruik.
Zowel middelen op basis van ethanol, als op basis van andere werkzame stoffen worden gebruikt volgens de strengst voorgeschreven grenswaarde. Bij het gebruik van desinfectiemiddelen moeten zowel het belang van desinfectie (voorkomen van besmetting) als de mogelijke effecten op de gezondheid worden afgewogen. Bij een gebruik volgens de voorschriften wordt de gezondheid van de gebruiker voldoende beschermd. Tevens kan worden afgewogen of handen wassen met water en zeep een optie is.
Achterblijvende reiskostenvergoeding voor werknemers |
|
Henk Nijboer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verhoog reiskostenvergoeding voor werknemers»?1
Ja.
Hoeveel zijn de reiskosten voor werknemers sinds 2006 gestegen en hoeveel zijn werknemers door het niet-indexeren van de onbelaste reiskostenvergoeding er (in euro’s en percentueel), indien de werkgever deze extra kosten niet heeft bekostigd, op achteruit gegaan?
Bij de beantwoording van deze vragen spelen verschillende aspecten een rol. Daarvoor wil ik eerst stilstaan bij de vraag naar de stijging van de kosten van het woon-werkverkeer van werknemers sinds 2006. De kosten van het woon-werkverkeer zijn afhankelijk van de woon-werkafstand en de werkelijke kosten van het vervoermiddel waarmee die kilometers worden afgelegd. Het zal daarom per werknemer verschillen of er een stijging van de reiskosten heeft plaatsgevonden en hoe hoog die is. Voor sommige werknemers zal overigens sprake zijn van een daling, bijvoorbeeld door een zuiniger auto, carpoolen, meer gebruik van de fiets, een kleinere woonwerkafstand of vaker thuiswerken. Daarentegen zal voor andere werknemers sprake zijn van een stijging, bijvoorbeeld door toenemend autogebruik in plaats van bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de fiets of een grotere woon-werkafstand. Het is daarom ook in algemene zin niet bekend of en in welke mate deze kosten zijn gestegen.
In de tweede plaats is van belang in welke mate de kosten voor het woon-werkverkeer ten laste komen van de werkgever. Daarbij speelt de gerichte vrijstelling van thans 19 cent per zakelijke kilometer een rol omdat dat bepaalt welk deel van de vergoeding gericht is vrijgesteld. Bij de vaststelling van deze gericht vrijgestelde 19 cent per kilometer is in beginsel uitgegaan van de variabele reiskosten die zijn verbonden aan het gebruik van een middenklasse auto van de werknemer voor zakelijke kilometers. Dit maximum van 19 cent per kilometer geldt in beginsel ongeacht de wijze waarop die kilometers worden afgelegd, bijvoorbeeld met de auto, met de fiets, met het openbaar vervoer2 of lopend. De werkkostenregeling geeft de mogelijkheid om meer dan de 19 cent per kilometer te vergoeden zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer.
Dit laat onverlet dat bij een onveranderd reispatroon en brandstofverbruik de reiskosten van velen naar alle waarschijnlijkheid zullen zijn toegenomen als gevolg van de gestegen brandstofprijzen. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld. Uitgaande van een woonwerkafstand van 30 kilometer die tweemaal per dag en vijfmaal per week met de auto moet worden afgelegd (in dit voorbeeld zijn openbaar vervoer of de fiets zijn geen optie), wordt wekelijks 300 kilometer afgelegd. Indien daarbij wordt uitgegaan van een auto met een verbruik van 6,6 liter benzine per 100 km (het gemiddelde verbruik volgens de Verbruiksmonitor) en een benzineprijs van € 2,29 per liter3 is sprake van een stijging van de benzinekosten met € 10,83 per maand ten opzichte van de gemiddelde benzinekosten in april vorig jaar.
Wat zijn de effecten van de enorm gestegen benzineprijzen voor werknemers die voor hun werk moeten reizen en deze niet volledig vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat veel werkgevers maar zeer beperkt gebruik maken van maximale onbelaste reiskostenvergoeding? Kunt u een overzicht geven van sectoren waar werknemers vaak niet de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding via hun werkgever ontvangen?
Uit data van de 98 grootste cao’s (in totaal 5,1 miljoen werknemers) blijkt dat bij 51 cao’s (2,7 miljoen werknemers) een bepaling over een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer is opgenomen. Dit betreft vaker een vergoeding op of boven de wettelijk gerichte vrijstelling van 19 cent per km (36 cao’s met in totaal 1,8 miljoen werknemers) dan eronder (15 cao’s met in totaal 0,9 miljoen werknemers). De afgesproken vergoeding varieert en ligt tussen 8 en 40 cent per km. In enkele cao’s in de sectoren handel en horeca, industrie, landbouw, overheid, zakelijke dienstverlening en zorg is sprake van een vergoeding lager dan het wettelijke onbelaste maximum van 19 cent per km.
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat in die sectoren werknemers vaak niet de maximale onbelaste reiskostenvergoeding ontvangen, omdat geen zicht is op het daadwerkelijke gebruik. Hoewel de 98 grootste cao’s 89% van de werknemers onder een cao in Nederland bevatten is op basis hiervan ook geen volledig beeld van de gemaakte cao-afspraken tussen werkgevers en werknemers. Hierdoor is ook niet duidelijk hoe hoog de vergoeding is in sectoren met een laag loon of naar contractvorm. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat in sectoren met lagere lonen ook sprake is van een lage reiskostenvergoeding.
Op dit moment bestaat er geen goed inzicht in de mate waarin reiskostenvergoedingen voor het woon-werkverkeer worden verstrekt door de werkgever. Het Ministerie van Financiën doet onderzoek naar een modernisering van de reiskostenvergoeding, dat onderzoek zal in 2022 worden opgeleverd. Hierin wordt gekeken welk deel van de werkgevers een onbelaste reiskostenvergoeding geeft aan hun werknemers met vervoerskosten en tot welk bedrag en hoe dit is verdeeld over verschillende kilometerklassen, inkomensklassen, soort werk en soort vervoermiddelen.4
Klopt het dat het minimaal vergoeden van de reiskosten door werkgevers vaak in sectoren plaatsvindt waar werknemers een laag loon ontvangen en onzekere contracten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onwenselijk dat door deze lage reiskostenvergoeding werknemers een groot deel van hun salaris moeten gebruiken voor zakelijke reiskosten?
Het kabinet biedt wettelijke ruimte voor een reiskostenvergoeding aan werknemers. Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de ruimte voor een reiskostenvergoeding binnen de cao. Waar dit nog niet is vastgelegd in cao’s, kan dit uiteraard onderdeel zijn van nieuwe onderhandelingen tussen cao-partijen. Ten algemene geldt dat werknemers en werkgevers samen goed zicht hebben op de noodzaak om reiskosten te maken en daardoor in staat zijn om een afweging te maken over de noodzaak van vergoeding van deze kosten.
Bent u niet bevreesd dat, doordat juist in lagelonensectoren een lage reiskostenvergoeding wordt verstrekt, er weinig geld voor werknemers overblijft voor zaken als de huur en de boodschappen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u ook het risico dat werknemers hierdoor financieel in de problemen kunnen komen?
Momenteel hebben we te maken met substantieel gestegen energieprijzen en brandstofprijzen. Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen aangekondigd in het kader van de koopkracht, zoals de tijdelijke verlaging per 1 april van de accijns voor benzine en diesel met 21%. Dit betekent dat het accijnstarief van benzine met 17,3 cent per liter daalt en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw op energie te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Voorts bevat de huidige wet- en regelgeving een gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen tot maximaal 19 eurocent per km en de mogelijkheid deze, zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer, te verhogen middels de werkkostenregeling. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om deze vrijstelling vanaf 1 januari 2024 te verhogen. De precieze tariefsverhoging wordt nader uitgewerkt.
Daarnaast wordt, naar aanleiding van de op 5 april 2022 aangenomen motie Heinen en Van Dijk5, bezien of de gerichte vrijstelling eerder kan worden verhoogd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het kabinet enkel de gerichte vrijstelling kan verruimen, de afspraken over het gebruik hiervan zijn vervolgens een zaak tussen werkgever en werknemer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze financiële problemen bij werknemers met lage inkomens te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bijvoorbeeld bereid om werkgevers op te roepen om, met name in sectoren met lage lonen, een hogere reiskostenvergoeding te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u tevens bereid om de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding, vanwege de enorm gestegen benzineprijzen, te verhogen naar een realistischer bedrag?
Zie antwoord vraag 8.
Het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid en politie |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kunt u het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid ofwel de Nederlandse politie bevestigen?1
Ja, de Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s.
Kunt u verder uitweiden over de mogelijke veiligheidsrisico’s die deze bewakingscamera’s met zich mee brengen?
Het gebruik van digitale producten en diensten kan nationale veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Gelet daarop heeft de overheid onder meer beleid ontwikkeld dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De relevante kaders en beleid zijn in het antwoord op vraag 3 geschetst. Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Indien dit onderzoek is afgerond zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd. Specifiek voor de politie geldt dat de aangeschafte camera’s voldoen aan de gestelde eisen voor informatiebeveiliging en privacy en dat de camera’s voornamelijk zijn gericht op verkeerstoezicht. Het huidige overheidsbeleid voor inkoop en aanbesteding volgend heeft de politie zelfstandig een afweging gemaakt met betrekking tot het afnemen van deze camera’s. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien.
Is bij de afweging voor aanschaf van deze bewakingscamera’s het risico op misbruik van het camerasysteem door statelijke actoren een expliciet toetsingscriterium geweest en hoe is dat risico destijds beoordeeld?
De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur2.
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Daarom is er geen centraal overzicht beschikbaar van Chinese camera’s in gebruik bij de overheid en eventuele risico’s die daarmee verbonden zijn en ook niet van de afwegingen die ten grondslag lagen bij de aankoop.
Tevens is er ook expliciet aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, die worden verwerkt bij het gebruik van beveiligingscamera’s. Deze verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan zijn gesteld. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat de regeling hiervan. Met een data protection impact assessment (DPIA) wordt in kaart gebracht of er een goede grondslag is voor de verwerking is en of de verwerking noodzakelijk en proportioneel is. Indien er in dat verband risico’s gesignaleerd worden, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken.
Kunt u een update geven over de huidige risico’s die we momenteel lopen wat betreft Chinese invloed binnen de Nederlandse overheidssystemen zowel binnen de rijksoverheid als binnen de politie? Kunt u daarbij ingaan op de veiligheidsrisico’s die er momenteel spelen bij het gebruik van deze systemen en specifiek ingaan op de situatie omtrent bewakingscamera’s?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals hierboven aangegeven is er in lijn met deze aanpak overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit beleid, de overheid heeft geen overzicht van Chinese apparatuur en programmatuur in gebruik bij de overheid.
In de beleidsreactie op het DBSA wordt aangegeven op welke manier het kabinet met de dreiging van statelijke actoren omgaat4. In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022 heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Voor wat betreft camera’s zal, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
De VS verwijderde de Hikvision en Dahua apparatuur al in 2019 bij federale overheidsgebouwen. Heeft de Nederlandse overheid naar aanleiding van dit besluit in de VS onderzoek gedaan naar de risico’s bij het gebruik van dit soort camera’s en andere gevoelige systemen bij Nederlandse overheidsdiensten? Zo nee, wat zijn de overwegingen hierachter geweest? Wat is er in het verleden verder gedaan om dit soort risico’s te voorkomen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging.
Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Bent u bekend met de motie Buitenweg en Verhoeven (30821–90) uit 2019 over onderzoek naar surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven waar geen vervolg aan is gegeven?
Daar zijn wij mee bekend. De ingediende motie van Buitenweg en Verhoeven bij het VAO Nationale Veiligheid van 25 juni 2019 is aangehouden tijdens de stemmingen van 2 juli 2019, omdat de geuite zorgpunten in een eerder toegezegde brief (in het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni 2019) zouden worden meegenomen. In dit AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd een brief te sturen over het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningssoftware voor de opsporing en de daarmee gepaarde risico’s. Met de brief van 20 november 2019 (Kamerstuk 32 761 en 30 821, Nr. 152) is aan die eerdere toezegging gestand gedaan.
Direct nadat de brief naar uw Kamer is gestuurd is de politie gestart met de ontwikkeling van een inzetkader voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Met behulp van dit inzetkader kunnen plannen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie juridisch en ethisch worden getoetst. Dit inzetkader zal naar verwachting nog voor de zomer van 2022 definitief worden vastgesteld, waarna het gebruik ervan binnen de politie verplicht zal zijn. Dit kader zal zowel inhoudelijke beoordelingsdimensies bevatten als de procedures die (verplicht) moeten worden gevolgd om te zorgen dat deze correct en zorgvuldig zijn toegepast.
Hoe staat u momenteel tegenover een dergelijk onderzoek?
Aanvullend onderzoek naast het hierboven aangekondigde onderzoek en bestaande trajecten zoals het inzetkader voor gezichtsherkenning wordt op dit moment niet nodig geacht. Het staande kabinetsbeleid is dat overheidsorganisaties primair zelf verantwoordelijk zijn voor het meenemen van nationale veiligheidsoverwegingen in de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.
Bent u het ermee eens dat de rijksoverheid moet stoppen met gebruik van dit soort systemen op gevoelige plekken bij de rijksoverheid of bij de politie?
Zoals ook in het DBSA wordt benoemd en in antwoord op vraag 4 wordt gesteld, zitten aan de inzet van camera’s ook risico’s verbonden. Het is van belang dat de nationale veiligheidsrisico’s worden meegewogen bij de inkoop en het gebruik hiervan. De relevante kaders en beleid hiertoe, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, houden in dat er per situatie een beoordeling plaatsvindt of er in relatie tot de aanschaf van een product of dienst sprake is van (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid en of die risico’s voldoende beheersbaar kunnen worden gemaakt.
Bent u verder bekend met het feit dat Hikvision en Dahua mogelijk worden ingezet door de Chinese overheid om Oeigoeren en andere minderheidsgroepen te onderdrukken? Hoe oordeelt u over deze associatie tussen beide bedrijven en grove mensenrechtenschendingen?
Er zijn rapporten verschenen die Hikvision en Dahua linken aan de surveillance van Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang5.
Daarnaast is het kabinet bekend met rapporten en getuigenissen over grove mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Met behulp van het gebruik van big data en camera’s met gezichtsherkenning vergroten Chinese autoriteiten de controle over de bevolking.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vergaande surveillance. Het kabinet stelt deze zorgen consequent aan de orde in verschillende gremia, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Kunt u een update geven over de veiligheidsrisico’s die de Oeigoerse diaspora in Nederland loopt door dit soort systemen te gebruiken? Hoe denkt het kabinet de veiligheidssituatie van deze groep en andere kwetsbare diaspora groepen te verbeteren? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidssystemen die hierbij mogelijk een kwetsbare rol in spelen?
Er zijn voor zover het kabinet bekend momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Klopt het dat 10 gemeenten hebben besloten de camera’s van Chinese fabrikanten te verwijderen? Zo ja, welke gemeentes waren dit en wat waren hun afzonderlijke precieze overwegingen om deze beslissing te nemen? Welke lessen trekt het kabinet hier uit voor de Nederlandse overheidsdiensten en de politie?
De VNG heeft geen inzicht in de afwegingen van individuele gemeenten over de inzet van technologie. De VNG werkt samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken, ook in relatie tot het mensenrechtenbeleid van landen of bedrijven. Gemeenten hebben in 2019 een set algemene Principes voor de Digitale Samenleving vastgesteld en inkoopvoorwaarden gemaakt voor innovatieve technologie, welke zij in 2022 uitbreiden en actualiseren voor de inzet van technologie voor crowd-monitoring, zoals camera’s. Op het gebied van veiligheid ondersteunt de VNG gemeenten al bij de afweging en inkoop van dit soort technologie met de Gemeentelijke Inkoop bij IT Toolbox-GIBIT en de integrale risico- en privacy-analyse (IRPA).
De politie zal voor taakuitvoering op grond van artikel 3 Politiewet en/of 126 Wetboek van Strafvordering7 voor nu gebruik blijven maken van camerasystemen van Dahua, op basis van de overwegingen als aangegeven bij vraag 2.
Bij vraag 2 is daarnaast aangegeven dat het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek zal doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
Naar aanleiding van de berichtgeving over Chinese camera’s heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onderstreept dat gemeenten ethiek en publieke waarden centraal stellen bij de inzet van technologie. De VNG werkt al samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken. Recente berichten over camera’s van Chinese leveranciers onderstrepen de urgentie ervan.
Bestaan er landelijke richtlijnen bij het gebruiken van dit soort risicovolle systemen voor gemeenten als bedrijven? Zo nee, acht u dat nodig?
