De sterke afname van contacten bij het Juridisch Loket |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaruit een sterke afname van contacten bij het Juridisch Loket blijkt?1 Welke verklaringen heeft u hiervoor?
Ik heb kennisgenomen van de cijfers van het CBS. Als mogelijke verklaring voor de afname van het aantal contacten bij het Juridisch Loket kan een aantal ontwikkelingen worden genoemd.
Allereerst is het aantal bezoekers van de website van het Juridisch Loket de laatste jaren sterk gestegen, in 2014 met 177.000. Het ligt in de rede dat zich hierdoor ook een stijging heeft voorgedaan van het aantal naar tevredenheid beantwoorde vragen waarvoor anders contact met het Juridisch Loket zou zijn opgenomen.
Het lag niet in de lijn der verwachting dat de sterke toename van het aantal contacten vanaf 2011 zich voor onbepaalde tijd zou voortzetten. Uit de recent verschenen Geschilbeslechtingsdelta 2014 van het WODC blijkt dat het aantal juridische problemen dat burgers ervaren in de periode 2009–2014 is afgenomen. Het is aannemelijk dat de ontwikkeling van het aantal juridische problemen mede de ontwikkeling van het aantal contacten bij het Juridisch Loket beïnvloedt.
Daarnaast is het aannemelijk dat wijzigingen in het aanbod van rechtshulp van het Juridisch Loket een rol hebben gespeeld in de afname van het aantal contacten. In 2014 heeft het Juridisch Loket de openingstijden van de balie beperkt en de telefonische avondopenstelling beëindigd. In de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2014 heeft de Raad voor Rechtsbijstand al aangegeven dat de afname van het aantal contacten in 2014 mogelijk uit wijzigingen aan de aanbodzijde kan worden verklaard. Vanaf april 2015 is de telefonische bereikbaarheid verbeterd, maar het aantal uren dat de vestigingen van het Juridisch Loket zonder afspraak kunnen worden bezocht is teruggebracht. Ook is de focus sterker op de doelgroep (de minder draagkrachtigen in de zin van de Wet op de rechtsbijstand) is gericht2. Het is niet uit te sluiten dat deze wijzigingen in 2015 hebben geleid tot een verdere afname van het aantal klantcontacten.
Verder kan ook nog worden gewezen op het ontstaan van nieuwe laagdrempelige voorzieningen voor eerstelijns rechtsbijstand, in het bijzonder het gratis inloopspreekuur dat door sommige sociaal advocaten wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat er geen grond is voor de veronderstelling dat er plotseling een afname is van maatschappelijke problematiek op grond waarvan een beroep op het Juridisch Loket minder vaak nodig zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de afname van contacten met het Juridisch Loket, omdat veel mensen kennelijk het Juridisch Loket niet meer wisten te vinden? Wat zegt dit over de bereikbaarheid van deze laagdrempelige vorm van rechtshulp?
Deze zorgen deel ik niet. Voor mij is relevant dat er geen drempels zijn die rechtzoekenden ervan weerhouden gebruik te maken van de hulp van het Juridisch Loket. De landelijke dekking van het Juridisch Loket is onveranderd. Rechtzoekenden kunnen hun vraag via telefoon, email of in persoon aan de balie stellen. De verlegging van het zwaartepunt naar de telefonische dienstverlening heeft ertoe geleid dat de wachttijd voor rechtzoekenden ten opzichte van 2014 sterk is afgenomen. Wel betekent de beperking van de openingstijden van de balies dat rechtzoekenden niet op elk door hen gewenst moment het Juridisch Loket kunnen bezoeken. Rechtzoekenden moeten een afspraak maken of met de openingstijden rekening houden. Naar mijn mening vormt dit geen problematische drempel voor rechtzoekenden die rechtshulp nodig hebben bij het oplossen van een serieus juridisch probleem.
In hoeverre hebben volgens u het ontoereikende budget van het Juridisch Loket hiermee te maken, met als gevolg de vacaturestop die vorig jaar is ingesteld alsmede het in hoge mate terugschroeven of zelfs afschaffen van het aantal inloopspreekuren bij de Juridische Loketten?
Ter antwoord op de vragen 1 en 2 is opgemerkt dat voor de afname van het aantal klantcontacten meerdere verklaringen kunnen worden gegeven. De wijziging van de dienstverlening van het Juridisch Loket is hier mogelijk één van. Het Juridisch Loket heeft aangegeven hiertoe mede te zijn overgegaan omdat het over onvoldoende middelen zou beschikken om de reikwijdte van zijn hulpaanbod te handhaven op het niveau van vóór 2014. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Nispen(SP) heeft mijn ministerie overlegd met het Juridisch Loket en de Raad voor Rechtsbijstand over de openstelling van de balies. Dit overleg heeft er toe geleid dat het Juridisch Loket het inloopspreekuur aan de balies (in beperkte vorm) heeft hervat. Hiervoor is deels aanvullende subsidiëring door de Raad voor Rechtsbijstand toegekend. De totale subsidie van de raad aan het Juridisch Loket in 2015 was € 0,6 miljoen hoger dan in 2014 en € 0,3 miljoen hoger dan in 2013. Met zijn dienstverlening waarborgt het Juridisch Loket een adequaat niveau van rechtshulp. Ik deel daarom niet de vooronderstelling dat het budget voor het Juridisch Loket ontoereikend zou zijn.
Herinnert u zich de toezegging in het debat over het Juridisch Loket op 14 april 2015 dat gemonitord zou worden of, en zo ja in welke mate, mensen die niet meer naar het Juridisch Loket zouden gaan wel geholpen worden met hun juridische problemen? Wat is hieruit gekomen?
In zijn brief van 4 mei 2015 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer gemeld dat in de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2015 verslag wordt uitgebracht van de resultaten van de monitoring. Deze publicatie van de Raad voor Rechtsbijstand verschijnt uiterlijk dit najaar.
Waar hebben de mensen die, als gevolg van de verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid, niet bij het Juridisch Loket terecht zijn gekomen hulp gevonden bij het oplossen van hun juridische problemen? Blijkt hieruit dat er sprake is van een leemte in de rechtshulp? Zo nee, waaruit blijkt dan dat er adequate voorzieningen waren voor deze groep mensen?
Het is niet uit te sluiten dat wijzigingen in het aanbod van rechtshulp van het Juridisch Loket hebben geleid tot een afname van het aantal klantcontacten. Aan de hand van de door de monitoring verkregen gegevens kan echter niet worden vastgesteld of en in welke mate eventuele vraaguitval bij het Juridisch Loket heeft geleid tot een leemte in de rechtshulp en een verplaatsing van de hulpvraag naar andere rechtsbijstandsverleners.
In het recente WODC-onderzoek «Rechtshulp gemist?» is vastgesteld dat rechtzoekenden langs zeer diverse wegen hun geschillen oplossen. Voor zover de ondervraagde rechtzoekenden geen hulp van een rechtsbijstandsverlener hadden ingeroepen, werden institutionele drempels (zoals bereikbaarheid en kosten) weinig als reden hiervoor genoemd. Van een leemte in de toegankelijkheid van rechtshulp lijkt daarom geen sprake. Onderzoek naar het niet-gebruik van rechtshulp zal wederom plaatsvinden in het kader van de eerstvolgende Geschilbeslechtingsdelta. Dit onderzoek vindt in beginsel over drie jaar plaats.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de laagdrempelige rechtshulp die het Juridisch Loket biedt bereikbaar en toegankelijk blijft, zeker nu er nog gedebatteerd zal worden over de toekomst en het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand? Wanneer kan de Kamer uw beleidsreactie op de rapporten Wolfsen en Barkhuysen, die hier betrekking op hebben, verwachten zodat het debat hierover gepland kan worden?
Het Juridisch Loket stemt zijn hulpaanbod voortdurend af op de omvang van de vraag van rechtzoekenden in relatie tot het beschikbare budget. Dit heeft er op verschillende vestigingen toe geleid dat de openingstijden van de balie wederom zijn verruimd. De commissie-Wolfsen heeft in haar eindrapport aanbevelingen gedaan voor de vernieuwing van het stelsel met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid, waarbij de toegang tot het recht voor minder vermogenden ook in de toekomst gegarandeerd blijft. De kabinetsreactie op dit rapport is op 31 mei jl. aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer toegezonden (Kamerstuk 31 735, nr. 118)
Een uitspraak van de RSJ d.d. 25 februari jl. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 25 februari 2016 en specifiek de overwegingen omtrent de beoordeling van een door een directeur van een PI opgelegde ordemaatregel naar aanleiding van een bericht van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in de praktijk onwerkbaar is dat een directeur klaarblijkelijk voortaan binnen één dag geacht wordt onderzoek te doen naar de juistheid van GRIP-informatie, in casu betreffende signalen van politie en Justitie omtrent een ontvluchting en liquidatie, omdat indien de betrokken gedetineerde in het kader van dit onderzoek langer wordt afgezonderd, de RSJ blijkbaar van mening is (overweging 3) dat deze afzondering niet redelijk en billijk is?
Die mening deel ik niet. Allereerst volgt uit de uitspraak niet dat de beroepscommissie van de RSJ van de directeur verlangt dat deze binnen één dag onderzoek doet en afrondt naar de juistheid van de GRIP-informatie. De beroepscommissie heeft geoordeeld dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager in afzondering te plaatsen om een onderzoek te (laten) doen naar de betrouwbaarheid en actualiteit van de GRIP-informatie, maar dat het de beroepscommissie niet is gebleken dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Om die reden kon de voortduring van de ordemaatregel na een dag niet langer als redelijk en billijk worden aangemerkt, aldus de beroepscommissie. In deze casus heeft wel degelijk onderzoek plaatsgevonden door de inrichting, maar door een administratieve fout is door de directeur geen verweer gevoerd in de procedure bij de RSJ. Inmiddels zijn de procedures in beroepszaken door de betreffende penitentiaire inrichting aangepast, zodat herhaling wordt voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de in casu bestreden afzonderingsmaatregel was opgelegd op een vrijdag en maximaal drie dagen zou duren? Indien dat het geval is geweest, deelt u de mening dat gelet op de personele bezetting in de weekenden in penitentiaire inrichtingen en dientengevolge het onderzoek dat een directeur kan laten verrichten, de uitspraak van de RSJ des te opvallender is en dergelijk onderzoek in de toekomst extra bemoeilijkt op zulk een korte termijn?
De betrokken gedetineerde is inderdaad op vrijdag middels een ordemaatregel in een observatiecel geplaatst en de maatregel gold voor maximaal drie dagen. Kern in deze zaak is dat aan de RSJ ten onrechte niet is gemeld dat er onderzoek was ingesteld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 deel ik niet de mening dat de beroepscommissie van de RSJ van de directeur verlangt dat deze het onderzoek binnen één dag afrondt.
Indien uw antwoord op de vorige twee vragen bevestigd luidt, kun u aangeven wat u wel een redelijke termijn acht waarbinnen informatie van het GRIP geverifieerd dient te worden en daarbij ordemaatregelen mogen (voort)duren, dit in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting?
Wat als een redelijke termijn moet worden beschouwd waarbinnen GRIP-informatie kan worden geverifieerd, moet per individuele casus worden beoordeeld. Dit kan niet in algemene termen worden aangegeven.
In hoeverre speelt volgens u bij deze ogenschijnlijke misvatting van RSJ over de uitvoeringspraktijk in inrichtingen mee dat in casu de directie niet haar standpunt heeft toegelicht bij de beroepscommissie van de RSJ? Is uw inschatting dat dit een verschil had kunnen maken in deze zaak? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de opvatting van de RSJ over de uitvoeringspraktijk in inrichtingen geen rol gespeeld bij het feit dat de directie haar standpunt niet heeft toegelicht ter zitting van de beroepscommissie van de RSJ. Door een administratieve fout is door de directeur geen verweer gevoerd in de procedure bij de RSJ.
Deelt u de mening dat het verstandig is, onder andere gelet op deze zaak, dat directies van inrichtingen zoveel mogelijk hun standpunten, zoals eerder verwoord bij de beklagcommissies, ook toelichten bij de beroepscommissie van de RSJ?
Het is aan de directeur van een inrichting om te beoordelen in hoeverre diens aanwezigheid bij de mondelinge behandeling van een beroepszaak van toegevoegde waarde kan zijn. In dat licht acht ik het dan ook niet nodig bij de directies van inrichtingen het belang van het voeren van verweer bij de beklagcommissie van de RSJ extra onder de aandacht te brengen.
Bent u er bekend mee dat financiële en logistieke redenen (tijdsaspect) belemmerend werken in de praktijk voor directies om af te reizen naar een zitting bij de RSJ? Hoe beoordeelt u dit en kunt u eventuele belemmeringen hieromtrent wegnemen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid om ook schriftelijk verweer te voeren voor de directies en wordt hier ook voldoende van gebruik gemaakt in de praktijk?
Uit de artikelen 69, eerste lid juncto 63, tweede lid en 64, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet volgt dat schriftelijk verweer wordt gevoerd en dat de klager en de directeur in de gelegenheid worden gesteld mondeling opmerkingen te maken. De wet kent geen verplichting tot mondeling verweer voor de directeur. De beklag- en de beroepscommissie kunnen bepalen dat een mondelinge behandeling achterwege blijft.
Bent u bereid om naar aanleiding van bovenstaande zaak zowel bij de RSJ als bij de directies van inrichtingen het belang van het voeren van verweer bij de beklagcommissie van de RSJ door de directie een keer extra onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving in verschillende media inzake de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeente Amersfoort lekt zorggegevens» in het Algemeen Dagblad van 12 april 2016? Bent u eveneens op de hoogte van de inhoud van het onderzoeksrapport «Toestemming Sociaal Domein» zoals dat door de Autoriteit Persoonsgegevens op 19 april is gepubliceerd? Bent u daarnaast ook op de hoogte van het bericht «Gemeenten onzorgvuldig met privegegevens burgers» op NOS.nl, en het bericht «Persoonlijke gegevens niet in goede handen bij gemeenten» uit het NRC, beide verschenen op 19 april 2016? 1 2 3
Ja.
Is de berichtgeving dat de gemeente Amersfoort zich onlangs met het delen van de persoonsgegevens schuldig heeft gemaakt aan een zogeheten datalek, waar? Zijn inderdaad door een blunder van de gemeente Amersfoort de persoonsgegevens (waaronder de burgerservicenummers (BSN), de naam- en adresgegevens en een omschrijving van de (jeugd)zorg) van 1.000 tot 1.500 inwoners die zorg ontvangen via de sociale wijkteams) in verkeerde handen gevallen?
Er was inderdaad sprake van een incident in de gemeente Amersfoort dat is gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna ook: AP). De gemeente Amersfoort geeft op haar website openheid van zaken over de gebeurtenissen en de maatregelen die zij heeft getroffen om verdere verspreiding van de gegevens te voorkomen.
Hoe rijmt deze berichtgeving volgens u met uw antwoorden op eerdere vragen waarin u poneert dat uw inziens «geen gemeenten bekend zijn (red.) die informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben»?4 Kunt u deze discrepantie nader uitleggen c.q. verklaren? Welke stelling is juist: hebben gemeenten volgens u nou wel of niet de veiligheid van persoonsgegevens op orde? Zo nee, waarom niet en in welke mate niet?
Wanneer gemeenten en andere organisaties persoonsgegevens verwerken, is de Wet bescherming persoonsgegevens van kracht. Voor informatieverwerking in het sociaal domein komen daar nog specifieke bepalingen uit de materiewetten zoals de Wmo 2015 en de Jeugdwet bij. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om verwerkers van persoonsgegevens inzicht te geven in de handhaving, heeft het College bescherming persoonsgegevens (de voorloper van de Autoriteit Persoonsgegevens) in 2013 richtsnoeren gepubliceerd (http://wetten.overheid.nl/BWBR0033572). Voor informatieveiligheid hebben gemeenten zich bovenop deze wettelijke plicht die geldt voor de verwerking van persoonsgegevens gecommitteerd aan de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG).
Het incident in Amersfoort berustte op een menselijke fout, niet op een fout in de techniek of procedures.
In antwoord op vragen van de leden Veldman, De Caluwé en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2076) ging ik in op de wijze waarop gemeenten in samenwerking met hun toeleveranciers een kwetsbaarheid hebben opgelost en dat gemeenten de BIG als gezamenlijk normenkader hanteren. In dat normenkader staan fysieke, organisatorische en technische maatregelen beschreven die gemeenten doorvoeren om de beveiliging van gegevens zoveel als mogelijk te garanderen. Desondanks is een menselijke fout natuurlijk nooit 100% uit te sluiten. Het gaat er om dat gemeenten lering trekken uit dergelijke incidenten en deze benutten om hun beleid op details aan te scherpen. Ik constateer dat de gemeente Amersfoort direct actie heeft ondernomen om te trachten de fout te herstellen, en verdere verspreiding van de gelekte gegevens te voorkomen. Daarnaast heeft zij openheid van zaken gegeven naar zowel de burgers die het betreft, als naar de Amersfoortse bevolking en naar de gemeenteraad. Ook laat de gemeente het incident nader onderzoeken om te achterhalen hoe een dergelijke fout in de toekomst kan worden voorkomen. Een en ander leidt niet tot de conclusie dat gemeenten de informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben.
