De bosbranden in Israël |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hevige bosbranden in Israël?1
Ja.
Bent u bereid om Nederlandse hulp aan te bieden bij het blussen van de branden in Israël in navolging van andere Europese landen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft Nederland om Israël bij te staan in het blussen van de branden? Zo nee, waarom niet?
Er is met de Israëlische autoriteiten gesproken over mogelijke hulp bij het blussen van de diverse branden. Er kon echter niet in de specifieke Israëlische behoefte worden voorzien, omdat Nederland niet over de gevraagde blusvliegtuigen beschikt. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een gesprek met de Israëlische Ambassadeur namens het kabinet zijn medeleven betuigd met de getroffen bevolking.
Een in Rusland veroordeelde activist |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Russia: Shocking new torture allegations by prisoner of conscience must be investigated»?1
Ja.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat Ildar Dadin onterecht veroordeeld is en dat hij een gewetensgevangene is die direct vrijgelaten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De ruimte voor politieke oppositie en voor mensenrechtenverdedigers in Rusland is de afgelopen jaren steeds beperkter geworden. De regelgeving ten aanzien van demonstraties is in 2015 aangescherpt. Wanneer in Rusland een demonstratie niet is aangemeld en goedgekeurd door de autoriteiten, wordt deze automatisch illegaal verklaard. Ildar Dadin is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf nadat hij twee keer deelnam aan een «niet-geautoriseerde demonstratie». De straffen voor overtreding van de demonstratiewet zijn bovendien relatief hoog. Meer in algemene zin deelt het kabinet de zorgen van Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties over de rechtsgang in Rusland.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van marteling? Deelt u de harde conclusie van Amnesty dat er veel indicaties zijn dat marteling in Rusland gebruikt wordt om elke vorm van oppositie de kop in te drukken?
Er zijn meerdere maatregelen te noemen die de Russische autoriteiten gebruiken om de ruimte voor politieke oppositie in te perken, waaronder de hierboven genoemde regelgeving over demonstraties. De verregaande conclusie dat marteling wordt gebruikt om elke vorm van oppositie de kop in te drukken deelt het kabinet evenwel niet. Het European Committee for the Prevention of Torture van de Raad van Europa doet overigens met enige regelmaat onderzoek naar aanwijzingen voor mogelijke gevallen van marteling, in het bijzonder in de Noordelijke Kaukasus, en bespreekt die op vertrouwelijke basis met de Russische autoriteiten.
Bent u bereid contact met uw Russische collega’s op te nemen om de vrijlating van Ildar Dadin en een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldiging van marteling te bepleiten? Wilt u dan ook aandacht vragen voor goede medische zorg voor deze gevangene? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten van Amnesty International over de zaak van Ildar Dadin hebben de Russische autoriteiten inmiddels een onderzoek ingesteld. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa Thorbjorn Jagland uitte in een telefoongesprek met de Russische Minister van Justitie, Alexander Konovalov, zijn bezorgdheid over de vermeende mensenrechtenschendingen ten aanzien van Ildar Dadin. Op 3 november is het hoofd van de penitentiaire inrichting waar Ildar Dadin vastzit op non-actief gesteld. De nationale mensenrechtenombudsman van Rusland, Tatjana Moskalkova, bezocht Ildar Dadin in de penitentiaire inrichting. Gelet op deze ontwikkelingen zal Nederland, mede in overleg met EU-partners, voorlopig geen aanvullende actie richting de Russische autoriteiten ondernemen. De Nederlandse ambassade in Moskou blijft de zaak wel aandachtig volgen. Daarnaast blijft Nederland de mensenrechtensituatie in Rusland waar mogelijk aan de orde stellen in gesprek met de Russische autoriteiten en in multilateraal verband.
Het uitvoeren van het VN-Vrouwenverdrag |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de Kamer te informeren over de inhoud van het gesprek dat u afgelopen donderdag heeft gevoerd met het VN-verdragscomité in het kader van de evaluatie van het VN-Vrouwenverdrag?1 2
Ja, zoals toegezegd tijdens het AO Emancipatie van 27 oktober jl. wordt uw Kamer in januari 2017 geïnformeerd over de voortgang van het emancipatiebeleid (Kamerstuk 30 420, nr. 255). Daarbij zal ik ook ingaan op de sessie van 10 november van het VN-verdragscomité met het Koninkrijk.
Kunt u aangeven op welke wijze u documenteert hoe er, volgens u, invulling wordt gegeven aan het VN-Vrouwenverdrag? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Zo ja, op welke wijze doet u dit en maakt u dit inzichtelijk aan de Kamer?
Iedere vier jaar rapporteert het Koninkrijk over de implementatie, naleving en voortgang van het VN-Vrouwenverdrag. Deze rapportages worden aangeboden aan het Comité dat toeziet op naleving van het VN-Vrouwenverdrag en zijn vervolgens ook aangeboden aan uw Kamer.3
Kunt u aangeven in hoeverre de bewering van het Netwerk VN-Vrouwenverdrag waar is dat de Nederlandse regering allerlei initiatieven ontplooit, maar deze initiatieven niet laat beoordelen op resultaat?
Het beleid waarmee de Nederlandse regering uitvoering geeft aan het emancipatiebeleid staat geformuleerd in de hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 (Kamerstuk 30 420, nr. 180) welke 10 mei 2013 is aangeboden aan uw Kamer.
De voortgang van dit beleid is 21 januari 2016 gerapporteerd aan uw Kamer in de Kamerbrief over voortgang Emancipatiebeleid (Kamerstuk 30 420, nr. 230).
De 6e rapportage van het Koninkrijk over de implementatie, naleving en voortgang van het VN-Vrouwenverdrag aan het Comité dat toeziet op naleving van het VN-Vrouwenverdrag is aangeboden aan uw kamer op 28 oktober 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 210).
De review van het Koninkrijk over de implementatie van de Beijing Verklaring en het Beijing Actieplatform aan de UN ECE in Genève is toen eveneens aangeboden aan uw Kamer op 28 oktober 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 210).
Daarnaast financiert de Nederlandse regering de Emancipatiemonitor van SCP en CBS, waarmee we de ontwikkelingen op het gebied van gendergelijkheid kunnen volgen. De eerstvolgende Emancipatiemonitor 2016 verschijnt in december 2016.
Zoals toegezegd tijdens het AO Emancipatie van 27 oktober jl. wordt uw Kamer in januari 2017 geïnformeerd over de voortgang van het emancipatiebeleid (Kamerstuk 30 420, nr. 255). Daarbij zal ik ook ingaan op de Emancipatiemonitor 2016.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat uw rapportage van de implementatie van het VN-Vrouwenverdrag, gedurende het gesprek, dusdanig verschilt van de schaduwrapportage van het Netwerk VN-Vrouwenverdrag? In welke kritiekpunten herkent u zich, en welke stappen wilt u daar concreet op nemen?3
Nederland heeft vooruitgang geboekt op gendergelijkheid. Daarvoor krijgt Nederland complimenten van het CEDAW comité, dat toeziet op de naleving van het VN-Vrouwenverdrag. De positie van vrouwen in Nederland is de afgelopen jaren verbeterd en daar hebben we als overheid samen met maatschappelijke organisaties hard voor gewerkt.
Op verschillende punten is de schaduwrapportage van het Netwerk VN-Vrouwenverdrag en is ook het VN-comité kritisch en dat is ook hun rol. Het comité maakt zich onder anderen zorgen over het grote aantal vrouwen in Nederland dat niet economisch zelfstandig is. Ook wijst het comité Nederland erop dat het aantal vrouwen in topposities bij bedrijven en bij universiteiten echt omhoog moet. Ik deel die zorgen. Ik zal mij de komende tijd verder blijven inzetten om de Nederlandse situatie nog meer in lijn te brengen met het VN-Vrouwenverdrag. Om te beginnen zal ik samen met het Netwerk VN-Vrouwenverdrag in februari 2017 een conferentie organiseren waar ik met alle betrokkenen wil bespreken hoe we gezamenlijk met de aanbevelingen van het Comité aan de slag gaan.
In hoeverre is het waar dat vrouwen die in 2005 zijn bevallen, en toen werkzaam waren als zelfstandige, nog niet allemaal gecompenseerd zijn voor een uitkering of vervangende schadevergoeding, terwijl zij hier, volgens het VN-Vrouwenverdrag en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, wel recht op hebben? Indien dit nog niet gebeurd is, kunt u aangeven waarom?
In verband met het ontbreken van een publieke uitkeringsregeling ingeval van zwangerschap en bevalling, in de periode 2004–2008, hebben vrouwelijke zelfstandigen (op nationaal niveau) tot aan de Hoge Raad en Centrale Raad van Beroep (CRvB) procedures gevoerd.
Alle rechterlijke instanties hebben de afgelopen jaren de vorderingen van deze vrouwen afgewezen. Vervolgens hebben zes vrouwen, die in die periode bevallen zijn, een klacht wegens schending van het VN-Vrouwenverdrag ingediend bij het Comité. Het Comité heeft op 17 februari 2014 het ontbreken van een publieke uitkeringsregeling voor vrouwelijke zelfstandigen ingeval van zwangerschap, in de periode 2004–2008, gekwalificeerd als het niet-nakomen van een verplichting op grond van het VN-Vrouwenverdrag.
