Het bericht ‘Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van universiteitsblad Folia «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vrijwel alle hoogleraren belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) een baan hebben bij een groot advocaten- of belastingadvieskantoor? Zijn er richtlijnen ten aanzien van nevenfuncties van het personeelsbestand aan kennisinstellingen?
Het staat hoogleraren vrij om nevenfuncties te hebben, met inachtneming van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. Hoeveel hoogleraren bij een afdeling een bepaalde nevenfunctie bekleden, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit. De decaan van de Faculteit Rechtsgeleerdheid heeft in de betreffende publicatie laten weten dat de balans bij de sectie Belastingrecht in de afgelopen twintig jaar, met betrekking tot het soort nevenfuncties, is scheefgegroeid.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is en schadelijk voor het aanzien van ons hoger onderwijs als belangen van private partijen waarvoor hoogleraren werken, soms voorrang krijgen op wetenschappelijke onafhankelijkheid en integriteit?
Ja, die mening deel ik.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat er sprake is van zelfcensuur en dat sommige onderwerpen in de fiscale literatuur niet of onvoldoende aanbod komen, vermoedelijk omdat het vanuit commercieel perspectief handiger is om deze onderwerpen te laten rusten?
Beïnvloeding wordt ongewenst op het moment dat er door derden invloed wordt uitgeoefend op de uitkomsten van het onderzoek en de onafhankelijkheid van de wetenschap en de betrouwbaarheid van wetenschappelijke resultaten in het geding kunnen komen (zie ook Rathenau Instituut «Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek – Een data- en literatuuronderzoek ter beantwoording van de motie-Westerveld», 2020). Het niet onderzoeken of publiceren van bepaalde onderwerpen omdat deze maatschappelijk, politiek of vanuit commerciële redenen onwenselijk worden geacht, zelfcensuur, vind ik onwenselijk. De Universiteit van Amsterdam zal een onafhankelijke commissie laten onderzoeken of er bij de betreffende hoogleraren sprake was van zelfcensuur.
Deelt u de mening dat de bevindingen van het Folia-onderzoek laten zien dat het enkel terugvallen op zelfregulatie, zoals via de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, niet effectief genoeg is om te borgen dat commerciële belangen een voetafdruk nalaten op wetenschappelijke publicaties? Zo nee, hoe gaat dat samen met de Folia-bevindingen? Zo ja, wat zijn hiervan dan de implicaties?
Samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is belangrijk om onderzoek goed te laten aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie te stimuleren. Beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door de derde geldstroom is daardoor niet per definitie negatief, maar kan juist wenselijk zijn voor de maatschappelijke relevantie en toepassing van wetenschappelijk onderzoek (Rathenau, 2020). Bij deze samenwerkingen bestaat echter ook het risico van ongewenste beïnvloeding, die bijvoorbeeld kan leiden tot zelfcensuur. In dit rapport van het Rathenau Instituut staat dat nu wetenschappelijke bronnen ontbreken om gegronde uitspraken te kunnen doen over de omvang van ongewenste beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit en naleving van de normen en zorgplichten die gaan over onafhankelijkheid en transparantie uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (NGWI, opvolger Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening) en de omvang van de schendingen hiervan. Daarom zal ik met de opstellers2 van de gedragscode in overleg treden om deze normen in de loop van dit jaar te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Verder zal dit voorjaar een werkgroep van UNL de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden3 evalueren. Aan de hand hiervan kan worden bezien of deze regeling en de gedragscode in de praktijk voldoende effectief zijn, de registratie van nevenfuncties naar behoren werkt en/of aanvullende maatregelen vereist zijn.
Deelt u de mening dat de bevindingen van Folia laten zien dat de problematiek niet per se hoeft te raken aan de individuele wetenschappelijke integriteit, omdat een belastingwetenschapper met commerciële nevenfunctie nog steeds de beste bedoelingen kan hebben, maar juist wel aan het probleem van onafhankelijkheid, omdat er blijkbaar informele druk is vanuit actoren waarvan de belastingwetenschapper financieel en carrièretechnisch afhankelijk is?
Ik deel die mening in de zin dat het borgen van wetenschappelijke integriteit een gedeelde verantwoordelijkheid van de wetenschapper en de werkgever is. Onafhankelijkheid kan onder druk komen te staan door een nevenfunctie van een wetenschapper. Op het moment dat er (de schijn van) belangenverstrengeling dreigt, is het aan de universiteit daarnaar te handelen en de toestemming voor de betreffende nevenfunctie zo nodig in te trekken (artikel 11 van de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden). Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam zal moeten blijken of nevenfuncties de onafhankelijkheid hebben beïnvloed.
Bent u bereid om te laten onderzoeken of onderwerpen in het belastingrecht onderbelicht raken door beïnvloeding vanuit derden? Bent u ook bereid om dit te laten onderzoeken voor andere vakgebieden?
De opstellers van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit zal ik verzoeken de gedragscode te laten evalueren door een onafhankelijke commissie om te kunnen beoordelen of de normen hieruit effectief zijn, waaronder de norm dat onderzoekers open en volledig moeten zijn over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden. In dit verband kan worden onderzocht in hoeverre beïnvloeding vanuit derden een factor van belang is. Een evaluatie van de gedragscode zal zich niet beperken tot belastingrecht.
Wat vindt u ervan dat uit diverse visitatierapporten blijkt dat de panelleden op de hoogte zijn van de nauwe banden met de beroepspraktijk (en deze positief waarderen), maar de problemen die dit met zich meebrengt onvoldoende worden opgemerkt? Deelt u de mening dat door de beperkte opleidingsaccreditatie dergelijke situaties nog minder snel opgemerkt worden?
Uit de publicatie in Folia leid ik niet af dat de kwaliteit van de betreffende opleidingen niet aan de maat zou zijn. Indien er in het programma van een universitaire opleiding geen aandacht is voor een diversiteit aan perspectieven en inzichten, mag men verwachten dat dit door een visitatiepanel wordt opgemerkt. Dit geldt evenzeer voor een beperkte als voor een uitgebreide opleidingsbeoordeling.
Hoe kunt u stimuleren dat universiteiten een betere balans hebben tussen hoogleraren met een nevenfunctie en hoogleraren zonder een nevenfunctie die werkzaam zijn bij specifieke afdelingen? Wat vraagt dit bijvoorbeeld van de financieringsstructuur van bepaalde afdelingen?
De diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen binnen bepaalde afdelingen betreft in eerste instantie een personele aangelegenheid. De balans tussen hoogleraren met en zonder een nevenfunctie is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit of de faculteit. De universiteiten zouden hierop kunnen sturen bij de werving en aanstelling van academisch personeel. Een belangrijke voorwaarde is dat hoogleraren en andere medewerkers transparantie betrachten over nevenfuncties. Ook de financieringsstructuur van afdelingen is een verantwoordelijkheid van de universiteit. Ik ga in gesprek met de instellingen om na te gaan welke mogelijkheden zij zelf zien.
Denkt u dat de jarenlange ontoereikende bekostiging van de universiteiten ertoe kan hebben geleid dat veel onderwijsgevend personeel ook elders werkzaam is?
Bij sommige disciplines en opleidingen is het gangbaar dat onderwijsgevend personeel ook elders werkzaam is. Dit geldt in het algemeen voor onderwijs dat praktijkgericht is of opleidt voor een specifiek beroepenveld. Docenten met nevenfuncties kunnen een belangrijke verbinding vormen tussen onderwijs en de beroepspraktijk. Ik wil niet speculeren over de motieven die medewerkers van universiteiten en hogescholen hebben als zij onderwijstaken combineren met werkzaamheden buiten de onderwijsinstelling.
Hoe kijkt u aan tegen aanvullende richtlijnen voor specifieke faculteiten, waarbij nevenfuncties de norm zijn?
Ik ben niet bekend met aanvullende richtlijnen die voor specifieke faculteiten gelden. Voor bepaalde vakgebieden vind ik het begrijpelijk dat van onderwijzend personeel verwacht wordt over praktijkervaring te beschikken.
Kunt u aangeven of dit probleem speelt bij andere universiteiten en hogescholen? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te laten brengen door bijvoorbeeld de Inspectie van het Onderwijs of de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 wil ik de opstellers van de NGWI verzoeken deze gedragscode te evalueren. Deze evaluatie zal een breder beeld moeten geven over hoe universiteiten, hogescholen en instituten van NWO en KNAW omgaan met wetenschappelijke integriteit en nevenfuncties. Gelet hierop ligt het niet in de rede dat de NVAO of de Inspectie van het onderwijs een dergelijk onderzoek uitvoert, omdat toezicht op de wetenschappelijke integriteit niet direct tot hun taak behoort.
Hoe beziet u de uitspraak van de Universiteiten van Nederland inzake transparantie, dat «de afgelopen jaren [...] universiteiten flinke vooruitgang [hebben] geboekt met de registratie van nevenwerkzaamheden. Uit de meest recente inventarisatie (voorjaar 2019) blijkt dat van 97 procent van alle hoogleraren de nevenwerkzaamheden online staan», terwijl uit onderzoek van GroenLinks blijkt dat in het belastingrecht er in 17 procent van de gevallen geen transparantie is over de commerciële nevenfuctie op de website van een universiteit (een gemiddelde voor alle universiteiten in Nederland), en dat voor het overige academische personeel dit zelfs meer dan 60 procent is?2 3 Bent u bereid hierover met de Universiteiten van Nederland in gesprek te gaan?
De registratie van nevenwerkzaamheden valt onder de verantwoordelijkheid van universiteiten; zij zijn de werkgever. De sector zelf, en niet de overheid, heeft dit georganiseerd en gereguleerd. Ik zie in het onderzoek van GroenLinks, en in overige publicaties over nevenfuncties in het fiscale en economische domein die in de afgelopen tijd verschenen zijn, voldoende aanleiding om met UNL in gesprek te gaan over de wijze waarop instellingen invulling geven aan die verantwoordelijkheid.
Ziet u aanvullende mogelijkheden om ongewenste «dubbele petten» tegen te gaan en de onafhankelijkheid van onderzoekers op het gebied van belastingrecht te waarborgen?
Ik wil eerst het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en een evaluatie van de gedragscode afwachten, voordat ik een uitspraak kan doen over of aanvullende instrumenten nodig zijn en zo ja hoe de situatie kan worden aangepakt.
Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met de onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs en de NVAO?
Wat betreft de NVAO en de inspectie zal ik met hen bespreken of zij signalen hebben gekregen over de kwaliteit van het onderwijs die te maken hebben met de mate van diversiteit in nevenfuncties bij het onderwijzend personeel.
De privacyrisico’s van de Intelligente Snelheidsassistent (ISA) |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde invoering van de Intelligente Snelheidsbegrenzer per 1 juli 2022?1
Ja, met de toevoeging dat het niet gaat om een systeem dat de snelheid begrenst maar alleen de bestuurder waarschuwt wanneer deze de snelheidslimiet overschrijdt. Het is dus meer een snelheidsassistent.
Klopt het dat elke nieuw ontwikkelde auto dit waarschuwingssysteem moet hebben per 1 juli 2022 en elke nieuwe auto per 17 juli 2024?
Vanaf 6 juli 2022 moeten nieuw toegelaten typen auto’s dit systeem aan boord hebben. Vanaf 7 juli 2024 geldt dit voor alle nieuwe auto’s, dus ook als het om een bestaand type gaat.
Klopt het dat dit systeem er niet alleen is om de bestuurder te waarschuwen voor een snelheidsovertreding, maar ook een black box bevat met alle rijgegevens, die door de politie en het OM en andere overheidsinstanties opgevraagd kan worden?
Het gaat om meerdere systemen die verplicht worden. De snelheidsassistent vergelijkt de gereden snelheid met de snelheid en de lokaal geldende snelheidslimiet. Hierbij worden geen data vastgelegd.
De Event Data Recorder (EDR) en het Onboard Fuel Consumption Monitoring System (OFCMS), die ook verplicht worden, registreren wel data. In de EDR worden technische zaken zoals snelheid, remkracht, activering van de airbags en toestand van de veiligheidssystemen bij een botsing vastgelegd. Hierbij worden geen GPS-data of andere identificerende gegevens opgeslagen. De geanonimiseerde EDR-gegevens zullen worden gebruikt voor ongevallenonderzoek en -analyse.
Het OFCMS registreert het Voertuigidentificatienummer (VIN), brandstofverbruik en gereden kilometers. Deze gegevens moeten door fabrikanten of door erkende handelaren of reparateurs regelmatig worden uitgelezen en vervolgens aan de Europese Commissie worden geleverd. Deze informatie moet zodanig worden geaggregeerd dat deze niet te herleiden is naar een persoon. In alle gevallen kan de bestuurder altijd aangeven dat deze niet wil dat deze gegevens worden uitgelezen.
Klopt het dat dit kan leiden tot (hoge) boetes voor snelheidsovertredingen?
Nee. ISA helpt bestuurders om zich aan de snelheid te houden en dus om boetes te voorkomen. EDR-gegevens bevatten geen locatiegegevens en zijn daarmee niet te gebruiken voor het constateren van snelheidsovertredingen. EDR-gegevens mogen bovendien niet voor dit doel worden gebruikt.
Welke gevolgen kunnen er nog meer zijn als gevolg van de black box?
De EDR gaat bijdragen aan een vergroting van de verkeersveiligheid doordat er beter inzicht komt in de oorzaken van ongevallen en er betere analyses gemaakt kunnen worden van onveilige verkeerssituaties.
Welke (rij)gegevens bevat de black box precies?
De EDR bevat in totaal 41 dataelementen die kort voor, tijdens en na een ongeval worden geregistreerd. Dit zijn technische gegevens zoals snelheid, vertraging, stuurhoek, kracht op het stuur, kracht op het rempedaal, of iemand al dan niet een gordel droeg. Er zitten geen gegevens in waarmee het voertuig, de eigenaar of de bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Welke andere overheidsinstanties en autoriteiten kunnen de black box opvragen?
De EDR-data zijn conform de Europese Verordening2 bedoeld voor statistische doeleinden, te weten: «om de verkeersveiligheid te analyseren en de doeltreffendheid van de genomen specifieke maatregelen te evalueren, zonder dat de eigenaar of bezitter van een welbepaald voertuig aan de hand van de opgeslagen gegevens kan worden geïdentificeerd». Daarnaast kan de EDR worden gebruikt voor het reconstrueren van ongevallen. Momenteel wordt op nationaal niveau uitgewerkt welke partijen bij die data mogen.
Kunt u een volledige lijst geven van gevallen waarin politie, OM en andere autoriteiten deze black box kunnen opvragen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke waarborgen zijn er ingebouwd tegen privacyschendingen en ander oneigenlijk gebruik door (medewerkers van de) overheid?
De EDR bevat geen dataelementen waarmee het voertuig of de eigenaar of bestuurder kunnen worden geïdentificeerd.
Kunt u uitsluiten dat er datalekken ontstaan, zoals begin 2021 bij de GGD?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel mensen krijgen toegang tot deze gegevens?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Welke functies hebben deze mensen? Hoe is het toezicht op deze toegang geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de ISA potentieel kan uitgroeien tot de grootste privacybedreiger van Nederland, samen met de zwarte lijst van de Belastingdienst, de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? Zo nee, waarom meent u van niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar ISA gekeken? Wat was het oordeel van de AP?
Alle regelgeving in Europa moet voldoen aan de horizontale Algemene Verordening Gegevensbescherming, zo ook de regelgeving over de ISA en EDR. De Europese Commissie heeft hiervoor de European Data Protection Board geconsulteerd, de Europese moederpartij van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u, nu de invoering van ISA ophanden is, de AP opnieuw vragen om een privacyassessment te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet nodig, zie antwoord op de vraag 14.
Welke Minister heeft namens het kabinet-Rutte III ingestemd met de EU-verordening 2019/2144? Klopt het dat dit op 12 november 2019 was?
Uw Kamer is op 22 juni 2018 geïnformeerd middels het BNC-fiche over de voorgenomen verordening waarin de verplichting van onder andere de genoemde systemen geregeld is (Kamerstuk 22 112, nr. 2598). De inzet van de Nederlandse regering heeft op basis van dit fiche plaatsgevonden.
Op 25 maart 2019 is er op basis van de trilogen een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europese Parlement (EP), de Europese Raad en de Europese Commissie. Op 8 november 2019 is het voorstel formeel goedgekeurd door het EP en de Raad.
Op welke manier is de Tweede Kamer hier vooraf en achteraf over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 16.
Klopt het dat het mogelijk is om deze big brother in auto per rit uit te schakelen? Waarom kan dit niet permanent uitgeschakeld worden?
Het ISA-systeem staat standaard aan maar is per rit uit te schakelen. De EDR en OFCMS zijn niet uit te schakelen. Wel kan de eigenaar van het voertuig aangeven dat deze de data uit het OFMS over het verbruik niet wil delen. Omdat ISA en de EDR bijdragen aan de verkeersveiligheid is het niet wenselijk dat deze permanent kunnen worden uitgeschakeld.
Wanneer en hoe gaat u het grote publiek informeren (of eigenlijk: waarschuwen) voor deze privacy-inbreuk, waar uw voorganger kennelijk mee heeft ingestemd?
Er is geen sprake van een privacyinbreuk. Zie ook het antwoord op de vragen 3, 9 en 10.
Deelt u de mening dat Nederland niet een surveillancestaat moet worden, zoals de Volksrepubliek China? Hoe gaat u dit waarborgen?
Dit is niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 3, 9 en 10.
Het bericht ‘Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slib storten in diepe plas zorgt niet altijd voor betere natuur»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Op 7 maart 2022 heb ik uw Kamer het onderzoek van VBNE toegestuurd. Zoals ik in de Kamerbrief2 heb aangegeven zal ik u mijn beleidsreactie op het ecologisch onderzoek – in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen – voor de zomer doen toekomen.
Bevestigt u de conclusie van het onderzoek2 dat de ecologie van diepe uiterwaardplassen beter is dan gedacht en dat verondieping (van een grote diepe plas naar een grote ondiepe plas) weinig ecologische winst zal opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u het verondiepen van plassen dan nu on hold zetten?
Het onderzoek naar de ecologische kwaliteit van de diepe uiterwaardplassen biedt nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Ik vind het belangrijk om deze inzichten te betrekken bij de verdere ontwikkeling van het beleid en zal u, zoals aangegeven, voor de zomer mijn beleidsreactie geven op het onderzoek, in samenhang met de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen.
Lopende verondiepingen die aan alle wettelijke eisen voldoen kunnen niet zomaar worden stopgezet. Wel zal ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) en de initiatiefnemers verzoeken om bij nieuwe initiatieven rekening te houden met de nieuwe inzichten uit het ecologisch onderzoek.
Deelt u de mening dat, aangezien verondieping weinig ecologische winst oplevert, er geen sprake is van een «win-win situatie» waarbij het verondiepen van een plas ervoor zou zorgen dat we én van ons slib af zijn én de natuur profiteert van ondieper water? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek volgt dat het geheel verondiepen van de onderzochte ondiepe plassen geen of nauwelijks ecologische meerwaarde lijkt te hebben ten opzichte van de huidige kwaliteit van diepe plassen. In het rapport is ook een voorbeeld genoemd waar dit wel het geval kan zijn, bijvoorbeeld bij het realiseren van kleine en soms tijdelijke plassen en moerasgebied.
Bevestigt u dat het beleid rondom verondieping aangepast dient te worden met als doel dat verondieping alleen mag geschieden wanneer het ecologische winst oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u het beleid hierop aanpassen?
Op dit moment bevindt het beleidsonderzoek diepe plassen zich in een afrondende fase. Belangrijke nieuwe inzichten in de ecologische kwaliteit van diepe plassen betrek ik hierbij en voor de zomer stuur ik u mijn beleidsreactie naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat het verondiepen van diepe plassen niet automatisch een nuttige toepassing is?