Bent u het eens met de stelling dat de berichtgeving in het Algemeen Dagblad over het datalek binnen de gemeente Amersfoort van onlangs overeenkomt met de resultaten van het onderzoek «Toestemming Sociaal Domein», zoals dat op 19 april door de Autoriteit Persoonsgegevens is gepubliceerd, en waarin wordt geconcludeerd dat geen van de 41 onderzochte gemeenten de wettelijke regels kende of deze correct toepaste? Zo ja, kunt u hier een reactie op geven? In hoeverre bent u bereid te erkennen dat er bij gemeenten op het gebied van de veiligheid van persoonsgegevens inderdaad een probleem bestaat, zoals de Autoriteit in haar onderzoek concludeert en waarvan de berichtgeving in het AD een voorbeeld is? Zo nee, kunt u hier eveneens een reactie op geven? Waarom zou er volgens u geen probleem met de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten bestaan ondanks dat zowel het bovengenoemde onderzoek van de Autoriteit alsmede het bericht in het AD het tegendeel beweren, casu quo laten zien?
Ik ben het niet eens met de stelling dat de berichtgeving in het Algemeen Dagblad over het incident binnen de gemeente Amersfoort overeenkomt met de resultaten van het onderzoek dat op 19 april door de Autoriteit Persoonsgegevens is gepubliceerd. Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens is gericht op het vragen van toestemming als wettelijke grondslag voor gegevensverwerking in het sociaal domein. De vraag of gemeenten al dan niet toestemming vragen aan hun cliënten als grondslag voor gegevensverwerking heeft niets te maken met de omgang met datalekken. Een incident als dat in Amersfoort moet gemeld worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Daar is iedere gemeente van op de hoogte. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in december 2015 beleidsregels uitgevaardigd voor de toepassing van de meldplicht datalekken in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Gemeenten onzorgvuldig met privégegevens burgers» waarin naar voren komt dat gemeenten niet weten welke privacygevoelige informatie ze mogen vragen van burgers die bij hen aankloppen voor ondersteuning en zorg?
Het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens gaat over de vraag hoe gemeenten omgaan met toestemming. De Autoriteit Persoonsgegevens constateert dat gemeenten veelal toestemming vragen voor gegevensverwerking in het sociale domein. De Autoriteit zegt dat toestemming meestal geen grondslag kan zijn in het sociaal domein omdat die toestemming niet in vrijheid gegeven kan worden, de betreffenden zijn immers afhankelijk van de gemeente voor hulp. De Autoriteit zegt echter ook dat er in die gevallen vaak een andere grondslag voor gegevensverwerking is, een in de materiewetgeving opgenomen wettelijke verplichting of publiekrechtelijke taak. Gemeenten die toestemming als grondslag zien, gaan dus uit van de verkeerde wettelijke grondslag. Aan dat onderwerp is het afgelopen jaar veel aandacht besteed in de ondersteuning van gemeenten.
Het voorbeeld dat in het artikel wordt aangehaald herken ik niet als algemeen beeld. Het is een verantwoordelijkheid van gemeenten om ervoor te zorgen dat hun medewerkers steeds zorgvuldige afwegingen maken omtrent de noodzaak om bepaalde gegevens wel of niet uit te vragen bij betrokkenen.
Kunt u een reactie geven op het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens5 «schrikt van het gebrek aan kennis over privacyregels» (bij gemeenten.)?
Natuurlijk begrijp ik dat de Autoriteit Persoonsgegevens daarvan schrikt. Het is voor de naleving van de privacyregels, waarop de Autoriteit toezicht houdt, immers van belang dat gemeenten goede kennis over die regels in huis hebben. Ik meen echter dat er sinds vorig jaar mei heel hard gewerkt is door gemeenten aan het vergroten van die kennis.
Kunt u zich voorstellen, dat burgers afgeschrikt kunnen worden wanneer hun gemeente hen allerlei persoonlijke vragen stelt?6 Zo nee, waarom niet?
Wanneer de vragen die gemeenten stellen niet ter zake en niet nodig zijn voor het uitvoeren van de gemeentelijke taken op basis van de hulpvragen van de betreffende burgers, kan dat burgers inderdaad afschrikken. Dat is ook niet toegestaan. Voorts ben ik het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat het van belang is dat gemeenten goed uitleggen waarom ze persoonlijke gegevens vragen en voor welk doel ze die gebruiken. De Wet bescherming persoonsgegevens schrijft immers voor dat betrokkenen worden geïnformeerd over hun betreffende gegevensverwerkingen. Als burgers een goede uitleg krijgen zullen ze niet zo snel afgeschrikt worden.
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens7 eens dat er momenteel te weinig waarborgen betreffende privacybescherming zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de wettelijke kaders voor die waarborgen op dit moment toereikend zijn. Ik ben ook van mening dat de handreikingen en richtlijnen die daarnaast geboden worden gemeenten in staat stellen om die waarborgen te treffen.
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens8 eens dat u de zaak teveel op z'n beloop heeft gelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet met de Autoriteit Persoonsgegevens eens zoals ik ook uiteengezet heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 29 april 2016 (Kamerstuk 32 761, nr. 98).
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens9 eens dat er momenteel sprake is van verschillende regels die niet altijd in overeenstemming zijn met elkaar?
De Autoriteit Persoonsgegevens maakt in het rapport niet duidelijk welke regels volgens haar niet in overeenstemming zijn met elkaar. Als de Autoriteit concreet aangeeft welke regels zij bedoelt, zullen wij daar uiteraard naar kijken.
Kunt u een reactie geven op de constatering van de Autoriteit10 dat er sprake is van een «gebrek aan sturing vanuit Den Haag»? Houdt u vast aan de bewering in uw eerder genoemde antwoord op vragen waarin u poneerde dat «informatiebeveiliging van gemeenten een lokale aangelegenheid is»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad een verantwoordelijkheid van de gemeenten om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de wet. Zowel waar het gaat om de informatieveiligheid, als waar het gaat om de borging van de privacy van burgers.
Met betrekking tot de informatieveiligheid hebben gemeenten de afgelopen jaren veel inspanningen verricht en zich o.a. gecommitteerd aan de BIG. Bij de VNG is de IBD (Informatiebeveiligingsdienst) ingericht om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie. Vanuit BZK hebben wij dat van februari 2013 tot februari 2015 ondersteund met de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening
Met betrekking tot de Privacy sociaal domein heb ik u in mijn brief dd. 29 april 2016 uitgebreid geschetst hoe wij vanuit «Den Haag» richting gegeven hebben en gemeenten ondersteund hebben bij het op een goede manier borgen van de privacy.
Herkent u de situatie zoals geschetst11 dat gemeenten momenteel voor de zekerheid overal maar toestemming voor vragen – ook als dat wettelijk niet hoeft – wat volgens de Autoriteit Persoonsgegevens het vertrouwen van burgers in de overheid niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen kan en wilt u nemen om dit vertrouwen van burgers te herstellen?
Ik ben het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat -voor zover gemeenten dat nog steeds doen – die situatie ongewenst is. In mijn brief d.d. 29 april 2016, heb ik uitgebreid geschetst hoe wij gemeenten ook op dit punt ondersteund hebben om ervoor te zorgen dat zij de juridische basis van hun gegevensverwerking goed op orde hebben. Die ondersteuning wordt nog voortgezet via masterclasses onder de vlag van de VNG.
Ik heb geen indicatie dat een onjuist gebruik van toestemming door gemeenten ertoe heeft geleid dat het vertrouwen in de overheid is afgenomen.
Welke structurele maatregelen heeft u tot nu toe ondernomen om de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten voor de burgers controleerbaar te verbeteren?
Binnen het wettelijke kader dat wordt geboden door de Wet bescherming persoonsgegevens is het beveiligen van persoonsgegevens bij gemeenten, net als informatiebeveiliging van gemeenten, een lokale verantwoordelijkheid. Gemeenten hebben de BIG als normenkader vastgesteld middels de Resolutie informatieveiligheid en zijn voortvarend aan de slag gegaan met de implementatie hiervan. De BIG biedt technische, organisatorische en fysieke handvatten om de beveiliging van persoonsgegevens te kunnen waarborgen. Gemeenten voeren een gefaseerde en gedifferentieerde implementatie van de BIG door die gebaseerd is op lokale (risico)afwegingen. De IBD is opgericht door gemeenten zelf en ondersteunt hen in generieke zin bij de implementatie van de BIG en faciliteert kennisdeling tussen gemeenten. Vanuit BZK is dat ondersteund met de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening.
Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat het tijd wordt dat gemeenten met duidelijke richtlijnen gaan werken? Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat er een simpel overzicht moet komen van wat mag en wat niet? Zo nee, waarom niet?
Er zijn duidelijke richtlijnen, dat wil niet zeggen dat daarmee alles eenvoudig is. U vraagt om een simpel overzicht van wat mag en wat niet mag, maar zo werkt de Wet bescherming persoonsgegevens niet. De wet vraagt om een afweging te maken welke gegevens noodzakelijk zijn. Wat noodzakelijk is, is afhankelijk van de specifieke casus en de specifieke situatie. Bij een eenvoudige problematiek kunnen gemeenten toe met minder gegevens. Bij complexe multi-problematiek zullen meer gegevens noodzakelijk zijn om tot goede ondersteuning te komen.
Alleen voor standaardprocessen als het maken van een beschikking of facturering is een simpel overzicht mogelijk. Dat kan echter ook per gemeente verschillen. Niet iedere gemeente werkt met contracten op basis van individuele behandelingen. Sommige gemeenten werken met lump-sum bekostiging, daar zijn geen persoonsgegevens voor nodig.
Herkent u het beeld12 dat u «gemeenten heeft laten zwemmen bij de decentralisaties van zorgtaken door geen duidelijke regels over privacy mee te geven»?
Zoals ik in mijn brief van 29 april heb uiteengezet herken ik het beeld niet dat ik de gemeenten heb laten zwemmen.
Kunt u een reactie geven op het citaat van de heer Tomesen, vice-voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens: «Het Rijk had duidelijkheid moeten scheppen. Gemeenten weten nu niet wat ze ermee aan moeten, en dus ligt het probleem bij de burger»? Kunt u aangeven wat u van plan bent te doen om ervoor te zorgen dat dit probleem bij de burger wordt weggenomen?
Ik ben niet van mening dat het Rijk geen duidelijkheid heeft geschapen. Wij hebben mede naar aanleiding van eerdere signalen van de Autoriteit Persoonsgegevens richting gegeven aan gemeenten middels de kabinetsvisie «Zorgvuldig en bewust». Wij hebben vervolgens nadere invulling gegeven aan de wijze waarop gemeenten de privacy moeten borgen middels de Privacy Impact Assessment 3D. Vervolgens hebben wij met de VNG masterclasses verzorgd om gemeenten verder op weg te helpen. Telkens wanneer gemeenten in de uitvoering op onduidelijkheden stuitten is er vanuit Rijk en VNG van alles aan gedaan om helderheid te scheppen door middel van handreikingen etcetera. Waar nodig is ook de wet aangepast, zoals de veegwet Jeugd. Dat is wat ik bedoel met «richting geven aan de lerende praktijk.» Daar gaan we ook mee door, zoals u in mijn brief van 29 april 2016 heeft kunnen lezen(Kamerstuk 32 761, nr. 98).
Is het waar dat de Autoriteit Persoonsgegevens13, in het verleden herhaaldelijk heeft gewaarschuwd voor dit soort praktijken?
De Autoriteit heeft eerder zorgen geuit over mogelijke privacyrisico’s bij gemeenten. Mede daarom zijn er vanuit het Rijk en de VNG de afgelopen jaren allerlei acties ondernomen om gemeenten te ondersteunen bij een gestructureerde aanpak van privacy bij de nieuwe taken in het sociaal domein. Zie ook mijn antwoord op vraag 16 en mijn brief van 29 april 2016.
Kunt u reageren op de constatering van de heer Tomesen,14 dat daar «onvoldoende naar is geluisterd»?
Ik ben de Autoriteit Persoonsgegevens zeer erkentelijk voor haar rapport. Het rapport bevestigt voor mij dat de inhoudelijke richting die wij geven aan gemeenten de goede is. Juist omdat wij in het verleden goed geluisterd hebben naar de zorgen van de Autoriteit. Ik ben blij dat de Autoriteit duidelijkheid geeft aan gemeenten over wat zij als toezichthouder belangrijk vindt, zodat gemeenten hun verantwoordelijkheid kunnen nemen, met gebruikmaking van hetgeen het Rijk en de VNG hen hebben aangereikt.
Strafrechtelijke boetes in de schuldhulpverlening |
|
Sadet Karabulut (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) door de rechter gedwongen moest worden mee te werken aan het minnelijk traject zodat het CJIB in deze zaak akkoord moest gaan met een voorstel tegen finale kwijting?1
Ja
Wat zegt deze procedure volgens u over de mogelijkheden van het CJIB om maatwerk te leveren?
Bij de tenuitvoerlegging van financiële sancties zijn er naar mijn oordeel voldoende mogelijkheden om maatwerk te leveren.
In de zaak waarin de rechtbank Rotterdam uitspraak heeft gedaan over het toewijzen van een dwangakkoord, was sprake van een strafrechtelijke sanctie; een geldboete als gevolg van strafbaar gedrag dat betrokkene had kunnen vermijden. De wet biedt bij deze sanctie geen mogelijkheden om tot kwijtschelding van de restschuld over te gaan na een succesvol afgerond wettelijk schuldsaneringstraject. Wel is maatwerk mogelijk doordat een boete vanaf € 225,– in termijnen kan worden betaald. Voorts kan ook de restschuld na een schuldsanering nog in termijnen worden betaald indien de betrokkene niet in staat is om de sanctie in een keer te voldoen. Voor door de rechter opgelegde geldboeten die meer dan € 340,– belopen, kan door de betrokkene voorts om gratie worden verzocht. Daarnaast is er de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om in bijzonder schrijnende gevallen de (verdere) inning van in een strafbeschikking opgelegde geldboete niet meer opportuun te achten. Ten slotte bestaat bij de door de rechter opgelegde strafrechtelijke geldboeten de mogelijkheid om in plaats van de geldboete vervangende hechtenis toe te passen indien betaling van het verschuldigde bedrag niet mogelijk is. Daarmee wordt de financiële sanctie dan feitelijk omgezet in een vrijheidsbenemende sanctie.
Naast deze mogelijkheden voor maatwerk bij strafrechtelijke boetes zijn in de afgelopen jaren ook de mogelijkheden voor maatwerk bij Wahv sancties vergroot.
Wahv-sancties vanaf € 225 kunnen sinds 1 juli 2015 in termijnen worden betaald. Ik streef ernaar dat Wahv-sancties die na verhoging € 225 of meer bedragen vanaf 1 juli 2016 ook in termijnen kunnen worden betaald2. Voor de strafrechtelijke financiële sancties was het eerder al mogelijk betalingsregelingen te treffen. Indien dit geen uitkomst biedt, kan worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor meer maatwerk, bijvoorbeeld via het team Schrijnende gevallen bij het CJIB. Om personen in een problematische schuldensituatie daarbij meer perspectief te kunnen bieden en oneigenlijke druk op de wettelijke schuldsanering te voorkomen, heb ik in mijn brief van 14 januari 20163 gemeld dat sinds 1 januari 2016 de verdere inning van openstaande Wahv-sancties wordt beëindigd na een succesvol afgeronde minnelijke schuldregeling.4 Hiermee wordt voor personen die een sanctie wel willen betalen, maar dat niet ineens kunnen, persoonsgericht een voorziening getroffen.
Ziet u in het algemeen het probleem dat gemeentes veel mensen met strafrechtelijke boetes niet kunnen helpen, omdat voor de minnelijke schuldregeling geldt dat strafrechtelijke boetes alleen meegenomen kunnen worden als deze niet tijdens de regeling verjaren? Wat vindt u ervan dat hierdoor een situatie is ontstaan dat recente strafrechtelijke boetes wel meegenomen kunnen worden in een minnelijke schuldregeling (omdat recente boetes nog niet verjaren) en oudere bijna verjaarde boetes niet? Wat is hiervoor de rechtvaardiging?