Er is een instrumentarium ontwikkeld dat overheidsorganisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG adviseert daarnaast gemeenten bij de inzet van technologie ook ten aanzien van spionage. In het kader daarvan leggen gemeenten aanvullend de nadruk op drie aandachtspunten:
Actieve versterking van het bewustzijn (onder bestuurders, managers en medewerkers) met betrekking tot de waarde van de informatie waarover zij beschikken en van de mogelijke interesse van criminelen en buitenlandse overheden.
Werken aan een veilige cultuur. Daarbij zijn gebruikers, de inrichting van gegevensstromen en databases en de gebruikte technieken voor detectie van incidenten belangrijke aandachtspunten.
Ondersteuning vanuit de fabrikant van een product door middel van software-updates vanuit de fabrikant. Na menselijke fouten ontstaan de meeste incidenten door misbruik van ongepatchte kwetsbaarheden in soft- en hardware. Het up-to-date houden van soft- en hardware verkleint niet alleen het risico op incidenten maar ook het risico op spionage door staten en criminelen.
Kunt u verder uitweiden welke maatregelen er momenteel nog meer worden genomen om Chinese spionage bij de Nederlandse overheidsdiensten en de politie te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt beschreven word in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de betreffende kabinetsreactie ingegaan op de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, waaronder spionage door China, en de maatregelen die hiertegen worden genomen8. Daarnaast is op 28 februari jl. het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Kunt u tot slot uitleggen wat er naar aanleiding van dit bericht concreet gaat gebeuren? Kan de Minister daarbij ingaan op waarom de Nederlandse rijksoverheid ofwel politie wel of niet gebruik zal maken van Chinese beveiligingssystemen en daarbij specifiek ingaan op de systemen van Hikvision en Dahua?
De relevante kaders en beleid, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, blijven van toepassing. Op basis daarvan zal binnen de overheid per situatie gekeken worden of en hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid die verbonden zijn aan een product beheersbaar kunnen worden gemaakt. Zoals vermeld zal BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik van dergelijke camera’s binnen de rijksoverheid. De politie zal, zoals vermeld in vraag 11, camera’s van Dahua blijven gebruiken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De brief ‘Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC’ van 5 januari 2022 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wilt u het formele onderzoeksmandaat voor onderzoeksbureau Proximities met de Tweede Kamer delen?
De Terms of Reference (ToR) voor het externe onderzoek door Proximities vormen het onderzoeksmandaat. Deze ToR zijn u toegegaan als bijlage bij de brief aan uw Kamer op 5 januari jl.
Kan het zijn dat vanwege de kabinetsopdracht aan Proximities om zich te beperken tot controleerbare en te verifiëren informatie, juist ter zake relevante informatie buiten het onderzoek is gebleven?
Het kabinet heeft controleerbaarheid en verifieerbaarheid van bevindingen in dit onderzoek steeds voorop gesteld uit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie. Op basis hiervan kon UAWC in de gelegenheid worden gesteld tot uitgebreid wederhoor. Het kabinet is van mening dat deze manier van handelen heeft geleid tot een grondig en zeer zorgvuldig onderzoek. Het kabinet onderkent dat hierdoor vertrouwelijke, zoals door inlichtingendiensten verschafte informatie niet kon worden meegenomen. Gezien de grondigheid van het onderzoek heeft het kabinet geen redenen om te veronderstellen dat dit tot een ander beeld zou hebben geleid.
Waarop heeft Proximities haar definitie van Popular Front for the Liberation of Palestine(PFLP) gebaseerd? Is dit bijvoorbeeld afgestemd met andere relevante actoren binnen andere EU-landen?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl. bestaat er geen internationaal erkende definitie van de PFLP. De EU heeft de PFLP als terroristisch aangemerkt, maar noemt daarbij bijvoorbeeld niet expliciet de militante vleugel van de PFLP. Het kabinet onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om nader onderzoek mogelijk te maken. Proximities maakt in het rapport een onderscheid tussen een politieke, militante en maatschappelijke tak van de PFLP. Een toelichting hierop is te vinden in het rapport dat uw Kamer vertrouwelijk toe is gegaan.
De door Proximities gehanteerde definitie is niet afgestemd met actoren binnen andere EU-landen.
In hoeverre en waarom zou openbaarmaking van organisaties die behoren tot de maatschappelijke tak van de PFLP deze organisaties daadwerkelijk onevenredig beschadigen?
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Uit het onderzoek is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre deze organisaties worden aangestuurd door of onder controle zouden staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als terroristisch is aangemerkt door de EU of VN. Bovendien gaat er geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en geen onnodige schade te berokkenen aan derden. Het kabinet meent dat openbaarmaking van het rapport de betreffende maatschappelijke organisaties onevenredige schade zou kunnen toebrengen, bijvoorbeeld omdat niet uit te sluiten valt dat selectieve passages uit het rapport gebruikt kunnen worden om deze organisaties in diskrediet te brengen. Dit zou deze organisaties onder grote druk kunnen zetten en kunnen leiden tot aanzienlijke problemen bij uitvoering van hun werkzaamheden. Vanuit oogpunt «do no harm» wil het kabinet deze organisaties niet aan dit risico blootstellen.
Om (indirecte) financiering te voorkomen van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie is de due diligence aangescherpt zoals ook is aangeven in de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer.
Wat bedoelt u precies met het principe van «do no harm»1 , en hoe weegt u dat af tegen a) het belang van transparantie richting het Nederlandse parlement en Nederlandse burgers, en b) het voorkomen van (indirecte) financiering van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u vanuit het oogpunt van transparantie alsnog bereid het externe rapport en/of het interne relaas hierover openbaar te maken?
Nee. Ik verwijs u graag naar de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer voor de onderbouwing van de appreciatie van het kabinet en het besluit om het rapport niet openbaar te maken.
Hoe beoordeelt u de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PLFP, ook in het licht van het feit dat UAWC niet als «terroristisch» is aangemerkt door de EU of de VN?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Het kabinet gaat op dit punt niet mee in de keuze die Proximities maakt.
Welke maatschappelijke organisaties zijn onderdeel van de «maatschappelijke tak van de PFLP», hoeveel ontwikkelingsgeld is en wordt aan deze organisaties betaald, en overweegt u de subsidies aan deze organisaties stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Het kabinet maakt informatie over deze maatschappelijke organisaties niet openbaar vanuit het principe van «do no harm». Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Volgens de Israëlische overheid zijn er nog meer organisaties gelieerd aan de PFLP, namelijk Addameer, Al-Haq, Defense for children International – Palestine, Union of Palestinian women committees and Health Work Committees. Zijn dit de in het onderzoek van Proximities bedoelde organisaties?
Vanuit het principe van «do no harm» maakt het kabinet geen informatie openbaar over de maatschappelijke organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak van de PFLP behoren. Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Welke banden bestaan er tussen de vijf hiervoor genoemde organisaties en de PFLP?
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijnse (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Op welke wijze(n) wordt, in het kader van de aanscherping van «due diligence», het antwoord gecontroleerd op de vraag hoe een organisatie omgaat met werknemers of bestuursleden die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN-sanctielijst staan?
Als onderdeel van de beoordeling van de capaciteit van de uitvoerende organisatie (ORIA) wordt gekeken naar de feitelijke situatie en het interne (personeels)beleid van de organisatie. Hierbij wordt actief het gesprek aangegaan en vragen gesteld over mogelijke banden van werknemers of bestuursleden met geliste organisaties. Hierbij wordt duidelijk het signaal afgegeven dat het voor het kabinet niet acceptabel is wanneer er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Mocht dit wel het geval zijn dan is dit een reden om niet tot financiering over te gaan.
In hoeverre heeft u er vertrouwen in dat betreffende organisaties, in tegenstelling tot de UAWC, openheid van zaken geven?
De betreffende organisaties zijn ermee bekend dat het kabinet het niet acceptabel acht als er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah bespreekt dit uitgebreid met de betreffende organisaties en zal hiervoor ook tijdens de monitoringsfase aandacht houden. Hiermee wordt gedurende de hele looptijd van een project een duidelijk signaal gegeven aan uitvoerende organisaties.
Kunt u de verzekering geven dat door de Nederlandse gesteunde NGO’s in de Palestijnse gebieden geen «groot Palestina» (dus verdwijning of vernietiging van Israël) nastreven?
Er worden geen Palestijnse ngo’s gesteund die streven naar de verdwijning of vernietiging van Israël. Maatschappelijke organisaties die Nederlandse financiering ontvangen mogen geen activiteiten ontplooien die indruisen tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Dit wordt ook standaard contractueel vastgelegd.
Waarom worden voor diverse projecten in de Palestijnse gebieden de uitvoerende organisaties niet (meer) of slechts zeer algemeen omschreven op de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl waar het Ministerie van Buitenlandse zaken de activiteiten, begroting en resultaten van projecten publiceert die (mede) worden gefinancierd met Nederlandse ontwikkelingsgelden?
Het algemene uitgangspunt bij het OS-portaal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl) is om ODA-activiteiten transparant weer te geven, behalve als er een risico is dat dit schadelijk kan zijn voor Nederland, voor uitvoerende partners of voor mensen die behoren tot de doelgroep. In deze gevallen wordt een activiteit geheel of gedeeltelijk geanonimiseerd, waardoor onderdelen zoals de naam en omschrijving van het project, de uitvoerende organisatie of de aanvullende documenten niet zichtbaar zijn via het OS-portaal. Dit principe is ook toegepast bij de Palestijnse gebieden waar het gaat om verzoeningsprojecten. Vanwege de gevoeligheid daarvan en mogelijke risico’s voor deelnemers wordt informatie hierover – ook op verzoek van de uitvoerders – vertrouwelijk behandeld. Dit verklaart waarom er op de website bij een aantal projecten slechts zeer algemene informatie te vinden is.
Wilt u de informatievoorziening op dit punt zo snel mogelijk verbeteren/herstellen?
Per nieuw project wordt bekeken of dit wel of niet gepubliceerd kan worden. Er is geen herstel nodig voor de projecten die op dit moment niet gepubliceerd worden; dit is een bewuste afweging geweest bij aanvang van de betreffende activiteit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
De zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten, van onder andere het Internationaal Atoomenergie Agentschap en de autoriteiten in Oekraïne, over de zeer zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl, waar 200 personeelsleden nu al twee weken zonder aflossing bivakkeren, de stroomvoorziening is uitgevallen en er ook geen extern toezicht meer is op stralingsniveaus?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om al dan niet via multilaterale organisaties met spoed te zorgen dat de bemensing van de centrale, de stroomvoorziening en de controle op stralingsniveaus weer op een adequaat niveau worden gebracht?
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) houdt de situatie nauwlettend in de gaten en is ook de aangewezen partij om het mitigeren van risico’s ter plaatse te coördineren. DG IAEA Rafael Mariano Grossi heeft voorstellen gedaan over beveiliging van alle locaties in Oekraïne waar zich nucleair en/of radioactief materiaal bevindt incl. de kerncentrales. Deze heeft hij op 10 maart jongstleden in het Turkse Antalya besproken met de ministers van buitenlandse zaken van Oekraïne en Rusland. Verdere gesprekken tussen beide partijen en het IAEA lopen nog.
Nederland steunt de inspanningen van het IAEA in deze kwestie. Het IAEA is de ter zake bevoegde technische internationale organisatie, waarbij zowel Oekraïne en Rusland zijn aangesloten.
Welke organisatie kan het beste de diplomatieke inspanningen coördineren om hierop snel afspraken te maken met vooral de Russische autoriteiten, bijvoorbeeld als het gaat om het toelaten van additionele noodapparatuur en reparatiewerkzaamheden aan stroomvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang kunnen de noodgeneratoren de stroomvoorziening gaande houden en zijn er maatregelen mogelijk om die leveringsduur te verlengen, zolang de structurele stroomvoorziening niet hersteld is?
De noodgeneratoren kunnen een aantal dagen de stroomvoorziening gaande houden. Daarna zullen mensen en middelen beschikbaar moeten zijn om de generatoren van brandstof te voorzien en klein onderhoud uit te voeren.
Overigens is de aansluiting van Tsjernobyl op het Oekraïense elektriciteitsnet per 14 maart hersteld.
Wat is er nodig en/of mogelijk om een nieuwe shift van personeelsleden toegang tot te centrale te laten verkrijgen?
Het afwisselen van personeelsleden is alleen mogelijk wanneer veilige toegang tot de centrale verkregen kan worden. Gezien de zeer onoverzichtelijke situatie op de grond op dit moment, is het onmogelijk om in te schatten of en, zo ja, wanneer dit mogelijk is. Dat geldt ook voor de eventuele inzet van alternatieve deskundige medewerkers.
Dit vormt onderdeel van de gesprekken die de DG van het IAEA, voert met Rusland en Oekraïne om afspraken te maken over veiligheid.
Op 21 maart heeft het IAEA bekend gemaakt dat een deel van de staf in Tsjernobyl is gewisseld.
Zijn er alternatieve deskundige medewerkers beschikbaar (desnoods uit andere landen) die eventueel ingezet kunnen worden als Rusland onverhoopt weigert om het huidige personeel te laten vervangen door andere Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan bij een worstcasescenario de schade zijn aan de volksgezondheid – binnen en buiten Oekraïne – als de stroomvoorziening definitief wegvalt of uitgeputte personeelsleden op een gegeven moment benodigde werkzaamheden niet meer top tijd kunnen verrichten?
Op korte termijn is de veiligheid op de Tsjernobyl site gewaarborgd en zijn er vanuit radiologisch oogpunt geen schadelijke gevolgen te verwachten voor mens en milieu, zowel binnen als buiten Oekraïne. Dit wordt bevestigd door het IAEA en de Western European Nuclear Regulators Association (WENRA).
Ook een worstcasescenario leidt volgens experts vanuit radiologisch oogpunt hoogstwaarschijnlijk niet tot ernstige gevolgen, omdat stroomvoorziening niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de aanwezige splijtstof. De op de Tsjernobyl site aanwezige splijtstof bestaat uit twee delen. Een klein deel van de aanwezige splijtstof is in droge opslag kluizen opgeslagen. Deze behoeven geen actieve koeling en daarmee is dus geen stroomvoorziening noodzakelijk om de veilige opslag van dit materiaal te garanderen. Het grootste deel van de verbruikte splijtstof is opgeslagen in een waterbassin voor nakoeling. Deze splijtstof is inmiddels zodanig afgekoeld dat het in het bassin aanwezige water voldoende koelcapaciteit heeft. Er wordt stroom gebruikt voor actieve koeling om de conditie van de verbruikte splijtstof optimaal te houden, dat wil zeggen, om corrosie van de splijtstofelementen op lange termijn te voorkomen. Op korte termijn vormt het uitvallen van de stroom ook voor deze splijtstof geen risico, op langere termijn zal het risico zeer beperkt zijn.
Personeel op de Tsjernobyl site houdt zich vooral bezig met het uitvoeren van metingen, herstellen van defecten en het onderhoud plegen aan de installaties. Indien deze werkzaamheden in het gedrang komen, leidt dit op de korte termijn niet direct tot serieuze veiligheidsconsequenties. Desalniettemin dient het personeel zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Dit is een van de principes voor waarborgen van veiligheid van het IAEA
Bent u bereid al het mogelijke te doen om een nieuwe ramp bij Tsjernobyl te voorkomen en deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De Rijswijkse moordzaak |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de podcastserie van NRC-journalist Anna Korterink naar de toedracht rond de gewelddadige moord op drie leden van een amateurmuziekband op 7 maart 1985 te Rijswijk?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Wat vindt u van de veronderstelling dat hier sprake zou kunnen zijn van vergismoorden, omdat de Bevrijdingsraad voor Suriname en de uitgevers van de Weekkrant Suriname die ook in hetzelfde pand gevestigd waren, bekend stonden als tegenstanders van het Surinaamse regime van Desi Bouterse?
Door het onderzoeksteam in deze zaak zijn destijds verschillende scenario’s onderzocht, waaronder de mogelijkheid van vergismoorden.
Wat is uw algemene oordeel over de wijze waarop destijds onderzoek is gedaan naar deze moord? En waarom geldt na al die tijd nog steeds geheimhouding?
Als Minister geef ik geen oordeel over het onderzoek dat destijds is verricht. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat de zaak toentertijd is onderzocht door een recherchebijstandsteam van zo’n 20 rechercheurs. Volgens het OM hebben zij alle in verband met dit zeer ernstige misdrijf verkregen informatie onderzocht en in dat kader verschillende scenario’s bekeken. Het onderzoek is uiteindelijk beëindigd omdat er geen aanknopingspunten meer waren of werden gezien om op door te rechercheren.
