De Kamerbrief ‘Openstelling saneringsregeling visserij’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de Kamerbrief over «Openstelling saneringsregeling visserij»?1
Ja, mijn ambtsvoorganger heb deze brief op 22 juli aan de Tweede Kamer verstuurd.
Kunt u bevestigen dat de vergoeding die vissers ontvangen voor het saneren van hun schip en vangstrechten gekoppeld is aan het tonnage van het schip en dat de vergoeding geen relatie heeft met de hoeveelheid vangstrechten op het schip?
Het gaat bij deze regeling om een subsidie voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteiten met een vissersvaartuig. Het uit te keren subsidiebedrag bij sanering is gebaseerd op het gemiddelde inkomensverlies en wordt berekend aan de hand van de bruto tonnage (BT, een wijze om de grootte van een vaartuig uit te drukken) van het betreffende vissersvaartuig. Het klopt dat er in de berekening geen rekening is gehouden met de hoeveelheid vangstmogelijkheden van een vissersvaartuig (zie het antwoord op vraag 3 voor een verdere toelichting).
Kunt u aangeven hoe de hoogte van de vergoeding is berekend enerzijds gebaseerd op de waarde van het schip, anderzijds op de waarde van de vangstrechten?
Voor indeling in categorieën, maximum bedragen per categorie en bijbehorende subsidiebedragen per BT is uitgegaan van de analyse van WEcR.2 Deze bedragen zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomensverlies, gecorrigeerd voor een netto contante waarde gebaseerd op een periode van acht jaar. Het gecorrigeerde inkomensverlies per categorie geldt als maximum voor die categorie. Kleinere vaartuigen binnen dezelfde categorie ontvangen een naar rato lager bedrag. Eventuele kosten en opbrengsten van sloop worden verrekend met het uiteindelijke subsidiebedrag.
De marktwaarde van de contingenten is door WEcR meegenomen in de berekeningsmethodiek van visserijactiviteiten en het vaststellen van de subsidiebedragen per BT Error! Hyperlink reference not valid., zij het dat deze waarde op basis van het onderzoek verwaarloosbaar is geacht ten opzichte van het totaalbedrag. Immers, conform de richtlijn PGEcon (2020) van de EU wordt bij de rapportage over de economische situatie van de visserijsector waar mogelijk de marktprijs gehanteerd voor de waardebepaling van visrechten. De marktwaarde van de twee belangrijkste contingenten voor demersale bestanden (tong en schol) zijn al sinds 2018 verwaarloosbaar laag door onderbenutting van het quotum. Bovendien is door een gebrek aan transacties in de afgelopen 4 jaren in contingenten voor de demersale bestanden en al veel langer voor de pelagische bestanden een betrouwbare waardering van de marktwaarde van de contingenten van alle soorten onmogelijk. Er zijn binnen het PGEcon geen alternatieve waarderingsmethoden van vangstmogelijkheden die internationaal gedragen worden beschikbaar.
Kunt u aangeven in hoeverre de saneringsregeling die nu wordt opengesteld is opgezet volgens de lijnen van het advies van mevrouw Burger aan uw ambtsvoorganger en de brief van uw ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer van 19 juni 2020?2
Zoals is gecommuniceerd naar de Tweede Kamer in de brief van 19 juni 2020, de appreciatie bij het advies van mevrouw Burger – in de praktijk de Kottervisie genoemd (Kamerstuk 29 675, nr. 195) – is het streven naar een economisch gezonde sector die vist met respect voor natuur en milieu. In de brief wordt ingezet op een kleinere en duurzame vloot. Verkleining van de vloot middels sanering had een aanpassing aan de beperktere ruimte en een versterking van het ecosysteem tot doel. Zoals in de brief van 28 juni 2021 gemeld (Kamerstuk 33 450, nr. 1328) was hiervoor geen steun bij de Europese Commissie. De Brexit plaatst de sector voor nieuwe uitdagingen. Om specifiek aan de uitdaging van het quotaverlies als gevolg van de Brexit het hoofd te kunnen bieden heb ik deze regeling opgesteld. Hiermee beoog ik het binnen de Brexit Adjustment Reserve door de Europese Commissie beschikbaar gestelde budget te besteden aan het aanpassen van de vangstcapaciteit aan de verlaagde quota, zodat het evenwicht tussen vangstmogelijkheden (quota/contingenten) en vangstcapaciteit voor de blijvende vissers wordt hersteld. Door vangstcapaciteit definitief uit de markt te nemen en de vangstmogelijkheden van de vervallen contingenten ter beschikking te stellen aan de resterende actieve vissers, via de Producentenorganisaties (PO’s), wordt dat doel gerealiseerd. Tot de inwerkingtreding van een nieuw contingentenstelsel in 2025, worden deze contingenten tijdelijk bij de PO’s ondergebracht. Omdat een belangrijk deel van de vissers getroffen is door de Brexit, zal deze sanering naar verwachting voor een groot deel ook invulling geven aan de voorgenomen sanering uit de Kottervisie.
Op welke wijze wordt bij het openstellen van deze regeling invulling gegeven aan hetgeen gesteld in eerdergenoemde brief van 2020: «Om de kans op snelle en succesvolle sanering te vergroten, sluit ik waar mogelijk aan op de uitgangspunten van de meest recent uitgevoerde saneringsregelingen zeevisserij (2008, 2006), waar nodig geactualiseerd naar de voorwaarden uit het huidige Europese fonds, het EMFZV. Belangrijk uitgangspunt is dat de sanering geschiedt op basis van vrijwilligheid en de regeling ertoe leidt dat de vangstcapaciteit daadwerkelijk naar beneden gaat. Belangrijke voorwaarden zijn daarom onder meer dat de kotter wordt gesloopt of omgebouwd voor andere activiteiten dan commerciële visserij. Alle visvergunningen worden daarnaast ingetrokken en de betreffende visser mag gedurende vijf jaar geen visserijactiviteiten ontplooien. Overigens hebben veel vissers die op gequoteerde soorten vissen ook een garnalenvergunning voor de Noordzee (GV-vergunning). Ik ben voornemens om bij de sanering deze in te nemen om te voorkomen dat de druk op de garnalenvisserij verder toeneemt.»?
De saneringsregeling staat open voor vissers die geraakt worden door de verlaagde quota als gevolg van de met het Verenigd Koninkrijk gesloten handelsovereenkomst. De regeling is vrijwillig. De vangstcapaciteit van het vissersvaartuig dat wordt gesaneerd wordt definitief uit het visserijregister gehaald en in mindering gebracht op het capaciteitsmaximum dat op grond van de basisverordening GVB voor Nederland geldt. Hierdoor wordt de totale capaciteit van de Nederlandse vissersvloot verlaagd. Op het moment dat het vaartuig wordt uitgeschreven uit het visserijregister, worden alle voor het vaartuig toegekende vergunningen en vismachtigingen ingetrokken. Op dat moment vervallen ook de voor het vaartuig geldende en de op naam van het betreffende bedrijf aangehouden contingenten.
Welke specifieke aanvullende fiscale maatregelen, anders dan de generieke maatregelen die zijn verwoord in de brief van 22 juli, is bent u voornemens te nemen conform de toezegging in de brief van 19 juni 2020: «Bij het beëindigen van zijn onderneming draagt de (gestopte) visser belasting af over de zogenoemde stille reserves (het verschil tussen de hoogte van de stopperssubsidie en de fiscale boekwaarde van de vermogensbestanddelen van de onderneming) en de fiscale reserves (kostenegalisatiereserve, herinvesteringsreserve en oudedagreserve). Dit is de zogenoemde stakingswinst en betreft een vorm van eindafrekening. Voor ondernemers die belastingplichtig zijn in de inkomstenbelasting en winst uit onderneming genieten zijn onder voorwaarden een aantal faciliteiten beschikbaar om aan de fiscale gevolgen van bedrijfsbeëindiging tegemoet te komen. Naast de bestaande mogelijkheden onderzoek ik opties voor het verruimen van een van de fiscale faciliteiten die vaak niet kan worden toegepast in geval van staking van de onderneming: het toepassen van de herinvesteringsreserve. Bij toepassing hiervan geldt dat niet direct belasting hoeft te worden betaald over het verschil tussen het verkregen subsidiebedrag en de fiscale boekwaarde daarvan, indien dit bedrag wordt geherinvesteerd in een ander bedrijfsmiddel. Voorwaarde hiervoor is dat het vervangende bedrijfsmiddel eenzelfde economische functie heeft in de onderneming als het vervreemde bedrijfsmiddel (de kotter). Als een ondernemer gebruikt maakt van de saneringsregeling visserij mag hij juist geen visserij meer bedrijven, zodat alleen met een verruiming van de regeling de herinvesteringsreserve kan worden ingezet voor vervangende bedrijfsmiddelen met een andere economische functie.»?
Naast het feit dat geen BTW hoeft te worden betaald over de verkregen saneringssubsidie geldt ten aanzien hiervan het volgende. De Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij zal worden aangemerkt als overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001) zal hiertoe worden aangepast per 1 januari 2023. Het aanmerken van de regeling als
overheidsingrijpen betekent dat voor de toepassing van de herinvesteringsreserve soepelere voorwaarden gelden. De vereiste van «eenzelfde economische functie» bij herinvestering in een ander duurzaam bedrijfsmiddel is daarmee niet van toepassing. Uiteraard moet aan de overige voorwaarden van de herinvesteringsreserve worden voldaan.
Waarin schiet het huidige Nederlandse systeem van toedeling van vangstrechten tekort, dan wel heeft het systeem een belemmerende werking op het verduurzamen van de kottervisserij? En in hoeverre schiet het huidige Nederlandse systeem tekort in het invullen van artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid?
Nederland kent een systeem van toedeling van individuele vangstmogelijkheden voor de meeste commerciële vissoorten, het contingentenstelsel. Bij de invoering van dit stelsel, eind zeventiger jaren, zijn de contingenten gratis en voor onbepaalde tijd toegedeeld aan destijds actieve vissers op basis van historische vangsten. Iedere visser die op 31 december van enig jaar contingenten op zijn naam heeft, krijgt deze automatisch ook het volgende jaar, ongeacht of hij gebruik maakt van selectiever vistuig of minder milieubelastende visserijtechnieken en ongeacht het nalevingsgedrag. De contingenten kunnen worden overgedragen, waarbij de contingenthouder zelf kan bepalen aan wie. Contingenten kunnen ook voor de duur van een kalenderjaar in gebruik worden gegeven aan andere vissers. Deze flexibiliteit is nodig om een wisselende vangstsamenstelling te kunnen afdekken met voldoende vangstmogelijkheden. Een neveneffect hiervan is echter dat inmiddels niet meer actieve vissers hun contingenten aanhouden om deze jaarlijks tegen betaling in gebruik te geven aan wel actieve vissers. Dit stelsel is hierdoor slecht toegankelijk voor nieuwe vissers. Omdat artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid bepaalt dat individuele vangstmogelijkheden moeten worden toegedeeld op basis van transparante en objectieve criteria, zoals de gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden, zit het huidige contingentenstelsel verduurzaming in de weg. Daarbij moet voor stimulansen worden gezorgd voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken om duurzame vissers te belonen.
Daarom heb ik het voornemen om een nieuwe methode te ontwikkelen voor de toebedeling van vangstmogelijkheden voor bepaalde duur op basis van objectieve criteria. Daarbij zal ik ook kijken naar de criteria die op grond van artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid in acht moeten worden genomen. Ik kom daarmee mede tegemoet aan het recente verzoek van het Europees Parlement aan de lidstaten om bij de toewijzing van vangstmogelijkheden vissers te stimuleren om gebruik te maken van de meest duurzame en milieuvriendelijke visserijpraktijken, vangstmethoden en innovaties op visserijgebied4. Ook is het huidige contingentenstelsel niet in lijn met de rechtspraak over het verdelen van schaarse rechten5. In de rechtspraak wordt op grond van het EU-recht en het gelijkheidsbeginsel geëist dat bij de verdeling van schaarse rechten door de overheid aan potentiële gegadigden ruimte wordt geboden om naar de beschikbare rechten mee te dingen. Deze rechtsnorm is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel. De overheid moet transparant zijn over de beschikbaarheid van de rechten, de verdelingsprocedure en de toe te passen objectieve criteria voor toedeling. De overheid kan schaarse rechten in principe niet voor onbepaalde tijd verlenen om te voorkomen dat de verkrijger hiervan onevenredig wordt bevoordeeld ten opzichte van mogelijke concurrenten.
Kunt u gedetailleerd inzichtelijk maken op welke wijze u door wetenschappers en andere deskundigen bent geadviseerd omtrent het voornemen tot wijziging van het systeem van toedeling van vangstrechten?
De reden voor het voornemen om te komen tot wijziging van het systeem van toedeling van de vangstmogelijkheden heb ik bij vraag 7 toegelicht. Het voornemen tot wijziging van het systeem van toedeling van vangstrechten is tot stand gekomen door het advies van mevrouw Burger voor een duurzame kottervisserij op de Noordzee (Kamerstuk 29 675, nr. 195). Ik zal bij het uitwerken van deze wijziging alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden. Ik neem hiervoor daarom tot 2025 de tijd. Het proces van afstemming en consultatie moet nog worden ingericht, we staan nu nog aan het begin hiervan. Ik zal de Tweede Kamer op een later moment nader informeren over de hierbij voorziene planning.
Kunt u aangeven welke activiteiten zijn ontplooid en welke adviezen zijn ingewonnen om te komen tot bijstellingen van «het Biesheuvelsysteem» om met behoud van alle bij vissers ondergebrachten rechten invulling te geven aan artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid?
Het koppelen van een saneringsregeling aan de verplichte inname van contingenten is eerder geadviseerd in het advies van mevrouw Burger (Kamerstuk 29 675, nr. 195). In dit advies heeft zij tevens voorgesteld om te onderzoeken of ingenomen contingenten later weer kunnen worden ingezet voor stimulering en versnelling van verduurzaming van de Noordzeevisserij en intreden van (jonge) visserijondernemers voor die visserijmethoden die voldoen aan bepaalde duurzaamheidseisen. Naar aanleiding daarvan is reeds een aanpassing van het contingentenstelsel overwogen en ook is dit in verkennende gesprekken met sectorvertegenwoordigers besproken. Vanuit de sector was hier geen draagvlak voor en is er toen besloten de mogelijkheden te onderzoeken om kleinschalig via contingentenbeheer positieve prikkels voor verduurzaming in te bouwen. Hier is tot nu toe geen gevolg aan gegeven. Nu de sanering uiteindelijk zijn beslag krijgt, er nieuwe jurisprudentie is in lijn met de bij vraag 7 genoemde conclusie van AG Van Widdershoven3 en de noodzaak tot verdere verduurzaming verder is toegenomen, is een herziening van het contingentenstelsel onvermijdelijk en is er besloten om hiertoe over te gaan. Ik weet dat er weerstand bestaat bij delen van de sector. Ik zal echter bij deze wijziging alle zorgvuldigheid en ruimte voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden in acht nemen om te komen tot een werkbaar stelsel dat past bij de uitdagingen waarvoor de visserij op de Noordzee staat. In het Bestuurlijk Overleg van 30 Augustus heeft mijn voorganger dan ook de toezegging gedaan dat de sector hierbij actief betrokken zal worden. Ik neem hiervoor daarom tot 2025 de tijd. Het beheer van de in Biesheuvelgroepen of Producentenorganisaties ingebrachte individuele vangstmogelijkheden zoals dat in «het Biesheuvelsysteem» plaatsvindt staat hierbij voor mij geheel los van de systematiek van verdeling van de individuele vangstmogelijkheden. Ik wil de verworvenheden van het co-management van de quota zoals we dat in Nederland kennen niet terzijde schuiven bij de vormgeving van een nieuw stelsel.
Heeft u overleg gevoerd met de sector over invulling van artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid? Zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten hiervan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven moet het proces van afstemming en consultatie nog worden ingericht en deze gesprekken nog plaatsvinden. De invulling van artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is onderdeel van de gesprekken die ik met de sector voer over de herziening van het contingentenstelsel.
Waarom is het noodzakelijk om de volledige vangstrechten van een ondernemer die zijn schip laat saneren in te nemen in deze regeling en kan niet worden volstaan met het innemen van de zogenaamde basiscontingenten die de facto zorgen voor de toegang tot het Biesheuvelsysteem en de overige rechten in bezit van de ondernemer te laten, zoals in voorgaande saneringsronden gebruikelijk is geweest?
Zoals in mijn antwoord op vraag 4 is te lezen, beoog ik met de saneringsregeling het evenwicht tussen vangstcapaciteit en verminderde quota door Brexit te herstellen. Contingenten zijn een aandeel van het nationale quotum en geven niet het recht om een absolute hoeveelheid van een vissoort te vangen. Dit betekent dat als het nationale quotum daalt (zoals is gebeurd door Brexit) de omvang van de individuele contingenten navenant vermindert. De vissers die hun visserijactiviteiten willen voortzetten en geen gebruik maken van de saneringsregeling, blijven achter met de door Brexit verminderde contingenten. Om de blijvende actieve vissers toekomstperspectief te bieden, heb ik besloten de vangstmogelijkheden van de vervallen contingenten tijdelijk, tot de herziening van het contingentenstelsel, via de Producentenorganisaties of Biesheuvelgroepen te verdelen over resterende actieve vissers. Bijkomend voordeel daarvan is dat verdere concentratie van vangstmogelijkheden wordt voorkomen. Om die reden heb ik ervoor gekozen om alle contingenten van het gesaneerde vaartuig te laten vervallen, alsook de op naam van de onderneming gereserveerde contingenten. Indien slechts de basisrechten van een contingent zouden worden ingetrokken zouden de bijbehorende «kilogrammen» niet evenredig kunnen worden verdeeld over de resterende actieve vissers.
Hoe kan een ondernemer met meerdere schepen die slechts een van zijn schepen saneert middels de saneringsregeling voldoende vangstrechten behouden voor de overige niet-gesaneerde schepen?
De contingenten die zijn toegekend voor een vaartuig waarvoor geen sanering wordt aangevraagd en waarvan de registratie in het visserijregister dus behouden blijft, zullen blijven worden toegekend voor dat betreffende vissersvaartuig. Bovendien zullen de contingenten die wel zijn vervallen als gevolg van een sanering van een vaartuig in gebruik worden gegeven via de Producentenorganisatie of de Biesheuvelgroep waar deze voorafgaand aan de sanering waren ingebracht. Op die manier zal een ondernemer kunnen blijven vissen met de vaartuigen waarvoor hij geen sanering heeft aangevraagd, als hij één van zijn vaartuigen wel hiervoor aanmeldt.