Uit het rapport volgt dat de ecologische kwaliteit van een diepe plas niet per definitie slechter is dan de kwaliteit van een verondiepte plas. De waterkwaliteit in diepe uiterwaardplassen kan ook beter zijn dan in een verondiepte plas. Uit het onderzoek blijkt dus dat een verondieping – afhankelijk van de gekozen inrichtingsvariant – niet altijd een ecologische meerwaarde heeft en daarmee uit ecologisch oogpunt niet automatisch nuttig is. Dit moet steeds lokaal worden beoordeeld en afgewogen.
Kunt u aangeven hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept en hoe de gevolgen van de verondieping op de natuur in kaart worden gebracht?
Het is mij niet bekend hoeveel meter een plas gemiddeld wordt verondiept. Naast de diepte en de inrichtingsvariant kunnen er ook nog andere aspecten zijn die een rol spelen bij de mogelijke ontwikkeling van de natuur, zoals bijvoorbeeld de oppervlakte, de grondwaterstroming en of de plas al dan niet in open verbinding staat met een rivier.
Een initiatiefnemer moet nu met een inrichtingsplan aantonen dat een verondieping nuttig en functioneel is. Wanneer de gewenste ontwikkeling natuur is, dan moet uit het inrichtingsplan blijken hoe hieraan invulling wordt gegeven. Daarnaast moet bijvoorbeeld ook rekening worden gehouden met een geldend bestemmingsplan en de Natuurbeschermingswet.
Kunt u aangeven hoeveel vergunningaanvragen er nu lopen voor het verondiepen van plassen? Welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de nu lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst?
De algemene eisen voor het verondiepen van een diepe plas volgen uit het Besluit bodemkwaliteit en de circulaire en de handreiking voor het herinrichten van diepe plassen. Op dit moment kan met een melding een verondieping worden gestart (er geldt geen vergunningplicht), mits ook aan andere wettelijke eisen wordt voldaan die bijvoorbeeld volgen uit de Waterwet, de Natuurbeschermingswet en /of het bestemmingsplan. Met de Omgevingswet (2023) wordt dit anders, dan geldt er voor een verondieping een vergunning- en m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor nieuwe initiatieven adviseer ik de bevoegde gezagen (waterbeheerders) nadrukkelijk om – bij de boordeling van een melding – rekening te houden met de uitkomsten van het ecologisch onderzoek. Op dit moment is niet bekend voor hoeveel nieuwe initiatieven bij de waterbeheerders (bevoegd gezag) een melding is ingediend. De waterbeheerder, waterschap of Rijkswaterstaat, is verantwoordelijk voor de registratie.
Klopt het dat de vergunningen die inmiddels zijn afgegeven voor verondieping onder andere zijn gebaseerd op het idee dat verondieping altijd zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, welke gevolgen hebben de resultaten van het onderzoek voor de vergunningen die al zijn afgegeven?
Dit is afhankelijk van het doel van een verondieping. Een verondieping kan bijvoorbeeld bijdragen aan het realiseren van de KRW-doelstellingen of het bevorderen van natuurwaarden. Een diepe plas kan ook gedeeltelijk worden verondiept om de stabiliteit van de wanden te vergroten of omdat een verondieping in samenhang wordt uitgevoerd met een hoogwaterbeschermingsproject of met baggerwerkzaamheden voor een vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart.
Voor de vergunningverlening verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om voor de momenteel lopende vergunningaanvragen en voor vergunningverlening in de toekomst per plas te laten bekijken of verondieping zorgt voor een verbetering van de natuur? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, betrek ik de nieuwe inzichten bij het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zal ik de bevoegde gezagen verzoeken om bij de beoordeling van een nieuw initiatief rekening te houden met de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar verschillende andere manieren om diepe plassen her in te richten, zoals bijvoorbeeld verondieping van de oeverzone of meerdere kleine ondiepe plassen in een moerasachtig systeem, zodat er wel een goede invulling kan worden gegeven aan verschillende natuurdoelen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat een voorgenomen verondieping ook meerwaarde heeft voor de natuur. Hiervoor moet door de initiatiefnemer het noodzakelijk onderzoek worden verricht en door het bevoegd gezag een lokale afweging gemaakt.
Bent u bereid een landelijke visie te ontwikkelen op de positie en toekomst van diepe uiterwaardplassen in het rivierengebied, zodat hierop beleid kan worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja, voor de zomer informeer ik u eerst over de uitkomsten van het beleidsonderzoek diepe plassen en het verdere proces. Dit zal vervolgens in beleid worden uitgewerkt en vastgelegd.
Kunt u een overzicht verschaffen van de verschillende soorten grond die mogen worden gebruikt voor het verondiepen van een plas en de mate waarin deze verschillende soorten grond beter of slechter zijn om te gebruiken voor een verondieping?
De grond die wordt toegepast bij verondiepingen moet altijd voldoen aan Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat altijd wordt voldaan aan de geldende (chemische) kwaliteitseisen. Daarnaast moet worden voldaan aan het handelingskader Pfas
Voor het jaar 2018 is een inschatting gemaakt4 van de hoeveelheid grond en baggerspecie en de kwaliteit die is toegepast. Uit een berekening volgde destijds dat werd verwacht dat 8 miljoen m3 grond en baggerspecie zou worden toegepast, waarvan 60% zou bestaan uit klasse industrie grond/baggerklasse B, 25% uit klasse Wonen grond/baggerklasse A en 15% uit grond klasse achtergrondwaarde.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Leefomgeving op 7 april a.s.?
Ja.
Het toezicht op de naleving van sancties tegen Rusland op de Zuidas |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Met hulp van advocatenkantoor Houthoff kon Poetin geopolitiek bedrijven vanaf de Zuidas»?1
Ik vind het van groot belang dat sancties door iedereen worden nageleefd, het toezicht adequaat is ingericht en dat bij overtreding wordt opgetreden. De Minister van Buitenlandse Zaken is in Nederland stelselverantwoordelijk voor sancties. Iedereen in Nederland valt onder de verplichtingen van de Sanctiewet 1977. Binnen het stelsel is voor financiële instellingen en trustkantoren voorzien in toezicht, voor advocaten is dat niet het geval. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de Sanctieregelgeving door advocaten werkt de Minister van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming aan een noodzakelijke wettelijke regeling. Hierbij worden de rechtstatelijke uitgangspunten zoals de wettelijke geheimhoudingsplicht en het onafhankelijk toezicht in acht genomen. Wel kan overtreding van de verplichtingen van de Sanctiewet 1977 binnen het strafrecht bestraft worden. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten geen uitlatingen te doen over de vraag of er strafrechtelijk onderzoek is verricht naar de casus uit 2019. Dit om niet onnodig een eventueel opsporingsbelang te frustreren.
Krijgt u na het lezen van het artikel ook de indruk dat het desbetreffende kantoor in 2019 de sancties die sinds 2014 golden tegen Rusland heeft overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of er strafrechtelijk onderzoek is gedaan naar de desbetreffende casus uit 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instantie is er in Nederland eigenlijk belast het met toezicht op de naleving van sancties? Klopt het dat het een gedeelde taak is van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandse Bank, de FIOD en het Openbaar Ministerie? Waarom is deze situatie zo ontstaan?
In het antwoord op deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op de naleving enerzijds en opsporing en vervolging van overtredingen van de sanctieregelgeving anderzijds, zoals de Sanctiewet 1977 en Europese sanctiewetgeving.
De AFM en DNB houden toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren. De financiële instellingen, trustkantoren en cryptopartijen moeten er bij DNB en de AFM melding van doen indien een relatie op een sanctielijst voorkomt. De instelling meldt dan ook de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen, waaronder de bevriezing van tegoeden. De toezichthouders melden deze informatie vervolgens bij het Ministerie van Financiën. Ik informeer uw Kamer periodiek over de stand van zaken. Bij overtreding van de sanctieregelgeving door financiële instellingen en trustkantoren kunnen AFM en DNB bestuursrechtelijk optreden.
Iedereen in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners zoals advocaten, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Die verplichting geldt dus niet alleen voor financiële instellingen en trustkantoren. Zij zijn wel de enige die volgend uit de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden bij DNB of AFM en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Niet bevriezen van vermogen is een economisch delict. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. De FIOD heeft de bevoegdheid om onder het gezag van het OM een opsporingsonderzoek op te starten. Na strafrechtelijk onderzoek kan het OM tot vervolging overgaan als sprake is van kwalificatie van een economisch delict conform de Wet op de economische delicten.
AFM, DNB, FIOD en OM acteren op basis van wettelijk verankerde bevoegdheden en gescheiden, andersoortige verantwoordelijkheden. Op 1 april 2022 heeft het kabinet de heer Stef Blok als Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving benoemd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken2. De nationaal coördinator zal leiding geven aan de Rijksbrede stuurgroep sancties, waarin alle betrokken departementen en uitvoeringsinstanties zijn vertegenwoordigd. Daarnaast zal de nationaal coördinator ook een interdepartementale taakgroep aansturen waaraan relevante departementen en uitvoeringsinstanties capaciteit beschikbaar stellen. Deze taakgroep heeft onder andere als doel de knelpunten in de naleving en handhaving van sancties op te lossen, bijvoorbeeld op het gebied van informatie-uitwisseling tussen instanties en de coördinatie tussen departementen en betrokken instellingen te stroomlijnen.
Deelt u de mening dat wanneer het toezicht bij vier verschillende instanties ligt, de kans groot is dat dit niet goed functioneert omdat niemand echt volledig verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre deze vier instanties over voldoende capaciteit beschikken om toe te zien op de naleving van sancties?
In de Kamerbrief van 14 maart 2022 is aangegeven dat er zal worden geïnventariseerd hoeveel extra capaciteit er door AFM en DNB benodigd is voor het toezicht op de naleving van de regels die gesteld zijn voor de bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie en de interne controle van financiële instellingen en trustkantoren3. Hierover ben ik met toezichthouders in gesprek. Het is immers van groot belang dat het toezicht naar behoren kan worden uitgevoerd. De Minister van Justitie en Veiligheid is met het OM in gesprek over de beschikbare capaciteit.
Klopt het dat er sinds 2015 wel veertien keer bestuursrechtelijke boetes zijn uitgedeeld, maar er geen enkele keer strafrechtelijk is opgetreden? Kunt u dit verklaren?
DNB kan bevestigen dat zij de afgelopen jaren verschillende boetes en lasten onder dwangsom heeft opgelegd wegens overtreding van de Sanctiewet. Sinds 2015 betreft dit 14 maatregelen. Dit zijn 12 boetes en 2 lasten onder dwangsom geweest.
Het OM heeft aangegeven dat strafrechtelijk is opgetreden tegen overtreding van sectorale sanctiemaatregelen aangaande de gesanctioneerde goederenstroom. Op 18 maart jl. heeft een strafrechtelijke interventie plaatsgevonden vanwege het mogelijk overtreden van de sanctieregelgeving op het terrein van financiële sanctiemaatregelen.4 Hierbij is beslag gelegd op 137 miljoen euro.
Deelt u de mening dat sancties alleen effectief zijn, wanneer deze ook worden nageleefd? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat het toezicht op de naleving van de nieuwe sancties tegen Rusland en Wit-Rusland door de kantoren op de Zuidas zal worden verbeterd en effectief zal zijn?
Die mening deel ik en op de naleving door de financiële sector wordt ook toezicht gehouden. Op 31 maart jl. en op 1 april jl. ontving uw Kamer een uitgebreid overzicht van de inspanningen t.a.v. sanctienaleving en handhaving. De uitvoering van het sanctiebeleid is essentieel om de Russische elite hard te raken in reactie op de Russische agressie in Oekraïne. Daarom zet het kabinet alles op alles om te zorgen dat we niks missen. Het kabinet wil dit voor de korte maar ook voor de lange termijn goed organiseren. In de uitvoering wordt de operationele samenwerking verbeterd onder leiding van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, Stef Blok. Het kabinet werkt aan actieve naleving en handhaving van sancties die tegen Rusland zijn ingesteld en de Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Demonstratie tegen 'verpretparking' Henschotermeer: 'Willen duidelijk signaal afgeven'' |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Demonstratie tegen «verpretparking» Henschotermeer: «Willen duidelijk signaal afgeven»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Henschotermeer een van de laatste ongerepte natuurlijke zwemplassen in Nederland is, met uniek boslandschap en dat het hele gebied rondom het meer natuurlijke en landschappelijke waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze en de volgende vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de provincie Utrecht.
Het gebied herbergt zeker natuurwaarden en maakt deel uit van een boslandschap en een landgoed. Het Henschotermeer zelf en de zone daaromheen maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het gebied daarbuiten wel (zie ook de beantwoording vraag 3 en het daarin opgenomen kaartje). Daarnaast is het Henschotermeer al vele tientallen jaren recreatief in gebruik. Recreatie is daarmee een onderdeel van het gebied. In de zomermaanden maken vele recreanten gebruik van het Henschotermeer en is er vaak sprake van grote drukte.
Hoe wordt momenteel dit hele gebied rondom het meer met zijn boslandschap en met zijn natuurlijke en landschappelijke waarde beschermd?
De plannenviewer van de provincie Utrecht, behorend bij de interim- Omgevingsverordening (IOV), geeft de situatie weer en de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland2. Het onderstaande kaartje is een uitsnede daarvan, waarbij het groene gebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland:
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en blijkt uit bovenstaand kaartje, is slechts een deel van het gebied onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Henschotermeer zelf ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en heeft geen natuurbestemming, maar een recreatiebestemming.
Binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt dat gemeentelijke plannen bestemmingen en regels bevatten die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland.
Naast de ruimtelijke beschermingsregels van het Natuurnetwerk Nederland geldt overal, dus niet alleen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, dat voldaan moet worden aan de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij om de bescherming van soorten, houtopstanden en Natura 2000 (inclusief eventuele externe werking). Een bestemmingsplan moet uitvoerbaar zijn in kader van de wet. In de IOV zijn, naast regels ter bescherming van het Natuurnetwerk Nederland, ook activiteitenregels gericht op behoud van het bosareaal en soortenbescherming opgenomen.
Hoe past dit voorbeeld naar uw mening in de «salami-tactiek» die wordt beschreven in het artikel «De salami-tactiek in Nederland: steeds een stuk natuur erbij pikken»?2 Deelt u de mening dat zulke recreatieplannen een typisch voorbeeld zijn van steeds maar een klein stukje natuur omvormen, waarbij de lokale aantasting minder groot lijkt, tot er bijna geen natuur meer over is en de aantasting van de natuur significant is? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 3 is beschreven op welke wijze de natuurwaarden in het gebied zijn beschermd. Bij ontwikkelingen in dit gebied worden de natuurwaarden nadrukkelijk meegewogen. De aangekondigde toekomstige recreatieontwikkelingen naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, hebben geen betrekking op het gebied binnen het Natuurnetwerk Nederland.
Het Henschotermeer is een bovenlokaal recreatieterrein dat voorziet in de regionale behoefte om op warme dagen te kunnen zwemmen en recreëren. Voor een goede exploitatie (beheer en onderhoud) zijn andere voorzieningen nodig en hierover worden de gesprekken gevoerd. Vanwege het opheffen van een recreatieschap, dat voorheen de exploitatie van het Henschotermeer als zwemlocatie onderhield, is er een nieuwe exploitant gekomen die zoekt naar mogelijkheden voor de nieuwe vorm van exploitatie.
Aangezien deze ontwikkelingen niet (volledig) passen binnen het vigerend bestemmingsplan is er een herziening van het bestemmingsplan nodig. Een bestemmingplan (en buitenplanse omgevingsvergunning) moet voldoen aan de instructieregels die hiervoor zijn opgenomen in de interim- Omgevingsverordening (IOV).
Kunt u bevestigen dat het Henschotermeer, onderdeel van landgoed Den Treek Henschoten, voor een groot deel wordt omsloten door het gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebied) en ook voor een deel in het NNN-gebied ligt?
Het Henschotermeer wordt voor ongeveer de helft van het terrein omsloten door het Natuurnetwerk Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 3 en het daarin opgenomen kaartje.
Hoeveel hectare van het landgoed ligt in het NNN en hoeveel hectare van het NNN zullen moeten worden omgevormd voor de recreatieplannen? Hoeveel hectare van het NNN-gebied omsluiten het gebied?
Er worden, zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, als gevolg van deze recreatieontwikkelingen geen hectares binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland omgevormd naar recreatiegebied. Er zijn op dit moment nog geen initiatieven ingediend voor de ontwikkelingen rond het Henschotermeer die kunnen worden beoordeeld. Het Henschotermeer ligt op de Utrechtse Heuvelrug en wordt omgeven door vele hectaren bos en meerdere verblijfsrecreatieterreinen. Het landgoed Den Treek-Henschoten bestaat uit een uitgestrekt gebied met bossen, natuur, landbouw en heide en beslaat bijna 2.200 hectare. Het grenst aan vijf gemeenten: Amersfoort, Leusden, Woudenberg, Utrechtse Heuvelrug en Zeist.
Kunt u bevestigen dat dankzij de recreatieplannen het NNN-gebied kleiner zal worden? Hoe past dat bij de natuurbestemming van het gebied?
De recreatieplannen hebben geen betrekking op het gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland; zie ook het antwoord op vraag 3. Het Natuurnetwerk Nederland zal dus ook niet kleiner worden als gevolg van deze ontwikkeling.
Kunt u bevestigen dat de recreatieplannen invloed zullen hebben op de natuurlijke beleving van het NNN-gebied dat het Henshotermeer nu omsluit? Hoe gaat u voorkomen dat dit gebeurt?
De recreatieplannen hebben geen betrekking op het gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland; zie ook het antwoord op vraag 3. Uitgangspunt van het Ontwikkelkader voor het gebied is het in stand houden en versterken van de unieke landschappelijke beleving en de natuurwaarden van het gebied, passend bij een druk bezocht dagrecreatieterrein.
Op dit moment zijn er, zoals gemeld in antwoord op vraag 6, nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente en provincie. De vraag naar eventuele effecten op de beleving in het Natuurnetwerk Nederland kan dus nog niet worden beantwoord.
Hoeveel hectare van het huidige totale gebied (NNN-gebied en niet-NNN-gebied) zal omgevormd worden voor (verblijfs)recreatie?
Er wordt, zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, als gevolg van deze recreatieontwikkelingen geen gebied binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland omgevormd naar recreatiegebied. Hoeveel hectare buiten het Natuurnetwerk Nederland zal worden omgevormd, is nog niet bekend. Er zijn op dit moment nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente of de provincie.
Kunt u bevestigen dat dankzij de recreatieplannen het hele gebied met zijn natuurlijke en landschappelijke waarde zal worden aangetast? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er nog geen initiatieven ingediend bij de gemeente en provincie. De initiatiefnemer is hier nog mee bezig en daarom kan dit nog niet beoordeeld worden. Het Henschotermeer heeft sinds jaar en dag al een recreatieve bestemming en kent vele bezoekers. Zoals geantwoord op vraag 8, is het uitgangspunt van het Ontwikkelkader voor het gebied het in stand houden en versterken van de unieke landschappelijke beleving en de natuurwaarden van het gebied, passend bij een druk bezocht dagrecreatie terrein. Ook bevat de provinciale verordening waarborgen om aantasting te voorkomen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid bomen die gekapt zouden moeten worden voor de aanleg van de geplande gebouwen, recreatiefaciliteiten en appartementen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of een ontheffing of vergunning is aangevraagd of vergeven voor de bomenkap?
Op dit moment niet omdat de plannen nog niet concreet zijn uitgewerkt en nog niet aan de gemeente en provincie zijn voorgelegd.
