De bonus van 3,3 miljoen euro voor Air France-KLM topman Ben Smith |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de bonus van 3,3 miljoen euro die Air France-KLM topman Ben Smith vorig jaar ontving bovenop zijn reguliere salaris van 900.000 euro, ondanks een brede wens van de Kamer om dit tegen te houden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat er onvrede is in de samenleving over het uitkeren van dergelijke bedragen aan bestuurders van bedrijven die met gemeenschapsgeld overeind zijn gehouden gedurende de coronacrisis en nog steeds verlies draaien?
De crisis en de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar en er is veel belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers hierdoorheen te loodsen. Wij kunnen ons goed voorstellen dat er maatschappelijke ontevredenheid is over het uitkeren van bonussen van een dergelijke omvang. Dit is niet de tijd om zulke bonussen aan bestuurders van bedrijven die staatssteun ontvangen toe te kennen. De bonus voor de ceo van Air France-KLM is daarom onbegrijpelijk en ongepast. Dit heb ik, de Minister van Financien, zelf ook kenbaar gemaakt aan de voorzitter van de board Anne-Marie Couderc en ceo Ben Smith.
Wat vindt u ervan dat bestuurders van bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder is dergelijke bedragen verdienen, terwijl veel van hun medewerkers in coronatijd hun baan verloren of inkomen moesten inleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u sinds uw Kamerbrief van 10 mei 2021 ondernomen om nader uitvoering te geven aan de motie waarin de Kamer zich vorig jaar duidelijk heeft uitgesproken tegen de miljoenenbonus aan de heer Smith over 2020?2, 3
In het afgelopen jaar hebben de ambtenaren van het Ministerie van Financien meermaals contact gehad met Air France-KLM om de bezwaren van de Nederlandse staat te delen. Zelf heb ik, de Minister van Financien, gesproken met de voorzitter van de board van Air France-KLM, Anne-Marie Couderc en Ben Smith zelf.
Tijdens deze contacten is de onderneming meerdere malen te kennen gegeven dat de Nederlandse staat het onwenselijk en niet verdedigbaar vindt dat er een bonus, in welke vorm dan ook, wordt toegekend in een periode waarin de onderneming miljarden euro’s staatssteun nodig heeft om te kunnen overleven.
Kunt u aangeven wat de inspanningen van het vorige kabinet ter voorkoming van de toenmalige bonus van twee miljoen euro -bovenop het reguliere salaris van 900.000 euro- aan de heer Smith hebben opgeleverd?4
Er is door het vorige kabinet bij de Europese Commissie gepleit voor verdere aanscherping van het Tijdelijk Steunkader voor wat betreft het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie. Zo is er bij DG Competition aangedrongen op aanpassing van de betreffende passage in paragraaf 3.11 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 (punt 78). De Europese Commissie heeft de passage over de bonussen niet aangepast. Het is een beleidskader van de Europese Commissie dat zij zelf autonoom kan vaststellen. De lidstaten hebben op die vaststelling maar een beperkte invloed.
De Nederlandse staat blijft zich net als voorgaande jaren in gesprekken met de onderneming kritisch uitspreken over beloningen. Uiteindelijk ligt het definitieve besluit over het toekennen van de bonus bij de algemene vergadering van aandeelhouders. Daarin zal Nederland tegen deze bonus stemmen, maar we moeten realistisch zijn: Nederland heeft 9,3% van de aandelen in Air France-KLM en het is de verwachting dat een meerderheid van de aandeelhouders voor zal stemmen.
In hoeverre beoordeelt u deze inspanningen, met in achtneming van de nieuwe bonusuitkering aan de heer Smith, als effectief?
Zie antwoord vraag 5.
Welke strategie gaat het kabinet nu volgen om een einde te maken aan de buitensporige bonuscultuur bij Air France-KLM en wat gaat u hierbij anders doen dan uw voorganger?
Zie antwoord vraag 5.
De locatiekeuze voor kerncentrales in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke factoren vindt u van belang bij het aanwijzen van locaties voor de bouw van de twee nieuwe kerncentrales? Op welke manier onderzoekt u momenteel deze factoren?
De volgende factoren zijn van belang bij de locatiekeuze voor de bouw van een kerncentrale:
de aanwezigheid van koelwater,
de bereikbaarheid (voor o.a. hulpdiensten, aan – en afvoer van stoffen),
de ligging ten opzichte van bevolkingscentra c.q. bevolkingsdichtheid en de mogelijkheid te voldoen aan de eisen voor veiligheid van omwonenden,
de geschiktheid van de elektriciteitsinfrastructuur en de toekomstige mogelijkheden voor investering in aanpassingen,
de aanwezigheid van mogelijke gebruikers/afnemers van de geproduceerde energie (en van restproducten),
de mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing,
de mogelijkheden om negatieve milieueffecten voor natuurbeschermingsgebieden in de omgeving te voorkomen,
het maatschappelijk draagvlak.
Uiteraard is daarbij ook een samenhang van deze factoren met andere aspecten van belang, zoals het aantal centrales, de omvang van en techniek gebruikt bij de centrales die op een locatie geplaatst zouden (kunnen) worden. Uiteindelijk gaat het er bij de locatiekeuze om, om op basis van een samenhangende weging van bovengenoemde factoren, de beste keuze te maken.
Ik verwacht uw Kamer voor het zomerreces in een aparte Kamerbrief te informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de bouw van twee nieuwe kerncentrales.
De scenariostudie die momenteel in uitvoering is, bekijkt de mogelijke rol en omvang van kernenergie in de energiemix richting 2030–2050 en daarna. Deze studie biedt ook input en richting voor de locatiekeuze. Deze studie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Ik zal uw Kamer na de zomer middels een Kamerbrief over de resultaten en de betekenis daarvan voor het vervolg informeren.
In een volgende fase van het traject worden vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en lopende gesprekken, vervolgstappen bepaald en gezet. Deze hebben onder andere betrekking op de locatiekeuze.
Welke locaties zijn het meest geschikt als het gaat om een aansluiting op het hoogspanningsnet? Voor welke locaties heeft TenneT een voorkeur vanuit dat perspectief?
Uit de marktconsultatie van KPMG (Kamerstuk 32 645, nr. 96) kwam naar voren dat TenneT oordeelt dat een locatie nabij het hoofdnet het meest economisch en gemakkelijkst inpasbaar is. Als er sprake is van grote centrales (> 1,2 GW), moet potentiële lokale netcongestie worden meegenomen in de locatiekeuze, bijvoorbeeld bij locaties met nabijgelegen aanlanding van offshore windenergie. Een en ander hangt uiteraard ook samen met mogelijke ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod, zoals elektrificatie van (in de nabijheid aanwezige) industrie. De actuele netcapaciteit wordt in het lopende onderzoeksproces meegenomen. Het vraagstuk van de elektriciteitsinfrastructuur en mogelijke netcongestie zal nog nader worden uitgewerkt en geactualiseerd. Dit gebeurt onder meer vanuit de resultaten van de scenariostudie.
Hoe ziet u de plaatsing van kerncentrales dichtbij grote verbruikers van elektriciteit, om zo de benodigde elektriciteitsinfrastructuur zo klein mogelijk te houden?
Dit is zeker een aspect waarmee ik in de verkenningen die worden uitgevoerd en bij de uiteindelijke locatiekeuze rekening zal houden.
Betekent het feit dat kerncentrales veel technici nodig hebben dat u ook kansen ziet om de lokale werkgelegenheid in de regio te faciliteren?
Ja, ik zie dat zeker als een kans voor een regio. De marktconsultatie van KPMG sprak voor de bouw van een kerncentrale van 1.000 MW over ongeveer 12 duizend directe arbeidsjaren.
Daarnaast levert de operatie van een kerncentrale van 1.000 MW gemiddeld 600 voltijdsbanen op per jaar uitgaande van een levensduur van 50 jaar. Over de gehele levensduur van een kerncentrale van deze grootte levert deze ook 1.000 indirecte banen op.
Uit de marktconsultatie is ook naar voren gekomen dat (hoogwaardige) lokale werkgelegenheid, de effecten op het vestigingsklimaat en het vergaren en behoud van kennis voor provincies als positieve aspecten meespelen in de afweging.
Gaat u bij de locatiekeuze verder met de conclusies van de marktconsultatie van KPMG?
Ik zal de bevindingen uit de marktconsultatie betrekken bij de afweging en waar nodig actuele ontwikkelingen meenemen.
Hoe waardeert u het feit dat er groot draagvlak is in Zeeland voor een nieuwe kerncentrale?
Draagvlak is een belangrijke factor in dit proces. De marktconsultatie van KPMG benoemt het brede politieke draagvlak voor het realiseren van een nieuwe kerncentrale in de provincie Zeeland. Ik heb hiervan kennisgenomen en weeg dit mee in de locatiekeuze.
Welke (praktische) voordelen ziet u om meerdere kerncentrales op dezelfde locatie te bouwen?
Het bouwen van meerdere kerncentrales op eenzelfde locatie kan zeker voordelen hebben, onder andere waar het gaat om een beperking van de kosten.
Op welke termijn bent u voornemens een besluit te nemen over de locatiekeuze, ook gezien de noodzaak tot versnelling?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1 zal ik uw Kamer voor het zomerreces per Kamerbrief informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de totstandkoming van nieuwe kerncentrales. Na de zomer zal ik vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en gesprekken die momenteel worden uitgevoerd, vervolgstappen uitzetten, onder andere ten aanzien van de locatiekeuze.
Reclame-uitingen voor ggz-zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met reclame-uitingen van verschillende ggz-aanbieders, zoals de reclame van Mindler?1
Ja.
Hoe verhoudt de ggz-zorg die via deze reclameborden aangeboden wordt zich tot ggz-zorg die via de huisarts geboden worden?
De huisarts biedt generalistische zorg waaronder ook lichte psychische hulp binnen de kaders van de huisartsgeneeskundige zorg. Dit gebeurt vaak via de POH-ggz. Huisartsgeneeskundige zorg omvat ook zorg aan patiënten met psychische, psychosomatische of psychosociale problematiek. Het gaat in dit geval vooral om vraagverheldering waarbij er eventueel geneesmiddelen kunnen worden voorgeschreven en zo nodig wordt doorverwezen. De Poh-ggz biedt ondersteuning bij lichte psychische klachten, door onder andere het geven van psycho-educatie, en interventies gericht op verbetering in functioneren van de patiënt. Indien nodig verwijst de huisarts of Poh-ggz door naar de ggz.
Vindt u dat dit soort advertenties leiden tot medicalisering van bepaalde klachten? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het de huisarts die bepaalt of doorverwijzing nodig is. Het is belangrijk dat mensen op tijd iets doen met de klachten die zij hebben omdat dergelijke klachten de opmaat kunnen zijn naar ernstigere psychische problematiek. Het juiste antwoord ligt echter niet altijd in de zorg. De huisarts kan samen met de betrokkene bezien wat er echt nodig is en doorverwijzen, ook bijvoorbeeld naar voorzieningen in het sociale domein als dit beter aansluit. Daarmee kan onnodige medicalisering worden voorkomen.
Helpt dit om de wachtlijsten in de ggz-zorg te doen afnemen? Waarom wel of waarom niet? Kan dit worden onderzocht als dit niet bekend is?
Mindler beperkt zich tot de basis ggz. Voor deze zorg is vooral de wachttijd tot een intake (te) lang, gemiddeld 8 weken (4 weken langer dan Treeknorm). Daarmee kan het aanbod van Mindler bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de basis ggz. Daarnaast zijn er ook andere voorbeelden in de praktijk waarvan ik verwacht dat ze kunnen bijdragen aan het terugdringen van wachtlijsten, waaronder het initiatief van GGZ Breburg. In hun werkwijze wordt er sneller en breder getriageerd en ook het sociale domein betrokken, naast de zorgverleners.
Is de zorg die aangeboden wordt op de reclameborden winstgevend voor deze zorgaanbieders?
Ik heb er geen zicht op of dit specifieke behandelaanbod winstgevend is voor Mindler.
Wat vindt u ervan dat Mindler zich ook rechtstreeks tot de Nederlandse zorgconsument wendt, zoals advertentiecampagnes met Nederlandse influencers, die worden betaald om over hun ervaringen met Mindler te delen op Instagram?
Het is een zorgaanbieder niet verboden om reclame-uitingen te doen over een product of dienst, mits deze uitingen niet misleidend zijn en géén afbreuk doen aan het bepaalde bij of krachtens de Wmg, de Zvw of de Wlz. De NZa houdt hier toezicht op. Wat onder misleiding verstaan kan worden, heeft de NZa nader ingevuld in de Regeling transparantie zorgaanbieders TH/NR-018.
Voor ggz is een verwijzing nodig door de huisarts. De huisarts – of POH-ggz – bepaalt wat iemand nodig heeft. Digitale basis-ggz kan voor sommige mensen een oplossing zijn. Ik kan mij voorstellen dat jongere patiënten zich aangesproken voelen door genoemde wijze van adverteren.
Klopt het dat deze digitale ggz-aanbieders aan «cherry picking» doen en vooral de overwegend jonge, gezonde patiënten aannemen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of er wettelijke mogelijkheden zij dit soort reclame-uitingen te verbieden? Zo niet, kunt u verder onderzoeken wat er wel mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Is er onderzoek gedaan naar de kwaliteit die dit soort aanbieders bieden? Zo nee, kan er onderzoek worden gedaan bij deze aanbieder naar de kwaliteit van deze online ggz-zorg?
De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd heeft in februari 2021 een eerste bezoek aan Mindler afgelegd en op basis daarvan verbetermaatregelen opgelegd Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Zoekresultaten (igj.nl). Deze verbetermaatregelen zijn deels getroffen. Dit jaar zal de IGJ opnieuw een inspectiebezoek afleggen en in september 2022 hiervan verslag doen.
Een lobbyregister voor hooggeplaatste oud-militairen |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat oud-militairen (vaak generaals) soms als lobbyisten werkzaamheden verrichten voor de defensie-industrie?1
Ja.
Bent u van mening dat het ethisch gepast is als oud-militairen hun netwerk aan contacten, opgedaan tijdens hun beroepswerkzaamheden voor het Ministerie van Defensie, te gelde maken als lobbyisten voor de defensie-industrie?
Voor oud-militairen geldt net als voor iedere Nederlandse burger dat «vrije arbeidskeuze» en «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» grondrechten zijn (artikel 8 en 10 van de Grondwet). Dat betekent dat ook oud-militairen de vrijheid hebben zelf te kiezen welke werkzaamheden zij willen verrichten, ook als dit lobbywerkzaamheden betreffen.
In het integriteitsbeleid van Defensie is vastgelegd dat Defensie oud-medewerkers binnen twee jaar na het verlaten van de dienst niet accepteert als zakelijke gesprekspartner. Hierbij moet de term «zakelijke gesprekspartner» breed uitgelegd worden; zo worden oud-medewerkers bijvoorbeeld niet geaccepteerd bij bedrijfsbezoeken, zakelijke besprekingen of als penvoerder namens een zakelijke partner.