Het uitgangspunt bij de tenuitvoerlegging is en blijft dat financiële sancties moeten worden voldaan. De sanctie vloeit immers voort uit vermijdbaar strafbaar gedrag van de persoon. Dit neemt niet weg dat aan betrokkene voorzieningen (zoals termijnbetalingen) worden geboden wanneer deze in een problematische schuldensituatie verkeerd.
Voor de Wahv-sancties geldt dat, zoals in antwoord op vraag 2 gemeld, sinds 1 januari 2016 de verdere inning van openstaande Wahv-sancties wordt beëindigd na een succesvol afgeronde minnelijke schuldregeling. Deze zaken worden dan ook meegenomen in minnelijke schuldregelingen. Voor de strafrechtelijke sancties geldt dat de restschuld na afloop van een minnelijk traject nog moet kunnen worden betaald. Dit heeft tot gevolg dat bij strafrechtelijke financiële sancties alleen kan worden ingestemd met een minnelijke regeling wanneer die sanctie tijdens de looptijd van de regeling niet verjaart en er nog ruimte is om tot inning van de restschuld te komen. De executie verjaringstermijnen zijn in het strafrecht vier jaren bij overtredingen en acht jaren of meer bij misdrijven. Daarbij geldt voor de overtredingen dat de verjaringstermijn met twee jaren wordt verlengd op het moment dat uitstel van betaling of betaling in termijnen is toegestaan door het openbaar ministerie5. Op grond van de wet dient deze termijnverlenging ook toegepast te worden in het kader van minnelijke schuldhulpverleningstrajecten. Daarmee is de periode om tot betaling van een geldboete te komen ten minste 6 jaren. Mijns inziens biedt dit voldoende ruimte om tot een regeling te komen.
Klopt het dat als dit niet wordt opgelost er vaker een dwangakkoord zal worden gevraagd en opgelegd, met als gevolg dat er vaker finale kwijting zal worden verleend? Zou u dit wenselijk vinden?2
Het is voorbehouden aan de civiele rechter om te beoordelen of in een concreet geval een dwangakkoord moet worden opgelegd. Vanuit het oogpunt van de strafrechtelijke handhaving, waaronder het punitieve doel van de sanctie en het vergoeden van schade aan slachtoffers, acht ik het niet wenselijk wanneer structureel via die weg de restantvorderingen van strafrechtelijke sancties worden kwijtgescholden.
Zou het een oplossing zijn om, net als bij de Wet schuldsanering natuurlijke personen, ervoor te zorgen dat de verjaring opgeschort kan worden? Zo nee, welke oplossing ziet u dan hiervoor?
Zie antwoord vraag 3.
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Welke wetgeving heeft Curaçao voor de regulering van de honderden internationaal opererende Curaçaose online casino’s?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Hoeveel Internet Service Providers (ISP’s) op Curaçao hebben een masterlicentie? Welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het toezichthoudende orgaan op Curaçao op de masterlicentiehouders?
Zie antwoord vraag 1.
Wie ziet toe op de honderden internationale online casino’s/sport betting (sublicensees) exploitanten op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
De gesubsidieerde milieurechtsbijstand |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de ratio is achter de beleidsregel dat in kader van toekenning van gesubsidieerde rechtsbijstand in milieuzaken niet de hoogste eigen bijdrage wordt gevraagd van rechtspersonen conform artikel 36, tweede lid, van Wet op de rechtsbijstand (Wrb), maar slechts 25% van de hoogste eigen bijdrage?1
Met ingang van 1 januari 2008 is de milieurechtsbijstand volledig ingebed in het reguliere stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Vanaf die datum moeten ook de aanvragen voor milieurechtsbijstand voldoen aan de eisen die bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand worden gesteld. Die eisen zien zowel op de inhoudelijke als de financiële eisen. Bij gelegenheid van deze beleidswijziging is door de toenmalige Staatssecretaris van justitie onderkend dat de draagkrachtnorm voor rechtspersonen in de Wet op de rechtsbijstand een beletsel zou kunnen vormen voor de toegang tot het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand voor natuur- en milieugroepen (zie ook de brief van 29 oktober 20072 aan uw Kamer). Met het stellen van de draagkrachtgrens van tienduizend euro en de reductie op de eigen bijdrage is beoogd een ongewenste vraaguitval onder milieurechtspersonen bij de toegang tot het recht te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat deze maatregel na een jaar – de geplande datum van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 januari 2009 – geëvalueerd zou worden en zou worden bezien of deze nog langer van kracht zou moeten zijn?2
In bovengenoemde brief van 29 oktober 2007 wordt meegedeeld dat na ommekomst van een jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2008, zal worden bezien of de maatregel ter voorkoming van ongewenste vraaguitval onder rechtspersonen nog langer van kracht zal moeten zijn. Voor zover ik dit heb kunnen nagaan is hieraan geen gevolg gegeven. De reden daarvan is mij niet bekend. Ik zal de raad voor rechtsbijstand verzoeken te onderzoeken of deze maatregel, gelet op de oorspronkelijke doelstelling daarvan, moet worden gehandhaafd. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Klopt het dat deze evaluatie van de eigen bijdrage in milieuzaken nooit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Bent u alsnog bereid dit te doen teneinde te kunnen beoordelen of de korting op de eigen bijdrage nog gewenst is? Zo ja, wanneer heeft deze evaluatie plaatsgevonden en kunt u de uitkomsten daarvan aan de Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel toevoegingen zijn er sinds 2008 jaarlijks verstrekt op grond van de Beleidsregel draagkrachtbeoordeling rechtspersonen in het kader van gesubsidieerde milieurechtsbijstand? Kunt u daarbij aangeven per jaar hoeveel in totaal is uitgekeerd aan gesubsidieerde milieurechtsbijstand en voorts wat de gemiddelde bijdrage betreft per jaar? Kunt u ook aangeven wat jaarlijks de gemiddelde eigen bijdrage is geweest van milieurechtspersonen sinds de instelling van genoemde beleidsregel in 2008?
De raad voor rechtsbijstand heeft de volgende gegevens verstrekt over de toevoegingen verleend aan milieurechtspersonen sinds 2008.
jaar
Afgegeven toevoegingen
Vastgestelde
toevoegingen
Totaal vastgesteld
Gemiddelde vastgestelde eigen bijdrage
2008
228
50
€ 51.885
€ 182,02
2009
231
153
€ 165.688
€ 182,04
2010
218
198
€ 212.547
€ 180,86
2011
189
189
€ 204.894
€ 194,34
2012
205
210
€ 209.401
€ 190,40
2013
207
185
€ 169.538
€ 191,60
2014
219
238
€ 223.154
€ 197,20
2015
187
165
€ 138.245
€ 198,65
Klopt het dat bij de beoordeling van de draagkrachttoets van een rechtspersoon niet wordt gekeken naar de draagkracht van de betreffende individuele leden of bestuurders?
Bij de draagkrachttoets van een rechtspersoon baseert de raad voor rechtsbijstand zijn oordeel louter op de gegevens over het eigen vermogen of de eigen inkomsten van de betreffende rechtspersoon. Dit volgt uit het wettelijk kader van de Wet op de rechtsbijstand. Daarbij kijkt de raad of de kosten van rechtsbijstand uit het vermogen of het inkomen van de rechtspersoon kan worden voldaan. Dat vermogen of inkomen kan bestaan uit bijvoorbeeld bijdragen van de leden.
Aan de onderhavige regeling ligt ten grondslag dat milieurechtspersonen op moeten kunnen komen voor het milieu. De regeling is daarom zo ingericht dat de toegang tot het recht voor minder draagkrachtige milieurechtspersonen verzekerd blijft.
Ik heb geen gegevens over de privéinkomsten en -vermogens van leden en bestuurders van milieurechtspersonen. Deze gegevens zijn ook niet relevant voor de vaststelling van de draagkracht van rechtspersonen, zoals bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand. Ik zal hier derhalve geen nader onderzoek naar laten doen.
Bent u er bekend mee dat veel leden en bestuurders van milieurechtspersonen over veel meer dan € 10.000 privé inkomsten en/of vermogen beschikken, dat de grens is van het bedrag waarboven thans de rechtspersoon zelf de kosten van rechtsbijstand uit eigen middelen moet betalen? Zo ja, deelt u de mening dat het niet billijk is dat deze milieurechtspersonen gebruik maken van gemeenschapsgeld om te procederen en hoe kunt u hier tegen optreden? Zo nee, bent u hier bereid nader onderzoek naar te doen, ook in het kader van de in deze vragen aan de orde gestelde evaluatie van deze beleidsmaatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Niet meer internationaal bellen vanuit Venezuela |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen international calls meer vanuit Venezuela»?1
Ja.
Is het waar dat de twee grootste providers van het land – het grootste buurland van het Koninkrijk – de mogelijkheid om internationaal te bellen hebben afgesloten? Klopt het ook dat de reden daarvoor is dat de providers de rekeningen van buitenlandse providers niet meer kunnen betalen? Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, de providers Digitel en Movistar beschikken niet over voldoende deviezen om die betalingen te voldoen voor mobiel telefoneren. Telefoneren naar het buitenland met een vaste lijn is nog wel mogelijk. Dit is één van de gevolgen van de economische crisis in Venezuela, die op meer gebieden voelbaar wordt.
Klopt het dat het bezorgen van internationale post al eerder is stopgezet door het Venezolaanse staatspostbedrijf? Heeft de Venezolaanse bevolking nog wel andere mogelijkheden om internationaal te communiceren? Is het internet bijvoorbeeld nog wel beschikbaar, waardoor via online-diensten nog internationaal getelefoneerd en gecommuniceerd kan worden? Voor welk aandeel van de bevolking is dat geen werkbaar alternatief? Kunt u uw antwoord toelichten?
Privé postbedrijven zoals DHL en UPS bezorgen nog steeds vanuit en naar het buitenland. Internet is beschikbaar en de bevolking is zeer actief op sociale media, die belangrijk zijn voor communicatie en nieuwsvoorziening (het percentage van de bevolking dat Twittert, behoort in Venezuela tot een van de hoogste ter wereld). In de meer veraf gelegen rurale gebieden is de dekking van telefonie en internet beperkter, maar vindt ook minder communicatie met het buitenland plaats.
Wat betekent deze maatregel voor oppositiepartijen in Venezuela? Op welke wijze beperkt het de mogelijkheden en vrijheden om effectief te opereren voor deze partijen nog verder? Lopen zij hierdoor extra risico’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet internationaal mobiel kunnen telefoneren zal alle gebruikers daarvan – inclusief leden van de oppositiepartijen – in hun communicatie beperken, maar er zijn thans geen indicaties dat de oppositie daardoor grotere risico’s zou lopen. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is de maatregel genomen uit economische noodzaak en vooralsnog is niet gebleken van mogelijke samenhang met de wijze waarop de regering de oppositie tegemoet treedt.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de repressieve manier van optreden door het Venezolaanse regime? Ziet u hierin een voorbode van hard(er) ingrijpen door de regering?
Zie antwoord vraag 4.
Werken maatregelen als deze, die de bevolking steeds verder isoleren, volgens u als een katalysator voor (grootschalige) migratie, onder meer naar het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden? Bent u het ermee eens dat de risico’s hierop steeds verder toenemen? Op welke wijze anticipeert het kabinet daarop? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering monitort de ontwikkelingen in Venezuela nauw. De afgelopen maanden is sprake van een druppelsgewijze instroom van Venezolanen, in het bijzonder in Aruba en Curaçao. Aruba en Curaçao hebben, behorende bij de autonome bevoegdheden op dit terrein, diverse maatregelen getroffen om illegale migratie tegen te gaan. Zo vinden er verscherpte controles op de luchthavens plaats en zijn toelatingseisen aangescherpt. De inschatting van de regering is nog steeds dat de situatie in Venezuela niet zal leiden tot grootschalige migratie naar de Caribische landen van het Koninkrijk. De regering is zich bewust van de mogelijke gevolgen van elke vorm van migratie. De regering staat hierover in nauw contact met de Caribische delen van het Koninkrijk. Daar zijn ook Defensie en de Kustwacht in het Caribisch gebied bij betrokken. Uiteraard vindt er ook overleg plaats met Venezuela, om deze problematiek en de situatie in dit land aan de orde te stellen.
Een door de school in de steek gelaten geïntimideerde homo-leerling |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Homo-leerling uit klas gezet na pesterijen»?1
Ja.
Is het waar dat een leerling die structureel geïntimideerd en gepest is vanwege zijn geaardheid, uit de klas is geplaatst?
In algemene zin ben ik van mening dat slachtoffers niet herplaats moeten worden, maar daders gestraft moeten worden. In dit specifieke geval lag de, de feitelijke situatie echter genuanceerder en ingewikkelder. De weergave van het artikel herken ik daarom niet. Toen de betrokken leerling vorig jaar uit de kast kwam, leidde dat niet tot pesterijen, maar is daar juist goed op gereageerd. Pas onlangs is sprake geweest van pesterijen, dit kwam dus niet structureel voor. De school heeft conform haar beleid gekozen voor een pedagogische benadering, waarbij met de leerlingen en hun ouders is gesproken. In overleg met de moeder, is de jongen tijdelijk in een tussenvoorziening op school geplaatst. Op dit moment wordt bekeken welke klas of opleiding het beste bij hem past. Die keuze wordt bepaald door het cognitieve niveau en de wensen van de leerling, de maatregel is niet als straf bedoeld en niet primair gerelateerd aan het pestincident.
In hoeverre deelt u de visie dat hier sprake is van de omgekeerde wereld, en niet het slachtoffer uit de klas, maar de dader(s) van school verwijderd dienen te worden?
Naar aanleiding van het pestincident en de klappen die de jongen heeft uitgedeeld, zijn beiden een dag geschorst geweest. In deze specifieke situatie speelden meerdere zaken mee. Gezien ook de verdere aanpak van de school (zie antwoord op vraag 4) vind ik niet dat hier sprake is van de omgekeerde wereld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om er voor te zorgen dat scholen, ook specifiek de school in kwestie, niet zwichten voor homohaat, maar dat zij dit probleem krachtig – en dus niet alleen op papier – bestrijden?
De Wet veiligheid op school is met ingang van 1 augustus 2015 van kracht en verplicht scholen werk te maken van de sociale veiligheid op school. Scholen zijn verplicht om veiligheidsbeleid te voeren, de veiligheidsbeleving van leerlingen jaarlijks te monitoren en om een persoon het beleid tegen pesten te laten coördineren en tevens te fungeren als aanspreekpunt voor ouders en leerlingen. De sectorraden ondersteunen scholen samen met Stichting School en Veiligheid bij de invulling van de wettelijke randvoorwaarden. De Inspectie van het onderwijs (hierna inspectie) geeft scholen een jaar de tijd voor implementatie en start aankomend schooljaar met handhaving.
Daarnaast zijn sinds december 2012 de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd in het primair en het voortgezet onderwijs. Dat betekent dat scholen verplicht zijn hun leerlingen te leren over respectvolle omgang met seksualiteit en diversiteit. Om scholen te helpen bij de invulling van deze kerndoelonderdelen heeft de Stichting Leerplanontwikkeling in opdracht van OCW een leerplanvoorstel gemaakt met een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het mogelijke lesmateriaal. De inspectie voert op dit moment op mijn verzoek een onderzoek uit naar de invulling die scholen geven aan seksualiteit (waaronder seksuele weerbaarheid) en seksuele diversiteit. De uitkomsten van het onderzoek worden deze zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. De inspectie bezoekt in het kader van reguliere, geplande onderzoeken binnenkort ook deze school. Daarin zal ook het veiligheidsbeleid, zowel curatief als preventief, aan de orde komen.
De inspectie heeft naar aanleiding van dit voorval ook contact gehad met de school in Coevorden. Daaruit blijkt dat de school zeker niet «zwicht voor homohaat»: alle leerlingbegeleiders en directieleden hebben voorlichting gehad over seksuele diversiteit en ook in de klas wordt voorlichting gegeven en worden gesprekken gevoerd over seksuele diversiteit. De school doet dit in overleg met het COC Groningen. Ook naar aanleiding van dit incident overlegt de school binnenkort met het COC Groningen wat zij nog beter had kunnen doen. Daarnaast geeft de school voorlichting aan leerlingen over het gebruik en de gevaren van sociale media.
Ziet u de parallel met de wens van «zachte krachten» in de samenleving om ook bedreigde homo's in asielzoekerscentra over te plaatsen, in plaats van de daders aan te pakken? Zo nee, het betreft toch in beide gevallen homohaat en een zwichtende autoriteit?