Is onderzocht welke (beschermde) natuurwaarden in dit gebied te vinden zijn, zoals vleermuizen en vogels? Zo ja, door wie is dit onderzocht en wat waren de uitkomsten?
In opdracht van de beheerder van het terrein is december 2021 een natuuronderzoek opgeleverd. Dit betreft een onderzoek naar diverse beschermde flora en fauna. In dit rapport is tevens in de literatuurlijst verwezen naar onder andere een dassenonderzoek (Achterberg C. van, 2021a – Dassen Henschotermeer – Briefrapport d.d. 13 januari 2021).
Uit het onderzoek blijkt kort samengevat het volgende: Gebleken is dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van enkele beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming (broedvogels, bosmieren, vliegroute vleermuizen). Ook zijn er lokaal beschermde verblijfslocaties aanwezig in de vorm van holtebomen, een jaarrond beschermd nest en mierenhopen. Soorten uit de rode en oranje lijsten met de categorieën «bedreigd», «ernstig bedreigd» of «op het punt van verdwijnen» zijn niet aangetroffen.
Dit onderzoek ligt ter beoordeling bij de provincie Utrecht en hieruit kan voortvloeien dat er verhelderingen of aanpassingen nodig zijn.
Hoeveel hectare grond moet nog toegevoegd worden in de provincie Utrecht om het Natuurnetwerk Nederland te voltooien, zoals afgesproken in het Natuurpact? Lijkt het u verstandig, gegeven die achterstand, om nu bestaande natuur te kappen en vol te zetten met onder andere een activiteitenhal, een speelhal, bungalows, klimtoren, etc.?
Volgens de meest recente, zevende Voortgangsrapportage Natuur heeft de provincie Utrecht 1.001 ha verworven (peildatum 31 december 2020) en heeft volgens het natuurbeleid van de provincie Utrecht een resterende verwervingsdoelstelling van 569 hectare (Kamerstukken 33 576, nr. 253).
Zoals in eerdere antwoorden gemeld, wordt het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast door de betreffende recreatieplannen.
Zal er natuur moeten worden gecompenseerd om de recreatieplannen mogelijk te maken? Zo ja, hoeveel hectare moet er worden gecompenseerd? Indien u dit niet weet, kun u aangeven hoe u de provincies controleert op de kwaliteit en staat van de natuur, gezien uw eindverantwoordelijkheid?
Op dit moment zijn de precieze plannen voor de ontwikkelingen rond het Henschotermeer nog niet bij de gemeente en provincie ingediend. De provincie zal toezien op de kwaliteit van het initiatief en daarmee ook mogelijke effecten op de natuur beoordelen met name op het gebied van de Wet natuurbescherming alsmede de interim- Omgevingsverordening, voornamelijk het onderdeel houtopstanden. Zoals in eerdere antwoorden gemeld, wordt het Natuurnetwerk Nederland niet aangetast door de betreffende recreatieplannen. Hierop hoeft dus niet getoetst te worden en dus is er ook geen sprake van compensatie. De betreffende toetsing op natuurwetgeving is in dezen een wettelijke bevoegdheid van de provincie. Ik heb daarbij geen rol.
Is het toegestaan dat natuurcompensatie wordt afgetrokken van de natuurontwikkelopgave van provincies? Zo ja, waar is dit vastgelegd? Zo nee, kunt u bevestigen dat dit niet heeft plaatsgevonden?
Dat is niet toegestaan en bovendien niet aan de orde hier. Wanneer provincies natuur binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland willen compenseren, dan mag deze niet worden verrekend met de ontwikkelopgave. Een van de uitgangspunten bij natuurcompensatie is immers dat het Natuurnetwerk Nederland in omvang minimaal gelijk blijft. Zie ook de brief aan uw Kamer van de Minister van LNV over natuurcompensatie (Kamerstuk 33 576, nr. 161).
Kunnen inpassingsplannen voor vakantie- en recreatieparken in natuurgebieden betaald worden uit natuursubsidies, zoals de subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap? Zo ja, vindt u dit wenselijk, gezien de natuur-ontwikkelopgave?
Nee, natuursubsidies kunnen alleen gebruikt worden voor de inrichting en het beheer van natuur conform de beheertypen zoals beschreven in de Index Natuur en Landschap.
Bent u bereid bij de gemeente Woudenberg en Utrechtse Heuvelrug erop aan te dringen de recreatieplannen niet te laten plaatsvinden vanwege de landschappelijke en natuurwaarden van het gehele gebied? Zo nee, waarom niet?
Nee. De provincie Utrecht heeft in 2016 een samenwerkingsovereenkomst ondertekend, met onder andere de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de gemeente Woudenberg. Hierin is afgesproken om de bestaande recreatieve mogelijkheden te continueren met eventueel toevoegingen die passen binnen het Ontwikkelkader. De concrete plannen zullen door de provincie worden getoetst aan onder andere het natuurbeschermingsregime, zoals in eerdere antwoorden geschetst.
Bent u bereid om bij de provincie Utrecht erop aan te dringen dat de recreatieplannen geen doorgang zullen vinden, vanwege de aantasting van zowel het NNN-gebied als de landschappelijke en natuurwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw erop de provincie scherp toeziet op het toepassen van het natuurbeschermingsregime. Zie verder het antwoord op vraag 17.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
De zorgelijke toestand van etnisch-Russische studenten, docenten en onderzoekers in Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgelijke toestand van etnisch-Russische studenten, docenten en onderzoekers in Nederland op dit moment?
Ja.
Bent u verder bekend met het feit dat door de genomen sancties de financiële steun via de ouders van de groep studenten is opgedroogd?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat deze studenten in combinatie met het feit dat zij volgens de Nederlandse wet maximaal 16 uur per week mogen werken in acute geldproblemen kunnen komen? Hoe oordeelt het u over deze situatie? Welke versnelde maatregelen neemt u om deze studenten uit deze geld- en andere problemen te helpen? Is het bijvoorbeeld mogelijk het aantal uren dat zij mogen werken uit te breiden?
Tijdens de studie mag een student met een verblijfsvergunning «studie» arbeid van bijkomende aard verrichten. De werkgever moet dan wel in het bezit zijn van een tewerkstellingsvergunning. Deze tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven zonder dat UWV toetst of er voor de vacature prioriteit genietend arbeidsaanbod is. Het is de student slechts toegestaan om 16 uur per week te werken. In plaats daarvan mag de student ook fulltime werken gedurende de zomermaanden (juni, juli en augustus). De arbeid is beperkt tot arbeid van bijkomende aard omdat het hoofddoel in Nederland de studie moet betreffen en niet het werken in loondienst. Het aanpassen van het aantal uren dat studenten mogen werken wordt niet als oplossing gezien gelet op de risico’s die dit met zich meebrengt op het oneigenlijk gebruik van de verblijfsvergunning voor studie. Het is bovendien niet mogelijk dit enkel voor (Wit)Russische studenten aan te passen, aangezien er geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt kan worden.
Wel is het belangrijk om iets voor deze groep te doen. Daarom heb ik de instellingen voor hoger onderwijs opgeroepen deze studenten zoveel mogelijk op te vangen en (financieel) te ondersteunen.
Bent u het eens met de stelling dat etnisch-Russische studenten, docenten en onderzoekers op het moment negatieve gevolgen ondervinden waar zij niks aan kunnen doen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er veel onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden voor deze groep om hun studie of werk voort te zetten en over hun visa, terwijl zij niet terug kunnen vliegen naar Rusland of Belarus?
Ja, ik ben bekend met deze onduidelijkheden. Met behulp van de koepels werk ik hard aan het scheppen van meer duidelijkheid en heb ik de belangrijkste hoofdvragen kunnen beantwoorden of het proces om te komen tot beantwoording in gang gezet. Voor zover de sancties dat niet verhinderen, is het wenselijk dat de studenten, onderzoekers en docenten uit (Wit-)Rusland hun studie, onderzoek c.q. werk zoveel mogelijk voortzetten. Hun dienstverband als onderzoeker of docent of hun inschrijving als student wordt dan niet beëindigd en de verblijfsvergunning of het visum wordt niet ingetrokken. Daarnaast heb ik, zoals in antwoord 3 al aangegeven, de onderwijsinstellingen het dringende advies gegeven zowel Oekraïense als (Wit-)Russische studenten zoveel mogelijk op te vangen en waar mogelijk (financieel) te ondersteunen. Zolang aan de verblijfsvoorwaarden wordt voldaan behouden de (Wit)Russen hun verblijfsrecht in Nederland en is er geen sprake dat zij Nederland worden uitgezet.
Hoe oordeelt u over deze situatie? Hoe weegt u hierbij het feit dat veel van deze mensen uitgesproken anti-Poetin zijn?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven, vind ik het belangrijk dat studenten, onderzoekers en docenten uit (Wit-)Rusland zoveel mogelijk hun werkzaamheden voortzetten. De sancties richten zich immers primair op formele samenwerkingsverbanden met Rusland en Wit-Rusland en niet op individuele burgers uit deze landen die in Nederland verblijven. Dat geldt ongeacht of het gaat om burgers uit (Wit-)Rusland die wel of niet kritisch zijn op het beleid van president Poetin.
Bent u bereid, dit alles overwegende, zorgvuldig te kijken naar de verblijfsstatus van deze studenten en het zo nodig mogelijk te maken dat zij zo lang als nodig in Nederland kunnen blijven?
Zolang de studenten blijven studeren en aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunningen voldoen kunnen zij de verblijfsvergunning behouden. Bezien zal nog worden op welke wijze de desbetreffende studenten die niet meer aan de verblijfsvoorwaarden voldoen en ook niet terug kunnen keren naar (Wit-)Rusland, hun verblijf in Nederland kunnen voortzetten.
Welke mogelijkheden hebben universiteiten en hogescholen om studenten uit Oekraïne, Belarus en Rusland die het collegegeld niet (meer) kunnen betalen tegemoet te komen?
Universiteiten en hogescholen kunnen studenten bij acute financiële problemen ondersteunen. Ik zie dat de instellingen ruimhartig doen en ik juich dit toe. Voor de langere termijn zullen we in samenspraak met de onderwijsinstellingen nationaal moeten bezien of, en zo ja hoe we deze studenten financieel kunnen ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat er ook groepen studenten zijn die niet uit Rusland of Belarus komen, maar wel ouders in deze landen hebben en dus ook met deze problemen te maken hebben? Zijn er mogelijkheden ook voor deze studenten te komen tot oplossingen?
Ja. Ook deze studenten kunnen zich melden bij hun onderwijsinstelling.
In hoeverre heeft deze situatie verder invloed op het weglekken van belangrijke wetenschappelijke kennis uit Nederland? Kunt u verder uitweiden over de mogelijke risico’s wat betreft dit thema en welke maatregelen er genomen worden om deze risico’s te mitigeren?
Ik heb de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs- en wetenschap dringend geadviseerd hun formele en institutionele samenwerkingsverbanden met kennisinstellingen in Rusland en Belarus te bevriezen. Het is van belang dat Nederlandse kennisinstellingen daarnaast extra waakzaamheid betrachten ten aanzien van cyberveiligheid en kennisveiligheid, in het bijzonder in strategisch gevoelige domeinen. Over de kabinetsaanpak m.b.t. kennisveiligheid1 is uw Kamer laatstelijk geïnformeerd op 31 januari jl. Ook werd op die dag de Nationale Leidraad Kennisveiligheid2 gepubliceerd en werd het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid3 geopend, waar kennisinstellingen in voorkomende gevallen terecht kunnen voor informatie en advies vanuit alle relevante ministeries en diensten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Een luchtbrug voor zieke kinderen in Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er zich onder de enorme aantallen Oekraïense vluchtelingen ook zieke kinderen bevinden, waaronder kinderen met kanker van wie de behandeling niet voortgezet kan worden?
Ja, dit is mij bekend.
Is het uw prioriteit om de zieke kinderen die zich nog in Oekraïne begeven zo snel mogelijk te evacueren?
Evacuatie van Oekraïense patiënten met een urgente medisch specialistische zorgvraag, waaronder kinderen, wordt vanuit de Europese Commissie (EC) gecoördineerd voor de Europese Unie (EU). De EC heeft haar lidstaten gevraagd te inventariseren hoeveel capaciteit er in iedere lidstaat is om deze zorg te bieden aan Oekraïense patiënten. Hierop heb ik aangegeven dat we als Nederland bereid zijn te ondersteunen in de opvang van patiënten. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS), dat onderdeel uit maakt van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), heb ik vervolgens gevraagd een inventarisatie te doen van de beschikbare ziekenhuiscapaciteit die Nederland kan bieden. Hieruit is naar voren gekomen dat er grote bereidheid is bij de Nederlandse zorgpartijen om een bijdrage te leveren aan de zorg voor deze patiënten, maar dat dit ook met de benodigde aandachtspunten en mogelijk randvoorwaarden gepaard gaat. Het LCPS werkt samen met het veld aan de verdere uitwerking hiervan. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen over de coördinatie en organisatie aan Nederlandse zijde.
Het transport naar de lidstaten wordt gecoördineerd en gefaciliteerd door de EC. De EC staat in contact met de nationale autoriteiten. Het betreft geen transfer van patiënten rechtstreeks uit Oekraïne, maar van patiënten die zelfstandig toevlucht hebben gezocht in – of door de eigen overheid op georganiseerde wijze geëvacueerd zijn naar – één van de EU-buurlanden, vanuit waar de evacuaties plaats zullen vinden.
Overigens zijn er reeds 25 kinderen met een oncologische zorgvraag vanuit Polen overgeplaatst naar het Prinses Máxima Centrum in Nederland. Dit is op eigen initiatief geweest van dit kinderoncologisch centrum in Nederland. Ook via andere (Europese) samenwerkingsverbanden in de zorg, zijn Oekraïense patiënten al naar Nederland overgebracht. Ik ben mij bewust van deze andere directe lijnen en zal naar de benodigde verbinding kijken bij de opvang van patiënten vanuit de Europese coördinatie.
Bent u bereid om de zieke kinderen middels een luchtbrug met de grootste spoed te vervoeren naar ziekenhuizen met de benodigde expertise en capaciteit om hun behandelingen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen om plaatsen beschikbaar te stellen in Nederlandse ziekenhuizen om behandelingen van Oekraïense zieke kinderen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om eveneens bij uw Europese counterparts te bepleiten dat zij plaatsen in ziekenhuizen beschikbaar stellen om de behandelingen van Oekraïense zieke kinderen voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor donderdag 10 maart?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Nog hoop voor pont Breukelen' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat zijn de jaarlijkse financiële (exploitatie)kosten van het fiets-voetveer over het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Nieuwer Ter Aa en Breukelen? Bent u bereid om de structurele (exploitatie)kosten te blijven dragen? Is er een financiële taakstelling van toepassing op de exploitatie van het fiets- en voetveer?
Van een financiële taakstelling is geen sprake. Het voornemen om de veerpont uit de vaart te halen is gebaseerd op veiligheidsoverwegingen van nautische aard (steeds meer grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal, aanvaarrisico en toenemende waterbeweging met instabiliteit van de pont als gevolg). Deze overwegingen heb ik in de beantwoording van de eerdere Kamervragen van 1 maart nader geschetst.2
De jaarlijkse exploitatiekosten bedragen € 440.000,–. Om de veiligheid zo veel mogelijk te garanderen, wordt inmiddels op extra drukke momenten ook een steward ingezet die een extra paar ogen vormt voor de schipper. Deze inzet leidt op jaarbasis tot een verhoging van de exploitatiekosten met € 60.000,– tot € 70.000,–. Aangezien het mijn voornemen is om de veerpont uit de vaart te nemen, zal er op termijn geen sprake meer zijn van structurele (exploitatie)kosten.
Wat is de reden dat u pas ruim tien jaar na het door u in de beantwoording aangehaalde dodelijke ongeluk, in de nautische onveiligheid van de veerpont een reden ziet om het fiets-voetveer te beëindigen? Welke stappen heeft u genomen in de afgelopen jaren om de nautische veiligheid te vergroten?
Uit meerdere onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat de veerpont een nautisch veiligheidsrisico vormt, met name voor de passagiers en de schipper.
Naar aanleiding van het dodelijke ongeval waaraan in de vraag wordt gerefereerd, zijn er aanpassingen aan de veerpont doorgevoerd, zoals grotere ramen voor beter zicht van de schipper, een tweede deur/uitgang uit de stuurhut, verbeterde radar voor beter zicht op andere schepen, en een verbeterde reling.
In weerwil van de zojuist genoemde aanpassingen die destijds aan de veerpont zijn doorgevoerd, heeft een recent onderzoekrapport van MARIN3 de nautische onveiligheid van de veerpont opnieuw bevestigd, mede vanwege de grotere schepen die sinds februari 2020 over het Amsterdam-Rijnkanaal varen na de ingebruikname van de derde kolk bij de Prinses Beatrixsluis.
Het rapport noemt drie maatregelen die weliswaar geen blijvende oplossing bieden, maar wel de veiligheid op korte termijn verder kunnen verbeteren, namelijk:
Rijkswaterstaat heeft het waarschuwingsbord geplaatst. Ook heeft Rijkswaterstaat opdracht gegeven aan de exploitant om de bedoelde technische aanpassingen door te voeren. De mogelijkheden voor de voorgestelde dubbele bemensing worden momenteel bekeken. Desondanks blijft de huidige situatie een dusdanig nautisch veiligheidsrisico dat het voornemen is om de veerpont uit de vaart te halen.
Is het waar dat het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden u ambtelijk en/of bestuurlijk heeft geïnformeerd dat het uw wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst) niet deelt? Kunt u het convenant eenzijdig opzeggen?
Dat klopt, het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft Rijkswaterstaat daarover bestuurlijk geïnformeerd. De overeenkomsten kunnen eenzijdig door een van beide partijen opgezegd worden; Rijkswaterstaat heeft dit inmiddels gedaan. Het betreft een overeenkomst uit 1888 en een wijziging uit 1942 die zelf niet voorzien in de mogelijkheid om deze op te zeggen. De Hoge Raad heeft in 2018 echter bepaald dat alle overeenkomsten in beginsel opgezegd kunnen worden, ook als de overeenkomst daarin niet zelf voorziet.4 De juridische waarde van beide overeenkomsten zijn bovendien laag omdat deze bevoegdheden tegenwoordig via wetten worden toegekend aan bestuursorganen. De Minister van IenW is het bevoegde orgaan voor het Amsterdam-Rijnkanaal.
Kunt u de relevante passages van het convenant met de Kamer delen? Op basis van welk juridisch advies bent u van mening dat het convenant het Rijk niet verplicht tot de instandhouding van een vaste of varende oeververbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal? Zijn de convenantpartners eensluidend in de interpretatie van de relevante passage in het convenant?
Als bijlage bij de beantwoording vindt u de volledige tekst van de overeenkomsten uit 1888 en 1942.5De overeenkomst uit 1888 is gesloten om het huidige Amsterdam-Rijnkanaal te kunnen realiseren. In deze overeenkomst staat dat er een pont moet komen en dat deze te allen tijde kosteloos moet zijn. Daarin lezen wij niet dat deze pontverbinding eeuwig moet blijven bestaan. Er is in dit opzicht geen verschil van inzicht over de interpretatie van de overeenkomst tussen Rijkswaterstaat en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Het waterschap vraagt ook niet om de pontverbinding te handhaven maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief.
Indien de overeenkomst slechts stelt dat passagiers gratis gebruik moeten kunnen maken van de oeververbinding zolang die beschikbaar is, wat is dan de dwingende reden om het convenant te beëindigen, aangezien de ontbindende voorwaarde voor het kosteloze aanbod al in de tekst zou zijn opgenomen? Bent u voornemens om passagiers te laten betalen voor het gebruik van de veerpont?