Gezien het feit dat het kabinet de komende jaren veel belastinggeld vrijmaakt voor grootscheepse investeringen bij Defensie en dit proces grote transparantie en zorgvuldigheid bij komende aanbestedingen vereist, bent u derhalve van mening dat het transparanter zou zijn als lobbyende oud-militairen via een online transparantieregister hun behartiging van specifieke belangen inzichtelijker maken?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan de uitvoering van de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021), waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister voor bewindspersonen, ambtenaren en politici. De motie Dassen wordt meegenomen in het proces van een gedragscode bewindspersonen die medio 2022 gereed is. Defensie zal zich conformeren aan de uitkomsten van de uitvoering van motie Dassen.
Ziet u de noodzaak van een lobbyregister mede als vereiste waarborg voor de integriteit van het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces bij komende miljardeninvesteringen?
Er is een regelgevend kader voor nevenwerkzaamheden waaraan uitvoering wordt gegeven2. Er bestaan voorts voldoende richtlijnen als afwegingskader. Rijksbreed is dit afwegingkader opgenomen in de Gedragscode Integriteit Rijk en ministeries, zoals ook Defensie, hebben daar soms nog eigen concretere invulling aan gegeven. Daarnaast zijn er andere waarborgen hieromtrent, waaronder aanbestedingsprocedures.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo zorgvuldig en snel als mogelijk beantwoord. U bent binnen de termijn van drie weken geïnformeerd dat voor de beantwoording van de vragen meer tijd nodig was, aangezien dit zorgvuldige interdepartementale afstemming vraagt.
Het gebrek aan handhaving op bedrijven buiten de EU die ook in Nederland diensten met cryptomunten aanbieden |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de radio-uitzending waarin de voorzitter van de branchevereniging bitcoinbedrijven Nederland wijst op het gebrek aan handhaving door De Nederlandsche Bank (DNB) bij buitenlandse partijen die zich op de Nederlandse markt richten?1
Ja.
Herinnert u zich de brandbrief van crypto-currencybedrijven uit november 2020, welke erop neerkwam dat DNB toen registrerende partijen zeer indringend en onder toepassing van stringente toelatingseisen voorhield dat eenieder die niet aan de Wwft-eisen voor cryptobedrijven voldeed, niet langer in de Nederlandse markt actief kon zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat DNB de afgelopen twee jaar, zowel via individuele bedrijven als via mails en overleg met de branchevereniging, herhaaldelijk vele tientallen signalen heeft gekregen over diverse grote buitenlandse spelers die zich al sinds 2020 op de Nederlandse markt richten zonder de vereiste registratie?
Navraag bij DNB leert dat DNB in de afgelopen twee jaar meerdere keren signalen heeft ontvangen over enkele grote buitenlandse spelers op de cryptomarkt. Daarnaast heeft DNB op basis van eigen onderzoek en contacten in het kader van de FEC-samenwerking een lijst van 36 partijen samengesteld die mogelijk zonder registratie op de Nederlandse markt actief zijn.2 Voorts is DNB via haar informatiedesk veelvuldig benaderd over crypto-instellingen, maar dit betrof in hoofdzaak vragen of meldingen die buiten de reikwijdte van het mandaat van DNB liggen, bijvoorbeeld over marktmisbruik of fraude.
Welke handhavingsinstrumenten heeft de toezichthouder voor bedrijven die buiten de Europese Unie zijn gevestigd en diensten aanbieden die ook in Nederland af te nemen zijn, maar niet aan de hier geldende wetten voldoen? Hoe vaak zijn deze instrumenten het afgelopen jaar ingezet?
Eenieder die in of vanuit Nederland bewaarportemonnees of cryptowisseldiensten aanbiedt, dient zich bij DNB te registreren. Bij overtreding van de registratieplicht kan DNB handhavend optreden. Dit geldt ook voor buitenlandse partijen die in Nederland actief zijn. Handhaving kan in de praktijk inhouden dat meerdere handhavingsmaatregelen (tegelijkertijd) ingezet worden om het handhavingsdoel te bereiken. Handhavingsmaatregelen die DNB tot haar beschikking heeft om illegale dienstverleners aan te pakken, zijn onder andere de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete. Daarnaast beschikt DNB over instrumenten die formeel geen handhavingsmaatregelen zijn, zoals de openbare waarschuwing. Ook kan de toezichthouder aangifte doen bij het OM, dat vervolgens strafrechtelijk kan handhaven.
Vanwege de vertrouwelijkheid van het toezicht kan DNB geen details delen tegen welke partijen op dit moment handhaving loopt of welke handhavingsmaatregelen daarbij precies ingezet worden. Formele handhavingsmaatregelen worden op de website van DNB geplaatst, in beginsel nadat het besluit onherroepelijk is geworden.
In 2021 heeft DNB één keer een openbare waarschuwing afgegeven.3 Uit de ZBO-verantwoording over 2021 blijkt dat DNB in dat jaar signalen heeft gekregen over 36 mogelijke overtredingen van de registratieplicht door cryptodienstverleners. In 18 gevallen is DNB een zaak gestart. Die zaak is in 14 gevallen gesloten omdat de overtreding is beëindigd. Twee zaken lopen nog en in twee gevallen is DNB tot handhaving overgegaan.4
Kunt u bevestigen dat de openbare waarschuwing die DNB in augustus 2020 gaf aan één buitenlandse overtreder, strikt genomen niet kan worden gezien als handhaving onder het Handhavingsbeleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB, aangezien deze tot doel heeft om bedrijven te informeren dan wel te waarschuwen en niet gericht is op beëindiging of bestraffing van een overtreding?
Dat klopt.5Een dergelijke waarschuwing kan wel onderdeel zijn van een bredere handhavingsstrategie, waarin tevens formele handhaving plaatsvindt gericht op het beëindigen van overtredingen.
Hoe verhoudt zich de eerdere toelichting van uw ministerie dat DNB dit jaar aan de gang zou gaan met het handhaven van buitenlandse aanbieders met de plicht voor DNB om alle aanbieders op een gelijke manier te behandelen en dus ook op gelijke manier te handhaven?
DNB is zaken gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden. In de ZBO-verantwoording 2021 schrijft DNB over onderzoek en handhaving bij aanbieders die zonder registratie diensten aanbieden:
De procedures tot handhaving zijn tijdrovend en vragen veel personele inzet. Dit komt doordat DNB een bewijsplicht heeft ten aanzien van de overtredingen en ook illegale dienstverleners de mogelijkheid hebben om zich te verweren en in beroep te gaan. Hoewel openbaarmaking van een formele maatregel in specifieke gevallen al mogelijk is als nog geen sprake is van een onherroepelijk besluit, is de hoofdregel dat DNB een opgelegde boete en of dwangsom openbaar maakt wanneer deze definitief is. Dit betekent dat het uitblijven van gepubliceerde boeten en dwangsommen niet hoeft te betekenen dat er niet gehandhaafd wordt.
Herkent u de verontwaardiging van Nederlandse bedrijven over het ontbreken van een gelijk speelveld?
Ik ben op de hoogte van deze opvattingen van de in Nederland geregistreerde crypto-instellingen. Zowel mij als DNB is er alles aan gelegen om een gelijk speelveld te waarborgen. Dit is ook de reden dat DNB zaken is gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden.
Is het correct dat de Nederlandse cryptobedrijven over 2020 en 2021 een rekening gekregen c.q. te verwachten hebben waarin de kosten van handhaving mede opgenomen en begroot zijn? Zo ja, hoe hoog was dit bedrag en welk deel van genoemde kosten heeft betrekking op de handhavingsactiviteiten van DNB?
Het klopt dat een deel van de toezichtkosten voor de financiële sector wordt besteed aan handhaving. Dit is goed uitlegbaar: de financiële sector en zeker ook cryptobedrijven hebben baat bij een schone en gereguleerde sector waar illegale aanbieders worden geweerd.
Conform de begrotings- en heffingssystematiek van DNB worden kosten voor handhaving op illegale dienstverlening omgeslagen over alle sectoren volgens een verdeelsleutel naar rato van de kosten van het doorlopend toezicht. Aanbieders van cryptodiensten worden dus voor een percentage van deze kosten aangeslagen.
Daar staat tegenover dat in de huidige wetgeving de opbrengsten van boetes en dwangsommen tot een bedrag van EUR 2,5 miljoen worden teruggegeven aan de sectoren, naar rato van de toezichtkosten per sector (het meerdere boven EUR 2,5 miljoen gaat naar de Staat). Dit bedrag zal naar verwachting per 1 januari 2023 worden opgehoogd naar EUR 4,5 miljoen.6 Eventuele boete- en dwangsommenopbrengsten van de cryptosector komen daarbij ook ten goede aan alle sectoren; andersom profiteert de cryptosector ook van opbrengsten bij andere sectoren. In 2021 zijn geen opbrengsten van boetes en dwangsommen verantwoord voor de crypto-instellingen. De crypto-instellingen profiteren echter wel voor bijna EUR 29.000 van de verrekening van boetes en dwangsommen die in andere sectoren zijn opgelegd. In toekomstige jaren kan dat natuurlijk anders uitpakken.
Kunt u een schatting maken van de financiële impact en schade die Nederlandse cryptobedrijven (veelal mkb) hebben, nu buitenlandse concurrenten in de praktijk zonder registratie een deel van de Nederlandse markt kunnen blijven bedienen, zonder aan de Wwft-regels voor cryptobedrijven te hoeven voldoen?
Nee, deze schatting is niet te maken. Het is onmogelijk om het aantal en de omvang van de transacties in te schatten, die door Nederlandse aanbieders zouden worden uitgevoerd als in Nederland gevestigde consumenten slechts bij hen terecht zouden kunnen. Bovendien hangt een dergelijke schatting af van de feestructuur en winstmarge die individuele instellingen hanteren en de kosten die een instelling maakt of zou maken voor naleving van de Wwft.
De vergoeding aan kolencentrales voor het beperken van hun productie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kolencentrales uitzetten is ineens erg duur»?1
Ja.
Klopt de berekening van NRC dat de vergoeding aan drie kolencentrales voor het beperken van hun productie (max. 35 procent van hun capaciteit) maar liefst 1,5 miljard euro bedraagt? Zo nee, wat zijn dan wel de kosten van deze klimaatgekte?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze CO2-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. Om op korte termijn een significante reductie van CO2-uitstoot te bewerkstelligen en daarmee een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis, is de productiebeperking bij kolencentrales ingesteld. Hier staat nadeelcompensatie tegenover, conform de methode zoals vastgesteld in het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales.
De verzoeken om nadeelcompensatie zijn eind maart bij mij ingediend. Ik beraad mij op deze verzoeken. Gegeven de actuele ontwikkelingen op de energiemarkt met zeer hoge elektriciteitsprijzen, is de hoogte van de verzochte nadeelcompensatie zeer substantieel. Ik zal uw Kamer daar zo snel mogelijk over informeren en betrek daarbij het Urgenda-vonnis en de zorgen over leveringszekerheid van gas en elektriciteit in het licht van de situatie in Oekraïne. In dit verband wijs ik erop dat ik uw Kamer op 22 april een brief (Kamerstuk II 2021–2022, 29 023, nr. 302) heb gestuurd over de onafhankelijkheid van Russische olie, kolen en gas met behoud van leveringszekerheid.
Deelt u de mening dat het hoe dan ook om bizar veel geld gaat voor slechts een paar procent reductie van de Nederlandse CO2-reductie, terwijl Nederland als geheel verantwoordelijk is voor nog geen half procent van de totale wereldwijde CO2-uitstoot?
Nee, deze mening deel ik niet.
Hoe reageert u op Arjun Flora (energiedenktank IEEFA) die gehakt maakt van de 35 procent-productiebeperking en stelt: «Niemand heeft blijkbaar overwogen om een maximum aan de compensatie te stellen. Dit is zó riskant»? Deelt u de conclusie dat u de eigenaren van de kolencentrales hiermee een blanco cheque in het vooruitzicht heeft gesteld?
Deze conclusie deel ik niet. Nadeelcompensatie betreft een vergoeding voor onevenredige schade die ontstaat door rechtmatig overheidshandelen. Bij het vaststellen van de nadeelcompensatie geldt in het Europees en nationaal recht het uitgangspunt dat de compensatie zo objectief mogelijk moet aansluiten bij het daadwerkelijk geleden nadeel. Voor een nadere duiding van de juridische verplichtingen rondom nadeelcompensatie verwijs ik u ook naar de Kamerbrief die op 17 mei 2021 hierover is verstuurd (Kamerstuk 35 668, nr. 44).
Met het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales is een systematiek vastgelegd waarmee wordt gezorgd dat berekening van de hoogte van de nadeelcompensatie zo objectief mogelijk aansluit bij het daadwerkelijk geleden nadeel. De specifieke hoogte van de nadeelcompensatie wordt daarnaast door de Europese Commissie beoordeeld in het kader van een staatssteuntoets.
Hoe bizar is het dat u de Onyx-kolencentrale voor vrijwillige sluiting 212 miljoen euro vergoeding hebt aangeboden, maar diezelfde centrale nu door de 35 procent-productiebeperking 400 miljoen euro vergoeding van u krijgt?
Een subsidieregeling is een vrijwillig instrument en formeel staat Onyx in haar recht om geen gebruik te maken van de subsidieverlening. Ik ben zeer teleurgesteld over deze beslissing en het is een slechte beslissing voor het klimaat. Er lag een goed pakket aan afspraken en een stevige subsidieregeling. Nu Onyx besloten heeft om geen gebruik te maken van de subsidie die zij zelf heeft aangevraagd, geldt ook voor Onyx in de jaren tot en met 2024 de wettelijke productiebeperking. Daarmee heeft ook Onyx recht op compensatie van het geleden nadeel.
Met het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales is een systematiek vastgelegd waarmee wordt gezorgd dat de berekening van de hoogte van de nadeelcompensatie zo objectief mogelijk aansluit bij het daadwerkelijk geleden nadeel. Gegeven de actuele ontwikkelingen op de energiemarkt zijn kolencentrales zeer winstgevend, waardoor het nadeel als gevolg van de productiebeperking ook fors is. Op dit moment doe ik geen uitspraken over de hoogte van de verzochte nadeelcompensatie door een specifieke exploitant van een kolencentrale.
Hoe kan het dat landen als Duitsland, Polen en Italië, in verband met de huidige energiecrisis – overwegen hun kolencentrales te heropenen en nu zelfs de door u geliefde Europese Commissie het stoken van meer kolen een goed idee vindt, terwijl u onze kolencentrales – vanuit klimaatgekte – koste wat het kost wilt sluiten?2
Ik houd de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
Waarom weigert u in te gaan op het aanbod van de eigenaren van de kolencentrales («Ze hoeven in Den Haag maar te bellen!») om versneld meer energie te produceren en «daarmee de torenhoge energierekening te beperken»? Waarom zet u uw klimaatgekte niet even opzij en zorgt u voor de leveringszekerheid van betaalbare energie?