Nu het een niet-opgehelderde zaak betreft die nog onder de aandacht is van het cold caseteam van politie Den Haag, is er – met het oog op de belangen van opsporing en de privacy van slachtoffers en nabestaanden – geen aanleiding om onderzoeksgegevens openbaar te maken.
Waarom is destijds besloten om het onderzoek naar deze drievoudige moordzaak te sluiten? In hoeverre is deze beslissing beïnvloed door de mogelijke link met het toenmalige Surinaamse regime?
Het onderzoek is beëindigd omdat het geen verdere aanknopingspunten meer bevatte om op door te rechercheren. Uit de ter beschikking staande informatie is niet gebleken dat er andere redenen waren om het onderzoek te beëindigen.
Welke initiatieven zijn tot nu toe ondernomen in de richting van het herdenken van de slachtoffers van deze moorden en contact met nabestaanden?
Voor zover bekend zijn hier vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid toentertijd geen initiatieven voor ontplooid. Daarbij moet ik opmerken dat het achterhalen van mogelijke activiteiten ook wordt bemoeilijkt door het grote tijdsverloop sinds deze vreselijke gebeurtenis in 1985.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt wel de organisatie van lotgenotencontact via Slachtofferhulp Nederland (SHN) en staat daarnaast in nauw contact met lotgenotenorganisaties zoals de Federatie voor Nabestaanden van Geweldsslachtoffers (FNG). De FNG organiseert meerdere herdenkingsbijeenkomsten per jaar waar nabestaanden samen hun dierbaren kunnen herdenken. Indien daar behoefte aan bestaat kunnen de nabestaanden van deze gebeurtenis in contact worden gebracht met genoemde organisaties.
Bent u het eens met de stelling dat er door deze podcastserie voldoende aanleiding bestaat om het justitiële onderzoek naar de ware toedracht van deze afschuwelijke moorden te heropenen en te onderzoeken of er nog strafrechtelijke vervolgstappen mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
Het doen van nader onderzoek naar deze moorden is op zich mogelijk, maar heeft niet de hoogste prioriteit van het cold caseteam van de politie, nu deze feiten inmiddels verjaard zijn. Strafrechtelijke vervolgstappen behoren derhalve niet meer tot de mogelijkheden.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
De oproep om Rusland uit te sluiten van INTERPOL |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van verschillende landen – waaronder het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en Australië – om Rusland uit te sluiten van INTERPOL?1
Ja.
Bent u bekend met signalen dat Rusland het systeem van INTERPOL kan gebruiken om critici overal ter wereld op te jagen en te vervolgen, vaak zonder enkele vorm van bewijslast?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van deze landen om op te roepen tot het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
De overwegingen voor het verzoek aan het INTERPOL Secretariaat Generaal zijn gelegen in de risico-inschatting dat, als gevolg van het conflict met Oekraïne, een grote kans bestaat dat de Russische Federatie Interpol systemen zal proberen te gebruiken voor doeleinden waarvoor INTERPOL volgens haar constitutie niet mag worden gebruikt. Het doel van de oproep van deze landen is het mogelijke misbruik van de Russische Federatie van de INTERPOL-systemen te belemmeren. INTERPOL beoogt een apolitieke en neutrale organisatie te zijn met als taak mondiaal politieorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit. Elke activiteit van politieke of militaire aard is in INTERPOL-verband uitdrukkelijk verboden.
Hoe denken andere Europese lidstaten over het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
Er zijn meerdere Europese lidstaten die een brief aan het INTERPOL Secretariaat Generaal hebben gestuurd met het verzoek te adviseren over het opleggen van preventieve dan wel corrigerende maatregelen ten aanzien van National Central Bureau (NCB) Moskou.
In hoeverre heeft u bilateraal als multilateraal contact over dit onderwerp met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Oekraïne?
Zoals ik u eerder informeerde,2 heeft het kabinet in goed overleg met het Verenigd Koninkrijk besloten ook een brief te schrijven aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met het verzoek om de Executive Committee van INTERPOL te adviseren over het opleggen van corrigerende maatregelen. Voorafgaand aan verzending van deze brief heeft de Minister van Justitie de brief van Oekraïne aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met hetzelfde verzoek ontvangen en gelezen. Over dit specifieke onderwerp is geen direct contact geweest met de Verenigde Staten of Oekraïne.
Hoe vaak heeft Rusland in het verleden waarschuwingen gekregen van INTERPOL vanwege schendingen binnen het INTERPOL-systeem?
De INTERPOL-regels kennen geen rechtsbasis voor formele waarschuwingen. Als vermoed wordt dat een signaleringsaanvraag voor een notice (bijvoorbeeld een red notice, bedoeld ter lokalisering en arrestatie van een gezocht persoon) niet conform de INTERPOL-regels is opgesteld, wordt door het INTERPOL Generaal Secretariaat (IPSG) contact opgenomen met de desbetreffende National Central Bureau (NCB) en krijgt deze NCB de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen of te corrigeren om alsnog te voldoen aan de regels en kwaliteitseisen. Voldoet de aanvraag alsnog niet, dan wordt de notice niet door IPSG gepubliceerd.
Anders dan bij notices, kunnen lidstaten zelf zogenaamde diffusions plaatsen. Dit zijn minder formele vormen van alarmeringen, door NCB’s zelf onder een selectie van lidstaten worden verspreid. Zij worden door IPSG direct na verspreiding op conformiteit gecontroleerd en zo nodig verwijderd. Het IPSG geeft aan dat het uit hoofde van zijn mandaat met regelmaat ter monitoring en ter onderzoek van gegevensverwerking met NCB Moskou in contact treedt.
Bent u bereid om actief de oproep te steunen om Rusland uit te sluiten van INTERPOL? Zo ja, gaat u zich hier ook binnen de EU sterk voor maken?
Lidstaten kunnen niet van INTERPOL worden uitgesloten. Er kunnen wel correctieve maatregelen worden opgelegd door de Executive Committee. Het vrij gebruik van Interpol systemen wordt hiermee beknot. De Executive Committee besluit hierover op advies en na onderzoek door het Secretariaat Generaal. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 4 maart jl. per brief de Secretaris Generaal van INTERPOL verzocht de noodzaak tot het opleggen van corrigerende maatregelen ten aanzien van de Russische Federatie te beoordelen. Ook andere landen hebben vergelijkbare verzoeken gericht aan het INTERPOL Secretariaat Generaal. Inmiddels heeft de INTERPOL Executive Committee de maatregelen bekrachtigd, welke op 10 maart jl. in werking zijn getreden. NCB Moskou staat onder verscherpt toezicht en alle verzoeken tot plaatsing van internationale signaleringen in het Interpol-systeem afkomstig van NCB Moskou worden eerst beoordeeld door het Secretariaat Generaal en pas na een grondige toets op de regels van gegevensbescherming en gegevensverwerking verspreid onder ontvangende landen. Deze maatregelen zullen in ieder geval gelden tot de volgende bijeenkomst van de Executive Committee. Daar zal ook een analyse en evaluatie van de activiteiten van het NCB Moskou in relatie tot de INTERPOL-systemen worden gepresenteerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de overheidswebsite plat lag vanwege run op aanvraag duizend euro |
|
Peter Kwint (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»»1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over het eerste aanvraagtijdvak van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget.
Vanwege de toegankelijkheid van deze nieuwe regeling werd rekening gehouden met grote belangstelling, maar was vooraf niet duidelijk in welke aantallen mensen zich zouden melden. Door de enorme interesse voor het STAP-budget, met pieken van boven de 50.000 belangstellenden die gelijktijdig op het aanvraagportaal wilden inloggen, zijn er bij aanvang helaas technische problemen door de overbelasting ontstaan. De verwerkingscapaciteit moest worden verlaagd om te voorkomen dat het systeem zou vastlopen. Hierdoor ontstonden er op de eerste dag lange digitale wachtrijen. Gedurende de nacht van 1 op 2 maart zijn de wachtrijen weggewerkt en ontstond een stabiele stroom van aanvragen.
Aan het einde van de derde dag was het volledige budget voor het eerste aanvraagtijdvak (32 miljoen euro) benut en waren ruim 35.000 aanvragen toegekend. Uit de grote belangstelling blijkt wel dat het STAP-budget voldoet aan een scholingsvraag. Het is positief dat zoveel burgers zich willen ontwikkelen. De snelle uitputting laat verder zien dat de regeling toegankelijk is. Met het STAP -budget zijn ten opzichte van de fiscale aftrek scholingskosten belangrijke drempels weggenomen doordat scholingskosten niet langer hoeven worden voorgeschoten, er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig is en voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk is wat de eigen bijdrage is.
De eerste openstelling van het STAP-budget is helaas niet volledig volgens planning verlopen. UWV – als uitvoerder van het aanvraagportaal – had zich voor de eerste openstelling voorbereid op grote aantallen, maar zelfs die verwachtingen werden overtroffen. Inmiddels is duidelijk geworden op welke onderdelen het aanvraagproces kan worden verbeterd. UWV is reeds bezig met verbetermaatregelen zodat de capaciteit voor het volgende aanvraagtijdvak kan worden uitgebreid. Uiteraard is het jammer dat mensen langer moesten wachten voordat zij een aanvraag konden indienen. Tegelijkertijd laten de grote aantallen zien dat de regeling voorziet in een grote behoefte voor scholing en ontwikkeling.
Als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wist dat het druk ging worden, waarom is daar dan geen rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben hierdoor geen aanvraag van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget kunnen doen? Hoe gaat er in de toekomst voorkomen worden dat iedereen die zich wil laten om- of bijscholen een aanvraag kan doen?
Het is lastig om in te schatten hoeveel mensen door de technische problemen en snelle uitputting geen aanvraag hebben kunnen doen. UWV geeft aan dat er op de eerste dag tussen de 50.000 en 70.000 apparaten op het STAP-portaal ingelogd waren. Uiteindelijk zijn er ruim 35.000 aanvragen toegewezen, maar duidelijk is dat er veel meer mensen een aanvraag hadden willen doen. Het is echter niet uit te sluiten dat sommigen op meerdere apparaten waren aangesloten op het systeem ter oriëntatie of uit pure belangstelling keken zonder intentie voor een daadwerkelijke aanvraag. In ieder geval is duidelijk dat er grote interesse is voor het aanvragen van het STAP-budget.
Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen er gebruik van maken, komt het budget over het jaar verdeeld beschikbaar doordat iedere twee maanden opnieuw € 32 miljoen beschikbaar komt. Dit jaar kunnen in totaal circa 200.000 burgers2 met STAP financiering voor het volgen van scholing aanvragen.
Het is op dit moment te vroeg om te concluderen dat het totaal aan middelen voor het STAP-budget al dan niet voldoende is. Daarvoor zouden meer tijdvakken gevolgd moeten worden.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het STAP-budget een aanvulling is op private middelen voor scholing en ontwikkeling. Het grootste deel van scholing voor werknemers wordt betaald door werkgevers. Het gaat om zo’n € 3,6 miljard aan directe opleidingskosten per jaar. Dit wordt gefaciliteerd door gerichte vrijstellingen voor scholingskosten voor werkgevers binnen de werkkostenregeling van de Wet op de loonbelasting. Verder geven O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en € 200 miljoen uit aan opleidingskosten.
Uiteraard wordt het gebruik van het STAP-budget nauwlettend gemonitord. Hierbij wordt ook gekeken naar de verdeling tussen de tijdvakken, alsmede wie er van het STAP-budget gebruik hebben gemaakt en voor welke scholingsactiviteiten. Hiervan zal het kabinet uw Kamer op de hoogte houden.
Bent u van mening dat het budget dat nu beschikbaar is gesteld voldoende is om in alle aanvragen te voorzien? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen overgangsregeling voor mensen die tussen 1 januari 2022 en 1 maart 2022 zijn begonnen aan een om- of bijscholingstraject? Hoe worden deze mensen tegemoet gekomen?
Initieel was het de bedoeling om de STAP-regeling per 1 januari 2022 te laten starten. Dit is verschoven naar 1 maart 2022 in verband met de complexiteit van de uitvoering. In juli 2021 is uw Kamer hier over geïnformeerd3. Zoals toen aangekondigd is per 31 december jl. de fiscale aftrek scholingskosten afgeschaft.
Gezien de korte periode dat mensen geen gebruik kunnen maken van het STAP-budget en het feit dat een overgangsregeling complex is, heeft het kabinet al in juli 2021 geoordeeld dat de uitgestelde openstelling van het STAP-budget een aanvaardbaar risico was en dus niet gekozen is voor een tijdelijke overbruggingsregeling. Ook is destijds verwezen naar een nieuw tijdvak van de regeling NL leert door met inzet van scholing, welk nieuw aanbod van kosteloze scholing vanaf maart 2022 is opengesteld. Vanaf juli 2021 is bekendheid gegeven aan de invoering van het STAP-budget per 1 maart 2022 zodat mensen hun scholingsplannen hierop konden inrichten. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat deze overbruggingsperiode gevolgen kan hebben voor individuele deelnemers en opleiders. De komende periode worden door de ministeries FIN, OCW en SZW gesprekken gehouden met belanghebbenden die in hun situatie worstelen met de overgang van fiscale aftrek naar STAP.
Kunt u een volledige lijst geven van opleidingen en instellingen die in het scholingsregister staan?
Op 1 maart jl. was in het scholingsregister reeds een ruim scholingsaanbod beschikbaar met bijna 20.000 ingevoerde opleidingen van een kleine 300 opleiders. Dit aanbod wordt continu geactualiseerd en is raadpleegbaar via UWV_STAP – Scholingsregister (stapuwv.nl). In de bijlage4 treft u een uittreksel van het scholingsregister d.d. 1 maart jl. aan.
Bij dit overzicht moet worden opgemerkt dat het om een momentopname gaat. Niet alleen is het aanbod ondertussen aangevuld met nieuwe opleiders en opleidingen, ook stonden er nog niet-actieve opleidingen in. Per abuis is er een aantal opleidingen zichtbaar dat niet voor het STAP-budget in aanmerking komt. Het gaat hierbij om niet-arbeidsmarktgericht aanbod, opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen of dubbel in het register zijn opgenomen. Door technische oorzaken konden deze opleidingen voor 1 maart niet worden verwijderd. Omdat opleiders voor deze opleidingen geen bewijs van aanmelding hebben afgegeven, kon hier ook geen STAP-budget voor worden aangevraagd. In het bijgevoegde uittreksel is aangegeven welke opleidingen ten onrechte in het scholingsregister waren opgenomen en waarvoor geen STAP-budget kon worden aangevraagd.
Door de Toetsingskamer STAP wordt nauwgezet gecontroleerd of de scholingsactiviteiten arbeidsmarktgericht zijn. Hierover is contact met keurmerken en opleiders zodat alleen kwalitatief goede en arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister terecht komt (zie antwoord vraag 7).
Hoe wordt bepaald of een opleiding, cursus of traject in het scholingsregister komt?
Door de toelating tot het scholingsregister van opleiders en scholingsactiviteiten via keurmerken te laten lopen, wordt toegezien op kwaliteit en arbeidsmarktgerichtheid van het aanbod. Om de kwaliteit van keurmerken, opleiders en scholingsactiviteiten te kunnen borgen is er in de eerste fase van het STAP-budget gekozen voor een ingroeimodel.5 Om pragmatische redenen is er gekozen voor een gefaseerde instroom van generieke, branche overstijgende keurmerken en erkenningen zodat de kwaliteit kan worden gegarandeerd zonder dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget in de eerste fase wordt overbelast. In de volgende fase komen ook andere keurmerken in aanmerking. Hiervoor wordt op dit moment een toetsingskader ontwikkeld en een beoordelingsproces ingericht om keurmerken te kunnen beoordelen op basis van het toetsingskader.
Opleiders die zijn toegelaten op basis van hun keurmerk of erkenning mogen enkel arbeidsmarktgerichte scholing opgeven in het scholingsregister. De Toetsingskamer STAP ziet toe dat uitsluitend arbeidsmarktgerichte scholing in het scholingsregister vindbaar is.
Waarom zijn veel opleidingen en cursussen die wel voldoen aan de eisen om in het scholingsregister te komen nog niet toegevoegd aan het scholingsregister?
Er wordt hard gewerkt aan de vulling van het scholingsregister. Gaandeweg worden meer opleidingen toegevoegd. Het kost de opleiders echter tijd om het scholingsregister geheel te vullen en bij te houden. De ketenpartners van STAP ondersteunen hen hierbij zoveel mogelijk, bijvoorbeeld via de website www.stapvooropleiders.nl.