De opzegging van de overeenkomsten hangt samen met de intussen beperkte juridische waarde ervan (zie ook antwoord 4) en is in lijn met het voornemen om de veerpont vanuit veiligheidsoverwegingen uit de vaart te nemen. Ik ben niet voornemens om gebruikers van de veerpont te laten betalen voor het gebruik van de veerpont. Ondanks het feit dat genoemde overeenkomsten zijn opgezegd, zullen passagiers gratis gebruik kunnen blijven maken van de oeververbinding zolang deze beschikbaar is.
Is het waar dat de door u aangekondigde bewonersparticipatie uitsluitend ziet op een mogelijke inrichting van de (alternatieve) fietsroute? Kunt u aangeven welke knelpunten de provincie Utrecht en de gemeente Stichtse Vecht zien met betrekking tot de fietsroute en het toenemende fietsverkeer?
De bewonersparticipatie zal zich richten op het voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen in relatie tot de effecten die dat heeft op de omgeving, met name de noodzaak om gebruik te maken van een omfietsroute.
De gemeente heeft aangegeven dat zij knelpunten ziet in capaciteit, verkeersveiligheid en sociale veiligheid op de (alternatieve) fietsroute. Gezien deze zorgen ligt het voor de hand dat de mogelijke (her)inrichting van de (alternatieve) fietsroute ook ter sprake zal komen in het participatietraject.
De provincie steunt het standpunt van de gemeente en ook de wens tot een fietsbrug, maar heeft zich tot nu toe niet geuit over mogelijke knelpunten met betrekking tot de alternatieve fietsroute en het toenemende fietsverkeer.
Is het juist dat het antwoord op de schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat het initiatief tot een fietsbrug ook bij de provincie en de gemeente ligt2, tevens inhoudt dat u op voorhand uitsluit financieel bij te dragen aan de totstandkoming van een fietsbrug?
Mijn antwoord op de schriftelijke vraag was dat deze fietsroute onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Het initiatief tot een eventuele fietsbrug moet ook door hen worden genomen. Hiermee sluit ik een financiële bijdrage aan een alternatief van mijn kant niet op voorhand uit.
Is het waar dat de gemiddelde fietssnelheid rond 12 kilometer (mannen) per uur en 14 kilometer (vrouwen) per uur ligt? Kunt u een nadere onderbouwing geven van de extra reistijd per fiets, die u inschat tussen de 6 minuten en 10,5 minuten voor een enkele reis?
Nee, dit is niet correct. Mannen fietsen gemiddeld sneller dan vrouwen.
De inschatting van de extra reistijd per fiets is gebaseerd op een onderzoekrapport van SWECO7. Het onderzoeksbureau baseert zich bij zijn berekeningen op de digitale kaarten van GoogleMaps en heeft met behulp daarvan de gemiddelde reistijd en reisafstand bepaald van de route via de veerpont en de alternatieve route zonder pont. Hierin is ook de gemiddelde wachttijd voor de pont, op- en afstaptijd bij de pont ende oversteektijd van de pont meegenomen om de extra reistijd te berekenen.
Welke planning hanteert u voor de nadere besluitvorming inzake de veerpont?
Het voornemen is om de veerpont uiterlijk 31 december 2022 uit de vaart te nemen. De verwachting is dat het definitieve publiekrechtelijk besluit daarom kort na de zomer genomen zal worden. De periode tot dat moment zal worden gebruikt voor het overleg met de omgeving over het voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen in relatie tot de effecten die dat heeft op de omgeving.
Het bericht 'Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht' |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zuidaskantoren oefenden invloed uit op publicaties medewerkers belastingrecht»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de meeste hoogleraren belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) een nevenfunctie hebben bij een groot advocaten- of belastingadvieskantoor?
Het staat hoogleraren vrij om nevenfuncties te hebben, met inachtneming van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. Hoeveel hoogleraren bij een afdeling een bepaalde nevenfunctie bekleden, is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit. De decaan van de Faculteit Rechtsgeleerdheid heeft in de betreffende publicatie laten weten dat de balans bij de sectie Belastingrecht in de afgelopen twintig jaar, wat betreft het soort nevenfuncties, is scheefgegroeid.
Vindt u dat meer balans moet worden gezocht in diversiteit van nevenfuncties van hoogleraren, maar ook van andere medewerkers, bijvoorbeeld door meer hoogleraren en medewerkers uit de rechtspraak, belastingdienst of elders aan te trekken?
Een diversiteit van nevenfuncties kan verschillende invalshoeken bevorderen en kan daardoor bijdragen aan een klimaat waarin integriteit en academische vrijheid beter geborgd zijn. In die zin onderschrijf ik het belang van diversiteit van nevenfuncties van hoogleraren en andere medewerkers. De Universiteit van Amsterdam streeft naar meer diversiteit bij de sectie Belastingrecht en dat lijkt me een goede zaak.
Is er volgens u voldoende balans tussen fulltime en parttime wetenschappelijke aanstellingen bij fiscale studies aan universiteiten?
Volgens gegevens van de Universiteiten van Nederland (UNL) heeft ca. 70% van de hoogleraren een voltijdse aanstelling. Er zijn geen gegevens beschikbaar die specifiek betrekking hebben op fiscale studies noch over andere disciplines. Over de balans tussen fulltime en parttime wetenschappelijke aanstellingen bij fiscale studies aan universiteiten kan ik daarom geen uitspraken doen.
Ziet u mogelijkheden om tot meer diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij fiscale opleidingen te komen?
De diversiteit in nevenfuncties en aanstellingen bij fiscale opleidingen betreft in eerste instantie een personele aangelegenheid. Dit is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de universiteit of de faculteit. De universiteiten zouden hierop kunnen sturen bij de werving en aanstelling van academisch personeel. Een belangrijke voorwaarde is dat hoogleraren en andere medewerkers transparantie betrachten over nevenfuncties. Ik ben hierover in gesprek met UNL.
Met begrip voor «dubbele petten» om waardevolle kennis en praktijkervaring het onderwijs in te brengen – hoe wordt volgens u geborgd dat studenten belastingrecht aan de UvA, maar ook in fiscale studies aan andere universiteiten, voldoende verschillende «waardevolle inzichten» uit de praktijk krijgen?
De mate waarin studenten verschillende inzichten uit de praktijk opdoen, is een aspect van de kwaliteit van een opleiding. De externe borging daarvan is geregeld met accreditatie. Een commissie van onafhankelijke deskundigen vormt zich hierover een oordeel. Van opleidingen wordt verwacht dat de beoogde leerresultaten passen bij het niveau en de oriëntatie van de opleiding en zijn afgestemd op de verwachtingen van het beroepenveld en het vakgebied en op internationale eisen. Dit betekent onder andere dat afgestudeerden inzicht hebben in verschillende theorieën en concepten van een beroep of wetenschapsgebied en zich daar kritisch toe kunnen verhouden.
Hoe wordt volgens u in de fiscale opleidingen geborgd dat aan studenten voldoende verschillende invalshoeken worden meegegeven?
Of er voldoende verschillende invalshoeken aan bod komen bij een opleiding zal tot uitdrukking komen in verschillende aspecten van de opleiding. Daarbij valt te denken aan de diversiteit van de docenten en de studenten, de variatie in literatuur en onderwerpkeuze, beschikbare stageplekken, keuzevakken en minoren, werkvormen en samenwerkingen die de opleiding heeft met andere organisaties. Opleidingen besteden bovendien aandacht aan een brede, academische vorming van de studenten. Hoe en in welke mate zij dat doen, kan verschillen en niet elke opleiding doet dit even expliciet. Uiteindelijk betreft dit de kwaliteit van individuele opleidingen. Voor de borging daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Welke rol speelt volgens u voldoende aandacht voor ethiek in het curriculum, en is dat volgens u voldoende geborgd in de fiscale opleidingen aan de UvA en andere Nederlandse universiteiten?
Het hoger onderwijs heeft mede tot doel studenten op te leiden tot zelfstandige, kritische mensen die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee te laten wegen in hun oordeelsvorming. Aandacht voor ethiek in de opleiding, al dan niet expliciet in het curriculum verankerd, kan daar zeker een bijdrage aan leveren. Of er voldoende aandacht wordt besteed aan de academische vorming van studenten wordt voor elke opleiding beoordeeld bij de accreditatie van de opleiding. Ik heb geen specifiek beeld hiervan ten aanzien van de fiscale opleidingen in Nederland. Wel heeft de Inspectie van het Onderwijs een algemeen beeld opgehaald.2 Zo spreekt ruim de helft van de studenten zich positief uit over de aandacht die de opleiding volgens hen geeft aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Wel heeft de inspectie de instellingen opgeroepen om de activiteiten en resultaten ten aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef meer transparant te maken. Die oproep ondersteun ik.
Kunt u een overzicht geven op welke universiteiten ethiek of bijvoorbeeld filosofie in het curriculum van fiscale studies zit, en bij welke universiteiten dit minder of niet aanwezig is?
Ik heb dit overzicht opgevraagd bij UNL. Er zijn vijf bacheloropleidingen Fiscaal recht bij de veertien Nederlandse universiteiten. Drie van de vijf bieden een of meerdere cursussen ethiek of filosofie aan. Voor de masteropleidingen geldt dat er slechts een opleiding is die specifiek het vak ethiek aanbiedt. Voor de meeste masterstudenten geldt echter dat zij ethiek/filosofie al in de bachelor hebben gehad; fiscaal recht is vaak een specialisatie in de master, volgend op de bachelor Rechtsgeleerdheid.
Wat zijn volgens u de waarborgen voor integriteit ten grondslag aan wetenschappelijk onderzoek die aan universiteiten gelden, en hoe beoordeelt u in dat licht de meldingen van de anonieme bronnen in het artikel?
Bij universiteiten gelden verschillende waarborgen voor wetenschappelijke integriteit. Allereerst de door alle universiteiten onderschreven Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. In deze code staan normen voor goede onderzoekspraktijken waaraan een onderzoeker zich in zijn of haar onderzoek moet houden. Deze normen gaan uit van principes, zoals onafhankelijkheid en eerlijkheid. In de gedragscode staan ook zorgplichten voor de kennisinstelling. Die moet bevorderen dat onderzoekers zich aan de normen houden. In deze gedragscode staan verder de maatregelen en sancties in het geval deze normen niet worden nageleefd.
Een andere belangrijke waarborg is de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten. In artikel 11 van deze regeling is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Gelet hierop en meer in het algemeen moeten nevenwerkzaamheden, en de context waarin deze worden verricht, passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas. De meldingen van anonieme bronnen vind ik in dit licht zorgwekkend, maar ik vind het ook van belang dat eerst het door de Universiteit van Amsterdam aangekondigde onafhankelijke onderzoek wordt afgewacht.
De situatie aan de grens met Oekraïne |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Kati Piri (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de situatie in Oekraïne vanwege de enorme toestroom van vluchtelingen tot lange wachttijden aan de grenzen van Oekraïne en onder andere Polen en Hongarije leidt en dat dit voor kwetsbaren die lang moeten wachten in de kou, leidt tot schrijnende situaties? Wat is uw inschatting van de situatie aan de grensposten? Op welke manier worden landen die grenzen aan Oekraïne ondersteund om de procedure-capaciteit te ondersteunen en zo de wachttijden te verkleinen? Weet u of deze landen al een aanvraag hebben ingediend bij Europese agentschappen als de European Union Agency for Asylum (EUAA) of Frontex om hen te hulp te schieten? Zo ja, bent u bereid deze agentschappen ook met personele ondersteuning bij te staan, mocht dit nodig zijn? Zo nee bent u bereid deze behoefte te polsen bij de buurlanden in het belang van het verlagen van de wachttijden aan de grens?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de wachttijden aan de grensovergangen en acht lange wachttijden onwenselijk, zeker ook vanwege de humanitaire consequenties. Ook vindt het kabinet het van belang dat grenscontroles doorgang vinden, inclusief veiligheidscontroles en screening. Europese lidstaten, bevestigd door Frontex, geven aan dat de capaciteit ten behoeve van grensmanagement aan de grensovergangen aan Europese zijde op dit moment toereikend is.
De Europese Agentschappen Frontex en het EU Asielagentschap (EUAA) staan paraat om lidstaten die grenzen aan Oekraïne te ondersteunen, waar zij aangeven dat nodig te hebben. Frontex biedt ondersteuning in de vorm van het inzetten van officieren. Het EUAA kan ondersteuning bieden in het asielproces, opvang en implementatie van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Frontex ondersteunt, op dit moment, op hun verzoek, Roemenië, Slowakije, Polen en Estland aan de grens, waarbij de meeste officieren in Roemenië worden ingezet. Daarnaast heeft Roemenië een operationeel hulpverzoek ingediend bij het EUAA. Het kabinet heeft, bij monde van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangegeven open te staan voor verzoeken die via Frontex of het EUAA worden gedaan. Frontex heeft een verzoek ingediend bij Nederland ten behoeve van ondersteuning in Estland als gevolg van de migratie-situatie rondom Oekraïne. Nederland is voornemens hier positief op te reageren.
Bent u bekend met het gegeven dat de Dutch Relief Alliance (DRA) inmiddels 2.5 miljoen euro heeft vrijgemaakt van het bestaande DRA-budget voor hulp in Oekraïne? Bent u bereid om, gezien het gegeven dat de nood veel groter wordt nu er meer dan 1 miljoen vluchtelingen al de grens zijn overgestoken, het DRA-budget eenmalig te verhogen om aan de extra noden van deze Oekraïense vluchtelingen ook in de buurlanden, te voldoen? Is het u bekend dat de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR een oproep heeft gedaan aan landen om in totaal 1,7 miljard dollar vrij te maken om de juiste bescherming te kunnen bieden aan vluchtelingen binnen Oekraïne en de opvang van vluchtelingen buiten Oekraïne? Bent u bereid om een additioneel bedrag vrij te maken om een grotere bijdrage te leveren aan dit fonds?
Ja, het kabinet is bekend met het gegeven dat de DRA inmiddels 2.5 miljoen heeft vrijgemaakt om een joint respons te beginnen in Oekraïne. Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer meedeelde in haar brief over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden1 is door haar tijdens de actie van Giro 555 is een additionele bijdrage van 15 miljoen euro bekendgemaakt. Dit is bedoeld voor de organisaties die bij Giro 555 betrokken zijn – o.a. leden van de DRA – die zullen zorgen dat het geld terechtkomt bij de mensen die dit het hardst nodig hebben, inclusief vluchtelingen in de buurlanden.
Tevens is het kabinet bekend met de oproep van de VN om in totaal 1,7 miljard dollar vrij te maken voor de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne. In reactie op deze oproep is meteen een additioneel bedrag van 20 miljoen beschikbaar gesteld om de VN te ondersteunen in het verlenen van levensreddende hulp in Oekraïne.
Deze bedragen komen bovenop de meerjarige en flexibele bijdragen van Nederland aan de VN, het Rode Kruis en andere humanitaire hulporganisaties. Daarmee worden deze organisaties in staat gesteld snel en flexibel te reageren op de ontwikkelingen van de crisis. Ook hierover informeerde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer in eerdergenoemde brief. Het kabinet blijft de ontwikkelingen van de humanitaire crisis nauwgezet volgen.
Is het u bekend dat er op maandag 7 maart een landelijke actie van Giro 555 is? Bent u van plan net als bij sommige voorgaande inzamelingsacties dit bedrag te verdubbelen? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zoals hierboven vermeld, heeft het kabinet een extra bedrag van 15 miljoen beschikbaar gesteld om de Giro 555 actie te ondersteunen.
Bent u het ermee eens dat, aangezien enkele grensgebieden van Oekraïne, zoals in Hongarije en Roemenië, tot de armste regio’s van Europa horen, er voor de fatsoenlijke opvang van vluchtelingen een groot te kort is aan voldoende opvangplekken?1 Op welke manier worden deze landen en regio’s bijgestaan om dit op korte termijn voor elkaar te krijgen? Bent u bereid in samenwerking met de Europese Commissie deze landen of internationale organisaties ter plekke financieel bij te staan om hier een bijdrage aan te leveren?
Het kabinet is het met deze leden eens dat Europa eensgezind moet zijn over de opvang van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten en de buurlanden van Oekraïne waar nodig moet ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen. Daar zet het kabinet zich dan ook voor in. Waar tot voor kort de opvangcapaciteiten in omringende landen voldoende leek, ontvangt het kabinet inmiddels signalen dat deze zijn grenzen begint te bereiken. Hierover wordt in verschillende Europese gremia actief gesproken.
Binnen de EU bestaan meerdere manieren om ondersteuning te coördineren ten behoeve van de getroffen lidstaten, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1. Aanvullend steunt het kabinet het Europese noodhulpcoördinatie mechanisme (UCPM) waar omringende landen Moldavië, Slowakije en Polen momenteel steun van ontvangen. Het kabinet ondersteunt deze lidstaten zo via het UCPM. Aanvullend heeft het kabinet een half miljoen euro vrij gemaakt om Moldavië te ondersteunen.
Bent u bekend met de in de media verschenen verschillende berichten over discriminatie bij de verschillende grensposten?2 Wat vindt u van het gegeven dat uit eigen observaties blijkt dat dit ook plaatsvindt aan de Oekraïens-Hongaarse grens, waarbij met name Oekraïens-Hongaarse Roma – die een Hongaars paspoort hebben maar geen verblijfplaats – zeer kwetsbaar zijn? Is er tijdens de gesprekken over de Tijdelijke Beschermingsrichtlijn over deze ongelijke behandeling gesproken? Op welke manier zorgt deze richtlijn ervoor dat in de grenslanden alle groepen gelijkwaardig worden behandeld en dezelfde rechten hebben? Hoe gaat u hier op toezien?
De berichten over discriminatie aan de grens zijn het kabinet bekend. De situatie aan de grenzen van Oekraïne is diffuus en dat maakt het moeilijk om de berichtgeving te verifiëren, dergelijke berichtgeven is echter zorgelijk. Bij verificatie van de berichtgeving zijn er op grond van de beschikbare informatie geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is van discriminatie aan de EU zijde van de grens. Het kabinet meent echter dat er nooit sprake mag zijn van discriminatie, racisme of welke selectie dan ook op basis van nationaliteit of huidskleur. Zeker niet wanneer mensen op de vlucht zijn voor geweld zoals bij de ontheemden van Oekraïne het geval is.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. De autoriteiten van buurlanden die vluchtelingen ontvangen, waaronder Polen en Hongarije, bevestigen dat alle mensen op de vlucht voor de oorlog in Oekraïne worden doorgelaten. De ambassades in de buurlanden hebben geen signalen ontvangen dat vluchtelingen structureel door grensautoriteiten worden geweerd op grond van nationaliteit of huidskleur. Ditzelfde geldt voor minderheden, zoals de Roma. Dit laat onverlet dat de kwetsbare positie van minderheden continue aandacht behoeft.
Zijn de signalen dat er ook criminelen actief zijn als mensenhandelaren aan de grensposten bij u bekend?3 Bent u bereid om met betrokken grenslanden en ervaren NGO’s tot een plan te komen om vluchtelingen bescherming tegen hen te bieden? En bent u tegelijkertijd bereid om samen met andere landen zelf vervoer te regelen, zodat vluchtelingen veilig kunnen afreizen naar andere landen? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet is bekend met de signalen. EuropOL monitort gezamenlijk met de desbetreffende grenslanden deze signalen nauwlettend. Zij hebben daarbij in het bijzonder aandacht voor kwetsbare groepen. De gevolgen voor de georganiseerde criminaliteit, waaronder mensenhandel, zijn nog niet exact duidelijk. Deze moeten in Europees verband en in onderlinge samenhang in kaart worden gebracht. Het departement verkent samen met het Openbaar Ministerie, Politie en andere partners nationaal en in Europees verband hoe tot dit beeld te komen, zodat vervolgens de meeste effectieve gezamenlijke interventies kunnen worden vastgesteld en ingezet.