Nee, de situatie van jongeren in een Nederlandse klas vind ik niet goed vergelijkbaar met de situatie van asielzoekers in de noodopvang. Bovendien is de tijdelijke overplaatsing van LHBT asielzoekers nadrukkelijk op hun eigen verzoek geweest. Daarnaast worden daders wel degelijk aangepakt. Ik verwijs u naar de brief die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mede namens mij op 31 maart jl. naar de Kamer heeft gestuurd, over de aangescherpte aanpak van overlast gevende asielzoekers. Discriminatie en bedreiging van medebewoners, medewerkers of vrijwilligers wordt niet getolereerd (Kamerstuk 19637, nr. 33042).
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Curaçao in 2012 een online-gokvergunning heeft gegeven aan EmuCasino, dat in Australië betrokken is bij grootschalige illegale gokpraktijken?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat EmuCasino «opereert» vanuit Malta en «gevestigd» is in Panama? Klopt het dat het bedrijf in Panama een trust heeft via Quijano & Associates – een concurrent van Mossack Fonseca – om de werkelijke eigenaar aan het zicht te onttrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vergunning van EmuCasino een sublicentie is van de Gaming Services Provider op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat casinobaas Rudolfo «Rudy» Pizziolo de eigenaar is van deze Gaming Services Provider?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel sublicenties heeft Gaming Services Provider sinds 1996 internationaal verstrekt? Klopt het dat KPMG de accountant is van Pizziolo?
Zie antwoord vraag 1.
Ontheffing lengte samenstel van landbouwtrekkers en aanhangwagen(s) |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen ontheffing kan verlenen van de wettelijk toegestane maximale lengte van 18,75 meter van een samenstel van landbouwvoertuigen?
Ja.
Is het waar dat er naast de aspergetelers ook telers in andere groene sectoren (aardbeien, prei enz.) in de praktische bedrijfsuitvoering getroffen worden door de beperkingen in de lengte van de voertuigen? Zo ja, kunt u de aard en de omvang van die beperkingen schetsen?
Vanaf 1 januari 2016 mogen combinaties van (land)bouwvoertuigen en aanhangwagens maximaal 18,75 meter lang zijn. Voorheen was dat nog 18,00 meter. Met deze zeer recente wijziging is de lengte van voertuigcombinaties in de landbouw in lijn gebracht met richtlijn 96/53/EG.
Klopt het dat er momenteel een landelijke actie gaande is op controle en handhaving van de lengte van de combinatie van landbouwtrekkers en aanhangwagen(s)? Zo ja, wat is de reden van deze controle en handhaving? Waarom wordt de actie juist in deze periode uitgevoerd?
Nee, er is geen landelijke actie gaande op controle en handhaving op landbouwcombinaties. Wel is in het najaar van 2015 in Friesland en in Limburg gecontroleerd op landbouwverkeer en motorvoertuigen met beperkte snelheid. Daarbij zijn waarschuwingen uitgedeeld. Omdat er in Limburg aanhoudende overtredingen zijn geconstateerd op het gebied van snelheid, scherpe- en of uitstekende delen, slecht of niet afgedekte lading, verlichting en meer van dit soort zaken heeft de politie begin maart al aangekondigd in de provincie Limburg verscherpte controles uit te gaan voeren op dit soort overtredingen. Dit heeft in alle regionale bladen en landbouwvaktijdschriften gestaan.
Bent u het er mee eens dat in casu een geringe lengteoverschrijding van de maximaal toegestane lengtemaat voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) van ongeveer twee meter geen of nagenoeg geen impact op de verkeersveiligheid heeft?
De toegestane maximum maten en gewichten voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) zijn juist met het oog op de verkeersveiligheid en infrastructurele beperkingen vastgesteld. Vanuit dat oogpunt is de lengte op 18,75 meter gemaximeerd.
Bent u bereid om het mandaat van de RDW te verruimen in die zin dat (incidentele) ontheffingen ook kunnen gelden voor een samenstel van (landbouw)voertuigen die langer zijn dan 18,75 meter?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven is de lengte voor een samenstel van tractor en aanhangwagen(s) gemaximeerd op 18,75 meter. De bevoegdheid om een incidentele ontheffing verlenen, bijvoorbeeld als het gaat om een ondeelbare lading, ligt bij de provinciale of gemeentelijke wegbeheerder. De RDW heeft die bevoegdheid niet, dus kan ik ook geen mandaat verruimen.
Het bericht ‘Ik wil naar huis, naar mijn gezin’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ik wil naar huis, naar mijn gezin»?1
Ik begrijp dat deze mevrouw graag bij haar gezin is en daar deel van wil uitmaken. Dat mevrouw het gevoel heeft dat ze tegen haar wil wordt vastgehouden, is geen wenselijke situatie. Mensen met behoefte aan chronische ademhalingsondersteuning kunnen in veel gevallen ook in de thuissituatie geholpen worden. Het Centrum voor thuisbeademing (CTB) kan onderzoeken of de mogelijkheid bestaat dat mevrouw thuis kan wonen. Voordat iemand naar huis kan met beademing stelt het CTB een aantal voorwaarden, zodat een patiënt veilig thuis kan verblijven. De medische situatie wat betreft de beademing moet stabiel zijn en er moet voldoende en goed opgeleide zorg zijn die kan handelen als er iets mis gaat met de beademing.
Kunt u begrijpen dat mevrouw liever thuis bij haar man en kinderen wil wonen dan alleen op een kamertje wil zitten? Vindt u het acceptabel dat het geweigerd wordt, en mevrouw tegen haar wil wordt vastgehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de verpleeghuisarts zelfs dreigt met een rechterlijke machtiging als de familie doorzet mevrouw naar huis te halen? Kunt u er voor zorgen dat mevrouw dan optimale rechtsbijstand wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de wet kan een arts een rechterlijke machtiging aanvragen. Dan moet er echter aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Het inzetten van rechtsbijstand is een procedure die mevrouw en haar familie zelf moet inzetten. Daar kan ik geen hulp bij bieden. Het zorgkantoor kan ook met deze mevrouw meedenken over alternatieven die beter aansluiten op haar wensen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van mevrouw Groenveld dat zij als ALS-patiënt gedwongen wordt in een verpleeghuis te verblijven, terwijl zij graag thuis bij haar man en kinderen wil wonen in haar laatste levensfase?2
Vindt u het ook een totaal ongewenste uitkomst van het criterium dat een indicatie alleen omgezet mag worden in een «volledig pakket thuis» als dat «doelmatig» kan; met andere woorden als dat niet meer geld kost dan in een verpleeghuis?
Erkent u dat het mevrouw en haar gezinsleden kostbare gezamenlijke tijd ontnomen wordt, enkel en alleen omdat de verzorging in de thuissituatie te duur zou zijn? Vindt u dit een gewenste uitkomst van uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u er voor zorgen dat mevrouw Groenveld thuis kan worden verzorgd, zodat zij en haar verwanten de ruimte wordt geboden zich voor te bereiden op het afscheid?
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen deze twee situaties in het kader van de motie Leijten die de garantie vraagt dat niemand kan worden gedwongen ergens te wonen waar men niet wil?3
In de genoemde motie wordt de regering gevraagd te garanderen dat mensen niet worden gedwongen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. Deze motie is ingediend tijdens het debat over overbruggingszorg en de keuzevrijheid die cliënten daarbij hebben. Ik heb destijds aangegeven dat de overheid mensen niet kan dwingen ergens te gaan wonen waar ze niet willen wonen. In de twee situaties die nu zijn aangereikt gaat het niet zozeer om de vrijheid van de keuze van de gewenste instelling, maar om de mogelijkheden van verantwoorde zorg thuis.
Op welke wijze heeft deze mevrouw iets aan het beleidsvoornemen «Van systemen naar mensen»?
Ik ben van mening dat het zorgkantoor zich heeft ingespannen om samen met deze cliënt te zoeken naar een passende oplossing. Ik ben van mening dat dit past binnen het beleidsvoornemen «van systemen naar mensen».
Het gebrek aan aandacht over seksuele diversiteit in het onderwijs |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit onder meer blijkt dat slechts 25% van de ondervraagde scholieren les heeft gehad over seksuele diversiteit, terwijl die lessen op grond van de kerndoelen sinds 2012 verplicht zijn? Bent u bekend met het feit dat uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slecht 13% van de leerlingen vindt dat hun school op een heel goede manier aandacht besteedt aan seksuele diversiteit?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze onderzoeksresultaten?
Het behoort tot de opdracht van het onderwijs om aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze thema's zijn sinds 2012 expliciet opgenomen in de kerndoelen. Omdat het van belang is vast te stellen hoe scholen hieraan invulling geven, brengt de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) hierover een themarapport uit, waarbij ook leerlingen uit het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs worden betrokken. Dit themarapport verschijnt deze zomer. Wij wachten daarom eerst de uitkomsten van dit themaonderzoek van de inspectie af, om vervolgens tot een afgewogen standpunt te komen over de wijze waarop scholen invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor onderwijs over deze onderwerpen.
Op welke wijze ziet de Onderwijsinspectie erop toe dat scholen daadwerkelijk respectvolle voorlichting geven over seksuele diversiteit? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de Onderwijsinspectie is opgetreden tegen scholen die geen of onvoldoende voorlichting geven over seksuele diversiteit?
De inspectie houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving, waaronder op realisering van de kerndoelen. Dit toezicht wordt mede risicogestuurd ingevuld. Aandacht voor diversiteit, waaronder seksuele diversiteit, komt als daar aanleiding toe is aan de orde in het kader van het toezicht op burgerschap. Dit toezicht heeft in de afgelopen periode niet geleid tot optreden vanwege dit onderwerp.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Yücel2 die het kabinet oproept om democratische burgerschapsvorming te concretiseren, te versterken en onderdeel te laten zijn van het curriculum in alle lagen van het onderwijs?
Burgerschapsvorming is een wezenlijk onderdeel van de taak van het onderwijs. De motie van het lid Yücel is, zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van 16 december 2013 (Kamerstukken II 33 750 VIII, nr. 80), mede aanleiding geweest voor versterking van het burgerschapsonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs. Over de voortgang van de maatregelen is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93) en 1 juli 2015 (Kamerstuk 27 923, nr. 208). Burgerschapsvorming is ook een belangrijk onderdeel van het recent uitgebrachte advies van het Platform Onderwijs2032 over een toekomstgericht curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Het platform adviseert om burgerschapsvorming, waaronder het leren over de werking en het belang van de democratische rechtsstaat, een prominentere positie te geven in het curriculum. Over het vervolg van dit advies is de Staatssecretaris met uw Kamer in gesprek.
Zoals u is gemeld in de reactie op de motie van Rog over burgerschapsonderwijs (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 13) wordt veel aandacht besteed aan de versterking van burgerschapsvorming in het mbo. Voor de cohorten vanaf 2016 geldt dat er expliciet aandacht moet zijn voor kritische denkvaardigheden en mensenrechten. Daarnaast wordt de verdere ontwikkeling van het netwerk burgerschap voor docenten ter bevordering van kennisdeling ondersteund en wordt ingezet op de deskundigheidsbevordering van docenten.
Burgerschapsvorming en Bildung zijn ook een wezenlijk onderdeel van het hoger onderwijs zodat de goed toegeruste wereldburgers van morgen worden opgeleid, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 29 april 2015 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 93). De balans tussen kwalificatie, persoonsvorming en socialisatie heeft daarom een belangrijke plaats gekregen in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481).
Bent u bekend met het onderzoek van de Stichting School en Veiligheid waaruit blijkt dat er op de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen «vrijwel geen» aandacht is voor seksuele diversiteit? Bent u bekend met het feit dat, volgens hetzelfde onderzoek, kennis en vaardigheden op het gebied van seksuele diversiteit onvoldoende specifiek zijn neergelegd in de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen voor deze opleidingen?3
Wij zijn bekend met het rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 196) van de Stichting School en Veiligheid. Wij hebben de Stichting School en Veiligheid in 2013 gevraagd om, in samenspraak met de directeuren van de pabo’s (LOBO) en de tweedegraads lerarenopleidingen (ADEF), een verkenning uit te voeren naar de aandacht voor pesten, seksualiteit, seksuele diversiteit en sociale veiligheid in deze lerarenopleidingen. Dit heeft in 2014 geresulteerd in dit rapport. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat de generieke kennisbases en de bekwaamheidseisen de opleidingen veel ruimte bieden om hun studenten toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Hierdoor bestaan er verschillen in de manier waarop en de mate waarin studenten worden toegerust op het gebied van sociale veiligheid. De Stichting School en Veiligheid doet daarom de aanbeveling om expliciet te benoemen over welke kennis en vaardigheden startbekwame leraren moeten beschikken om voldoende toegerust te zijn op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele veiligheid in het bijzonder. In 2014 zijn de Stichting School en Veiligheid, LOBO en ADEF gestart met de tweede fase van dit traject. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» en de digitale database met methoden, materialen en goede praktijken zijn hiervan het resultaat. De rapportage van dit vervolgonderzoek «Toegerust op sociale veiligheid» is in 2015 opgeleverd (Bijlage bij Kamerstuk 27 923, nr. 211).
Deelt u de mening dat, wanneer docenten in hun opleiding niet leren hoe ze goede en respectvolle voorlichting kunnen geven over seksuele diversiteit, het risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op school onder de maat zullen blijven?
Wij vinden het belangrijk dat in de lerarenopleidingen de basiskennis en vaardigheden voor het creëren van een sociaal veilig klimaat in de klas en het aandacht kunnen geven aan onderwerpen als seksuele diversiteit aangeleerd worden. De lerarenopleidingen hebben samen met de Stichting School en Veiligheid het competentieprofiel sociale veiligheid en de digitale database opgesteld. Wij hebben er daarom vertrouwen in dat opleidingen een goede basis op het thema sociale veiligheid meegeven. Daarom delen wij de mening niet dat er risico bestaat dat lessen over seksuele diversiteit op scholen onder de maat zullen blijven. Hierbij dient aangetekend te worden, zoals de Stichting School en Veiligheid in haar rapport «Aandacht voor sociale veiligheid in pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen – fase één» als kanttekening meegeeft, dat niet alle vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid volledig ontwikkeld kunnen worden tijdens de initiële lerarenopleiding. Een deel van de vaardigheden die nodig zijn voor het waarborgen van sociale veiligheid en het geven van voorlichting over seksuele diversiteit zal een startende leraar pas volledig kunnen ontwikkelen in de eerste jaren van zijn loopbaan.
Hoe kijkt u aan tegen het eventueel verzwaren van aandacht voor respectvolle voorlichting over seksuele diversiteit op docentenopleidingen middels de (generieke) kennisbases en de bekwaamheidseisen?
De Stichting School en Veiligheid concludeerde in 2014 dat kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in de bekwaamheidseisen voor docenten in het primair en voortgezet onderwijs aan bod komen binnen de interpersoonlijke en pedagogische competentie. In de generieke kennisbasis voor de pabo’s zijn kennisinhouden beschreven die nodig zijn voor het waarborgen en bevorderen van sociale veiligheid, maar worden geen inhouden beschreven die specifiek zijn gericht op seksuele diversiteit. Bij de herijking van de generieke kennisbasis voor de pabo’s in 2016/2017 worden kennis en vaardigheden op het gebied van sociale veiligheid in het algemeen en seksuele diversiteit in het bijzonder meegenomen. In de generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen zijn al kennisinhouden over seksualiteit en seksuele diversiteit opgenomen. Op basis van deze bevindingen doet de Stichting School en Veiligheid de aanbeveling om een verdere operationalisering van de thema’s te bewerkstelligen zodat opleidingen handvatten krijgen voor toepassing in het eigen curriculum. Deze operationalisering is gemaakt in de vorm van de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» uit 2015. Wij hechten er belang aan dat, voor zover lerarenopleidingen hier niet al mee aan de slag zijn, de lerarenopleidingen aan de slag gaan met deze richtlijn om de aandacht voor sociale veiligheid in het algemeen en pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit in het bijzonder te versterken.
Deelt u de mening dat een vrijblijvende richtlijn, die bedoeld is om op docentenopleidingen «het gesprek aan te gaan» over sociale veiligheid, docenten onvoldoende voorbereidt op het geven van verplichte lessen op school over seksuele diversiteit?4
Deze mening delen wij niet. De richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid», die in 2015 is opgeleverd, is in samenspraak met LOBO en ADEF door de Stichting School en Veiligheid vormgegeven. Zij hebben in 2014 aangegeven behoefte te hebben aan handvatten om in het eigen curriculum de aandacht voor sociale veiligheid, pesten, seksualiteit en seksuele diversiteit te versterken. De richtlijn wordt op dit moment door pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen gebruikt als basis om het gesprek aan te gaan binnen de opleiding over deze thema’s en hoe zij een plek moeten krijgen in het curriculum. Met de richtlijn in de hand bekijken de lerarenopleidingen hun eigen curriculum kritisch en vullen dit waar nodig aan. De richtlijn vormt daarmee niet zomaar een vrijblijvend middel om «het gesprek aan te gaan», maar een belangrijk instrument in de stappen van de lerarenopleidingen om hun curriculum te verbeteren en startbekwame docenten af te leveren met adequate kennis over seksuele diversiteit en de vaardigheden om voorlichting te geven.