Als uitgangspunt geldt dat opleiders zelf verantwoordelijk zijn om hun scholingsactiviteiten te registreren in het scholingsregister. De opleider bepaalt dus zelf welke deel van het eigen aanbod in aanmerking komt voor STAP. Hierdoor kan het voorkomen dat opleidingen van reeds toegelaten keurmerken c.q. opleiders nog niet in het scholingsregister te vinden zijn.
In welke sectoren zijn de meeste aanvragen gedaan? Kunt u een uitputtende lijst geven van alle sectoren met daarbij hoeveel aanvragen er zijn gedaan?
Uit de eerste voorlopige inzichten van STAP-aanvragen van het eerste tijdvak volgt een gemêleerd beeld onder de aanvragers. Met 38 procent zijn de meeste aanvragers actief in de sectoren Zorg en Zakelijke dienstverlening. De meest voorkomende beroepen onder de aanvragers zijn administratief medewerker (1,8 procent), gastouder (1,2 procent) en pedagogisch medewerker (1,1 procent). Hierbij moet wel benadrukt worden dat het gaat om de eerste gegevens en dat een precieze rapportage nog zal worden opgeleverd door het UWV. De verdere uitkomsten worden meegenomen in een separate brief aan Uw Kamer, zoals gevraagd tijdens de procedurevergadering van de commissie SZW op 8 maart jl. Uw Kamer zal daarnaast op regelmatige basis op de hoogte worden gehouden van de uitkomsten van de monitors. De eerste monitor wordt in de tweede helft van 2022 opgeleverd. Voor die tijd beschikt UWV over gebruikscijfers die na afloop van ieder tijdvak worden opgeleverd.
Nieuw bewijs voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider draagt nieuw bewijs aan voor zware vervuiling van Nederlandse waterwegen met plastickorrels»?1
Ja.
Herkent u de situatie die geschetst wordt in dit artikel, namelijk dat de Westerschelde zwaar vervuild blijkt te zijn met zogenaamde «nurdles» (kleine plastic korrels) afkomstig uit de plasticindustrie? Zo ja, kunt u toelichten wat u tot nu toe heeft ondernomen om deze vervuiling tegen te gaan?
Vervuiling door nurdles vind ik zorgelijk. Het is onvoldoende zeker waar de kleine plastic korrels (nurdles) in de Westerschelde precies vandaan komen. Wel weten we dat jaarlijks grote hoeveelheden nurdles door de industrie worden geproduceerd, getransporteerd en verwerkt. Ik vind het belangrijk dat de plasticindustrie er alles aan doet om milieuvervuiling door deze plastic korrels te voorkomen. Met het initiatief Operation Clean Sweep zet de plasticsindustrie belangrijke stappen naar het voorkomen van het verlies van nurdles, maar het initiatief heeft nog niet geleid tot het volledig oplossen van het probleem. Plastics Europe werkt aan de uitwerking van een certificeringssysteem. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk partijen zich laten certificeren en dat dit certificeringssysteem aansluit bij meetmethoden die worden ontwikkeld in de OSPAR-samenwerking, een regionaal verdrag voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan (zie ook antwoord 5).
Met het actieprogramma Schone Schelde 2022 werken bedrijven, overheden en NGO’s samen aan het terugdringen en voorkomen van zwerfafval. De bronaanpak van nurdles is een speerpunt in het actieprogramma. Rijkwaterstaat neemt actief deel aan deze Schone Schelde samenwerking. Over de voortgang en de aanpak zal Minister Harbers u in het najaar nader informeren.
Daarnaast is het belangrijk om te investeren in de kennisopbouw over (micro)plasticvervuiling uit Nurdles. Nurdles zijn een van de voornaamste bronnen van milieuvervuiling door microplastics. Het Ministerie van IenW investeert in de kennisopbouw over microplastics, er is bijvoorbeeld € 230.000 beschikbaar gesteld voor onderzoek naar methoden om microplastics in water te kunnen meten.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek dat in het artikel wordt aangehaald opnieuw aantoont hoe noodzakelijk het is om de immense plasticvervuiling zo snel mogelijk wereldwijd aan te pakken? Zo ja, welke actie heeft u hierop tot nu toe ondernomen?
Plasticvervuiling is een probleem dat over landsgrenzen heen gaat. Een belangrijke stap om het plastic zwerfafval op het land, in het water en op oevers terug te dringen is de richtlijn van de Europese Commissie voor de reductie van wegwerpplastics (hierna: SUP-richtlijn). Sinds vorig jaar zijn eenmalige plastic rietjes, bordjes, bestek en wattenstaafjes verboden. Onlangs heb ik aanvullende regels in de Staatscourant gepubliceerd om het gebruik van kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te verminderen en het hergebruiken van verpakkingen te stimuleren. Met deze nieuwe regels wordt ook de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) van kracht, waardoor producenten van sigarettenfilters, vochtige doekjes en andere plastic producten mee moeten betalen aan de kosten van het opruimen van zwerfafval. Over deze maatregelen ter implementatie van de SUP-richtlijn heb ik uw kamer eind maart jl. geïnformeerd.2
Daarnaast steun ik de verschillende initiatieven van de Europese Commissie om milieuvervuiling door microplastics te voorkomen uit zowel bewust toegevoegde als onbewust ontstane microplastics. Naast een voorstel ter voorkoming en beperking van bewuste toegevoegde microplastics werkt de Commissie ook aan een breder beleidspakket tegen de vervuiling van microplastics die onbewust in het milieu terechtkomen. De Commissie heeft aangegeven met dit beleidspakket ook microplasticvervuiling door nurdles te willen aanpakken. Ik ben voorstander van een ambitieuze Europese aanpak en zal de Commissie hiertoe blijven aansporen.
Ik vind het ook noodzakelijk om plasticvervuiling wereldwijd aan te pakken. Over de vele acties om de plastic vervuiling mondiaal aan te pakken heb ik uw kamer onlangs nog geïnformeerd in een reactie op twee brieven van de Plastic Soup Foundation.3 Ik ben blij dat – mede door de inspanningen van Nederland – tijdens de United Nations Environment Assembly (UNEA) 5.2 eind maart jongstleden, een internationaal onderhandelingscomité wordt ingesteld om te komen tot een juridisch bindende overeenkomst voor de aanpak van mondiale plastic vervuiling. In 2022 starten de onderhandelingen voor een mondiaal verdrag voor het tegengaan van vervuiling door plastics in het milieu.
Bent u het met ons eens dat het Nederlandse stelstel van vergunning, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) heeft gefaald in het geval van de plasticvervuiling in de Westerschelde?
Bedrijven zijn allereerst zelf verantwoordelijk om te voorvoorkomen dat verontreinigende stoffen, zoals plastic korrels, in het milieu terechtkomen. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van de water- en milieuregelgeving erop toe te zien dat aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. Zowel plastic producerende bedrijven als ook bedrijven in de logistieke keten worden door Rijkswaterstaat en de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland op regelmatige basis geïnspecteerd.
Bent u het eens met de oproep van de directeur van de Platic Soup Foundation dat er in Nederland in deze situatie handhavend opgetreden moet worden en dat er vanuit Nederland een oproep gedaan moet worden aan België en het Verenigd Koninkrijk om hetzelfde te doen?
Over de handhaving verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 4.
Net als Nederland maken België en het Verenigd Koninkrijk deel uit van internationale samenwerkingsverbanden om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken. Bijvoorbeeld zetten Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk zich binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR actief in voor het verder terugdringen van zwerfvuil in de Noordoost-Atlantische Oceaan. Dit gebeurt onder andere door bij te dragen aan het OSPAR Regional Action Plan Marine Litter. Bij de OSPAR ministeriële conferentie is in oktober 2021 een aanbeveling aangenomen om de verliezen van nurdles te beperken. Ook wordt in OSPAR-verband gewerkt aan het ontwikkelen van gezamenlijke monitoringstechnieken voor het meten van microplastics in sediment, en zijn binnen OSPAR methoden ontwikkeld voor het meten van zwerfvuil op stranden en van plastic deeltjes in de magen van Noordse stormvogels en van zeeschildpadden. Ik vind het belangrijk dat alle landen zich houden aan de afspraken en zal in deze samenwerkingsverbanden aandringen op een voortvarende aanpak om de milieuvervuiling door plastics te voorkomen en aan te pakken.
Kunt u toelichten in hoeverre u gesprekken voert met uw Belgische en Britse collega’s over de vervuiling van Nederlandse waterwegen en of er in dit verband ook specifiek wordt gesproken over plastic korrels? Wat zijn hier tot nu toe de concrete vervolgstappen van?
Zoals ook toegelicht in antwoord 5 zijn er contacten met Belgische en Britse collega’s over het tegengaan van milieuvervuiling door plastic en plastic nurdles in OSPAR-verband. Plastic vervuiling is ook een onderwerp op de agenda van de Internationale Scheldecommissie (ISC) met België en Frankrijk. In de ISC wordt besproken op welke manier de aanwezigheid van verontreinigende stoffen, zoals plastics, in het gehele stroomgebied van de Schelde kan worden gereduceerd.
Wat betekent deze vervuiling voor de flora en fauna in de Hedwigepolder? En wat bent u voornemens te gaan doen?
De flora en fauna van de Hedwigepolder en het toekomstige intergetijdengebied is in principe niet anders dan de flora en fauna in de andere delen van het Westerscheldegebied. De mogelijke invloed van verontreiniging van het gebied met plastics op flora en fauna zal dan ook niet anders zijn dan de invloed die dergelijke verontreinigingen elders hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij in de Hedwigpolder net zo zal blijven inspannen om milieuvervuiling te voorkomen en te beperken als in elk ander gebied.
Kleinschalig historisch medegebruik op Ameland |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de signalen dat de afgelopen jaren de mogelijkheden voor kleinschalig historisch medegebruik zoals recreatief vissen met staand want (waarvan de Minister van Economische Zaken heeft bepaald dat dit niet toegestaan is voor de Nederlandse kust, maar waarbij recreatief vissen met staand want voor eilandbewoners wel mogelijk is wanneer er een melding wordt gedaan bij de gemeente, omdat dit wordt gezien als kleinschalig historisch medegebruik) ernstig zijn beperkt of niet meer mogelijk zijn door nieuwe (Europese) regelgeving (voorbeeld: een gevangen zeebaars mag niet meer meegenomen worden)?
Ja die signalen zijn mij bekend. Het kleinschalig recreatief staand want is inpasbaar gemaakt, binnen de geldende Europese en nationale wetgeving en beleidskaders, in bepaalde kustwateren (o.a. de Waddenzee) en de Noordzeekustlijn (Visserijzone). Dit op verzoek van de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 63), waarbij rekening is gehouden met de gevolgen voor de recreatieve vissers in de kustwateren en de visserijzone. De hiervoor destijds gecreëerde vrijstellingsregelingen voor recreatieve staandwantvisserij zijn ongewijzigd. De taak van uitvoering en handhaving van de regeling is hiervoor bij de gemeenten gelegd, waarbij melding vooraf noodzakelijk is.
Ten aanzien van de zeebaars is het op grond van Europese regelgeving (Verordening vangstmogelijkheden) sinds 2020 jaarrond niet meer toegestaan om eventueel bijgevangen zeebaars in recreatief staand want te behouden. Dit om in Europees verband de onder druk staande bestanden van de zeebaars te beschermen.
Kunt u aangeven welke regelgeving het kleinschalig historisch medegebruik beperkt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de volgende opmerking in het Natura 2000-beheerplan Ameland nog altijd onverminderd van toepassing is: «Bij de authenticiteit van Ameland speelt (ook) het kleinschalig historisch medegebruik een belangrijke rol» (zoals dat bijvoorbeeld ook is gedaan inzake cultuurhistorische visserij IJsselmeer in de Beleidsregel ontheffing vergunningplicht IJsselmeer voor cultuurhistorische visserij)?
Ja, met de opmerking dat nu de provincie Fryslân bevoegd gezag is voor beheerplan van dit Natura 2000-gebied (Wet Natuurbescherming 2017). De gedeputeerde staten van de provincie Fryslân hebben op 28 september 2021 de beheerplanperiode voor het beheerplan Duinen Ameland verlengd voor een periode van 6 jaar, of tot de datum van een nieuw vastgesteld beheerplan. De aangehaalde opmerking is nog steeds van kracht.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om voor de bij punt 2 genoemde regelgeving een uitzondering te maken voor kleinschalig historisch medegebruik zoals opgenomen in de oorspronkelijke afspraak uit paragraaf 8.3.1 van Natura 2000-beheerplan Ameland?1
De beperkingen ten aanzien de visserij op zeebaars met recreatief staand want volgen uit Europese regelgeving en dienen ter bescherming van het bestand. Deze zijn direct van toepassing in de betreffende lidstaten. Het is niet mogelijk een nationale uitzondering hierop in te stellen.
Kunt u aangeven of er voor andere vormen van kleinschalig historisch medegebruik (bijvoorbeeld het jutten, Oerdritten, het rapen van schelpen en schelpdieren, visroken op het strand en verschillende vormen van vissen, zoals staand want, garnalen vangen met netten of een hengel) meer beperkingen zijn gaan gelden dan oorspronkelijk bedoeld in 2016? Zo ja, kunt u aangeven welke beperkingen dat zijn?
Wat betreft het Natura 2000-beheerplan zijn er niet meer beperkingen gaan gelden. Voornoemd kleinschalig historisch medegebruik was toegestaan in de eerste beheerplanperiode en de provincie Fryslân heeft het beheerplan éénmalig verlengd. Daarmee is er dus niets veranderd in het kader van het Natura 2000-beheerplan.
Kunt u aangeven of een en ander ook betrekking heeft op de andere Waddeneilanden, aangezien uit berichten blijkt dat deze kwestie niet alleen Ameland betreft maar ook op Texel speelt?2
Ja, dit heeft ook betrekking op de andere Waddeneilanden.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De NAM-afvalwaterlozing in Twente |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke mijnbouwhulpstoffen worden er gebruikt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en andere betrokken partijen bij de oliewinning in Schoonebeek? Welke komen daarvan in het afvalwater terecht en welke bij lozing in Twente?
De onderstaande tabel bevat een weergave van de mijnbouwhulpstoffen die door het gebruik door NAM in het injectiewater in Twente terecht kunnen komen. Ik heb mij hiervoor gebaseerd op de Jaarrapportage 2020 Waterinjectie Twente1.
In deze opsomming zijn de volgende gegevens vermeld:
de gebruikte hoeveelheid mijnbouwhulpstoffen in 2020;
de chemische samenstelling van deze mijnbouwhulpstoffen;
de concentratie waarin deze mijnbouwhulpstoffen voorkomen in het injectiewater, uitgedrukt in mg/L en w/w%.
Biocide
XC82448
Ja (rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd)
1,75 m3
tetrakis(hydroxymethyl) fosfoniumsulfaat(2:1), 1,2-Ethanediamine, N1,N1,N2,N2-tetramethyl-, polymer with 1,1»-oxybis[2-chloroethane]
2,2 mg/L
0,0002%
Anti-corrosie
vloeistof
CORR10941A
Ja
(rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd
53 m3
2-Butoxyethanol, Quaternary ammonium compounds, benzyl C12-C16 (even numbered)-alkyldimethyl chlorides, Reaction mass of Amines, coco alkyl and β-Alanine, N-(2-carboxyethyl)-, N-coco alkyl derivs. and β-Alanine, N-coco alkyl derivs., Mono-Coco Alkyl-Amine, Ethyleenglycol, Natriumthiosulfaat Pentahydraat, Amines, dicoco alkyl, Coconitriles, Geëthoxyleerd cocoalkylamine
53 mg/L
0,0049%
Emulsiebreker
EMBR18161A
Ja (0,1% komt in de waterfase)
38 m3
Koolwaterstoffen, C10, aromatisch, <1% nafthaleen, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane, Xyleen
1,08 mg/L
0,0001%
Emulsiebreker
EMBR23344A
7 m3
2-Butoxyethanol, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane
Zwavelwaterstof-binder
HSCV10229A
Ja (16% komt in de waterfase)
580 m3
N-phenyl-diethanolamine, reaction products with formaldehyde, Isopropanol, Methanol, 2-Butoxyethanol
90 mg/L
0,0083%
De bestanddelen zoals opgenomen in het veiligheidsinformatieblad volgens verordening (EG) nr. 1907/2006.
Aanname dichtheid van het injectiewater: 1,08 kg/L.