In alle grenslanden (Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenië) en vele andere Europese Lidstaten (o.a. Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Frankrijk en België) is het gebruik van treinen van het openbaar vervoer gratis voor vluchtelingen uit Oekraïne. Ook in Nederland kan dit. Hierdoor kan er veilig door de EU gereisd worden.
Het lerarentekort in Nederland |
|
René Peters (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Surinaamse leerkrachten kunnen ons lerarentekort opvangen, maar ze mogen niet komen»1 en de uitzending van het tv-programma Kassa d.d. 5 maart 2022?2
Ja.
Bent u bekend met het enorme lerarentekort in met name de grote steden en aandachtswijken?
Ja.
Deelt u de mening dat een tekort aan leraren, kinderen hindert in hun ontwikkeling en de kansenongelijkheid bevordert?
Voldoende bevoegde en bekwame leraren zijn essentieel voor de kwaliteit, kansengelijkheid en continuïteit van het onderwijs en daarmee voor een optimale ontwikkeling van kinderen. Een tekort aan leraren is een risico daarvoor.
Deelt u de mening dat om het lerarentekort op te lossen, creatief gedacht moet worden en grenzen van wet- en regelgeving moeten worden opgezocht?
We zien dat steeds meer scholen zoeken naar creatieve oplossingen om de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs te borgen, bijvoorbeeld door functiedifferentiatie en specialisatie. Ik vind het zeker wenselijk dat scholen, vanuit het belang van goed onderwijs voor leerlingen, verkennen welke mogelijkheden er zijn en daar waar nodig ook gebruik van maken.
Bent u bekend met het feit dat Nederlands sprekende geschikte, bekwame en beschikbare leraren uit Suriname niet in Nederland mogen werken, omdat ze niet uit de Europese Unie komen?
Ik ben ermee bekend dat leraren uit Suriname die een Surinaamse pabo hebben gevolgd, niet als leraar in Nederland aan de slag kunnen. Oorzaak hiervoor is tweeledig. In de eerste plaats zijn deze leraren meestal nog niet bevoegd: de Surinaamse pabo heeft lagere eindtermen dan de Nederlandse pabo. Dat betekent dat deze leraren hier pas als leraar kunnen werken als zij voldoen aan alle bekwaamheidseisen voor de lesbevoegdheid primair onderwijs. Bijscholing door een Nederlandse lerarenopleiding is dan nodig om een bevoegdheid te halen.
Ten tweede moet een leraar van buiten Europa, de EER en Zwitserland beschikken over een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (hierna: gvva) om in Nederland te kunnen werken. De werkgever vraagt deze gvva aan bij de IND, die op haar beurt als onderdeel van de procedure advies vraagt aan het UWV. Het UWV beoordeelt of de aanvraag past binnen de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Er wordt bijvoorbeeld een arbeidsmarkttoets gedaan, waarbij onderzocht wordt of er voor de betreffende functie al arbeidsaanbod aanwezig is in Nederland, de EER en Zwitserland – het zogenaamde «prioriteitgenietend aanbod» – en of de werkgever voldoende inspanningen heeft gedaan om aanbod te werven. Verder wordt getoetst of de werkgever een passend salaris aanbiedt en of de vreemdeling over de juiste beroepskwalificaties beschikt.
Kunt u aangeven uit welk Europees land Nederlands sprekende geschikte en bekwame leraren kunnen komen?
Een voorbeeld van een land waar vaker leraren op Nederlandse scholen aan het werk gaan, is (Nederlandstalig) België. Ook vanuit de Duitstalige lidstaten komen er soms leraren over naar Nederland (dit kan ook zijn om het vak Duits te geven in het voortgezet onderwijs).
Kunt u aangeven welke beschikbare en geschikte Nederlandse ongediplomeerde doelgroep aangeboord kan worden, die met relatief weinig moeite een Pabo-diploma kan halen?
Elk jaar stromen er professionals vanuit andere beroepssectoren het onderwijs in. In 2021 is er voor 767 zij-instroomtrajecten in het beroep van leraar in het primair onderwijs subsidie toegekend aan de werkgever (een schoolbestuur) om een zij-instromer tot leraar te kunnen laten opleiden. Dit is slechts een klein deel van de volledige groep zij-instromers: naast deze groep zijn in 2021 meer dan 2.000 professionals met een vooropleiding in het hoger onderwijs, gestart met de (meestal deeltijd) pabo om een lesbevoegdheid te halen.
Daarnaast kan ook onderwijsondersteunend personeel, zoals onderwijsassistenten of leraar-ondersteuners, een verticale overstap maken naar het leraarschap. In 2021 is voor meer dan 350 onderwijsassistenten door de werkgever subsidie aangevraagd om de pabo te kunnen volgen.
Deelt u de mening dat maatwerk mogelijk zou moeten zijn voor een geschikte, bekwame en beschikbare doelgroep leraren?
Met de Kamer ben ik van mening dat maatwerk van belang voor geschikte, potentiële leraren. In het Regeerakkoord hebben we dan ook afgesproken om de lerarenopleidingen verder te verstreken en ook de opleiding voor zij-instromers te verbeteren en te flexibiliseren. Voor de zomer sturen mijn collega, Minister Dijkgraaf van OCW en ik u een brief over de aanpak van de tekorten, waar zij-instroom deel van uitmaakt.
Lerarenopleidingen kunnen maatwerk bieden en doen dit ook steeds vaker, bijvoorbeeld voor kandidaten die de capaciteit hebben om (versneld) een lerarenopleiding met succes te doorlopen, zoals zij-instromers. Lerarenopleidingen hebben in het aanbod van verkorte maatwerkopleidingen de afgelopen jaren ook al stappen in gezet: met het sluiten van het Bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen in oktober 2020 werken zij aan het (nog) beter aan te laten sluiten van het opleidingsaanbod op de behoeften van aankomende leraren.
Surinaamse leraren kunnen, als zij voldoende bekwaam en (in Nederland) bevoegd zijn, ook bijdragen aan de aanpak van het lerarentekort. Voorwaarde is dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de Wav. Een werkgever (schoolbestuur) kan bij de IND een aanvraag indienen om een openstaande vacature op te vullen met mensen die afkomstig zijn uit landen van buiten Nederland, de EER of Zwitserland. Indien een werkgever kan aantonen dat er voldoende wervingsinspanningen zijn verricht, er een passend salaris wordt geboden, de kandidaat beschikt over door DUO erkende kwalificaties voor het beroep van leraar en er geen ander prioriteit genietend aanbod is, is aan de belangrijkste voorwaarden voor het verkrijgen van een gvva voldaan.
Wat gaat u doen om maatwerk mogelijk te maken, zodat het lerarentekort (een klein beetje) verkleind kan worden?
Zie antwoord vraag 8.
De schades aan huizen na werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ellende die de werkzaamheden aan het kanaal Almelo-De Haandrik hebben veroorzaakt?
Ja. Het kanaal Almelo-De Haandrik is echter een provinciale vaarweg. Het beheer daarvan is in handen van de provincie Overijssel.
Bent u ermee bekend dat er ruim 400 huizen schade hebben ondervonden?
De provincie Overijssel meldt dat er 404 schademeldingen zijn.
Wat vindt u ervan dat mensen soms gedwongen moeten verhuizen omdat hun huizen niet meer veilig zijn?
Ik kan mij de zorgen en problemen van bewoners van de beschadigde huizen aan het kanaal Almelo-De Haandrik goed voorstellen. Schade aan woonhuizen is altijd ongewenst en ik begrijp dat de bewoners het proces een zware mentale belasting vinden en dit zo snel mogelijk achter de rug willen hebben. Helaas kost het proces van behandeling van de schademeldingen door de provincie en het adequaat herstellen van de getroffen woningen veel tijd. Dit komt ook door de aard van de problematiek en het grote aantal beschadigde woningen.
Wat vindt u ervan dat mensen in compleet kapotte woningen zitten, die lekkages vertonen, waar vloeren helemaal scheef lopen, die gestut zijn en geen enkele kwaliteit van leven meer bieden?
Zie antwoord 3.
Wat vindt u van de gemaakte fouten bij de werkzaamheden aan het kanaal? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 3.
Vindt u het acceptabel dat mensen helemaal vast komen te zitten in de procedures en hier mentaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord 3.
Hoelang vindt u het acceptabel dat mensen kunnen wachten, zonder perspectief te hebben dat het «goed komt» met hun woning? Bent u het ermee eens dat de drie tot vier jaar die het nu al duurt in ieder geval veel en veel te lang is?
Het kanaal Almelo-De Haandrik is een provinciale vaarweg. Het beheer daarvan is in handen van de provincie Overijssel. Mijn ministerie heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Daaruit blijkt dat door het aantal beschadigde woningen, de aard van de problematiek en de ontwikkelingen in de markt het de provincie helaas tijd kost om alle schademeldingen te behandelen en de getroffen woningen adequaat te laten herstellen. Inmiddels is er aan 288 meldingen schadevergoeding of subsidie toegekend die het mogelijk maakt schade te herstellen.
Hoeveel experts zijn er nodig om tot het inzicht te komen dat ook funderingen hersteld moeten worden? Wat vindt u van de mededeling van gedupeerden dat zij meer vreemden (deskundigen, experts, et cetera) op bezoek krijgen de laatste maanden dan familie en vrienden? Snijdt u dat niet ook door de ziel?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid persoonlijk actie te ondernemen, zodat deze mensen uit de ellende worden geholpen en voorkomen wordt dat zij definitief door de hoeven zakken? Zo ja, op welke wijze wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Ondernemers sneller in problemen door uitzondering in faillissementswet’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u tot nu toe de uitwerking in de praktijk van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA)? Hoeveel akkoorden zijn er reeds gesloten op basis van de WHOA?
Op 1 januari 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) in werking getreden. De WHOA helpt ondernemingen die in zwaar weer verkeren, een faillissement te voorkomen door een akkoord met hun schuldeisers tot stand te brengen waarbij de financiële problemen worden opgelost door bijvoorbeeld een uitstel van betaling of een (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden.2 Enerzijds kunnen ondernemingen die toekomstperspectief hebben op deze manier weer financieel gezond worden. Anderzijds kan de WHOA ook gebruikt worden om ondernemingen die geen overlevingskansen hebben, buiten faillissement af te wikkelen met een beter resultaat voor de schuldeisers dan in faillissement. De rechter kan een akkoord bevestigen (homologeren) als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan de in de WHOA-regeling gestelde eisen voldoen. Het akkoord geldt dan voor alle bij het akkoord betrokken schuldeisers en dus ook voor schuldeisers die niet vrijwillig met het akkoord hebben ingestemd. De WHOA heeft bovendien nadrukkelijk als doel de buitengerechtelijke totstandkoming van akkoorden te faciliteren. De verwachting is dat, doordat schuldeisers weten dat een rechter een redelijk akkoord verbindend kan verklaren, zij sneller geneigd zijn om aan een herstructureringstraject mee te werken. De WHOA-regeling fungeert dan als een stok achter de deur waarmee de totstandkoming van minnelijke akkoorden wordt gestimuleerd, waardoor een daadwerkelijke gang naar de rechter om een akkoord te laten homologeren, niet nodig is.3
Navraag bij de rechtspraak leert dat er in de periode tussen 1 januari 2021 en 1 maart 2022 rond de 200 verklaringen bij de griffie van de rechtbank zijn gedeponeerd, waarin ondernemingen kenbaar hebben gemaakt dat zij een traject zijn gestart om een akkoord tot stand te brengen. Ook zijn er in die periode rond de 65 beslissingen door de rechtbank genomen in het kader van verzoeken tot het treffen van voorzieningen om een lopend WHOA-traject te faciliteren. Verder zijn er in de genoemde periode 23 beslissingen door de rechtbank genomen over de homologatie van een akkoord, waarbij het homologatieverzoek in 17 gevallen is toegewezen en in 6 gevallen is afgewezen (bijvoorbeeld omdat de ondernemer zijn schuldeisers onvoldoende informatie had gegeven bij de aanbieding van het akkoord).4 Hoe vaak een WHOA-traject heeft geresulteerd in een akkoord nog voordat de rechter daarbij aan te pas kwam, is niet bekend omdat veruit de meeste van deze trajecten in beslotenheid plaatsvinden. Er is daarom nader onderzoek nodig om de effectiviteit van de WHOA-regeling goed te kunnen beoordelen. De WHOA voorziet in een evaluatiebepaling op basis waarvan uw Kamer uiterlijk eind 2023 door middel van een verslag geïnformeerd dient te worden over de doeltreffendheid en de effecten van de WHOA-regeling in de praktijk. Ik ben voornemens om eind dit jaar al een start te maken met de voorbereiding van het evaluatieonderzoek.
Wel valt nu al op dat veel van de beslissingen die tot nog toe door de rechtbank zijn genomen, betrekking hebben op ondernemingen behorend tot het mkb. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de WHOA was juist de verwachting dat in eerste instantie vooral grotere bedrijven voor een WHOA-traject in aanmerking zouden komen, omdat de WHOA een vrij complexe regeling is.5 Om ook mkb-ondernemingen te informeren over het gebruik en de mogelijkheden van de WHOA-regeling als zij schulden hebben, heeft mijn voorganger, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat, zorg gedragen voor voorlichting (zie nader het antwoord op vraag 7).6 Het is goed om te merken dat de mkb-ondernemingen er nu al in slagen van de WHOA-regeling gebruik te maken.
Sluit het aantal akkoorden dat tot nu toe is bereikt aan bij het aantal akkoorden dat van tevoren werd verwacht in de rechtspraktijk?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft dit arrest voor ondernemers die een doorstart proberen te maken?
De WHOA is bedoeld voor ondernemingen die vanwege een te zware schuldenlast insolvent dreigen te raken, maar na een herstructurering van de schulden weer financieel gezond kunnen worden of buiten faillissement afgewikkeld kunnen worden met een beter resultaat voor de schuldeisers dan in faillissement. Een akkoord hierover komt bij voorkeur buitengerechtelijk tot stand. Indien nodig kan de rechter een akkoord homologeren. Schuldeisers die niet met het akkoord hebben ingestemd, worden dan toch aan het akkoord gebonden. Bij de totstandkoming van de WHOA is er bewust voor gekozen om in deze wet een uitzondering te maken voor rechten van werknemers die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Werknemers kunnen niet tegen hun wil gebonden raken aan een akkoord waarbij zij bijvoorbeeld loon moeten inleveren. De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat pensioenpremies, die ten behoeve van de werknemer worden afgedragen, ook onder deze uitzondering vallen omdat dit een recht is dat voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW.7 Daarmee wordt verzekerd dat de pensioenopbouw van werknemers niet in gevaar komt als gevolg van een WHOA-akkoord. Ik heb vernomen dat in de praktijk de vrees bestaat dat de uitspraak van de Hoge Raad het moeilijker kan maken voor ondernemers om een akkoord te bereiken. Ik heb echter vooralsnog geen concrete signalen dat dit effect ook is opgetreden. De uitspraak biedt aan ondernemingen die gebruik willen maken van de WHOA-regeling in ieder geval duidelijkheid over het toepassingsbereik van de bestaande uitzonderingsregel betreffende de rechten van werknemers. Als ondernemers op grond van de WHOA-regeling een akkoord aan hun schuldeisers willen aanbieden, zullen zij over voldoende financiële middelen moeten beschikken om de achterstallige pensioenpremies ten behoeve van hun werknemers in te lopen. Dit is iets om rekening mee te houden bij de voorbereiding van een akkoord, door bijvoorbeeld dit traject tijdig te starten.
Bent u het eens met de stelling dat de WHOA het juist makkelijker moet maken voor ondernemers om een doorstart te maken? Zo ja, bent u het ook eens met de stelling dat het arrest van de Hoge Raad potentieel zeer zorgelijke gevolgen kan hebben voor een grote groep ondernemers, aangezien het arrest ertoe leidt dat de WHOA in de praktijk minder effectief kan worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kan in overleg met betrokken stakeholders een inschatting worden gemaakt hoeveel noodlijdende bedrijven tot nu toe zijn geraakt en zullen worden geraakt door deze uitspraak? Kunt u in dat kader een inschatting maken van het aantal ondernemingen dat faillissement heeft moeten aanvragen doordat de WHOA in het geheel niet van toepassing is op vorderingen van bedrijfstakpensioenfondsen voor achterstallige pensioenpremies?
Zoals ik eerder in het antwoord op vraag 5 heb opgemerkt, heb ik vooralsnog geen concrete signalen ontvangen dat trajecten om een akkoord tot stand te brengen, zijn stukgelopen naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad. Dit is overigens ook niet gebeurd in de zaak waarop de uitspraak van de Hoge Raad betrekking heeft. De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan naar aanleiding van een prejudiciële vraag die de rechtbank Amsterdam had gesteld in een zaak waarin zij verzocht was een akkoord te homologeren. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad hebben de betrokken partijen alvast een voorziening getroffen voor het geval uit de uitspraak van de Hoge Raad zou blijken dat de achterstallige pensioenpremies niet meegenomen konden worden in het akkoord. Hierdoor kon de rechtbank het akkoord toch homologeren ook al had de Hoge Raad nog geen beslissing genomen.8
In het kader van de evaluatie van de WHOA zal de effectiviteit van de WHOA-regeling worden onderzocht, waarbij expliciet aandacht zal worden besteed aan de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad.
Bent u het eens met de stelling dat voorkomen moet worden dat noodlijdende bedrijven die door corona al flinke klappen hebben gehad nu moeten overgaan tot het aanvragen van faillissement in plaats van het succesvol doorlopen van een WHOA-traject? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om dit te voorkomen en om noodlijdende ondernemers hier meer perspectief te bieden? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitbraak van het COVID-19 virus is het beleid van het kabinet er op gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat ondernemingen uitsluitend door de pandemie failliet gaan. De WHOA-regeling is daarbij onderkend als een behulpzaam instrument. Mijn voorganger heeft, samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat, zorg gedragen voor flankerend beleid om ondernemingen te informeren over het gebruik en de mogelijkheden van de WHOA-regeling.9 De Kamer van Koophandel biedt in het kader van het «Programma Zwaar Weer» hulp in de vorm van informatie, advies en doorverwijzing aan ondernemingen in financiële moeilijkheden.10 Vanaf 2021 is deze dienstverlening van de Kamer van Koophandel uitgebreid met ondersteunende online content en tools over het gebruik en de mogelijkheden van de WHOA, zoals een WHOA-routekaart die ondernemers stapsgewijs informeert over hoe een akkoord voorbereid kan worden. Daarnaast is er een Time Out Arrangement (TOA)-krediet via Qredits beschikbaar gesteld om mkb-ondernemingen in staat te stellen een doorstart vanuit een WHOA-traject te maken.11 Het TOA-krediet kan door ondernemers bij uitvoerder Qredits worden aangevraagd van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2024.
Bent u bereid, vooruitlopend op de evaluatie van de WHOA, de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad voor de effectiviteit van de WHOA nader in kaart te brengen en de Kamer over de uitkomsten te informeren voor het zomerreces?