Het bericht 'Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht « Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak»?1
Ja.
Kent u soortgelijke gebeurtenissen in de gevangenis van Curaçao? Zo ja, welke?
Vanuit mijn rol als Minister voor Koninkrijksrelaties ontvang ik signalen over – onder andere – de rechtshandhavingsketen in de Caribische landen. Het mediabericht waaraan wordt gerefereerd, is daar één van. Uiteraard is voor mij de brede context belangrijk. De juistheid van een bericht is niet aan mij om te bepalen. De in het mediabericht voorgelegde kwestie speelt zich af binnen de autonomie van het land Curaçao.
Deelt u de mening dat misstanden zoals vermeld in het krantenartikel onacceptabel zijn? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het een taak is van het land Curaçao om te zorgen voor een veilige gevangenis? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Curaçao als land verantwoordelijk is voor de misstanden in de gevangenis van Curaçao? Zo neen, waarom niet?
Het Land Curaçao is verantwoordelijk voor het tegengaan van misstanden.
Klopt het dat Nederland ondersteuning biedt aan de gevangenis op Curaçao? Zo ja, welke?
De gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Nederland levert geen structurele ondersteuning; die vindt enkel plaats op incidentele basis. Recent heeft Nederland ter bevordering van de afronding van het plan van aanpak Gevangeniswezen van het Land Curaçao beperkte ondersteuning geboden. Voornoemd plan van aanpak betreft ook een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao.
Loopt Nederland het risico om wederom aangesproken te worden door de VN, zoals Nederland in het verleden ook is aangesproken door de VN, op misstanden in de gevangenis op Curaçao? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welke consequenties?
Het Koninkrijk der Nederlanden kan aangesproken worden als aangesloten verdragspartij (en daarmee onder internationaal recht dus juridisch eindverantwoordelijk). De periodieke rapportages aan de Verenigde Naties over de implementatie van verdragen worden dan ook door de respectievelijke landen opgesteld. Het Koninkrijk biedt deze rapportages gezamenlijk aan.
Het advies van de Raad van State op het ontwerpbesluit dat het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wijzigt en de reactie van de regering hierop |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Waarom heeft u gekozen om op basis van het advies van de Raad van State1 («De Afdeling adviseert om af te zien van het verbod voor zover dat geldt voor niet-professionele gebruikers dan wel daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») pesticiden voor niet-professioneel gebruik buiten de landbouw op verharding alsnog toe te staan, en daarmee tegen uw eerdere doelstelling van een verbod op verharde ondergrond voor niet-professioneel gebruik in te gaan, in plaats van het tweede deel van hun advies («daarvoor alsnog te voorzien in een adequate wettelijke grondslag») te volgen en te voorzien in een adequate wettelijke grondslag? Bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) heb ik uw Kamer gemeld dat het kritische advies van de Raad van State op de juridische vormgeving van het voorgenomen gebruiksverbod op verhardingen voor niet-professionele gebruikers aanleiding gaf om het gebruiksverbod voor niet-professionele gebruikers niet tegelijk met het verbod voor professioneel gebruik vast te stellen. Het oordeel van de Raad van State is dat er geen wettelijke grondslag is voor een verbod op het particulier gebruik op verhardingen. Ik heb daarop de conclusie getrokken dat inwerkingtreding van een verbod op het particulier gebruik op korte termijn (tegelijk met het verbod op het professionele gebruik in maart 2016) was uitgesloten. Het creëren van een wettelijke grondslag vergt namelijk een aanzienlijke procedurele doorlooptijd. In mijn brief van 16 februari 2016 heb ik daarom ook aangegeven in de komende maanden te bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren. Ik ben hier momenteel nog mee bezig. Zoals ik heb toegezegd tijdens de tweede termijn van het AO Gewasbeschermingsmiddelen op 18 februari 2016 zal ik uw Kamer daarover voor het zomerreces informeren.
Hoe rijmt u uw besluit om het verbod op het niet-professioneel gebruik van pesticiden op een verharde ondergrond niet door te voeren met de doelstelling van de Europese richtlijn2 («de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen de mogelijk met het gebruik van pesticiden samenhangende risico») waar dit besluit tot wijziging uit is voortgekomen? Deelt u de mening dat, om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, het juist van belang is om ook voor niet-professioneel gebruik pesticiden op verharde (en onverharde) ondergronden te verbieden?
Ik ben van mening dat, waar mogelijk, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet worden teruggedrongen. Een verbod moet uiteraard wel berusten op een wettelijke grondslag. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft de Raad van State geconcludeerd dat een wettelijke grondslag voor een verbod op niet-professioneel gebruik ontbreekt en ben ik aan het bezien hoe ik daaraan een vervolg geef.
Kunt u een overzicht geven van het jaarlijks gebruik van pesticiden op verharding door professionele en het jaarlijks gebruik door niet-professionele gebruikers? Kunt u ditzelfde doen voor het gebruik op onverharde ondergronden? Zijn er gegevens bekend over het verkeerd gebruik van deze middelen? Klopt het vermoeden dat verkeerd gebruik relatief veel voorkomt bij niet-professioneel gebruik? Is dit niet juist een reden om voor de niet-professionele gebruikers ook een verbod in te stellen? Zo ja, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Op verharde oppervlakken buiten de landbouw werd in 2012 naar schatting circa 140.000 kilogram werkzame stof gebruikt en op onverharde oppervlakken buiten de landbouw was dit circa 80.000 kilogram werkzame stof3. Volgens cijfers van het CBS4 is in 2004 totaal circa 90.000 kilogram werkzame stof aan particulieren verkocht, waarvan circa 65.000 kilogram herbiciden (middelen tegen onkruid).
Er is geen onderzoek beschikbaar waaruit kan worden afgeleid in welke mate gewasbeschermingsmiddelen verkeerd worden gebruikt door niet-professionele gebruikers. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, ben ik aan het bezien welke mogelijkheden er zijn om een verbod voor niet-professionele gebruikers alsnog in te voeren.
Bent u bereid om, naast het alsnog invoeren van een verbod voor niet-professioneel gebruik op verharde ondergronden, ook een verbod op onverharde gronden in te voeren voor niet-professioneel gebruik, dit mede gezien het advies van de Raad van State («De toelichting geeft er aldus geen blijk van dat er voldoende grond is voor de conclusie dat het vanwege het ontbreken van alternatieven noodzakelijk zou zijn dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door niet-professionele gebruikers op een onverhard oppervlak blijft toegestaan»)? Kunt u hierbij de motie van de leden Leenders en Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) volgen en inzetten op het gebruik van veilige alternatieven voor particuliere consumenten?
Bij het nagaan van mogelijkheden, zal ik nagaan of het mogelijk is de maatregelen te verbreden naar onverharde terreinen. Naast de daarvoor benodigde wettelijke grondslag, speelt daarbij ook de beschikbaarheid van voldoende alternatieven, zoals bedoeld in de motie Leenders/Koşer Kaya, een rol.
Voor welke gebieden en omstandigheden kan een uitzondering gelden op het verbod en worden laagrisicomiddelen toegestaan? Hoe wordt voorkomen dat grote regio’s «uitzonderingsgebieden» worden waardoor het verbod in de praktijk niet effectief is?
Tegelijk met het in werking treden van een wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden op 31 maart 2016, waardoor het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen niet meer is toegestaan, is een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking getreden. In deze wijziging zijn de uitzonderingen op het verbod uitgewerkt. De lijst met uitzonderingen is dusdanig beperkt dat er geen sprake van is dat (grote) regio’s een uitzonderingsgebied vormen. Het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico.
Zijn er, naast hoog- en laagrisicomiddelen, nog andere bestrijdingsmiddelen? Vallen hier bijvoorbeeld quaternaire ammoniumzouten onder? Hoe schadelijk zijn deze alternatieven voor het milieu? Klopt het dat veel professionals op deze middelen overstappen? Zou dit ook voor niet-professionals gelden indien ook daar een verbod op pesticiden op verharde en onverharde gronden komt? Hoe kan deze overstap, voor zowel professionals als niet-professionals, het beste voorkomen worden? Bent u bereid ten aanzien hiervan actie te ondernemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Er zijn middelen toegelaten op basis van quaternaire ammoniumzouten voor de bestrijding van groene aanslag, maar deze middelen mogen niet worden gebruikt tegen onkruid omdat de toelating daarin niet voorziet. Daarnaast is het professionele gebruik op verhardingen van alle gewasbeschermingsmiddelen tegen onkruid sinds 31 maart 2016 verboden. Wanneer deze alternatieve middelen, ondanks het verbod, desondanks wel grootschalig tegen onkruid op verhardingen zouden worden ingezet, dan zal dit problemen opleveren met de waterkwaliteit.
In mijn brief van 16 februari 2016 over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya heb ik aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod voor professioneel gebruik te informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de bescherming tegen bestrijdingsmiddelen?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het verzoek van de RMS voor een gesprek met de president van Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het verzoek van de Molukse regering in ballingschap (RMS) om u in te spannen om een ontmoeting mogelijk te maken tussen de RMS en de Indonesische president Widodo, die volgende week een bezoek aan Nederland brengt?1
Ja.
Deelt u de in de brief geuite zorgen van de RMS over het gebrek aan respect voor de mensenrechten en de uitbuiting van de Molukkers van de kant van de Indonesische autoriteiten? Indien neen, waarom niet?
President Widodo heeft de economische en sociale ontwikkeling van de achtergebleven delen van Indonesië, waaronder de Molukken, tot een van zijn prioriteiten verklaard. De mensenrechtensituatie in de Molukken is in de afgelopen 10 jaar verbeterd, maar dat neemt niet weg dat er nog altijd zorgen zijn op dit gebied, zoals de politieke gevangenen die veelal buiten de Molukken worden gedetineerd zodat familie niet in staat is hen te bezoeken en de vrijheid van meningsuiting.
De Nederlandse regering is nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Molukken, bijvoorbeeld via ondersteuning van het instituut de Ombudsman die regionale kantoren heeft opgezet in alle provincies, inclusief de Molukken, het trainingsprogramma van ICCO-IDH voor nootmuskaatboeren en het project «Access to finance» dat deze boeren in de Molukken toegang geeft tot financiering, en het Community Policing Programme, dat zich richt op de verbetering van de verhoudingen en communicatie tussen lokale gemeenschappen en de politie. Daarnaast is er recent een samenwerkingsproject van start gegaan op het gebied van modernisering en uitbreiding van vissershavens in Ambon.
Bent u bereid om u in te spannen om deze ontmoeting mogelijk te maken?
Het verzoek tot een onderhoud is bekend bij de Indonesische autoriteiten. Het is aan de Indonesische president om over dit verzoek een besluit te nemen.
Zo nee, bent u dan ten minste bereid om in uw contact met de Indonesische president aan te dringen op openbaarmaking van de begraafplaats van Chris Soumokil, de oud-president van de RMS? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vanuit humanitaire overwegingen het verzoek van mevrouw Soumokil om meer informatie te ontvangen over de precieze locatie waar haar echtgenoot is begraven, bij de Indonesische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Verdere besluitvorming hierover is aan de regering van Indonesië.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de komst van de Indonesische president naar Nederland?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het faillissement van het centrum voor verslavingszorg Victas en de overname ervan door ggz-instelling Arkin |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het faillissement van het centrum voor verslavingszorg Victas?1
Het is altijd ingrijpend als een zorginstelling afstevent op een faillissement. Een (dreigend) faillissement gaat altijd gepaard met een veel onzekerheid voor cliënten en werknemers. Omdat zorginstellingen private instellingen zijn die een grote mate van vrijheid hebben, kunnen ook zij in het uiterste geval failliet gaan. Ik heb u overigens bij brief van 15 april jl. kunnen melden dat Stichting Victas uiteindelijk is overgenomen door Stichting Arkin.
Erkent u dat de oorzaak van de financiële problemen de te dure gebouwen zijn waaronder de 30 miljoen euro kostende nieuwbouw in hartje Utrecht?
De curator doet onderzoek naar de precieze oorzaken van het faillissement. Daarop loop ik niet vooruit.
Wat is de ontwikkeling van kapitaallasten geweest van Victas sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 tot aan het uiteindelijke faillissement?
Ik beschik niet over de door u gevraagde informatie. Voor de openbare financiële informatie over Victas (voor 2012 Centrum Maliebaan geheten) verwijs ik u naar www.jaarverslagenzorg.nl.
Hoe groot acht u de kans dat er onder het in 2008 afgeschafte bouwregime een megalomane nieuwbouw van 30 miljoen euro was gebouwd op een toplocatie in hartje Utrecht?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat door mij niet is vast te stellen hoe het nieuwbouwproject van Victas onder het bouwregime zou zijn beoordeeld. Bovendien heeft de curator de oorzaken van het faillissement nog in onderzoek.
Had een faillissement van een zorginstelling ten gevolge van te hoge kapitaallasten ook plaats kunnen vinden indien het in 2008 afgeschafte bouwregime nog had bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht iets valt te verwijten bij het faillissement van Victas? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om de oorzaken van het faillissement te onderzoeken. Het definitieve faillissementsverslag zal dus moeten worden afgewacht. Ik acht het niet mijn taak om daarop vooruitlopend een oordeel over te hebben. Vermoedens van eventueel wanbestuur zal de curator normaal gesproken bij de rechter-commissaris melden. Uiteindelijk zal de rechter daar dan een uitspraak over moeten doen.
Heeft het met dure vastgoedprojecten in de afgrond jagen van Victas nog consequenties voor de Raad van Bestuur of Raad van Toezicht? Waar blijven de bestuurders?
Zie antwoord vraag 6.
Is er vanwege het faillissement sprake van een restschuld? Zo ja, wie draait hier voor op en is de desbetreffende partij voornemens bestuurders of toezichthouders aansprakelijk te stellen?
Het is aan de curator om te bepalen of er een restschuld is, hoe groot deze eventueel is en waar deze neerslaat. Of de bestuurders en toezichthouders iets te verwijten valt en of zij aansprakelijk gesteld kunnen worden is niet aan mij maar aan de rechter. Zoals ik in mijn brief van 15 april jl. heb aangegeven heeft elke curator als taak te onderzoeken wat de oorzaken zijn van een faillissement. Daarbij heeft hij ook een fraudesignalerende taak. De curator van Victas heeft mij laten weten dat het onderzoek naar de oorzaken van het faillissement van Victas momenteel al loopt. Een curator zal vermoedens van fraude of van wanbeheer melden bij de Rechter-commissaris. Indien de curator of de Rechter-commissaris dit nodig achten, zal melding of aangifte van de onregelmatigheden bij de bevoegde instanties gedaan worden.
Wordt er nog onderzoek gedaan naar wanbeheer en wanbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en wanneer zijn de resultaten hiervan te verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de overname van Victas door ggz-instelling Arkin?2
Voor de cliënten die voor hun zorg afhankelijk waren van Victas en voor mijzelf staat voorop dat de continuïteit en kwaliteit van zorg moet worden gewaarborgd. Deze overname draagt daaraan bij. Vanuit de overheid is de voorgenomen overname getoetst door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van haar concentratiecontrole op grond van de Mededingingswet. De toezichthouders toetsen in dat verband op de continuïteit van cruciale zorg, de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden en de gevolgen voor de mededinging. Beide toezichthouders hebben inmiddels besloten dat de overname doorgang kan vinden.
Wat was de reden dat de eerder voorgenomen fusie tussen Victas en Arkin niet door is gegaan?
Het is mij niet bekend waarom de eerdere fusieplannen geen doorgang hebben gevonden. De NZa en de ACM hebben mij laten weten dat zij de eerdere fusieplannen niet hebben getoetst. Dat is niet nodig indien fusieplannen voortijdig worden stopgezet.
Is de voorgenomen fusie destijds onderworpen aan een fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 11.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan personeel, cliënten en andere direct betrokkenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Het is mij niet bekend of de eerdere fusieplannen zijn voorgelegd aan personeel, cliënten en andere direct betrokkenen. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgspecifieke fusietoets daarop te toetsen. Zoals ik in antwoord op vragen 11 en 12 heb toegelicht, is in casu geen toets verricht door de NZa.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
De NZa en de ACM hebben mij laten weten dat zij de eerdere fusieplannen niet hebben getoetst. Dat is niet nodig als fusieplannen voortijdig worden stopgezet. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 en 12.
Is de voorgenomen fusie destijds voorgelegd aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is het oordeel van de ACM over de huidige voorgenomen overname van Victas door Arkin?