Eventuele gevaren voor de mens zijn er vrijwel uitsluitend voor de medewerkers van NAM die werken met deze stoffen. Van bovengenoemde mijnbouwhulpstoffen heeft de leverancier, indien het een gevaarlijke stof betreft, een veiligheidsinformatieblad beschikbaar gesteld aan de gebruiker (NAM) die opgesteld moet zijn volgens de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)2. Risico’s voor het milieu kunnen ontstaan als mijnbouwhulpstoffen bovengronds niet op de juiste manier worden opgeslagen op locatie en er bij een lekkage ongecontroleerd vloeistof kan wegstromen naar de bodem of het oppervlaktewater. Om dit te voorkomen heeft NAM meerdere fysieke voorzorgsmaatregelen genomen op haar locaties, zoals het gebruik van daarvoor bestemde opslagcontainers, gebruikscontainers, aparte opslagvoorzieningen en bodem-beschermende voorzieningen. SodM ziet er tijdens de veldinspecties op toe dat de stoffen op de juiste wijze zijn opgeslagen en de voorzieningen deugdelijk zijn.
Ondergrondse milieurisico’s worden gevormd door lekkages uit een put. Om dit te voorkomen heeft NAM haar waterinjectieputten voorzien van een dubbele verbuizing die voorkomt dat het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen ongecontroleerd kan uitstromen naar andere bodemlagen in plaats van in het reservoir. Met regelmaat wordt de injectiebuis (binnenbuis) door middel van putmetingen gecontroleerd op beschadigingen en zo nodig vervangen. Daarnaast wordt de druk tussen de binnen- en de buitenbuis door NAM continu gemonitord. Mocht de binnenbuis toch onverwacht lek raken, ontstaat er een drukverschil en zal NAM daar actie op ondernemen. Door de dubbele verbuizing zal het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen de ruimte tussen de binnen- en buitenbuis instromen. De buitenbuis dient hierbij als een essentiële tweede barrière waardoor is verzekerd dat bij het eventueel falen van de binnenbuis het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen toch in het reservoir terechtkomt en niet elders.
Op dit moment worden de onregelmatigheden aan de putten ROW-2, ROW-4 en de mogelijke gevolgen daarvan op ROW-7 onderzocht. De waterinjectie ligt stil totdat SodM dit onderzoek heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de putten ROW-4 en ROW-7 veilig gebruikt kunnen worden.
Wat is de chemische naam van deze mijnbouwhulpstoffen en in welke hoeveelheden komen ze voor in het NAM-afvalwater bij de winning in Schoonebeek en lozing en opslag in Twente, zowel relatief als absoluut, en welke gevaren kleven aan deze stoffen voor mens en milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Welk energietarief wordt bij NAM in rekening gebracht voor de productie van stoom ten behoeve van de oliewinning in Schoonebeek en hoe hoog is de korting voor de betrokken grootgebruiker van deze energie?
Ik heb geen inzicht in het leveringstarief dat NAM aan haar energieleverancier betaalt. Dit tarief komt tot stand tussen private partijen in de energiemarkt. NAM onderzoekt op dit moment hoe men het gasverbruik omlaag kan brengen. Een mogelijke optie is het gebruiken van elektriciteit voor het maken van stoom.
Behoren de betrokken stoomfabriek en andere bedrijven betrokken bij de oliewinning in Schoonebeek tot de groep van bedrijven, die worden afgeschakeld, respectievelijk worden stopgezet bij een onverhoopt gastekort in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van een noodsituatie, zoals bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid3, kunnen de maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) zijn opgenomen ter bestrijding van een noodsituatie worden getroffen. Het doel van deze maatregelen is om door afnemers en in het bijzonder door solidariteit beschermde afnemers (zoals huishoudens en ziekenhuizen), zo lang mogelijk van gas te blijven voorzien.
NAM Schoonebeek valt niet in de categorie van beschermde afnemers4 en kan getroffen worden als er noodmaatregelen moeten worden genomen. Of ze getroffen worden is afhankelijk van hoe de maatregelen in de concrete omstandigheden worden genomen.
De afvalwaterinjectie vindt volgens uw antwoord van 7 februari jl. op de vragen 1, 5 en 6 (aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–21, nr. 1598) niet plaats in het kader van een opslagvergunning, maar is gekoppeld aan de oliewinning in Schoonebeek en het uitgangspunt is volgens u dat het afvalwater niet meer wordt opgepompt. Kunt u dan uitleggen wat de rechtsgrond is voor de lozing van NAM-afvalwater in Twente, op grond waarvan geen aparte lozingsvergunning nodig is voor de opslag van NAM-afvalwater uit Schoonebeek?
Op grond van artikel 28, onderdeel c, van het Mijnbouwbesluit is geen opslagvergunning vereist voor het opslaan van stoffen die met het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn.
Sinds 1 januari 2013 vallen lozingen onder de Wabo en de Wet milieubeheer. Productiewater van mijnbouw dat wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond wordt gezien als het storten van afval. In het landelijk afvalbeheersplan (LAP) is hiervoor een specifieke regeling opgenomen.
De houder van een winnings- of opslagvergunning heeft op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet een zorgplicht ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten. Dit houdt in dat de vergunninghouder alle redelijke maatregelen neemt om nadelige gevolgen voor mens en milieu, schade door bodembeweging, schade aan de veiligheid en aan het belang van planmatig beheer als gevolg van de activiteiten te voorkomen. Die plicht geldt tijdens en na de vergunning. Op grond van artikel 6:177, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de vergunninghouder aansprakelijk voor de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het mijnbouwwerk zijn teweeggebracht. Daarnaast is de houder aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Op grond van de Wet milieubeheer geldt eveneens een zorgplicht en aansprakelijkheid voor milieuschade. Het eigendom van de stoffen speelt voor de aansprakelijkheid derhalve geen rol.
De oliewinningsinstallatie, de pijpleiding naar Twente en de injectielocatie worden niet aangemerkt als één mijnbouwwerk. Zowel werken voor het opsporen en/of winnen van delfstoffen of aardwarmte als werken voor het opslaan van stoffen vallen op grond van artikel 2 van het Mijnbouwbesluit onder het begrip mijnbouwwerk. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat werken die fysiek met elkaar zijn verbonden worden aangemerkt als één mijnbouwwerk, maar van die situatie is in dit geval geen sprake. Omdat voor mijnbouwwerken op land een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, zijn op mijnbouwwerken ook de criteria voor het begrip inrichting uit artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing. Om als één mijnbouwwerk te kunnen worden beschouwd, moeten de werken onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen. Beide locaties liggen echter op grote afstand van elkaar en kunnen in principe los van elkaar functioneren. Dat maakt dat zij niet als één mijnbouwwerk gezien kunnen worden.
Waarom maakt u geen gebruik van de wettelijke bevoegdheid op grond van art. 30 en art. 36, lid 3 juncto art. 39, lid 1 sub b van de Mijnbouwwet om de vergunning voor winning van olie in Schoonebeek (met als direct gevolg lozing van afvalwater in Twente) direct in te trekken, vanwege het in artikel 29, lid 2 Mijnbouwwet genoemde belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, het planmatig gebruik of beheer van aardwarmte of grondwater met het oog op de winning van drinkwater of bijvoorbeeld veranderde omstandigheden (zoals gebrek aan draagvlak) of gewijzigde inzichten zoals genoemd in artikel 36 van de Mijnbouwwet?
De Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om een reeds verleende winningsvergunning in te trekken. Het uitgangspunt is echter dat, als een vergunning eenmaal is verleend, degene die over die vergunning beschikt, erop mag vertrouwen dat deze vergunning in stand blijft op grond van het rechtzekerheidsbeginsel. Het intrekken van een winningsvergunning is een inmenging in het eigendomsrecht van een mijnbouwonderneming aangezien dit gebruik door intrekking wordt beperkt. Hierdoor is sprake van regulering van gebruik van eigendom. Regulering of ontneming van eigendom druist in tegen artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM), waar de bescherming van eigendom is vastgelegd. Voor een inmenging in het eigendomsrecht moet een dwingende reden van algemeen belang bestaan waarmee een legitiem doel wordt gediend. Deze inmenging is voorts alleen toegestaan, indien het een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. Een beperking van het eigendomsrecht door intrekking zou kunnen leiden tot een recht op compensatie of schadevergoeding voor de vergunninghouder.
Naar mijn mening ontbreekt in dit geval een dwingende reden die een beperking van het eigendomsrecht van NAM en een schending van het rechtszekerheidsbeginsel rechtvaardigt, omdat er geen veiligheidsbelangen voor omwonenden in het geding zijn. De waterinjectie voldoet aan de wettelijke vereisten. Staatstoezicht op de Mijnen ziet hierop toe. Dit betekent dat als ik toch besluit de vergunning in te trekken, de rechter hoogstwaarschijnlijk dit besluit zal vernietigen. Voor de periode van stilleggen zou het kabinet de NAM een schadevergoeding moeten betalen en de NAM zou vervolgens weer verder kunnen gaan met de waterinjectie.
Bovenstaande betekent niet dat ik mij niet wil inzetten om te komen tot een zo snel mogelijke beëindiging van de waterinjectie en tot een beter en schoner verwerkingsproces. Ik ben met NAM en de bestuurders in Drenthe in overleg om het omschakelen naar Drenthe en verwerking aldaar volgens een schoner proces te realiseren. Ik vind dat dit voor eind december 2022 moet kunnen.
Wie beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu in relatie tot de kosten van risicoreductie als bedoeld in artikel 33a van de Mijnbouwwet?
Dit wordt beoordeeld door mij, waarbij ik van advies word voorzien door de Inspecteur-generaal der mijnen.
Waarom is artikel 33a van de Mijnbouwwet in verband met de zorg voor een goede uitvoering van activiteiten en beheersing van risico’s, blijkens lid 1 van dat artikel, wel van toepassing op de opsporing en winning van koolwaterstoffen, maar niet op het opslaan van stoffen?
Artikel 33a van de Mijnbouwwet is een onderdeel van de implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178).5 Het doel van die richtlijn is om zware ongevallen met betrekking tot olie en gas op zee te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken. De richtlijn wordt toegepast. Het bovengenoemde artikel geldt voor vergunningen voor de opsporing of winning van olie en gas. De waterinjectie door de NAM geschiedt in het kader van de winning van olie. De zorgplicht voor zware ongevallen met betrekking tot oliewinning uit artikel 33a van de Mijnbouwwet geldt derhalve voor NAM, als houder van de winningsvergunning.
Zijn er nadere regels gesteld voor de opslag van afvalwater in Twente op grond van art. 49 Mijnbouwwet in verband met de veiligheid van omwonenden, de bescherming van het milieu en het voorkomen van schade als bedoeld in art. 49, lid 2 van die wet? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Bij algemene maatregel van bestuur zijn geen regels gesteld voor het injecteren van productiewater. Op grond van de Wet milieubeheer en het landelijk afvalbeheersplan is voor de waterinjectie in Twente een waterinjectiemanagementplan6 opgesteld en geldt het protocol seismische activiteit door waterinjectie7 een seismisch risicoprotocol, waarmee de veiligheid voor mens en milieu wordt geborgd.
Heeft de opslag van NAM-afvalwater in Twente gevolgen voor de mogelijkheid drinkwater of aardwarmte te (blijven) winnen, zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van drinkwater. Het productiewater komt bij normale bedrijfsvoering niet in contact met het ondiepe zoete grondwater. Het productiewater wordt geïnjecteerd in een ondergronds reservoir. Door de afsluitende lagen boven het reservoir komt het productiewater niet in contact bovenliggende met grondwaterhoudende lagen.
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van aardwarmte of op de mogelijkheden daarvan. Geothermie is een gesloten cyclus. Het uit de ondergrond opgepompte water wordt nadat de warmte is gewonnen weer teruggepompt in de diepe ondergrond.
Het bericht ‘Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: ‘Dit lijken wel Sovjetpraktijken’? |
|
Pim van Strien (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Streep door Haarlems Tsjaikovski en Stravinsky-festival: «Dit lijken wel Sovjetpraktijken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland en Europa bij het treffen van sancties en andere maatregelen tegen Rusland vanwege de aanval op Oekraïne, met die maatregelen zoveel mogelijk druk moeten zetten op de Russische staat, maar waar mogelijk duidelijk moeten maken dat het geen afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur betreft?
Die mening deel ik. Wij keuren de agressie van de Russische Staat tegen Oekraïne ten zeerste af. Dat betekent natuurlijk niet dat we de Russische bevolking of Russische cultuur afwijzen. Juist in deze tijd moet er alle ruimte zijn om elkaars cultuur te kunnen beleven. Cultuur kan bijdragen aan wederzijds begrip en verbondenheid. Daarbij verwijs ik tevens naar de brief die ik op woensdag 9 maart jl. aan uw Kamer heb gestuurd inzake dit onderwerp2. Daarin heb ik onder meer opgeroepen om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische kunstenaars in Nederland, om de verbindende kracht van kunst en cultuur te kunnen blijven benutten. Het is belangrijk om juist in deze tijd goede contacten met kunstenaars en journalisten in de Russische Federatie en Belarus te blijven onderhouden.
Deelt u de mening dat een brede afwijzing van iedere uiting van de Russische cultuur Poetin uiteindelijk in de kaart kan spelen, omdat hij dan kan claimen dat Westerse landen simpelweg anti-Russisch zijn, los van wat Rusland doet in Oekraïne?
Ik ben van mening dat we uitingen van de Russische cultuur en door Russische culturele makers zoveel mogelijk los moeten zien van de handelwijze van Rusland jegens Oekraïne, tenzij duidelijk is dat de bewuste culturele uiting gebruikt wordt als propaganda voor het Russische regime.
Deelt u de mening dat de Russische taal, cultuur, en geschiedenis een onlosmakelijk onderdeel zijn van de Europese geschiedenis en culturele rijkdom?
Inderdaad, die mening deel ik. Het staat buiten kijf dat de Russische taal en cultuur van onschatbare waarde zijn en veel hebben toegevoegd aan de Europese culturele rijkdom. De Russische geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met die van Europa.
Deelt u de mening dat bij het aanpassen van programmeringen van Russische kunst en cultuur, door Nederlandse instellingen, een onderscheid gemaakt moet worden tussen samenwerking met aan de staat gelieerde instellingen, zoals de Hermitage, en uitingen van Russische cultuur, waarbij die link met de Russische staat er niet is?
Die mening deel ik. In mijn Kamerbrief van 9 maart jl. roep ik samen met de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op tot opschorting van formele en institutionele samenwerkingen met de overheid in de Russische Federatie en Belarus, evenals met de aan hen gelieerde culturele instellingen. Tegelijkertijd roepen we op om ruimte te blijven bieden aan individuele Russische en Belarussische kunstenaars.
Ik laat het op dit moment aan Nederlandse instellingen zelf om hun programmering al dan niet aan te passen naar eigen inzicht. Ik wil daar niet in treden. Daarbij verwijs ik echter wel naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om met de relevante sectoren in gesprek te gaan over de wijze waarop in het licht van bovenstaande, effectief druk gezet kan worden op de Russische staat zonder dat afkeer of afwijzing van de Russische bevolking of de Russische cultuur wordt aangewakkerd?
Het is belangrijk dat de neiging tot afwijzing van de Russische cultuur, mogelijk ingegeven door nieuwsberichten over de oorlogshandelingen van Rusland tegen Oekraïne, niet wordt aangemoedigd. Ik ben en blijf met de culturele sector in gesprek over de actuele stand van zaken rond de oorlog in Oekraïne en wat de beste manier is om daar mee om te gaan. Daarbij is mijn uitgangspunt dat het gezamenlijk beleven van culturele activiteiten verbindend is en voor wederzijds begrip kan zorgen.
Het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen in Nederland en de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die op 8 maart 2022 is aangeboden aan de Tweede Kamer?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en ook met de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die door uw vaste Kamercommissie is doorgestuurd.
Hoe beoordeelt u het uitsluitbeleid van de Jehovah’s Getuigen en de psychische schade die dit beleid kan veroorzaken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling van mensen die uittreden uit de gemeenschap kwetsend en beschadigend is voor de mensen die dit overkomt en dat de slachtoffers ervan psychische schade ondervinden.
Is er onderzoek gedaan naar de consequenties van dit beleid op de levens van leden en ex-leden van de gemeenschap? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Momenteel ben ik de mogelijkheden voor onderzoek aan het verkennen. Voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. stuur ik uw Kamer mijn reactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek. In deze reactie zal ik ingaan op de gevolgen van «shunning» voor slachtoffers, de maatregelen die andere landen treffen tegen het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen en de mogelijkheden om slachtoffers te beschermen en op te vangen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zowel leden als ex-leden van de Jehovah’s Getuigen over de gevolgen van het uitsluitbeleid dat binnen de gemeenschap wordt gehanteerd?