Per 15 maart 2022 is de consultatie afgerond over een document over het insolventierecht met als doel de praktijk te betrekken bij de toekomstige ontwikkelingen op dit terrein.12 Over de uitkomsten van deze consultatie ga ik voor de zomer in gesprek met vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk (waaronder INSOLAD13, RECOFA14, NEVOA15, JIRA16, NOvA17, NVB18) en van de vakbonden CNV en FNV, alsmede van werkgeversorganisatie VNO/NCW en MKB-Nederland. Deze vertegenwoordigers vormen samen een klankbord in het kader van het wetgevingsprogramma «herijking faillissementsrecht» (hierna: de klankbordgroep). In dit overleg zal ik, ter voorbereiding op de evaluatie van de WHOA, alvast de eerste ervaringen van de deelnemers aan de klankbordgroep met de WHOA-regeling bespreken. Daarbij zal ik de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad betrekken, in relatie tot de effectiviteit van de regeling. Ik ben voornemens om uw Kamer zo spoedig mogelijk in het najaar te informeren over de uitkomsten van de consultatie en de gesprekken met de klankbordgroep.
Investeringen bij Tata naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV en andere plannen voor waterstof |
|
Pieter Omtzigt |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke afspraken topambtenaren en ministers het afgelopen jaar met Tata steel (Raad van Bestuur en Raad van commissarissen van zowel Tata Steel Nederland, Tata Steel Europe en natuurlijk Tata steel) gehad hebben? Wat was het onderwerp van die overleggen? Kunt u daarvan een overzicht geven?
In 2021 en 2022 hebben verschillende topambtenaren en bewindspersonen gesprekken gevoerd met de Raad van Bestuur van Tata Steel Limited (TSL, India), Raad van Bestuur van Tata Steel Europe (TSE), Raad van Bestuur van Tata Steel Nederland (TSN) en de Raad van Commissarissen van Tata Steel Nederland (RvC TSN). In onderstaand tabel is een overzicht van deze overleggen gepresenteerd. In aanvulling op dit overzicht vindt er regulier contact plaatsgevonden op laag- en soms op hoog-ambtelijk niveau vanuit EZK en IenW met TSN over onder andere de verduurzaming en milieuaanpak van het bedrijf en/of ter voorbereiding van onderstaande overleggen. Alleen in de formele gesprekken (de gesprekken die hieronder zijn weergegeven) zijn afspraken met het bedrijf gemaakt.
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Expression of Principles (EoP), verduurzaming staalfabriek IJmuiden
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSn
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris IenW + ambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord-Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris IenW + topambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerden Provincie Noord-Holland, Wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris I&W
CEO TSN, Gedeputeerde Provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en OD, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Investeringscommitment en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van Provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Zijn er bij die bijeenkomsten plannen op tafel gelegd voor verduurzaming (bv: groene waterstof of minder vervuiling)? Zo ja, kunt u die plannen dan aan de Kamer doen toekomen?
Ja, in 2020 en 2021 zijn in eerste instantie de plannen voor verduurzaming door middel van grootschalig CO2-afvang en opslag (CCS) en daarna de Direct Reduced Iron (DRI)-route besproken. Beide rapporten zijn al eerder openbaar gemaakt. (https://www.fnv.nl/getmedia/91110cd9-b455-4025-96e6-5387dbb8f98d/Eindrapport-klimaatneutrale-paden-Tata-Steel-Nederland-211118.pdf) en (https://www.metaalnieuws.nl/wp-content/uploads/2021/09/tata-steel-rapport-fnv.pdf).
Momenteel werkt TSN het DRI-verduurzamingstraject nader uit. Hierover zal de komende periode bedrijfsvertrouwelijk gesproken worden met TSN door RVO en EZK. Op 23 maart jl. heeft TSN tijdens een technische briefing aan de Kamer een toelichting gegeven op de huidige stand van zaken in het uitwerken van de DRI-verduurzamingsroute en het Roland Berger rapport.
Over de verduurzamingsplannen van TSN en het op korte termijn verminderen van de overlast voor de leefomgeving van de staalfabriek in IJmuiden is uw Kamer de afgelopen periode op de hoogte gebracht in de volgende brieven:
Om zo transparant mogelijk te zijn zal ik eind Q2 2022, conform aangegeven in de Kamerbrief van 1 december 2021, uw Kamer weer op de hoogte stellen van de stand van zaken in het verduurzamingstraject van TSN.
Zijn er bij de overleggen verwachtingen gewekt of toezeggingen gedaan over subsidies om over te stappen op groene waterstof?
Er zijn geen specifieke toezeggingen gedaan aan TSN over subsidies om over te stappen op groene waterstof. Er is toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken om ondersteuning te bieden voor de verduurzaming, ook bij het overstappen op groene waterstof. Ik ben hiertoe ook opgeroepen door uw Kamer.1 In de Kamerbrief van december 2021 is aangegeven aan welke voorwaarden TSN zou moeten voldoen om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen.
Kunt u aangeven met welke bedrijven bewindspersonen en/of topambtenaren in de afgelopen negen maanden gesproken hebben over grote investeringen in (groene) waterstof?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is er door bewindspersonen en/of topambtenaren gesproken met de volgende bedrijven: Air Products, BP, DOW, Exxon Mobil, Gasunie, Nobian, Onyx, Ørsted, RWE, Shell, TSN, Total, Uniper en Yara. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met verschillende provincies en havenautoriteiten, zoals het Havenbedrijf Rotterdam en Groningen Seaports.
Zijn er reeds overeenkomsten of afspraken gemaakt vanuit de Minister en/of de Minister-President met Tata Steel naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV – of andere vergelijkbare plannen -? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt, wat houden ze in en tot welke (nieuwe) investeringen/subsidies vanuit de Staat leidt dit?
Er is toegezegd aan uw Kamer dat het kabinet de mogelijkheden zal onderzoeken om de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden te ondersteunen. Deze toezegging is door de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat op 9 september 2021 gedaan tijdens het Commissiedebat over de toekomst van TSN (Kamerstuk 32 813, nr. 865). Over de stand van zaken ten aanzien van de aangenomen moties is in december 2021 een Kamerbrief gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 969). Of er financiële ondersteuning komt en hoe hoog dit bedrag zal zijn en hoe dit gedekt zal moeten worden is op dit moment nog niet duidelijk. Hiervoor is concrete financiële informatie over de projecten nodig en Tata Steel is momenteel nog druk bezig met het verder concretiseren van de DRI-plannen en de business case. Ook dient TSN aan te tonen dat de business case bijdraagt aan klimaat en milieudoelstellingen. Dit is vervolgens ook zo uitgesproken richting TSN.
Wilt u toelichten of bestaande en/of toekomstige investeringen specifiek voor waterstof ontwikkeling binnen Tata Steel wordt gebruikt of ook nog het gebruik van aardgas faciliteert? Indien er afspraken liggen met betrekking tot toekomstig investeringen in waterstof, hoelang zal de fase van aardgas dat nog duren?
De investeringen zijn bedoeld om de huidige twee hoogovens met de daarbij behorende installaties zoals o.a. de kooksgasfabrieken en het merendeel van de sinterlijnen te vervangen door Direct Reduced Iron (DRI)-installaties met elektrische ovens. Deze installaties kunnen zowel op aardgas als waterstof draaien. Het gebruik van kolen zal daarmee uitgefaseerd worden. De inzet van TSN is om bij uitfasering van de eerste hoogoven, de DRI-installatie gelijk te laten beginnen met waterstof maar dat zal afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van waterstof. Er ligt hierbij ook een belangrijke rol voor de overheid weggelegd om ervoor te zorgen dat een waterstofinfrastructuur in Nederland opgezet wordt, niet specifiek voor TSN alleen maar voor de gehele industrie die op basis van waterstof wil verduurzamen. De intentie vanuit de overheid en ook TSN is om zo snel mogelijk over te gaan op maximaal waterstofgebruik, maar aardgas zal zeker in het begin nog wel nodig zijn.
Het plan Groen Staal geeft aan dat de nodige investering van 3 miljard enkel een tijdelijke oplossing is, aangezien er uiteindelijk toch over gestapt moet worden naar volledig CO2-vrije manier van staal produceren1. Zou het verantwoord zijn om zonder bindende voorwaarden vanuit Tata om subsidie te gebruiken om langdurige vergroening te faciliteren?
De 3 miljard euro waar de FNV het over heeft in het plan Groen Staal betreft het CCS-project Everest. Aangezien TSN vorig jaar september definitief gekozen heeft voor verduurzaming op basis van de DRI-route, zoals ook voorgesteld door FNV, is het Everest project direct stopgezet. Van subsidiëring van dit project is dan ook geen sprake.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hoe het de Direct Reduced Iron (DRI)-route voor vergroening van het staalbedrijf in IJmuiden kan ondersteunen.
Er wordt onderzocht of EZK door middel van wederkerige bindende maatwerkafspraken deze verduurzamingsplannen kan ondersteunen. Mogelijke onderdelen van deze afspraken zijn het faciliteren van infrastructuur voor duurzame energiedragers, financiële ondersteuning van de verduurzamingsplannen en facilitering van vergunningverlening. In ruil voor deze ondersteuning zullen we dan afspraken maken met het bedrijf over o.a. CO2-reductie, verbetering van de leefomgeving, maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeringen in opleiding van mensen. Er kunnen wel andere subsidies worden verstrekt (generiek).
In lijn met aangenomen motie van de leden Van der Lee en Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 829) wordt de regering verzocht geen subsidiebeschikking af te geven die kan leiden tot een bestendiging of verslechtering van ernstige stade aan de volksgezondheid. Welke voorwaarden voor gezondheid, milieu en leefomgeving worden er gesteld aan het beschikbare bedrag die de regering beschikbaar heeft voor Tata steel?
TSN kan financieel ondersteund worden via generieke ondersteunings- instrumenten of via een financiële maatwerkregeling, bestaande uit bijvoorbeeld leningen en garanties. Voor beide routes geldt dat TSN aan de geldende milieueisen moet voldoen, zoals opgenomen in de bestaande vergunningsvoorwaarden, voordat financiële steun verleend kan worden.
Op het moment dat de overheid besluit via maatwerk steun te verlenen aan een individueel bedrijf, kunnen additionele voorwaarden gesteld worden. Bijvoorbeeld: verbetering van gezondheid, milieu, klimaat, het behoud van economische activiteiten in Nederland en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. TSN dient nu eerst de verduurzamingsroute in detail verder uit te werken voordat er überhaupt sprake kan zijn van financiële ondersteuning. Er is momenteel geen bedrag beschikbaar gesteld aan TSN. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 5.
Wanneer Tata Steel opnieuw haar hand ophoudt voor subsidies voor CO2 opslag op het moment dat de waterstof infrastructuur niet op tijd beschikbaar is, bent u van plan deze subsidie toe te kennen. Zo ja, onder welke voorwaarden?
Subsidies voor CO2-opslag worden verleend door middel van het generiek instrument SDE++. Alle bedrijven, dus ook TSN, die voor deze subsidie in aanmerking willen komen zullen moeten voldoen aan de subsidievoorwaarden die bij dit instrument hoort. Het is niet mogelijk om aan TSN extra voorwaarden op te leggen waar andere bedrijven niet aan hoeven te voldoen of hen zelfs helemaal uitsluiten. Kortom, mocht TSN een aanvraag doen dan zal deze via de reguliere route voor de SDE-aanvragen in behandeling worden genomen.
Meerdere deskundigen uiten twijfel of het Tata Steel zal lukken om in 2030 compleet te runnen op waterstof, en er is ook twijfel of de huidige eigenaar deze investering wil doen2. Acht de regering het haalbaar dat er genoeg groene stroom in Nederland beschikbaar is om überhaupt Tata Steel volledig «groen» te maken? Zo ja, op basis van welke plannen is dat dan haalbaar of tot op welke hoogte is het wel haalbaar?
Het compleet op waterstof draaien van de DRI-installaties in 2030 is technologisch waarschijnlijk nog niet haalbaar op commerciële schaal. Deze technologie wordt nog ontwikkeld en is slechts op pilot-schaal (Hybritt, in Zweden) gedemonstreerd. Een mix van 80% waterstof en 20% aardgas is technisch haalbaar maar ook dat behoeft de import van grote hoeveelheden groene waterstof, waarvoor ook de groene stroom wel verkrijgbaar moet zijn. De installaties kunnen echter ook geopereerd worden op basis van aardgas. De flexibiliteit van de installaties in de keuze van aardgas en waterstof geeft kansen voor optimalisatie voor TSN én voor de opschaling van een duurzame waterstofindustrie in Nederland.
Op weg naar CO2-neutraliteit in 2050 zal de waterstofconsumptie van TSN verder toenemen. Volledig «groen» is hier reëel zoals ook in de rapporten van Ronald Berger wordt aangegeven. De verhoudingen van de oorsprong van de waterstof (productie op site, in de regio, elders in Nederland op land of ter zee, of via import) kan nog niet met zekerheid worden ingevuld. Juist over de tijdigheid van het op groene waterstof opereren van de DRI-installaties en de aanleg van de infrastructuur hiertoe, is TSN met EZK in gesprek.
De verhouding tussen import en productie wordt mede bepaald door mogelijkheden van nog meer aanlanding in het NZKG en/of elders in NL, hoeveel ruimte er is op terrein van TSN in IJmuiden of in het NZKG voor elektrolysers, en/of de productie van waterstof op zee.
Zijn grote investeringen in «vergroening» van Tata Steel uitvoerbaar en haalbaar?
Op dit moment is TSN nog volop bezig met het vaststellen van het ontwerp en het ontwikkelen van hun business case. Hieruit zal moeten blijken of de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden uitvoerbaar en haalbaar is.
Voor de vergroening is ook nodig dat een faciliterende infrastructuur op orde dient te zijn. Daar wordt nu hard aan gewerkt door de betrokken overheden om bijvoorbeeld een waterstof backbone op te zetten, om te faciliteren dat er meer groene stroom opgewekt en aangeland wordt en dat er voldoende aardgas beschikbaar komt. De overheid zal zich ook inspannen ten behoeve van het tijdig verlenen van alle benodigde vergunningen voor de bouw van de DRI-installaties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Conform gevraagd, zijn de vragen een voor een beantwoord. Helaas is dit niet binnen de reactietermijn van drie weken gelukt.
Het bericht dat de clouddienst Microsoft niet gebruikt kan worden voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over dit bericht? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat Amerikaanse inlichtingendiensten Microsoft en andere Amerikaanse clouddiensten kunnen dwingen om op basis van wetgeving data van Nederlandse burgers te overhandigen?1
Het is goed dat dit soort grootschalige Data Protection Impact Assessments (DPIA´s) op veelgebruikte diensten, zoals in dit geval die van Microsoft, op verzoek van onder meer het Rijk worden uitgevoerd en breed beschikbaar worden gesteld. Op deze manier hebben organisaties in de samenleving baat bij het verrichte werk.
Daarbij is van belang te benadrukken dat de DPIA niet indiceert dat er geen gebruik meer gemaakt kan worden van de onderzochte diensten van Microsoft. Er worden risico’s gesignaleerd die raken aan de toegang tot overheidsdiensten, maar ook oplossingen geïdentificeerd om dit risico te mitigeren. Dit kan bijvoorbeeld door het gebruik van eigen encryptiesleutels die door de organisatie zelf – en dus niet door Microsoft – worden beheerd.
Er kunnen op basis van de DPIA over deze clouddienst geen algemene conclusies worden getrokken over alle Amerikaanse clouddiensten en de relatie met inlichtingendiensten. Per dienst kan immers verschillen wat de specifieke risico´s van gegevensoverdracht zijn. Als het gebruik van een dienst een gegevensoverdracht meebrengt is het belangrijk in kaart te brengen wat de specifieke risico´s zijn en deze te mitigeren. Om dat goed te doen kunnen partijen een zogeheten Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitvoeren. De wetgeving in het land waar de gegevens naartoe gaan speelt daarbij een belangrijke rol.
Wat meer algemeen wel van belang is om te benadrukken is dat de toegang tot gegevens van Europese burgers door Amerikaanse overheidsdiensten een belangrijke rol speelt in het Schrems-II arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Daarin heeft het HvJEU het «adequaatheidsbesluit»2 voor de VS ongeldig heeft verklaard, onder meer vanwege zorgen omtrent overheidstoegang tot persoonsgegevens in de VS. Recent is er door de Europese Commissie en de VS een principeakkoord gesloten welk de basis zou kunnen vormen voor een nieuw adequaatheidsbesluit.3 Onderdeel daarvan is onder meer dat de VS stappen zal zetten om de privacy van Europese burgers te beschermen.4 In de komende maanden zal duidelijk worden welke precieze maatregelen de VS zal nemen.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat het opnemen «standard contractual clauses» het ontbreken van adequaatsheidsbesluit voor internationale doorgifte kan ondervangen.5 Voor relevante Microsoft (cloud)diensten en recent ook Google Workspace is dit door SLM Rijk ook gedaan.
Als laatste wil ik onder de aandacht brengen dat de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uitvoeren naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties.6
Deelt u de mening dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten zoals Microsoft een inbreuk op de privacy van de Nederlandse burgers tot gevolg kan hebben zoals ook omschreven in het Schrems arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Dat er specifieke zorgen bestaan over de gegevensbeschermingsrisico’s bij het gebruik van Amerikaanse clouddiensten begrijp ik, specifiek ook in het licht van de overwegingen van het HvJEU in het Schrems-II arrest. Precies met die zorgen in het achterhoofd worden DPIA´s en DTIA´s als die in het door u aangehaalde bericht worden besproken uitgevoerd.
Het gaat mij echter te ver, zoals ook in antwoord op vraag 1 aan de orde komt, om te stellen dat het gebruik van «Amerikaanse Clouddiensten» per definitie een privacy schending oplevert. We hebben in EU-verband strikte regels om onze privacy te beschermen, specifiek ook via de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daar moeten alle partijen die zich aan houden, ook Amerikaanse clouddiensten die onder het AVG-regime persoonsgegevens verwerken. Per geval moet worden bezien of en hoe deze diensten rechtmatig gebruikt kunnen worden.
Deelt u daarom de mening, ook van Privacy Company, dat het gebruik van Amerikaanse clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren als universiteiten niet gewenst is wanneer dit over de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens gaat? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen u neemt om dit gebruik te verminderen en daarbij specifiek ingaan op de inzet van versleuteling? Zo nee, kunt u verder uitweiden waarom het bovengenoemde niet weg te nemen risico wel toelaatbaar zou zijn?
Ik kan dergelijke algemene conclusies over alle Amerikaanse clouddiensten niet onderschrijven. Daarbij komt dat die conclusie ook niet voortvloeit uit de voorliggende DPIA. Deze indiceert namelijk dat er maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in de onderzochte diensten van Microsoft. Hiertoe kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Strategisch Leveranciersmanagement Rijk (SLM Rijk) heeft hierover nader advies uitgebracht.8 Als deze maatregelen in acht worden genomen kunnen deze diensten in principe in overeenstemming met de AVG worden gebruikt.
Daarnaast zal SLM Rijk er bij Microsoft op aandringen dat end to end-encryptie (E2EE) voor groepsgesprekken in Microsoft Teams wordt gerealiseerd, zodat Microsoft Teams ook geschikt kan worden gemaakt voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens in het geval daarvoor een juridische grondslag aanwezig is bij de organisatie die Microsoft Teams inzet.
Kunt u uitweiden over de verschillende overwegingen wat betreft de voor- en nadelen van het gebruik van niet-Europese clouddiensten bij overheidssystemen en andere gevoelige sectoren voor de uitwisseling of opslag van gevoelige of bijzondere persoonsgegevens?
Zoals aangekondigd in de I-strategie Rijk 2021–2025 wordt er momenteel een rijksbreed strategisch cloudbeleid ontwikkeld en worden handreikingen/richtlijnen ontwikkeld voor het gebruik van clouddiensten.9 In deze strategie wordt ook ingegaan op de uitwisseling van gegevens met derde landen.