Het Comité heeft de Nederlandse regering aanbevolen om vrouwelijke zelfstandigen, die in die periode zijn bevallen, (financieel) te compenseren.
De regering heeft besloten om deze aanbeveling van het Comité niet op te volgen. Het Comité is hiervan op de hoogte gesteld middels een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in september 2014.
Een aantal van deze zes vrouwen heeft naar aanleiding van de visie van het Comité alsnog een uitkering aangevraagd bij UWV. UWV heeft deze aanvragen afgewezen, omdat er geen wettelijke regeling bestond in de periode 2004–2008. Tegen deze afwijzingen is beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank Amsterdam heeft in juli 2016 in twee zaken het beroep van deze vrouwen ongegrond verklaard. In deze zaken is hoger beroep ingesteld door de vrouwelijke zelfstandigen bij de hoogste rechter op dit rechtsgebied: de CRvB.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in september 2016 het beroep gegrond verklaard en (in navolging van het Comité) geoordeeld dat sprake is van schending van het VN-Vrouwenverdrag. Tegen deze uitspraak heeft UWV hoger beroep ingesteld bij de CRvB.
Door het hoger beroep is deze kwestie weer onder de rechter. Pas als de CRvB uitspraak heeft gedaan in deze kwestie, zal in rechte komen vast te staan of deze vrouwen financieel gecompenseerd moeten worden.
Tijdens de sessie van 10 november heeft het Comité over deze kwestie kritische vragen gesteld en de kwestie is tevens opgenomen in de aanbevelingen van het Comité.
Kunt u aangeven op welke wijze u stereotypering van vrouwen in reclames (het VN-Vrouwenverdrag ziet dit als discriminatie), zoals bijvoorbeeld recentelijk in o.b.-tampon reclames, wilt tegengaan? Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet?4
Kenmerkend voor beeldvorming in het algemeen en stereotypering in casu, is dat het hardnekkig is en veelal een zaak is van bewustwording en daarmee ook van de lange adem. Aanpak in deze is dan ook niet iets wat zich van bovenaf laat dicteren. Ik ben meer overtuigd van een meerjarige aanpak van onderop en breed gedragen op het thema vrouw en media. Het doel van een dergelijke aanpak is om op lange termijn een meer evenwichtige representatie van de maatschappij te kunnen realiseren in de media, zowel binnen de traditionele media (radio, televisie en kranten), als bij nieuwe online media en social media kanalen. Hierbij gaat het wat mij betreft nadrukkelijk ook om reclames die bedrijven laten maken: vrouwen zijn een diverse groep en dat wordt niet weerspiegeld wanneer vrouwen in de media doorlopend op een stereotype manier in beeld komen.
In vervolg op de internationale conferentie die het kabinet in 2013 samen met de Raad van Europa over het thema «Women and the Image of Women» organiseerde, loopt er dit jaar een door OCW gefinancierd onderzoek (uitgevoerd door women Inc.) naar hoe de agenda voor de komende jaren met verschillende stakeholders gezamenlijk vorm kan krijgen op basis van evidence based informatie. De focus in het onderzoekjaar richt zich in eerste instantie op de vraag in hoeverre de huidige en de toekomstige mediamakers (zowel journalisten als reclame-, film- en programmamakers) zich bewust zijn van stereotypering en of zij tools/middelen willen om een verandering in te zetten. Het onderzoek krijgt zodanig uitvoering dat een breed gedragen «sense of urgency» over het onderwerp wordt georganiseerd.
Verder wil ik wijzen op de Nederlandse zelfregulering op het terrein van reclame, de Reclame Code Commissie (RCC) van de Stichting Reclame Code. Deze is al meer dan 50 jaar een succesvolle vorm van zelfregulering gebleken. Reclame-uitingen dienen in overeenstemming te zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen, respectievelijk dat deze niet in strijd mogen zijn met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden. Een ieder die van mening is dat een reclame daarmee in strijd is, kan een klacht in dienen. In haar oordeel over wat al dan niet binnen de grenzen valt weegt de RCC onder andere de heersende maatschappelijke opvattingen mee.
Een andere maatregel om stereotypering tegen te gaan is de nieuwe alliantie
«gender diversiteit». Dit is een samenwerkingsproject van een grote groep invloedrijke actoren (waaronder de Universiteit van Amsterdam, Movisie, Atria, NJI, COC Nederland, TNN, Rutgers, School en Veiligheid, NNID, Emancipator en Doetank PEER). Het belangrijkste doel is om huidige schadelijke gender normen te beïnvloeden waardoor meer ruimte, flexibiliteit en diversiteit in gender expressies mogelijk wordt. De alliantie komt binnen een jaar met een tienpuntenplan waarin voorstellen staan voor concrete maatregelen en een maatschappelijk debat over gendernormen in Nederland.
Kunt u aangeven welke verbeteringen nog noodzakelijk zijn op het gebied van genderspecifieke uitvoering van genderneutraal beleid als het gaat om huiselijk geweld? Welke stappen wilt u hier nemen?
Het kabinet onderschrijft het belang van gender voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Ten eerste is het belangrijk om gemeenten, Veilig Thuis-organisaties, politie en het Openbaar Ministerie (OM) handvatten te bieden om een gendersensitieve aanpak te integreren in hun werk. Daarvoor is een «toolkit» ontwikkeld. Hierin zit onder andere een factsheet over gendersensitief werken, een methodiek voor casusbespreking en een handreiking voor gemeenten. We zijn in overleg met betrokken partijen over verdere verspreiding.
Op 1 maart 2016 is het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld voor Nederland in werking getreden, ook wel het Verdrag van Istanbul genoemd. Op 8 december 2016 is een factsheet verschenen over het Verdrag van Istanbul om gemeenten te informeren over dit verdrag en wat dit betekent voor het gemeentelijk beleid.
Ten tweede is het belangrijk om het inzicht in de betekenis van gender te vergroten. Op dit moment wordt een prevalentieonderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van huiselijk geweld. De resultaten worden in de loop van 2017 verwacht. Er is een voorbereidend onderzoek uitgevoerd over de wijze waarop dit onderzoek gendersensitief kan worden uitgevoerd. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden betrokken bij het vervolgonderzoek.
Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan bijvoorbeeld de aanpak tegen vrouwelijke genitale verminking en participatie van vrouwen uit de vrouwenopvang door middel van het project «De nieuwe toekomst».
Op welke wijze zetten u en uw collega’s zich in om minderjarige Nederlandse meisjes, die in het buitenland uitgehuwelijkt worden, de juiste hulp en handreikingen te bieden om naar Nederland te kunnen terugkeren?
Huwelijksdwang is een serieus probleem. Het probleem is door de Nederlandse overheid herkend en er is een gezamenlijke aanpak afgesproken en in werking.
Het kabinet zet zich in voor een integrale aanpak van dit probleem, gericht op preventie en hulpverlening. Het Ministerie van SZW richt zich op preventie door verschijnselen waarbij het zelfbeschikkingsrecht in het geding is uit de taboesfeer te halen. Het Ministerie van VWS richt zich op weerbaarheid en economische zelfstandigheid van vrouwen. Via het Ministerie van VWS is er financiering voor de opvang van deze groep (bij Fier Fryslan en Kompaan en de Bocht). Er is sinds 1 januari 2015 een Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating ingesteld bij de gemeente Den Haag.
Daar waar slachtoffers toch in het buitenland terechtkomen, zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich maximaal in. Als een slachtoffer in het buitenland is, zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken in op het veilig en zorgvuldig verlenen van consulaire bijstand. Inzet van deze bijstand is tweeledig: a) faciliteren bij veilige opvang in het buitenland en b) faciliteren bij terugkeer. De medewerkers op de ambassade handelen volgens instructies, snel en met inachtneming van ieders veiligheid. Het aanspreekpunt in Nederland is het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). Gezamenlijk wordt de informatie verzameld om eventueel een nieuw reisdocument en ticket te verzorgen. Niet alleen documenten worden geregeld, ook wordt de opvang en de hulpverlening in Nederland op dat moment in gang gezet zodat slachtoffers bij terugkeer geholpen worden bij verwerken van hetgeen hen is aangedaan door familie en/of ouders.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre toegang tot zorg voor transgenders of intersekse personen wordt geweigerd indien zij niet de behandeling willen ondergaan die de professional het liefste zou zien? Zo nee, waarom wilt u dit niet doen als het schaduwrapport zich hier wel zorgen over maakt? Kunt u aangeven op welke manier u kennis en expertise over transgenders en intersekse personen vergroot bij medische professionals?
Het kabinet herkent niet de zorg zoals uitgesproken in het schaduwrapport en ziet op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Er zijn geen herleidbare signalen ontvangen dat professionals aan transgenders of personen met een intersekse conditie de toegang tot de zorg zouden weigeren. Voor iedereen, en dus ook voor transgenders en personen met een intersekse conditie, is de toegang tot noodzakelijke zorg geborgd, ongeacht de behandelkeuzen die zij maken. Door partijen bijeen te brengen, is het Ministerie van VWS in staat de ontwikkelingen te volgen en knelpunten tijdig te signaleren, bijvoorbeeld aangaande de zorg voor respectievelijk transgenders en personen met een intersekse conditie. De commissie geneeskundig specialisten heeft overigens aangegeven dat zorg voor transgenders en intersekse personen is opgenomen in de relevante vervolgopleidingen tot medisch specialist.