De ACM heeft op 15 april jl. de spoedprocedure van artikel 40 van de Mededingingswet toegepast, waarbij zij mede gelet op de informatie die zij van de curator had ontvangen ontheffing heeft verleend van het verbod om zonder voorafgaande goedkeuring een concentratie aan te gaan.3 Op 29 april jl. heeft de ACM de inhoudelijke beoordeling van de overname afgerond en besloten dat Stichting Victas mag worden overgenomen door Stichting Arkin, omdat de ACM als gevolg van de overname geen mededingingsproblemen verwacht.4
Hebben personeel, cliënten en andere direct betrokkenen nog invloed op het huidige overnameproces? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet dat proces eruit?
Op de betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden wordt door de NZa getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets. Daarbij is het voor zorgaanbieders verboden een concentratie tot stand te brengen zonder daaraan voorafgaande goedkeuring van de NZa. In spoedeisende gevallen kan de NZa op grond van artikel 49d van de Wet marktordening gezondheidszorg ontheffing verlenen van dit verbod. De NZa heeft op 14 april jl. geoordeeld dat sprake is van een spoedeisend geval en ontheffing verleend.5 In haar besluit licht de NZa toe dat de ondernemingsraad en de cliëntenraad van Arkin positief hebben geadviseerd over de overnameplannen. Ook volgt uit het besluit van de NZa dat de curator van Victas schriftelijk heeft verklaard dat de ondernemingsraad en de cliëntenraad van Victas de overnameplannen steunen. Overige belanghebbenden (zorgverzekeraars, de gemeenten Utrecht en Amersfoort, de Dienst Justitiële Inrichtingen en Reclassering Nederland) hadden volgens de NZa geen bezwaar of waren positief.
Is het alles overziend, nu eenvoudiger om te saneren voor Arkin dan dat het geval zou zijn bij een fusie?
De curator maakt een overzicht van het vermogen en de schulden. Daarbij zal hij beoordelen of er een uitkering aan de schuldeisers kan plaatsvinden en hoe deze onderling zal moeten worden verdeeld. De bevoorrechte schuldeisers, zoals banken met pand- of hypotheekrechten en de Belastingdienst hebben daarbij voorrang. Meestal zullen niet alle schuldeisers hun vorderingen uitgekeerd krijgen. Deze schulden drukken dan niet meer op de overnemende partij, maar zijn voor rekening van de schuldeisers.
Is er bewust op een faillissement aangestuurd aangezien een failliete boedel makkelijker kan worden overgenomen?
Bewust aansturen op een faillissement is niet toegestaan. De curator zal in zijn onderzoek naar de oorzaken van het faillissement ook naar dergelijke aspecten kijken. Ik kan en ga daar niet op vooruitlopen.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over de gevolgen van de overname voor het personeel van Victas?
In mijn brief van 15 april jl. heb ik uw Kamer gemeld dat het bestuur van stichting Arkin Victas heeft overgenomen, zonder daarbij vooraf garanties te hebben afgegeven met betrekking tot de gecontracteerde zorg en ondersteuning. Inmiddels is hier meer duidelijkheid over gekomen en heeft Arkin mij gemeld dat er van de 397 medewerkers in loondienst 300 medewerkers hun baan behouden. De beloning geschiedt op basis van inschaling conform de cao ggz en de in de cao afgesproken functiewaarderingsgroepen. Mede op grond hiervan heeft Arkin mij laten weten dat het overgrote deel van de overgenomen medewerkers dezelfde arbeidsvoorwaarden aangeboden heeft gekregen als van vóór het faillissement.
Van de 97 medewerkers die geen aanbod hebben gekregen heeft Arkin mij gemeld dat een derde daarvan niet is overgenomen vanwege pensionering, reeds eerder afgesproken vaststellingsovereenkomsten, ontslag op eigen verzoek of overname door een andere organisatie.
Wordt al het personeel overgenomen met behoud van salaris en arbeidsvoorwaarden?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe gaat u de continuïteit van zorg voor deze vaak zeer kwetsbare patiënten garanderen?
Het gaat mij inderdaad om de continuïteit van zorg. Een belangrijke factor voor het waarborgen van de continuïteit van zorg is gelegen in de wettelijke zorgplicht van verzekeraars om voor hun verzekerden voldoende verzekerde zorg in te kopen. Daar houdt de NZa toezicht op.
Bent u gelet op uw uitspraak «Als er nou een sector is die zich zo'n beetje kapot heeft gefuseerd, dan is het de ggz» gelukkig met deze gang van zaken?3
Zorginstellingen zijn private organisaties en daarmee hebben zij zelf de verantwoordelijkheid om hun bedrijfsvoering zo in te richten dat hun dienstverlening aansluit bij de behoeften van patiënten en de instelling toekomstbestendig is. Het kan daarbij een overweging zijn om de samenwerking te zoeken met andere partijen of daarmee te fuseren. Ik vind het van belang dat fusies vóóraf goed worden doordacht en dat belanghebbenden goed worden betrokken bij eventuele fusievoornemens. Om te waarborgen dat fusieplannen beter worden doordacht, belanghebbenden zorgvuldig worden betrokken en de continuïteit van cruciale zorg niet in het gedrang komt, is per 1 januari 2014 de zorgspecifieke fusietoets geïntroduceerd. Het is aan de NZa om in individuele gevallen op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg te beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan. Ook worden fusies op grond van de Mededingingswet door de ACM getoetst op de gevolgen voor de mededinging.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat ggz-instellingen linksom of rechtsom toch samenklonteren tot steeds grotere instellingen?
Zie antwoord vraag 23.
Het confisqueren van kerken en vernielen van cultureel erfgoed door Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse staat beslag gelegd zou hebben op vijf kerken in de stad Diyarbakir en in totaal 6300 gebouwen en stukken grond in het centrum nationaliseert om haar greep op de stad te vergroten?1
Op 21 maart heeft de Turkse ministerraad, onder verwijzing naar Expropriation Law no. 2942, artikel 27, besloten 6.292 percelen in het historische centrum van Diyarbakir van het district Sur te onteigenen, waaronder een aantal kerken en ook moskeeën. Onder Turkse wetgeving is onteigening mogelijk op grond van «nationale veiligheid of andere uitzonderlijke condities» mits gedupeerden worden gecompenseerd voor een bedrag dat door de rechtbank wordt bepaald. Betroffenen kunnen verder beroep aantekenen tegen onteigening.
Deze onteigening beoogt restauratie mogelijk te maken van dit centrum, dat zwaar beschadigd raakte tijdens de gevechten tussen veiligheidstroepen en PKK. Op 14 april werden de restauratievoornemens in het parlement goedgekeurd.
De genoemde kerken komen na restauratie weer in handen van hun respectieve stichtingen en kunnen dan weer voor kerkelijke en culturele doeleinden in gebruik worden genomen. De stichting die Surp Girago beheert heeft voorbereidingen getroffen voor een rechtszaak mocht het tot permanente onteigening komen, maar verwacht niet dat dit zal gebeuren.
Klopt het dat de Turkse overheid alle kerken met bijbehorende gronden in het historische centrum geconfisqueerd heeft, waaronder de Sint Giragoskerk, een protestantse kerk, een Chaldeeuwse, een Syrisch Orthodoxe en een Armeense kerk, met als gevolg dat er momenteel geen enkele kerk meer geopend is in Diyarbakir?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze maatregel genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten van Diyarbakir in? Klopt het dat zowel de lokale overheid als de kerkelijke verantwoordelijken de maatregel juridisch willen aanvechten?2
De maatregel is genomen tegen de wil van de lokale autoriteiten. 310 lokale pro-Koerdische organisaties, waaronder de gemeente Diyarbakir, kamers van koophandel en NGO’s hebben aangekondigd de maatregel aan te zullen vechten.
Deelt u de opvatting dat het confisqueren van deze kerken in strijd is met de mensenrechten? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije over gronden voor en de duur van deze maatregel?
Zie het antwoord onder 1 en 2.
Klopt het dat een groot deel van het historische district Sur in puin ligt als gevolg van beschietingen door het Turkse leger, in de strijd tegen Koerdische militanten? Hoe beoordeelt u de uitspraken3 van Nevin Soyukaya, hoofd van het departement Cultureel Erfgoed en Toerisme van het gemeentebestuur van Diyarbakir, dat de vernieling en de ontvolking van Sur «catastrofaal» zijn?
De verwoestingen in Sur zijn het gevolg van hevige gevechten tussen Turkse veiligheidstroepen en PKK-militanten die barricades hadden opgeworpen en loopgraven aangelegd. Beide partijen hebben zware wapens, waaronder tanks, gebruikt. Het oude centrum is fors beschadigd, maar niet compleet vernietigd. Herstel zal aanzienlijke inspanningen vergen.
Is er met tanks en andere zware wapens geschoten op historische gebouwen en kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van het humanitair oorlogsrecht en het feit dat de muren van Diyarbakir en het gebied daarbinnen door UNESCO als Werelderfgoed beschouwd worden?4 Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de Turkse veiligheidstroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees voor vernieling van de architecturale structuur van Sur bij herbouw en bevolkingsvervanging, en daarmee de teloorgang van gedeeld collectief geheugen in Sur van Koerden, Armeniërs, Assyriërs, Arameeërs en vele anderen?
Turkse autoriteiten zeggen de architectonische structuur te respecteren en Sur conform te herbouwen.
Hoe ernstig is de schade aan de geconfisqueerde kerken, in het bijzonder de Armeense katholieke kerk, de Surp Giragos kerk en de 1.700 jaar oude Syrisch Orthodoxe Heilige Maagd Mariakerk? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij Turkije?
De schade aan de Surp Giragos kerk is beperkt gebleven. De medaille die gepaard gaat met het winnen van de EU-prijs zal op 5 mei overhandigd worden. De schade aan de er vlak naast gelegen Chaldese kerk is ook beperkt, aldus Ergun Ayik, president van de Diyarbakir Armenian Surp Small Church Hidir Ilyas Surp Gregos Church Foundation, die de kerk beheert. Wel is een aantal historische winkels rond beide kerken zwaar beschadigd, net als de Armeense katholieke kerk, de historische Kursunlu moskee en de Sheikh Muhattar moskee.
Hoe beoordeelt u in het licht van het bovenstaande het feit dat de Surp Giragos kerk, de grootste Armeense kerk van het Midden-Oosten, vorig jaar nog een EU-prijs voor cultureel erfgoed gewonnen heeft en dat de jury over de restauratie van de kerk oordeelde dat deze, na de verdrijving en vlucht van de Armeniërs uit Diyarbakir «op immense wijze heeft bijgedragen aan vrede, verzoening en verbeterde sociale integratie van de Armeense gemeenschap»?5
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de foto die via social media verspreid is van een vermoedelijke Turkse politiefunctionaris in de beschadigde Surp Giragos kerk, die het gebaar maakt van de Grijze Wolven, met de boodschap «Sultan Alparslan’s kleinkinderen brengen de ongelovigen van kerken tot het geloof»?6
De foto toont aan dat er nog vooroordelen tegen minderheden bestaan in Turkije. Ik begrijp de opvatting hierover van de HDP.
Deelt u de opvatting van de Turkse oppositiepartij HDP dat de Turkse politie hiermee «de christenen van Surp Giragos vernederd heeft»?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid scherp protest aan te tekenen bij Turkije tegen het confisqueren van de kerken en bijbehorende gronden? Bent u tevens bereid deze kwestie te adresseren binnen de EU, de Raad van Europa en andere fora? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 1, 2, 4. Ik ben van plan deze situatie nauwgezet te blijven volgen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan Turkse autoriteiten en aan de Tweede Kamer mee te delen wat zij vertellen wat er gebeurd is?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn u andere gevallen bekend van het vernielen en/of confisqueren van kerken door de Turkse autoriteiten?
Nee.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de laatste christen de antieke Turkse stad Nusaybin ontvlucht is wegens gevechten tussen het leger en Koerdische militanten, te weten de koster van de Jacobuskerk uit de derde eeuw?7
Vanwege de zware gevechten in Nusaybin aan de Syrische grens is het merendeel van de burgers deze stad ontvlucht.
Bent u bereid aan te dringen bij Turkije op het naleven van het humanitair oorlogsrecht en de vroegchristelijke Jacobuskerk, die voorgedragen is voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO, niet te beschadigen of te confisqueren?
Nederland dringt bilateraal en in EU-verband aan op het staken van het geweld door beide partijen en tot het hervatten van onderhandelingen tussen de Turkse autoriteiten en PKK. Ook in recente rapporten van het Europese parlement, State Department (Turkey 2015 Human Rights Report) en het aangekondigde rapport van mensenrechtencommissaris Muiznieks van de Raad van Europa wordt bij Turkije op naleving van humanitair oorlogsrecht aangedrongen. Ook UNESCO volgt de ontwikkelingen rondom (toekomstige) werelderfgoedsites.
Bent u bereid het buitenproportionele geweld van de Turkse veiligheidstroepen in de strijd tegen de Koerdische militanten te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Miljardeninvestering in nieuwe verkeersprojecten |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Geeft u met een aanvulling en besteding van het Infrastructuurfonds geen geld uit dat een volgend Kabinet zou moeten uitgeven1? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op Prinsjesdag informeer ik u over de ontwerpbegroting 2017. Tijdens de bespreking van deze begroting met uw Kamer kan uw vraag vervolgens aan de orde komen.
Is er naast de infraparagrafen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) een lange termijn visie op mobiliteit die richting geeft aan wenselijke ontwikkelingen zoals minder, schoner en kosteneffectief vervoer van personen en goederen? Zou u dit willen toelichten?
Naast de in de SVIR neergelegde ambities waar we met Nederland richting 2040 heen willen op het gebied van infrastructuur en ruimte, zet het Rijk in op ontkoppeling van economie en milieu. Dat wil zeggen dat we economische groei niet gepaard willen laten gaan met een evenredige groei van de druk op het milieu. Hierbij stimuleert het Rijk dat schadelijke effecten door infrastructuur en vervoer voor mens en omgeving blijvend verminderen. Het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda bevatten maatregelen op weg naar duurzame mobiliteit. Het SER-Energieakkoord vormt de basis voor een agenda van kabinet en partners om de gestelde doelen te halen. De Klimaatagenda2 biedt met name maatregelen voor sectoren die buiten het energieakkoord vallen. Met de acties en (beleids)maatregelen in het SER-Energieakkoord en de Klimaatagenda wordt invulling gegeven aan de eerder aangekondigde groene groei strategie naar duurzame mobiliteit3.
Wat is de reden dat u aangeeft dat de modal shift van wegtransport naar binnenvaart geen doel op zich is voor uw ministerie2, terwijl dit wel is afgesproken in het witboek transport van de Europese Unie3?
De reden dat ik heb aangegeven dat modal shift geen doel op zich is, is dat in het gehele logistieke systeem alle modaliteiten nodig zijn. Tegelijk vind ik het van belang dat de capaciteit van spoor- en vaarwegen maximaal wordt benut, om daarmee de weg te ontlasten. Hiervoor investeer ik in de benodigde infrastructuur. Zo heb ik de bouw van diverse overslagterminals mogelijk gemaakt, waarmee er nu voorlopig voldoende terminals zijn. Ook draag ik hieraan bij met de programma’s van Beter Benutten en de Topsector Logistiek. Deze programma’s zijn onder andere gericht op het bundelen en verschuiven van lading naar de modaliteiten spoor en binnenvaart. Uit de onderstaande tabel is af te lezen dat de modal split zich ontwikkelt in de richting van meer vervoer over spoor en water. Tussen 2009 en 2014 is dit aandeel toegenomen van 27% tot bijna 34%. In de kabinetsreactie6 op Het Witboek van de Europese Commissie uit 2011, is destijds het belang van duurzaam vervoer onderschreven, en tegelijk gekozen voor een marktconforme benadering.
Marktaandeel Modaliteiten1
2009
2010
2011
2012
2013
2014
– Weg
73,1%
67,8%
67,3%
66,9%
66,8%
66,2%
– Binnenvaart
23,8%
29,0%
29,2%
29,6%
29,7%
30,2%
– Spoor
3,1%
3,2%
3,5%
3,5%
3,6%
3,6%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Totaal volume (in miljoen ton)
993
1.040
1.048
1.018
1.035
1.052
CBS, via Statline on-line database tabel Goederenvervoer; vervoerwijzen, vervoerstromen van en naar Nederland http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83101NED&D1=0–1,3–4&D2=2–4&D3=11–16&VW=T
Kunt u van de afgelopen vijf jaar per jaar aangeven wat het marktaandeel van het wegtransport was in verhouding tot binnenvaart en spoorvervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het verschil in gemiddelde CO2-, NOx- en fijnstofuitstoot per vervoerde container over een afstand van 300 km tussen het transport met een vrachtwagen, een binnenvaartschip en een goederentrein? Kunt u aangeven hoe u tot deze vergelijking bent gekomen?