Op dit moment brengt de productiebeperking de beschikbaarheid van elektriciteit volgens de analyse van TenneT niet in gevaar en dit geeft daarom nu geen aanleiding de maatregelen aan te passen. Deze analyse gaat uit van voldoende beschikbaarheid van gas. Nederland is, net als andere lidstaten, voorbereid op een onderbreking of ernstige verstoring van de gastoevoer, en heeft hiervoor een noodplan klaar liggen, het zogenoemde Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ik houd de ontwikkelingen op de gas- en elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
Deelt u de conclusie dat het tegenstrijdig is dat u enerzijds van het gas af wilt, maar dat anderzijds door het sluiten van de kolencentrales of het beperken van hun productie de gascentrales juist harder zijn gaan draaien?
Nee deze conclusie deel ik niet. Om op korte termijn een significante bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis, is de productiebeperking bij kolencentrales ingesteld. Daarnaast wil het kabinet de afhankelijkheid van Russisch aardgas zo snel mogelijk afbouwen. Dit kan bijvoorbeeld door de import van extra (non-Russisch) LNG mogelijk te maken, door de uitrol van hernieuwbare energie, inclusief waterstof, te versnellen en meer energie te besparen.
Bent u bereid de 35 procent-productiebeperking onmiddellijk te schrappen en de kolencentrales op volle kracht te laten draaien?
Ik houd de ontwikkelingen op de gas- en elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
Het dreigende tekort aan zand en grind |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Eén Vandaag van zaterdag 2 april 2022?1
Ja.
Klopt het dat bestaande winvergunningen aflopen en er binnen vijf jaar een tekort aan zand en grind zal ontstaan?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, heeft mijn ministerie eerst overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Wat vindt u van het door Cascade geschetste beeld dat het dalend aantal winvergunningen wordt veroorzaakt door te hoge verwachtingen van de circulaire economie, het ontbreken van voldoende capaciteit en kennis bij provincies en het ontbreken van centrale regie door het Rijk?
In de gesprekken met branchevereniging Cascade en de provincies is een tekort aan capaciteit en kennis niet als knelpunt benoemd. Het aanbod aan herbruikbare bouwstoffen (door sloop) versus de productie van primaire grondstoffen is wel besproken. In de vervolggesprekken wordt de mogelijke invloed hiervan op het aantal winprojecten verder verkend. Hierbij zal ook de regierol aan bod komen.
Kunt u de Kamer een prognose geven van de benodigde hoeveelheden zand en grind voor de komende jaren, gebaseerd op de in het coalitieakkoord opgenomen investeringen in infrastructuur en woningen en daarbij aangeven op welke manier wordt voorzien in de behoefte aan zand en grind?
Op dit moment wordt – in samenwerking met kennisinstituten en brancheorganisaties – de behoefte aan zand en grind in beeld gebracht. De Kamer zal voor het eind van het jaar over het resultaat worden geïnformeerd.
Klopt het dat slechts 20% van de benodigde grondstoffen gewonnen kan worden uit sloop en dat 80% gewonnen wordt uit afgravingen? Welke maatregelen neemt u om meer circulariteit in de grondstoffenketen van zand en grind te bewerkstelligen? Zijn er voldoende substituten beschikbaar, en zo ja welke, voor het geval er minder gewonnen kan worden uit afgravingen?
Circulair bouwen gaat verder dan alleen hergebruik van materiaal bij sloop, want hergebruik is inderdaad vaak niet voldoende om volledig in de vraag te voorzien. Circulair bouwen richt zich ook op bouwen met minder materialen, het gebruik van materialen met minder milieu-impact (zoals CO2-arm beton) en materialen die beter voorradig zijn en snel aangroeien zoals hout en plantvezels. Er wordt op meerdere manieren gewerkt aan het stimuleren van circulair bouwen en het gebruik van circulaire grondstoffen. Dit wordt in samenwerking met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bijvoorbeeld via het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gedaan, waarin we samenwerken met kennisinstellingen en sectorpartijen. Ook de zogenaamde buyer group biobased bouwmaterialen2, het Lenteakkoord 2.0 circulair industrieel bouwen en de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen zijn voorbeelden van de inzet op dit thema, waarbij ook expliciet wordt samengewerkt met gemeenten en provincies.
Kunt u aangeven op welke manier het Rijk met de provincies in gesprek is over het verlenen van voldoende winvergunningen?
Op dit moment is mijn ministerie in gesprek met de provincie Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en de branchevereniging Cascade. De gesprekken verlopen constructief en er is vertrouwen dat we samen een tot een oplossing komen. Voor een vervolggesprek worden ook gemeenten en Rijkswaterstaat uitgenodigd.
Kunt u garanderen dat de ambities uit het coalitieakkoord voor infrastructuur en woningbouw niet in gevaar zullen komen door een tekort aan zand en grind?
Er is veel belangstelling ervoor dat belemmeringen voor de woningbouwproductie zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom voert mijn ministerie gesprekken met de provincies en sector om de problematiek scherp te krijgen en oplossingen te vinden voor mogelijke knelpunten.
De inhuur van externe consultants |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven voor de afgelopen vijf jaar (de periode 2017–2021) hoeveel de rijksoverheid per jaar ongeveer heeft uitgegeven aan de inhuur van externe consultants in het algemeen alsmede uitgesplitst naar de in de voetnoot genoemde vijf consultancy bedrijven in het bijzonder?1
De rijksoverheid onderscheidt in de uitgavenrubricering inhuur en uitbesteden. Bij inhuur gaat het om overeenkomsten met een inspanningsverplichting om te komen tot het afgesproken resultaat, bij uitbesteden om een resultaatsverplichting. Onder de inhuur van externen vallen de kosten voor
interim- management, organisatie- en formatieadvies, beleidsadvies, communicatieadvisering, juridisch advies, advisering opdrachtgevers over automatiseringsvraagstukken, financiën en administratieve organisatie, uitzendkrachten en accountancy.2
Op basis van de financiële jaarverslagen van de ministeries is aan externe inhuur de afgelopen jaren uitgegeven:
€ 1,29
€ 1,35
€ 1,66
€ 1,94
€ 2,29
De financiële jaarverslagen bevatten geaggregeerde informatie en dus niet op leveranciersniveau. Om die gegevens te achterhalen is gebruik gemaakt van de spend data van het Rijk. Deze gegevens zijn beschikbaar tot en met 2020.
De inkoopuitgaven van het Rijk worden namelijk middels een zorgvuldig, maar tijdrovend proces opgehaald, gecontroleerd en verder opgeschoond. Hierdoor kunnen de gegevens over 2021 nog niet worden uitgesplitst naar bedrijven.
In de jaren 2017 tot en met 2020:
€ 0,04
€ 0,65
€ 2,02
€ 3,75
€ 3,75
€ 4,67
€ 11,57
€ 3,67
€ 4,02
€ 5,40
€ 14,73
€ 0,33
€ 0,37
€ 0,19
€ 4,39
€ 2,33
€ 4,99
€ 8,39
€ 18,52
Geen uitgaven in spend-database.
Ik wijs er overigens op dat de gegevens jaarlijks, na opschoning, openbaar worden gemaakt en gepubliceerd op Dataregister van de Nederlandse Overheid | Data overheid. Hier is informatie te vinden over de wijze van publiceren: Informatie over spendata | Data overheid. Hier kunnen alle publicaties gevonden worden: Zoeken | Data overheid.
Stelende asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is even niet zo leuk in overvol Ter Apel: «De rest van Nederland laat ons in de steek»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel en op het feit dat inwoners en ondernemers in Ter Apel zich door u in de steek gelaten voelen?
Zoals de eigenaar van de Jumbo het terecht stelt: Het opvangen van asielzoekers is een gedeelde verantwoordelijkheid. De druk op Ter Apel is buitenproportioneel met alle gevolgen van dien. Ik begrijp dat de inwoners en ondernemers zich in de steek gelaten voelen. Er staat een grote druk op hen, maar ook op bewoners en medewerkers van het aanmeldcentrum. Zoals bekend is de belangrijkste reden voor deze problematiek het landelijke tekort aan opvangcapaciteit voor asielzoekers.
Er wordt een forse inspanning gepleegd door alle betrokken overheden om tot meer opvangcapaciteit en daarmee een betere doorstroom uit Ter Apel te kunnen komen. Dit gebeurt enerzijds door het verlengen van aflopende overeenkomsten en zoeken naar nieuwe opvanglocaties, anderzijds door het zo snel mogelijk huisvesten van de grote aantallen vergunninghouders die nog in de COA-opvang verblijven. Daarnaast ben ik voornemens om op zo kort mogelijke termijn extra aanmeldcentra te realiseren, en deze zo goed mogelijk over het land te verdelen zodat niet alles op het aanmeldcentrum in Ter Apel aankomt. Zoals bekend is hiervoor wel nodig dat geschikte locaties door gemeenten beschikbaar kunnen worden gesteld.
Daarnaast verken ik een dwingend juridisch instrumentarium voor de opvang van asielzoekers. Dit naar aanleiding van een brief van het Veiligheidsberaad en de Commissarissen van de Koning van 30 maart jl. waarin onder andere werd verzocht om een juridisch instrumentarium om de druk van de stroom asielzoekers op de samenleving gelijkmatig te verdelen. Het kabinet heeft in reactie laten weten hier welwillend naar te kijken en de mogelijkheden te verkennen. Op 21 april jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat een dwingend juridisch instrumentarium serieuze doordenking vraagt om te voorkomen dat er een nieuwe wettelijke taak of opdracht bij gemeenten wordt neergelegd zonder dat de kaders en rolverdeling duidelijk is. Uw Kamer wordt daarom uiterlijk begin juni geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning.
Wat vindt u van het feit dat asielaanvragers zich met enige regelmaat schuldig maken aan winkeldiefstallen en andersoortige vormen van overlast, zoals openbare dronkenschap?
Overlast is volstrekt onacceptabel en tast het draagvlak aan voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Misdrijven zoals winkeldiefstallen zijn al helemaal uit den boze. Tegenover het recht op een eerlijke behandeling van de asielaanvraag staat de plicht om je aan de Nederlandse wet- en regelgeving te houden. Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Momenteel onderzoek ik samen met deze partijen grondig welke aanvullende acties de overlastaanpak meer kracht bij kunnen bijzetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Tijdens het commissiedebat op 9 maart 2022 heb ik het lid Brekelmans (VVD) toegezegd om binnen een maand een brief over de aanpak van overlastgevende asielzoekers met uw Kamer te delen. Vanwege het onderzoek naar aanvullende acties in de voorkoming en aanpak van overlast dat momenteel in volle gang is, zal ik uw Kamer tegelijkertijd met de Staat van Migratie informeren over de acties die daadwerkelijk geïmplementeerd gaan worden. De Staat van Migratie deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Deelt u de mening dat bij asielzoekers die stelen als de raven de asielaanvraag per direct gestopt moet worden en dat een enkele reis richting land van herkomst geboekt moet worden? Zo ja, kunt u de cijfers weergeven van het aantal uitgezette asielzoekers die na diefstal hebben moeten terugkeren naar het land van herkomst? Zo nee, hoe legt u de ondernemers in Ter Apel uit dat u niets onderneemt tegen de stelselmatige overlast die zij van sommige stelende asielzoekers ondervinden?
Zoals bekend, is het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap, in artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Diefstal zal (meestal) niet zwaar genoeg wegen om van een (bijzonder) ernstig misdrijf te spreken, en zeker niet van een gevaar voor de gemeenschap. Hierbij is ook van belang om op te merken dat een afwijzing op grond van de openbare orde pas aan de orde is als de vreemdeling op grond van zijn asielmotieven in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Indien hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel worden de antecedenten wel betrokken bij het verkorten van de vertrektermijn en een eventueel op te leggen inreisverbod. Er wordt niet geregistreerd hoeveel vreemdelingen die een diefstal plegen vervolgens ook uitgezet zijn. Deze cijfers kan ik daarom niet weergeven.
De bredere overlastaanpak met de eerdergenoemde aanvullende acties moet ervoor zorgen dat ook de winkeldiefstal afneemt. In mei breng ik een bezoek aan de winkeliers in Ter Apel. Samen met hen bekijk ik wat er nodig is aan tussenoplossingen om de overlast in het winkelgebied van Ter Apel een halt toe te roepen. Zo kunnen de winkeliers het bedrag dat het COA normaliter uitgaf aan beveiligers in het winkelgebied tegenwoordig naar eigen inzicht inzetten waar nodig.
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande openbare-ordebeleid en de gedachte erachter.2 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u hierover voor het zomerreces alsnog te kunnen berichten.
De inzet van influencers tijdens de coronacrisis. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Fleur Agema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met uw antwoord tijdens de mondelinge vragen van 15 maart jl. van het lid Van der Plas: «In het artikel stond ook een en ander over influencers, maar over dat onderwerp heeft uw Kamer uitvoerig met de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) reeds gedebatteerd»?
Ja.
Op welk debat of welke debatten met de voormalig Minister van VWS doelt u hier?
Er is op verschillende momenten aandacht geweest voor de inzet van influencers in de communicatie over corona. In ieder geval is er in uw Kamer in plenaire debatten over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 1 april 2020 en op 7 oktober 2020 met de Minister-President en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gesproken. Daarnaast heeft de Minister van VWS in het kader van een WOB-verzoek stukken hierover openbaar gemaakt op 4 september 2020 en heeft de Minister van VWS op 19 november 2020 schriftelijke Kamervragen van het lid Van Haga (Van Haga) beantwoord.
Hoeveel influencers zijn er in totaal tijdens de coronacrisis door de regering ingezet?
In totaal zijn 60 influencers ingezet tijdens de coronacrisis in het kader van de campagne Alleen Samen, zowel betaald als belangeloos.
Welke bekende influencers zijn met welke boodschappen door de regering tijdens de coronacrisis ingezet?
Over deze verschillende campagnes als zodanig is uw Kamer via de stand van zaken brieven meermaals geïnformeerd, onder meer op 7 april 2020, 28 juli 2020, 1 september 2020, 13 januari 2021, 23 maart 2021 en 13 augustus 2021.
Welke onbekende influencers zijn met welke boodschappen door de regering tijdens de coronacrisis ingezet?
Alle influencers zijn per definitie in meer of mindere mate bekend, al is het slechts onder een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld jongeren. Zie beantwoording vraag 4.
Welke Ministers hebben tijdens de coronacrisis influencers ingezet?
De influencers zijn allen ingezet binnen de campagne Alleen Samen. Deze campagne is ontwikkeld vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) COVID-19, onderdeel van de nationale crisisstructuur, waarin alle betrokken departementen deelnamen. De campagne kende deelcampagnes, zoals die over de vaccinaties tegen corona. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken en te informeren over de geldende maatregelen en het omgaan met het coronavirus werden uiteenlopende (sociale) media-kanalen ingezet. Bij alle content die hoorde bij de opdrachten is vermeld dat het hier gaat om een samenwerking met de rijksoverheid.