Zo organiseert het Ministerie van VWS al jaren op reguliere basis tweemaal per jaar een dergelijk breed landelijk overleg over de transgenderzorg. Daar spreken patiëntenorganisaties, verzekeraars, zorgprofessionals en de overheid met elkaar. Het Ministerie van VWS heeft in 2016 de opdracht verstrekt om een zorgstandaard transgenderzorg curatief te ontwikkelen in aansluiting op de zorgstandaard transgenderzorg geestelijke gezondheidszorg die zich in de afrondende fase bevindt. Patiëntenorganisaties zijn nadrukkelijk bij dit traject betrokken.
Aangaande de zorg voor personen met een intersekse conditie organiseerde het Ministerie van VWS samen met het Ministerie van OCW dit najaar een expertmeeting waar partijen in gezamenlijkheid onderwerpen en knelpunten rondom intersekse/DSD (Disorders of Sex Development) hebben geïnventariseerd en afspraken hebben gemaakt over het vervolg. Voor de zomer van 2017 vindt een vervolgmeeting plaats.
Voor beide gremia geldt dat de thema’s toegankelijkheid van zorg en expertise/deskundigheid op de agenda staan en dat patiënten- en belangengroepen zijn betrokken. Knelpunten en zorgen kunnen in deze gremia worden ingebracht en besproken.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre het Openbaar Ministerie en rechters «klem zitten» omdat momenteel genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken niet als specifieke grond worden genoemd in meerdere strafwetsartikelen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen signalen van rechters dat de wetgeving onvoldoende mogelijkheden biedt om op te treden in gevallen waarin dat is aangewezen. Ook bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie zijn geen signalen ontvangen dat officieren niet in kunnen gaan op het discriminatoire aspect bij zaken met betrekking tot intersekse personen en transgender personen. Vooralsnog bestaat er dus geen aanleiding om het gevraagde onderzoek te instigeren.
Op welke termijn verwacht u de opschorting voor de mogelijkheid van huisartsen om de abortuspil voor te schrijven te kunnen opheffen aangezien het medisch- en juridisch onderzoek is afgerond? Kunt u aangeven in hoeverre u nog voornemens bent om rond de jaarwisseling een wetsvoorstel in te dienen dat het verstrekken van de abortuspil door huisartsen mogelijk maakt?
Het wetsvoorstel dat het huisartsen mogelijk moet maken om de abortuspil te kunnen voorschrijven, ligt momenteel voor bij de Raad van State. Na ontvangst van het advies zal het aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.
In hoeverre kunt u nu aangeven waarom verschillende gemeenten sekswerkers verplichten zich te registeren? Durft u inmiddels wel te stellen dat het «regelrechte wetsontduiking» is als gemeenten registratie toch verplichten, mede gelet op de novelle die afgelopen juni in de Tweede Kamer is behandeld en aangenomen en waar deze maatregel nadrukkelijk uit verwijderd is?
Op dit moment bestaat er geen landelijke regelgeving inzake de registratie van sekswerkers. Als gemeenten een registratieplicht hanteren, kan dat dus niet worden gekwalificeerd als «regelrechte wetsontduiking.» De landelijke regelgeving is van kracht op het moment dat de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche in werking treedt. Het voorstel voor die wet kent een registratieplicht, maar dat voorstel is aangehouden in de Eerste Kamer. Een wijzigingsvoorstel (novelle) is momenteel in behandeling in de Eerste Kamer. Daarin wordt voorgesteld de registratieplicht te schrappen.
Bent u bereid, en zo ja hoe, om te waarborgen dat de voorzieningen zoals vrouwenopvang en de aanpak van huiselijk geweld in het Caribische deel van Nederland van hetzelfde niveau worden als op het Europese deel? Kunt u expliciet aangeven welke gesprekken en stappen u hiervoor onderneemt?
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in het Caribisch deel van Nederland heeft prioriteit. De Staatssecretaris van VWS heeft in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 4 oktober 2016 (Kamerstuk 28 345, nr. 170) aangekondigd een bestuursakkoord te willen sluiten met de Openbare Lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba voor de periode 2017–2020. In dit bestuursakkoord zal onder meer aandacht zijn voor preventie, deskundigheidsbevordering van professionals en het versterken van de ketensamenwerking en de hulpverlening, waaronder het inrichten van veilige opvang.
Bent u bereid de aanbevelingen van het VN-Verdragscomité, die op 21 november verwacht worden, naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen (concluding observations) van het Comité zijn vrijdag 18 november gepubliceerd door het Comité en openbaar beschikbaar. Zie ook:
De verdwenen oorlogsgraven van Nederlanders in de Javazee |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van eerdere vragen heeft gesteld dat een internationaal verdrag voor het beschermen van oorlogsgraven in de zee en voor het internationaal strafbaar stellen van schendingen van zulke oorlogsgraven niet noodzakelijk is?1
Zoals wij in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen stelden, zijn de wrakken van Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, al beschermd op basis van bestaande verdragen. Onder het internationaal recht genieten dergelijke schepen, ook nadat ze zijn gezonken, volledige immuniteit en blijven zij eigendom van de vlagstaat. Daarnaast beschermt het humanitair oorlogsrecht oorlogsgraven, ook op zee. In overeenstemming met de mede op initiatief van Nederland opgenomen paragraaf 314 van Resolutie A/RES/70/235 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wordt gezocht naar nadere samenwerking met alle betrokken landen om te komen tot betere bescherming van alle oorlogsgraven ter zee.
Bent u, na het verdwijnen van de zeebodem van de Nederlandse oorlogsgraven voor de kust van Indonesië en de daarmee gepaard gaande schending van oorlogsgraven, daar nog steeds van overtuigd? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu wel bereid om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met de problematiek van verdwijningen van oorlogsgraven kampen, u in te zetten voor een internationaal verdrag voor bescherming van deze oorlogsgraven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de eerdere vragen heeft gesteld navraag te doen bij landen als Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf?2 Kunt u toelichten wat deze navraag heeft opgeleverd en wat u daarmee heeft gedaan?
Het is helaas niet de eerste keer dat wrakken van (Nederlandse) oorlogsschepen worden verstoord. Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 15 november jl., gaven eerdere incidenten reeds aanleiding tot grote zorg (Kamerstuk 32 156, nr. 77). De ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben met vlagstaten van andere oorlogsgraven ter zee in de omgeving van Nederlandse schepen, waaronder Australië, Duitsland, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, contact over de bescherming van deze oorlogsgraven. Ook met de staten onder wier rechtsmacht illegale verstoringen werden ontdekt, is er contact geweest.
De uitdagingen voor de bescherming van oorlogsgraven ter zee zijn echter groot. Het is onmogelijk om de graven permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn en ter preventie is samenwerking met de betrokken staten van groot belang.
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat de wrakken van de gezonken oorlogsschepen naar de haven van Surabaya zijn versleept en daar als oud ijzer zijn verkocht?3
In afwachting van nader onderzoek kunnen we hierover geen uitspraken doen.
Wanneer zal het onderzoek naar het verdwijnen van de oorlogsgraven in de Javazee zijn afgerond? Bent u bereid het onderzoek na verschijning naar de Kamer te sturen?
Nederland is in gesprek met Indonesië over onderzoek en de toekomstige samenwerking als het gaat om scheepswrakken. Dit is een complex dossier en een onderzoek moet dan ook zorgvuldig worden voorbereid. Ook andere landen zijn betrokken bij het dossier. Het is nog te vroeg voor een concreet tijdschema. Uiteraard zullen wij u informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland? 1
Ja.
Waarom zou Griekenland 1,75 miljard euro moeten krijgen voor de bouw van twee nieuwe bruinkoolcentrales?
In het artikel wordt gewezen op de Griekse wens om te worden aangemerkt als één van de minst vermogende lidstaten. Hiertoe zou de groep lidstaten waarvoor deze uitzondering geldt, moeten worden uitgebreid. Griekenland zou dan een deel van zijn te veilen emissierechten, gratis toe mogen wijzen aan de energiesector voor modernisatie van deze sector.
Het Industriecomité van het Europees parlement heeft deze Griekse wens in zijn positie opgenomen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel in het Europees parlement en de Raad op brede steun kan rekenen en verwacht niet dat dit voorstel wordt opgenomen in de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030.
Klopt het dat deze kolencentrales dan zouden kunnen produceren voor een periode van maar liefst 40 jaar?
Ja, nieuwe kolencentrales zijn daar naar verwachting technisch toe in staat. De economische levensduur zal tenminste 25 jaar zijn.
Waarom zou dit geld uit de ETS-emissierechten opgebracht moeten worden?
Bij de herziening van de ETS-richtlijn zet ik me ervoor in dat enkel subsidie kan worden gegeven aan CO2-arme projecten. Een aantal lidstaten deelt deze inzet, waarbij de landen die financiële steun ontvangen vanzelfsprekend wel het laatste woord willen hebben over welke projecten binnen hun land worden uitgevoerd. Ik richt me daarom op scherpe criteria voor het gebruik van de middelen. Daarnaast zet ik me ervoor in dat de groep lidstaten die van deze uitzondering gebruik mogen maken, niet wordt uitgebreid.
Hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatdoelen en de leidende rol die de EU voor zichzelf ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om deze gang van zaken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze subsidies meer aan te sturen op verduurzaming en vergroening van de energievoorziening?
Naast het opnemen van de voorwaarde om binnen deze uitzonderingsbepaling enkel subsidie voor CO2-arme projecten te geven, draagt een competitief biedproces hieraan bij. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn wordt voorgesteld dat door middel van een competitief biedproces bij grote projecten er voor gezorgd moet worden dat enkel projecten die leiden tot emissiereductie worden geselecteerd.
Het weigeren van een Spaans rechtshulpverzoek door PSV |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PSV weigert Spaans Openbaar Ministerie namen fans die bedelaars vernederden»?1? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid?2
Ja.
Deelt u de mening dat het strafrecht een ander doel dient en van een andere orde is dan het opleggen van stadionverboden door een club? Zo ja, waarom en waarin verschilt dit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Volgens artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden van de KNVB is de KNVB gerechtigd een landelijk stadionverbod op te leggen aan ieder die (i) handelt in strijd met de Standaardvoorwaarden, (ii) een strafbaar feit heeft begaan, of (iii) zich zo heeft gedragen dat het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad.
In het geval zich een strafbaar feit heeft voorgedaan (zie ii hierboven) kan het strafrecht eveneens worden toegepast.
Deelt u de mening dat het opleggen van stadionverboden door een club en een eventuele strafrechtelijke vervolging twee afzonderlijke trajecten betreffen? Zo ja, bent u daarom ook van mening dat voetbalclubs moeten meewerken aan het vervolgen van supporters? Zo nee, waarom niet?
Private en publieke partijen werken samen om voetbalvandalisme en voetbalgerelateerd geweld te bestrijden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
civielrecht, strafrecht en bestuursrecht. De KNVB, betaaldvoetbalorganisaties, burgemeesters, het Openbaar Ministerie en de politie werken samen en stemmen af wanneer zij welke instrumenten inzetten. Dit betreft dus zowel civielrechtelijke, bestuursrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten die aanvullend op elkaar gebruikt kunnen worden. Het opleggen van stadionverboden staat het verlenen van medewerking in een strafrechtelijk onderzoek niet in de weg.
Wat kunnen de Spaanse justitiële autoriteiten doen om alsnog aan de door hen gevraagde informatie te komen? Kunnen de Spaanse autoriteiten verzoeken tot het inzetten van dwangmiddelen teneinde alsnog de gevraagde informatie te verkrijgen?
De Spaanse justitie heeft de Nederlandse justitie middels een rechtshulpverzoek verzocht om de identiteit van de personen betrokken bij de incidenten in Madrid bekend te maken. De wijze waarop rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd is aan de uitvoerende lidstaat. De Spaanse autoriteiten kunnen de Nederlandse justitie verzoeken uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek. Ze kunnen de Nederlandse justitie niet verzoeken op welke wijze zij dat doen.
Zijn de Nederlandse justitiële autoriteiten van plan de Spaanse justitie te voorzien van alle benodigde hulp zodat vervolging in Spanje mogelijk wordt? Zo ja, waaruit bestaat die hulp? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoord dat «Nederland [...] waar mogelijk volledige medewerking [...] aan de Spaanse autoriteiten» zal verlenen?
Ja. De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben naar aanleiding van een Spaans rechtshulpverzoek van voetbalclub PSV gevorderd de voetbalsupporters (zoals te zien op de beelden die door de Spaanse autoriteiten zijn verstrekt) te identificeren. PSV heeft in eerste instantie aangegeven daaraan geen uitvoering te willen geven. Nadat de Spaanse justitiële autoriteiten hebben aangegeven bij het verzoek te persisteren, heeft de Nederlandse justitie een herhaalde vordering gedaan aan PSV om de betreffende voetbalsupporters te identificeren. Deze vordering ging vergezeld van een nieuw verzoek aan PSV om aan te geven welke voetbalsupporters een stadionverbod door PSV opgelegd hebben gekregen naar aanleiding van het gedrag dat te zien is op de beelden.
In antwoord op de herhaalde vordering heeft PSV gemotiveerd laten weten vervolgonderzoek te hebben verricht naar de identiteit van de op de door de Spaanse autoriteiten verstrekte foto’s voorkomende personen. Op bestuurlijk niveau is het Spaanse rechtshulpverzoek geagendeerd, waarbij thans gekeken wordt op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan dit verzoek.
De voetbaleenheid van de politie Oost-Brabant heeft overigens de beelden waarop de voetbalsupporters te zien zijn al bekeken. Het bekijken van deze beelden heeft geen herkenningen opgeleverd. Dit is medegedeeld aan de Spaanse justitiële autoriteiten.
Uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jeroen Recourt (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Joël Voordewind (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Naar aanleiding van uw antwoorden op eerdere vragen: bent u het, afgezien van de beoordeling van de schriftelijke verklaringen van de heer Witteveen door de voorzieningenrechter en het gerechtshof, ermee eens dat de heer Witteveen wegens zijn ervaringen in Rwanda uniek gepositioneerd is om het rechtssysteem in Rwanda te beoordelen? Klopt het dat de heer Witteveen nog niet eerder door de betrokken ambtenaren op het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bevraagd? Acht u het niet wenselijk dat de ervaringen van Witteveen worden betrokken bij uw beoordeling over deze zaak? Zo nee, waarom niet?1
Ik zie geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de uitlevering te herzien. De heer Witteveen heeft in de schriftelijke stukken die zijn ingebracht in de uitleveringsprocedure uitgebreid uiteen gezet wat zijn bevindingen waren. Hierbij is ook de «Bandora-zaak» behandeld. Deze ervaringen en bevindingen van de heer Witteveen zijn door de betrokken ambtenaren van mijn ministerie al meegenomen in de beoordeling over de uitleveringszaak. Er is regelmatig informeel contact geweest tussen de betrokken ambtenaren en de heer Witteveen, waarin de heer Witteveen zijn bevindingen naar voren heeft gebracht. De bevindingen van de heer Witteveen heb ik bij mijn oordeel betrokken, maar hebben mijn conclusie niet gewijzigd. Ook het Gerechtshof concludeert dat het niet aannemelijk is dat de betrokken personen een reëel risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering.
Is de observatie van de heer Witteveen over de uitleveringszaak die onder de Transfer Law is berecht en die bekend staat als de Bandora-zaak, reden om uw eerdere conclusie in antwoord op de eerdere vragen, namelijk dat u het niet aannemelijk vindt dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die uitlevering in de weg zouden staan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is een uitgebreider uitleveringsonderzoek uit te voeren naar model van de Bandora-zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, gelet op de bevindingen van de heer Witteveen dat getuigen a décharge hoofdzakelijk buiten Rwanda verblijven en daarbij dat de getuigen in Rwanda zelf niet voor de verdediging durven te verklaren, een nieuwe overweging te maken of berechting in Nederland niet mogelijk dan wel meer wenselijk zou zijn?
Nee. Dit is reeds meegewogen in de uitleveringsprocedure.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u tot uitzetting overgaat?
De voorzieningenrechter heeft in kort geding van 11 november jl. bevestigd dat het gerechtshof Den Haag reeds een uitspraak heeft gedaan in deze zaken en dat de vragen van Uw Kamer en de bevraging van Witteveen door de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie op 10 november jl. geen nieuwe feiten bevatten, die aan de uitlevering van deze twee personen met de Rwandese nationaliteit in de weg zouden staan. De heren Iyamuremye en Mugimba zijn op 12 november 2016 uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.
Speelt het een rol dat Nederland gastland is geweest voor het Rwanda tribunaal?
Nee. Overigens is Nederland geen gastland geweest voor het Rwandatribunaal. Dit tribunaal was gevestigd in Arusha, Tanzania.
Kunt u nagaan wanneer in de Engelse uitleveringszaak naar Rwanda uitspraak in hoger beroep wordt verwacht?
Ja, de Britse zaak wordt deze maand voorgezet in Groot-Brittannië. Op 8 december wordt het onderzoek ter zitting naar verwachting gesloten. De uitspraak wordt in het voorjaar van 2017 verwacht.
Duitse tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het persbericht «Stickeren tegen tol»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat de Europese Commissie haar bedenkingen tegen de Duitse plannen nu laat varen en wat de overwegingen van de Europese Commissie daarbij zijn?
Nee. Ik heb nog geen definitieve uitkomst gezien van de gesprekken tussen Minister Dobrindt en de Europese Commissie. Volgens de media wordt, om aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen, de Duitse wegenbelasting voor personenvoertuigen verder afhankelijk gemaakt van de milieueffecten van die voertuigen en wordt het kortdurende vignet goedkoper gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het Duitse tolplan eruitziet?
Het huidige Duitse tolplan voorziet in een elektronisch vignet voor alle personenvoertuigen. Voor voertuigen met een Duits kenteken dient een jaarvignet aangeschaft te worden, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een kortdurend vignet (van 10 dagen of 2 maanden) daarnaast ook een optie. Voertuigen met een Duits kenteken hebben het vignet nodig op zowel snelwegen als federale autowegen, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een vignet alleen vereist op snelwegen. Het is nog onbekend hoe Duitsland haar wetgeving eventueel aanpast, als gevolg van de gesprekken van Minister Dobrindt met de Europese Commissie.