Medewerkers van mijn ministerie hebben reeds contact opgenomen met een mede-initiatiefnemer van het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time. Er is afgesproken dat er nog een gesprek zal volgen met enkele leden van het Comité. In dit gesprek zal worden bezien waar de zorg- en hulpbehoeften van ex-leden van de Jehovah’s Getuigen liggen. Vervolgens zal ik bekijken of, door wie en op welke wijze deze groep verder kan worden geholpen. Over de voortgang van dit gesprek zal ik uw Kamer informeren.
Wat zijn de wettelijke mogelijkheden in Nederland waarmee dit uitsluitbeleid een halt toe te roepen is? Welke van deze maatregelen bent u bereid te nemen om het probleem aan te pakken?
Hoewel «shunning» kwetsend en beschadigend is voor de slachtoffers, is het fenomeen als zodanig niet strafbaar gesteld. Ik heb dit eerder aan uw Kamer bericht. Bepaalde schadelijke praktijken die kunnen samenhangen met «shunning» kunnen wel via het civiele recht of het strafrecht worden aangepakt. Psychisch geweld kan vallen binnen de reikwijdte van mishandeling in de zin van het opzettelijk benadelen van de gezondheid (artikel 300 Sr), dwang (artikel 284 Sr) of bedreiging (artikel 285 Sr). Onder omstandigheden kunnen ook de delicten smaad (artikel 261), laster (artikel 262 Sr), aanzetten tot haat of discriminatie (artikel 137d Sr) en opruiing (artikel 131 Sr) in beeld komen.
Het is aan de rechter om te beoordelen of de specifieke gedragingen waarvoor het OM vervolging heeft ingesteld onder het bereik van het tenlastegelegde delict vallen. Ik volg de berichtgeving omtrent de aangifte die is gedaan door het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time daarom nauwgezet. Op uw verzoek stuur ik voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. een kabinetsreactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek.1
Bent u bekend met de maatregelen die Frankrijk, België en Noorwegen tegen dit uitsluitbeleid hebben genomen? Is het mogelijk om deze maatregelen ook in Nederland toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft u tot op heden genomen om slachtoffers uit geloofsgemeenschappen te beschermen en op te vangen? Welke stappen zijn er daarnaast nog mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar het intrekken van belastingvoordelen voor Jehovah’s Getuigen dat de Minister voor Rechtsbescherming eerder heeft uitgevoerd? Bent u voornemens om deze maatregel te nemen om het probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger heeft op verzoek van uw Kamer de juridische mogelijkheden verkend om de ANBI-status van de gemeenschap Jehovah’s Getuigen in te trekken. Daaruit is gebleken dat de Belastingdienst niet de wettelijke bevoegdheid heeft om organisaties extra te controleren of de ANBI-status in te trekken, enkel vanwege signalen dat deze zich mogelijk bezighouden met ongewenste praktijken.
Naar aanleiding van verschillende signalen dat ANBI’s in de ogen van het Kabinet niet altijd in het algemeen belang handelen, laat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen momenteel onderzoeken wat de juridische mogelijkheden zijn om in te grijpen bij die ANBI’s. In zijn brief van 3 december 2021 heeft hij aangegeven dat hij daartoe een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie.2 De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden binnenkort verwacht.
50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Kati Piri (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaat het landelijk crisisbestuur van het kabinet gemeenten ondersteunen bij het vrijmaken en het langdurig beheren van ruim 50.000 opvangplekken voor vluchtelingen uit Oekraïne door het hele land?
Zoals omschreven in de Kamerbrief van 8 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2829) zijn de veiligheidsregio’s gevraagd de realisatie van opvangplekken te coördineren. Zij werken hiervoor samen met gemeenten en lokale partners. Om gemeenten zoveel mogelijk te helpen bij het opzetten en beheren van opvanglocaties is op 13 maart jl. een voorlopige Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners opgesteld en onder gemeenten verspreid. Zie voor meer informatie hierover de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830)
Klopt het dat aangezien vluchtelingen uit Oekraïne automatisch bescherming krijgen onder de Tijdelijke Beschermingsrichtlijn dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) niet verantwoordelijk zal zijn voor het beheer van deze opvangplekken? Zo ja, welke instantie gaat gemeenten dan wel ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Houdt u er, gezien het feit dat we te maken hebben met de snelst groeiende vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog, rekening mee dat de circa 50.000 opvangplekken die komende periode beschikbaar komen al op korte termijn vervuld zullen zijn?
Ja, hier houd ik rekening mee. In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830) heb ik uiteengezet dat de voorbereidingen worden getroffen voor een nationale opvangorganisatie, als onderdeel van een Nationaal Programma Oekraïense ontheemden, dat zich, samen met maatschappelijke partners, de private sector en andere partijen, zal inzetten om voor de langere termijn opvang voor deze groep te borgen.
Bent u daarom reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen voor het vrijmaken van tientallen duizenden additionele opvangplekken? Zo ja, op welke termijn wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u daarnaast reeds begonnen met het treffen van voorbereidingen op het vlak van bijvoorbeeld onderwijs, de gezondheidszorg, de woningmarkt en werkgelegenheid?
Ja, om hier zo snel mogelijk mee aan de slag te kunnen is op 9 maart jl. een structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd. Deze structuur, die wordt gecoördineerd vanuit de NCTV, draagt zorg voor coördinatie en besluitvorming over het geheel van maatregelen en voorzieningen die in samenwerking met de betrokken publieke en private partners – met het oog op een samenhangende aanpak – moeten worden getroffen. Voor de laatste stand van zaken over de voorzieningen waarvoor ontheemden uit Oekraïne in aanmerking komen, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 en 30 maart en 6 april jl. (Kamerstuk 19 637, nrs. 2830, 2834 en 2854)
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat vluchtelingen uit Oekraïne vanaf hun aankomst in Nederland taallessen kunnen volgen? Deelt u de mening dat het particuliere aanbod van taalbureaus deze vraag niet aankan en dat er landelijke maatregelen moeten worden genomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ontheemden uit Oekraïne die in ons land verblijven de mogelijkheid hebben om de Nederlandse taal te leren, zodat zij vanaf de eerste periode van hun verblijf in Nederland hun weg kunnen vinden in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Daarom zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voornemens samen te werken aan de realisatie van laagdrempelige voorzieningen waar volwassenen terecht kunnen voor taalonderwijs, gecombineerd met praktische lessen die hen de weg wijzen in onze samenleving. Op dit moment worden de mogelijkheden hiertoe verkend. De mogelijke inrichting van tijdelijke voorzieningen om dit passend aanbod te kunnen leveren, wordt in de uitwerking meegenomen. Gemeenten en maatschappelijke organisaties worden hier nauw bij betrokken. Zodra hier meer over bekend is, zal uw Kamer hier nader over worden geïnformeerd.
Bent u van plan om op korte termijn in gesprek te gaan met vakbonden en werkgeversorganisaties om een plan van aanpak te maken om vluchtelingen uit Oekraïne die kunnen werken naar werk te begeleiden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, hoe bent u anders van plan om vluchtelingen uit Oekraïne actief te gaan begeleiden bij het zoeken van werk?
Het kabinet vindt het belangrijk om de ontheemden de tijd en rust te gunnen na hun vlucht. Uiteraard is het van belang dat mensen aan de slag kunnen als en wanneer zij dat willen. Gelet hierop is op 1 april 2022 met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht in werking getreden, voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming1 vallen en arbeid in loondienst willen verrichten. Verder wordt verkend hoe deze groep gefaciliteerd kan worden in hun zoektocht naar werk. Hierbij worden vakbonden, werkgeversorganisaties, gemeenten en andere publieke en private partijen betrokken.
Zijn scholen in het primair onderwijs/voortgezet onderwijs in staat kinderen uit Oekraïne direct op te nemen in klassen? Hoe worden scholen geholpen om deze kinderen een zo goed mogelijke start te geven? Welke concrete actie wordt er momenteel ondernomen om scholen voor te bereiden?
Het is belangrijk dat kinderen die uit Oekraïne zijn gevlucht zo snel mogelijk terecht kunnen op een plek waar vormen van onderwijs geboden wordt. Op verschillende plekken zijn gemeenten en scholen samen met andere partners bezig dit onderwijs te organiseren. Op plekken gaan uit Oekraïne gevluchte kinderen al naar school. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt scholen waar dat nodig is. Zo krijgen scholen financiële ondersteuning van het Ministerie van OCW via de nieuwkomersbekostiging. Het Ministerie van OCW werkt samen met verschillende betrokken partijen aan een plan om grote aantallen Oekraïense kinderen een goede plek in het onderwijs te bieden. Daarbij is het kabinet ook bezig met het uitbreiden van de bestaande ondersteuning.
In de komende tijd zullen er nog meer minderjarige kinderen naar Nederland komen. Dit vraagt veel van het onderwijs. Indien er voldoende ruimte is, dan verdient het de voorkeur dat Oekraïense kinderen terecht kunnen in het bestaande nieuwkomersonderwijs. Daarbij gaat het in het primair onderwijs om nieuwkomersklassen en taalklassen en in het voortgezet onderwijs om internationale schakelklassen (ISK’s). Wanneer de aantallen gevluchte Oekraïense kinderen verder toenemen, zoals de verwachting is, dan is er niet overal voldoende ruimte in het bestaande nieuwkomersonderwijs. In regio’s waar de bestaande voorzieningen, ook in een opgeschaalde variant, onvoldoende zijn, zet het Ministerie van OCW daarbij in op het opzetten van extra, tijdelijke onderwijsvoorzieningen. Zie hierover de onderwijspassage in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens onder andere de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, van 17 maart jl. Het Ministerie van OCW werkt deze opgave uit samen met betrokken organisaties en informeert uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de mogelijkheden en de bijbehorende benodigde extra middelen.
Op welke manier worden instellingen in het mbo en hoger onderwijs voorbereid op de komst van jongeren uit Oekraïne? Wordt alles in gereedheid gebracht zodat deze jongeren zo spoedig mogelijk hun opleiding kunnen hervatten?
Voor jongeren en volwassenen uit Oekraïne die willen instromen in het mbo, hoger onderwijs of volwassenenonderwijs geldt dat het Ministerie van OCW momenteel ook in gesprek is met de onderwijskoepels en andere betrokken partijen om in beeld te brengen wat de noden en mogelijkheden zijn. Tot 18 jaar geldt daarbij een formeel recht op onderwijs op basis van internationale verdragen. Bovendien wordt gewerkt aan informatievoorziening richting diverse organisaties, waaronder onderwijsinstellingen.
Daarnaast geldt dat het kabinet heeft besloten om vooralsnog maximaal 2,5 miljoen euro uit te trekken voor noodsteun aan Oekraïense studenten die voor de oorlog uitbrak al in Nederland studeerden. Op dit moment geven diverse mbo-scholen, hogescholen en universiteiten noodsteun aan studenten die worden getroffen door de gevolgen van de oorlog. Omdat de instellingen niet over voldoende middelen beschikken om deze studenten tegemoet te komen, ondersteunt het kabinet deze onderwijsinstellingen.
Worden ouders en jongeren uit Oekraïne actief benaderd door gemeente of Rijk om te voorkomen dat zij zich niet aanmelden bij een school of instelling? Wordt er samengewerkt door scholen, organisaties en gemeenten op gebied van bijvoorbeeld lesmateriaal en taallessen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf?
De gemeenten hebben een belangrijke rol bij de toeleiding van minderjarige kinderen en jongeren naar het onderwijs, zowel voor kinderen en jongeren uit gemeentelijke, als uit de particuliere opvang. Vanuit de gemeentelijke opvanglocaties worden kinderen en jongeren aangemeld op school. Het belang om kinderen aan te melden op school wordt ook benadrukt in de communicatie naar mensen die thuis Oekraïners opvangen. Het is nu belangrijk dat gemeenten, schoolbesturen en andere organisaties samenwerken om alle minderjarige kinderen en jongeren een plek in het onderwijs te kunnen bieden en hen daarnaar toe te geleiden. In veel regio’s gaat dit om een reeds bestaande samenwerking voor het bestaande onderwijs aan nieuwkomers en is het belangrijk deze samenwerking verder te inventariseren. Het Ministerie van OCW biedt po en vo scholen financiële ondersteuning en werkt uit op welke manier de bestaande inhoudelijke ondersteuning verder kan worden geïnventariseerd. Het ministerie werkt momenteel ook uit op welke wijze de verwachte grote aantallen Oekraïense kinderen en jongeren een goede plek in het onderwijs kan worden geboden, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8. Het ministerie stemt tevens af met Ingrado met betrekking tot de rol van leerplichtambtenaren. Deze kinderen en jongeren hebben immers leer- en kwalificatieplicht, net als alle andere kinderen en jongeren die zich in Nederland bevinden. Daarnaast geldt dat deelname aan onderwijs door volwassenen op vrijwillige basis is. Gemeenten werken nauw samen met onderwijsinstellingen en andere organisaties om volwassenen die dat willen een passende plek te bieden. Daarnaast kunnen vluchtelingen zich ook direct wenden tot instellingen in het mbo en hoger onderwijs. Vanuit OCW wordt nauw samengewerkt met de onderwijskoepels en andere relevante organisaties om de behoeften en mogelijkheden, ook voor ondersteuning vanuit het Rijk, in kaart te brengen. Bij de verdere verkenning en uitwerking wordt uitgegaan van het belang om alle minderjarige ontheemden en volwassenen die dat willen in het onderwijs te laten landen.
Op welke manier worden leraren en docenten ondersteund om vluchtelingen uit Oekraïne zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 werkt het kabinet ook aan het uitbreiden van de bestaande ondersteuning. Momenteel kunnen scholen al terecht bij de ondersteuningsorganisatie LOWAN die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van OCW en veel kennis en expertise heeft met betrekking tot het nieuwkomersonderwijs.
Kunt u aangeven welke maatregelen op het vlak van de volkshuisvesting worden overwogen? Kunt u daarbij aangeven of en, zo ja, welke delen van het coalitieakkoord worden heroverwogen op dit gebied?
Het is duidelijk dat de komst van grote aantallen ontheemden uit Oekraïne ook aanzienlijke huisvestingsvraagstukken met zich meebrengt. De bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting zijn daarmee echter niet weg. Er is daarom niet zozeer aanleiding om de doelen in het coalitieakkoord en de onderliggende beleidsprogramma’s2 te heroverwegen, als wel om een sterke additionele inzet: er zal nog sneller nog meer huisvesting gerealiseerd moeten worden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden, werken hiervoor een aanpak uit, waarbij ook oog is voor de doelen en inhoud van de verschillende beleidsprogramma’s, zoals de huisvesting van aandachtsgroepen. Uw Kamer wordt hierover zo snel mogelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het tegengaan van leegstand een deel van de oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid op korte termijn de bevoegdheden van gemeenten uit te breiden om bewoning van langdurig leegstaande woningen af te dwingen?
Alle leegstaande gebouwen zijn potentiële opvang- of huisvestingslocaties. De afgelopen weken is al gebleken dat met name de makkelijk tot opvang te verbouwen gebouwen een belangrijke rol spelen. Via het Rijksvastgoedbedrijf wil ook de rijksoverheid bijdragen met eigen leegstaand vastgoed. Het is echter lokaal en regionaal waar op dit moment de afweging gemaakt moet worden of leegstaand vastgoed nodig is en of het ook geschikt is. Op dit moment maken burgemeesters al gebruik van de mogelijkheden binnen hun gemeenten. Die mogelijkheden lijken vooralsnog voldoende om de benodigde opvangplekken te realiseren. Zolang dat het geval is, ziet de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening geen aanleiding voor het toekennen van zwaardere bevoegdheden.
Deelt u de mening dat het opzetten van tijdelijke flexwoningen een oplossing kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten hierbij ondersteunen?
Ja. Tijdelijke flexwoningen kunnen een belangrijk deel van de oplossing zijn. Dat geldt ook voor prefabbouw, transformatie van bestaande gebouwen en het inzetten van leegstaand vastgoed. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met nauwe betrokkenheid van het Nationaal programma Oekraïense ontheemden werken een aanpak uit voor de ondersteuning van alle betrokken partijen en verantwoordelijken (veiligheidsregio’s, gemeenten, provincies, corporaties, bouwers, etc.) voor de opvang en al dan niet tijdelijke huisvesting van ontheemden uit Oekraïne. Hierover wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Welke financiële tegemoetkoming kunnen gemeenten verwachten van het Rijk wanneer zij hotels gebruiken voor de huisvesting van vluchtelingen op korte termijn?