Op welke standpunten of boodschappen zijn tijdens de coronacrisis door de regering influencers ingezet?
De content die de influencers produceerden had betrekking op: de corona basisregels (handen wassen, quarantaine, (zelf)testen, ventilatie en afstand houden), coronavaccinatie, coronaregelgeving over reizen en vakanties in combinatie met het advies om een zelftest te doen bij terugkomst en mentale gezondheid en welbevinden van jongeren.
Op welke social media platforms zijn tijdens de coronacrisis door de regering betaalde influencers ingezet?
Instagram, YouTube, TikTok, Facebook en platforms waar televisie-uitzendingen kunnen worden teruggekeken zoals RTL XL.
Hoeveel geld is er tijdens de coronacrisis betaald aan influencers door welke Ministers?
De inzet van influencers is betaald door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) COVID-19, onderdeel van de nationale crisisstructuur.
De bekende Nederlanders die hebben meegewerkt aan de «Stroop je mouw op»-campagne hebben dit belangeloos gedaan. Ook de 3 sporters hebben belangeloos meegewerkt aan een live chat.
Welke standpunten of boodschappen van de regering hebben influencers tijdens de coronacrisis ondersteund?
De content die de influencers produceerden hadden betrekking op: de corona basisregels (handen wassen, quarantaine, (zelf)testen, ventilatie en afstand houden), coronavaccinatie, coronaregelgeving over reizen en vakanties in combinatie met het advies om een zelftest te doen bij terugkomst en mentale gezondheid en welbevinden van jongeren.
Hebben door de regering betaalde influencers de standpunten of boodschappen van andersdenkenden dan de regering bestreden? Zo ja, welke?
De rijksoverheid heeft de influencers geen opdracht gegeven of betaald om de mening van andersdenkenden te beïnvloeden of hierop te reageren.
Hebben door de regering betaalde influencers de standpunten of boodschappen van Kamerleden bestreden? Zo ja, welke?
De rijksoverheid heeft de influencers geen opdracht gegeven of betaald om te reageren op de sociale media berichten van Kamerleden.
Als Kamerleden uit de oppositie de reacties op hun boodschappen op social media met andere standpunten als het gaat om de coronacrisis dan de regering gaan nalopen, dan staan er geen reacties onder van door de regering betaalde influencers?
Ja.
Kunt u deze Kamervragen beantwoorden voor het plenaire debat over het rapport «Aanpak coronacrisis – Deel 1» van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid?
Ja.
Kunt u deze 14 vragen gaarne los beantwoorden en niet samenvoegen?
De oorlogsmisdaad in Boetsja |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Zeker 300 doden», steeds meer duidelijk over gruwelijkheden in Boetsja»?1
Ja.
Bent u bereid zich in samenwerking met bondgenoten hard te maken voor een snelle veroordeling van het bloedbad door de VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen in Boetsja zijn op 5 april jl. in de VN-Veiligheidsraad besproken door de leden van VN-Veiligheidsraad, in aanwezigheid van onder andere de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en virtuele deelname van de Oekraïense president Zelensky. Hierbij veroordeelden vrijwel alle leden van de VN-Veiligheidsraad, in verschillende mate, de gebeurtenissen in Boetsja, met uitzondering van de Russische Federatie. Een unanieme veroordeling van de gebeurtenissen in Boetsja door de gehele VN-Veiligheidsraad wordt in de weg gestaan door het vetorecht waarover de Russische Federatie beschikt.
Nederland zet zich in VN-verband in om de agressie van de Russische Federatie een halt toe te roepen, te verwerpen en waar mogelijk consequenties hieraan te verbinden. Dit vertaalt zich onder andere in actieve Nederlandse outreach naar VN-lidstaten bij stemmingen in de Algemene Vergadering van de VN, zoals bij de recente stemming over het schorsen van de Russische Federatie uit de VN-Mensenrechtenraad. Deze inzet is doorlopend en Nederland zal blijven optrekken met VN-lidstaten om de agressie van de Russische Federatie te veroordelen.
Bent u bereid om er bij de door de VN-Mensenrechtenraad ingestelde «Commission of Inquiry» voor te pleiten het bloedbad in Boetsja zo snel mogelijk in behandeling te nemen? Welke mogelijkheden ziet u daarnaast als lid van de VN-Mensenrechtenraad om mede-lid Rusland uit deze Raad te zetten?
De Commission of Inquiry heeft de taak om onderzoek te verrichten naar alle vermeende schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht, en aanverwante misdaden, bij de invasie van Oekraïne door de Russische Federatie. De gruwelijke moord op Oekraïense burgers in Boetsja dient vanzelfsprekend te worden betrokken in het werk van deze onderzoekscommissie. De Commission of Inquiry is met het onderzoek begonnen en er wordt gestart met het uitvoering geven aan het brede mandaat dat het heeft ontvangen. Nederland zal zich ervoor hardmaken dat de gebeurtenissen in Boetsja zo snel mogelijk door de Commission of Inquiry worden onderzocht.
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft op 7 april, met een ruime meerderheid van stemmen, besloten de Russische Federatie te schorsen als lid van de Mensenrechtenraad. Nederland heeft het initiatief van de VS hiertoe actief ondersteund.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 2 juni jl. (Kamerstuknummer 2022Z11083) richt het kabinet zich ook het steunen van vrouwelijke slachtoffers van oorlogsmisdaden in Oekraïne, waaronder slachtoffers van seksueel geweld. Daarbij wordt ingezet op accountability, humanitaire hulp en (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers.
Bent u bereid om er bij het Internationaal Strafhof op aan te dringen acuut een onderzoek in te stellen en een arrestatiebevel voor Poetin uit te vaardigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de Aanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) verzocht om de situatie in Oekraïne te onderzoeken teneinde vast te stellen of een of meer specifieke personen in staat van beschuldiging dienen te worden gesteld wegens het begaan van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven. Op basis van dit onderzoek kan de Aanklager de rechters vervolgens verzoeken om een bevel tot aanhouding van een of meerdere personen uit te vaardigen.
Voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april jl. heb ik een informeel ontbijt voor de ministers van Buitenlandse Zaken georganiseerd met aanklager van het Internationaal Strafhof, de heer Karim Khan. Daarbij is ook gesproken over het lopende ICC-onderzoek naar de situatie in Oekraïne, en is het belang van coördinatie en samenwerking rondom verschillende accountability initiatieven benadrukt.
Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 29 april jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 75) levert het kabinet ook een bijdrage aan het onderzoeken en veiligstellen van bewijs ten behoeve van internationaal onderzoek naar, en zo mogelijk berechting van, mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Nederland heeft hiervoor een forensisch- en opsporingsteam (FO)-team ingezet, dat onder de vlag van het ICC in Oekraïne onderzoek heeft gedaan.
Bent u bereid om bij het Internationaal Gerechtshof te pleiten voor het aanspannen van een vervolgzaak? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft op 26 februari 2022 een zaak aangebracht tegen de Russische Federatie onder het Genocideverdrag uit 1949 bij het Internationaal Gerechtshof. Inmiddels heeft dit Hof voorlopige maatregelen opgelegd, waarbij het de Russische Federatie opdraagt:
onmiddellijk zijn militaire operatie in Oekraïne te staken; en
ervoor te zorgen dat alle militaire en irreguliere gewapende eenheden die door de Russische Federatie worden aangestuurd of ondersteund, alsmede alle organisaties en personen die zijn onderworpen aan haar rechtsmacht of controle, geen stappen ondernemen om de militaire operatie zoals bedoeld onder 1 voort te zetten.
De aanklacht van Oekraïne is echter niet beperkt tot het vragen van voorlopige maatregelen. Het is op dit moment niet nodig te pleiten voor een vervolg op deze zaak, nu de zaak, inclusief de inhoudelijke beoordeling van de aanklacht van Oekraïne, nog onder de rechter is. Nederland heeft in een publieke verklaring op 15 april jl. ook steun uitgesproken voor de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof en partijen opgeroepen de bindende voorlopige maatregelen na te leven.
Bent u gezien de vele verkrachtingen van Oekraïense vrouwen en meisjes door Russische militairen bereid hard te maken voor het instellen van een wereldwijde sanctieregime tegen verkrachting als oorlogswapen? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Sanctiemaatregelen zijn politieke instrumenten in het buitenlands en veiligheidsbeleid van staten (of van de Verenigde Naties en de Europese Unie). Het zijn dwingende, niet-militaire, instrumenten die worden ingezet als reactie op schendingen van het internationale recht of van mensenrechten door regimes die rechtsstatelijke en democratische beginselen niet eerbiedigen, in een poging een kentering teweeg te brengen. Een wereldwijd sanctieregime kan alleen door de VN Veiligheidsraad worden ingesteld. Er bestaan al diverse VN-sanctie regimes waarin seksueel en gender gebaseerd geweld een grond is voor het instellen van persoonsgebonden sancties. Echter, in de VN Veiligheidsraad zal Rusland op dit moment naar mag worden verwacht een veto uitspreken tegen een thematisch VN-sanctieregime gericht op conflict gerelateerd seksueel geweld, waardoor dit nu geen reële optie is.
Onder het EU mensenrechtensanctieregime is het onder voorwaarden nu al mogelijk om personen sancties op te leggen voor seksueel en gender gebaseerd geweld, bijvoorbeeld als het gaat om wijdverbreid en stelselmatig geweld.
Verkrachting door strijdende partijen in een conflict is altijd een schending van het humanitair oorlogsrecht en het kabinet veroordeelt dit met klem. Het kabinet heeft in bilaterale contacten meerdere malen de Russische Federatie opgeroepen om de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten na te leven.
Bent u het eens dat het hoog tijd is om bestaande sancties eindelijk beter te handhaven in Nederland en in Europees verband te pleiten voor nieuwe strengere sancties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ingestelde EU-sancties hebben directe werking. De financiële instellingen in Nederland zijn direct aan de slag gegaan met het bevriezen van financiële tegoeden in Nederland van de personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Inmiddels is er meer dan een half miljard euro aan financiële tegoeden bevroren in Nederland. Ook zijn 24 jachten in beeld bij de Douane, waarvan er twee zijn bevroren. Daarnaast staan er Russische vliegtuigen aan de grond in Nederland. Deze mogen niet naar Rusland geëxporteerd worden. Vastgoed van geliste personen of entiteiten is vanaf de invoering van de sancties bevroren: er mogen geen transacties worden uitgevoerd. Notarissen hebben hierin een poortwachtersfunctie. Zoals gemeld aan uw Kamer in de Kamerbrief van 22 april2 is er onder leiding van de nationaal coördinator geverifieerd dat er op basis van de beschikbare informatie niets is gemist, en wordt hard gewerkt om naleving en het toezicht daarop waar dat nodig is verder te verbeteren. Het rapport van de coördinator is op 13 mei met uw Kamer gedeeld. Het kabinet omarmt de aanbevelingen uit het rapport en gebruikt de komende periode om deze uit te werken.
In reactie op de Russische agressie tegen Oekraïne heeft de EU reeds zes opeenvolgende sanctiepakketten aangenomen, met maatregelen van een ongekende omvang. Nederland pleit ervoor om verdere sanctiemaatregelen tegen Rusland voor te bereiden.
Bent u gezien het feit dat Europese landen met de import van energie uit Rusland nog altijd op grote schaal Poetin’s oorlogsmachine financieren, bereid om in Europees verband te pleiten voor een acute boycot van Russisch gas, olie en steenkool? Zo nee, waarom niet?
Op 8 april jl. is in EU-verband een 5e pakket sancties aangenomen tegen Rusland. Dit pakket sancties omvat op energiegebied onder meer een embargo op de aankoop, import en doorvoer van kolen uit Rusland, dat in augustus in werking zal treden. Daarbovenop is op 3 juni jl. een 6e pakket aangenomen met onder meer sancties op de import van Russische olie. Nederland is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen tegen Rusland. Bij het voorbereiden van aanvullende sancties, is het belangrijk om rekening te houden met de energieleveringszekerheid en de EU-eenheid.
Mocht een Europees akkoord niet haalbaar zijn, bent u bereid om acuut een nationaal boycot van Russisch gas, olie en steenkool af te kondigen? Zo nee, waarom niet?
Voor de effectiviteit van (energie)sancties is het zaak dat die worden aangenomen in EU-verband (zoals is gebeurd t.a.v. kolen en recent olie), en niet eenzijdig door Nederland. De oorlog in Oekraïne maakt glashelder dat de EU haar afhankelijkheid van fossiele energie uit Rusland zo snel mogelijk moet afbouwen. Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 22 april jl. van de Minister voor Energie en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, wil het kabinet aan het einde van dit jaar op nationaal niveau onafhankelijk zijn van Russische fossiele brandstoffen3.
Het bericht ‘Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Overweegt u over te gaan tot het dwingend aanwijzen van bouwlocaties?
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende bouwlocaties ligt primair bij gemeenten en provincies. Om de regie op de woningbouw te versterken maak ik afspraken met provincies en gemeenten om te zorgen voor voldoende bouwlocaties voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, versnelling van de woningbouw tot 100.000 woningen per jaar en voldoende betaalbare woningen. Hiermee versterk ik de samenwerking tussen de verschillende overheden.
Mocht het zijn dat er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie dan kan het soms nodig zijn om een knoop door te hakken. In dat geval bevat de Wro en de Omgevingswet de bevoegdheid voor Rijk en provincies om een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Waar nodig ben ik bereid om die bevoegdheid in te zetten. Aanwijzingen brengen echter een langdurig juridisch proces met zich mee. Ook in kader van de versnelling van de woningbouw is het dus beter dat partijen er lokaal samen uitkomen. Hierop zal dan ook altijd eerst worden ingezet.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u samen met de gemeenten en provincies gaat komen tot de aanwijzing van die locaties? Gaat het hier ook om het opheffen van provinciale of gemeentelijke belemmeringen voor het beschikbaar maken van kansrijke locaties?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid voor het zorgen voor voldoende bouwlocaties primair bij gemeenten en provincies. Bij de locatiekeuzes houden zij rekening met een breed scala aan criteria waaronder ontsluitingsmogelijkheden, het water- en bodemsysteem en landschappelijke waarden. Wanneer het aantal bouwlocaties achterblijft, of wanneer er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie, zal ik dit bespreken met de desbetreffende provincies en gemeenten. Gedurende dit gezamenlijke bestuurlijke gesprek kunnen lokale of provinciale belemmeringen besproken worden. Daarbij zal ik kijken naar het opheffen van deze belemmeringen.
Kunt u toelichten welke criteria u hanteert voor potentieel aanwijsbare bouwlocaties?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de aan te wijzen locaties naast binnenstedelijke locaties ook meer buitenstedelijke locaties? Zo ja, gaat dit om nieuwe buitenstedelijke gebieden? Zo nee, hoe wordt de afweging gemaakt om wel binnenstedelijke en geen buitenstedelijke locaties aan te wijzen?