De brief Instellingsbesluit Commissie Sociaal Minimum d.d. 8 juli 2022. |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het principe van «comply or explain», dat sinds het aantreden van het huidige kabinet dient te worden toegepast op de bijzondere gemeenten Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?
Ja, ik ben bekend met het principe. Ik vind het belangrijk dat Caribisch Nederland in principe meeloopt met nieuw beleid en wijzigingen van staand beleid in Europees Nederland. «Comply or explain» is dan ook uitgangspunt voor besluitvorming binnen het gehele kabinet.
Kunt u bevestigen dat de reikwijdte van het onderzoek naar de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum dat wordt uitgevoerd door de Commissie Sociaal Minimum ook betrekking heeft op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba?1 Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet iedere vier jaar het sociaal minimum herijkt om vast te stellen of dit niveau toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Dat voornemen geldt vanzelfsprekend ook voor Caribisch Nederland («comply»). Het kabinet zal de Commissie Sociaal Minimum echter niet de opdracht meegeven om naast het sociaal minimum in Europees Nederland ook het sociaal minimum in Caribisch Nederland mee te nemen in haar rapport. Voor Caribisch Nederland kiest het kabinet voor een separaat traject («explain»).
Het kabinet werkt momenteel hard aan het verbeteren van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland, met als doel om het in 20192 voor Caribisch Nederland bepaalde ijkpunt voor een sociaal minimum, dat een concreet streefniveau per eiland behelst, daadwerkelijk te kunnen realiseren. Richtinggevend daarvoor is het in 2018 door Regioplan verrichte onafhankelijke onderzoek naar de kosten van levensonderhoud, waarbij is gekeken om op basis van objectiveerbare gegevens tot een sociaal minimum te komen. Om het ijkpunt voor het sociaal minimum in Caribisch Nederland te realiseren, is een groeipad met maatregelen uitgestippeld, waar u recentelijk door de Staatsecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering op hoofdlijnen over bent geïnformeerd in de uitwerking van de hoofdlijnenbrief Koninkrijksrelaties.3 U wordt in september in de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland nader door mij geïnformeerd over de verdere uitwerking van deze maatregelen en het daar bijbehorende tijdspad. Daarop vooruitlopend kan ik u alvast melden dat aan de inkomenskant wordt beoogd om de benodigde stappen te zetten om het ijkpunt te realiseren per 1 januari 2025. Dit is als het gaat over het wettelijk minimumloon wel mede afhankelijk van de stappen die in de huidige omstandigheden redelijkerwijs van werkgevers kunnen worden gevergd en de daarmee samenhangende arbeidsmarkteffecten. Parallel wordt, eveneens richting 2025, gewerkt aan het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Voor deze maatregelen stelt het kabinet structureel middelen beschikbaar via de zogenaamde «CN-envelop» en vanuit middelen van de eigen begrotingen van de diverse departementen. Het pakket aan maatregelen betekent een forse versnelling ten opzichte van voorgaande jaren.
In plaats van het meenemen van Caribisch Nederland in het herijkingstraject dat het komende jaar voor Europees Nederland in gang wordt gezet, kies ik voor een eigen herijkingstraject voor Caribisch Nederland.
Het sociaal minimum bevindt zich voor Caribisch Nederland, anders dan in Europees Nederland het geval is, nog in de realisatiefase. Het ligt voor de hand om het moment van herijken af te stemmen op het lopende traject richting het realiseren van het vastgestelde niveau van het ijkpunt sociaal minimum. De hoogte van de inkomens en de kosten van levensonderhoud zijn als gevolg van het ingezette beleid in Caribisch Nederland nog volop in beweging tot 2025. Het is wel van belang om op dat moment, via daaraan voorafgaande herijking, al een beeld te hebben over het eventueel wenselijk geachte vervolg, zowel qua systematiek als qua hoogte. Daarom wil ik in 2024 separaat onderzoek laten uitvoeren naar het sociaal minimum in Caribisch Nederland waarbij rekening wordt gehouden met de context van Caribisch Nederland zodat in de tweede helft van 2024 de onderzoeksresultaten bekend zijn.
Ondertussen houd ik uiteraard vinger aan de pols. Om ervoor te zorgen dat het ijkpunt sociaal minimum op de kosten van levensonderhoud blijft aansluiten, beweegt het ijkpunt – evenals het wettelijk minimumloon en de minimumuitkeringen – jaarlijks mee met de prijsontwikkelingen in Caribisch Nederland door de diverse kostenposten waaruit het ijkpunt is samengesteld (per eiland) te indexeren aan de hand van de consumentenprijsindexcijfers. Tegelijkertijd realiseer ik me dat door de fors gestegen energie- en voedselprijzen bestaanszekerheid van een groeiende groep mensen onder steeds grotere druk staat. Daarom heeft het kabinet ook voor Caribisch Nederland maatregelen getroffen door de accijnzen op benzine te verlagen en een eenmalige tegemoetkoming mogelijk te maken in de energielasten voor huishoudens met een laag inkomen. Mocht het kabinet overgaan tot aanvullende koopkrachtmaatregelen voor Europees Nederland, dan zal ook Caribisch Nederland middels «comply or explain» uiteraard in de maatregelen worden meegenomen.
Bent u voornemens om Bonaire, Sint-Eustatius en Saba alsnog toe te voegen aan de onderzoeksopdracht van de commissie indien zij op dit moment geen deel uitmaken van de opdracht? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, kies ik namens het kabinet voor het herijken van het sociaal minimum van Caribisch Nederland voor een apart traject. Dat biedt de beste garantie dat het herijken van het sociaal minimum voor Caribisch Nederland goed uit de verf kan komen doordat de focus heel specifiek op de bijzondere situatie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan worden gericht. Voor zover lessen uit de aanpak van de Commissie voor de aanpak van de herijking van het sociaal minimum Caribisch Nederland bruikbaar zijn, zal hier vanzelfsprekend aandacht aan worden besteed. In die zin heeft het vooroplopen van de herijking van het sociaal minimum Europees Nederland ook voordelen.
Het OM dat draalt met de vervolging van mensen die mij met de dood bedreigen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom is ten aanzien van doodsbedreigingen tegen mij door prominente Pakistanen, van fatwa’s van geestelijken tot leiders van politieke partijen, nationale cricketspelers, zangers en anderen, door het openbaar ministerie (OM) tot op heden niet besloten vervolging in te stellen terwijl sommige zaken al jaren oud zijn?
Bedreigingen, in het bijzonder bedreigingen gericht aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en politici, zijn onacceptabel en horen wat mij betreft niet thuis in enige democratische rechtsorde. Het Openbaar Ministerie beoordeelt iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. Ten aanzien van bedreigingen vanuit Pakistan wordt u verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van 21 april1 en 22 april 20222. Over individuele zaken kan ik verder, zoals bekend, geen inhoudelijke mededelingen doen. Het Openbaar Ministerie is de aangewezen instantie om u over dergelijke individuele zaken te informeren.
Deelt u mijn mening dat personen die doodsbedreigingen uiten, dienen te worden vervolgd? Kunt u ten aanzien van de volgende grote zaken uit 2018, 2020 en 2022 aangeven waarom er nog steeds geen besluit tot vervolging is genomen en wanneer het OM zal besluiten tot vervolging over te gaan? PL1500-2018293106 – Pakistaanse zanger H.T. Q. PL1500-2018260299 – Pakistaanse cricketspeler K. L. PL1500-2020050764 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022133455 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022219406 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022133446 – A. A. H. S. H. R.
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de afhandeling van honderden andere zaken van tegen mij gerichte doodsbedreigingen die nog bij het OM op de plank liggen? Wanneer zal het OM daarover besluiten tot vervolging over te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in de laatste week voor het zomerreces, dat u binnen enkele weken met een brief zou komen met concrete maatregelen om het team bedreigde politici van de politie te versterken? Wanneer kan de Kamer die brief tegemoet zien?
Het is nog steeds mijn voornemen u op korte termijn te berichten over maatregelen om het team bedreigde politici te verstreken.
Het bericht ‘NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NIST kiest wapens tegen kwantumcomputer als cryptokraker»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat kwantumcomputers een serieus gevaar kunnen vormen voor het Nederlandse briefgeheim en veilige communicatie tussen o.a. veiligheidsdiensten, Nederlandse burgers onderling en voor onze ondernemers in het kader van bedrijfsgeheimen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gevaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De komst van de kwantumcomputer brengt risico’s met zich mee op het gebied van informatiebeveiliging. Sommige cryptografische standaarden die nu veilig worden geacht, zullen door de komst van kwantumcomputers niet meer veilig zijn, waaronder cryptografie die nu veelvuldig wordt gebruikt voor het beveiligen van internetverkeer.
Zoals ook benoemd in de AIVD-brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers», achten experts de kans klein maar reëel dat kwantumcomputers in 2030 al krachtig genoeg zullen zijn om de huidige cryptografische standaarden te breken.2 Informatie die gedurende een langere periode vertrouwelijk moet blijven, waaronder staatsgeheimen, moet daarom zo snel mogelijk al beschermd worden tegen store now, decrypt later-aanvallen3. Deze dreiging wordt ook gesignaleerd door het NCSC, dat de afgelopen jaren heeft opgeroepen tot het starten met het voorbereiden op de komst van kwantumcomputers, bijvoorbeeld via de NCSC-factsheet «Postkwantumcryptografie».4
Voor de rijksoverheid en medeoverheden, maar ook voor de private sector, betekent dit dat zij zullen moeten migreren naar kwantumveilige systemen en technologieën. Deze migratie is omvangrijk, en zal zo snel mogelijk gestart moeten worden om op tijd voorbereid te zijn op de dreiging van kwantumcomputers.
Op welke wijze borgt u tijdig met oplossingen te komen tegen de komst van kwantumcomputers zodat inwoners van Nederland veilig digitaal kunnen communiceren en persoonsgegevens en bedrijfs- en staatsgeheimen goed beveiligd kunnen blijven? Welke concrete stappen zijn hier de afgelopen jaren voor gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten?
Gezien de hierboven gesignaleerde veiligheidsrisico’s voor de overheid, burgers en bedrijven, zet het kabinet zich, met partners uit de private sector en wetenschap, op verschillende wijzen in om maatregelen en technologieën te ontwikkelen die deze risico’s kunnen helpen mitigeren.
Voor de verwerking van gerubriceerde gegevens zijn al geruime tijd kwantumveilige producten beschikbaar. Volgend uit het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI) is kwantumveiligheid sinds 2020 een harde eis voor producten waarmee gerubriceerde gegevens verwerkt worden. Het gaat dan om gegevens gerubriceerd als departementaal vertrouwelijk en hoger. Om te borgen dat de rijksoverheid ook in de toekomst kan beschikken over beveiligingsproducten voor vertrouwelijke informatie, wordt er in het kader van de Nationale Cryptostrategie (NCS) geïnvesteerd in de ontwikkeling van deze producten. Dit maakt het mogelijk om in te spelen op risico’s rondom kwantumcomputing voor wat betreft de rijksoverheid. Hierbij wordt in samenwerking met bedrijven en experts onder meer gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe beveiligingsproducten en het doorontwikkelen van bestaande producten.
Deze producten zullen gebruikmaken van post-quantumcryptografie (PQC). Dit is een vorm van cryptografie die gebaseerd is op wiskundige problemen die niet effectief te kraken zijn met een kwantumcomputer. In 2023 zal de AIVD in samenwerking met TNO en het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) een kwantum Migratie Handleiding publiceren die overheden, bedrijven en burgers kunnen gebruiken als handvat voor migratie naar kwantumveilige communicatie. Deze handleiding beschrijft de verschillende doelgroepen en bijbehorende (technische) stappen die genomen kunnen worden.
Het kabinet investeert via het Nationaal Groeifonds fors in de Nationale Agenda kwantumtechnologie (zie beneden het antwoord op vraag 10). Naast de inzet vanuit het Groeifonds hebben departementen een aantal jaar geleden gezamenlijk het initiatief genomen om binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) uit 2018 met het programma «Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein» aan de slag te gaan om oplossingen te vinden voor vraagstukken rond internetveiligheid. Daarbinnen is een project gefinancierd tegen het gevaar van het breken van versleutelingsschema’s door kwantumcomputers.5 Daarnaast werkt de overheid samen met private partijen en wetenschappers, onder leiding van het ECP, aan het ontwikkelen van werelds eerste kwantum Impact Assessment (QIA). Organisaties die met kwantumtechnologie willen gaan werken, kunnen dan het QIA doen, om te bepalen wat juridische, ethische en maatschappelijke consequenties zijn van het inzetten van deze technologie. De kennis en producten ontwikkeld via deze trajecten zullen door overheid, bedrijven en burgers benut kunnen worden om zich te beveiligen en om kwantumtechnologie op een verantwoorde wijze te gebruiken.
Er wordt niet alleen op nationaal niveau geïnvesteerd en samengewerkt, maar ook op Europees niveau. Die Europese inzet is uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Binnen de rijksoverheid zijn departementen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging ook verantwoordelijk om hun belangrijkste processen en andere belangen te beschermen tegen de dreiging van de kwantumcomputer op de toegepaste cryptografie. Om de departementen hierbij te helpen wordt er momenteel op verzoek van het CIO-beraad vanuit de I-strategie Rijk 2022 – 2025, interdepartementaal gewerkt aan een plan voor een gezamenlijke aanpak van deze dreiging, zodat kennis en kunde gedeeld worden, centraal een beeld ontstaat hoe ver de departementen zijn en om de krachten te bundelen onder andere met betrekking tot leveranciersmanagement. BZK zal de medeoverheden wijzen op het belang van spoedige inzet op kwantumcryptografie, en de door de rijksoverheid opgedane ervaring met hen delen, om hen snel op gang te helpen. Er is daarnaast ook een kwantum InnovatieHub rijksoverheid. Dit is een netwerk van geïnteresseerden in kwantumtechnologie en de impact voor de rijksoverheid. Dit netwerk heeft de afgelopen jaren een grote rol gespeeld in het vergroten van het bewustzijn omtrent de impact van kwantumtechnologie binnen de rijksoverheid.
Welke voorbereidingen neemt u op de komst van de kwantumcomputers? Welke voorbereidingen worden hier getroffen, ook eventueel in samenwerking met private sectoren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen ziet u voor de rijksoverheid en lagere overheden met de komst van kwantumcomputers wat betreft het inrichten van de systemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u samen met bedrijven en experts op zoek naar oplossingen om encryptie bestendig te maken tegen de komst van kwantumcomputers? Zo ja, wat is de status van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al een selectie gemaakt van alternatieve cryptografische methoden die niet vatbaar zijn voor het kwantumrekengeweld? Zo ja, welke methoden vallen binnen deze selectie? Zo nee, wanneer verwacht u met een selectie te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 4 en 6, wordt voor wat betreft het adresseren van de risico’s van kwantumcomputing, door de overheid fors geïnvesteerd. Daarnaast werken cybersecurity experts en cryptologen van de rijksoverheid ook nauw samen met experts uit de private sector en wetenschap. Hierbij wordt breder gekeken naar het vraagstuk dan sec de ontwikkeling van cryptografie, maar ook de implementatie in beveiligingsproducten, standaardisering en migratie-adviezen. Die brede inzet moet de komende jaren leiden tot adviezen en producten die overheid, bedrijven en burgers kunnen gebruiken om zich te beveiligen tegen de dreiging van kwantumcomputing.
Naar aanleiding van de selectie van NIST heeft het NCSC in juli 2022 beveiligingsrichtlijnen gepubliceerd.6 In deze beveiligingsrichtlijnen adviseert het NCSC over het gebruik van specifieke algoritmes waar organisaties gebruik van kunnen maken bij het inrichten van hun architectuur die gebruik maakt van een combinatie van traditionele en kwantum-veilige algoritmes. Daarnaast publiceerde het NCSC in 2017 al de factsheet postkwantumcryptografie.
De AIVD heeft voor het gebruik van cryptografie voor het versleutelen van gerubriceerde informatie klassieke en nieuwe cryptografische methoden beoordeeld op mogelijk gebruik als post-quantum cryptografie (PQC), en daarover gepubliceerd in de brochure «Bereid je voor op de dreiging van kwantumcomputers». Hierin wordt een combinatie van traditionele cryptografie en PQC, een zogeheten hybride constructie, aangeraden voor die systemen waar niet gewacht kan worden op standaardisatie van PQC. Ook is het voor alle organisaties die werken met gevoelige informatie belangrijk om te beginnen met de migratie hiervan naar kwantumveilige systemen. In de eerste fasen van deze migratie kan een inventarisatie plaatsvinden van systemen die voor de komst van een kwantumcomputer al gemigreerd moeten worden, en wanneer deze migratie moet plaatsvinden.
Een ander veelgenoemde technologie voor het beveiligen van communicatie is kwantum key distribution (QKD). Echter, in de eerdergenoemde AIVD-brochure, beoordeelt de AIVD, QKD zonder het gebruik van PQC als ongeschikt voor het beveiligen van gevoelige informatie. De reden hiervoor is dat QKD sommige, maar niet alle benodigde veiligheidsfuncties vervult. Daarom adviseert de AIVD in alle gevallen om voor de verwerking van gevoelige informatie ook PQC te gebruiken. Onderzoek naar QKD zorgt wel voor kennisopbouw over de onderliggende kwantumtechnologieën. Daarom is het alsnog belangrijk om ook onderzoek te doen naar QKD, ondanks dat QKD op zichzelf ongeschikt is voor het beveiligen van gevoelige communicatie.
In het kader van het plan van aanpak dat voor de rijksoverheid wordt ontwikkeld, is een van de elementen waar binnen het migratieplan naar wordt gekeken de zogenaamde «crypto-agitatie». Dit concept maakt het mogelijk om flexibel en gemakkelijk over te schakelen op verschillende soorten cryptografie, bijvoorbeeld door hardware te gebruiken die dit mogelijk maakt. Dit zou de overstap voor een deel kunnen versnellen. Daarnaast kan dit concept worden ingezet voor producten en diensten die nu worden ontwikkeld en gebruik gaan maken van cryptografie.
Bent u het met de experts uit het artikel eens dat het verstandig kan zijn alvast in te zetten op een combinatie van traditionele cryptografie en de nieuwe, nog niet volledig uitontwikkelde, postkwantummethoden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is Nederland aangesloten bij de Europese programma’s die betrekking hebben op kwantumcomputers? Zo ja, op welke manier heeft Nederland dit vormgegeven? Wat heeft dit concreet tot nu toe opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland neemt deel aan Europese programma’s die ook betrekking hebben op kwantumcomputers, zoals Digital Europe en Horizon Europe.