Gemeenten krijgen een normbedrag vergoed voor opvang van 100 euro per dag per gerealiseerde opvangplek ongeacht het type opvangplek. Daar moeten onder meer de kosten van de uitvoering, verstrekkingen en de huur uit betaald worden. Mocht de norm ontoereikend zijn dan zal dat blijken uit het monitoronderzoek dat wordt uitgevoerd en zal het normbedrag opwaarts worden bijgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat het kabinet van rijkswege de reële compensatie heeft toegezegd van de extra kosten die gemaakt zullen worden door gemeenten voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne en dat gemeenten er niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Er komt een uitzonderingsbepaling met een mogelijkheid voor gemeenten die in de periode 1 maart tot en met 31 maart 2022 gestart zijn met de opvang. Daarin is de mogelijkheid om de werkelijke kosten van de huur van accommodaties op te voeren indien het normbedrag niet toereikend is. Bij gebruik van de uitzonderingsbepaling geldt een normbedrag van 50 euro voor de kosten die niet huur gerelateerd zijn.
Welke handvatten krijgen huisartsen aangeboden om vluchtelingen uit Oekraïne te helpen aan de juiste zorg?
Deze zaken worden op dit moment uitgewerkt. De eerste uitwerking hiervan vindt u in de brief van de Minister van VWS, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 april jl.3 en in de twee verzamelbrieven die ik u, mede namens de Minister van VWS, eerder heb gestuurd.
Hoe krijgen vluchtelingen uit Oekraïne toegang tot geboortezorg en geestelijke gezondheidszorg? Is het op dit laatste vlak haalbaar om deze zorg te bieden in het licht van de al bestaande wachttijden bij de GGZ (voor traumazorg 18 weken)?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe worden zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) vergoed voor de geleverde zorg aan vluchtelingen uit Oekraïne? Wordt er verwacht dat vluchtelingen dit uit eigen zak betalen of wordt dit opgevangen door de staat?
In de Kamerbrief van 17 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2830 heb ik toegelicht welke regelingen op korte termijn worden ingezet om o.a. de medische zorg aan ontheemden uit de Oekraïne te vergoeden.
De wijze waarop zorgaanbieders (huisarts, GGZ, jeugdzorg en ziekenhuizen) worden vergoed voor de geleverde zorg aan ontheemden uit Oekraïne is afhankelijk van de keuze van de ontheemde om wel of geen asiel aan te vragen.
Als de ontheemde geen asiel heeft aangevraagd dan kunnen zorgaanbieders de zorgkosten declareren bij het CAK ten laste van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De ontheemde hoeft niets uit eigen zak te betalen. De administratieve lasten van deze regeling zijn verminderd door de aan te leveren gegevensset te minimaliseren en door het vervallen van de periode waarbinnen een melding moet worden gedaan aan het meldpunt onverzekerden.
De medische zorg aan ontheemden die asiel hebben aangevraagd komt ten laste van de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA). Het gaat daarbij om medische zorg die in het basispakket zit. Ook dan hoeft de ontheemde niets uit eigen zak te betalen. Eventuele langdurige zorg, zoals opname in een instelling, wordt voor ontheemden uit Oekraïne ook vanuit de RMA vergoed. Dit geldt ook voor ontheemden die geen asiel hebben aangevraagd.
Als de ontheemde gaat werken, geldt de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten. De ontheemde betaalt in dat geval zorgpremie en eventueel eigen risico en eigen betalingen. Ook heeft de ontheemde recht op zorgtoeslag afhankelijk van het inkomen.
Is het mogelijk voor vluchtelingen uit Oekraïne om zich in Nederland te laten vaccineren tegen COVID-19? Wordt hiermee rekening gehouden in de vaccinatiecapaciteit van de GGD?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Stand van Zakenbrief COVID-19 van 15 maart jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1819 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke maatregelen gaat u concreet nemen om te voorkomen dat vluchtelingen uit andere landen niet de dupe worden van de hulp aan vluchtelingen uit Oekraïne?
Het is van belang dat ook voor de groep asielzoekers uit andere landen dan Oekraïne aandacht blijft. Dat is waarom ik de veiligheidsregio’s heb gevraagd om naast het realiseren van 50.000 plekken voor ontheemden uit Oekraïne ook de zoektocht naar opvanglocaties voor asielzoekers te coördineren. Daarnaast heb ik uw Kamer bij brief van 30 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2834) geïnformeerd over de inzet van Rijksvastgoed om tijdelijke opvangplekken te realiseren voor de opvang van zowel ontheemden uit Oekraïne als asielzoekers.
Het bericht ‘Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland’. |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Menstruatie meteen melden bij de juf – straks ook in het Westland»?1
Ja ik heb kennis genomen van het bericht.
Wat vindt u van het feit dat meisjes hun menstruatie moeten melden bij de juf in verband met deelname aan het gebed, volgens de regels van De Islamitische Schoolbesturen Organisatie (ISNO) Yunus Emre in Den Haag?
Voor mij is het essentieel dat elke leerling zich op elke school vrij en veilig voelt. Dit soort regels dragen daar wat mij betreft absoluut niet aan bij en hebben een enorme negatieve impact op het welzijn van de betreffende leerlingen. Ik vind het dan ook van groot belang dat dit signaal aanleiding is geweest voor de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) om deze situatie te onderzoeken. Geen enkele leerling moet zich immers onveilig, gedwongen of uitgesloten voelen. Op elke school moet een prettig en veilig schoolklimaat worden gegarandeerd, waarbinnen leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen en waarin leerlingen zich vrij kunnen uiten. Ook bij ISNO-scholen moet zorgvuldig worden omgegaan met persoonlijke onderwerpen en thema’s die een fijngevoelige benadering vragen. Deze verantwoordelijkheid geldt immers voor alle scholen, ook voor scholen die invulling geven aan religieuze activiteiten en voorschriften.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen de integriteit van het lichaam, privacy en de normen en waarden waar we in Nederland voor staan? Zo ja, wat gaat u tegen dit beleid van ISNO doen?
Ja, ik vind dat dergelijke regels inderdaad veel te ver gaan. In het kader van de zorgplicht sociale veiligheid hebben alle scholen in Nederland de plicht zorg te dragen voor de psychische, fysieke en sociale veiligheid van alle leerlingen, daar beleid op te voeren en de veiligheid te monitoren. De inspectie heeft mij laten weten naar aanleiding van dit signaal contact te hebben gehad met ISNO. Het bestuur geeft aan dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. Tevens heeft het bestuur aangegeven dat de passage niet de geldende praktijk beschrijft. Er is namelijk geen verplichting tot melding voor leerlingen of docenten. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Scholen hebben de vrijheid om schoolregels vast te stellen die gebaseerd zijn op de grondslag van de school, maar die regels moeten binnen de normen blijven die gelden ten aanzien van sociale veiligheid. Het is immers van het allergrootste belang dat schoolregels nooit of te nimmer de veiligheid en het welzijn van leerlingen aantasten. Ik zie het als mijn grote verantwoordelijkheid en plicht daarvoor te waken.
Wat vindt u van de identiteitsregels van ISNO, die beschreven staan in het artikel? Deelt u de mening dat deze regels indruisen tegen onze vrije democratische waarden, dat ze de ontplooiing van kinderen en met name meisjes in de weg staan? Zo ja, waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs hiertegen dan nog geen actie ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dergelijke regels lijken in te druisen tegen de vrije democratische waarden die we in het onderwijs zouden moeten uitdragen. Een bericht als dit geeft mij veel ongemak, omdat ik mij kan voorstellen dat dit de sociale veiligheid van meisjes negatief zou kunnen beïnvloeden. Zoals in antwoord 3 aangegeven, heeft de inspectie contact gehad met ISNO naar aanleiding van deze regels. Het bestuur heeft erkend dat de gewraakte passage niet handig geformuleerd was, ook niet vanuit hun eigen islamitische waarden. ISNO heeft aangegeven de passage te schrappen.
Wanneer sociale veiligheid in het geding is, hebben ouders en leerlingen ook zelf de mogelijkheid om melding te doen van eventuele ongewenste situaties. Dat kan bij de vertrouwenspersoon van de school of het bevoegd gezag. Zo nodig kan ook contact worden opgenomen met een vertrouwensinspecteur van de inspectie. Ook kan OCW zelf de inspectie verzoeken onderzoek te doen en contact opnemen met de gemeente en/of het schoolbestuur. Daarnaast biedt de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium ook mogelijkheden om steviger in te grijpen wanneer wordt gehandeld in strijd met de zorgplicht voor veiligheid van leerlingen. Hierover heb ik uw Kamer eerder al geïnformeerd2.
Is dit een casus waar ook contact over is met de gemeente en zo nodig de Taskforce problematisch gedrag van SZW voor wordt ingeschakeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal inderdaad contact opnemen over deze casus met deze gemeente. Er is geen contact tussen de gemeente en de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.
Deelt u de stellingname dat onderwijs niet alleen als taak heeft het bijbrengen van kennis en kunde maar zeker ook het overbrengen van onze democratische waarden en vrijheden? Deelt u de mening dat de identiteitsregels van ISNO hier tegenin druisen en kansenongelijkheid in de hand werken omdat kinderen onvoldoende of niet worden voorbereid op het volwaardig meedoen in onze samenleving?
Ik onderschrijf de stellingname dat het bevorderen van onze democratische waarden en vrijheden een taak is van het onderwijs volledig. Dat staat ook in de wet: alle scholen dienen actief invulling te geven aan de bevordering van actief burgerschap en sociale cohesie. Het bevorderen van respect voor en kennis van de basiswaarden van onze democratische samenleving is daar onderdeel van. Als dit bij een school niet het geval is dan heeft de inspectie hiervoor diverse mogelijkheden ter beschikking, die variëren van gesprekken tot het doen van onderzoek, of het nemen van bekostigingsmaatregelen.
Hoe waarborgt u dat er bij de ISNO scholen geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Net als elke school dienen ook de scholen die vallen onder het ISNO actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moet het onderwijs zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat, zoals de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw, de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens. En ook op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. De inspectie waarborgt dat er geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven door schoolbezoeken, onderzoeken en door signalen op te volgen. In dit geval heeft de inspectie het hele identiteitsbeleid zoals dat op de website stond besproken met het bestuur. Dit heeft er ertoe geleid dat de gewraakte passage wordt verwijderd en – belangrijker nog – dat er niet meer actief gevraagd wordt of actief gemeld moet worden aan de juf dat een meisje ongesteld is.
Welke mogelijkheden heeft u om toezicht te houden en in te grijpen bij dergelijke praktijken?
Bij deze praktijken spelen de wettelijke zorgplicht sociale veiligheid, de opdracht tot bevordering van burgerschap en daaraan gerelateerde kerndoelen een rol. De inspectie ziet er op toe dat scholen daaraan actief invulling geven. De inspectie treedt wanneer nodignadrukkelijk op. Dit kan in de vorm van het doen van een specifiek onderzoek, signalering van problematische situaties, opdracht geven tot herstel en – als herstel uitblijft – het treffen van een bekostigingssanctie. Daarnaast biedt de beoogde uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium mij de mogelijkheid om sneller zelf in te grijpen bij een school die de veiligheid of burgerschapsopdracht niet op orde heeft. Ik verwacht de wet snel in uw Kamer te kunnen bespreken.
In hoeverre hebt u zicht op het onderwijs dat geboden wordt op Koranscholen (waar kinderen in het weekend naartoe gaan)? Hoe waarborgt u dat er bij zulke informele onderwijsplekken geen antidemocratisch en anti-integratief onderwijs wordt gegeven?
Dit kabinet wil bij informeel onderwijs sneller ingrijpen wanneer anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Daarom heb ik hierover advies gevraagd aan de Landsadvocaat. Ook breng ik via het meldpunt veiligeles@minocw.nl signalen in kaart over informeel onderwijs waar anti-integratief, antidemocratisch of antirechtsstatelijk wordt geopereerd. Via een campagne zal ik dit meldpunt de komende tijd nader onder de aandacht brengen. Daarnaast breng ik, omdat formeel en informeel onderwijs vaak raakvlakken hebben, met scholen en schoolleiders in kaart wat op reguliere scholen de gevolgen zijn van informele onderwijsplekken die antidemocratisch en anti-integratief onderwijs verzorgen. Op deze manier krijg ik meer handvatten om ook via het reguliere onderwijs meer zicht te krijgen op de praktijk die zich in het informele onderwijs afspeelt. Ik zal binnenkort met uw Kamer delen wat deze inspanningen hebben opgeleverd.
Hoe zorgt u ervoor dat orthodoxe islamitische scholen burgerschapsonderwijs geven van voldoende kwaliteit, waarin o.a. wordt verteld over verschillende religies en levenswijzen?
Zoals hierboven al aangegeven hebben alle scholen de plicht actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen. Daarbij moeten scholen zich herkenbaar richten op respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtstaat en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens alsmede op het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. Alle besturen en hun scholen dienen dus te zorgen voor burgerschapsonderwijs dat aan de wet voldoet. Ik zie het als mijn plicht om hier de volle aandacht voor te hebben. Het is daarnaast aan de inspectie om hierop toe te zien. De inspectie reageert ook op signalen, onder meer als leerlingen, ouders of leraren melding maken van situaties die in strijd zijn met de wet. Aanvullend heb ik al eerder aangegeven dat ik, door de inrichting van een onafhankelijk meldpunt, meldingen van misstanden door leerlingen, ouders en leraren wil vergemakkelijken. Ook de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium kan hierbij helpen.
Het bericht dat bewoners van de nieuwbouw rond de Roermondse Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid |
|
Harry van der Molen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boenkboenk-geluid door Roertunnel wel degelijk echt: «Het mag hier in Roermond geen tweede Groningen worden»?1
Ja.
Klopt het dat uit recent, uitgebreid onderzoek van adviesbureau Movares is gebleken dat omwonenden van de Roertunnel hinder ondervinden van laagfrequent geluid afkomstig van de Roertunnel? Zo ja, wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek?
In het rapport van adviesbureau Movares is berekend dat indicatief 129 woonadressen mogelijk hinder kunnen ondervinden van laagfrequent geluid uit de A73 Roertunnel. De uitkomsten van het Movares-onderzoek zijn de basis voor verdere onderzoeken. Het onderzoek van Movares geeft een indicatie van de oorzaak en omvang van de hinder door trillingen en laagfrequent geluid en van mogelijke maatregelen hiertegen.
Bent u het eens met de stelling dat het Rijk de verantwoordelijkheid heeft om de laagfrequentgeluidproblematiek van de Roertunnel op te lossen en deze regierol actief op moet pakken?
Bij de ontwikkeling van de problematiek zijn meerdere partijen betrokken geweest. De A73 Roertunnel is in 2008 in gebruik genomen. In 2014 is een eerste individuele trillingsklacht verholpen door een asfaltreparatie in de tunnel. Pas na gereedkomen van nieuwbouwwoningen aan de zuidzijde van de tunnel ontvingen Rijkswaterstaat en gemeente Roermond vanaf 2018 meerdere klachten van bewoners. Rijkswaterstaat onderzoekt daarom samen met de gemeente Roermond – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – de oorzaak van deze hinder, om te bezien welke mogelijke oplossingen getroffen kunnen worden.
Welke mogelijke opties zijn er om de laagfrequentgeluidproblematiek rond de Roertunnel op te lossen? Kunt u in uw beantwoording onder andere ingaan op de oplossingsrichtingen die worden geschetst in het Movares-rapport?
Movares benoemt in de rapportage mogelijk effectieve maatregelen die kunnen worden toegepast aan de tunnel, in de bodem, aan de woningen en voor het verkeer. Het treffen van maatregelen is zeer bewerkelijk en de verkende maatregelen zijn veelal ingrijpend, complex om te realiseren, kostbaar en kennen een onzekere effectiviteit. Movares beschrijft dat het meest effectief lijken:
Voor alle maatregelen is nader onderzoek nodig naar bijvoorbeeld lokale inpassing, constructieve risico’s, mate van verminderen van de hinder, de kosten die in verhouding moeten staan tot het te verwachten effect, maatschappelijke acceptatie en beleidsmatige haal- en houdbaarheid.
Bent u op de hoogte van het groot onderhoud in 2023 aan de Roertunnel? Bent u ook van mening dat de trillinghinder uiterlijk gelijktijdig met dit groot onderhoud opgepakt en opgelost moet worden? Wat gaat u eraan doen om dit mogelijk en haalbaar te maken?
Eerst dient bepaald te worden of eventuele maatregelen getroffen worden voor het aandeel van het Rijk. Hiervoor is nader onderzoek nodig (zie ook antwoord 4). Aangezien Rijkswaterstaat de opdracht voor groot onderhoud al heeft gegund aan een combinatie van Croonwolter&dros en Ballast-Nedam2 ligt het niet voor de hand dat eventuele maatregelen gecombineerd worden.