Om het woningtekort in te kunnen lopen moet in heel Nederland gebouwd worden, zowel binnen- als buitenstedelijk. Bouwen «in het weiland» is geen taboe: 35 tot 40% van de huidige woningbouwplannen ligt buiten bebouwd gebied. Zowel voor binnenstedelijke als voor buitenstedelijke locaties is het van belang dat deze kansrijk zijn om versneld woningbouw te kunnen realiseren.
Zoekt u naar locaties die kansrijk zijn in relatie tot vergunningverlening (inpassing, bodemdaling en stikstof)?
Zeker. Om te komen tot een versnelling van de woningbouw is het nodig te kijken naar locaties waar snel woningen gerealiseerd kunnen worden. De kansrijkheid van de vergunningverlening speelt hier een belangrijke rol in. Daarnaast is het belangrijk aan te sluiten bij de (regionale) behoefte.
Hoe gaat u er per bouwlocatie voor zorgen dat vervoer, mobiliteit en ontsluiting integraal onderdeel uitmaken van de planning, gelet op het feit dat deze locaties goed bereikbaar moeten zijn om het voor mensen aantrekkelijk te maken daar ook daadwerkelijk te gaan wonen?
Om ervoor te zorgen dat de nieuw te bouwen woningen ook goed bereikbaar worden is in het coalitieakkoord € 7,5 miljard beschikbaar gesteld voor goede ontsluiting van nieuwe woningen in de 15 grootschalige woningbouwgebieden en daarbuiten. Bij de besteding van de € 7,5 miljard nemen we de effecten van locaties op het hoofdwegen- en spoornetwerk nadrukkelijk mee. We bouwen daarbij bij voorkeur in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten.
Voor de korte termijn worden in heel Nederland versnellingsafspraken gemaakt die gericht zijn op woningbouwplannen waar we versnelling kunnen bereiken met financiële ondersteuning van bovenplanse bereikbaarheidsmaatregelen. Ook is bij de ontwikkeling van de 15 grootschalige woningbouwgebieden aandacht voor de bereikbaarheid. Voor deze gebieden geldt veelal dat investeringen in de bereikbaarheid nodig zijn om te voorkomen dat het mobiliteitssysteem (verder) vastloopt. Op dit moment ben ik met andere departementen, het IPO, de VNG, vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen in gesprek om te komen tot een afweegkader hoe de beschikbare rijksmiddelen in te zetten in deze gebieden.
Gaat u bij het aanwijzen van bouwlocaties kijken naar uitleglocaties (zoals Rijnenburg en Gnephoek) en uitbreidingslocaties bij M50 of K80 gemeenten waar de (basis) infrastructuur al aanwezig is?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 moet er in heel Nederland gebouwd worden om het woningtekort in te lopen, zowel binnen- als buitenstedelijk. Daarbij heeft bouwen in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten de voorkeur.
Op welke manier wordt bij de aanwijzing van de bouwlocaties rekening gehouden met de doelstelling uit het coalitieakkoord van 2/3 betaalbare woningen? Wordt er daarnaast rekening gehouden met de aandachtsgroepen die nu moeilijk aan een huis kunnen komen?
Onderdeel van de, in beantwoording van vraag 2 genoemde, afspraken met provincies en gemeenten zijn afspraken over voldoende betaalbare woningen. Voor wat betreft deze afspraken is het uitgangspunt dat die aansluiten op de regionale behoefte. Landelijk gezien komt dit erop neer dat we ernaar streven dat twee derde van de woningbouw bestaat uit betaalbare woningen, verdeeld over 250.000 sociale huurwoningen en 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen.
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om erop te sturen dat de bouwlocaties die zij opnemen in hun ruimtelijke plannen ook voldoende betaalbare woningen bevatten, bijvoorbeeld door regels te stellen over prijssegementering in de bestemmingsplannen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting voor. Waar nodig bezie ik daarbij of aanvulling op de bestaande instrumenten nodig is.
Met provincies en gemeenten maak ik ook afspraken over de huisvesting van aandachtsgroepen. In het programma een thuis voor iedereen licht ik mijn ambities met betrekking tot de huisvesting van aandachtsgroepen verder toe.
Op welke stevigere maatregelen stuurt u aan om sneller te bouwen?
In het programma woningbouw heb ik verschillende maatregelen benoemd om sneller tot meer woningen te komen. Deze maatregelen zijn:
Daarnaast wordt er nog meer dan voorheen ingezet op flexwonen, transformaties, en de inzet van het Rijksvastgoedbedrijf.
Hoe verhouden deze maatregelen zich tot het onlangs opgestelde programma woningbouw?
De maatregelen zijn onderdeel van het programma woningbouw. De bij antwoord 10 genoemde maatregelen maken onderdeel uit van actielijn 3 «Sneller van initiatief naar realisatie».
Op welke wijze kijkt u naar welke kansen buitenstedelijke gebieden bieden voor sneller en goedkoper komen tot het bouwen van betaalbare woningen?
Ik maak prestatieafspraken met provincies en gemeenten over de bouw van 900.000 woningen, waarvan twee derde betaalbaar. Deze betaalbare woningen kunnen zowel binnen- als buitenstedelijk gebouwd worden. Daarbij wordt dus ook nadrukkelijk naar kansrijke buitenstedelijke locaties gekeken. Hierbij wordt rekening gehouden met de lokale behoefte en de snelheid waarmee de woningen gerealiseerd kunnen worden.
Hoeveel bouwproductie is er per jaar meer nodig dan de huidige 100.000 woningen om alle groepen te huisvesten? Indien u hier geen zicht op heeft, hoe gaat u dat in kaart brengen?
Het tekort aan woningen is in de PRIMOS-prognose van oktober 2021 geraamd op 279.000 woningen, oftewel 3,5% van de woningvoorraad. Om zowel de toename van het aantal huishoudens op basis van deze prognose als de vervangingsvraag door onder andere sloop op te vangen en het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht zijn er tot en met 2030 ongeveer 900.000 woningen nodig2. Gemiddeld zijn dit 100.000 woningen per jaar. Ten opzichte van de bouwproductie van 80.000 woningen in 2021 zijn dit 20.000 extra woningen per jaar.
Hoeveel meer tijdelijke woningen, dan de 15.000 woningen die in het coalitieakkoord zijn afgesproken, kunnen er worden gebouwd?
De komst van Oekraïense vluchtelingen vergroot de urgentie om de in het programma woningbouw aangegeven inzet op tijdelijke woningen te versnellen. Het streven om deze kabinetsperiode naar 15.000 flexwoningen per jaar toe te groeien wil ik dus naar voren halen. Daarover ben ik in overleg met gemeenten en de bouwsector. Uit een quickscan die ik heb laten uitvoeren blijkt dat er bij conceptuele- en industriële bouwers nog potentieel is om op te schalen, maar daarbij heb ik niet alleen naar tijdelijke of flexwoningen gekeken. Of het nodig is om meer dan 15.000 flexwoningen per jaar te bouwen, zal mettertijd moeten blijken.
Waar ziet u nog kansen en mogelijkheden om meer woningen te realiseren met behulp van transformaties?
In het programma woningbouw is de ambitie opgenomen om het aantal transformatiewoningen te laten toenemen tot 15.000 per jaar. Voor de zomer kom ik met een Nationaal Transformatieplan waarin deze ambitie verder uitgewerkt wordt.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van al het materieel en alle wapens die door Nederland zijn geleverd ten behoeve van Oekraïne?
In de brieven van 18 februari jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 2), 26 februari jl. (kenmerk: 22 054, nr. 357), 3 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 359), 10 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 360), 22 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 361) en 14 april jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 63) heeft het kabinet de Kamer (vertrouwelijk) geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Conform de eerdere toezegging zal het kabinet de Kamer (vertrouwelijk) blijven informeren over de levering van militaire goederen.
Kunt u een overzicht geven van alle manschappen die betrokken zijn bij deze leveranties, eventuele instructie en het gebruik ervan?
Er zijn dagelijks ongeveer 55 tot 100 Nederlandse defensiemedewerkers betrokken bij de logistiek van de leveranties, het vervoeren van materieel en de overdracht hiervan. Per levering wordt bekeken of het geven van uitleg of training aan de Oekraïense strijdkrachten benodigd is en hoe hieraan kan worden voldaan. Er is geen Nederlands defensiepersoneel betrokken bij het gebruik van het geleverde materieel door de Oekraïense strijdkrachten in Oekraïne.
Kunt u aangeven via welke route Nederlands materieel en Nederlandse wapens bij de Oekraïense strijdkrachten terechtkomen?
Zoals vermeld in de beantwoording op de kamervragen van Van Dijk van 14 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447), onderschrijft het kabinet het belang van een open maatschappelijke discussie over de wapenleveringen, maar moet het kabinet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid. Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert. Dit zelfde geldt voor de route via welke de Nederlandse militaire goederen naar Oekraïne worden verzonden. Bij de leveringen wordt steeds van geval tot geval bekeken welke mate van openheid betracht kan worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse overheid toezicht houdt op deze leveranties?
Zoals vermeld in de beantwoording op de kamervragen van Van Dijk, 14 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447), vindt vooraf afstemming en coördinatie plaats tussen EU-lidstaten, NAVO-bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne over de levering van militaire goederen.
Vervolgens toetst het kabinet elke levering op voorhand zorgvuldig, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versneld, aan de hand van de EU wapenexportcriteria. Deze toetsing wordt verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.1 Als onderdeel van het vergunningverleningsproces wordt een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker waarin staat dat het materieel:
Defensiepersoneel ziet er op toe dat de door Nederland geleverde wapens en munitie aan een vertegenwoordiger van de eindgebruiker, een functionaris van de Oekraïense strijdkrachten, worden overgedragen. Dit conform de wapenexportvergunning. Hierbij wordt expliciet vermeld dat de door Nederland geleverde goederen niet zonder schriftelijke toestemming van Nederland, door anderen gebruikt mogen worden, noch doorverkocht of overgedragen mogen worden.
Wordt bij de controle op de leveranties samengewerkt met buitenlandse militaire organisaties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevreden over deze leveranties? Met andere woorden, is 100% van de door ons geleverde wapens op de juiste plek terechtgekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend waar en wanneer de door Nederland geleverde wapens zijn ingezet? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Het kabinet beschikt niet over informatie aangaande de locatie of het moment van de inzet van Nederlandse militaire goederen. Ook heeft het kabinet geen informatie over slachtoffers die specifiek door Nederlandse militaire goederen zijn gemaakt. Het is aan Oekraïne om conform de eindgebruikersverklaring te beslissen over de inzet van de geleverde middelen. De Nederlandse inzet is om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447).
Kunt u aangeven of er slachtoffers zijn gemaakt met de door Nederland geleverde wapens? Zo ja, welke nationaliteit hebben deze slachtoffers?
Zie antwoord vraag 7.
De berichtgeving dat de woningbouw in gevaar komt door te weinig grind en zand. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Komt woningbouw in gevaar door te weinig grind en zand? Provincies geven niet genoeg vergunningen af voor winning» en «Meer bouwen? Zonder nieuwe vergunningen is het grind straks op»?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat er over vijf jaar in Nederland een tekort aan zand en grind ontstaat, omdat bestaande vergunningen voor zand- en grindwinningen niet worden verlengd en nieuwe vergunningen niet worden verstrekt?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, is op mijn verzoek overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de hoge woningnood en de grote infrastructurele ambities, zich geen tekort aan primaire bouwgrondstoffen, zoals zand en grind, kan permitteren?
Ja, uw mening dat de beschikbaarheid van voldoende grondstoffen belangrijk is voor het realiseren van onze woningbouwopgave en de aanleg van infrastructurele werken wordt gedeeld. Tegelijkertijd onderstreept dit het belang van samen met de markt toewerken naar een circulaire economie, juist om minder afhankelijk te zijn van fossiele en minerale grondstoffen.
In hoeverre wordt er op dit moment landelijke regie gevoerd op de vergunningsruimte voor zand- en grindwinningen, en hoe wordt dit nationale grondstoffenbeleid doorvertaald in de taakstelling van de regionale overheden om de vergunningsruimte te bewaken?
Vanaf 2003 is de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind afgebouwd en in 2008 beëindigd. Sinds 2003 wordt door het Rijk ook geen «Structuurschema Oppervlakte Delfstoffen» (SOD) meer uitgebracht. Het ontwikkelen van ontgrondingsprojecten is vanaf dat moment overgelaten aan de markt, in afstemming met het bevoegde gezag. Voor de Rijkswateren – exclusief het winterbed van de grote rivieren – is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag en voor de overige delen van Nederland is dit de provincie.
Klopt het dat de nationale overheid op dit moment geen overzicht heeft van het totaal aantal vergeven vergunningen voor zand- en grindwinningen? Zo ja, hoe bent u van plan om dit zo spoedig in kaart te brengen?
Na de afbouw van de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind in 2003 is de monitoring door het Rijk nog tot en met 2017 voortgezet. Om het landelijk overzicht opnieuw te verkrijgen wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een nieuw landelijk monitoringssysteem.
Deelt u de mening dat het de taak is van de rijksoverheid om de zand- en grindwinning en eventuele tekorten te monitoren, en waar nodig bij te sturen?
De rol van het Rijk is om voorwaarden te scheppen waaronder de winning van delfstoffen betrouwbaar, betaalbaar, ecologisch verantwoord en veilig kan plaatsvinden. Met een nieuw op te zetten landelijk monitoringssysteem zal worden getoetst of aan de voorwaarden wordt voldaan en wordt bekeken of de vraag naar en het aanbod van zand en grind op de midden en lange termijn voldoende op elkaar zijn afgestemd. Bij knelpunten in het vergunningsverleningsproces voor de zand- en grindwinning overlegt mijn ministerie samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) met de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en branchevereniging Cascade over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om bouwgrondstoffenwinning toe te voegen aan de onderwerpen waar aanvullende Rijksregie en bijbehorend instrumentarium op nodig is? Zo ja, hoe gaat u deze regierol vormgeven?
De regierol op de winning van oppervlaktedelfstoffen ligt op dit moment bij de provincies en de marktpartijen. Op dit moment is er geen aanleiding om dit te wijzigen. Wel denkt mijn ministerie graag mee over lange termijn mogelijkheden en strategieën.
Welk ministerie heeft de primaire verantwoordelijkheid voor het monitoren van bouwgrondstoffenwinning?
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor het beleid voor de boderm/ondergrond, waaronder ontgrondingen (vanuit de Ontgrondingenwet). De Minister voor VRO is stelselverantwoordelijk voor ruimtelijke ordening. Een monitoringsystemen voor de zand- en grindwinning wordt opgezet door het Ministerie van IenW.
Heeft u zicht op de export vanuit Nederland van zand en grind? Zo ja, kunt u aangeven in welke hoeveelheden en naar welke landen dit plaatsvindt? Zo nee, is het niet raadzaam hier zicht op te krijgen?