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 heeft de Europese Commissie het EU kwantum Technologies flagship gelanceerd, een R&D programma voor Europese consortia met een budget van 1 miljard euro. Van de totaal 146 miljoen euro uit de eerste fase van het flagship onder Horizon 2020 (2014–2020) namen Nederlandse kennisinstellingen deel voor 10,6 miljoen euro, een percentage van 7,28% – ruim meer dan het gemiddelde Nederlandse aandeel in Horizon 2020. Voor twee consortia op het gebied van kwantum Internet (TU Delft) en kwantum sensing (UvA) is Nederland penvoerder.
Daarnaast heeft Nederland een belangrijke rol in EuroQCI, het Europese programma voor kwantum-communicatie, waar QKD als technologie centraal staat. De Nederlandse inzet in dit EuroQCI programma wordt door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en kwantumDeltaNL interdepartementaal afgestemd met vertegenwoordigers van onder meer J&V, DEF, BZ en BZK.
In de eerste fase van dit EuroQCI programma, ontvangt een Nederlands consortium met Stichting kwantum Delta als penvoerder cofinanciering van 5 miljoen euro uit het Digital Europe Programma. Het gaat hierbij om het project «QCINed: Towards a National kwantum Communication Infrastructure in The Netherlands» waarbij een experimenteel kwantum communicatienetwerk wordt opgezet door Nederlandse kennisinstellingen met participatie door verschillende ministeries en Rijksuitvoeringsorganisaties.
Deze projecten zitten momenteel in hun eerste fases, en zullen de komende jaren hun resultaten gaan opleveren. Wel heeft de projectontwikkelfase al bijgedragen aan meer samenwerking tussen Nederlandse en Europese partners op dit gebied.
Hoeveel geld is tot op heden uit het groeifonds beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van kwantum technologie? Welk deel van dit budget is de afgelopen jaren, of zal de komende jaren ook worden geïnvesteerd in het ontwikkelen van deze technologie?
In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds is 615 miljoen euro gereserveerd voor de uitvoering van de Nationale Agenda kwantumtechnologie. Het voorstel kwantumDeltaNL richt zich op het versterken van Nederlands kwantum-ecosysteem, door te investeren in (1) kwantumcomputing, (2) kwantumnetwerken en (3) kwantumsensing. Behalve investeringen in R&D wordt het budget ook gebruikt voor een valorisatieprogramma, voor campusontwikkeling, en voor versterking van de nationale onderzoeksinfrastructuur via NanolabNL. Tevens is er aandacht voor de maatschappelijke impact van deze nieuwe technologie.
Van het bedrag van 615 miljoen uit het nationaal groeifonds is 54 miljoen euro direct toegekend voor Fase 1 van dit programma, welke is gestart in september 2021. Na positieve beoordeling van de uitvoering van Fase 1 is door het kabinet inmiddels ook de voorwaardelijke toekenning voor Fase 2 omgezet in een definitieve toekenning voor het bedrag van 228 miljoen euro. Na een tussentijdse evaluatie in 2025 zal een besluit worden genomen over de reservering van 333 miljoen euro voor Fase 3 van dit programma.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse economie kan profiteren van de mogelijkheden van kwantumcomputers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Ja, het kabinet is het hier mee eens. Om deze reden heeft de Adviescommissie Nationaal Groeifonds destijds positief geadviseerd om het kwantumDeltaNL project te honoreren. Kwantum is een ontwikkelende technologie, die een «game-changer» kan zijn op het gebied van rekenkracht en daarmee voor nieuwe verdienmodellen en oplossingen voor maatschappelijke problemen kan zorgen.
Op dit moment zien we een snelle groei van bedrijvigheid rondom deze sleuteltechnologie. Het ecosysteem van kwantumDeltaNL breidt zich snel uit met Nederlandse en buitenlandse startups en scale-ups die werken aan innovatieve componenten en services voor kwantumcomputers en kwantuminternet.
In het kader van het publiek-private samenwerkingsplatform voor cybersecurity kennis en innovatie dcypher wordt door de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen samengewerkt aan de ontwikkeling van innovatieve producten en diensten op het gebied van cryptocommunicatie. In aanvulling op de Nationale Crypto Strategie richt deze routekaart cryptocommunicatie zich voornamelijk op het ontwikkelen van het Nederlandse verdienvermogen met betrekking tot cryptografie op zoals dat binnen de overheid en het bedrijfsleven worden toegepast. Post-kwantum cryptografie is hier een belangrijk onderdeel van.
De chanterende Commissaris van de Koning in Flevoland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester herkent signalen van chantage door CvdK Verbeek»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Bant er met powerplay doorgedrukt wordt? Zo ja, wat vindt u van het feit dat burgemeester Roger de Groot van Noordoostpolder zegt signalen te hebben gekregen dat raadsleden zich gechanteerd hebben gevoeld door de commissaris van de Koning (CvdK)? Graag een gedetailleerd antwoord.
Met de gemeente Noordoostpolder worden zoals gebruikelijk op bestuurlijk niveau constructieve gesprekken gevoerd over de mogelijkheden van een nieuw additioneel aanmeldcentrum binnen deze gemeente. Kennelijk is de wijze waarop een dergelijk overleg is gevoerd door betrokkenen op verschillende wijzen beleefd. Van het doordrukken van een besluit is echter geen sprake; de commissaris van de Koning heeft hier gehandeld als rijksorgaan, in welke hoedanigheid hij ter zake niet beslissingsbevoegd is. Zijn rol is hier gericht op het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (COA) en decentrale overheden, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. In antwoord op uw vraag daaromtrent acht ik het overigens, gelet op de positie van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad, passend dat hij signalen heeft gekregen van raadsleden over hun gevoelen en ervaringen naar aanleiding van een dergelijk bestuurlijk overleg. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het gevoelen en de ervaringen van individuele raadsleden, aangezien de beleving hiervan kan verschillen.
Als u het onacceptabel vindt dat gekozen raadsleden met dwang en drang gedwongen worden akkoord te gaan met een aanmeldcentrum voor asielzoekers waar hè-le-maal niemand op zit te wachten, wilt u dan een onderzoek in stellen naar de kwestie, zeker ook omdat de raadsleden zou zijn voorgehouden dat de lobby voor de Lelylijn in gevaar komt als ze niet meewerken aan de plannen voor een aanmeldcentrum in Bant? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u dit onderzoek naar chantage vorm gaat geven.
Gelet op mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek in te stellen. Terzijde merk ik op dat zolang de problematische situatie bij het aanmeldcentrum in Ter Apel aanhoudt, er wel degelijk behoefte is aan extra ruimte. Vanzelfsprekend houdt de besluitvorming daarover geen verband met andere dossiers die de gemeente Noordoostpolder zouden kunnen raken.
Wat vindt u van het feit dat meerdere bronnen aan Omroep Flevoland bevestigd hebben dat de manier waarop de gemeenteraad op 25 april 2022 werd toegesproken door de CvdK als zeer sturend en dwingend werd ervaren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik geen oordeel over het gevoelen en de ervaringen van verschillende betrokkenen, nu de beleving hiervan uiteen kan lopen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan de raad zich desgewenst richten tot de commissaris van de Koning en met hem van gedachten wisselen over hoe het gevoerde overleg van beide kanten is beleefd; naar ik heb begrepen, is er inmiddels ook contact geweest tussen de commissaris en de raad.
Heeft u de bereidheid om de CvdK uit zijn functie te zetten als uit onderzoek blijkt dat chantage alsmede drang en dwang zijn toegepast? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, zie ik geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
De spoedeisende hulppost van het LangeLand Ziekenhuis die drie dagen per week gaat sluiten |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om de spoedeisende hulppost drie dagen in de week te sluiten?1
Als er op een SEH-afdeling geen kwalitatief goede en veilige zorg kan worden geleverd door personeelstekort, dan is het niet verantwoord om deze afdeling open te houden en patiënten hier te laten behandelen. Goede en veilige zorg voor patiënten staat voor mij voorop. Het is goed dat het LangeLand Ziekenhuis, conform de AmvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz), met andere partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) afspraken heeft gemaakt om de continuïteit van de acute zorg in de regio te kunnen blijven garanderen.
Waarom duurt deze driedaagse sluiting tot 1 oktober? Heeft het Langeland Ziekenhuis dan genoeg personeel geregeld voor de spoedeisende hulp of zijn dan de plannen bekend voor de afbouw van verschillende afdelingen van het Langeland Ziekenhuis?2
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat de driedaagse sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) duurt tot 1 oktober a.s. Die periode heeft het ziekenhuis nodig om de personeelsbezetting van de SEH weer op sterkte te brengen en te investeren in de kwaliteit van zorg.
Op de stand van zaken rondom de ontvlechting van de Reinier Haga Groep en de planning specifiek voor het LangeLand Ziekenhuis ben ik al eerder ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid Hijink (SP) over de ingrijpende veranderingen in het Langeland Ziekenhuis.3 De planning over de besluitvorming is voor zover ik weet nog niet duidelijk.
Wat zijn de gevolgen voor personeel wanneer de spoedeisende hulppost drie dagen in de week dicht gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij het LangeLand Ziekenhuis leert dat het personeel van de SEH deze periode benut voor onder andere het volgen van opleidingen. Daarnaast is het van belang het personeel enige rust te gunnen na een periode met een zeer hoge werkdruk.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten wanneer de spoedeisende hulppost drie dagen in de week dicht gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten met een spoedeisende zorgvraag kunnen – zoals gebruikelijk – op werkdagen tussen 08.00 uur en 17.00 uur bij hun eigen huisarts terecht. Buiten kantooruren (vóór 08.00 uur en ná 17.00 uur) én in het weekend kunnen patiënten terecht bij de huisartsenpost (079 - 343 1600). In acute, levensbedreigende situaties kunnen patiënten bellen met 112.
Gedurende de tijdelijke sluiting kunnen patiënten terecht bij de spoedeisende hulp van de omliggende ziekenhuizen: Alrijne ziekenhuis; Groene Hart ziekenhuis; Reinier de Graaf ziekenhuis; Leids Universitair Centrum; Haags Medisch Centrum en HagaZiekenhuis. Met deze ziekenhuizen en met huisartsenpraktijken zijn goede afspraken gemaakt over de opvang van patiënten met een spoedeisende hulpvraag.
Op welke wijze communiceert het bestuur van het Langeland Ziekenhuis met patiënten en betrokken zorgorganisaties over deze tijdelijke sluiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat alle in-en externe stakeholders mondeling, dan wel schriftelijk zijn geïnformeerd. Met bestuurders van de omliggende ziekenhuizen is uitgebreid overleg gevoerd over de verdeling van de spoedpatiënten gedurende de tijdelijke, gedeeltelijke sluiting. Ook de ambulancedienst, huisartsen en huisartsenpost zij hier nauw bij betrokken.
Patiënten en inwoners van Zoetermeer zijn geïnformeerd via een redactionele pagina in een lokale huis-aan-huiskrant en berichtgeving via de website van het ziekenhuis en sociale mediakanalen. Een persbericht dat naar de lokale en regionale pers is gestuurd, heeft veel lokale en landelijke media-aandacht gegenereerd. Patiënten (zelfverwijzers) die zich melden bij de SEH worden via een bord bij de deur geïnformeerd hoe te handelen bij spoed (zie ook het antwoord op vraag 4). De gemeente Zoetermeer is ook vooraf op de hoogte gesteld.
Hebben andere ziekenhuizen voldoende capaciteit om de spoedeisende zorg op te vangen als het Langeland Ziekenhuis drie dagen in de week de spoedeisende hulppost sluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het LangeLand Ziekenhuis meldt dat dit het geval is. Hoewel ziekenhuizen in de regio eveneens te maken hebben met personeelskrapte op de spoedeisende hulp, is de verwachting dat zij capaciteit hebben om de spoedeisende zorg op te vangen. Dit is mede gebaseerd op historische data waarbij een inschatting is gemaakt van de hoeveelheid te verwachten presentaties en opnames. Er is in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) tijdig in kaart gebracht welke maatregelen nodig zijn om de acute zorg voor de patiënten in de regio te kunnen blijven garanderen.
Werkbezoeken aan de grensregio in het kader van stikstof en de aangenomen motie over verschillen aan de grens. |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Omtzigt , Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat de motie Omtzigt/Boswijk/Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 273) met zeer grote meerderheid is aangenomen in juni 2022 en dat het dictum luidde: «verzoekt de Minister van Landbouw en de Minister voor Stikstof een aantal werkbezoeken te brengen aan agrariërs die tegen de Duitse grens aan wonen en vervolgens aan de Kamer voor het eind van de zomer voorstellen te doen hoe de verschillen aan de grens zo klein mogelijk gemaakt worden, en gaat over tot de orde van de dag.»
Bent u op de hoogte van de situatie in het Natura 2000-gebied «Bergvennen & Brecklenkampse Veld (gemeente Dinkelland)» – dat tegen de grens met Duitsland aan ligt –, waar aan de Nederlandse kant landbouwactiviteiten fors worden beperkt en grond wordt vernat en waar aan Duitse kant diepe sloten liggen en nieuwe varkensstallen gebouwd worden?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er natuurherstelmaatregelen uitgevoerd gaan worden in en rondom het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hiervoor wordt door de provincie Overijssel, samen met de gebiedspartners, een Natura 2000-beheerplan en Provinciaal Inpassingsplan opgesteld. De maatregelen die voortvloeien uit deze plannen kunnen leiden tot beperkingen voor landbouwactiviteiten en vernatting. Het kabinet herkent zich niet in de kwalificatie «fors». Een deel van de gronden behoudt de bestemming «agrarisch», al dan niet met een beperking (hoofdzakelijk vanwege vernatting).
Het is bekend dat er aan de Duitse kant diepe sloten liggen die hydrologische effecten hebben voor het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn er ook herstelmaatregelen (onder andere het verondiepen van sloten) aan Duitse zijde in het beheerplan opgenomen, om de doelstellingen voor Bergvennen & Brecklenkampse Veld te kunnen behalen. Hierover vinden constructieve gesprekken plaats met de betreffende grondeigenaren en Duitse overheden. Er wordt maximale inzet gepleegd om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren.
Wanneer bekend is dat er door Duitse overheden bestemmingsplannen worden voorbereid die uitbreiding mogelijk maken van agrarische bedrijven die negatieve effecten kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, dan wordt daar door de provincie Overijssel, vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor natuurbeleid, op geacteerd (bijvoorbeeld door het indienen van een zienswijze en het verzoek om een milieueffectrapportage).
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen aan de Duitse en Nederlandse kant van de grens zijn en hoe de samenwerking verloopt bij het natuurbehoud?
De samenwerking met Duitsland (deelstaat Nedersaksen) verloopt goed. De Landkreis Grafschaft Bentheim en de Gemeinde Nordhorn stellen zich constructief op tijdens overleggen en zijn bereid om de middelen in te zetten die zij hiervoor tot hun beschikking hebben om de maatregelen aan Duitse zijde uit te voeren. Het verschil is dat er alleen voor het Nederlandse grondgebied een Provinciaal Inpassingsplan kan worden opgesteld.
Klopt het dat zelfs als alle Nederlandse stikstofdepositie wordt voorkomen, de Kritische DepositieWaarde (KDW) voor dit gebied toch nog wordt overschreden?
Het klopt dat er binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld op sommige plekken habitattypen zijn waarop de depositie veroorzaakt door buitenlandse emissies hoger is dan de KDW. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zwakgebufferde vennen (H3130).
Bent u het eens dat in grensgebieden niet alleen invloed op KDW vanuit het buitenland is te verwachten, maar ook invloed op de beheermaatregelen?
Behalve dat een deel van de uitgestoten stikstof buiten de landgrenzen neerslaat, kunnen ook andere drukfactoren een grensoverschrijdend karakter hebben. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verdroging, doordat het hydrologisch systeem een gebied beslaat dat ook in het buitenland gesitueerd is. Wanneer een gebied aan beide kanten van de grens gelegen is, zal ook het beheer binnen het buitenlandse deel van de gebiedsbegrenzing plaatsvindt van invloed zijn op de natuurkwaliteit in het gebied.
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief DGS/22300439 van 15 juli aangeeft, dat door in onder andere grensgebieden naast stikstofreductie in te zetten op beheermaatregelen, het brede doel van een gunstige staat van instandhouding kan worden gehaald, of dichterbij gebracht, ondanks dat de KDW in die gebieden wordt overschreden (door invloed van stikstof uit het buitenland): op welke wijze worden deze beheermaatregelen in samenspraak met Duitsland uitgevoerd en hoe ziet de invloed van het grensgebied op deze maatregelen, bijvoorbeeld bij de in vraag 2 omschreven gewenste vernatting van het gebied, terwijl aan de Duitse kant vlakbij de grens diepe sloten liggen?
In het ontwerpbeheerplan (onderdeel van het Provinciaal Inpassingsplan) is onder andere opgenomen dat de ontwatering aan de oostzijde van het gebied zal worden teruggedrongen. Dat vergt dus ook het aanpakken van de ontwateringssloten aan Duitse zijde. Het ontwerpbeheerplan is in goed overleg met de Duitse partners tot stand gekomen.
Kunt u vertellen hoe de samenwerking verloopt en hoe de verschillen/overeenkomsten zijn aan beide zijden van de grens bij het grensoverschrijdende Natura 2000-gebied Aamsveen (gemeente Enschede)?
Er wordt sinds enkele jaren samengewerkt bij het grensoverschrijdend hoogveenherstel, in het Nederlandse Natura 2000-gebied Aamsveen en het Duitse Natura 2000-gebied Amtsvenn-Hündfelder Moor. Deze gebieden vormen samen één hydrologisch samenhangend hoogveensysteem. Daarom is het belangrijk dat er grensoverschrijdende samenwerking plaatsvindt.
Er vinden al vele jaren gesprekken plaats tussen de Duitse en de Nederlandse gebiedsbeheerders. Vanaf 2019 hebben deze gesprekken meer richting gekregen in de vorm van een Europese «LIFE-subsidie» aanvraag. LIFE is het Europese subsidie-instrument voor projecten op gebied van natuur, milieu en klimaat. De samenwerking heeft in de loop van de jaren steeds meer vorm gekregen, waarbij het leren van elkaar en het begrijpen van de verschillen in werkwijzen en mogelijkheden een terugkerend thema is. Wanneer de LIFE-aanvraag wordt goedgekeurd, biedt dit een uitgelezen kans om de samenwerking te consolideren en te intensiveren.