Modaliteit
Emissies per container over een afstand van 300 km
CO2 (kg)
NOx (g)
PM (g)*
Vrachtwagen (Truck trailer)
226
1.766
41,3
Trein (Middelgrote trein elektrisch, 70 TEU)
49
60
3,1
Binnenvaart (Groot rijnschip, 208 TEU)
92
1.161
45,3
Voor het antwoord op deze vraag heb ik gebruik gemaakt van het rapport STREAM International Freight 2011 van CE Delft8. Het rapport is gepubliceerd in het kader van Europees onderzoek en wordt internationaal als gezaghebbend gezien. Hierbij is uitgegaan van middelzware lading (10,5 ton/TEU9) met veelvoorkomende voertuigen en is gerekend met de veel gebruikte methodiek Well to Wheel voor life cycle analyse van transportketens. Ik benadruk dat de in de bovenstaande tabel gepresenteerde gemiddelde uitstoot voor vervoer van een container over 300 km slechts een indicatieve waarde betreft, vanwege de afhankelijkheid van het type vervoersmiddel, brandstof, emissieklasse, beladingsgraad, enzovoort.
Welke maatregelen gaat u nemen om de Europese doelstellingen voor de modal shift, dat 30% van goederenvervoer over een afstand van 300 km of meer in 2030 verschoven moet zijn van wegtransport naar spoor en binnenvaart, te halen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4, vond in 2014 bijna 34% van het goederenvervoer plaats via binnenvaart en spoor. Een internationale vergelijking10 laat zien dat Nederland in Europa het grootste aandeel in de modal-split voor het transport van goederen over de binnenwateren in Europa heeft. Als een van de weinige landen bereikt Nederland hiermee de ambities van de Europese Commissie in het Witboek Transport. Dit laat onverlet dat ik me blijf inzetten voor het stimuleren van vervoer over spoor- en vaarwegen. Dit doe ik via de programma’s van Beter Benutten, Meer Bereiken en de Topsector Logistiek. Ik richt me hierbij ook op het verschuiven van lading over afstanden beneden 300 kilometer.
Kunt u een voorbeeld noemen van een casus waar een modal shift van wegtransport naar binnenvaart succesvol is geweest en wat er nodig is om dit soort successen op meer plekken te boeken?
In het project Synchromodaily van de Topsector Logistiek werken rederij Maersk en BCTN nauw samen om containers synchromodaal te vervoeren van en naar Rotterdam. Deze transportwijze is begonnen als pilot, vervolgens vanwege bereikte succesvolle resultaten blijvend toegepast en uitgebreid naar andere trajecten. Containers gaan nu zoveel mogelijk weer gevuld terug naar Rotterdam in plaats van leeg. Het idee is pragmatisch en simpel; middels een continue review van de (originele) planning kijken zij of containers op basis van gewenste levertijd met een binnenvaartschip mee kunnen in plaats van met een vrachtwagen. Daarnaast wordt en meer gefocust op combinatiemogelijkheden in tijd waardoor er met binnenvaartschepen vol heen en vol terug gevaren kan worden. Deze synchromodale initiatieven leveren per week een modal shift van 120 trucks met trailer op. Op jaarbasis zorgt dit voor een besparing van 6.000 vrachtwagenritten en 500 ton CO2 uitstoot. Synchromodaily is één van de 10 synchromodale initiatieven. Deze synchromodale projecten halen gezamenlijk per jaar minstens 50.000 vrachtwagenritten van de weg, waarmee een CO2-reductie van enkele duizenden tonnen bereikt wordt.
Welke van de huidige projecten in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport hebben een positieve bijdrage geleverd aan de modal shift van wegtransport naar spoor en/of binnenvaart? Kunt u dit per project toelichten?
In principe leveren alle investeringen in spoor en binnenvaart een positief resultaat op voor goederenvervoer. Belangrijke MIRT-projecten die gericht zijn op het verschuiven van het goederentransport over de weg naar het spoor en de binnenvaart zijn:
De Beter Benutten deals Twentekanalen en Zuid Willemsvaart waarbij bedrijven in de regio zich in een intentieverklaring hebben uitgesproken om na realisatie van de opwaardering van genoemde vaarwegen enkele tienduizenden vrachtautoritten (bulk, stukgoed, containers) per jaar van de weg naar de binnenvaart te verschuiven.
Enkele door het Rijk en de regio gefinancierde subsidieregelingen zoals o.a. de Subsidieregeling Quick Wins Binnenhavens en de Decentralisatie Uitkering Binnenhavens (DUB). Door deze regeling zijn zo’n 75 binnenhavenprojecten ondersteund waaronder de container terminalinitiatieven in de havens van Cuijck, Bergen op Zoom, Nijmegen, Hengelo, Tilburg, Born en Tiel. Tezamen zorgen deze projecten voor een duurzame verschuiving van per jaar enkele honderdduizenden containers van de weg naar binnenvaart.
De verbetering van vervoersmogelijkheden over de Betuweroute door onder andere de aanleg van de spoorboog bij Meteren (en het Derde spoor Duitsland) en optimalisaties van het spoor in het Havengebied van Rotterdam door onder andere de spooraansluitingen Tweede Maasvlakte en de aanleg van het Theemswegtracé (Calandbrug). Verder worden er ook maatregelen getroffen voor het goederentransport over het spoor buiten de Betuweroute (zoals routering goederenvervoer Zuid- en Oost- Nederland).
Diverse ICT- en samenwerkingsinitiatieven die bijdragen aan meer transport via de binnenvaart en het spoor via de Topsector Logistiek en de MIRT-Goederencorridors Oost en Zuid. Daarnaast zijn er diverse terminalprojecten zoals die in Almelo, Weert, Oss, Waalwijk, Venray, Lelystad, Doesburg en de nieuwe Railport Venlo waar aan ik reeds financiële ondersteuning heb toegekend en die de komende jaren tot resultaten zullen gaan leiden.
De MIRT-onderzoeken goederencorridors Oost en Zuid. Deze onderzoeken zijn gericht op het versterken en benutten van deze twee corridors. Doel is om te komen tot een gemeenschappelijke visie van bedrijfsleven, havenbedrijven en (regionale) overheden op een kernnetwerk van achterlandverbindingen en multimodale overslagpunten. Het onderzoeksgebied omvat alle vervoersmodaliteit.
Wanneer u zou werken met een termijn van 50 jaar en alle milieubelasting en arbeidsplaatsen zou meenemen, heeft de aansluiting van het Twentekanaal op het Mittellandkanaal dan nog steeds een negatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse?
In eerdere maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) voor de aanleg van het Twente-Mittellandkanaal is gekeken naar een periode van 80–100 jaar en zijn milieubaten, werkgelegenheidseffecten en economische baten conform de OEI-systematiek meegenomen. De MKBA-uitkomst daarvan was negatief. Dat is ook begrijpelijk, aangezien aanleg van een Twente-Mittellandkanaal zeer duur is en de baten beperkt, omdat dezelfde bestemmingen nu ook bereikbaar zijn, zij het met wat extra reistijd. Aanleg van dit project is derhalve beoordeeld als maatschappelijk niet rendabel.
De adviesaanvraag dienstregeling 2017 en de diverse nieuwsberichten over de te verwachten chaos in het (openbaar) vervoer in Noord-Kennemerland vanaf april 2016 |
|
Rudmer Heerema (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de adviesaanvraag dienstregeling 2017 en haar bijlage?
Ja, ik ben bekend met deze adviesaanvraag van NS aan de consumentenorganisaties in het Locov. Deze is onderdeel van het reguliere jaarlijkse proces rond de dienstregeling. De adviesaanvraag en de adviezen zijn (belangrijke) tussenstappen op weg naar de nieuwe dienstregeling.
Inmiddels heeft NS besloten in de dienstregeling 2017 een aantal adviezen met betrekking tot Noord-Holland over te nemen in de capaciteitsaanvraag (zie antwoord 2).
Wat betekent de terugkeer naar de situatie van 2015 en voorgaande jaren op het traject Alkmaar – Haarlem – Den Haag voor de reistijd op dit traject, tegen de achtergrond dat in 2015 strakkere overstaptijden en minder stationstops zijn ingevoerd waardoor toen tijdwinst werd geboekt en tegen de achtergrond dat in het advies nu is opgenomen terug te gaan naar de reistijd van 2015 en extra te stoppen op de stations van Heiloo en Castricum? Wat betekent dit voor de ingezette verbetering van de deur-tot-deurreis?
In de dienstregeling 2016 heeft NS in de spitsuren een snelle verbinding gecreëerd tussen Alkmaar – Beverwijk – en Haarlem. Dat betekent dat voor deze bestemmingen reistijdwinst geboekt is. Tegelijkertijd is in de dienstregeling 2016 de eerder bestaande IC-verbinding vanuit Heiloo en Castricum naar Haarlem vervallen; voor deze bestemmingen betekende dat een verlenging van de reistijd.
In 2016 was het voor NS niet mogelijk om, hoewel gewenst vanuit de regio, de spitsintercity’s te laten halteren op Heiloo en Castricum zonder de overstap in Haarlem te verslechteren. In de dienstregeling 2017 kan NS de brede wens (van consumentenorganisaties, overheden en andere regionale partijen) voor haltering van de spitsintercity’s op Heiloo en Castricum wel inwilligen zonder dat de overstap in Haarlem verslechtert. Het betekent voor reizen vanaf Heiloo en Castricum naar Haarlem een reistijdverbetering van ca. tien minuten in de spitsuren, maar voor reizen vanaf Alkmaar (en vanaf andere stations in de regio zoals Heerhugowaard) een reistijdverlenging van enkele minuten.
Het streven naar verbetering van de deur-tot-deurreis blijft voor mij en voor NS onverkort van kracht. Om de aansluitingen in het OV verder te verbeteren stemt NS de dienstregeling af met andere OV-partijen.
Op welke manier maakt u mogelijk dat er wel op de stations in Heiloo en Castricum gestopt kan worden, maar de reistijd niet meteen met twintig procent toeneemt? Bent u bijvoorbeeld bereid om aan NS te vragen of de aansluiting van de intercity Alkmaar – Haarlem op de intercity Haarlem – Den Haag kan worden verbeterd door de vertrektijd in Alkmaar bijvoorbeeld twee minuten te vervroegen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe de reistijdverdeling eruit komt te zien indien de adviesaanvraag dienstregeling 2017 wordt opgevolgd? Vindt u deze uitkomsten passen in de ambitie om de reiziger op 1, 2 en 3 te zetten?
De dienstregeling is de verantwoordelijkheid en deskundigheid van NS. De concessie schrijft voor dat NS zo goed mogelijk moet inspelen op de wensen van de reizigers. Maar NS moet bijna altijd keuzes maken die voor de ene groep reizigers beter uitvallen dan voor de andere. De concessie bevat geen voorschriften over vertrektijden of reistijdverdeling. Dit is om NS de ruimte te geven de dienstregelingspuzzel voor het hele land zo goed mogelijk te leggen.
Via de OV- en Spoortafels en via regelmatige bilaterale overleggen is NS goed op de hoogte van alle regionale wensen. Op basis daarvan optimaliseert NS elk jaar de dienstregeling, waarbij het helaas meestal niet mogelijk blijkt om alle wensen tegelijk te honoreren.
Zie verder antwoord 2.
Kunt u uitleggen waarom er groot onderhoud aan de Velsertunnel wordt uitgevoerd terwijl er te weinig treinstellen voor Noord-Kennemerland beschikbaar zijn? Vindt u dit wenselijk mede gelet op de ambities om de deur-tot-deurreis te verbeteren?
Rijkswaterstaat voert groot onderhoud aan de Velsertunnel uit omdat dit noodzakelijk is om de bereikbaarheid van onder meer Noord-Kennemerland te borgen. Om werkzaamheden te verrichten is tijdelijke overlast helaas onvermijdelijk. (Spoor)wegbeheerders en vervoerders kijken bij buitendienststellingen over de modaliteitsgrenzen heen, door afstemming van werkzaamheden en zo mogelijk ook door de reizigers een zo goed mogelijk alternatief van deur tot deur te bieden.
Er is bij grote werkzaamheden nauw contact tussen Rijkswaterstaat, ProRail en NS. Zij betrekken de decentrale overheden en hun vervoerders hier intensief bij. Zo is er een bestuurlijk platform bereikbaarheid metropoolregio Amsterdam, waarin alle betrokken partijen (vervoerders, beheerders, overheden) samenwerken en proberen gezamenlijk de negatieve effecten van de werkzaamheden aan de Velsertunnel zoveel mogelijk te reduceren.
In het geval van de Velsertunnel heeft Rijkswaterstaat al in 2014 samen met de provincie Noord-Holland, betrokken gemeenten, het samenwerkingsverband IJmond Bereikbaar, Connexxion, de transportsector en ondernemers in de regio het Bereikbaarheidsplan renovatie Velsertunnel opgesteld1. Dit plan bevat een samenhangend pakket van maatregelen die samen het grootste deel van de hinder tijdens de werkzaamheden aanpakken. Het gaat om maatregelen als:
Bij de renovatie van de Velsertunnel is er ook tijdig en constructief samengewerkt tussen Rijkswaterstaat en NS. NS heeft toegezegd vanaf de start van de dienstregeling 2016 (per december 2015) te monitoren wat de bezetting is van de treinen tussen Beverwijk en Haarlem. Kort voor de afsluiting van de Velsertunnel heeft NS op basis van feitelijke reizigersaantallen en ramingen geconcludeerd dat er met de getroffen maatregelen uit het Bereikbaarheidsplan, ook in de spitsuren, voldoende capaciteit beschikbaar is om een eventuele groeiende vraag als gevolg van de afsluiting van de Velsertunnel te kunnen opvangen.
De tunnel is vanaf 16 april afgesloten. Het is nog te vroeg om te zeggen in welke mate de vraag naar treinvervoer gegroeid is en of dit op de Kennemerlijn leidt tot treinen die onvoldoende capaciteit hebben. NS heeft op dit moment geen signalen dat dit laatste feitelijk het geval zou zijn. NS monitort de ontwikkeling nauwkeurig en zal waar nodig de inzet van materieel opnieuw bezien.
Verwacht u een chaos in het openbaar vervoer in Noord-Kennemerland vanwege het feit dat er te weinig treinstellen beschikbaar zijn in combinatie met het feit dat het alternatief om per auto te gaan zeer beperkt is vanwege diverse weg- en spoorwerkzaamheden in de provincie Noord-Holland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om deze chaos tegen te gaan? Welke afspraken zijn er gemaakt om te voorkomen dat een belangrijke woon/werkregio niet meer bereikbaar is?
Nee, dat verwacht ik niet, gelet op de gedegen voorbereiding en maatregelen, maar NS blijft dit monitoren (zie antwoord 4).
Deelt u de zorg over de bereikbaarheid van de provincie Noord-Holland met alle huidige en voorgenomen weg- en spoorwerkzaamheden? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn er genomen nu onder andere de Velsertunnel per 16 april 2016 voor negen maanden dicht gaat voor groot onderhoud en ook andere (weg-)werkzaamheden rondom Amsterdam in het kader van het project Openbaar Vervoer Schiphol – Amsterdam – Almere – Lelystad (OV SAAL), alsook de implementatie van het project Zuidasdok plaatsvinden om de bereikbaarheid van de belangrijke economische regio Amsterdam te garanderen? Deelt u de mening dat deze regio nu en in de toekomst, ondanks alle noodzakelijke werkzaamheden, bereikbaar moet zijn, juist vanwege de economische betekenis voor de Nederlandse economie? Zo ja, welke maatregelen zijn er reeds getroffen, hoe monitort u de bereikbaarheid en bent u bereid om aanvullende maatregelen te verkennen en te treffen?
De bereikbaarheid van de regio Amsterdam/Schiphol moet, vanwege de grote betekenis voor de Nederlandse economie, zo goed mogelijk zijn. Dit geldt ook in perioden dat er werkzaamheden plaatsvinden om die bereikbaarheid structureel te verbeteren. Er is veel aandacht voor de bereikbaarheid en er wordt bij voorgenomen werkzaamheden intensief afgestemd tussen de modaliteiten. Met betrekking tot de Velsertunnel heeft Rijkswaterstaat in overleg met de omgeving, onder meer de provincie, een Bereikbaarheidsplan opgesteld en uitgevoerd (zie antwoord 4).
Waarom is besloten om 40 intercity's minder per dag op de Kennemerlijn in te zetten, met uitzondering van enkele treinen tijdens de spits die dan ook maar één kant op rijden? Hoeveel zitplaatsen zijn er hierdoor minder in de spits?