Nederland was in 2020 een netto importeur van grind en heeft alleen naar België grootschalig meer zand geëxporteerd dan geïmporteerd. In 2019 werd er 5.4 miljoen ton zand en 137 duizend ton grind geëxporteerd. Hiervan waren de grootste afnemers België, met 4.6 miljoen ton zand en 107 duizend ton grind, en Duitsland met 122 duizend ton zand en 21 duizend ton grind.3 De gegevens hierover worden jaarlijks door het CBS verzameld.
Het bericht dat smokkelwaar per drone gevangenen gewoon kan bereiken. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de aanpak van smokkelwaar per drone al drie jaar, in tegenstelling tot de drones waarmee gevlogen wordt, nauwelijks van de grond komt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Contrabande binnen justitiële inrichtingen zijn mij en iedereen die bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt een doorn in het oog. Contrabande bedreigen de orde en veiligheid binnen de inrichtingen en bedreigen de veiligheid van medewerkers, bezoekers, justitiabelen en de samenleving. Invoer, bezit en gebruik van contrabande wordt daarom niet getolereerd. Echter bepaalde gedetineerden zullen altijd blijven proberen om verboden spullen naar binnen te krijgen en zijn daar zeer creatief in. DJI heeft een intensieve aanpak voor het tegengaan van contrabande en blijft continu bezien of er mogelijkheden zijn deze aanpak te verbeteren en innoveren. DJI investeert daarom continu in fysieke, digitale en personele maatregelen, waaronder toepassingen met drones. Hierbij kunt u denken aan drone-detectiesystemen en extra personele scherpte op de aanwezigheid van drones en hoe daarop te handelen.
Wat vindt u ervan dat door de falende aanpak van dronesmokkel het gevangenispersoneel extra gevaar loopt; immers hoe meer smokkelwaar er binnen de gevangenissen is, hoe gevaarlijker dit is voor het personeel? Wat kunt u het personeel per direct bieden om meer veiligheid in de gevangenissen te creëren?
Er is sprake van een continue strijd tegen contrabande, er is geen sprake van een falende aanpak. Criminelen proberen steeds andere manieren om contrabande in te voeren. DJI treedt hier snel en binnen de wettelijke mogelijkheden tegen op. Soms is dat mogelijk met relatief eenvoudige maatregelen, zoals het plaatsen van extra hekken en netten. Soms vragen de maatregelen echter meer ontwikkeltijd door bijvoorbeeld (Europese) aanbestedingstrajecten.
DJI spant zich maximaal in om contrabande tegen te gaan. De afgelopen jaren zagen we al een voorzichtige daling van het aantal aangetroffen contrabande die zijn aangetroffen in locaties van DJI.
Jaar
Aantal keer contrabande gevonden1
4.567
3.948
2.751
Bijna een kwart van de contrabande wordt gevonden in de cellen van gedetineerden. Daarnaast is er een duidelijke toename van het aantal aangetroffen contrabande op luchtplaatsen en bij de invoer van goederen (zoals kleding, schoeisel, postpakketten). Ook is er een toename in de pogingen om contrabande over de gevangenismuren te gooien. In de laatste maanden van 2020 zagen we (hierdoor) een lichte toename ontstaan en er werd meer contrabande onderschept dan aan het begin van de coronamaatregelen.
DJI maakt al gebruik van innovaties op het gebied van het detecteren van drones boven haar inrichtingen. Bovendien onderzoekt DJI continu nieuwe innovaties. In vijf PI’s in Nederland zijn inmiddels dronedetectiesystemen operationeel. DJI staat op het punt dit systeem voor alle PI’s aan te schaffen. Naast detectie van drones doet DJI ook onderzoek naar de verstoring van drones. Zo wordt op een paar locaties getest met een andere techniek, waarmee drones ook kunnen worden onderschept. Innovaties hiervoor zijn echter nog minder ver en er zijn ook de wettelijke kaders, zoals straling in het kader van verstoren van drones, of het verstoren van luchtverkeer, waar rekening mee moet worden houden.
De aanpak tegen contrabande bestaat verder ook uit standaard controles van de luchtplaatsen en het frequent uitvoeren van celinspecties. Daarbij heeft DJI de beschikking over 24 speurhonden.
Hoe kan het dat het personeel al sinds 2019 moet wachten op mogelijke oplossingen tegen het probleem van dronesmokkel? Bent u het er mee eens dat het onderzoek naar methoden om deze manier van smokkel van tegen te gaan al veel te lang duurt en het nu de hoogste tijd is om knopen door te hakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in de strijd tegen dronesmokkel ook om input gevraagd van het personeel en de vakbond? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid is altijd onderwerp van gesprek tussen de directeur en de lokale ondernemingsraad en tussen de hoofddirectie en de centrale ondernemingsraad. Het treffen van maatregelen en het uitvoeren van pilots gebeurt in nauwe samenwerking met de locaties. Medewerkers van de inrichtingen worden hier vanzelfsprekend nauw bij betrokken. De input van het personeel, de ondernemingsraad en de vakbond wordt uiteraard meegenomen in het bepalen van de stappen in de strijd tegen dronesmokkel.
Zijn er rondom de gevangenissen reeds vliegverboden, zoals die er bijvoorbeeld ook zijn bij militaire terreinen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hierop gehandhaafd?
Voor vliegtuigen gelden er op dit moment geen verboden of luchtruimsluitingen boven penitentiaire inrichtingen.
Ik ben in gesprek met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het instellen van een vliegverbod boven een penitentiaire inrichting opportuun is. Voor drones zijn penitentiaire inrichtingen al wel aangemerkt als no-fly zone door de grootste dronefabrikant.2
Op het moment dat een drone boven een inrichting wordt waargenomen neemt DJI maatregelen, zoals het stopzetten van het luchtmoment, en stelt tevens de politie in kennis. De politie kan proberen de locatie van de dronepiloot te achterhalen.
Voorgenomen sluiting van GGZ-instellingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de geplande sluiting van de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) in Amsterdam West?1
Ja.
Hoeveel andere instellingen zijn er in Nederland die deze zorg (het KIB behandelt patiënten die reguliere klinieken niet meer aankonden) kunnen leveren? Hoe lang zijn de wachttijden voor deze instellingen?
Een KIB wordt in Nederland op 7 plekken (waaronder de KIB in Amsterdam West, die per 1 mei 2022 sluit) aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn.
De wachttijd voor de KIB is niet exact weer te geven, omdat we wachttijden op het niveau van diagnosegroepen registreren. Bij een KIB worden personen met verschillende diagnosen behandeld die vastlopen in een reguliere behandelsetting, waardoor er niet sprake is van één wachttijd voor personen die zorg ontvangen in een KIB.
Klopt het dat het KIB sluit vanwege chronisch personeelstekort of spelen hier ook financiële redenen mee? Hoe wilt u wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verminderen als het personeelstekort in de ggz ervoor zorgt dat instellingen moeten sluiten en er steeds minder zorg geleverd kan worden? Welke concrete acties wilt u nemen om te zorgen voor voldoende personeel voor de complexere ggz?
De instelling heeft mij laten weten dat recent gelijktijdig een aantal zorgverleners hun dienstverband heeft opgezegd. Door het ontstane capaciteitstekort kan de veiligheid en kwaliteit van zorg niet meer gegarandeerd worden, zo stelt de instelling.
In het kader van de wachttijden spelen er meerdere uitdagingen voor de ggz, in mijn brief over de wachttijden van 23 februari jl.2 heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om deze te ondervangen en om de wachttijden aan te pakken.
Om te zorgen dat er voldoende en goed geschoold personeel beschikbaar is, is het advies van het Capaciteitsorgaan leidend. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende professionals aanwezig zijn. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het daarnaast van belang dat de ggz voor alle medewerkers een aantrekkelijke branche is en blijft om in te werken. Helaas constateer ik dat er een uitstroom van werken in loondienst naar zzp-schap is ontstaan. In januari 2022 is
het Ministerie van VWS daarom in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz3. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Naast dit traject rondom werkafspraken, is het tevens van belang om ook breder in te zetten op het aantrekkelijk maken van het werken in de ggz, ook in de grotere (specialistische) ggz-instellingen waar de meeste complexe ggz verleend wordt. Dit betekent aandacht voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om ze hierbij te ondersteunen vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak. Uw Kamer ontvangt de hoofdlijnen van deze aanpak binnenkort.
Waarom sluit de KIB al binnen drie maanden? Wat betekent de sluiting van de KIB voor de cliënten die hier in behandeling zijn? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, aangezien het hier om cliënten gaat die reguliere klinieken niet aankonden? Wat betekent dit voor cliënten die op de wachtlijsten stonden voor deze kliniek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
De instelling geeft aan dat KIB Amsterdam West sluit vanwege het acute personeelstekort, waardoor continuering van de zorg niet langer verantwoord is volgens de instelling en het behandelaanbod op korte termijn afgebouwd wordt. De instelling geeft aan dat de huidige cliënten, die in behandeling zijn, hun lopende behandeling kunnen afmaken bij een andere vestiging van deze zorgaanbieder of er wordt gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg, zoals de KIB in Amsterdam West deze aanbiedt, is het aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten.
Kloppen de signalen dat er bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom in Zeist ook zestien bedden weg moeten? Klopt het dat deze kliniek gespecialiseerde ggz-behandelingen aanbiedt voor mensen met zeer ernstige psychosomatiek? Op hoeveel plekken worden dergelijke behandelingen gegeven in Nederland? Klopt het dat er lange wachtlijsten zijn voor dergelijke behandelingen, tot soms wel een jaar?
Het bestuur van Altrecht heeft mij hier recent over geïnformeerd. Het klopt dat de instelling het voornemen heeft om de bestaande klinische capaciteit terug te brengen van tweeëndertig naar zestien bedden. Daarnaast geeft de instelling aan dat het deeltijd/dagprogramma wordt uitgebreid zodat er meer behandelplekken
komen voor patiënten die wel een intensief traject nodig hebben, maar geen 24-uurs zorg.
Locatie de Eikenboom van Altrecht is gespecialiseerd in ambulante en klinische behandeling van (jong) volwassenen met ernstige en/of complexe SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten), zoals somatoforme stoornissen, somatisch-symptoomstoornis en conversiestoornis. Het is de enige klinische voorziening voor patiënten met ernstige en/of complexe SOLK. De wachttijd voor somatoforme stoornissen is op dit moment 12 weken en daarmee onder de treeknorm. Voor klinische behandeling bij de Eikenboom geldt wel een wachtlijst van 26 weken. De instelling verwacht dat deze wachttijd gelijk zal blijven omdat voor een deel van de patiënten met een deeltijdprogramma een passend zorgaanbod wordt geboden.
Is u bekend waarom er bedden moeten verdwijnen? Heeft dit een financiële achtergrond? Is hier opnieuw sprake van zwaardere, specialistische zorg die te duur wordt gevonden en dus wordt afgebouwd?
Het doel van de instelling is, zoals hierboven aangegeven, om het aanbod anders in te richten waarbij de afbouw van bedden gepaard gaat met een uitbreiding van behandelplekken voor behandelingen op basis van deeltijd en dagprogramma.
Wat betekent deze afbouw van het aantal bedden voor de cliënten die op dit moment deze behandelingen volgen bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom? Op welke manier kan de zorg gecontinueerd worden, ook met het oog op de wachtlijst voor deze zorg? Wat gebeurt er met de mensen die nog op de wachtlijst staan voor deze vorm van behandeling op deze plek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
Hoe kijkt u ernaar dat de afgelopen weken (zie ook de eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld d.d. 17 maart 2022) meerdere ggz-instellingen of afdelingen hebben aangegeven voornemens zijn te sluiten of af te bouwen? Is er sprake van een sluitingsgolf? Hebben deze instellingen en afdelingen iets gemeen? Hoe houdt u in de gaten dat er een dekkend aanbod blijft voor specialistische ggz? Wat gaat u doen tegen de oplopende wachtlijsten voor deze zorg?2
Er is op dit moment veel aandacht voor (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in het behandelaanbod van ggz-instellingen. Wat betreft de motieven om te komen tot (voornemens van) sluiting heb ik in het kader van de casuïstiek waar u op wijst contact gehad met zorgaanbieders. Uit deze gesprekken blijken er verschillende overwegingen ten grondslag te liggen aan deze voornemens. Dit zijn bedrijfsmatige en behandelinhoudelijk overwegingen, maar ook personeelstekorten spelen. De zorgaanbieder en zorgverzekeraar moeten zorgen voor goede en passende zorg. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om goede zorg te leveren, zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 houden in dit proces de NZa en de IGJ toezicht en houd ik via deze toezichthouders op mijn beurt vinger aan de pols. Omdat de aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Wat betreft de wachttijdenaanpak verwijs ik graag naar de brief die u 23 februari jl. van mij heeft ontvangen. Op korte termijn zal ik u voorzien van de antwoorden op uw vragen voortkomend uit het schriftelijk overleg wachttijden.
De brief Diversiteit en Inclusiviteit bij Defensie van 29 maart 2022 |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe komt het dat – juist nu er oorlog woedt aan de grens van het NAVO-gebied en er ruim 8600 vacatures openstaan, het Nederlandse leger niet eens bij machte is het eigen grondgebied te verdedigen en een soldaat minder verdient dan een werknemer van McDonalds – u de tijd neemt om Defensie lastig te vallen met diversiteitsdictaten en daar een brief over naar de Kamer stuurt?1
Voor Defensie geldt dat we nu al te weinig mensen hebben om alle vacatures te kunnen vullen. Met het oog op de aanstaande groei van Defensie hebben we nóg meer mensen nodig om de personele gereedheid op niveau te brengen. Ik constateer dat we vooral een ondervertegenwoordiging aan vrouwen hebben, daar ligt dus een extra kans om meer mensen aan ons te binden. Daar komt bij dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht heeft dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren harder is gestegen dan die van mannen en daarmee maken vrouwen dus een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking. We kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om aan deze groep voorbij te gaan.
Los van de personele gereedheid zijn er twee andere belangrijke redenen waarom we streven naar een groter aandeel vrouwen.
Ten eerste zijn diverse teams sterkere teams: een diversiteit aan perspectieven zorgt voor betere besluitvorming. Een meer diverse samenstelling van de krijgsmacht leidt er bovendien toe dat ook eenheden in een meer diverse samenstelling kunnen worden ingezet. Een grotere aanwezigheid van vrouwen bij operationele inzet kan zo bijvoorbeeld het wederzijdse begrip verhogen en de toegang tot de lokale bevolking verbeteren. Hierdoor verbetert het resultaat van de operatie.
Ten tweede zorgt meer diversiteit binnen de organisatie voor een betere afspiegeling van de maatschappij, dit is belangrijk voor het draagvlak van de krijgsmacht en de verbinding met de samenleving.
Tot slot heeft Defensie baat bij een meer inclusieve cultuur waarin iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt, een grotere diversiteit aan medewerkers draagt hieraan bij. Dit sluit ook aan bij de maatregelen die zijn genomen om de sociale veiligheid binnen Defensie te vergroten als opvolging van het rapport Giebels uit 20182.