De situatie in Duitsland is op verschillende punten anders dan in Nederland. Zo is in Duitsland het vergunningentraject wat nodig is voor natuurherstel een zeer zwaar traject, dat al snel 2 jaar kan duren, waarvoor zeer grondige en gedetailleerde berekeningen worden gevraagd. Ook financieel zijn er verschillen: investeren in natuurherstel kan in Nederland met diverse beschikbare budgetten, terwijl men aan Duitse zijde het veel meer van bijvoorbeeld de LIFE-aanvraag moet hebben.
De rapportage van een Natura 2000-gebied tussen Nederland en Duitsland kent een groot verschil: in Nederland wordt vooral gewerkt met de KDW als indicator, in Duitsland is vooral de staat van de natuur van belang en wordt stikstof vaak helemaal niet genoemd, in de beheerplannen die in Nederland per gebied zijn opgemaakt, worden voorkomende flora en fauna en hun staat van instandhouding uitgebreid beschreven; kunt u deze verschillen in Nederlandse en Duitse aanpak verklaren en aangeven waarom in Nederland alleen wordt gestuurd op stikstof en waarom de informatie uit de beheerplannen per gebied niet gebruikt wordt als indicator voor een gebied?
De bedoelde rapportage is het standaardgegevensformulier (SDF), de administratie over de Natura 2000-gebieden in de Europese database. In het SDF wordt per habitattype en soort aangegeven wat het belang is van het gebied voor dat habitattype of die soort. In grote lijnen is Europees vastgelegd hoe dit belang bepaald moet worden, de lidstaten hebben veel vrijheid in details van de bepaling. Heel wezenlijk verschilt de beoordeling van Nederland en Duitsland niet voor vergelijkbare habitattypen. Bij de invulling van het belang van het gebied speelt ook in Nederland de KDW slechts een beperkte rol, het vormt één van de onderdelen van het bepalen van de zogenoemde behoudsstatus van het habitattype in het gebied. De behoudsstatus is weer één van de drie onderdelen op basis waarvan het belang van het gebied bepaald wordt. Voor de volledige methodiek die gebruikt is voor de invulling van het belang van gebieden voor habitattypen zie https://edepot.wur.nl/314180.
Kunt u verklaren waarom het Wooldse Veen (gemeente Winterswijk), wat gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Duitsland ligt, aan de Nederlandse kant wordt geclassificeerd als zorgelijk, omdat de neerslag aan stikstof te hoog is, terwijl aan de Duitse kant de staat van instandhouding wordt geclassificeerd als goed?
Er zijn mij geen documenten bekend waarin staat dat het Nederlandse deel van het Wooldse veen «zorgelijk» zou zijn en het Duitse deel «goed». De enige vergelijking die mogelijk is, is via het in antwoord 8 genoemde SDF. Daarin komt echter het oordeel «zorgelijk» niet voor, want dat bevat alleen het belang van het gebied voor de betreffende habitattypen en soorten.
Kunt u begrijpen waarom boeren in Winterswijk het Korenburgerveen hebben uitgeroepen tot Duits grondgebied, omdat de regels in Duitsland veel minder streng zijn en zij onder die regels hun activiteiten veel beter kunnen voortzetten dan onder de Nederlandse regels? (bron: De Gelderlander, 27 juni 2022, Boeren bombarderen Korenburgerveen tot Duits grondgebied: «Daar gelden andere stikstofregels»https://www.gelderlander.nl/winterswijk/boeren-bombarderen-korenburgerveen-tot-duits-grondgebied-daar-gelden-andere-stikstofregels~a919ef1e)
Ik kan mij voorstellen dat de verschillen in beleid tussen Nederland en Duitsland kan leiden tot onbegrip. Nederland heeft echter, net zoals alle EU-lidstaten, de ruimte, maar ook de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. Het feit dat lidstaten hier een eigenstandige bevoegdheid hebben, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, maken dat er ook verschillen (zijn) ontstaan in beleid om aan deze internationale verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Als in Nederland alle mogelijke beheermaatregelen zijn uitgevoerd, kan dan geconcludeerd worden dat het uiterste is gedaan, ondanks dat de KDW niet is gehaald en zijn we hier dan klaar, gezien het feit dat de stikstofbijdrage uit Duitsland voor het Wooldse Veen hoger is dan de KDW van het gebied toelaat?
Voor het realiseren van instandhoudingsdoelstellingen zal een combinatie nodig zijn van maatregelen die gericht zijn op het orde brengen van milieucondities (zoals stikstofbronmaatregelen) en natuurherstelmaatregelen. Dit zal een continue inzet vragen.
Specifiek voor grensgebieden: hoe wordt de staat van instandhouding hier vastgesteld en hoe kunnen instandhoudingsdoelen hier behaald worden? Hoe vindt monitoring plaats en hoe wordt dat gerapporteerd en openbaar gemaakt?
De staat van instandhouding van soorten of habitattypen wordt op landelijk niveau vastgesteld, niet op gebiedsniveau. Op gebiedsniveau wordt vastgesteld of instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald (en of verslechtering wordt voorkomen). Instandhoudingsdoelstellingen kunnen in zijn algemeenheid in grensgebieden gerealiseerd worden door het nemen van passende maatregelen om verslechtering tegen te gaan en het nemen van instandhoudingsmaatregelen om daarmee tegemoet te komen aan de ecologische vereisten van de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het treffen van die maatregelen. Wanneer het gaat om grensgebieden is er doorgaans sprake van samenwerking en afstemming met het betreffende buurland.
Op gebiedsniveau wordt door de voortouwnemer binnen een beheerplan de monitoring voor een gebied in detail uitgewerkt en ingepland voor de beheerplanperiode. Daarnaast wordt er op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering tussentijds gemonitord en zo nodig bijgestuurd om te voldoen aan de resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie.
Het is aan de voortouwnemers zelf op welke wijze zij deze gegevens ontsluiten. De monitoring op gebiedsniveau is momenteel echter nog beperkt, waardoor natuurgegevens op gebiedsniveau nog incompleet zijn. De monitoring was tot nu toe in belangrijke mate gericht op monitoring van de natuurkwaliteit op landelijk niveau. Samen met de provincies werk ik daarom, als onderdeel van het Programma Natuur, aan een doorontwikkeling van de natuurmonitoring. Mede ter uitvoering van de motie-Van Campen c.s. (kenmerk 2022D15964), zal daarbij ook ingezet worden op een publiekvriendelijke ontsluiting van monitoringsgegevens. Ook worden de monitoringsgegevens gebruikt voor de natuurdoelanalyses, die per Natura 2000-gebied inzichtelijk maken in welke mate de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd.
Op welke wijze wordt het beheer van een Natura 2000-gebied gecontroleerd?
Provincies en Rijkswaterstaat (en in één geval het Ministerie van Defensie) zijn voortouwnemers voor het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Zij zorgen voor de opstelling van het beheerplan, de uitvoering van de maatregelen en de monitoring van de resultaten. Het beheerplan wordt door de voortouwnemer geëvalueerd en na een looptijd van zes jaar vernieuwd.
Bent u bereid om met de boeren, bestuurders, Kamerleden en (na afloop) pers op ten minste deze drie locaties in gesprek te gaan deze zomer?
Op 22 augustus 2022 zal ik een werkbezoek brengen aan drie locaties langs de grens met Duitsland. Hier zal ik in gesprek gaan met boeren, bestuurders en Kamerleden. Na afloop zal ik op elke locatie de pers te woord staan.
Kunt u uw bereidheid om in gesprek te gaan zo spoedig mogelijk melden en wilt u vertellen welke grensregio’s u gaat bezoeken in het kader van de motie, voordat u begint met het afleggen van de werkbezoeken?
In het licht van alle onrust maken we tijdens de voorbereiding van werkbezoeken, op advies van de veiligheidsdiensten (politie en beveiligingsdienst binnen het ministerie), de exacte locaties niet openbaar. We kunnen deze locaties, zodra deze bekend zijn, delen met de vragenstellers en de leden van de vaste Kamercommissie, zodat zij tijdig op de hoogte zijn.
De verdubbeling van het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift sinds 2018 is verdubbeld?1
De inzet van politiecapaciteit is per definitie een kwestie van keuzes maken. Ook in het kader van de opsporing moeten er door politie en Openbaar Ministerie keuzes worden gemaakt. Dit geldt altijd, maar in tijden van krapte moeten de keuzes nog scherper worden gemaakt. Die afweging vindt plaats met als basis het selectiekader dat is vastgesteld door het Openbaar Ministerie – zie voor een nadere toelichting de beantwoording van vraag 3. De belangrijkste factoren die hierbij meewegen zijn: of er enige opsporingsindicatie is om een zaak succesvol te kunnen afronden; of zaken op een andere wijze – bijvoorbeeld door mediation of verwijzing naar hulpinstanties – kunnen worden afgedaan; en de ernst en prioriteit van het delict waarvan aangifte wordt gedaan.
Bent u geschrokken van dit bericht, of wist u eigenlijk wel dat dit de huidige staat van de politie is?
Het is mij en u bekend dat de politie momenteel door uitstroom van ervaren politiemensen druk ervaart op de beschikbare capaciteit, dus ook op de opsporing. Daarnaast is de complexiteit van zaken in veel gevallen toegenomen in verband met digitalisering en internationalisering van de criminaliteit waardoor er meer inzet (ook van specialisten) vereist is. Ik vind het, net als uw Kamer, van het grootste belang dat het capaciteitstekort van de politie zo snel mogelijk wordt aangevuld. Daarom hebben het vorige en het huidige kabinet diverse maatregelen genomen, waaronder het versneld opleiden van aspiranten.
Vindt u het aan slachtoffers van oplichting, cybercrime, fraude en bijvoorbeeld mishandeling uit te leggen dat de daders in hun zaken wegens capaciteitsproblemen niet worden opgespoord?2
Het is belangrijk dat slachtoffers zich gehoord voelen en dat de politie transparant is over de keuzes die er gemaakt worden. In zaken van internetoplichting wordt onder andere bekeken of er andere mogelijkheden zijn voor slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen: banken geven (na aangifte) de gegevens door van de persoon die óf niet heeft betaald, of niet heeft geleverd. Slachtoffers hebben dan de mogelijkheid de schade eventueel civiel te verhalen. Daarnaast wordt ook sterk ingezet op preventie en voorlichting.
In gevallen kan een andere interventie – denk aan een civiele, bestuursrechtelijke, zorg gerelateerde of een fiscale – een oplossing bieden richting slachtoffers. Ook mediation of buurtbemiddeling kan in een aantal gevallen een oplossing bieden. De politie en het Openbaar Ministerie worden geconfronteerd met een veelheid aan strafbare feiten. Daarnaast is de beschikbare opsporingscapaciteit beperkt en dwingt dat tot het maken van keuzes welke aangiften in behandeling worden genomen. Dat betekent dat steeds afgewogen moet worden of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan en, zo ja, met welke inzet. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe een screenings- en selectiviteitskader misdrijven opgesteld, hetgeen een nadere uitwerking is van de criteria uit de Aanwijzing voor de opsporing. Het kader geeft handvatten voor de politie en het OM om de juiste keuzes te maken in de aanpak van misdrijven aan de hand van criteria benoemd om de juiste zaken op te pakken. Naast de opsporingsindicatie worden ook meegenomen zaken als de impact op de maatschappij en de bijdrage van het strafrecht aan het oplossen van betreffende zaak.
Vindt u dat de afgelopen jaren goed geanticipeerd is op de vergrijzing en de verwachte uitstroom van personeel bij de politie en de toenemende complexiteit van zaken? Waren dit soort capaciteitsproblemen niet gewoon te voorzien?
De vergrijzing was voorzien, maar achteraf zijn minder mensen met vroegpensioen gegaan dan voorspeld waardoor de uitstroom later op gang kwam dan verwacht. Mede hierdoor was er lange tijd financieel geen ruimte om tijdig extra aspiranten op te leiden anticiperend op die uitstroom. Immers, de politie had lange tijd te maken met een door de Minister vastgestelde begroting inclusief sterkte-afspraken waarvan niet kon worden afgeweken. Inmiddels is de politieke keuze (in 2018) gemaakt om meer geld beschikbaar te stellen zodat er extra aspiranten (kunnen) worden opgeleid. Daarnaast is (in 2021) begonnen met het sneller opleiden van aspiranten voor de uitbreiding en vervanging. Om te anticiperen op toenemende complexiteit van zaken wordt niet zozeer ingezet op meer personeel maar vooral op anders toegerust personeel. Zo wordt er sinds een aantal jaren meer ingezet op zij-instroom van mensen met andere kennis (zoals financieel of digitaal).
Denkt u dat uw plannen voldoende zijn om deze ernstige capaciteitsproblemen tegen te gaan? Zo ja, per wanneer? Zo nee, wat gaat u meer of anders doen?
De politie en de Politieacademie zetten alles op alles om met het geld dat beschikbaar is gesteld zo snel en zorgvuldig mogelijk aspiranten op te leiden om de (uitgebreide) formatie te bezetten. Naar verwachting komen de formatie en de bezetting in de loop van 2024–2025 weer in balans. Ik onderstreep dat deze verwachting gebaseerd is op de meest recente personeelsprognose. Momenteel is er een nieuwe personeelsprognose in de maak ter onderbouwing van de begroting en het beheersplan van de politie. Indien de nieuwe personeelsprognose daar aanleiding toe geeft kom ik hier bij uw Kamer op terug.
Voor hoeveel zaken vindt u het acceptabel dat deze wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven? Moet het streefcijfer nul zijn? Zo nee, hoeveel zaken mogen dit dan zijn?
Dit is geen ontwikkeling van de laatste tijd maar een gegeven dat al heel lang bestaat. Politie en OM opereren altijd in een situatie van schaarste. Uiteraard zouden zij graag alle slachtoffers willen helpen door het oppakken van hun zaak. Dit zou echter een veelvoud aan opsporingscapaciteit kosten. Daarnaast is het strafrecht niet altijd de beste oplossing voor slachtoffers. Door kritischer te kijken naar de reden waarom men aangifte doet en wat de – voor de burger – meest effectieve interventie is, kan de beschikbare opsporingscapaciteit zo goed mogelijk worden ingezet.
Het gaat naar mijn oordeel dan ook niet over het aantal zaken dat wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven, maar dat – gegeven de beschikbare capaciteit – vooral die zaken worden opgepakt die kansrijk zijn (opsporingsindicatie), die prioriteit hebben (vanuit de impact op slachtoffers, de ernst van het delict, de Veiligheidsagenda en de lokale prioriteiten) en waarbij een strafrechtelijke interventie het meest aangewezen is.
We zetten in op het versneld op orde brengen van de politiesterkte. Ik wil de Kamer verwijzen naar de lopende initiatieven op dat vlak, zoals het versneld opleiden van aspiranten en het sterker inzetten op zij-instroom. Ik verwijs ook naar het meest recente halfjaarbericht politie van 17 juni 2022. Maar ook als de politiecapaciteit weer op orde is, zal er altijd sprake zijn van relatieve schaarste: niet elke zaak kan worden opgepakt. Ook blijven er altijd zaken waarbij er geen enkele opsporingsindicatie is of waarbij – ondanks dat er opsporingsonderzoek is verricht – er geen dader wordt gevonden c.q. berecht.
Het (tijdelijk) sluiten van de Spoedeisende Hulpafdeling in Zoetermeer. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het (tijdelijk) sluiten van de spoedeisende hulp (SEH)-afdeling in het LangeLand Ziekenhuis te Zoetermeer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het sluiten van de SEH-afdeling volstrekt onaanvaardbaar is, levens in gevaar brengt en de al onder immense hoge druk onder werkende huisartsen nóg verder belast? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat men deze maatregel intrekt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, deze mening deel ik niet. Als er op een SEH-afdeling geen kwalitatief goede en veilige zorg kan worden geleverd door personeelstekort, dan is het niet verantwoord om deze afdeling open te houden en patiënten hier te laten behandelen. Goede en veilige zorg voor patiënten staat voor mij voorop. Volgens de AMvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) moet een zorgaanbieder die aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen of opschorten, een zorgvuldige besluitvormingsprocedure volgen waarbij de belangen van cliënten, inwoners, andere zorgaanbieders, gemeenten en veiligheidsregio worden meegewogen. Er moet onder meer een plan worden opgesteld waarin wordt omschreven hoe wordt gestreefd naar het borgen van de continuïteit van zorg voor cliënten. Het LangeLand Ziekenhuis heeft vanwege deze tijdelijke sluiting met andere partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) afspraken gemaakt om de continuïteit van de acute zorg in de regio te kunnen blijven garanderen. Hierin wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de spreiding van patiënten om de drukte en opstoppingen elders te beperken, ook onder de huisartsen in de omgeving. Ik heb geen indicaties dat de tijdelijke sluiting tot gezondheidsschade voor patiënten leidt of tot problemen bij andere zorgaanbieders in de regio.
Wat is uw plan om het grote tekort aan SEH-artsen te lenigen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u op korte termijn de benodigde 600 SEH-artsen gaat realiseren?
De opleiding tot SEH-arts wordt door de overheid bekostigd volgens dezelfde systematiek als de opleiding tot medisch specialist. De jaarlijkse opleidingsbehoefte wordt geraamd door het Capaciteitsorgaan. Daarbij wordt rekening gehouden met tal van factoren, zoals demografie, vakinhoudelijke ontwikkelingen, epidemiologie, vacaturegraad et cetera. De beroepsgroep, met inbegrip van de Nederlandse Vereniging van SEH-artsen, is nauw betrokken bij het opstellen van deze raming. Volgens het huidige advies van het Capaciteitsorgaan zijn jaarlijks 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor SEH-artsen nodig. Deze worden beschikbaar gesteld en volledig benut. De afgelopen jaren is het aantal SEH-artsen flink toegenomen en dat zal ook de komende jaren het geval zijn. Overigens ligt de verlening van acute medische zorg niet alleen in handen van SEH-artsen, maar zijn daarbij ook andere artsen en andere zorgverleners zoals verpleegkundigen betrokken. Eind van dit jaar brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw instroomadvies uit voor medische vervolgopleidingen. Na het verschijnen van dat advies zal ik de Kamer informeren over de instroom in de bekostigde medische vervolgopleidingen in de komende jaren.
Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat het vinden van personeel voor zorg en welzijn, waaronder ook voor de SEH, een grote uitdaging is. In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn.2 De komende jaren is het doel om het anders werken en leren in de zorg verder te brengen, om zo de vraag naar zorgmedewerkers te dempen bij de stijgende zorgvraag die op ons afkomt. Het is noodzakelijk om de komende periode in te zetten op voldoende ruimte voor het behoud van medewerkers door goed werkgeverschap, voor leren en ontwikkelen, en voor innovatie in werkvormen en technieken. In het najaar van 2022 ontvangt uw Kamer een uitgewerkt programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken».
Bent u bekend met het burgerinitiatief «Opschalen zorg»?2
Ja
Wilt u reageren op het verzoek van het burgerinitiatief? Kunt u in dit kader een gedetailleerd antwoord geven?
In het burgerinitiatief wordt verzocht om het opschalen van de IC-capaciteit, het stoppen met het sluiten van ziekenhuizen en spoedeisende hulpafdelingen, de tijdelijke inzet van het leger en noodhospitaal capaciteit en invoering van een sociale dienstplicht en om overleg met ziekenhuizen om het probleem van de uitgestelde zorg in te halen.
Om goed voorbereid te zijn op een eventuele nieuwe COVID-golf in het najaar van 2022 heeft het «expertteam COVID-zorg in Ziekenhuizen» in beeld gebracht wat
hiervoor nodig is. In de Kamerbrief van 13 juni 2022 is aangegeven welke acties worden ingezet waaronder het toewerken met onder meer zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar afspraken over de financiering van de instandhouding van de IC-opschaling en -beschikbaarheid in 2023.4
Ook zijn in deze Kamerbrief maatregelen geschetst voortkomend uit het advies van de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgverleners, die op korte en (middel)lange termijn uitvoerbaar zijn, de optimale beschikbaarheid van zorgmedewerkers vergroten en de behoefte aan beschikbaar zorgpersoneel verkleinen, door bijvoorbeeld het werk anders te organiseren in crisistijd.
Het is aan de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Het is van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen. Patiënten moeten tijdig geïnformeerd worden over wijzigingen en waar men indien nodig elders terecht kan voor een behandeling. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken, indien dat aan de orde is.5 Als een ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de AMvB acute zorg gevolgd worden.6 Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Een van de voorstellen uit het burgerinitiatief is het tijdelijk inzetten van het leger en het opzetten van noodhospitaal-capaciteit. De inzet van het leger is een «last resort» ten tijde van een crisis. Alleen in geval van maatschappelijke steun in openbaar belang kan de Minister een beroep doen op Defensie. Voordat hier een beroep op kan worden gedaan, zijn zorgaanbieders eerst aan zet om in onderlinge samenwerking naar oplossingen te zoeken, al dan niet in het ROAZ en met de Veiligheidsregio.
Ook wordt voorgesteld om de sociale dienstplicht in te stellen. In 2020 is de maatschappelijke diensttijd (MDT) van start gegaan. Tijdens een MDT kunnen jongeren maatschappelijke activiteiten uitvoeren om anderen te helpen, zoals wandelen met ouderen en het geven van bijlessen aan leerlingen. Het werken op de SEH vraagt om veel kennis en ervaring. Het is niet voor niets dat SEH-verpleegkundigen een lang opleidingstraject volgen. Een MDT/sociale dienstplicht zal daarom weinig uitkomst bieden voor het gespecialiseerde werk op een SEH.
De impact van de coronacrisis op onze maatschappij is zeer groot geweest, zo ook op de zorg. Het beleid is er steeds, ook tijdens eerdere golven, op gericht geweest om de reguliere zorg zoveel als mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd en wordt hard aan gewerkt. Over de huidige acties gericht op het wegwerken van de uitgestelde zorg heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 5 juli 2022.7
Ziet u mogelijkheden in het verzoek van een Zoetermeers raadslid om met inzet van het leger de SEH open te houden, hetgeen ook als optie staat vermeld in het burgerinitiatief? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie beantwoording vraag 5.
De tweet basisserie vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de tweet waarin het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op Twitter de bevolking oproept om de basisserie vaccinaties tegen COVID-19 te gaan halen omdat deze de verspreiding van het virus zou tegengaan?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Heeft u eerder niet al kennisgenomen van het interview van CEO de heer Bourla uit januari 2022, waarin hij zegt dat deze basisserie nauwelijks nog iets doet tegen infectie met de omikronvariant en dat daarvoor een omikron-update voor het vaccin staat gepland voor maart?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Weet u dat deze update nog niet beschikbaar is voor de Europese markt en op dit moment onder review is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?3
Ja, hiervan ben ik mij bewust.
Waarom roept het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een grote groep mensen op die na natuurlijke infectie langdurige bescherming tegen herinfectie geniet zoals blijkt uit diverse onderzoeken, waarbij er in het hier gerefereerde onderzoek tot wel veertien maanden bescherming te zien is, om zich te laten vaccineren met een vaccin dat de fabrikant wil vervangen, een vaccin dat antistoffen induceert voor een virus dat volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) al lang niet meer in omloop is, een vaccin dat volgens de fabrikant nauwelijks nog beschermt tegen de nu prevalente omikronvariant?4
Over het algemeen zien we bij zowel vaccinaties als doorgemaakte infecties na verloop van tijd een afname van bescherming tegen een SARS-CoV-2-infectie (bij alle varianten). Dit betekent dat ook mensen die een infectie met een eerdere variant hebben doorgemaakt opnieuw besmet kunnen raken met een nieuwe variant en mogelijk ernstig ziek kunnen worden. Daarom is het van belang om de bescherming op peil te houden door middel van vaccinatie.
Uit recent onderzoek van het RIVM5 blijkt dat personen die een infectie hebben doorgemaakt én een vaccinatie hebben gehaald beter beschermd zijn tegen een SARS-CoV-2-infectie, in vergelijking met personen die alleen een infectie hebben doorgemaakt of alleen een vaccinatie hebben gekregen. Het is daarom ook voor mensen die eerder een infectie hebben doorgemaakt nog steeds belangrijk om zich te laten vaccineren. De huidige vaccins beschermen erg goed tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19, ondanks dat deze zijn gebaseerd op de Wuhanvariant. Binnenkort heeft Nederland naar verwachting ook beschikking over bivalente vaccins, welke zijn gebaseerd op meerdere varianten.
Vindt u ook niet dat mensen die met hun natuurlijke immuniteit als gevolg van een eerder doorgemaakte infectie in de grote omikrongolf begin dit jaar voldoende beschermd zijn en dat vaccineren met een vaccin dat suboptimale antistoffen induceert voor een oudere variant niet wenselijk is, mede omdat een dergelijke interventie ook een negatieve impact op de algehele immuunrespons kan hebben, blijkens dit onderzoek van de Radboud Universiteit vorig jaar, en grootschalige vaccinatie daarmee ook een averechtse werking kan hebben op epidemiologisch niveau? Zo nee, waarom niet?5
Voor een toelichting op het feit dat mensen die een SARS-CoV-2-infectie hebben doorgemaakt nog steeds baat hebben bij een vaccinatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Het (niet gepeerreviewde) artikel waarnaar u verwijst toont niet aan dat vaccinatie tegen COVID-19 een negatieve impact op de algehele immuunrespons zou hebben en daarmee een averechts effect heeft op de gevaccineerde bevolking. Ten eerste bevestigen de auteurs in een kleine studie bij zestien geteste gezondheidswerkers juist dat het COVID-19-vaccin van BioNTech/Pfizer een effectieve humorale en cellulaire immuunrespons opwekt. Dit kan alleen wanneer de aangeboren en aangeleerde linies van het immuunsysteem beide goed werkzaam zijn na vaccinatie. Ten tweede hebben de auteurs in laboratoriumtesten onderzocht of innate immuuncellen (immuuncellen die niet specifiek tegen één bacterie of virus beschermen) kort na de eerste of tweede dosis van het BioNTech/Pfizer-vaccin anders reageerden op zogenaamde innate stimuli (bacteriën, schimmels en virussen anders dan SARS-CoV-2) dan voorafgaand aan de vaccinatie. De meeste onderzochte innate reacties bleven echter ongewijzigd na de vaccinatie; een enkele reactie was marginaal verlaagd of verhoogd. De claim dat het aangehaalde artikel zou aantonen dat de werkzaamheid van het afweersysteem door vaccinatie tegen COVID-19 wordt verminderd is dus ongegrond. Mijn ambtsvoorganger heeft de Kamer hier op 15 november 2021, in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD)7, reeds over geïnformeerd.
Vindt u gezien het bovenstaande een algemeen advies aan de hele bevolking om de basisserie vaccinaties te halen niet onwenselijk? Zo ja, wilt u dan de oproep voor mensen om zich te laten vaccineren nuanceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet onwenselijk. Ik heb dit onderbouwd in mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Het bericht ‘Blijf weg als je geen kamer hebt’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam internationale studenten oproepen om niet naar Nederland te komen als zij geen huisvesting hebben?1
Ja, in de brief van 18 juli 2022 (Kamerstuk 32 847, nr. 932) van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangegeven dat in het kader van het landelijk actieplan studentenhuisvesting onder andere is afgesproken dat onderwijsinstellingen studenten sterk afraden om naar Nederland te komen als het niet op tijd lukt huisvesting te vinden. In deze brief is verder aangegeven dat er op dat moment bestuurlijke afspraken tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland werden gemaakt die al gelden voor aankomend studiejaar. Deze bestuurlijke afspraken zijn inmiddels gemaakt en uw Kamer is hierover reeds geïnformeerd (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Hierin is onder andere opgenomen dat op basis van de toekomstverkenning de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten zal voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Bovendien moeten universiteiten gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom, zeer terughoudend zijn met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren en frequent lokaal overleg voeren met de betrokken gemeenten en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit aangezien een aantal opleidingen en een aantal steden nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt. In de toekomstverkenning 2023 wordt met betrekking tot de groei van het aantal (internationale) studenten huisvesting meegenomen.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de Universiteit Maastricht ook Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben, adviseert om een andere universiteit te zoeken?
Ja, hier zijn wij van op de hoogte. Het tekort aan studentenhuisvesting raakt alle studenten, ook Nederlandse studenten. Toegankelijkheid van ons onderwijsstelsel is een zeer groot goed. Maar dit brengt ook dilemma’s met zich mee doordat bijvoorbeeld grenzen aan capaciteit bereikt worden, zoals onderwijscapaciteit en de capaciteit voor huisvesting. Nederlandse studenten hebben een OVreisproduct waar gebruik van gemaakt kan worden. Indien reizen met een OV-reisproduct echter geen uitkomst biedt is het niet in het belang van de student om er pas vlak voor of bij aanvang van de studie achter te komen dat er geen zicht is op huisvesting. Een waarschuwing zoals afgegeven door Universiteit Maastricht kan dan ook als billijk gezien worden. Met de universiteiten is ondertussen de afspraak gemaakt dat zij met gemeenten en huisvesters in contact zijn over vraag- en aanbodplanning van huisvesting. Elke universiteit voert daarnaast frequent lokaal overleg met de betrokken gemeentes en huisvesters over de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting. Dit is een verantwoordelijkheid van de universiteit zelf.
Hoe ziet de Minister de verantwoordelijkheid van de instellingen bij de het realiseren van voldoende studentenhuisvesting? Deelt de Minister de mening dat het realiseren van voldoende studentenhuisvesting een gedeelde verantwoordelijkheid is van universiteiten en hogescholen en de overheid?
Studentenhuisvesting valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten. Echter, universiteiten en hogescholen zijn zeker betrokken bij studentenhuisvesting. Het is vooral belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen afstemmen met de gemeente over prognoses en benodigde capaciteit. In het nieuwe actieplan studentenhuisvesting dat op 7 september naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 104 nr. 30), worden hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en gemeenten opgeroepen om actief met elkaar af te stemmen over de benodigde studentenhuisvesting.
Deelt de Minister de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor moet zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen?
Wij delen de mening dat de beschikbaarheid van huisvesting niet de bepalende factor zou moeten zijn voor het internationaliserings- of toegankelijkheidsbeleid op instellingen. Woningnood is echter op dit moment een gegeven in onze samenleving, voor studentenhuisvesting is dit niet anders. In het nieuwe landelijke actieplan studentenhuisvesting is de realisatie van een groot aantal studentenwoningen aangekondigd. Dit zal naar verwachting bijdragen aan de mogelijkheden voor instellingen op het gebied van internationalisering en toegankelijkheid. Desalniettemin kan dit betekenen dat er op plaatsen die erg aantrekkelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Amsterdam, uitdagingen blijven bestaan en afstemming hierop vanuit de hogeronderwijsinstelling blijft daarom essentieel.
Wat voor korte termijn maatregelen nemen instellingen voor internationale en Nederlandse studenten die aan de start van het collegejaar nog geen huisvesting hebben? Zijn er bijvoorbeeld gebouwen in het beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om (tijdelijke) studentenhuisvesting te realiseren?
Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Hierbij worden op verschillende wijze mogelijkheden gecreëerd al naar gelang de situatie in de betreffende stad en aan de specifieke instelling. Zo zijn er instellingen die tijdelijke huisvesting realiseren op de campus, is het op een aantal plekken mogelijk voor studenten om met zijn tweeën een kamer te huren, wordt er op verschillende plekken ingezet op hospita’s en gastgezinnen (voor piekopvang maar ook voor langdurige huisvesting), en zijn er instellingen die kamers in hostels en hotels reserveren.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft rijksgebouwen in de portefeuille waarin het mogelijk is opvang te organiseren. Het realiseren van huisvesting vraagt om aanpassing van de gebouwen. Vanwege de enorme behoefte aan opvangplekken voor vluchtelingen heeft het Rijksvastgoedbedrijf onlangs gebouwen aangeboden aan het COA en de Veiligheidsregio’s. Daarnaast zijn panden aangeboden aan gemeenten om woonruimten in te realiseren. In dergelijke projecten is over het algemeen een menging van doelgroepen aan de orde, met bijvoorbeeld een derde vergunninghouders en tweederde andere doelgroepen.
Welke maatregelen neemt de Minister om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende huisvesting is voor Nederlandse en internationale studenten? Hoe vordert het Actieplan Studentenhuisvesting? Kan de Minister erop toezien dat studentenhuisvesting een belangrijk onderdeel wordt in de provinciale en regionale prestatieafspraken?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in de recent afgesloten bestuurlijke afspraken die op 14 juli jl. naar uw Kamer verzonden zijn ook huisvesting en de beheersing van de instroom van internationale studenten meegenomen. Zie hiervoor ook het antwoord uit vraag 1. In lijn met de toekomstverkenning zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten voorstellen aan de Tweede Kamer die de universiteiten in staat stellen de aantallen internationale studenten helpen te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen. Op 7 september 2022 is het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aan de Kamer aangeboden, waarin oplossingen aangedragen zijn om in de toekomst voldoende studentenhuisvesting te realiseren. Het programma Een thuis voor iedereen en de Regeling huisvesting aandachtsgroepen van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn mede gericht op de aanpak van de huisvestingsproblematiek van studenten. Zo gaan alle gemeenten integrale woonzorgvisies opstellen waarin ook de huisvestingsbehoefte van studenten wordt opgenomen. Deze woonzorgvisies leiden tot actualisering van de regionale woondeals. Via de Regeling huisvesting aandachtsgroepen kunnen gemeenten ook aanvragen indienen voor het bouwen van passende woonruimte, daar is studentenhuisvesting expliciet in meegenomen.
Is de Minister het eens dat voorrang voor studenten bij de toekenning van flexwoningen kan helpen bij het tekort aan studentenhuisvesting? Kan de Minister aangeven hoe de bouw van flexwoningen vordert? Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoeveel, flexwoningen met voorrang aan studenten toegewezen kunnen worden? Kunnen flexwoningen op korte termijn helpen bij het tekort? Zijn er locaties in het bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf geschikt om per direct flexwoningen te realiseren?
Vanuit het Rijk wordt landelijk ingezet op het stimuleren en versnellen van het realiseren van flexwoningen. Een toename in het bouwen van flexwoningen kan voor veel doelgroepen een uitkomst bieden op gebied van huisvesting. Studenten zijn een van de doelgroepen waarvoor flexwonen een mogelijkheid biedt. Per locatie zal gekeken moeten worden voor welke doelgroep huisvesting door middel van flexwoningen het meest geschikt is. Hierin spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld aanwezige voorzieningen, behoefte van gemeente/regio en beschikbare ruimte op de locatie. Per locatie is maatwerk vereist. Het in algemene zin geven van voorrang aan studenten is om deze reden niet wenselijk.
Flexwoningen kunnen op korte termijn zeker helpen bij het verkleinen van het woningtekort, ook voor studenten. De in het Programma Woningbouw opgenomen doelstelling voor flexwoningen en transformaties, is gegeven de oorlog in Oekraïne en de crisis in de asielopvang opgehoogd van 30.000 naar 37.500 tot en met 2024. Om gemeenten, corporaties en andere partijen daarbij te ondersteunen, is een samenhangend pakket aan maatregelen getroffen, waaronder de inzet van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting.
Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden op locaties die in bezit of beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
In sommige steden is er sprake van een gedeeltelijk of vrijwel volledig verkameringsverbod; kan de Minister aangeven hoe dit beleid van invloed is op de beschikbare studentenhuisvesting per stad? Kan de Minister aangeven welke instrumenten er bestaan om op het «verkameringsbeleid» van gemeenten te sturen?
Aan woningdelen en verkamering zitten twee kanten. Woningdelen kan een bijdrage leveren aan het zo doelmatig mogelijk gebruik maken van de schaarse woningvoorraad. Aan de andere kant kan het gezinnen verdringen en, afhankelijk van de schaal waarop het gebeurt, de leefbaarheid van buurten en wijken beïnvloeden. Om hier de juiste balans in te vinden heeft een gemeente de mogelijkheid om door middel van een huisvestingsverordening regels te stellen. Natuurlijk is voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en voor wat betreft de volkshuisvesting afwegen. Dat is ook de insteek van de Huisvestingswet: op lokaal niveau kan het beste bepaald worden in welke wijken welke regels nodig zijn. Wat ons betreft gaat dat echter niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom is met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van.
Is het mogelijk om in Kronenburg 2500 short stay studentenwoningen te realiseren?2 Wat is hiervoor nodig? De Minister heeft in het laatste commissiedebat «Staat van de Volkshuisvesting» aangegeven om hierover met de gemeente Amstelveen en de studentenhuisvester in gesprek te gaan. Kan de Minister toezeggen om in dit gesprek ook de mogelijkheid tot het bouwen van short stay woningen mee te nemen?