Heeft u overleg gehad met de Duitse regering over dit tolplan? Zo ja, wanneer en wat was de uitkomst daarvan?
Ik spreek met enige regelmaat mijn Duitse collega, Minister Dobrindt. De laatste keer dat we het Duitse toldossier bespraken was op 26 november 2015. Die zomer is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Duitsland. Hoewel de gesprekken in goede sfeer verlopen, benadruk ik telkens mijn bezwaren bij het Duitse voornemen een vignet voor personenvoertuigen in te voeren. In het bijzonder heb ik aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de bewoners van de grensregio’s.
Minister Dobrindt heeft mij eerder laten weten dat naar aanleiding van mijn bezwaar de plannen zijn aangepast. Volgens eerdere uitgangspunten zou het gehele Duitse wegennet onder de vignetplicht vallen. Sindsdien is dit aangepast en hebben voertuigen met een buitenlands kenteken alleen een vignet nodig op de autosnelweg. Daarmee wordt het lokale en regionale verkeer in de grensregio’s enigszins ontzien.
Is er een grenseffectentoets uitgevoerd op het Duitse tolplan?
Nee. Ik heb van de grensregio´s brieven ontvangen, waarin men ingaat op de ongewenste effecten van een tolheffing in Duitsland. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef, heeft Minister Dobrindt het plan aangepast, waardoor het lokale en regionale verkeer in de grensregio´s enigszins ontlast wordt.
Heeft Duitsland toestemming gekregen van de Europese Commissie voor dit nieuwe plan? Zo ja, wanneer en wat was het resultaat?
De Europese Commissie is in gesprek met Minister Dobrindt om te bezien of ze tot overeenstemming kunnen komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Minister Dobrindt heeft onlangs aangegeven dat een akkoord binnen handbereik is en ook de Europese Commissie bevestigt dat er vorderingen worden gemaakt. Er zijn echter nog geen mededelingen gedaan over de concrete afspraken.
Bent u op niveau van de Europese Unie betrokken geweest bij de besluitvorming. Zo ja, wat is uw inbreng geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of zij, wegens het niet nakomen van Europeesrechtelijke verplichtingen, het nodig vindt om een inbreukprocedure te starten en om een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen. De Europese Commissie is bekend met de Nederlandse bezwaren tegen de Duitse tolheffing.
Kunt u aangeven hoe de Europese Unie thans het begrip «vrij verkeer van goederen en personen» inhoud wil geven als ingestemd wordt met de Duitse plannen?
Een van de instrumenten om de doelstellingen van de EU te realiseren is het tot stand brengen van een interne markt. Het al dan niet invoeren van een vorm van wegbeprijzing is een nationale bevoegdheid. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat Duitsland in overeenstemming handelt met de bepalingen van het vrije verkeer en non-discriminatoir handelt. De Europese Commissie is evenwel ook, zoals blijkt uit het Witboek Transport 2011, voorstander van de beginselen «de vervuiler betaalt/de gebruiker betaalt». Met Duitsland zijn gesprekken gaande betreffende een oplossing die volgens de Europese Commissie hieraan recht doet.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring gaat inhouden, onderverdeeld naar frequentie en type auto/motor?
Nee. De kosten van het vignet zijn afhankelijk van het voertuig en de gewenste duur van het vignet. Het is nog niet duidelijk op welke wijze de tariefstructuur van het vignet en de Duitse wegenbelasting zullen moeten worden aangepast om de bezwaren van de Europese Commissie weg te nemen.
Kunt u een inschatting maken van de toename van sluipverkeer dat door de Duitse tolheffing zal ontstaan? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen en de gevolgen met de grensregio’s te bespreken?
Nee. Personenvoertuigen met een Duits kenteken hebben een jaarvignet nodig voor zowel de snelwegen als de federale autowegen. Aangezien het aanschaffen van het vignet voor deze voertuigen verplicht is, is het onwaarschijnlijk dat hierdoor sluipverkeer van Duitsers ontstaat. Personenvoertuigen met een buitenlands kenteken moeten alleen voor de snelwegen in Duitsland een vignet hebben. Dat zal juist voor de grensregio´s een verlichting zijn ten opzichte van eerdere plannen van Dobrindt, waarin het vignet op meer wegen zou gelden, ook voor buitenlanders. Ik sta overigens altijd open voor inzichten uit de grensregio´s en stel hun input betreffende dit dossier zeer op prijs.
Kunt u aangeven wat de omvang van de lastenverzwaring zal zijn voor Nederlanders en daarbij een onderscheid maken naar de regio’s?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de nieuwe tariefstructuur van het tolvignet nog niet bekend. Hoe de aanpassing van de plannen per regio zal uitpakken is niet op voorhand duidelijk en zal afhangen van de uitwerking door Duitsland en de mate waarin een bepaald vignet (voor korte duur of voor een jaar) door Nederlanders gekocht zal worden.
Bent u voornemens om met Oostenrijk bezwaar te maken bij het Europese Gerechtshof? Zo ja, zal dat dan de datum van invoering doen verschuiven?
Vooralsnog loopt de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland nog. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bezien of ze met de Duitse regering tot overeenstemming kan komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Ik zal de uitkomst zodra deze bekend is bestuderen, en zal mij beraden op vervolgstappen. Een eventueel beroep heeft geen opschortende werking.
Klopt het bericht dat de tol alleen geldt voor buitenlanders en niet voor Duitsers zal gelden? Zo ja, is invordering van boetes door de Duitse overheid bij Nederlandse ingezetenen verzekerd?
Nee. De tolplicht (het vignet) geldt voor personenvoertuigen met een Duits kenteken op snelwegen en federale autowegen, voor personenvoertuigen met buitenlandse kentekens alleen op snelwegen.
In het Kentekenreglement is opgenomen, dat de RDW op verzoek gegevens verstrekt aan buitenlandse bevoegde autoriteiten voor doeleinden in de taakuitoefening van die overheden. Hieronder valt ook de handhaving van heffingen inzake het gebruik van de weg (artikel 8a). Die gegevens kunnen daarmee gebruikt worden voor de mogelijke toekomstige handhaving van een ingevoerd Duits tolvignet.
Is het nieuwe plan in overeenstemming met Europees recht?
De Europese Commissie ziet toe op een juiste naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen. Er is naar mijn weten nog geen groen licht uit Brussel voor dit plan, maar ik heb begrepen, dat de Europese Commissie en de Duitse regering verwachten dat ze op korte termijn tot overeenstemming zullen komen.
Overweegt u een klacht in te dienen bij de Europese Commissie?
Ik heb eerder contact gezocht met Eurocommissaris Bulc over mijn bezwaren inzake Duitse tol, de laatste keer was dat op 11 juni 2015. Nadien is de inbreukprocedure tegen Duitsland door de Europese Commissie opgestart. Als het nodig is, zal ik uiteraard wederom de Eurocommissaris benaderen.
Grensoverschrijdende gaswinning Groningse gasveld |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de internetapplicatie Niedersächsischer Bildungsserver (NIBIS)?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de rand is van het Groningse veld en hoe omgegaan is met grensoverlappende vergunningsgrenzen?
De rand van het Groningenveld is aangegeven op de kaart in bijlage 1.2 Die kaart is afkomstig van de NIBIS-website van de overheid van Nedersaksen. De kaart toont de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding. De kaart toont ook enkele kleine gasvelden ten oosten van het Groningenveld. Het gaat om de gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum. Deze gasvelden zijn «leeg» (de productie is beëindigd). Ze staan niet in verbinding met het Groningenveld.
In het gebied van de Eemsmonding is een geschil tussen Nederland en Duitsland over de ligging van staatsgrens. Over een aantal onderwerpen zijn tussen Nederland en Duitsland verdragen gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over de samenwerking en het beheer van de Eemsmonding, zonder dat die verdragen de kwestie van de ligging van de staatsgrens beslechten. Op 8 april 1960 hebben Duitsland en Nederland het Eems-Dollardverdrag (Tractatenblad 1960, nr. 69) gesloten, dat de samenwerking regelt voor onder meer de scheepvaart. Op 14 mei 1962 is een Aanvullende Overeenkomst gesloten (Tractatenblad 1962, nr. 54), die de opsporing en winning van aardgas regelt voor het overlappende gebied («Common Area») tussen de beide grens-claims. Die aanvullende overeenkomst bevat onder meer de bepaling dat elk land recht heeft op een gelijk deel van de gewonnen hoeveelheid aardgas onder de Common Area.
In de Common Area zijn twee winningsvergunningen van kracht, een Nederlandse en een Duitse. De Nederlandse vergunning is de «winningsvergunning Groningen». De Duitse winningsvergunning heet «Krummhörn». Deze vergunning omvat een deel van de oorspronkelijke vergunning «Groothusen».
In de negentiger jaren is er een arbitrageprocedure geweest tussen NAM en Brigitta (de Duitse vergunninghouder) over de hoeveelheid gas in de Common Area. Over het verloop van deze procedure is uw Kamer door mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd. De conclusie van de arbiters was dat NAM, die destijds het aardgas ten behoeve van Brigitta won, meer gas aan Brigitta had geleverd dan waar het bedrijf recht op had (zie de brief van 9 juli 1999, Kamerstuk 21 563, nr. 8). Als gevolg daarvan heeft de Staat uiteindelijk een bedrag van € 1,76 miljard aan afdrachten en belastingen terugontvangen (Kamerstuk 21 563, nr. 13).