Daarnaast voeren zoals hiervoor aangegeven de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten momenteel een gezamenlijk onderzoek uit naar het gebruik van clouddiensten door publieke sector organisaties. Het is nog onzeker hoe zij de risico’s van het gebruik van clouddiensten door overheden gaan beoordelen. Eind 2022 komt de European Data Protection Board (EDPB) met een gezamenlijk rapport hierover.10 De uitkomsten van dit onderzoek kunnen meer inzicht geven in hoeverre het gebruik van clouddiensten door overheidssystemen extra risico’s met zich mee brengt voor de bescherming van persoonsgegevens.
Zijn de juridische mogelijkheden voor oplossingen voor het Schrems arrest voldoende verkend?
Mijn indruk is dat dit het geval is. Zo heeft de Europese Commissie in juni 2021 hernieuwde «standard contractual clauses» voor internationale doorgifte gepubliceerd11, op basis waarvan gegevens op grond van «passende waarborgen» kunnen worden doorgegeven.12 Verder zijn ook de aanbevelingen van EDPB van groot belang geweest om de gevolgen van het arrest goed te duiden en zorg te dragen voor de rechtmatige overdracht van gegevens; niet alleen naar de VS maar naar alle derde landen waarvoor geen «adequaatheidsbesluit» van de Europese Commissie bestaat.13
Als in antwoord op vraag 1 al gemeld is er recent een principeakkoord gesloten tussen de Europese Commissie en de VS over een nieuw raamwerk voor trans-Atlantische datastromen. Dat betekent niet dat er reeds een nieuw adequaatheidsbesluit is: daarvoor moet de in artikel 45 AVG geformuleerde procedure worden gevolgd. Nederland heeft hierin als lidstaat een rol via de comitologie procedure.14
In hoeverre helpt de verdere ontwikkeling van het GAIA-X project om de technologische autonomie van Europa te bevorderen? Welke risico’s zijn er dat Amerikaanse cloudbedrijven diensten leveren binnen het GAIA-X project en zo alsnog de Europese technologische autonomie beperken? Welke invloed heeft u hierop?
GAIA-X is een snelgroeiend privaat initiatief (een vereniging) onder Belgisch recht met inmiddels meer dan 300 leden. Het doel van GAIA-X is het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van het delen van data. Daarbij is het naleven van Europese regelgeving en waarden een kernpijler. Het initiatief draagt bij aan veilige uitwisseling en verwerking van gegevens en verkleint waar wenselijk de afhankelijkheid van niet-Europese spelers.
Nederland is goed vertegenwoordigd binnen het initiatief. Een groeiend aantal Nederlandse partijen is lid. Dit betreft onder meer TNO, UvA, NEN, Leaseweb, Philips, AMS-IX, Brainport Industries en Surf. Twee van de Nederlandse leden hebben plaats in GAIA-X «Board of Directors» en kunnen daarmee meesturen op de ontwikkeling van GAIA-X. Daarnaast kunnen Europese overheden met een Gaia-X hub, via de zogenoemde «Governmental Advisory Board» van GAIA-X ook gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. Nederland wordt hierin door het Ministerie van EZK vertegenwoordigd.
Bedrijven uit niet-Europese landen kunnen ook bijdragen aan het GAIA-X initiatief. Samenwerking tussen Europese en niet-Europese bedrijven kan immers ook tot een hoger niveau van dienstverlening door Europese spelers op de markt leiden. Niet-Europese partijen hebben echter geen stemrecht in het initiatief.
Naast Gaia-X is er ook het «PublicSpaces» initiatief. Hierin worden gebruikers en burgers centraal geplaatst en worden publieke waarden: «open», «transparant» en «verantwoordelijk», meegenomen bij de ontwikkeling van technologische producten en diensten. We volgen dit initiatief met interesse.
Kunt u een update geven over de huidige mogelijkheden wat betreft Europese versleuteling van clouddiensten die ervoor zouden kunnen zorgen dat Amerikaanse inlichtingendiensten niet via niet-Europese clouddiensten zoals Microsoft bij de uitwisseling of opslag van gevoelige ofwel bijzondere persoonsgegevens van Europese burgers zouden kunnen komen? Hoe draagt het GAIA-X project hier verder aan bij?
De European Data Protection Board heeft in aanbevelingen over de «measures that supplument transfer tools to ensure compliance with the EU level of protection of personal data» onder meer aan de hand van zogenaamde «use cases» inzicht gegeven in welke technische-, organisatorische- en contractuele maatregelen kunnen worden genomen om doorgifte met «passende waarborgen» plaats te laten vinden. Het versleutelen (besproken onder «use case 3») van de gegevens is één van de geïdentificeerde maatregelen.15 Per doorgifte dient te worden bezien óf, en zo ja welke, passende maatregelen (technisch, organisatorisch of contractueel) kunnen worden genomen. In het in antwoord op vraag 4 genoemde rijksbreed strategisch cloudbeleid, dat binnenkort naar uw Kamer zal worden gestuurd, zal hieraan expliciet aandacht gegeven worden.
Het GAIA-X initiatief draagt bij aan het verbinden van Europese cloudinfrastructuren en het vergemakkelijken van datadelen. De wijze van versleuteling van data kan een rol spelen bij de keuze voor een aanbieder van clouddiensten en of risico verminderen. Door het GAIA-X initiatief zullen naar verwachting nieuwe soorten clouddiensten ontstaan, waardoor er voor bedrijven en eindgebruikers meer keuzemogelijkheden zijn om diensten af te nemen. Door GAIA-X is in december 2021 aangekondigd dat labels ontwikkeld worden om o.a. genoemde toegangsrisico’s te mitigeren via andere maatregelen.16
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Surinaamse leerkrachten kunnen ons lerarentekort opvangen, maar ze mogen niet komen’ en de uitzending van Kassa van 5 maart 2022 |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Surinaamse leerkrachten kunnen ons lerarentekort opvangen, maar ze mogen niet komen»1 en de uitzending van Kassa betreffende dit onderwerp?2 Zo ja, hoe duidt u dit artikel en deze uitzending?
Zowel met het bericht als met de uitzending ben ik bekend. In het artikel van de Volkskrant en in de uitzending van Kassa staan Surinaamse leraren centraal die in Nederland zouden willen werken. Zij lopen tegen drempels aan die te maken hebben met hun (vaak onvolledige) beroepskwalificaties en met de restrictieve procedure voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verblijfsvergunningen afwees van Surinaamse leerkrachten die in Nederland les willen geven, met als reden dat hier «voldoende aanbod» aanwezig is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze afwijzing?
Voor het aanstellen van een leraar uit Suriname is een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (hierna: gvva) nodig. Werkgevers kunnen hiervoor een aanvraag doen bij de IND. De IND vraagt daarover een advies van het UWV, die de functie registreert. In 2021 heeft het UWV <10 adviezen afgegeven voor een gvva-aanvraag van een schoolbestuur voor het aanstellen van een leraar van buiten de EU; voor zover bekend zijn daarbij geen negatieve adviezen afgegeven. In de eerste vijf maanden van 2022 is een aantal negatieve gvva adviezen afgegeven voor leerkrachten (niet enkel het basisonderwijs). Reden voor afwijzing was dat niet voldaan werd aan de voorwaarden die in de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) worden gesteld, waaronder het beschikken over de juiste kwalificaties.
De procedure voor het verkrijgen van een gvva is toegelicht in het antwoord op vraag 6 en valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW.
Klopt het dat er een lerarenoverschot is in Suriname? Zo ja, om hoeveel leerkrachten gaat het?
De Nederlandse ambassade in Paramaribo heeft navraag gedaan bij de lerarenopleidingen in Suriname. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat er in Suriname géén overschot aan leraren is.
Wat zou het voor het onderwijs in Suriname betekenen als we Surinaamse leerkrachten de mogelijkheid geven om in Nederland les te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een lerarenoverschot in Suriname. Net als in Nederland zijn goed opgeleide leraren in Suriname hard nodig. Wederzijdse inzet van leraren kán een verrijking zijn van het onderwijs in eigen land en het land van herkomst, mits dit ten goede komt aan de kwaliteit in beide landen. Op dit moment kampt Suriname met een hoge mate van braindrain. Door de ernstige devaluaties van de Surinaamse munt en de hoge inflatie de afgelopen jaren, vertrekken leraren die beschikken over passende beroepskwalificaties uit Suriname omdat ze in het thuisland minder verdienen dan in bijvoorbeeld Nederland, België of Caribisch gebied. De uitstroom van leraren kan een weerslag hebben op de kwaliteit van het Surinaamse onderwijs.
Kunt u bevestigen dat de lerarenopleiding in Suriname in Nederland gelijkgesteld wordt met twee à drie jaar pabo?
De eindtermen van de Surinaamse pabo zijn lager dan de eindtermen van de Nederlandse pabo. DUO waardeert dit diploma inderdaad ongeveer op twee á drie jaar van een Nederlandse lerarenopleiding. Soms heeft een leraar in Suriname extra opleidingen gevolgd na(ast) de Surinaamse pabo. Leraren uit Suriname kunnen bij DUO een aanvraag indienen voor erkenning van hun beroepskwalificaties om te laten beoordelen of ze bevoegd zijn om in Nederland les te mogen geven.
Hoe verhoudt het naar Nederland halen van deze leerkrachten zich tot de Wet arbeid vreemdelingen?
De toegang tot de arbeidsmarkt voor derdelanders is geregeld in de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) en is aan restrictieve voorwaarden verbonden. Een werkgever kan in principe alleen een derdelander aannemen als er in Nederland, de EER of in Zwitserland geen aanbod aanwezig is (het zogenaamde «prioriteitgenietend genietend aanbod»). Een werkgever (c.q. een schoolbestuur) moet voor het aanstellen van een derdelander (in voorliggende situatie een leraar uit Suriname) een gvva aanvragen bij de IND. Als onderdeel van de procedure vraagt de IND advies aan het UWV omtrent de voorwaarden aan de Wav. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de EER en Zwitserland personeel te vinden. Hierbij wordt ook beoordeeld of de derdelander beschikt over de juiste beroepskwalificaties die gelden in Nederland. Als de derdelander andere beroepskwalificaties heeft, vergelijkt het UWV bij de toets ook prioriteitgenietend aanbod met dezelfde kwalificaties. Verder wordt beoordeeld of een passend salaris wordt geboden.
Ziet u kansen in het opvangen van het lerarentekort door Surinaamse leerkrachten? Zo ja, wat zou moeten gebeuren om dit te realiseren?
Op 22 april jl. heb ik met de cao partners het onderwijsakkoord gesloten. Hiermee wordt 1,5 miljard euro geïnvesteerd in het funderend onderwijs. Hiermee wordt onder meer de loonkloof tussen po en vo gedicht, wordt de werkdruk in het vo aangepakt en komt er meer ruimte voor ontwikkeling en bijscholing. We maken werken in het onderwijs hiermee aantrekkelijker. Bij het akkoord zit ook een opzet voor een ambitieuze agenda om lerarentekort aan te pakken en tot een goed werkende arbeidsmarkt van de sector onderwijs te komen. Daar wil ik vol op inzetten.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van een lerarenoverschot in Suriname. Net als in Nederland zijn goed opgeleide leraren in Suriname hard nodig. De mogelijkheden om Surinaamse leraren in te zetten om het tekort in Nederland op te lossen, zijn dan ook beperkt naar mijn mening. Er wordt dan ook vooral ingezet op instroom en behoud van Nederlandse professionals. In die situatie dat een derdelander, al dan niet uit Suriname, in Nederland wil komen werken kan een schoolbestuur een gvva aanvragen. Daarbij is het van belang dat wordt voldaan aan de voorwaarden in de Wav en de werkgever bijvoorbeeld voldoende wervingsinspanningen heeft verricht en de vreemdeling een lesbevoegdheid heeft die erkend is.
Het bericht ‘Raadsleden worstelen met werkdruk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat veel gemeenteraadsleden die het ambt combineren met een baan, chronisch tijdgebrek ervaren?
Dit beeld herken ik. Het is een knelpunt voor volksvertegenwoordigers dat uit meerdere onderzoeken naar voren komt. Uit de basismonitor politieke ambtsdragers, dat in opdracht van mijn ministerie in 2020 is verschenen, blijkt onder andere dat raadsleden gemiddeld 19 uur per week aan hun ambtsuitoefening besteden.2
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021 blijkt dat raadsleden in 2021 16,75 uur besteden aan het raadswerk. In 2014 was dit 15,91 uur. Uit beide onderzoeken blijkt dat naar mate een gemeente groter is, raadsleden meer tijd besteden aan hun ambt.3
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek (pag. 27) blijkt dat er meerdere redenen kunnen zijn om te stoppen als raadslid. Zes van de veertien redenen hebben te maken met tijdbesteding. De vaakst genoemde reden om te stoppen is dat raadsleden ruimte willen maken voor vernieuwing. 33,3% van de raadsleden noemt deze reden. 5,7% van de raadsleden noemt ook als reden om te stoppen dat de werkdruk voor het raadswerk te hoog is en te veel tijd kost. Andere genoemde redenen die met tijdbesteding te maken hebben zijn dat men meer tijd aan gezin/familie wil besteden, meer vrije tijd wil of meer tijd wil besteden aan andere hobby’s.
Er is in opdracht van mijn ministerie ook onderzoek gedaan naar raadsleden die gedurende hun ambtstermijn stoppen. In 2019 vertrok 3,4% van het totale aantal raadsleden tussentijds. De meest voorkomende reden van vertrek onder deze raadsleden blijkt desgevraagd dat het ambt niet langer te combineren is met werk of privéleven (45%). 43% van de vertrokken raadsleden is ontevreden met het tijdsbeslag van hun ambt en 41% van hen is ontevreden met de werk- privébalans.
Ik constateer uit deze onderzoeken dat tijdbesteding een belangrijke reden is voor raadsleden om te stoppen, maar dat er ook andere redenen kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het voor de lokale politiek van belang is dat ook mensen met een baan gemeenteraadslid kunnen zijn?
Die mening deel ik. Het raadslidmaatschap is een vorm van lekenbestuur. Ik vind het van groot belang dat volksvertegenwoordigers ook een functie kunnen hebben naast het raadswerk, zodat zij voeling hebben met de samenleving die zij in de raad vertegenwoordigen. Het raadswerk moet wel behapbaar zijn voor raadsleden. Het is daarom van belang dat gemeenteraden niet schromen om te investeren in een goede ondersteuning van de griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, ambtelijke bijstand en scholing. Er blijkt bij gemeenteraden vaak handelingsverlegenheid te bestaan om te investeren in deze raadsondersteuning.4 Dit is niet goed voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming. Ook is het van belang dat de raad en het college goede afspraken maken over de informatievoorziening aan de raad en dat er een goede duale politieke cultuur wordt nagestreefd, die uitnodigt tot een open debat.
Klopt het dat de meeste redenen die gemeenteraadsleden aanvoeren om te stoppen met het raadswerk, te maken hebben met de tijdbesteding?
Zie antwoord op vraag 2.
Welk effect hebben de decentralisaties in het sociaal domein op de werkdruk van gemeenteraadsleden?
Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten toegenomen. Dit kan het raadswerk betekenisvoller maken en bijdragen aan de tevredenheid van het werk dat raadsleden doen. Een veelgehoord signaal is dat decentralisaties hebben geleid tot een verzwaring van de taken van de gemeenteraad, al zijn er over de effecten van de decentralisaties op de tijdbesteding van raadsleden geen (kwantitatieve) onderzoeken bekend. Wel is bekend dat de tijdbesteding van raadsleden al geruime tijd zowel voor als na de decentralisaties rond hetzelfde niveau schommelt (zie antwoord op vraag 2).
Klopt het dat het raadswerk zelf ingewikkelder is geworden doordat gemeenten meer moeten werken in samenwerkingsverbanden?
Hoewel samenwerking tussen gemeenten van alle tijden is, is het belang van samenwerking de afgelopen jaren toegenomen. Dat er meer wordt samengewerkt betekent op zichzelf niet dat de verhoudingen tussen raad en een gemeenschappelijke regeling ingewikkelder zijn geworden. Wel kan het geheel aan samenwerkingsverbanden het werk van raadsleden ingewikkelder maken. Via de uitvoering van de motie-Van Dijk, aangenomen bij de behandeling van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de Tweede Kamer, wordt met medeoverheden gesproken over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur, waarbij het stelsel van regionale samenwerkingsverbanden een belangrijk onderwerp is.5
Het overgrote deel van samenwerkingsverbanden vindt op vrijwillige basis plaats. Wanneer de samenwerking op grond van de Wgr plaatsvindt, heeft de raad zich over het aangaan van die samenwerking kunnen uitspreken. De Wgr biedt handvatten voor de gemeenteraad om hun afgevaardigde, veelal de wethouder, ter verantwoording te roepen over het functioneren van het samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is het instrumentarium voor raadsleden om een GR te sturen en controleren uitgebreid. Binnenkort treedt de laatste wijziging van de Wgr in werking, met als doel de mogelijkheden van raadsleden om een gemeenschappelijke regeling te controleren te versterken. Daarnaast is er een aantal handreikingen verschenen die gemeenteraden en raadsleden kunnen gebruiken bij het vormgeven van de controle op samenwerkingsverbanden. Het is immers niet zo dat elke gemeenschappelijke regeling dezelfde aandacht van de raad nodig heeft.
Daarnaast is de lokale rekenkamer een belangrijke hulp voor gemeenteraden om zicht te krijgen op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden van gemeenten. In het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, dat naar verwachting binnenkort plenair zal worden behandeld in uw Kamer, wordt onder andere voorgesteld om de bevoegdheden van rekenkamers ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden waar de gemeente bij betrokken is, uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021, dat gemeenteraadsleden 70% van de tijd kwijt zijn aan bestuurlijke taken en 25,4% aan volksvertegenwoordigende taken?
Raadsleden zijn voor 100% van hun tijd volksvertegenwoordiger en vervullen die rol ook als zij het college scherp controleren en de kaders stellen van nieuw beleid. Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat raadsleden buiten het raadhuis actief zijn om van inwoners te horen wat er leeft zodat zij die informatie vervolgens kunnen vertalen naar hun kaderstellende en controlerende taken.
Onderschrijft u de aanbeveling van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur om minimaal 50% van de tijd te besteden aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden?
Sinds de dualisering geldt dat volksvertegenwoordigers kaders stellen en controleren en het college van B&W bestuurt en beleid uitvoert. Ik onderschrijf dan ook niet de in het Nationaal Raadsledenonderzoek gemaakte onderscheid tussen volksvertegenwoordigende taken en bestuurlijke taken en de in dit onderzoek gestelde norm van 50% van de tijd besteden aan volksvertegenwoordigende taken.
De uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol is niet hetzelfde als tijd besteden buiten het stadhuis, wat lijkt te worden gesuggereerd in het Nationaal Raadsledenonderzoek. In het rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken» uit 2004 van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur -de commissie-Leemhuis-, een tussenevaluatie van de dualiseringsoperatie, staat dat het mogelijk moet zijn om in een kleine gemeente niet meer dan acht uur en in een grote gemeente niet meer dan vijftien uur per week te besteden aan het raadswerk en bovendien de helft van deze tijd buiten het stadhuis door te brengen.6 Het rapport bevat geen norm om minstens 50% van de tijd te besteden aan de volksvertegenwoordigende rol.
Bent u bereid in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te werken aan verbetering van de toerusting voor het ambt van gemeenteraadslid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten?