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) biedt de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn. Het plan voor studentenhuisvesting op Kronenburg dat door de Raad van State is vernietigd, ging echter uit van studentenwoningen waarbij de duur van de bewoning langer is dan 6 maanden. Het was daarmee geen shortstay functie. Wij begrijpen dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden zoals shortstay.
De 1500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het, dat slachtoffers eerst in de media hebben moeten vernemen dat zaken geseponeerd gingen worden en vervolgens pas een sepotbrief van het openbaar ministerie (OM) kregen? Zo ja, snapt u dat het voor slachtoffers dan onduidelijk is of ook hun zaak is geseponeerd en dat die onduidelijkheid voor secundaire victimisatie kan zorgen? Deelt u de mening dat de communicatie vanuit het OM richting slachtoffers voor verbetering vatbaar is en dat zij slachtoffers vroegtijdig moeten informeren over zaken die zij wensen te seponeren? Hoe wilt u dit bewerkstelligen?1 2
De aankondiging in de media betrof een algemeen bericht over de voorgenomen seponering van een bepaalde hoeveelheid oude zaken. De zaken waren nog niet opnieuw beoordeeld zodat er geen concrete beslissingen ten aanzien van individuele zaken en slachtoffers waren en dus ook niet konden worden gecommuniceerd.
Die beoordeling is nu gaande. Slachtoffers die hebben aangegeven van het verloop van de zaak op de hoogte te willen worden gehouden, krijgen bericht met uitleg in het geval dat hun zaak wordt geseponeerd vanwege tijdverloop en oudheid van de zaak. In deze brief worden zij ook geïnformeerd of zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de opgegeven schade. Wanneer dat niet zo is, wordt hen gewezen op de mogelijkheid de vordering tot schadevergoeding ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter. Deze mogelijkheid staat ook nog open voor diegenen die wel een tegemoetkoming krijgen.
Ik begrijp dat deze werkwijze bij slachtoffers tot onzekerheid heeft kunnen leiden over de vraag of hun zaak zou worden geseponeerd. De omgekeerde werkwijze (eerst seponeren en dan een algemeen bericht) was echter niet beter geweest. Het was dan waarschijnlijk al vroegtijdig bekend geworden dat het OM een groot aantal zaken aan het seponeren was.
Het OM hecht grote waarde aan een zorgvuldige communicatie richting slachtoffers. Ik heb hierover gesproken met het OM en zal zo nodig of wenselijk dit herhalen.
In antwoord op vraag zes staat dat in schrijnende situaties een tegemoetkoming gegeven zou kunnen worden aan slachtoffers, wanneer is sprake van schrijnende situaties en hoe moeten slachtoffers aantonen dat daarvan sprake is in hun geval?
Of en wanneer sprake is van een schijnende situatie wordt door het OM beoordeeld aan de hand van de informatie die in het dossier aanwezig is. In alle individuele zaken zal afhankelijk van de ernst en omvang van de schade worden beoordeeld of alsnog zal worden gedagvaard op de beperkte gereserveerde zittingsruimte. Wanneer dat niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van een tegemoetkoming beoordeeld.
Betekent dit dat deze tegemoetkoming door het OM (of in elk geval de Staat) wordt gegeven omdat de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter die verdachte dus niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen? Hoe ziet die tegemoetkoming eruit? Hoe stelt u slachtoffers van deze mogelijkheid tot tegemoetkoming op de hoogte? In hoeverre kunt u of bent u bereid Slachtofferhulp of Perspectief Herstelbemiddeling daarbij te betrekken?
Het klopt dat de tegemoetkoming kan worden gegeven indien de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter de verdachte niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De hoogte daarvan wordt per zaak en in verhouding tot alle zaken die hiervoor in aanmerking komen, bepaald. Slachtoffers krijgen indien zij daarvoor in aanmerking komen bericht over hoe die tegemoetkoming aan hen zal worden voldaan.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot herstelbemiddeling geldt dat het OM na beoordeling van de zaken die daarvoor in aanmerking komen in overleg treedt met SHN om te bespreken of en welke zaken hiervoor in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoeveel zaken de afgelopen drie jaar tot op heden beleidsmatig of voorwaardelijk zijn geseponeerd, terwijl het OM vond dat er wel genoeg bewijs was? Kunt u aangeven bij hoeveel van deze zaken met een slachtoffer, herstelrecht is toegepast?
In het Jaarbericht 2021 van het OM wordt het aantal zaken dat om beleidsredenen is geseponeerd benoemd. Wij hebben dit u toegezonden per brief van 25 juli 20223. In onderstaande tabel is het aantal beleidssepots voor misdrijven opgenomen.
Jaartal
2019
2020
2021
beleidssepots
12.500
15.300
13.600
Het OM heeft geen informatie over de toepassing van het herstelrecht bij deze zaken.
In antwoord op vraag zeven stelt u dat het OM aan buitengerechtelijke afdoening doet, het klopt dat de OM-strafbeschikking een buitengerechtelijke afdoening is; deelt u echter de mening dat slachtofferrechten niet gekoppeld zijn aan een gerechtelijke afdoening en dat slachtofferrechten gewoon in de wet zijn verankerd, zoals bijvoorbeeld artikel 51e, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Het klopt dat slachtofferrechten in de wet zijn verankerd, zoals uitoefening van het spreekrecht tijdens de zitting in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel richt zich echter op een gerechtelijke afdoening.
Klopt het dat als het OM een zaak met een delict dat genoemd is in artikel 51e, eerste lid, Sv afdoet met een strafbeschikking, daarmee een slachtoffer het spreekrecht wordt ontnomen? Wat is uw mening hierover en hoe verhoudt zich dat tot de term ernstig spreekrechtwaardig feit in de aanwijzing OM-strafbeschikking? Hoe wilt u voorkomen dat slachtoffers hun wettelijke rechten niet kunnen uitoefenen bij de OM-strafbeschikking?
Het spreekrecht dat slachtoffers in artikel 51e Sv wordt toegekend heeft betrekking op de situatie dat een zaak ter zitting komt. Wel is het zo dat ook in de procedure van de OM-strafbeschikking rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer. Eind vorig jaar heeft het Openbaar Ministerie in zijn beleid tot uiting laten komen dat ernstige spreekrechtwaardige delicten, waarbij slachtoffers hebben aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken, niet met een strafbeschikking worden afgedaan.
Naar aanleiding van de discussie die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd
tijdens het Commissiedebat van 1 juni 2022 en het daaropvolgende tweeminutendebat van 8 juni 2022 heb ik toegezegd de zorgen van uw Kamer over de rechten van slachtoffers in de procedure van de OM-strafbeschikking over te brengen en daarover met het College van Procureurs-Generaal in gesprek te zullen gaan. Dit gesprek staat gepland voor 5 oktober 2022. Over de uitkomst van dat gesprek zal ik uw Kamer informeren; ik wil nu niet op de uitkomst van dit gesprek vooruitlopen.
De komende maanden vindt een toezichtsonderzoek plaats door de procureur-generaal van de Hoge Raad naar de strafbeschikking, in hoeverre wordt het slachtofferperspectief daarin meegenomen?
De inhoud van het onderzoeksrapport van de Hoge Raad is mij nog niet bekend.
Uitstellen operaties in Drentse ziekenhuizen door tekort medische materialen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Drentse ziekenhuizen operaties uitstellen vanwege een tekort aan medische materialen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medische materialen in een welvarend land als Nederland een absolute no-go dient te zijn? Zo ja, hoe gaat u dit probleem kordaat oplossen, zodat patiënten snel geholpen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik deel de zorgen over het uitstellen van operaties vanwege een tekort aan medisch materiaal. Overal in Europa is te zien dat de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en In-vitro diagnostica (IVD’s) op dit moment onder druk staat. Ik kan mij voorstellen dat dit bij patiënten en zorgverleners voor onrust zorgt.
Dit probleem heeft alleen niet één oorzaak en helaas is er ook niet één oplossing. We hebben te maken met hogere grondstofprijzen, wachttijden bij de certificerende instanties (de notified body’s), problemen in de leveringsketen, nieuwe EU-regels die goed zijn voor de patiëntveiligheid en effectiviteit, maar ook hogere eisen stellen aan medische hulpmiddelen en IVD’s. Ook de Russische invasie van Oekraïne is een factor.
Juist omdat dit zo complex is, moeten fabrikanten, inkopende partijen en de overheid samen werken aan oplossingen. Om eerder zicht te hebben op eventuele naderende tekorten, heb ik met de fabrikanten een intentieverklaring opgesteld over het tijdig melden, zodat zorgverleners hierop kunnen inspelen.
Uiteindelijk is de beschikbaarheid van medische materialen bovenal een Europees of zelfs mondiaal probleem. In Europa werk ik daarom, samen met mijn collega’s, aan een actieplan om beschikbaarheid van medische hulpmiddelen op de Europese markt te verbeteren. Dit onder andere door in te zetten op het vergroten van de capaciteit van de notified body’s. Dit doen we in nauwe afstemming met het Nederlands veld. Dit zijn stappen die we nemen, maar laat me ook duidelijk zijn: de wereldmarkt is veranderd. En dat betekent dat creatief voorraadbeheer van groot belang is. Dat betekent onder meer weten wat je in huis hebt, de afhankelijkheid van individuele producten verkleinen, zicht op alternatieven, coördinatie tussen zorginstellingen om onderling tekorten op te vangen.
Ik ben hierover in gesprek met het veld om te kijken hoe we de fabrikanten en inkopende partijen hierin kunnen ondersteunen. Over deze ondersteunende maatregelen hoop ik uw Kamer in de komende periode te kunnen informeren.
Heeft u, gezien de huidige geopolitieke situatie in de wereld, de bereidheid om te onderzoeken of Nederland geheel zelfvoorzienend kan worden in het fabriceren van medische materialen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het is om meerdere redenen (o.a. technologisch, toegang tot grondstoffen en halffabricaten, personeel, logistiek en financieel) niet haalbaar om voor alle medische hulpmiddelen zelfvoorzienend te zijn in Nederland of in Europa. Wel is het van belang dat we inzetten op het verminderen van kwetsbaarheden en ongewenste afhankelijkheden door te investeren in de leveringszekerheid van medische hulpmiddelen. Hierbij zoek ik de samenwerking met andere landen in Europa zodat voor veel medische producten de leveringszekerheid versterkt kan worden.
Het artikel ‘Hacker ontdekt dat Chinese zonnepanelen een bedreiging zijn voor ons stroomnet’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 43% van de Nederlanders zich zorgen maakt om de uitval van vitale processen, zoals onderzocht door de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe beoordeelt u dit? Welke mogelijkheden ziet u met deze zorgen aan de slag te gaan?2
Ja. Uit de Risico-en crisisbarometer voorjaar 20223, uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken om cyberdreigingen (47%), geopolitieke dreigingen (45%) en uitval van vitale processen(43%). Het kabinet onderkent deze zorgen. Zoals ook blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20214 (DBSA) en het Cybersecurity Beeld Nederland 20225 (CSBN) zijn vitale processen doelwit van statelijke actoren en digitale aanvallen. Om die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd en werkt het kabinet aan het tegengaan van statelijke dreigingen. In de Kamerbrief Voortgang Aanpak Statelijke Dreigingen6 uit 2021 bent u hierover geïnformeerd.
Met de versterkte aanpak wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaal beleid, het vitaalstelsel en de wetgeving tegen het licht te houden en waar nodig te herzien. Daarnaast wordt ook vanuit de Europese Unie sinds 2020 gewerkt aan de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2). Beide richtlijnen gaan Nederland helpen te komen tot een verbeterde bescherming van de vitale infrastructuur om via wetgeving te borgen dat vitale aanbieders passende maatregelen nemen tegen risico’s die de continuïteit, integriteit of vertrouwelijkheid van hun vitale proces kunnen schaden. Om die reden wordt de toekomstige implementatie van beide richtlijnen binnen de versterkte aanpak voorbereid en betrokken bij het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor ons stroomnet zoals in het artikel omschreven?
Zoals ook blijkt uit het CSBN nemen de risico’s op digitale incidenten toe door de toegenomen digitalisering en de opkomst van het Internet of Things (IoT).7 Dit wordt versterkt doordat statelijke actoren zeer actief zijn in het digitale domein. Deze statelijke actoren gebruiken het digitale domein in toenemende mate bij het behartigen van hun geopolitieke belangen.
De beschreven casus maakt daarnaast duidelijk dat dit soort IoT apparatuur aan hogere veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op de nationale veiligheid.
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat deze risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen, waaronder het landelijke transport, distributie en productie van energie. Om die reden zijn vitale aanbieders op basis van wetgeving, waaronder de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni), verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht) en worden zij geacht om inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening kunnen raken.
In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat ondernemingen in deze sector aangewezen als zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AEDs), onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Het Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders. Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AEDs andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er in Europees verband nu gewerkt aan een Europese, gedelegeerde verordening over cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode on Cybersecurity). Dit is specifieke Europese regelgeving waarin bindende voorschriften voor cybersecurity worden opgelegd aan entiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. Op de naleving van deze verplichtingen zal toezicht worden gehouden, door onder andere het AT en de Autoriteit Consument en Markt. Onder deze Netcode kunnen ook entiteiten vallen die omvormers op grote schaal op afstand aansturen, ook wanneer zij zich niet op Europees grondgebied bevinden.
Hoe beoordeelt u het feit dat China, of andere kwaadwillenden die het systeem kunnen (binnendringen en) beheersen, op deze manier digitale ontwrichting in gang zou kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat dit een gevaar is voor onze nationale veiligheid?
De beschreven casus maakt duidelijk dat IoT apparatuur aan hoge veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op onze nationale veiligheid. De antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 gaan in op de wijze waarop veiligheidsrisico’s worden gemitigeerd.
Wat wordt gedaan de risico’s op korte termijn te beperken? In hoeverre zijn software- of hardwarematige aanpassingen een oplossing?
Internet of Things-apparaten, zoals de omvormers van zonnepanelen die beschreven zijn in het artikel, kunnen een risico vormen voor het elektriciteitsnet als deze slecht beveiligd en grootschalig aan te sturen zijn. Deze omvormers zijn nodig om het elektriciteitssysteem effectief te laten werken. Alle netbeheerders hebben op grond van Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, echter kunnen netbeheerders apparaten achter de elektriciteitsmeter niet zonder meer weren van het elektriciteitsnet. Netbeheerders sluiten huizen, bedrijfspanden en andere onroerende zaken aan op hun elektriciteitsnet, maar kunnen niet zien of toezicht houden op het type apparaten dat binnen een huis of bedrijfspand op een stopcontact zit. Netbeheerders treffen om die reden voorbereidingen voor een eventuele, grootschalige inzet van IoT-apparaten in een cyberaanval, maar kunnen niet voorkomen dat apparaten met dergelijke veiligheidsrisico’s worden aangeschaft en in gebruikt worden genomen binnen een woning of bedrijfspand. Dit betekent dat er eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij leveranciers en fabrikanten van apparatuur om risico’s voor het elektriciteitsnet te verkleinen (hieronder worden de wettelijke trajecten die gaan gelden voor fabrikanten en leveranciers verder toegelicht).
Om risico’s van deze apparaten te mitigeren, wordt er ingezet op preventie, awareness en aanvullend wetgeving die producten softwarematig maar ook hardwarematig weerbaarder maakt tegen digitale aanvallen en mogelijk misbruik.
In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan verschillende trajecten van Europese wet- en regelgevingen om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Onder de Radio Equipement Directive (RED) zijn cybersecurityeisen als markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten aangenomen. Omvormers vallen ook onder de scope van de RED. 1 augustus 2024 moeten draadloos verbonden apparaten die de Europese markt op komen voldoen aan deze cybersecurityeisen. Apparaten die niet aan de eisen voldoen kunnen vanaf dat moment door AT van de markt worden geweerd en gehaald. In voorbereiding op het van kracht worden van de cybersecurityeisen onder de RED heeft AT naar aanleiding van deze casus een onderzoek ingesteld naar omvormers. Het AT zal het gesprek aan gaan met de desbetreffende fabrikanten hoe verbeteringen van de cybersecurity gerealiseerd kunnen worden.
Daarnaast wordt in het najaar een Europees wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht voor horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten, de Cyber Resilience Act. Nederland zet bij de Cyber Resilience Act in op een zorgplicht voor fabrikanten en leveranciers van alle ICT-producten en diensten in de hele productlevenscyclus. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan uw Kamer op 14 december 2021.8 De Markttoezichtverordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de RED (EU) 2014/53. Deze verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers betreffende producten die onder bepaalde harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Relevant is dat producten die binnen het toepassingsgebied van de RED vallen alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen.
Als gevolg van de herziening van de NIS2 zullen meer bedrijven dan op nu in o.a. de energiesector in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen voor cybersecurity. Deze verplichtingen bestaan uit een meldplicht voor incidenten en een zorgplicht om risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening te beperken. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Daarnaast zal de eerder genoemde Netcode on Cybersecurity tevens zorgen voor hogere cybersecurity eisen aan o.a. grootschalig aan te sturen omvormers.
Ten slotte wordt, om de veiligheid van informatiesystemen verder te verbeteren, aan de hand van de leidraad Coordinated Vulnerabilty Disclore (CVD) van het NCSC9 het melden van kwetsbaarheden in software gestimuleerd. Eigenaren van ICT-systemen kunnen op deze manier kwetsbaarheden verhelpen vóórdat deze actief misbruikt kunnen worden. Indien het gaat om een complexe kwetsbaarheid die meerdere partijen raakt of als de eigenaar of leverancier niet of onvoldoende reageert, kan het NCSC optreden als bemiddelaar.
Wat wordt gedaan deze veiligheidsrisico’s in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek/scan naar afhankelijkheden van vitale Nederlandse processen van landen met een cyberoffensief?3
Op 5 april 2022 is de motie11 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de motie. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland voor haar vitale processen, zoals het stroomnet, deze mate van afhankelijkheid kent zoals in het artikel is omschreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiertoe nemen? Welk tijdspad heeft u hiervoor ogen?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen en deelt de zorgen ten aanzien van elke ongewenste inmenging van statelijke actoren. Zoals ook in het DBSA, kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Zoals ook gesteld in het DBSA beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.