Al met al draagt deze inzet dus bij aan een betere en slagvaardigere organisatie die juist in deze tijden hard nodig is. Diversiteit- en inclusiviteit beleid maken integraal deel uit van de versterking van de krijgsmacht, waarvoor ook andere investeringen in onder andere materieel en een nieuw loongebouw en HR-model onontbeerlijk zijn.
Bent u van mening dat voorkeursbeleid bij sollicaties in strijd is met Artikel 1 van de Grondwet over het gelijkheidsbeginsel?2
Nee, dat is niet het geval. Wanneer er sprake is van een stelselmatige en aanzienlijke achterstand mag een werkgever voorrang geven aan de achterstandsgroep. Dit (voorkeurs)beleid verandert de volgorde van het proces maar niet het inhoudelijke oordeel en dus worden mannen en vrouwen niet verschillend beoordeeld ten aanzien van de kwaliteiten die gesteld worden. Nadere informatie hierover is te vinden op rijksoverheid.nl4.
Bent u van mening dat «positieve discrimatie» een vorm van «discriminatie» ofwel «ongelijke behandeling» is en daardoor dus per wet verboden is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft u een analyse laten uitvoeren naar hoeveel extra vrouwen gaan solliciteren op een baan bij Defensie naar aanleiding van deze maatregelen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, dit is van vele factoren afhankelijk zoals ook de bredere arbeidsmarkt-ontwikkelingen en economische trends. De inzet van Defensie is om aan onze zijde, de vraagkant, de belemmeringen op te heffen en te zorgen dat vrouwen meer dan welkom zijn. De ontwikkelingen in het aanbod op de arbeidsmarkt heeft Defensie niet in de hand.
Deelt u de vrees dat vrouwen zich mogelijk ongemakkelijk kunnen gaan voelen als ze het idee krijgen dat ze enkel een baan of promotie krijgen vanwege het zijn van een vrouw?
Het invoeren van een streefcijfer voor vrouwen is één van de middelen om de ambitie te realiseren. Dit laat onverlet dat het een instrument is dat ook negatieve reacties kan oproepen. Het kan rolbevestigend werken en andere groepen voelen zich wellicht minder gehoord en gezien. Ik erken deze nadelen. Echter, deze wegen op dit moment niet op tegen de beoogde effecten zoals toegelicht in vraag 1. Daarbij wil ik nogmaals bevestigen dat de kwaliteitseisen niet worden aangepast, er wordt dus niemand aangenomen of bevorderd die niet geschikt is.
Heeft u laten onderzoeken wat de uitwerking van dit beleid is op mannen die al langere tijd bij Defensie werken en jonge mannen die een carrière bij Defensie overwegen? Zo ja, kunt u deze met ons ons delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, daar is geen specifiek onderzoek naar verricht. Ik heb er begrip voor dat deze maatregelen verschillende sentimenten oproepen. De perspectieven binnen Defensie verschillen daarin niet van die in de samenleving. Echter, dit beleid draagt in belangrijke mate bij aan een sterkere Defensieorganisatie zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat een mannelijke soldaat, die al langere tijd wacht op promotie, ingehaald kan worden door een vrouwelijke soldaat die hier minder voor in aanmerking komt?3
Het voorkeursbeleid houdt in dat er bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan een vrouw gegeven kan worden. In het geval van een mindere geschiktheid gebeurt dat niet en gaat het voorbeeld dus niet op. Het kan wel gebeuren dat de vrouwelijke kandidaat een kortere wachttijd heeft voordat zij benoemd wordt, echter dan is er altijd sprake van gelijke geschiktheid.
Waarom neemt u een risico om mannelijke militairen en sollicitanten mogelijk te ontmoedigen met dit voorkeursbeleid, terwijl 89 procent van het militaire personeel momenteel man is en de meeste sollicitanten dit ook zijn?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 6 ben ik er samen met de Defensietop van overtuigd dat dit de Defensieorganisatie sterker maakt.
Daarnaast is de nieuwe wervingscampagne gestart, getiteld «Generatie D». Dit is nadrukkelijk niet gericht op een specifieke doelgroep of functie maar is gericht op een gezamenlijke mentaliteit. De campagne richt zich op iedereen; ook op mensen die nog niet eerder een baan bij de krijsmacht hebben overwogen. De campagne Generatie D spreekt mensen aan die werk willen doen dat ertoe doet, geloven in de kracht van samenwerking en persoonlijk willen groeien. Wat je achtergrond ook is. Ook dit draagt bij aan een grotere diversiteit van de krijgsmacht maar zonder de focus op een specifieke doelgroep.
Bedoelt u, door te zeggen dat het momenteel niet haalbaar is dat 30% van bijvoorbeeld het Korps Mariniers snel uit vrouwen zal bestaan omdat hier «meer tijd voor nodig» is en dat de «profielen en eisen tegen het licht gehouden zullen worden», dat er plannen liggen om de eisen voor onze gevechtseenheden te verlagen? Zo nee, hoe gaan er in de toekomst dan wel meer vrouwen bij de fysiek zware gevechtseenheden komen?
Nee, we gaan de fysieke eisen voor het Korps Mariniers niet aanpassen. Wel gaan we kijken of we de gestelde eisen voor een functie aansluiten bij de taken die onder die functie vallen. Bijvoorbeeld in het geval van functies in het cyber commando waarbij niet altijd fysieke taken gemoeid zijn. In geval iemand geen fysieke taken heeft hoeft het ook niet nodig te zijn dat hij/zij aan de fysieke vereisten voldoet. Met het nader bekijken van deze profielen en eisen ontstaat meer ruimte om te werken met specifiek inzetbare profielen in plaats van de breed inzetbare profielen en dit biedt kansen om dergelijke specialisten beter aan ons binden.
U zegt in de brief dat u wilt gaan onderzoeken of in de toekomst streefcijfers ook mogelijk zijn voor andere groepen, maar is het niet de bedoeling dat er gesolliciteerd wordt op kwaliteit in plaats van op geslacht of afkomst?
Inderdaad, kwaliteit blijft leidend. Er is dan ook geen sprake van dat er verschillende eisen gelden voor verschillende groepen medewerkers.
Bent u op de hoogte van eerdere Diversiteit en Inclusiviteit wervingsacties in het verleden en weet u ook dat deze vrijwel geen effect hebben gehad, aangezien het percentage vrouwen bij defensie gelijk is gebleven de afgelopen 20 jaar? Waarom zouden uw nieuwe maatregelen dan wel resultaat hebben?4
Er zijn veel activiteiten ingezet gericht op de werving van vrouwen en er zijn al aanzienlijke resultaten geboekt in de werving en instroom van vrouwen voor bijvoorbeeld de officiersopleiding, zo bedroeg de instroom bij de KMA in 2021 al 30% vrouwen. Echter het aandeel vrouwen in het gehele personeelsbestand stijgt maar beperkt. Het is daarom naast werving ook van groot belang om aandacht te besteden aan het behoud van vrouwelijke medewerkers. Vandaar dat we met de gepresenteerde set aan maatregelen een sterkere impuls geven die breder is dan de streefcijfers en bijvoorbeeld ook gericht is op personeelsbeleid, talentmanagement en opleidingen en zo bijdraagt aan een beter werkklimaat voor de huidige vrouwelijke medewerkers.
Wordt er bij Defensie tijdens exitgesprekken gevraagd naar de redenen waarom bijvoorbeeld vrouwen het voor gezien houden? Zo ja, kunt u enkele van de redenen delen? Zo nee, zou dit van toegevoegde waarde kunnen zijn?
In het Doorlopend Dienstverlaters onderzoek Defensie (D3) wordt gevraagd naar de vertrekredenen. De vertrekredenen van mannen en vrouwen komen grotendeels overeen. De meest genoemde redenen voor het ongeplande vertrek zijn: «de wijze waarop de organisatie wordt bestuurd», «gebrek aan loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden», en «onvoldoende nuttig en zinvol werk». Een aantal van deze elementen is onderwerp van het nieuwe HR-model waarin meer ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk en strategisch talentmanagement één van de programma onderdelen is.
De verdeling tussen mannen en vrouwen die de vragenlijst invullen, is gelijk aan de verdeling man/vrouw in de populatie. Daarmee hebben we van een beperkt aantal vrouwen antwoorden: circa 40 ingevulde vragenlijsten van vrouwen per jaar. We zien slechts kleine, per jaar wisselende, verschillen in de vertrekredenen tussen mannen en vrouwen, deze verschillen zijn niet significant genoeg om conclusies aan te verbinden.
Kunt elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken?
Ja.
Burnpits |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van een van de onderzoekers van het IRAS naar de gevolgen van het verbranden van afval in zogeheten burnpits dat Defensie niet de conclusie had mogen trekken over de schadelijkheid die gezondheidsnormen overschreed door deze burnpits?1
Ja.
Deelt u inmiddels de conclusies van deze IRAS-onderzoeker dat de metingen niet allemaal goed zijn uitgevoerd en een onvolledig beeld geven?2 Zo ja, om welke onderzoeken en/of metingen gaat het daarbij? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In de periode tussen 2005 en 2011 zijn door Defensie meerdere onderzoeken verricht naar de luchtkwaliteit in Afghanistan, waaronder locaties met burn pits. Meten in een missiegebied kent uitdagingen op het gebied van omstandigheden, personeel en apparatuur. Defensie geeft in de rapportages daarom zelf ook aan dat de metingen beperkingen kennen. Er zijn aanbevelingen gedaan om het inzicht in kwaliteit van de omgevingslucht in missiegebieden te verbeteren.
Zoals Defensie ook in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) bij het aanbieden van het literatuuronderzoek aangaf, acht ik het van belang dat Defensie in de toekomst over meer data kan beschikken over blootstellingen tijdens missies en deze beter kan relateren aan mogelijke gezondheidsrisico’s en eventuele gezondheidsklachten.
Defensie heeft vorig jaar apparatuur in gebruik genomen en is gestart met een pilot waarmee de luchtkwaliteit kan worden gemonitord in missiegebieden. Dit bevindt zich in een testfase. Ook implementeert Defensie het rekenmodel Military Exposure Assessment Tool (MEAT), dat meetgegevens en modelschattingen over aan werk en milieu gerelateerde blootstelling in een (mogelijk) missiegebied samenbrengt.
Wat ook meespeelt is dat er beperkte informatie beschikbaar is over de gezondheid van militairen op groepsniveau. In juni 2021 is, na een gedegen voortraject, gestart met het eerste spoor van structurele gezondheidsmonitoring. Hiermee wordt beoogd de gezondheid van beroepsmilitairen en de effectiviteit van de zorg, waar mogelijk, te optimaliseren door epidemiologische analyses.
Deelt u tevens de conclusie dat beschikbare literatuur ondermaats is of was?3 Zo ja, op welke wijze wilt u dat aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en het IRAS blijkt dat de literatuur geen eenduidige resultaten laten zien om conclusies te trekken. Het CEAG voerde begin 2019 een eerste beschouwing (een zogenaamde «quick review») uit, waarin een overzicht werd gegeven van de binnengekomen meldingen en 46 publicaties betreffende de uitstoot van burn pits werden bestudeerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 133). Het IRAS bevestigde de uitkomsten van de beschouwing (Kamerstuk 35 300 X, nr. 59): de literatuur bleek niet toereikend om conclusies te trekken over de relatie tussen blootstelling aan burn pit-emissie specifiek en gezondheidsrisico’s voor militairen. Het IRAS concludeert na evaluatie van de literatuur over burn pits dat deze conclusie onveranderd blijft en versterkt wordt. Er is namelijk een gebrek aan relevante epidemiologische studies en, voor de interpretatie van deze studies, relevante en valide burn pit-emissiemetingen of modelleringsstudies, zoals aan u gemeld in een brief van de Minister van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Belhaj die u aankondigde in de memorie van toelichting van de Defensiebegroting 2022?4
In een motie van 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 113) verzoekt het lid Belhaj de regering alle mogelijke maatregelen te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade veroorzaakt door uitstootgassen van burn pits zo veel als mogelijk te voorkomen. In een brief van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) is een toelichting gegeven op de stand van zaken van deze motie.
Nederlands defensiepersoneel maakt tijdens haar inzet in het buitenland al jaren geen gebruik meer van burn pits. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat Nederlandse militairen op missie incidenteel in aanraking komen met emissie van afval verbranding. In sommige inzetgebieden kan het namelijk voorkomen dat de lokale bevolking, en incidenteel een coalitiepartner, burn pits gebruikt om afval te verbranden. Om negatieve gezondheidseffecten op ons personeel zoveel als mogelijk te voorkomen zijn er in het inzetgebied bijvoorbeeld mondneusmaskers voor hen beschikbaar en zijn de werk- en verblijfsruimtes waar mogelijk voorzien van airconditioning met filters.
Deelt u de conclusie dat de uitspraak van de voormalige Minister van Defensie dat «geen waarden waren gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm» ongegrond is? Zo nee, waarom niet?5
Acht u het met mij noodzakelijk compensatie aan te bieden aan de militairen die ziek zijn geworden als gevolg het werken bij burnpits? Zo ja, hoe zult u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Indien militairen ziek worden als gevolg van blootstelling aan emissie van burn pits, dan kunnen zij voor het krijgen van een vergoeding een beroep doen op de bestaande (rechtspositionele) procedures.
Op individuele basis wordt dan beoordeeld of sprake is van een relatie tussen de gezondheidsklachten en de blootstelling van emissie van burn pits, zoals uitgelegd in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
De hierboven genoemde literatuurstudie van het IRAS geeft aan dat het niet volledig uit te sluiten is dat (oud-)werknemers te maken hebben gehad met risicovolle blootstellingen en dat deze mogelijk een rol spelen in de klachten die zij momenteel ondervinden. De onderzoekers stellen dat – in algemene zin – bij blootstelling aan de uitstoot van burn pits het optreden van gezondheidsrisico’s waarschijnlijk is. Of sprake is van een mogelijke relatie kan alleen op individuele basis worden bezien.
Zoals aangegeven blijft Defensie de wetenschappelijke ontwikkelingen en literatuur over burn pits nauwlettend volgen. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over de relatie van gezondheidsklachten van veteranen en missies, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever blijven nemen.
De aanhoudende wateroverlast bij Sluiskil |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanhoudende zorgen in en om Sluiskil over de ervaren wateroverlast naast het Kanaal van Gent naar Terneuzen?1
Ja.
Deelt u de analyse van onder meer Wareco dat het waterkerende vermogen van de damwanden langs het kanaal onvoldoende is, dat de damwanden dus niet lang genoeg zijn en dat de verticale waterdruk als gevolg van het waterpeil in het kanaal grondwater verhogende invloed heeft en derhalve bijdraagt aan de ervaren wateroverlast nabij het kanaal?2
De beschreven analyse herken ik niet uit het onderzoek van Wareco. Wareco wijst op een mogelijk, nader te onderzoeken, verband tussen damwandlengte en de waargenomen wateroverlast. Op dit moment wordt aanvullend geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarin onder andere dit mogelijke verband wordt onderzocht.