Hoe verloopt de communicatie met de gemeente en provincie omtrent de trillinghinder van de Roertunnel?
Rijkswaterstaat en gemeente Roermond trekken sinds 2019 – in het belang van de leefkwaliteit van bewoners – gezamenlijk op in onderzoeken naar de oorzaak van, en mogelijke maatregelen tegen, de hinder door trillingen en laagfrequent geluid uit de Roertunnel. De samenwerking verloopt goed. Bewoners worden regulier geïnformeerd via gezamenlijke nieuwsbrieven en er is participatie d.m.v. een klankbordgroep. Tevens zijn er in de afgelopen jaren enkele bewonersavonden georganiseerd. Met de provincie Limburg heeft hierover tot op heden geen overleg plaatsgevonden, omdat de provincie geen partij is in deze. Nu potentiële oplossingen in beeld komen verandert deze rol mogelijk.
Klopt het dat de oorzaak van het laagfrequente geluid bij de Roertunnel zit in de betondelen en de wijze waarop deze middels een mes-en-groefverbinding aan elkaar zijn vastgeklikt?
Het onderzoek van Movares toont aan dat de oorzaak van trillingen en laagfrequent geluid ligt in passages van zwaar vrachtverkeer over opeenvolgende tunnelelementen, voornamelijk in combinatie met een lage buitentemperatuur. De tunnelelementen zijn middels een zogeheten mes-in-groef-verbinding met elkaar verbonden. Door thermische krimp bij een lage buitentemperatuur ontstaat er meer bewegingsvrijheid in de aansluiting van de tunnelelementen, die door het gewicht van zwaar vrachtverkeer tegen elkaar en/of de ondergrond klappen. Dit veroorzaakt trillingen, die via de bodem naar de huizen worden doorgeleid en bij de woningen trillingen en of laagfrequent geluid veroorzaken. Er zijn geen constructieve gebreken aan de tunnel geïdentificeerd en de A73 Roertunnel is veilig voor gebruik. Verder concludeert Movares dat de kans op schade aan gebouwen als gevolg van verkeer door de Roertunnel verwaarloosbaar is.
Wordt er bij de aanleg van landtunnels vaker gebruikgemaakt van deze constructiewijze? Zo ja, speelt de problematiek naar uw weten ook bij andere landtunnels waarbij deze constructiemethode is gebruikt?
Nee, de A73 Roertunnel is de enige wegverkeertunnel van het Rijk met de mes-in-groef-verbinding ter plaatse van de tunnelovergangen.
Kunnen er gezondheidsklachten voortkomen uit een langdurige blootstelling aan laagfrequent geluid? Zo ja, welke?
Hinder door laagfrequent geluid is relatief nieuwe materie, waarvoor aanvullend onderzoek nodig is. In 2021 heeft het RIVM het rapport «Onderzoeksprogramma Laagfrequent geluid3» uitgebracht. Dit rapport beschrijft dat geluid in het algemeen, waar laagfrequent geluid een onderdeel van is, erkend is als een risico voor de volksgezondheid. De hinderbeleving van laagfrequent geluid verschilt van persoon tot persoon. Volgens internationaal onderzoek kan blootstelling aan laagfrequent geluid samenhangen met (ernstige) hinder en mogelijk met slaapverstoring.
Kunt u aangeven of het klopt dat er op dit moment geen wettelijke normen zijn voor laagfrequent geluid? Zo ja, is het mogelijk om geluidsnormen wettelijk vast te leggen?
Ja, dit klopt. Er bestaan wel richtlijnen waaraan getoetst wordt om hinderlijkheid van trillingen en laagfrequent geluid te objectiveren. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen wettelijk voorgeschreven richtlijn bestaat met een normkader voor de toetsing van laagfrequent geluid. Daarmee is er geen specifiek (wettelijk en beleidsmatig) kader voor het al dan niet treffen van maatregelen die de hinder tegengaan. Dit vergt daarom een goed onderbouwde afweging in deze situatie, waarvoor nog nader onderzoek nodig is. De verwachting is niet dat voor een specifieke situatie als deze, dit op korte termijn tot een (wettelijk) kader voor laagfrequent geluid bij wegtunnels zal leiden.
Het gebrek aan een planning rond afspraken over eergerelateerd geweld en zelfbeschikking uit het coalitieakkoord |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de planningsbrieven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die recent met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat een belangrijke opdracht uit het coalitieakkoord niet of nauwelijks worden genoemd, namelijk die tegen eergerelateerd geweld en voor zelfbeschikking?
Nee, ik deel de mening niet dat de inzet op zelfbeschikking ontbreekt in de planningsbrieven. In de planningsbrief die ik uw Kamer heb toegestuurd, wordt aangegeven dat ik uw Kamer op zijn laatst na de zomer zal informeren over een preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen2.
Deze preventieve aanpak ter bevordering van zelfbeschikking werk ik uit in een meerjarig programma. Hierbij wil ik inzetten op het vergroten van bewustwording van mensen van het recht op zelfbeschikking en op het in gang brengen van een mentaliteitsverandering binnen gesloten gemeenschappen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording van mensen dat iedereen zelf mag bepalen hoe zij het leven naar eigen inzichten invullen. Hier hoort ook het bieden van handelingsperspectief bij om eigen keuzes te kunnen maken over onder meer opleiding, werk en vrije partnerkeuze
Deze aanpak is onderdeel van een brede interdepartementale aanpak waarbij ik samenwerk met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Rechtsbescherming, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken zoals vermeld in de Actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda is onder het vorige kabinet op 18 februari 2020 naar uw Kamer verstuurd. Zoals in deze actieagenda is aangegeven, willen we zorgen dat er minder (potentiële) slachtoffers komen van schadelijke praktijken, dat slachtoffers beter worden bereikt en geholpen, professionals en omstanders worden ondersteund en daders aangepakt. Uw Kamer wordt voor het einde van de zomer geïnformeerd over de inzet van het huidige kabinet voor de komende jaren.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het terrein van culturele onderdrukking binnen gesloten gemeenschappen waaronder het tegengaan van huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, gedwongen leven in isolement (zoals de schrijnende situatie van honderden verborgen vrouwen) het verbeteren van de situatie van LHBTI-ers en eergerelateerd geweld en welke planning hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om medeplichtigen van eergerelateerd geweld zwaarder te gaan straffen?
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis3 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop omgegaan wordt met medeplichtigen van eergerelateerd geweld. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de motie van Van Wijngaarden en Peters blijkt dat medeplichtigen van eergerelateerd geweld op basis van de verschillende deelnemingsvormen al vervolgd kunnen worden. Indien het delict met voorbedachte rade is gepleegd en dit bewezen kan worden, leidt dit tot een zwaardere strafeis. De huidige juridische bepalingen bieden voldoende mogelijkheden voor vervolging van medeplichtigen. De Kamer zal om die reden geen voorstel ontvangen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het gebied van het tegengaan en voorkomen van genitale verminking en welke planning hierbij hoort?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een ernstige vorm van mishandeling en strafbaar in Nederland. Zoals per brief met uw Kamer gedeeld op 18 maart 2021, zijn er onder de actieagenda schadelijke praktijken verschillende maatregelen genomen om schadelijke praktijken, waaronder VGV, te voorkomen en tegen te gaan.4
Met een driejarige subsidie vanuit VWS aan Federatie van Somalische Associaties in Nederland (FSAN) worden nieuwe sleutelpersonen opgeleid en krijgen bestaande sleutelpersonen bijscholing over de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder VGV. Jaarlijks worden 150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900 ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke praktijken.
Er wordt een brede voorlichtingscampagne over de verschillende vormen van schadelijke praktijken ontwikkeld. Pharos ontvangt hiervoor subsidie en werkt hiermee samen met kennispartijen en kleine (zelf)organisaties die deel uitmaken van de relevante gemeenschappen. Daarnaast voert Pharos een aantal andere maatregelen uit. Het betreft het opzetten van e-learnings voor professionals in de zorg (zoals huisartsen, gynaecologen en verloskundigen) en justitie (zoals de politie en het OM) zodat signalen eerder en beter herkend kunnen worden.
Voor het tegengaan van VGV speelt Pharos ook een rol in de implementatie van de leidraad «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking (VGV)» en het verbreden van de registratiesystemen in de Jeugdgezondheidszorg voor het verbeteren van de signalering van VGV.
Het Ministerie van VWS heeft laten onderzoeken in hoeverre (dreigende of gerealiseerde) VGV wordt gesignaleerd door professionals, met als doel om de totale groep van (potentiële) slachtoffers beter door professionals in beeld te brengen. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld op 18 juni 2021.5 Zo benadrukt het rapport dat het karakter van VGV als vorm van geweld éénmalig is met zeer ernstige gevolgen, wat – in het eenmalige karakter – verschilt van andere vormen van huiselijk geweld. In de periode voordat de besnijdenis plaatsvindt is de dreiging acuut, maar zijn de signalen moeilijk zichtbaar.
Er zijn hiermee belangrijke stappen gezet, op basis waarvan we ons de komende jaren blijven inzetten voor het voorkomen en tegengaan van VGV. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van de zomer informeren over de voorgestelde inzet op schadelijke praktijken, waaronder VGV, voor de komende jaren. De uitkomsten en aanbevelingen uit het rapport over VGV nemen we hierin mee.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om met preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen te gaan werken om te voorkomen dat vrouwen worden meegenomen naar het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken, waaronder ook de inzet op preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil maken op het terrein van integratie, het tegengaan van parallelle samenlevingen en het tegengaan van radicalisering en welke planning hierbij hoort?
In het inburgeringsbeleid is zelfbeschikking één van de kernwaarden, waaraan aandacht wordt besteed tijdens de kennisoverdracht inzake de basiswaarden en fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving. Dit komt aan de orde via de voorbereiding van het examenonderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij en in het participatieverklaringstraject.
Zoals aan uw Kamer is aangegeven in mijn brief van 19 november jl6, heeft Femmes for Freedom voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over zelfbeschikking voor onder meer vrouwen, LHBTI+-personen en nieuwkomersgroepen in het algemeen. Dit pakket is op 3 februari jl. gelanceerd. Het pakket bestaat onder meer uit een gids voor nieuwkomers en verschillende animaties over onderwerpen als huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en eigen studie- en partnerkeuze. Het materiaal is in meerdere talen beschikbaar, zowel in geschreven als gesproken vorm. Ook heeft Femmes for Freedom voorlichtingslessen ontwikkeld die door docenten en andere professionals inburgering kunnen worden gegeven. De materialen worden verspreid naar gemeenten en AZC’s.
We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over beleid preventie radicalisering van 19 november jl.7 werkt SZW op verschillende manieren aan het tegengaan van parallelle samenlevingen en radicalisering door voedingsbodems voor radicalisering weg te nemen. Hierbij zetten we in op het aanpakken van maatschappelijke spanningen en op het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van groepen en personen die extra ontvankelijk kunnen zijn voor spanningen en extremistische boodschappen. Zo verminderen en voorkomen we aantasting van de sociale stabiliteit.
In deze aanpak ondersteunt SZW gemeenten in hun lokale integrale aanpak door middel van adviesgesprekken, met de toolkit Evidence Based Werken en financiële ondersteuning via de Versterkingsgelden. SZW geeft ook training en advies aan professionals en gemeenschappen waarbij wordt ingezet op het vergroten van bewustwording, van kennis en handelingsperspectieven.
Uitgangspunt in deze lokale integrale aanpak zijn interventies die bewezen effect hebben op het voorkomen van radicalisering, zoals opvoedondersteuning, trainingen en coaching voor kwetsbare jongeren, theaterinterventies en jeugdwerk gericht op preventie radicalisering.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om een meldplicht voor medewerkers in de zorg en het onderwijs in te voeren bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwelijke genitale verminking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ontvangt uw Kamer een brief met daarin een voorstel voor de inzet van het kabinet op schadelijke praktijken voor de komende jaren. Een plan van aanpak om signaleren en melden van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking door professionals te vergroten, zal hierin worden meegenomen, met daarin een uiteenzetting van het voornemen om een meldplicht in te voeren voor medewerkers in de zorg en het onderwijs.
Welke voortgang wilt u, al dan niet in samenwerking met het Ministerie van Financiën, deze regeerperiode maken op het gebied van financiële zelfredzaamheid van vrouwen en welke planning hoort hierbij?
Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer rond het zomerreces ontvangt.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen, en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen.
Tot slot zal in het meerjarig programma gericht op zelfbeschikking dat ik – als onderdeel van de Actieagenda Schadelijke praktijken en in vervolg op de amendementen van lid Becker over dit onderwerp – naar uw kamer zal sturen specifieke aandacht uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële weerbaarheid van vrouwen die in afhankelijkheidsrelaties zitten in gesloten gemeenschappen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om de bij afgelopen begrotingsbehandeling structureel gemaakte post van 300.000 euro uit het integratiebudet jaarlijks in te vullen voor ondersteuning en hulp rond genoemde thema’s?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken waaronder ook over een meerjarig programma gericht op de bevordering van zelfbeschikking.
Deelt u de mening dat de genoemde onderwerpen heel belangrijk zijn en volop aandacht van de bewindspersonen moeten krijgen en voorkomen moet worden dat door versnippering en verdeling tussen ministeries deze zaken onvoldoende prioriteit krijgen?
Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief van 18 maart 2021 over de Actieagenda Schadelijke Praktijken is er sprake van een heldere aansturing inzake de uitvoering van de Actieagenda schadelijke praktijken. Ons gezamenlijke doel is om schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Het kabinet vindt het onacceptabel dat praktijken als huwelijksdwang en eergerelateerd geweld nog in Nederland voorkomen. Daarom zetten wij via de maatregelen uit de Actieagenda stevig in op preventie, vroegsignalering, hulpverlening en repressie.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van schadelijke praktijken. Gedurende de looptijd van de actieagenda is de Staatssecretaris van VWS de coördinerend bewindspersoon. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de departementen hiermee op een goede manier vorm krijgt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaande aan het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart aanstaande?
Ja.
Transvrouwen in Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van Vice en CBSNews waaruit blijkt dat transvrouwen op dit moment Oekraïne niet kunnen ontvluchten, omdat op hun identificatiedocument «mannelijk» staat, en de Oekraïense autoriteiten mannen tussen de achttien en zestig jaar bij de grens tegenhouden?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het proces om wettelijke geslachtsherkenning te krijgen in Oekraïne door mensenrechtengroeperingen als onrechtmatig en vernederend wordt beschouwd, waardoor veel transvrouwen hun identiteitspapieren niet hebben laten veranderen?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Oekraïense transvrouwen met een identificatiedocument waar «mannelijk» op staat, wanneer zij aan de grens worden tegengehouden worden gedwongen om direct actief aan het gevecht deel te nemen waar dit voor Oekraïense vrouwen niet het geval is?
Ja.
Onderschrijft u dat de normaal gesproken al onveilige situatie voor transvrouwen in Oekraïne door de oorlog significant is verslechterd en dat het daarom zeer onwenselijk is dat transvrouwen op dit moment het land niet kunnen ontvluchten?3
Door de Russische invasie verkeren grote delen van de bevolking, inclusief kwetsbare groepen waaronder LHBTI-personen, zich in erbarmelijke omstandigheden in Oekraïne. Veel vrouwen hebben inmiddels het land verlaten om de oorlog te ontvluchten. Dat dit niet mogelijk is voor transvrouwen die nog als man zijn geregistreerd, is schrijnend.
Welke maatregelen neemt u om deze bijzonder kwetsbare groep te beschermen tegen mensenrechtenschendingen?
De Nederlandse overheid blijft in nauw contact met verschillende organisaties die zich inzetten voor deze groep mensen zoals UNAIDS en UNDP. Deze organisaties zijn in contact met de Oekraïense overheid om dit onderwerp te bespreken. Ook binnen de Equal Rights Coalition, een verband van 42 landen dat zich inzet voor de gelijke rechten van LHBTI personen wereldwijd en waarbinnen Nederland een proactieve rol heeft, staat dit onderwerp op de agenda.
Bent u bereid om bij uw Europese en Oekraïense counterparts te bepleiten dat transvrouwen Oekraïne moeten kunnen ontvluchten?
Ja, ik ben bereid om dit onderwerp verder onder de aandacht te brengen bij Europese en Oekraïense counterparts. Ik zal dit onderwerp meenemen tijdens de aankomende RBZ/OS en in gesprekken die ik met de VN zal voeren. Tijdens mijn bezoek aan Genève, waar ik o.a. sprak met de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), heb ik ook specifiek aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (zie ook de Kamerbrief van 7 april n.a.v. mijn bezoek aan Genève).