De inzet van het kabinet is daarom om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren en tegelijkertijd het open investeringsklimaat van Nederland te beschermen. Daarnaast wordt, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, gewerkt aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Met een geactualiseerd instrumentarium worden onder andere technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en vervolgens bij het nemen van gepaste en proportionele weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij worden ook de (intersectorale) afhankelijkheden van vitale processen, specifieke grondstoffen of andere randvoorwaarden meegenomen.
Werkt u ook aan het voorkomen van afhankelijkheden in onze energievoorziening die ontstaan door de optelsom van veel kleine en vaak decentrale afhankelijkheden, naast het al plaatsvinden van een versterking van het toezicht op de aanbestedingen van Tennet op en aan het hoofdspanningnet?
Ik ben mij bewust van de risico’s die gepaard gaan met deze twee ontwikkelingen. De specifieke risico’s voor de energievoorziening van veel kleine en decentrale eenheden manifesteren zich met name, wanneer deze gezamenlijk en gecoördineerd in worden gezet in het kader van een cyberaanval. Ik verwijs u terug naar de antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 voor een uiteenzetting van de instrumenten en maatregelen gericht op het voorkomen van dergelijke risico’s.
Zoals eerder beschreven hebben netbeheerders een algemene taak om hun netten te beschermen, op grond van Europese regels en zoals vereist in de Elektriciteitsnet 1998 en de Gaswet. Er is al een uitgebreid Europees pakket aan wet- en regelgeving dat invult hoe netbeheerders in algemene zin veiligheidsrisico’s moeten voorkomen en hoe zij de gevolgen van incidenten moeten mitigeren of wegnemen.
Ziet u ook risico’s voor individuele huishoudens en bedrijven door deze afhankelijkheid ontstaan? Hoe mitigeert u deze risico’s?
Digitale apparaten van individuele huishoudens en bedrijven kunnen in theorie gehackt worden, zeker wanneer deze aan het internet gekoppeld zijn. Dat geldt dus ook voor apparaten waarmee elektriciteit wordt opgewekt (of opgeslagen). De beste manier om zulke risico’s te mitigeren is via cyberveiligheidseisen die aan apparaten worden gesteld. Afronding en implementatie van de eerder genoemde Radio Equipment Directive (RED) en Cyber Resilience Act (CRA) zullen ervoor zorgen dat ook de digitale veiligheid van IOT apparaten van individuele huishoudens en bedrijven verhoogd wordt. De Netcode on Cybersecurity zal daarnaast voorzien in aanvullende cybersecurity eisen voor de elektriciteitssector.
Zijn er andere energiebronnen waarvoor Nederland afhankelijk is van de Chinese techniek waar u soortgelijke risico’s ziet? Hoe gaat u deze risico’s mitigeren?
Het Rijk heeft niet inzichtelijk in hoeverre welke energiebronnen precies allemaal afhankelijk zijn van Chinese techniek en daarbij is er geen overzicht over alle lopende en aankomende aanbestedingen bij vitale aanbieders.
Wel biedt het Rijk ondersteuning en begeleiding op aanvraag aan vitale aanbieders wanneer zij te maken hebben met een (mogelijk) risicovolle aanbesteding. Hiervoor is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het Rijk kan daarbij ondersteuning bieden.
Met betrekking tot het digitaal veiliger maken van Internet of Things apparatuur, is eerder benoemd welke wetgeving in Europees verband van toepassing is.
Ook bij andere energiebronnen dan elektriciteit maakt internationale handel ons in zekere mate afhankelijk van andere landen. In EU-verband zetten we in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, onder meer door het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen12.
De handvatten voor bedrijven zijn onder anderen de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet voor netbeheerders, waarin zij een wettelijke taak hebben hun netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Er is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 202113.
Daarnaast is recent de Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) aangenomen. Deze wet voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dit zijn aanbieders van de volgende diensten: warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is.
Tot slot zijn er in de nieuwe Energiewet die deze zomer ter advisering aan de Raad van State is aangeboden, extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder.
Lopen er op dit moment aanbestedingen, of worden er binnenkort aanbestedingen gestart, binnen de vitale sector die de afhankelijkheid van Nederland van landen met een offensieve cyberstrategie op onwenselijke wijze zal vergroten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat bij aanbestedingen van vitale Nederlandse processen voorkomen moet worden dat landen met een offensief cyberstrategie deze mate van invloed krijgen vanwege de enorme veiligheidsrisico’s en de kans op mogelijke digitale ontwrichting? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u deze afhankelijkheid van deze landen te verminderen om ons land veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Voor aanbestedingen geldt dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Zoals wordt genoemd in antwoord op vraag 12 en 13 is ter ondersteuning van dit beleid een instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen.
Paspoortwalhalla voor topcriminelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat ambtenaren criminelen hielpen aan een valse identiteit?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat zijn uw acties richting de gemeente Den Haag geweest waar een ambtenaar naar hartelust paspoorten aan het vervalsen was voor criminelen? Kunt u deze vraag een gedetailleerd antwoord geven?
De Rijksdienst voor de Identiteitsgegevens (RvIG) heeft verschillende malen contact gehad met de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag erkent de urgentie van het probleem en de noodzaak tot verbetering van de processen aan de balie. RvIG heeft de gemeente Den Haag bezocht om de werkprocessen samen met de gemeentelijke auditdienst door te lopen en te bespreken hoe deze beter kunnen worden nageleefd. Het gaat hier om werkprocessen, inclusief de beschrijving ervan, die nodig zijn om fraude te beperken. De nadruk lag op de besprekingen op controles, autorisaties en functiescheiding.
Wat vindt u van het feit dat in het artikel van Het Parool naar voren komt dat de Haagse ambtenaar nog vier jaar werkzaam is geweest voor deze gemeente? Wat is uw actie daarop richting de gemeente Den Haag?
Ik wil voorop stellen dat de gemeente Den Haag over haar eigen persoonsbeleid gaat. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat in 2016 de betrokken ambtenaar gedurende een integriteitsonderzoek op non-actief gesteld is conform het eigen personeelsbeleid. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is aan betrokken ambtenaar een arbeidsrechtelijke sanctie opgelegd, namelijk voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van 2 jaar en overplaatsing naar een andere functie. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in 2016 ook aangifte te hebben gedaan tegen de ambtenaar. Na ontvangst van een aantal vorderingen van het Openbaar Ministerie in 2020, heeft de gemeente contact gezocht met RvIG. RvIG heeft op 19 oktober 2020 de gemeente Den Haag formeel aangeboden om expertise te leveren om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat gaat u doen tegen het feit dat de afgelopen tien jaar structureel fouten zijn gemaakt in de uitgifte van paspoorten? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan welke maatregelen ik nu al heb ingezet en op korte, middellange en lange termijn ga nemen.2 Het gaat dan kort gezegd over maatregelen op communicatief vlak (gesprekken en voorlichting), aanpassingen in werkwijze en techniek (bijvoorbeeld live enrolment, programma Verbeteren Reisdocumentenstelsel) en op personeelsvlak het certificeren van baliemedewerkers en het vragen van een VOG. Voor verdere details met betrekking tot de door mij genomen en te nemen maatregelen verwijs ik naar deze brief.
Wat gaat u doen tegen het feit dat uit een steekproef onder zeventien gemeenten is gebleken dat in een kwart van de gevallen de paspoortprocedures niet werden gevolgd? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
In de brief van 8 juli, in vraag 4 genoemd, is toegezegd dat ik RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een niet functionerende overheid een paspoortwalhalla creëert voor zware criminelen? Zo ja, wat wordt uw actieplan om dit te bestrijden?
Ik hecht veel waarde aan de integriteit van het Nederlandse paspoort in nationaal en internationaal verband. Het leveren van paspoorten op bestelling door corrupte ambtenaren moet krachtig worden bestreden.
In de brief van 8 juli presenteer ik een groot aantal maatregelen waardoor de procedure van de aanvraag en afgifte van paspoorten minder kwetsbaar moet worden voor corruptie en misbruik door criminelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat er een analyse zal worden uitgevoerd naar incorrecte gegevens en dat mogelijke fraudegevallen met het Openbaar Ministerie zullen worden gedeeld.
Opzeggen Vluchtelingenverdrag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de asielcrisis onbeheersbaar is geworden en Nederland haar absorptievermogen heeft bereikt?
De druk op de asielketen is erg hoog met name in de asielopvang. De situatie is, voor zowel mensen die asiel willen aanvragen als voor medewerkers met name in Ter Apel nog nauwelijks houdbaar. Het is duidelijk dat veel extra inzet benodigd is om de opvang adequaat te organiseren en weer tot normalisatie te komen. Dat betekent echter niet dat de situatie onbeheersbaar is geworden.
Ten behoeve van de beheersing van deze crisis is zoals uw Kamer bekend de structuur voor nationale crisisbesluitvorming geactiveerd en wordt gesproken met medeoverheden over maatregelen voor de korte termijn en plannen voor de middellange en lange termijn.1 Het blijft onverminderd van kracht dat eenieder die heeft moeten vluchten voor zijn of haar eigen veiligheid bescherming moet worden geboden.
Het kabinet wil wel meer grip krijgen op migratie en tijdig kunnen anticiperen. Zoals tevens in de Staat van Migratie2 opgenomen werkt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken3 (hierna: ACVZ) aan een advies over in hoeverre en op welke wijze beleidsmatige richtgetallen bij kunnen dragen aan sturing van asiel- en reguliere migratie naar Nederland.
Deelt u de mening dat het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951 een aanzuigende werking heeft op de komst van asielzoekers, waaronder ook veel derde- en veiligelanders, waardoor Nederland verplicht is vluchtelingen toe te laten tot de asielprocedure?
In het regeerakkoord van kabinet Rutte III («Vertrouwen in de Toekomst») is afgesproken om onafhankelijk onderzoek te doen of en zo ja op welke wijze het Vluchtelingenverdrag bij de tijd moet worden gebracht om een duurzaam juridisch kader te kunnen bieden voor het internationale asielbeleid van de toekomst. Dat resulteerde in april 2020 in de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer.4
In de samenvattende conclusie van dit rapport valt te lezen: Mensen vluchten niet vanwege het Vluchtelingenverdrag, maar uit vrees voor oorlog of vervolging. Die realiteit is onveranderd gebleven. Opzegging of aanpassing van het verdrag zal het vluchtelingenvraagstuk niet doen verdwijnen. Ik onderschrijf deze uitkomst van de verkenning en deel uw mening dan ook niet dat het Vluchtelingenverdrag een aanzuigende werking heeft.
Deelt u de mening dat het u door u bewierookte belangrijke principe van opvang in de regio echt kan worden waargemaakt door het opzeggen van het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo ja, wilt u, zeker gezien de huidige situatie, per direct daartoe overgaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven?
Nee, deze mening wordt niet gedeeld. Het overgrote deel van de personen die vluchten voor oorlog of vervolging wordt momenteel reeds opgevangen in de regio, in veelal lage- en middeninkomens landen. In 2021 werd 72 procent van alle vluchtelingen opgevangen door een buurland van hun land van herkomst.5 Opvang in de regio wordt dus al waargemaakt.
Daarnaast stipt de hiervoor genoemde verkenning van Donner en Den Heijer aan dat de juridische verplichtingen van Nederland jegens asielzoekers en vluchtelingen niet alleen voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag, maar ook uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en EU-regelgeving. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag zal de verplichtingen van Nederland dan ook niet wezenlijk veranderen.
Dit kabinet heeft als doel om migratie zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken. Dit conform internationale verdragen en EU-regelgeving, waaronder het VN-Vluchtelingenverdrag. Het kabinet zet zich daar continu voor in, onder meer door in te zetten op een fundamentele herziening van het gezamenlijke Europese asielsysteem, afspraken te maken met derde landen in brede partnerschappen, te investeren in opvang in de regio en het aanpakken van grondoorzaken van migratie.
Allerlaatst deel ik u graag nog mede dat uw Kamer aan het einde van dit jaar een brief toe komt over opvang in de regio en migratiesamenwerking zoals reeds aan gekondigd in de brief over de Staat van Migratie.
Het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool?1
Ja.
Vindt u het ook volstrekt legitiem dat een instelling voor hoger onderwijs die topkwaliteit wil leveren de eis stelt van uitstekende taalbeheersing in de Nederlandse taal voor functies waarin curriculumontwikkeling en afstemming met allerlei Nederlandse partners een belangrijke rol spelen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het legitiem en ook wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs bevordert dat haar medewerkers de Nederlandse taal uitstekend beheersen wanneer het voor een functie noodzakelijk is. Of dit noodzakelijk is kan verschillen tussen functies. Het College voor de rechten van de mens heeft in dit geval geoordeeld dat de Haagse Hogeschool «niet heeft aangetoond dat het voor alle op dat moment opengestelde vacatures noodzakelijk was om een taaleis te stellen, laat staan dat het voor alle vacatures noodzakelijk was dat dit taalvaardigheidsniveau uiteindelijk uitstekend zou moeten zijn».
Is het naar uw mening wenselijk als er een cultuur ontstaat waarin instellingen zoveel mogelijk moeten beknibbelen op de Nederlandse taal omdat anders personen die niet aan de geobjectiveerde eisen voldoen zich gegriefd kunnen voelen? Is de samenleving erbij gebaat als we in een neerwaartse spiraal komen waarin kwalificaties als redelijk of voldoende in plaats van uitstekend de voorkeur verdienen om niet met juridische oordelen om de oren geslagen te worden?
Ik juich het toe dat instellingen voor hoger onderwijs hoge eisen stellen aan hun werknemers, ook waar het de taalbeheersing betreft. Daarnaast horen de instellingen personen gelijk te behandelen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De samenleving is erbij gebaat dat een onafhankelijk, nationaal instituut zich buigt over gevallen waarbij die eisen op gespannen voet staan met gelijke behandeling en daarover een oordeel geeft. Dat is hier ook gebeurd. De instelling is gevraagd beter te motiveren voor welke functies deze eis daadwerkelijk noodzakelijk is.
Onderkent u dat het voor instellingen een behoorlijke administratieve belasting kan worden als ze per functie uitgebreid moeten gaan aantonen dat basale uitgangspunten als een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal echt noodzakelijk zijn? Vindt u ook dat de instelling behoorlijk haar best gedaan heeft om intern uit te leggen dat er ook voor de klagers perspectief bestond bij sollicitatie?
Van instellingen voor hoger onderwijs mag verwacht worden dat zij vacatures met zorg opstellen. Het College heeft zich een oordeel gevormd over de wijze waarop de Haagse Hogeschool dit heeft gedaan. Ik maak uit het oordeel van het College onder andere op dat de hogeschool zich heeft ingespannen om eventuele drempels weg te nemen voor sollicitanten, bijvoorbeeld door een ontwikkelperspectief te bieden voor sollicitanten voor wie de taalbeheersing in het Nederlands nog niet voldoende is. Het is sowieso goed dat de hogeschool dat aanbod doet.
Hoe stimuleert u dat ook het excelleren in de Nederlandse taal over de volle breedte van het hoger onderwijs als kwaliteitskenmerk wordt gezien? Bent u bereid hierover met de sectororganisaties in gesprek te gaan?
De kwaliteitseisen die de overheid stelt aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en nader uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Uw Kamer heeft met de Wet accreditatie op maat (2018) ingestemd om bij de kwaliteitsbeoordelingen niet langer oordelen als goed en excellent te hanteren. Het is aan de instellingen zelf om keuzes te maken waarin zij wensen te excelleren. Ik zie geen aanleiding om daarover nu met de sectororganisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik onlangs aangekondigd met de koepels een verkenning te doen naar de toekomst van het hoger onderwijs. In die verkenning zal ook aandacht zijn voor de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd.
Helmplicht |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom heeft u het advies van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) om alleen de veiligste helm, de motorhelm, toe te staan niet overgenomen?1
Uit de internetconsultatie is gebleken dat niet voor iedere snorfietser een bromfietshelm geschikt is. Bij sommige snorfietsers moet de bestuurder zelf trappen, net als bij een speed-pedelec. Voor de speed-pedelec, die snelheden tot 45 km/u bereikt, is om die reden een speciale helmnorm opgesteld en dit heeft geleid tot keuzevrijheid: een bromfietshelm of een speed-pedelec-helm. De speed-pedelec-helm is namelijk lichter van gewicht en biedt meer ventilatie.
Vanuit het Ministerie van IenW is TNO gevraagd te onderzoeken of de speed-pedelec-helm ook geschikt is voor een snorfietser en een eventuele passagier2. TNO heeft daarbij rekening gehouden met een veiligheidsmarge van 10 km/u, door in de analyse een snelheidsverdeling te gebruiken van 15 tot 35 km/u voor de snorfiets en 35 tot 55 km/u voor de bromfiets, met het zwaartepunt op de constructiesnelheid. TNO heeft op basis van twee onderzoeken (april 2021 en september 2021) geconcludeerd dat per saldo de speed-pedelec-helm, ook in het geval van de passagier achterop, bijdraagt aan het verminderen van hoofdletsel en daarmee dus ten goede komt aan de verkeersveiligheid.
Om deze reden is er voor gekozen om naast de bromfietshelm ook de speed-pedelec-helm toe te staan voor de bestuurders en passagiers van alle snorfietsen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de uitkomsten van de internetconsultatie over de zorgen rondom ventilatie en het gewicht van de bromfietshelm voor een deel van de snorfietsers. Het toestaan van deze helm draagt door het beperkte gewicht en de extra keuzemogelijkheid bij aan het draagvlak en daarmee het naleven van deze maatregel.
Bent u zich ervan bewust dat de snorfiets in Amsterdam en Utrecht naar de rijbaan is verplaatst op basis van de plicht om daarbij een Economic Commission Europe (ECE) 22.05 voor de snelweg goedgekeurde motorhelm te dragen? Hoezo is een speedpedelec-helm veilig genoeg om mee op de rijbaan te rijden terwijl dat blijkbaar niet geldt voor bromfietsers op de rijbaan, bij praktisch dezelfde snelheid?
Zoals bekend mogen bromfietsers maximaal 45 km/u en mogen snorfietsers maximaal 25 km/u. Aangezien snorfietsers in de praktijk vaak harder blijken te rijden, heeft TNO daar rekening mee gehouden in hun onderzoek.
TNO heeft verschillende scenarios onderzocht, waarbij plaats op de weg niet expliciet is meegenomen als parameter. Verschillende type botsingen met autos zijn echter wel onderdeel van het onderzoek geweest van TNO. De conclusies van TNO hebben betrekking op de mate van bescherming van de bestuurder en passagier van de snorfiets in verschillende scenarios die zowel op de rijbaan als op het fietspad voor kunnen komen. De conclusie is dat de speed-pedelec-helm voldoende bijdraagt aan het verminderen van hoofdletsel, en volstaat dan ook in de steden waar de snorfiets naar de rijbaan wordt verplaatst.