NS heeft dit besluit genomen (en uitvoerig toegelicht aan en besproken met de regio en met consumentenorganisaties) omdat er sprake was van overcapaciteit. Veel treinen waren niet goed bezet. Dat is niet efficiënt: het leidt tot onnodige kosten en de betreffende capaciteit kan elders nuttiger gebruikt worden.
Overigens is in de dienstregeling 2016 de vervoerscapaciteit in de spitsuren in de spitsrichting ten opzichte van 2015 juist licht gestegen door de inzet van Intercity’s.
Kunt u uitleggen op welke wijze werkzaamheden nu en de komende negen jaar aan het spoor en weg worden afgestemd, gelet op alle werkzaamheden die voortkomen uit de projecten OV SAAL, Velsertunnel en Zuidasdok? In hoeverre wordt hierbij ook de capaciteit en doorstroming van het onderliggend wegennetwerk en (regionaal/lokaal) openbaar vervoer betrokken? Welke afspraken zijn er gemaakt met bedrijven, overheden en vervoerders ten behoeve van de bereikbaarheid van Noord-Holland, gelet op de grote economische meerwaarde van deze provincie voor de Nederlandse economie? Wordt hierbij rekening gehouden met de consequenties voor het personenvervoer (auto en openbaar vervoer), maar ook het goederenvervoer? Zo ja, op welke wijze? Zijn er voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoende alternatieven beschikbaar?
Bij het ontwerpen van een dienstregeling toetst NS of deze maakbaar is op de beschikbare infrastructuur. Bij het verdelen van de capaciteit houdt ProRail zo veel mogelijk rekening met te verwachten grote werkzaamheden (bijvoorbeeld OV-SAAL en Zuidasdok), grote evenementen en bijzondere vervoervragen. ProRail voert hiertoe overleg met wegbeheerders op regionaal en landelijk niveau en met personen- en goederenvervoerders.
Er is veel aandacht voor de bereikbaarheid en er wordt intensief afgestemd tussen de modaliteiten. Dit heeft voor de renovatie van de Velsertunnel onder meer geresulteerd in een Bereikbaarheidsplan dat inmiddels is uitgevoerd (zie antwoord 4).
Is onderzocht wat de economische impact is van de opeenstapeling van alle weg- en spoorwerkzaamheden in combinatie met de voornemens van NS en andere vervoerders door het ontstaan van langere files door werkzaamheden en overvolle treinen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Is onderzoek verricht naar de toegenomen kans op vertragingen en overvolle treinen? Welke maatregelen worden hiertegen getroffen?
Nee, dit is niet onderzocht of gekwantificeerd. Alle werkzaamheden worden juist uitgevoerd om de bereikbaarheid op peil te houden of structureel te verbeteren.
In hoeverre wordt in de nieuwe dienstregeling rekening gehouden met eventuele vertragingen door alle huidige en voorgenomen weg- en spoorwerkzaamheden? Indien daarmee weinig rekening is gehouden, waarom is dat dan het geval en bent u bereid om hier alsnog naar te lijken?
Zie antwoord 8.
De handelswijze van bestuurders bij Alliade Zorggroep |
|
Renske Leijten (SP), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «belangenverstrengeling bij grote thuiszorgorganisatie» waarin aangegeven wordt dat twee directeuren van Alliade Zorggroep via maar liefst 7 (zorg)bedrijven geld verdiend hebben aan het onderbrengen van cliënten van Alliade Zorggroep bij deze bedrijven?1
Ja.
Deelt u de mening van de heren W. Groot en M. Canoy en twee zorgaccountants die aangeven dat er duidelijk sprake is van belangenverstrengeling bij de handelwijze van twee directeuren van Alliade Zorggroep en dat dit in strijd is met de zorgbrede governancecode?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben deze situatie bij Alliade onderzocht. Ik verwijs u naar dit rapport en mijn aanbiedingsbrief, waarin ik ook een oordeel geef over de geconstateerde feiten.
Bent u ook geschrokken dat de Raad van Bestuur van Alliade Zorggroep de belangenverstrengeling bevestigt, maar dat zij deze belangenverstrengeling als positief ziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling in de zorg nooit positief is, maar altijd in strijd is met goed bestuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep gezet tijdens deze jarenlange en omvangrijke belangenverstrengeling waaraan deze twee directeuren alleen al in 2014 ten minste 1 miljoen euro hebben verdiend, en welke stappen had de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep volgens u moeten zetten?
Alliade geeft aan dat de Raad van Toezicht conform haar taakstelling toezicht heeft gehouden op de opzet en werking van protocollen en systemen om belangenverstrengeling te voorkomen en de wijze waarop het bestuur van Alliade deze heeft toegepast.
De Raad van Toezicht van Alliade heeft uit de rapportage van de IGZ en NZA geconcludeerd dat Alliade niet proactief genoeg is geweest. Alliade stelt dat zij meer aandacht had moeten besteden aan het transparant maken van de verschillende rollen van de Directeuren en de wijze waarop zij daarmee is omgegaan. Een en ander achten de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van Alliade niet in het belang van de (toekomstige) cliënten van Alliade en daarom geeft Alliade aan dat zij maatregelen heeft voorgesteld c.q. al genomen om de door de IGZ en de NZa gesignaleerde schijn van belangenverstrengeling weg te nemen.
Deze voorgestelde c.q. al genomen maatregelen zijn:
De IGZ heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Alliade heeft toegezegd het dienstverband met de betrokken directeur per 1 januari 2017 te beëindigen. De IGZ zal erop toezien dat deze maatregelen worden uitgevoerd.
Een Raad van Toezicht heeft ook een verantwoordelijkheid voor de bredere maatschappelijke context waarbinnen de organisatie opereert. Ik vind dat elke schijn van belangenverstrengeling te allen tijde onverenigbaar is met de publieke belangen.
In de herziene Zorgbrede Governancecode wordt ook aandacht besteed aan de onderliggende managementlagen binnen een zorgorganisatie. Ik vind dat de Raad van Toezicht scherper had moeten zijn op de schijn van belangenverstrengeling binnen de hele organisatie.
Zien de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep op andere plekken bij zorginstellingen waar zij toezichthoudende functies hebben gelijke praktijken zoals bij Alliade Zorggroep?
De leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Alliade Zorggroep geven aan dat er bij andere instellingen waar zij nevenfuncties hebben vergelijkbare constructies voor zover hen bekend niet voorkomen.
Hoe kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) meerdere malen de bestuursstructuur hebben geschreven naar aanleiding van inspectiebezoeken zonder dat er een belletje is gaan rinkelen over mogelijke belangenverstrengeling?
Het hebben van een bestuursstructuur met onderhangende BV’s is niet ongebruikelijk in de zorg en op zichzelf geen aanleiding om belangenverstrengeling te vermoeden. De afgelopen periode hebben de IGZ en de NZa, naar aanleiding van signalen, expliciet onderzoek gedaan naar de vraag of sprake was van belangenverstrengeling. Eerdere inspectiebezoeken van de IGZ aan Alliade hadden een andere focus, namelijk kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg. Tijdens die bezoeken heeft de IGZ geen signalen ontvangen die een nader onderzoek naar belangenverstrengeling zouden rechtvaardigen.
Door wie zijn jaarrekeningen van de Alliade Zorggroep de afgelopen jaren goedgekeurd en is deze belangenverstrengeling bij het controleren van de jaarrekeningen van Alliade Zorggroep aan het licht gekomen? Zo ja, welke actie is er ondernomen door de accountants toen deze belangenverstrengeling aan het licht kwam? Zo nee, hoe kan het dat deze jarenlange en omvangrijke belangenverstrengeling niet aan het licht is gekomen?
De jaarrekeningen zijn de afgelopen jaren goedgekeurd door accountant KPMG. De controle heeft plaatsgevonden op basis van geldende wet- en regelgeving. De accountant heeft hierover geen opmerkingen gemaakt bij de controle.
Klopt het dat de accountant die de jaarrekeningen controleerde bij Alliade Zorggroep tevens adviseerde over het opzetten van onderaannemingen/dochterbedrijven? Is het wenselijk om enerzijds adviseur, anderzijds controleur bij een zorginstelling te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep Alliade heeft aangegeven dat de KPMG-accountant niet betrokken is geweest bij de opzet van de dochterbedrijven. Wel is een fiscalist van KPMG daar bij betrokken geweest. Alliade geeft aan dat de afdeling van KPMG die Alliade heeft geadviseerd, niet was betrokken bij de accountantscontrole.
Los van bovenstaande vind ik zelf dat het combineren van advies- en controlefuncties door accountants echt alleen kan als er waarborgen zijn voor een objectief advies en een onafhankelijk oordeel. Ik zou het goed vinden als betrokkenen in dergelijke gevallen het zekere voor het onzekere nemen en zo’n combinatie van taken niet ambiëren, in die gevallen vind ik het dus onwenselijk. Qua regelgeving is de verordening inzake onafhankelijkheid (ViO) van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) van toepassing. De ViO bevat geen onvoorwaardelijk verbod om als controlerend accountant ook adviesdiensten te verlenen. Een instelling kan onder voorwaarden de controlerend accountant voor adviesdiensten inhuren en dus gebruik maken van de kennis die een contolerend accountant van de organisatie heeft. Als de adviestaak ook materiële invloed heeft op de jaarrekening van de instelling is er volgens de ViO sprake van een bedreiging van de onafhankelijkheid die door de accountant met adequate maatregelen moet worden weggenomen. De uitkomst kan dan zijn dat de enige adequate maatregel is dat de accountant de controle van de jaarrekening of de adviesdienst niet uitvoert.
Met welke fiscale redenen werd de 3,5 miljoen die de twee bestuurders kregen voor aandelen van zorgkompas niet opgenomen in de jaarrekening?
In de periode 2008–2013 heeft Talant, als dochter van Alliade, stapsgewijs de aandelen verworven van Zorgkompas BV en Zorgkompas Midden Nederland BV. De prijs is mede gebaseerd op een onafhankelijk waarderingsadvies op basis van toekomstige resultaatverwachtingen. Dit is steeds in de betreffende jaarrekeningen verantwoord conform de daarvoor geldende regelgeving.
Het resultaat van Zorgkompas BV en Zorgkompas Midden Nederland BV is niet als dividend zichtbaar in de jaarrekeningen. Volgens Alliade hangt dit samen met de status van Stichting Talant als een Algemeen nut beogende instelling. Na goedkeuring van de Belastingdienst is het resultaat van de BV's vrij van belasting in de vorm van schenkingen uitgekeerd aan Talant in de periode 2008–2011. Deze opbrengsten zijn ook in de betreffende jaarrekeningen van de Stichting Talant verantwoord. De Stichting Talant keert zelf geen winst uit.
Deelt u de mening dat er bij Alliade Zorggroep sprake is van onbehoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om te oordelen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur.
Ik vind wel dat de besturing van instelling aan integriteiteisen moeten voldoen, zoals die onder meer zijn vastgelegd in de Zorgbrede Governancecode en het Burgerlijk Wetboek en dat deze normen voor de hele organisatie moeten gelden. Ik deel met IGZ en NZa dat iedere schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden en deel hun oordeel dat Alliade dit moet herstellen.
Op welke wijze omschrijft u het opzetten van een «bv-boom» onder een zorginstelling ten einde onderlinge opdrachten te gunnen? Komt dit vaak voor in de zorg, zo ja waar precies?
Toegelaten zorginstellingen moeten te allen tijde voldoen aan de transparantie-eisen uit de Wet toelating zorginstellingen (WTZi).
Het uitbesteden van zorg is toegestaan. De toegelaten instelling moet ook dan regelen dat blijvend aan de transparantie-eisen van de WTZi kan worden voldaan: de aard van de relatie met andere verbanden moet helder zijn, evenals de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden. Het is zaak dat daarbij iedere schijn van belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als externe toezichthouder onderzoek te laten doen naar de gang van zaken bij Alliade Zorggroep, omdat de interne toezichthouder tekort geschoten is en er sprake is van onbehoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ en de NZa hebben gezamenlijk onderzoek uitgevoerd naar goed bestuur binnen de Zorggroep Alliade. U bent hierover geïnformeerd met mijn brief die u tegelijk met de antwoorden op deze Kamervragen bereikt.
Is naar uw oordeel zorggeld op onbehoorlijke wijze besteed door Alliade Zorggroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van IGZ en NZa blijkt dat er geen sprake is van onrechtmatige besteding van zorggeld. De betrokken gemeentes hebben aangegeven dat Alliade marktconforme tarieven hanteert voor de geleverde zorg en ondersteuning.
Wat is uw mening over het feit dat sinds Alliade Zorggroep op de hoogte is van het onderzoek van RTL Nieuws de betreffende directeuren de belangenverstrengeling proberen te camoufleren door verwijzingen op sites van de bedrijven te laten verdwijnen, het moederbedrijf van de directeuren dat bij Alliade Zorggroep huist te verhuizen naar een ander adres en dat een manager bij Alliade (tevens directeur bij het uitzendbureau van de ondernemers en vriendin van één van de directeuren van Alliade Zorggroep) aftreedt?
Het is zaak dat Alliade zo snel mogelijk op een transparante wijze iedere schijn van belangenverstrengeling rondom haar organisatie wegneemt. Ik verwijs u verder naar het onderzoeksrapport van de IGZ en de NZa, de zienswijze van Alliade daarop en mijn aanbiedingsbrief daarbij.
Wat is uw mening over het feit dat de verwevenheid van de bedrijven van deze twee directeuren waarschijnlijk groter is dan Alliade Zorggroep wil toegeven; dat het administratiekantoor, van de directeuren ook ingezet wordt voor andere onderdelen van Alliade, dat uitzendkrachten via het uitzendbureau van de directeuren worden ingezet bij Alliade en dat de IGZ tevens aangeeft dat het beheer van het persoonsgebonden budget (PGB-geld) van een cliënt van Alliade Zorggroep bij één van de bedrijven van de directeuren is onder gebracht?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om het PGB-budget van een cliënt onder te brengen bij een bedrijf waar de directeur dezelfde is als van de zorginstelling waar de cliënt zorg afneemt en dat dit mogelijk fraude in de hand werkt? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit slechts bij één cliënt het geval of gaat het hier om meerdere cliënten?
In het onderzoek van de NZa en IGZ komt naar voren dat het zorgkantoor aangeeft dat het om 40 budgethouders (dementerenden) gaat. Zij hebben allen een wettelijke vertegenwoordiger, die namens de budgethouder het pgb beheert en afspraken maakt met de aanbieder. Het zorgkantoor heeft niet geconstateerd dat er sprake is van verlies aan regie door de gekozen constructie.
Het is belangrijk dat zorgkantoren dergelijke constructies blijven toetsen.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de nu geldende regels rond beheer van pgb’s.
Zorgkantoren hebben een rol in het toekennen van een pgb en verrichten huisbezoeken om na te gaan of het pgb wordt besteed aan de zorg die nodig is. Het is aan de budgethouder, of in dit geval de wettelijk vertegenwoordiger, of hij/zij ervoor kiest om een derde partij in de arm te nemen die in een deel van het (administratieve) beheer ondersteunt en het risico in te schatten of deze partij dat goed kan doen als de eigenaar van dit bedrijf ook de zorgverlener is. Van belang is wel dat de regie blijft liggen bij de budgethouder en de wettelijke vertegenwoordiger. Het is mede hierom dat ik o.a. aan het bezien ben welke eisen we aan de vertegenwoordiger van een kwetsbare budgethouder moeten stellen opdat de vertegenwoordiger zelf de leiding behoudt en deze situaties voor de budgethouder goed beoordeelt.
Is deze situatie bij Alliade Zorggroep aanleiding voor de IGZ om extra toe te zien op de mogelijke gevolgen voor kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in het kader van het intensief toezicht van de IGZ op 150 verpleegzorginstellingen in Nederland, waarover de IGZ op 4 juli jl. haar eindrapport publiceerde, loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Zorggroep Alliade.
Ik heb de IGZ gevraagd om bij haar vervolgactiviteiten richting Alliade steeds nadrukkelijk de verbinding te leggen tussen haar toezicht op kwaliteit en de geconstateerde schending van de norm op goed bestuur.
Deelt u de mening dat de situatie bij Alliade Zorggroep zeer ongewenst is en in strijd met de regels die gehanteerd worden rondom goed bestuur in de zorg en met de Wet Normering Topinkomens (WNT)? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke actie ondernomen wordt richting Alliade Zorggroep?
De schijn van belangenverstrengeling zoals die zich bij Alliade voordoet is in mijn optiek strijdig met de eisen rond goed bestuur. Ik deel dan ook de conclusie van IGZ en NZa dat Alliade dit zo snel mogelijk moet veranderen. Het CIBG heeft geen overtreding van de WNT door Alliade geconstateerd. Zie verder mijn eerdere antwoord op vraag 2 t/m 4.