Kunt u aangeven of er drukcommunicatie is tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt? Zo nee, waar baseert u dit op?
De winning van het gas uit het Groningenveld vindt uitsluitend plaats vanaf winningslocaties op het vasteland (onshore). Naar deze locaties stroomt echter wel gas toe vanuit het offshore gedeelte van het gasveld (het gedeelte dat onder de Eemsmonding ligt). Dat is onder meer aangetoond met drukmetingen in observatieputten in en rondom de Eemsmonding, zoals de observatieputten «De Hond» (op het eilandje De Hond in de Eems) en «Farmsum».
Indien er sprake is van drukcommunicatie tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt op welke plaats of plaatsen vind deze drukcommunicatie dan plaats?
Het gehele deel van het Groningenveld dat onder de Eemsmonding ligt, heeft drukcommunicatie met het deel dat onder het vasteland ligt. De drukcommunicatie is niet beperkt tot een enkele plaats of plaatsen.
Indien er sprake is van de bij vraag drie en vier genoemde drukcommunicatie, deelt u dan de mening dat het onttrokken bruto volume uit het reservoir onder de Eems in ogenschouw genomen dient te worden bij bepaling van seismische risico’s en seismiciteit?
Dat deel van het gasreservoir van het Groningenveld dat zich uitstrekt onder de Eemsmonding, is meegenomen in de modellen, waarmee reservoircompactie en bodemdaling zijn berekend (zowel al gerealiseerd als toekomstig). In die zin maakt het onder de Eemsmonding gelegen deel van het Groningenveld integraal deel uit van het gehele Groningenveld.
Het model voor de bepaling van toekomstige seismiciteit en van seismische risico’s maakt gebruik van reservoircompactie. In die zin is ook het van onder de Eems onttrokken volume (uit het Groningenveld) meegenomen in die berekeningen.
Indien het Groningen gasveld grensoverschrijdende drukcommunicatie heeft met Duitse winningen onder de Eems en onder Nedersaksen, waarom wordt dan niet gekeken naar geïnduceerde bevingen in Duitsland?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Duitse gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum niet in verbinding staan met het Groningenveld. Bovendien is de gaswinning uit deze gasvelden beëindigd. Dat is de reden dat geïnduceerde aardbevingen in Nedersaksen (buiten de Common Area) buiten beschouwing zijn gebleven.
Kunt u aangeven waarom Energiebeheer Nederland (EBN) (mede) opdrachtgever was van de boring op locatie Paapzand Z1 en Paapzand Z1A, beide op Duits grondgebied?
Het Groningenveld wordt geëxploiteerd voor rekening van de Maatschap Groningen, waarin EBN namens de Staat participeert. De genoemde boringen vanaf de locatie Paapsand zijn gezet ter nadere verkenning van de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding, in het kader van de finale bepaling van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in het Groningenveld onder de Eemsmonding.
De terugtrekking van Afrikaanse landen uit het Internationaal Strafhof |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het zorgelijke bericht «Afrikaanse exodus maakt Strafhof nog machtelozer» en andere berichten waarin wordt gesproken over de (aangekondigde) terugtrekking van Burundi, Gambia en Zuid-Afrika uit het Internationaal Strafhof en over diverse andere landen zoals Kenia, Oeganda en Djibouti die overwegen om zich terug te trekken?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Servaes/Sjoerdsma van november 2015, waarin gesteld wordt «dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof» en de regering wordt verzocht om «een voortrekkersrol te spelen bij het behouden van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in het algemeen en onder Afrikaanse staten in het bijzonder»»?2 Kunt u aangeven welke inspanningen u in het voorbije jaar in dit kader heeft verricht?
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit.
Het behouden en versterken van het draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is gedurende enkele jaren een prioriteit voor het kabinet.
Dit uitte zich in 2016 bijvoorbeeld in voortzetting van de financiering van diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor dit doel, zoals de African Group for Justice and Accountability. Ook werden diverse seminars over het Internationaal Strafhof in Afrikaanse landen gefinancierd. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de Afrikaanse Unie, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen4.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u, gezien de zorgwekkende ontwikkeling van recente aankondigingen van Afrikaanse landen om zich terug te trekken uit het ICC, bereid om persoonlijk deel te nemen aan de aankomende sessie van de Assembly of States Parties, die vanaf 16 november a.s. plaatsvindt in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de uitkomst is geweest van uw gesprek met de voorzitter van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof, de Senegalese Minister Sidiki Kaba van Justitie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het aankomende lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad aan te grijpen om de genoemde problematiek van het Internationaal Strafhof te agenderen? Bent u bereid dit tot een gezamenlijke prioriteit van Italië (lid in 2017, bijzondere verbondenheid vanwege het Statuut van Rome) en Nederland (lid in 2018, gastland) te maken? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In september jl. is afgesproken dat het Koninkrijk en Italië elkaar tijdens hun Veiligheidsraadlidmaatschap zullen ondersteunen en nauw zullen samenwerken op prioritaire dossiers zoals rule of law en accountability. Een betere verbinding tussen het werk van de Veiligheidsraad en de Hoven en Tribunalen in Den Haag is daarbij wenselijk. De kwestie van het uittreden van verdragspartijen bij het Statuut van Rome valt als zodanig niet binnen het mandaat van de Veiligheidsraad. Daar waar de Veiligheidsraad wel een bevoegdheid heeft, zoals bij het doorverwijzen van situaties, zal Nederland zich maximaal inzetten, om zo de hierboven genoemde verbinding tussen de Raad en het Strafhof te bevorderen. Tevens zal het Koninkrijk ook tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om met extra urgentie gevolg te geven aan de motie Servaes/Sjoerdsma? Bent u bijvoorbeeld bereid om ministers van o.a. Burundi, Gambia en Zuid-Afrika, alsook van Afrikaanse en andere landen die het Internationaal Strafhof steunen, voor spoedig overleg uit te nodigen in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Assembly of State Parties voorzien op van 16 november a.s.?
Ja.
De Nederlandse positie inzake een AVVN-resolutie over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt de in het kader van de 71ste AVVN opgestelde concept-resolutie van Mexico, Oostenrijk en andere landen (over de noodzaak om onderhandelingen te initiëren over een verdrag dat kernwapens verbiedt) zich tot bestaande NAVO-verplichtingen?
Hoeveel NAVO-bondgenoten hebben aangekondigd de resolutie te zullen steunen? En hoeveel NAVO-bondgenoten hebben tijdens de AVVN meeonderhandeld over de resolutie?
Hoe zou een «voor»-stem van een NAVO-bondgenoot zich verhouden tot de geldende doctrine die stelt dat de NAVO een «nucleaire alliantie» is, hetgeen alle NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, onlangs nog bevestigden in het communiqué van de NAVO-top in Warschau?1
Hoe zou een eventuele «voor»-stem van Nederland zich verhouden tot de nucleaire taak die Nederland in NAVO-verband heeft?
Hoe zou de resolutie, en later de aanvang van onderhandelingen over een verdrag dat kernwapens verbiedt, zich verhouden tot het Non-proliferatieverdrag (NPV)? Is het kabinet nog steeds van mening dat het NPV de hoeksteen zou moeten zijn van het nucleaire ontwapeningsbeleid? En is het kabinet van mening dat de resolutie het NPV zou uithollen? Zo neen, waarom niet?
Hoe beoordeelt het kabinet het nucleaire spierballenvertoon van de Russische Federatie, dat zich bijvoorbeeld manifesteert in de vorm van stationering van Iskander-raketten in Kaliningrad2 en de diverse opmerkingen over de gereedheid van het Russische nucleaire arsenaal?
Deelname aan onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens |
|
Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Michiel Servaes (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Rik Grashoff (GL), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie van het lid Servaes c.s. over «doeltreffende maatregelen, waaronder de start van onderhandelingen over een internationaal verbod op nucleaire wapens»1 en de motie van het lid Sjoerdsma c.s. over inhoudelijk deelnemen aan internationale besprekingen over een dergelijk verdrag?2
De schriftelijke vragen van de leden Sjoerdsma (D66), Servaes (PvdA), Van Bommel (SP), Voordewind (ChristenUnie), Grashoff (GroenLinks), Thieme (PvdD) en Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk), vraagnummer 2016Z19120, zijn beantwoord middels de brief «Onderhandelingen over een internationaal verbod op kernwapens» (Kamerstuk 33 783, nr. 23).