Vreest u niet dat bromfietsers ook een fietshelm gaan dragen, in plaats van een goedgekeurde helm? Hoe gaan handhavers die controleren? Is dat, als hiervoor een staandehouding nodig is (typekeuring onderzoeken), niet veel te bewerkelijk? Gaat dit niet ten koste van andere handhaving?
Het ligt niet in de rede dat bromfietsers een fietshelm gaan dragen. Voor bromfietsers verandert er met de nieuwe regelgeving niets. Op een bromfiets is alleen een bromfietshelm toegestaan.
Ook op een snorfiets is een fietshelm met de nieuwe regelgeving niet toegestaan. Wel is een speed-pedelec-helm toegestaan op een snorfiets, die meer bescherming biedt dan een fietshelm. De handhaafbaarheid van de snorfietshelmplicht is getoetst bij de politie en het OM. Er worden geen bijzondere problemen voorzien in de handhaafbaarheid van de speed-pedelec-helm voor de snorfietser. Handhaving op de helmdraagplicht behoort in het kader van verkeersveiligheid tot de reguliere taak van de politie en wordt naar vermogen uitgevoerd. Op dit moment is vaak op afstand al duidelijk zichtbaar of aan de (juiste) helmplicht wordt voldaan. De politie houdt alleen iemand staande als er geen helm wordt gedragen of er reden is om te twijfelen aan het dragen van de juiste helm. De politie handhaaft al op de helmplicht voor speed-pedelecs, ook dit gebeurt dus in de eerste plaats op afstand. De politie heeft hierbij dus al ervaring opgedaan in het op zicht onderscheiden van een speed-pedelec-helm van een reguliere fietshelm. Bij de invoering van de helmplicht voor snorfietsers zal het echter gezien de grotere aantallen snorfietsers op de weg dan speed-pedelecs wel van belang zijn deze vaardigheid verder te ontwikkelen. Hiervoor is praktijkervaring nodig die na de invoering van de helmplicht door de politie zal worden opgedaan.
Heeft u de gevolgen voor de verkeersveiligheid laten onderzoeken als een deel van de bromfietsers een fietshelm gaat dragen?
Nee, de gevolgen van het dragen van een fietshelm op een bromfiets zijn niet onderzocht. Er verandert met de nieuwe regelgeving niets voor bromfietsers. Een bromfietshelm blijft verplicht op een bromfiets. Het ligt dan ook niet in de rede dat bromfietsers een fietshelm zouden gaan dragen.
Heeft u ook laten onderzoeken of de door de helmplicht verwachte massale overstap naar een veiliger vervoermiddel wel zal plaatsvinden als snorfietsers ook een minder veilige helm, met de oren vrij, mogen dragen?2
Nee. Daarbij wil ik benadrukken dat het doel van de helmplicht niet is om snorfietsers aan te zetten om naar andere vervoersmiddelen over te stappen, maar om hoofdletsel te verminderen en daarmee de verkeersveiligheid te verbeteren. Uit het TNO onderzoek blijkt dat, naast de bromfietshelm, de speed-pedelec-helm ook geschikt is voor dit doel.
Daarnaast stelde Arcadis in het verdiepingsonderzoek ook dat de verwachting is dat het deel snorfietsers dat daadwerkelijk overstapt, lager ligt dan het deel dat zegt over te stappen, zoals ook is gebleken in de gemeente Amsterdam (daar geldt nu al een helmplicht in verband met verplaatsing naar de rijbaan).
Heeft u kennisgenomen van de petitie van artsen en een helmenfabrikant, die benadrukt dat een gewone fietshelm en de speedpedelec-helm niet in het voorbijgaan zijn te onderscheiden?
Ik heb kennisgenomen van de petitie. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de politie al ervaring in het op zicht onderscheiden van een speed-pedelec-helm en een gewone fietshelm en zal hier na de invoering van de helmplicht voor snorfietsers meer praktijkervaring mee op moeten worden gedaan om dit steeds beter zonder een staandehouding te kunnen constateren.
Heeft u ook gesignaleerd dat leveranciers van niet-gecertificeerde fietshelmen deze bij de detailhandel aanprijzen om ook als speedpedelec-helm met goede marge te verkopen?
Nee, dit signaal is niet bekend. Het is aan de verkoper en aan de gebruiker om een goedgekeurde helm aan te schaffen. Deze verantwoordelijkheid is niet anders dan bij andere vervoersmiddelen waarvoor nu ook al een helmplicht geldt (bijvoorbeeld een bromfiets of speed-pedelec). Het is belangrijk om duidelijk uit te leggen aan welke eisen een helm voor snorfietsers moet voldoen. Dit wordt dan ook meegenomen in de communicatie over de helmplicht voor de snorfiets.
Heeft u onderzoek gedaan naar het internationale aanbod van via het internet te bestellen modieuze, onveilige fietshelmen zonder certificering, maar die door de gesloten schaal wel op een veilige motorhelm lijken?
Nee, er is geen onderzoek gedaan naar het aanbod van fietshelmen die op motorhelmen lijken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kent u andere lidstaten in de Europese Unie waar een fietshelm op een snorfiets of bromfiets is toegestaan? Zijn daar onderzoeken gedaan naar veiligheid en handhaving waar wij van kunnen leren?
Nee. Graag benadruk ik nogmaals dat in Nederland de fietshelm ook niet wordt toegestaan voor de snorfietser.
Bent u bereid het toestaan van de speed-pedelec-helm uit te stellen of ervan af te zien totdat het heel duidelijk is dat dit geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert?
Het toestaan van de speed-pedelec-helm voor de snorfietser is een weloverwogen keuze op basis van gedegen onderzoek door TNO naar de verkeersveiligheid. Daarbij kan het toestaan van een speed-pedelec-helm niet tot een verslechtering van de verkeersveiligheid leiden, aangezien er nu geen helmplicht geldt. Er is dan ook geen reden om het toestaan van de speed-pedelec-helm uit te stellen of ervan af te zien.
De brief ‘Aankondiging van maatregelen ter voorkoming identiteitsfraude’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hoeveel gevallen zijn bekend waarbij onrechtmatige identiteitsbewijzen zijn uitgegeven?1
In mijn brief van 8 juli «Aankondiging van maatregelen ter voorkoming van identiteitsfraude» geef ik aan dat er tientallen gevallen van onrechtmatig verkregen identiteitsbewijzen zijn onderkend en het vermoeden is dat dit aantal waarschijnlijk nog zal oplopen.3
Van hoeveel ambtenaren is bekend c.q. bestaat het vermoeden dat ze onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar al deze ambtenaren?
Op dit moment lopen er strafrechtelijke onderzoeken naar het valselijk opmaken en uitgeven van paspoorten. Over deze onderzoeken kan ik geen nadere informatie verstrekken.
Is bekend wat de beweegredenen zijn van ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Zo ja, wat zijn de beweegredenen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat een mogelijke beweegreden geldbejag is. Gebleken is dat criminelen bereid zijn te betalen voor een valselijk opgemaakt paspoort op naam van een ander persoon. Hiermee kunnen zij reizen en transacties uitvoeren terwijl zij onder de radar blijven.
Welk strafbaar feit wordt ten laste gelegd aan de ambtenaren die onrechtmatige identiteitsbewijzen hebben uitgegeven? Is dit (medeplichtigheid aan) deelname aan een criminele organisatie? Zo nee, waarom niet?
Aan welk(e) feit(en) een ambtenaar die onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgeeft zich schuldig heeft gemaakt, kan van geval tot geval verschillen en dient uit nader strafrechtelijk onderzoek te blijken. Zo is voorstelbaar dat een ambtenaar «het valselijk opmaken van een reisdocument of identiteitsbewijs» (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) en/of «ambtelijke corruptie» (artikel 363, Wetboek van Strafrecht) ten laste wordt gelegd.
In welke gemeenten zijn deze onrechtmatige identiteitsbewijzen uitgegeven?
Deze vorm van corruptie beperkt zich in beginsel niet tot een enkele gemeente. Daar waar kwetsbaarheden bestaan in de aanvraag- en afgifteprocedures van paspoorten of zorgvuldigheidsprotocollen aan de balie niet goed worden gevolgd, kan hiervan misbruik worden gemaakt door kwaadwillenden.
In hoeverre is bij de aanvraag en uitgifte van paspoorten, waarbij is afgeweken van de standaardprocedure, sprake van crimineel handelen, onwenselijk handelen of dienstverlenend handelen? Hoe wordt dit bepaald?
In het merendeel van de gevallen waarbij bij de afgifte van paspoorten is afgeweken van de standaardprocedures, gaat het om fouten/vergissingen/nalatigheden van het baliepersoneel. De achtergrond is soms onoplettendheid, snel moeten/willen zijn, maar kan ook gelegen zijn in het de burger snel en goed ten dienste willen zijn.
Het feit dat voorgeschreven procedures niet altijd juist worden gevolgd binnen een gemeente, maakt het voor corrupte ambtenaren mogelijk gebruik te maken van kwetsbaarheden in deze procedures zonder dat dit direct opvalt. Of sprake is van crimineel handelen door een gemeenteambtenaar zal moeten blijken uit alle feiten en omstandigheden van het strafrechtelijk onderzoek.
In de brief van 8 juli, heb ik toegezegd dat ik de RvIG nader onderzoek naar de procedure-afwijkingen laat doen. Ik verwacht u einde dit jaar, in de brief over de voortgang van de maatregelen nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Is bekend wat de echte identiteit is van diegene die een onrechtmatig identiteitsbewijs hebben verkregen? Zo ja, is ook bekend of deze personen het land zijn ontvlucht door middel van de uitgegeven onrechtmatige identiteitsbewijzen? Gaat het hier om criminelen die actief zijn binnen de georganiseerde misdaad? Zo nee, kunt u hier een toelichting op geven?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in een aantal gevallen dergelijke valselijk opgemaakte paspoorten in het bezit van zware criminelen zijn aangetroffen terwijl zij – soms in het buitenland – werden aangehouden door de opsporingsautoriteiten. In die gevallen stond het paspoort op naam van een derde (al dan niet een katvanger), maar droeg wel de pasfoto van de crimineel zelf.
Zijn de Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt geïnformeerd over de gepleegde activiteiten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zijn verder gezet om getroffen Nederlanders te ondersteunen?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat het niet op voorhand duidelijk is of er sprake is van katvangers of van burgers die onwetend zijn ten aanzien van het feit dat hun identiteit is misbruikt. Veelal vormt dit niet de primaire focus van het strafrechtelijk onderzoek dat zich eerder richt op de corrupte ambtenaar of de (criminele) ontvanger van het paspoort.
Is het kabinet het ermee eens dat Nederlanders wier foto’s zijn gebruikt, bijgestaan moeten worden bij eventuele fraudegevallen? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Als mensen vermoeden dat iemand anders gebruik maakt van een identiteitsbewijs op hun naam dan kunnen ze bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude terecht voor advies en hulp. Er zijn het afgelopen half jaar geen meldingen gemaakt die wijzen op gebruik van identiteitsbewijzen door criminelen waar het hier over gaat.
Is het kabinet het ermee eens dat ambtenaren die zich hier schuldig aan hebben gemaakt onder geen enkele omstandigheid aan de slag mogen gaan bij andere gemeentes? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor om dit te voorkomen? Kunt u ook ingaan op het beroepsverbod? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben zelfstandige bevoegdheden op het gebied van personeelsbeleid. Ik wil gemeenten ondersteunen om hun taken goed uit te kunnen oefenen. In de brief van 8 juli heb ik al maatregelen aanbevolen om aandacht aan de integriteit van personeel te geven. Via voorlichting zal ik de gemeenten wijzen op het belang voor hun baliemedewerkers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen en referenties bij vorige werkgevers op te vragen. Verder wil ik, zoals in de brief van 8 juli aangekondigd, onderzoeken of en zo ja hoe het invoeren van verplichte certificering en een bijbehorend beroepsregister mogelijk is. Ook dat kan gemeenten helpen in de selectie van hun personeel.
Is het kabinet het ermee eens dat de «korte termijn» maatregelen die worden voorgesteld in de brief, zoals het vierogen principe, per direct moeten worden ingevoerd? Zo ja, wanneer zijn de werkprocessen aangepast? Zo nee, waarom niet?
Het vierogenprincipe houdt in dat in het aanvraag- en uitgifteproces per fase andere medewerkers worden ingezet, bijvoorbeeld voor het nemen van een besluit tot het verstrekken van een paspoort, en voor het uitreiken van het paspoort. RvIG zal, zoals in de brief is aangegeven, extra inzetten op voorlichting gericht op de adequate naleving van werkvoorschriften voor het proces van aanvraag en uitgifte van documenten en personeelsbeleid. Onderzocht wordt hoe functiescheiding, ook technisch, het beste kan worden ingezet. Niet in alle gevallen (kleine gemeenten bijvoorbeeld) is een strikte functiescheiding haalbaar.
Het bericht 'Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen' |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Natuurmonumenten projectontwikkelaar speelt met land waar boeren van verdreven zijn?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien die passen binnen de wettelijke kaders.
De bouwlocatie betreft een pachthoeve van Natuurmonumenten, inclusief omliggend terrein en opstallen, waarop binnen de contouren van het bestaande bouwperceel krachtens het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Lochem woningbouw is toegelaten.
Mede op initiatief van de Provincie Gelderland heeft de toenmalige pachter, een melkveehouder, in 2014 zijn agrarische activiteiten in goed overleg met Natuurmonumenten en geheel vrijwillig verplaatst naar een locatie die beter past bij zijn bedrijfsambities. Er waren weinig mogelijkheden tot uitbreiding vanwege het nabijgelegen Natura 2000-gebied; daarom zag de pachter meer toekomstperspectief op een andere locatie. Op het bestaande bouwperceel worden vier woningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak afneemt t.o.v. de eerdere situatie.
Verplaatsing paste geheel in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren en om nieuwe natuur te realiseren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De verplaatsing heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingsdoelen en uitbreidingsopgave van het aanwijzingsbesluit. Vrijkomende gronden – het bebouwde perceel, plus de grond die de pachter in gebruik had voor zijn melkveebedrijf – die niet zijn ingericht als natuur of ondersteunend zijn geweest aan hydrologisch herstel van het Natura 2000 gebied – zijn verpacht aan andere bedrijven, die daarmee konden extensiveren.
Waarom mag Natuurmonumenten huizen bouwen pal naast Natura 2000-gebied en mogen boeren dat niet, of mogen boeren dat ook?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet. De nieuwbouw past binnen het bestemmingsplan en (landelijke) regelgeving. Boeren mogen dat ook als ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De bouwactiviteiten vinden plaats op het bestaande bouwperceel overeenkomstig de «Rood voor Rood regeling» van de gemeente Lochem. Dit betreft een regeling waarbij leegstaande en/of verouderde agrarische gebouwen worden omgezet naar kleinschalige percelen met woningen op bestaande bouwerven. Hiermee wordt in het landelijk gebied leegstand voorkomen en ondermijning (door illegale hennepplantages of drugslaboratoria) tegengegaan. De bouwactiviteiten vinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld plaats.
Op de betreffende locatie wonen, als de plannen doorgaan, veel meer mensen dan voorheen, wellicht vier keer zoveel. Is dit volgens u goed voor de natuur? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Natuurmonumenten heeft mij toegelicht dat het nieuwbouwproject de realisatie van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kapwoning betreft, in totaal vier woningen. Op de betreffende locatie was tot 2014 een gangbaar agrarisch bedrijf gevestigd met circa 90 melkkoeien en bijbehorend jongvee. Op het terrein stonden ook twee woningen die tot die tijd bewoond werden.
Door de ontwikkeling is er sprake van een afname van stikstofuitstoot. Ook past de ontwikkeling in de opgave om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De door verplaatsing vrijgekomen gronden zijn deels ingericht als versterkende natuur en ondersteunen hydrologisch herstel van het gebied, en heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingverplichting voor het Natura 2000-gebied. Een ander deel van de grond is verpacht aan andere pachtbedrijven, die daarmee konden extensiveren. Per saldo wordt er dus in velerlei opzicht aanmerkelijke natuurwinst geboekt.
Gaat u enige actie ondernemen tegen Natuurmonumenten, bijvoorbeeld de opbrengst van dit project dubbel aftrekken van de overheidssubsidies die Natuurmonumenten ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Daar is geen aanleiding voor. Natuurmonumenten ontvangt reguliere subsidie voor natuurbeheer. De organisatie ontvangt geen subsidie voor het beheer van gebouwen. Het beheer van gebouwen moet komen uit de opbrengsten van pacht en verhuur, donaties en bijdragen van leden.
De nieuwbouw vindt plaats binnen de kaders van het bestemmingplan en natuurwetgeving. Het project past in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. Bovendien wordt door de sloop van leegstaande agrarische bedrijfspanden verrommeling van het landschap voorkomen en ongewenst gebruik van de vrijgekomen agrarische gebouwen tegengegaan.
Wilt u de Kamer informeren over alle bouwplannen van de terreinbeherende organisaties? Vindt u het prima dat de terreinbeherende organisaties pal naast de natuur bouwen?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet.
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de plancapaciteit en realisatie met betrekking tot de woningbouw per provincie. Verder worden nu afspraken gemaakt met de provincies over aantallen te bouwen woningen: de programmering. Zie ook Kamerbrief over de voortgang programma woningbouw van 24 juni 2022 (Kamerstuk 32 847 nr. 921). Er wordt niet gerapporteerd over afzonderlijke bouwplannen per gemeente of andere organisatie.
Vindt u het een goed idee, dat Nederland steeds voller wordt, meer en meer versteent zowel uit oogpunt van natuur als uit oogpunt van landschapskwaliteit? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Nieuwbouwprojecten zijn nodig, gezien de woningbouwopgave in Nederland, maar daarbij zal wel goed gekeken moeten worden naar de locaties.
Vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zullen er de komende jaren meer projecten worden ontwikkeld die zijn gericht op extensivering van agrarische activiteiten in de buurt van Natura 2000-gebieden en verplaatsing van intensieve veehouderij naar locaties op ruime afstand van stikstofgevoelige natuur.
Met het NPLG stelt het kabinet een forse inzet op behoud- en herstel van natuur en landschapskwaliteit ten doel. Het NPLG voorziet in een integrale aanpak voor de realisatie van internationale verplichtingen op het gebied van natuur, klimaat, water en bodem en biedt ruimte voor duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.