Ik werk in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur, waaronder ook de Nederlandse vereniging voor Raadsleden aan de versterking van de positie van de decentrale volksvertegenwoordigingen, langs een aantal lijnen. Dit heeft ook tot doel om het raadswerk behapbaar te houden. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd over deze lijnen en de concrete acties die in dat kader worden uitgevoerd.7
Een goede rechtspositie van gemeenteraadsleden is ook van belang voor de aantrekkelijkheid van het ambt. Sinds 2019 geldt een geharmoniseerd en gemoderniseerd rechtspositiebesluit voor alle decentrale politieke ambtsdragers waaronder raadsleden. Dit is tot stand gekomen in nauw overleg met de bestuurlijke koepels en de beroepsgroepen. Bij de totstandkoming van het nieuwe besluit is onder andere de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden in kleine gemeenten substantieel verhoogd, de onkostenvergoeding gelijk getrokken voor alle raadsleden, is een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen geregeld, zijn voorzieningen geïntroduceerd voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking, en zijn er vastgestelde vergoedingsbedragen geïntroduceerd voor fractievoorzitters en commissieleden.
Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
Het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen |
|
Eva van Esch (PvdD), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht ««Luierschaamte» na aangescherpte regels in Noordoostpolder»»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat in sommige gemeentes luiers bij het groente- fruit- en tuinafval (gft) mogen, of dat dit in de afgelopen jaren was toegestaan? Waarom is dit zo? Bij hoeveel gemeentes is dit nu nog steeds het geval?
In juni 2020 is de landelijke wel/niet lijst voor gft-afval gepubliceerd waarbij luiers aan de niet-kant staan, daarmee behoren luiers niet met gft-afval ingezameld te worden. In een zeer beperkt aantal gemeenten wordt met het gft-afval ook luiers ingezameld. Dat wordt afgebouwd.
Klopt het dat ongeveer 8% van het huishoudelijk restafval bestaat uit luiers en incontinentiemateriaal? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit veel of weinig?
Dat klopt. Uit het meest recente rapport over de samenstelling van huishoudelijk restafval blijkt dat het 3-jaarlijkse gemiddelde percentage van luier- en incontinentiemateriaal op 7,9% ligt. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid en ook mede de reden dat in het kader van het VANG-programma 2015–2020 begonnen is met het luierketenproject. Ook het nieuwe VANG-programma 2021–2025 dat op 10 maart jl. met uw Kamer is gedeeld richt zich onder andere op luierafval (Kamerstuk 32 852, nr. 184).
Klopt het dat wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die worden ingezameld via speciale inzamelingsbakken niet tot het ongescheiden huishoudelijk restafval worden gerekend, waardoor gemeenten op papier beter voldoen aan de gestelde VANG-doelstellingen (Van Afval Naar Grondstof)? Is dit ongeacht of de inhoud daadwerkelijk gerecycled wordt? Kunt u uitleggen op welke manier dit bijdraagt aan de circulaire economie?
Aparte inzameling van luiers en incontinentiemateriaal draagt met ingang van het nieuwe VANG-programma 2021–2025 alleen bij aan de VANG-doelstellingen indien het gescheiden ingezamelde luier- en incontinentiemateriaal ook daadwerkelijk voor recycling wordt aangeboden en daarmee een bijdrage levert aan het bereiken van de circulaire economie. Dit is in lijn met de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Klopt het dat slechts een klein deel van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt gerecycled en dat het overgrote deel alsnog wordt verbrand? Wat is uw reactie hierop?
De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is nog beperkt. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen. In afwachting van het opschalen van de recyclingcapaciteit is het van belang om de bestaande inzamelinfrastructuur in stand te houden.
Hoeveel procent van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt alsnog verbrand? Wat is uw reactie hierop?
Dit is onbekend. Er is geen totaaloverzicht van gemeenten en zorginstellingen die luiers en incontinentiemateriaal gescheiden inzamelen en wel of geen contract hebben voor de recycling hiervan. Gemeenten en zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze om luier- en incontinentiemateriaal gescheiden in te zamelen en contracten af te sluiten voor de recycling hiervan.
Kunt u aangeven, in het geval dat de luiers wel gerecycled worden, wat er daadwerkelijk met het recyclaat gebeurt, en of dit hoogwaardige recycling betreft of downcycling?
In Nederland bestaat één luierrecyclinginstallatie bij ARN B.V., te Weurt. De recycling resulteert in een herbruikbare kunststoffenstroom (recyclaat). Het kunststof recyclaat wordt o.a. ingezet voor de productie van auto-onderdelen en bloempotten. Er is geen eenduidige systematiek om hoogwaardige recycling te onderscheiden van downcycling. Wel kan gezegd worden dat voor de kwaliteit van het recyclaat wordt uitgegaan van de eis uit het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) dat het materiaal meerdere cycli in de keten gehouden kan worden en dat er geen resten van medicijnen, pathogenen en dergelijke meer aanwezig zijn. De recyclingmethode die ARN B.V. toepast is getoetst aan de hand van het RIVM-protocol voor veilige recycling. Hieruit blijkt dat het kunststof recyclaat veilig met recycling in de keten teruggebracht kan worden, m.u.v. kunststoftoepassingen die met voedsel in aanraking komen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat op de inzamelingsbakken voor wegwerpluiers en -incontinentiematerialen komt te staan wat er vervolgens met de inhoud gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het communiceren met inwoners of medewerkers van zorginstellingen over het afvalbeleid en wat er met het afval gebeurt is een verantwoordelijkheid van gemeenten of de zorginstellingen die dergelijke inzamelingsbakken ter beschikking stellen aan hun inwoners of werknemers.
Bent u het ermee eens dat het bestaan van deze speciale bakken voor consumenten misleidend kan zijn, omdat zij daarmee vaak ten onrechte denken dat de ingezamelde luiers gerecycled worden terwijl dat in werkelijkheid niet (altijd) zo is? Zo nee, waarom niet?
Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Bedrijven zoals zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de inzameling van hun afvalstoffen. Gemeenten en bedrijven zijn ook verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan hun inwoners en medewerkers over het doel van speciale inzamelingsbakken. Het advies aan gemeenten die al luiers gescheiden inzamelen is om in contact te blijven met initiatiefnemers voor recycling en de bestaande infrastructuur te handhaven.
Klopt het dat het fabrikanten van wegwerpluiers en -incontinentiemateriaal is toegestaan eigen luierinzamelbakken te plaatsen? Vindt u dit wenselijk? Hoeveel controle en transparantie is er over wat er vervolgens met die materialen gebeurt?
Gemeenten en zorginstellingen gaan over het toestaan van luierinzamelbakken van fabrikanten en over de controle en transparantie op de verdere verwerking van de ingezamelde luiers en incontinentiemateriaal. Dat past bij de verantwoordelijkheden die gemeenten en zorginstellingen op het gebied van afvalinzameling en verwerking hebben.
Klopt het dat wegwerpincontinentiemateriaal wordt vergoed in het basisverzekeringspakket, maar dat wasbaar incontinentiemateriaal niet standaard wordt vergoed? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is? Zo nee, bent u bereid informatie hieromtrent richting verzekeraars en verzekerden toegankelijker te maken? Zo ja, hoe bent u dat van plan?
Het Ministerie van VWS geeft aan dat de Zorgverzekeringswet voorschrijft dat zorgverzekeraars moeten zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden. Daarbij heeft de wetgever op hoofdlijnen vastgesteld wat de inhoud van het basispakket is. Daarna is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg van goede kwaliteit in te kopen voor verzekerden, waarbij ze wel rekening moeten houden met geldende kwaliteitsnormen en medische richtlijnen. In het geval van incontinentiemateriaal betekent dat zorgverzekeraars zelf mogen kiezen voor wegwerpincontinentiemateriaal of wasbaar incontinentiemateriaal, zolang de geleverde zorg maar voldoet aan de normen en richtlijnen.
In de informatieverplichtingen die zorgverzekeraars aan hun verzekerden hebben is opgenomen dat verzekerden goed geïnformeerd moeten worden over wat wel en niet in de zorgpolis zit. Dat betekent dat in de polis goed vindbaar moet zijn welk type incontinentiemateriaal vergoed wordt. Bovendien is Zorgverzekeraars Nederland namens alle zorgverzekeraars ondertekenaar van de Green Deal Duurzame Zorg. Daarin hebben zorgaanbieders, verzekeraars, banken en de rijksoverheid (o.a. het Ministerie van VWS en IenW) afgesproken zich in te spannen om te zorg te verduurzamen. Duurzaamheid van zorg is in toenemende mate een aandachtspunt voor zorgverzekeraars, zoals ook blijkt uit het Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023, waarin duurzaamheid een van de 4 kernelementen is bij de zorginkoop door zorgkantoren.
Hoe is het beleid rondom wegwerpluiers en -incontinentiematerialen volgens u te verenigen met de doelstellingen van de circulaire economie (50% minder grondstoffen in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050)?
Het beleid rondom wegwerpluiers en incontinentiemateriaal maakt onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025. Door in te zetten op meerdere R-strategieën draagt dit bij aan de doelstellingen van de circulaire economie.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland slechts één luierrecyclinginstallatie staat en dat recent onderzoek concludeert dat een combinatie van factoren ertoe leidt dat geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt?
Nederland is een van de weinige Europese landen waar daadwerkelijk luiers worden gerecycled. De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is 15 Kton. RVO Nederland heeft onlangs in opdracht van het Ministerie van EZK subsidies verstrekt voor twee extra luierrecyclinginstallaties in Nederland. Hierdoor wordt de beoogde recyclingcapaciteit in Nederland 66 Kton. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luier- en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Er is niet één doorslaggevende reden waardoor de recyclingcapaciteit achterblijft op de verwachtingen. Dit maakt dat er meerdere opties mogelijk zijn om hier een impuls aan te geven. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen.
Bent u het ermee eens dat, om de doelstellingen van de circulaire economie te halen, niet enkel moet worden ingezet op de recycling van wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, maar dat juist hergebruik en wasbare alternatieven de norm moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Een productketen kan circulair gemaakt worden door in te zetten op meerdere R-strategieën. In het beleid wordt ingezet op zowel het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers als op de recycling van luier- en incontinentiemateriaal.
Gaat u wasbare luiers en incontinentiematerialen opnemen in de uitvoeringsagenda van de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 dat ik uw Kamer op 10 maart jl. heb toegezonden (Kamerstuk 32 852, nr. 184), zijn diverse maatregelen op dit punt opgenomen. Het programma maakt onderdeel uit van de uitvoeringsagenda voor circulaire economie.
Wat wordt er tot nu toe gedaan vanuit de landelijke overheid om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren ten opzichte van de wegwerpvariant? Is dit volgens u succesvol? Zo ja, waar blijkt dat uit?
RVO Nederland heeft in opdracht van mijn ministerie meerdere subsidies verstrekt aan bedrijven die circulaire ketenprojecten uitvoeren op het gebied van wasbare luiers en incontinentiematerialen. Daarnaast is informatiemateriaal ter beschikking gesteld aan professionals in de kinderzorg over het gebruik van wasbare luiers. Dit informatiemateriaal is bij gemeenten onder de aandacht gebracht. Verder geeft Milieu Centraal voorlichting over het gebruik van wasbare luiers.2 In bijeenkomsten met gemeenten wordt gewezen op de mogelijkheden op het gebied van wasbare luiers en incontinentiemateriaal om daarmee afval te voorkomen. Ook is Rijkswaterstaat samen met een aantal gemeenten bezig om een pilot op te zetten voor het gebruik van wasbare luiers in kinderdagverblijven. Het is nog te vroeg om over al deze acties een conclusie te trekken.
In het kader van Green Deal Duurzame Zorg werkt de zorg aan het verduurzamen van de zorgverlening vanuit de ambitie het circulair werken te bevorderen. Het Ministerie van VWS faciliteert de zorgsector hierbij. Op dit moment werkt Kennisinstelling Vilans in opdracht van VWS aan een e-handboek om het gebruik van slim incontinentiemateriaal in de langdurige zorg te bevorderen. Slim incontinentiemateriaal is een verzamelterm voor incontinentiemateriaal waarbij medewerkers op afstand kunnen zien in hoeverre het materiaal verzadigd is en dus vervangen moet worden. Het doel is minder onnodige verschoningen en daarmee een hogere kwaliteit van leven van cliënten, tijdsbesparing, minder belasting van medewerkers, lagere zorgkosten en minder afval van incontinentiemateriaal. De Minister van VWS stuurde uw Kamer hierover op 12 juli jl. een brief (Kamerstuk 27 529, nr. 266).
Klopt het dat het rijksprogramma «Uit de Luiers» gericht is op het sluiten van de luierketen? Bent u het ermee eens dat dit weinig succesvol is in het voorkomen van luierafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Het project «Uit de luiers» is erop gericht om te komen tot een fysiek en financieel gesloten circulaire keten van preventie, productie, gebruik en recycling. Hiervoor wordt samenwerking gezocht met partners uit de hele luierketen. Het project heeft ertoe geleidt dat de recycling van luiers en incontinentiemateriaal in Nederland is opgestart en nu aan het groeien is. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het voorkomen van luierafval en de stimulering van het gebruik van wasbare luiers. In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 is aangegeven welke stappen de komende jaren worden ondernomen.
Klopt het dat de informatievoorziening rondom wasbare luiers vanuit het rijksprogramma is uitbesteed aan Milieu Centraal, maar dat dit hiervoor geen budget beschikbaar heeft? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, waarom is dat zo?
Het klopt dat de voorlichting rond wasbare luiers is uitbesteed aan Milieu Centraal. Op de website van Milieu Centraal is alle informatie te vinden over het gebruik van wasbare luiers, met handige tips. Meer informatievoorziening via Milieu Centraal is op dit moment niet nodig. Daarnaast wordt ook informatie gedeeld over wasbare luiers op de website van het programma VANG – Huishoudelijk Afval: vang-hha.nl.
Welke andere mogelijkheden ziet u om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren, bijvoorbeeld via overheidscampagnes?
Zie antwoord op vraag 16.
Bent u bereid een landelijke stimuleringsregeling voor wasbare luiers te onderzoeken en te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld in België al gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een stimuleringsregeling voor circulaire ketenprojecten waarmee onderwerpen zoals een wasbare luier onderzocht en ontwikkeld kunnen worden. De regeling wordt in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd door RVO Nederland. In 2021 is 4,5 miljoen euro subsidie verleend aan 255 MKB-bedrijven die in ketens circulair samenwerken en CO2 besparen. Voor 2022 is opnieuw een bedrag van 6 miljoen euro beschikbaar voor nieuwe circulaire ketenprojecten. Het gaat hierbij om zogenoemde «moonshot» projecten. Het Versnellingshuis Nederland Circulair brengt dit actief onder de aandacht van ondernemers. Bij het antwoord op vraag 16 is aangegeven dat RVO Nederland al meerdere subsidies op dit vlak heeft verleend.
Bent u bereid een belastingverlaging op wasbare luiers en incontinentiematerialen te onderzoeken, zoals in Ierland en Engeland al het geval is? Zo nee, waarom niet?
Het Verenigd Koninkrijk is geen onderdeel meer van de EU. In Ierland vallen zowel wegwerpluiers als wasbare luiers onder het btw nultarief, dus niet alleen wasbare luiers. Incontinentiemateriaal voor volwassenen is in Ierland onder het algemene btw-tarief gebracht.
Incontinentiemateriaal valt in Nederland onder het verlaagde btw-tarief van 9%. Bij incontinentie die niet het gevolg is van ziekte (zoals in het algemeen het geval is bij baby’s en kleine kinderen) vindt het verlaagde btw-tarief geen toepassing.
Bij incontinentiemateriaal wordt geen onderscheid gemaakt naar wasbare en niet-wasbare producten. Binnenkort vindt er vanuit het Ministerie van Financiën een evaluatie rond het verlaagde btw-tarief plaats. Gezien voorgaande ziet het kabinet geen aanleiding om separaat onderzoek te doen naar een belastingverlaging op wasbare luiers of incontinentiemateriaal. Dit antwoord is afgestemd met mijn collega van Financiën, voor verdere btw-gerelateerde vragen is de Vaste commissie voor Financiën het geëigende gremium.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat het schildpadlogo «dit product bevat plastic» ook wordt vermeld op wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, zoals ook bij wegwerpmaandverband en wegwerp vochtige doekjes verplicht is? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan uitleggen wat het verschil is tussen wegwerpmaandverband en wegwerpluiers en -incontinentiematerialen als het gaat om het al dan niet toepassen van dit logo, aangezien de gebruikte grondstoffen in deze producten grotendeels gelijk zijn?
Het schildpadlogo dient op bepaalde producten te worden aangebracht. De basis hiervoor is de Europese richtlijn voor Single use plastics. De Europese richtlijn is via het Besluit kunststof producten voor eenmalig gebruik in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Verbreding van toepassing van het schildpadlogo is alleen mogelijk indien de EU regelgeving wordt aangepast. Het is dus niet mogelijk als land eigenstandig te beslissen het logo ook op andere producten te zetten. De basis voor de Europese richtlijn was een onderzoek dat vaststelde welke 10 producten het vaakst op EU stranden worden gevonden. Bij deze 10 producten zaten tampons en maandverband. Luiers en incontinentiemateriaal zaten niet bij de 10 meest gevonden kunststof producten op Europese stranden. Ik ben bereid om bij een herziening van de Europese richtlijn te pleiten voor een logo op wegwerpluiers- en incontinentiemateriaal waar plastic in zit.
Klopt het dat kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen wasbare luiers van klanten kunnen weigeren? Zo ja, is dit volgens u wenselijk? Zo nee, wat kunt u doen tegen organisaties die wasbare luiers weigeren?
Kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen stellen hun eigen voorwaarden voor acceptatie van kinderen. Het staat deze organisaties vrij wasbare luiers al dan niet te accepteren. Er is dan ook geen rol voor de overheid in de acceptatievoorwaarden tussen kinderopvangbedrijven en ouders.
Klopt het dat het in België verboden is voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken hoe België dit heeft gedaan, opdat we dit in Nederland ook kunnen invoeren?
Nee. Bij navraag bij de Vlaamse overheid blijkt er geen verbod te zijn voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren.
Bevatten in Nederland wegwerpluiers ook gifitge stoffen, zoals uit Frans onderzoek2 is gebleken? Zo ja, bent u van mening dat ouders hierover voldoende geïnformeerd zijn?
Het Europese Chemicals Agency (ECHA) heeft in 2021 geconcludeerd dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat er in wegwerpluiers chemicaliën zitten in concentraties die een risico zouden kunnen vormen. Deze Europese evaluatie was een vervolg op het Franse onderzoek. Het ECHA ziet daarom geen aanleiding om regelgeving voor stoffen in wegwerpluiers aan te passen. Via de website waarzitwatin.nl kunnen consumenten zien welke stoffen in welk product zijn verwerkt. Luiers zijn ook als productgroep op deze website meegenomen.
Bent u het ermee eens dat de vermelding dat bepaalde luiers composteerbaar zouden zijn, misleidend is voor de consument, aangezien in de wel/niet lijst van de NVRD (organisatie voor schone en afvalvrije gemeenten), de Vereniging Nederlandse Gemeenten en afvalverwerkers vermeld wordt dat het ontdoen van luiers via het gft-afval in geen geval toegestaan is? Zo ja, bent u bereid de producenten daarop aan te spreken en hen te verbieden deze aanduidingen (in tekst of logo) te gebruiken?
Als onderdeel van het landelijk afvalbeheerplan is onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens» een lijst opgenomen welke items wel of niet bij het gft-afval mogen. Op de wel/niet lijst voor gft-afval staan luiers duidelijk aan de niet-kant. Luiers in gft-afval zijn niet wenselijk en bedreigen de kwaliteit van gft-compost. Er is geen wettelijke verplichting om een bepaald afvalinstructie-logo te voeren, maar ik ben bereid producenten erop aan te spreken als zij afvalinstructies op luiers zetten waarop ten onrechte staat dat die bij het gft-afval zouden horen.