Begrijpt u dat een meerderheid van de Tweede Kamer, gezien de aangenomen moties, een vóórstem had verwacht bij de stemmingen over het rapport van de Open Ended Working Group (OEWG) over nucleaire ontwapening waarin onder meer de aanbeveling is opgenomen om in 2017 te starten met onderhandelen over een nieuw juridisch instrument om kernwapens te verbieden en te elimineren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek toelichten waarom Nederland niet in kon stemmen met paragraaf 67 van het OEWG-rapport waarin deze aanbeveling is opgenomen? Kunt u aangeven waarom deze paragraaf «afbreuk deed aan jaren werk» en «zowel het gehele NPV-acquis als het Nederlands beleid van de laatste 25 jaar» ondermijnde, zoals u stelt in het recente Schriftelijk Overleg over de Algemene Vergadering van de Verenigde Natioes (AVVN)?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet juist zo dat in het eindrapport bewust ruimte is gelaten voor verschillen van inzicht tussen de deelnemende landen aan de OEWG over de waarde van andere maatregelen voor non-proliferatie en nucleaire ontwapening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in het verloop van de discussie over dit thema binnen de NAVO? Op welke wijze heeft Nederland getracht om bruggen te bouwen tussen NAVO-landen en overige deelnemers aan de OEWG?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er zich van bewust dat er op dit moment in de AVVN een resolutie voorligt van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid-Afrika en Nigeria om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens? Bent u bereid deze resolutie mede te ondertekenen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bij de stemmingsronde over de ingediende resoluties bij de AVVN vóór de resolutie van Oostenrijk, Ierland, Mexico, Brazilië, Zuid Afrika en Nigeria, om in 2017 in VN-verband te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens, te stemmen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit dan tot de aangenomen motie Servaes c.s?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting dat de resolutie zeer waarschijnlijk aangenomen zal worden door een meerderheid van landen binnen de AVVN?
Zie antwoord vraag 1.
Indien dit inderdaad het geval is en er daadwerkelijk een conferentie in 2017 zal plaatsvinden over een verdrag voor een verbod op nucleaire wapens, bent u dan nog altijd voornemens om conform de motie Sjoerdsma c.s. deel te nemen aan deze internationale bijeenkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 21 oktober te beantwoorden, dus nog voordat de daadwerkelijke stemming plaatsvindt over de resolutie waarin wordt voorgesteld om in 2017 te gaan onderhandelen over een internationaal verbod op kernwapens?
Zie antwoord vraag 1.
Het omstreden referendum dat onrust stookt in Servisch Bosnië |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden referendum stookt onrust in Servisch Bosnië»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het referendum ongrondwettelijk is verklaard door het constitutionele hof in Sarajevo, maar toch is gehouden?
Het constitutionele hof van Bosnië-Herzegovina heeft op 17 september jl. besloten dat het houden van het referendum opgeschort moest worden totdat een inhoudelijke beslissing over de grondwettelijkheid ervan zou zijn genomen. Het is spijtig dat het referendum in weerwil van deze uitspraak toch is gehouden.
Deelt u de zorgen van vele Bosniërs over het begin van een nieuwe golf van geweld? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft allen in Bosnië-Herzegovina opgeroepen om zich te weerhouden van handelen dat de situatie verder doet escaleren. Tevens om de kwestie op te lossen via bestaande juridische procedures en constructieve dialoog. Ik steun die oproep.
Deelt u de mening van westerse diplomaten dat het referendum de afspraken in de Dayton-akkoorden schendt?2 Zo nee, waarom niet?
De Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina heeft de uiteindelijke autoriteit over de interpretatie van de civiele aspecten van de «General Framework Agreement for Peace (GFAP)», niet afzonderlijke lidstaten. Het houden van het referendum ging wel in tegen de beslissing van het constitutioneel hof tot opschorting. De stuurgroep van de «Peace Implementation Council» heeft herhaaldelijk verklaard, laatstelijk op 20 september jl. dat het constitutioneel hof een integraal onderdeel is van Annex 4 van de «General Framework Agreement for Peace (GFAP)» en essentieel voor zijn implementatie. Nederland heeft deze verklaring als waarnemer in de stuurgroep mede opgesteld.
Vindt u dat door dit referendum het vredesakkoord van Dayton onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het referendum is een uitdaging voor de constitutionele orde en het constitutionele hof van Bosnië-Herzegovina. Beide zijn onderdeel van de Dayton akkoorden. Mijn inschatting op dit moment is dat hierdoor Dayton zelf niet onder druk komt te staan.
Deelt u de constatering dat het vredesakkoord van Dayton zorgt voor stroperigheid in de politieke proces- en besluitvorming van Bosnië en Herzegovina en daarom toe is aan herziening? Zo nee, waarom niet?
Het wapenstilstandsakkoord dat indertijd in Dayton is gesloten legde de basis voor een gedetailleerde vredesregeling met waarborgen voor alle partijen. Ondanks tekortkomingen biedt het Dayton Verdrag nog altijd de nodige zekerheden en houvast aan de samenleving.
Wat is uw mening met betrekking tot de uitspraken van de Servische Minister van Buitenlandse Zaken, uw ambtgenoot, waarin hij aangeeft, «Als ze oorlog willen in Bosnië kunnen ze die krijgen»?3
Premier Vučić van Servië heeft zich terughoudend opgesteld en herhaaldelijk aangegeven dat de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina, in lijn met het akkoord van Dayton, niet ter discussie staat. Ik steun zijn oproepen tot de-escalatie. Minister van Buitenlandse Zaken Ivica Dačić reageerde op uitspraken van een voormalige commandant in het Bosnische leger, Sefer Halilović. Deze stelde dat het referendum afscheiding van de Republika Srpska zou betekenen en een oorlogssituatie zou creëren, waarbij Servië de entiteit slechts 10–15 dagen zou kunnen verdedigen. Het in verband brengen van het referendum met een mogelijke oorlogsdreiging provoceerde Dačić en zijn reactie moet in dit licht geplaatst worden.
Bent u bereid om opheldering te vragen over de uitspraken van uw ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nee. De officiële lijn die de Servische regering hier kiest is er één van terughoudendheid. Ik respecteer en steun die keuze.
Wat vindt u van de uitspraken van de president van de Republika Srpska dat het referendum de geschiedenis zal in gaan als de dag van de Servische zelfbeschikking?
De uitspraken van de president van de Republika Srpska komen voor zijn eigen rekening. Ik betreur alle uitspraken die bijdragen aan verdere polarisatie in Bosnië-Herzegovina.
Vindt u dat de Europese Unie zich afzijdig houdt m.b.t. het ongrondwettelijke referendum? Zo nee, wat is tot nu toe gedaan en acht u dit voldoende?
Nee. De EU heeft op 26 september een verklaring uitgegeven waarin zij aangeeft te betreuren dat het referendum in weerwil van de uitspraak van het constitutionele hof gehouden is. Op grond van deze uitspraak heeft het referendum wat de EU betreft geen juridische basis. Het referendum kan evenmin het definitieve en bindende karakter van uitspraken van het hof veranderen. De EU roept alle instellingen in Bosnië-Herzegovina op de kwestie van het referendum over de nationale dag in Republika Srpska op te lossen via bestaande juridische procedures, het bestaande constitutionele raamwerk en via constructieve dialoog. De EU doet een beroep op allen in Bosnië-Herzegovina zich te onthouden van handelen dat de situatie verder kan doen escaleren. Voorts volgt de EU de situatie. Nederland sluit zich hierbij aan.
Vindt u dat Servië, als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, zich moet uitspreken tegen een ongrondwettelijk referendum? Zo nee, waarom niet?
Premier Vučić van Servië heeft zich – gelet op de gevoeligheid van dit onderwerp en om escalatie te voorkomen – terughoudend opgesteld en herhaaldelijk aangegeven dat de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina, in lijn met het akkoord van Dayton, niet ter discussie staat. De Servische premier heeft meerdere malen geprobeerd Republika Srpska van zijn voornemen tot het organiseren van een referendum af te brengen. Hij heeft publiekelijk laten weten het houden van een referendum in de Republika Srpska niet te steunen.
Bent u bereid om namens de Nederlandse regering op EU-niveau en internationaal niveau u in te spannen om mogelijke onrust in Bosnië en Herzegovina te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich al lange tijd in voor een stabieler Bosnië-Herzegovina met een sterke rechtsstaat. Dit doet Nederland zowel binnen EU-verband in het kader van het toetredingsproces, als waarnemer in de PIC Stuurgroep (zie vraag 4) en bilateraal via bijvoorbeeld Matra-fondsen. Ook draagt Nederland bij aan de EUFOR-Althea missie in Bosnië-Herzegovina. Nederland zet deze inspanningen voort.
De voorlopige toepassing en ratificatie van CETA |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer verschijnt het definitieve voorstel over de voorlopige toepassing van CETA? 1
De laatste versie van het concept-Raadsbesluit voor voorlopige toepassing van CETA is op 30 september jl. in de Raad besproken. De inhoud van dit voorstel is met uw Kamer gedeeld in de geannoteerde agenda ter voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken voor handel op 18 oktober (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1670). Op 30 september is het concept-besluit doorgestuurd naar de jurist-linguïsten voor de juridisch-linguïstische revisie. Op 5 oktober is deze revisie afgerond waarna het concept-Raadsbesluit openbaar is gemaakt2.
Welke delen worden uitgesloten van voorwaardelijke inwerkingtreding? Gaat het bijvoorbeeld om het gehele investeringshoofdstuk, of alleen om het investeringsbeschermingsmechanisme ICS/ISDS? Valt «regulatory cooperation» buiten voorlopige toepassing?
In de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken voor handel op 18 oktober (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1670) vindt u een overzicht van de bepalingen die in de laatste versie van het concept-Raadsbesluit worden uitgezonderd van de voorlopige toepassing. De reikwijdte van de voorlopige toepassing is in lijn met de moties van het lid Bruins en het lid Grashoff (Kamerstuk 31 985, nrs. 28 en 36).