Voldoen de damwanden, die onderhevig zijn aan onder meer corrosie nog aan de technische eisen, zoals de staaldikte?
De damwanden voldoen aan de technische eisen en hebben nog minimaal een levensduur van 10 jaar.
Voldoet het profiel van de kanaalbodem nog aan het vereiste dan wel gewenste profiel met het oog op het voorkomen van kwel?
Het profiel van de kanaalbodem is ontworpen met het oog op de toegestane scheepvaart. De laatste verdieping van de vaargeul tot aan de huidige diepte heeft plaatsgevonden in 1968, conform een profiel dat toentertijd met Vlaanderen is afgesproken. Aan dit profiel is sindsdien niets gewijzigd. Met enige regelmaat worden onderhoudsbaggerwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij slib dat zich in de loop der jaren afzet boven het afgesproken profiel wordt verwijderd.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil in het afgelopen jaar was en welk deel van de tijd het waterpeil zich in het afgelopen jaar boven het streefpeil van 213 cm boven NAP bevond?
In 2021 was het gemiddelde waterpeil bij Sluiskil 2,19 meter boven NAP. Het streefpeil van kanaal van Gent naar Terneuzen wordt gemeten bij Sas van Gent. Dit peil is vastgesteld op 2,10 meter boven NAP, met een bandbreedte van maximaal 25 centimeter naar boven of naar beneden. Dit is afgesproken in een traktaat met België. In 2021 is het maximale waterpeil bij Sas van Gent op één enkele dag overschreden. Gedurende de rest van het jaar is het waterpeil binnen de bandbreedte gebleven.
Is in de afgelopen jaren sprake geweest van een stijging van het (gemiddelde) waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil?
Nee.
Kunt u aangeven welke van de in het Warecorapport genoemde oplossingsrichtingen of maatregelen, zoals talud-oeverbescherming en versterking van de kanaalbodem, inmiddels genomen zijn en welke niet?
Rijkswaterstaat en North Sea Port hebben in oktober 2018 gezamenlijk onderhoud uitgevoerd aan het onderwatertalud voor de damwanden in zijkanaal B te Sluiskil, door bestorting onder water aan te brengen. De andere door u genoemde oplossingsrichtingen uit het Wareco-rapport kennen veel onzekerheden en dienen nader onderzocht te worden volgens het rapport. Dit onderzoek wordt, zoals onlangs gecommuniceerd met de bewoners, nu uitgevoerd.
Zijn er na het opstellen van een bodemmodel en uitbreiding van het grondwatermeetnet inmiddels nieuwe inzichten opgedaan ten opzichte van de analyse in het Warecorapport?
Het geohydrologisch onderzoek loopt op dit moment. Het is daarmee nog te vroeg om te concluderen of er andere inzichten zijn dan uit het eerdere onderzoek naar voren kwamen.
Is de veronderstelling juist dat in opdracht van Rijkswaterstaat aanvullend onderzoek uitgevoerd zal worden? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is en wanneer dit onderzoek afgerond zal kunnen worden?
Ja, dat is juist. Het onderzoek is begin maart 2022 gestart en naar verwachting zijn de uitkomsten hiervan gereed in het 3e kwartaal 2022.
Worden de punten zoals benoemd onder 3 en 4, evenals de ontwikkeling van het waterpeil ten opzichte van het streefpeil in relatie tot de kweldruk meegenomen in het aanvullende onderzoek?
Doel van het onderzoek is een nadere verkenning van de grondwaterstromen en hoe deze invloed hebben op de grondwaterstand. Alle aspecten die van toepassing kunnen zijn op de waargenomen wateroverlast worden meegenomen in het onderzoek. In het onderzoek worden ook ontwikkelingen die de afgelopen jaren in het watersysteem rondom Sluiskil en in het Kanaal hebben plaatsgevonden meegenomen.
Worden de inzichten van omwonenden betrokken bij de uitvoering van het aanvullende onderzoek?
Ja, tijdens de bewonersbijeenkomst van 23 maart 2022 is de bewoners actief om informatie gevraagd. Tevens is hen de mogelijkheid geboden om via de gemeente Terneuzen aanvullende informatie aan te leveren. Bewoners en andere belanghebbenden zullen gedurende de loop van het onderzoek betrokken en geïnformeerd blijven.
Worden de klachten over trillingen meegenomen in het aanvullende onderzoek?
De klachten over trillingen hebben geen verband met de wateroverlast. Het onderzoek richt zich op de aspecten als genoemd in vraag 10. De gemeente Terneuzen heeft de klachten met betrekking tot trillingen in behandeling en zijn momenteel bezig om een schade expertise bedrijf in te schakelen.
Heeft u kennisgenomen van de problemen met wateroverlast die door agrariërs ervaren wordt, waarbij zelfs aangelegde drainage niet voldoende blijkt te zijn om het water af te voeren?
Ik ben bekend met klachten over wateroverlast van één, langs het kanaal gevestigde, agrariër.
Wordt de problematiek op landbouwpercelen meegenomen in het aanvullende onderzoek? Wordt daarbij gekeken naar oplossingsrichtingen dan wel mogelijkheden voor compensatie?
Het aanvullende onderzoek richt zich op de ervaren wateroverlast in woonwijken. Deze kwestie wordt apart opgepakt. Het perceel van de agrariër met wateroverlast is gelegen in een gebied ten zuiden van de betreffende woonwijken en aan de overzijde van het kanaal. De oorzaak van de wateroverlast bij deze agrariër is nog onbekend. Gesprekken tussen Rijkswaterstaat en ZLTO lopen om uit te zoeken of er meer agrariërs zijn die wateroverlast ervaren. Daarnaast wordt in overleg met gemeente Terneuzen, provincie Zeeland en Waterschap Scheldestromen verkend welk bevoegd gezag deze problematiek in behandeling neemt en welk onderzoek hiervoor nodig is.
Het benoemen van burgerraadsleden in het algemeen en het wegstemmen van BVNL-burgerraadsleden in de gemeente Haarlemmermeer in het bijzonder |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat op 31 maart 2022 door de gemeenteraad van Haarlemmmermeer beide door de eenmansfractie BVNL voorgedragen burgerraadsleden -in de terminologie van de gemeente Haarlemmermeer «fractieassistent» genoemd-, zijn weggestemd door een grote meerderheid van de gemeenteraad, namelijk 33 en 21 tegenstemmen van de 37?
Ja.
Bent u ermee bekend dat voorafgaand aan de stemming een e-mail is verzonden door één van de fracties aan alle raadsleden om tegen de benoeming van de BVNL-burgerraadsleden te stemmen en hoe beoordeelt u in algemene zin een dergelijke werkwijze?
Nee, ik ben niet bekend met deze e-mail, die ik beschouw als intern mailverkeer tussen lokale volksvertegenwoordigers in de gemeente Haarlemmermeer. Dergelijk mailverkeer tussen volksvertegenwoordigers valt buiten de verplichtingen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die op de gemeenteraad als geheel rusten.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de inhoud van deze e-mail aan de Kamer wordt toegestuurd? Zo nee, welke bestuurlijke- en juridisch mogelijkheden zijn er om deze e-mail in te zien?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de raadsleden gestemd naar «eer en geweten» conform artikel 14 van de Gemeentewet en in het «algemeen belang» conform de modelgedragscode voor raadsleden van de VNG of is hier een politiek spelletje gespeeld? In hoeverre is de bestuurlijke integriteit hier met voeten getreden?
De benoeming van commissieleden niet zijnde raadslid is een lokale bevoegdheid, daarmee is het in beginsel niet aan mij om in de motieven te treden.
Bent u bereid de commissaris van de Koning, in zijn rol als rijksorgaan deze zaak mede op grond van artikel 182, lid 1 sub c te laten onderzoeken en hierover te adviseren? Zo nee, waarom niet?
De commissaris van de Koning is in zijn rol als rijksorgaan op grond van artikel 182, lid 1, sub c, van de Provinciewet belast met het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente. De commissaris van de Koning kan dit uit eigen beweging doen, maar ook een burgemeester of de gemeenteraad kunnen hierom vragen. Het uitoefenen van deze taak door de commissaris komt echter pas in beeld, als er sprake is van dusdanig verstoorde bestuurlijke verhoudingen dat het gemeentebestuur zelf niet in staat is deze op te lossen.
Bent u bereid de commissaris van de Koning in het kader van zijn bemiddelingstaken te laten bemiddelen in deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de functie van een raadscommissie in wezen dezelfde is als die van de voltallige gemeenteraad en dat een raadscommissie een volksvertegenwoordigend, kaderstellend en controlerend lichaam is?1
Een raadscommissie bereidt het werk van de raad voor. In die hoedanigheid kan met het college worden gesproken, kan inspraak worden georganiseerd en kunnen argumenten voor en tegen worden afgewogen. In een raadscommissie kan echter nooit besluitvorming plaatsvinden. Dat volgt mede uit het feit dat ook niet-raadsleden tot lid van een raadscommissie kunnen worden benoemd. Het werk van een raadscommissie staat ten dienste van het raadswerk en is een afgeleide functie hiervan. Een raadscommissie is dan ook niet ten volle een volksvertegenwoordigend, kaderstellend en controlerend lichaam.
Bent u het ermee eens dat een eenmansfractie in een gemeente met overlappende commissievergaderingen, afhankelijk is van burgerraadsleden om zijn taken als volksvertegenwoordiger goed uit te voeren omdat hij nu eenmaal niet op twee plaatsen tegelijk aanwezig kan zijn?
Hoewel ik niet bekend ben met de praktijk in de gemeente Haarlemmermeer, zijn dergelijke situaties denkbaar. Een raadslid van een eenmansfractie kan baat hebben bij commissieleden niet zijnde raadsleden, ook wel burgerraadsleden genoemd. In de Gemeentewet (artikel 82, derde lid, Gemeentewet) is opgenomen dat de raad bij de samenstelling van raadscommissies zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Hiermee worden kleine fracties in bescherming genomen. Het is echter niet zo dat alle fracties in alle commissies vertegenwoordigd moeten zijn. Ook geldt, op grond van artikel 82, derde lid, Gemeentewet, de evenwichtige vertegenwoordiging wettelijk gezien alleen voor raadsleden en niet voor burgerraadsleden.
Wat vindt u ervan dat door het wegstemmen van beide BVNL-burgerraadsleden in Haarlemmermeer – waar commissievergaderingen gelijktijdig plaatsvinden – het de BVNL-eenmansfractie fysiek onmogelijk is gemaakt om zijn taken als volksvertegenwoordiger goed uit te voeren?
Het is in de praktijk onvermijdelijk dat eenmansfracties soms keuzes zullen moeten maken; dat geldt niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook provinciaal en landelijk. Voorop staat echter dat het raadslid in kwestie over dezelfde parlementaire rechten als alle andere raadsleden beschikt en kan deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in de gemeenteraad.
Bent u het ermee eens dat het wegstemmen van burgerraadsleden alleen op grond van zwaarwegende redenen mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? In hoeverre was er volgens u sprake van zwaarwegende redenen om de burgerraadsleden van BVNL weg te stemmen?
Vanuit de Gemeentewet worden geen eisen of verplichtingen gesteld aan de aanstelling van commissieleden in de zin van artikel 82 Gemeentewet. De gemeenteraad kan zelf regels stellen voor het benoemen van commissieleden niet zijnde raadsleden en komt derhalve een ruime mate van beoordeling toe.
Bent u ermee bekend dat dit niet de eerste keer is dat burgerraadsleden in de gemeente Haarlemmermeer worden weggestemd en kunt u de Kamer een landelijk overzicht toesturen van voorgedragen burgerraadsleden die niet werden benoemd, in de afgelopen 12 jaar?2
Het is mij bekend dat het in de gemeente Haarlemmermeer een keer eerder is voorgekomen dat één of meer voorgedragen commissieleden niet zijnde raadsleden niet zijn benoemd. Mijn ministerie beschikt niet over een landelijk overzicht van voorgedragen commissieleden niet zijnde raadsleden die niet werden benoemd. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden (NVvR) en de Vereniging van Griffiers (VvG) is gebleken dat zij hier ook niet over beschikken.
Kunt u de Kamer nauwkeurig informeren over hoe gemeenten het stemmen over burgerraadsleden hebben geregeld in hun verordeningen?
De gemeenteraad kan ten aanzien van de benoeming van commissieleden niet zijnde raadsleden zelf regels stellen. Hoe de benoeming van commissieleden niet zijnde raadsleden geregeld is, kan dus per gemeente verschillen. Wel heeft de VNG een Modelverordening op de raadscommissies vastgesteld. In artikel 4, tweede lid, van deze Modelverordening is opgenomen dat commissieleden door de raad op voordracht van de fracties worden benoemd. Uit een rapport over commissieleden niet zijnde raadsleden dat de Universiteit Leiden, in samenwerking met de Stichting Thorbecke Leerstoel en de NVvR, heeft uitgebracht, blijkt dat de meerderheid van de gemeenteraden deze bepaling heeft overgenomen in de eigen verordening.3 Wat betreft de voorwaarden voor benoeming volgt uit dit rapport dat in gemeentelijke verordeningen ook in overwegende mate de benoemingsvereisten voor raadsleden die zijn neergelegd in de artikelen 10 t/m 13 Gemeentewet, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op commissieleden niet zijnde raadsleden. In mindere mate worden ook artikelen 14 en 15 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard of aangepast opgenomen in de lokale verordening.
Klopt het dat de benoeming van burgerraadsleden alleen kan worden geweigerd om redenen die te ontlenen zijn aan de gemeentelijke verordening en klopt het dat een gemeentelijke verordening waarin geen specifieke redenen worden genoemd, de raadsleden ruimte geeft om naar eigen inzicht te kunnen stemmen? Wat is uw mening daarover?
Of de gemeenteraad de mogelijkheid heeft om voorgedragen commissieleden niet te benoemen, hangt af van de regels die daarvoor bij gemeentelijke verordening zijn gesteld. Voorzien die in een gebonden bevoegdheid, dan mag benoeming van voorgedragen commissieleden alleen worden geweigerd om redenen aan deze verordening ontleend. Als de verordening in afwegingsruimte voor de gemeenteraad voorziet op dit punt, dan staat het de raad vrij een meer algemene afweging te maken ten aanzien van de benoeming. Hoe dit in de gemeentelijke verordening wordt geregeld, is een lokaal-autonome keuze.
Bent u bereid te overwegen om de burgerraadsleden en hun benoeming wettelijk te verankeren? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over de versterking van de positie van gemeenteraden en provinciale staten van 26 oktober 2021 is vermeld, werk ik in samenwerking met alle koepels en beroepsverenigingen van het decentraal bestuur aan acties en maatregelen ter versterking van de positie van gemeenteraden en provinciale staten.4 Op dit moment zie ik geen urgente knelpunten in het huidige wettelijk stelsel die middels wetgeving opgelost zouden moeten worden. Wel betrek ik het onderwerp bij mijn gesprekken met het decentraal bestuur, waarover ik uw Kamer in antwoord op recente Kamervragen heb geïnformeerd.5