Klopt het dat er in de Raad gestemd wordt over voorlopige toepassing met gekwalificeerde meerderheid? Wat gebeurt er als één lidstaat niet akkoord gaat met voorlopige toepassing?
De Raadsbesluiten inzake ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting door de EU worden op basis van artikel 218 van het EU-Werkingsverdrag formeel genomen met gekwalificeerde meerderheid. Hierbij is stemmen in de Raad in de praktijk echter hoogst ongebruikelijk en wordt gestreefd naar consensus tussen de lidstaten.
Wat bedoelt u precies wanneer u zegt dat u «het gesprek» aangaat met Brussel indien Nederland niet akkoord gaat met het voorstel omtrent voorlopige toepassing?2
Als Nederland niet akkoord kan gaan met het voorstel omtrent voorlopige toepassing zal, gezien het streven naar consensus tussen de lidstaten, in Brussel het gesprek worden aangegaan om een voor alle lidstaten aanvaardbare uitkomst te vinden.
Hoe denken andere lidstaten over voorlopige toepassing?
Zoals vermeld in het verslag van de informele RBZ voor handel in Bratislava (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1669) is er brede steun vanuit de Raad voor ondertekening van CETA tijdens de EU-Canada top en gaven vrijwel alle lidstaten aan positief te staan tegenover de voorliggende concept-Raadsbesluiten. Enkele lidstaten konden zich met het oog op interne beraadslagingen nog niet uitlaten over de concept-Raadsbesluiten.
Mocht Nederland niet ratificeren, is het CETA-verdrag dan in zijn geheel van tafel of treedt dan alsnog het EU-only deel in werking?
Als Nederland CETA niet ratificeert dan kan CETA niet in werking treden. Een gemengd akkoord als CETA treedt namelijk pas in werking als het door alle verdragspartijen is geratificeerd. Een afwijzing van CETA door uw parlement tast de voorlopige toepassing tussen de EU en Canada niet direct aan. Nederland blijft dan als EU-lidstaat gebonden aan de bepalingen die door de EU voorlopig worden toegepast. Het is echter gebruikelijk binnen de Unie dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk leidt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden. Immers, de voorlopige toepassing van een verdrag dat niet geratificeerd zal worden, kan niet voortduren. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren van voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden.
Wat is de status van de «juridisch bindende verklaring» die mogelijk wordt toegevoegd aan CETA? Heeft deze verklaring werkelijk een juridische waarde of alleen een politieke waarde?
In de Kamerbrief over de CETA-verklaring van 11 oktober 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 44) wordt uitgebreid ingegaan op de aard van de verklaring. De verklaring heeft zowel juridische als politieke waarde.
Welke landen hebben om deze verklaring verzocht, en wat was het standpunt van Nederland?
De optie van het toevoegen van een extra verklaring is besproken tijdens de informele RBZ voor handel op 23 september jl. Tijdens deze vergadering werd duidelijk dat een meerderheid van de lidstaten er voorstander van is om een verklaring aan CETA toe te voegen. Nederland heeft zich tijdens de informele RBZ voor handel ook positief uitgesproken over het opstellen van een verklaring. Voor Nederland zijn, ook op basis van de gesprekken met het maatschappelijk middenveld, verschillende punten ingebracht die in de verklaring terug dienen te komen. Het gaat allereerst om een vermelding dat onder CETA overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Daarnaast zijn waarborgen ten aanzien van het Investment Court System opgenomen,waarin onder meer de onafhankelijkheid van de arbiters nader is geduid en waarin de EU en Canada bevestigen om te kijken naar een eventuele herziening van de gedragsregels voor arbiters met het oog op onpartijdigheid. Ook is verduidelijkt dat het verdrag niets afdoet aan de standaarden die er zijn in de EU en Canada, onder andere op het gebied van milieu en gezondheid en dat Europese standaarden niet ter discussie staan. Daarnaast gaat de verklaring in op tijdige versterking van het duurzaamheidshoofdstuk, met name indien bepalingen over bijvoorbeeld arbeidsrechten en milieu in dit hoofdstuk worden geschonden. De verklaring adresseert op gedegen wijze de politieke en maatschappelijke zorgpunten die over CETA zijn geuit, en het kabinet is positief over de verklaring. Dit is nader geduid in de Kamerbrief van 11 oktober 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 44).
Klopt het dat deze verklaring naar verwachting 12 oktober a.s. verschijnt, minder dan een week voor de extra Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel van 18 oktober, waar definitief besloten zal worden om CETA te ratificeren?
De tekst van de conceptverklaring is voor het eerst met de lidstaten gedeeld op woensdagavond 5 oktober 2016. Hierover is door het handelspolitiek comité gesproken op vrijdag 7 oktober 2016. Op basis van de uitkomsten van deze bespreking heeft de Commissie samen met Canada onderhandeld over een nieuwe tekst. Deze tekst is op maandagavond 10 oktober 2016 met de lidstaten gedeeld. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op dinsdag 11 oktober 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 44). Het kabinet heeft erop aangedrongen om de definitieve tekst van de verklaring zo spoedig mogelijk openbaar te maken.
Tijdens de RBZ voor handel wordt overigens enkel besloten over ondertekening en voorlopige toepassing van CETA en niet over de ratificatie van CETA. Indien de Raad instemt met de concept-Raadsbesluiten voor ondertekening en voorlopige toepassing, kan ondertekening van CETA tijdens de EU-Canada Top op 27 oktober 2016 doorgang vinden.
In hoeverre geeft u uitvoering aan de eisen van de vakbonden omtrent CETA, waaronder:
Zoals gesteld in de geannoteerde agenda voor de informele RBZ voor handel (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1653) voldoet het CETA-verdrag aan het SER-advies dat in het kader van TTIP is opgesteld.
Daarnaast heeft het kabinet gesproken met FNV, CNV en MHP over hun positie ten aanzien van CETA. Het kabinet is van mening dat de zorgpunten die zij aanhalen over zowel de vormgeving als de inhoud van het verdrag met de additionele CETA-verklaring goed zijn ondervangen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk alle teksten openbaar te maken, met name als het gaat om nieuwe toevoegingen aan het CETA-verdrag?
Ja. De ongereviseerde verdragstekst van CETA is reeds in september 2014 openbaar gemaakt en ook de juridisch-linguïstisch gereviseerde versie is direct openbaar gemaakt in februari 20165. In de tussentijd zijn de onderhandelingsmandaten van CETA openbaar gemaakt in december 20156. De Commissievoorstellen over ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA zijn openbaar gemaakt in juli 20167. De definitieve concept-Raadsbesluiten zijn openbaar gemaakt na revisie door de jurist-linguïsten8. De verklaring is op 10 oktober 2016 met de lidstaten gedeeld. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op 11 oktober (Kamerstuk 31 985, nr. 44).
Daarnaast wijs ik u voor de volledigheid op een brief van 41 leden van het Europees Parlement van 22 september 2016. De brief gaat in op de rol van het Europees Parlement bij de ratificatie van handelsakkoorden en raakt daarmee ook aan de rol van nationale parlementen9.
Gaan de onderhandelingen over het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) werkelijk gereset worden? Betekent «pauze» hetzelfde als een «reset»?
Volgens het kabinet is afronding van de onderhandelingen over een handelsakkoord tussen de EU en de VS (Transatlantic Trade and Investment Partnership – TTIP) in 2016 niet meer haalbaar omdat de VS niet voldoende beweegt op onderwerpen als markttoegang, duurzaamheid en investeringsbescherming. De pauze in de onderhandelingen moet worden benut als reflectiemoment om een brede dialoog aan te gaan met onder andere belangenorganisaties, NGO's, bedrijven en vakbonden.
Dit is een uitgelezen kans voor een transparanter en breder gedragen onderhandelingsproces. Dit zijn belangrijke onderdelen van de reset.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de extra RBZ Handelsraad van 18 oktober a.s?
Ja.
Het bericht dat Nederland in EU verband heeft gelobbyd om als unie een afzwakking van een absoluut verbod op de opsluiting van minderjarigen voor te stellen op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 27 juni 2016 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederland in EU-verband heeft gelobbyd om als unie een afzwakking van een absoluut verbod op de opsluiting van minderjarigen voor te stellen op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 27 juni 2016?1
Ja, van het bericht is kennis genomen.
Was het een doelstelling van Nederland om de paragrafen over de detentie van kinderen in de context van Vreemdelingen & Asielbeleid af te zwakken? Zo ja, waarom en welke middelen zijn door Nederland aangewend om dit doel te bewerkstelligen?
Nee, Nederland heeft zich er tijdens de onderhandelingen steeds voor ingezet dat vreemdelingenbewaring van kinderen alleen in het uiterste geval wordt ingezet en het belang van het kind daarbij steeds wordt meegewogen.
Heeft het ontbreken van een goed functionerend Europees spreidingsplan er toe geleid dat lidstaten proberen het aantal vluchtelingen te verminderen door het nationaal beleid te verharden? En zo ja, kunt u dan ingaan op de manier waarop een verdere race tot he bottom voorkomen kan worden?
Het Europees asielbeleid is er op gericht om een gezamenlijk kader te scheppen voor de behandeling van asielzoekers en asielaanvragen. Binnen Europa behoort het Nederlandse systeem tot de systemen die procedures snel laten verlopen en zijn de voorzieningen voor asielzoekers van degelijke kwaliteit. Het kabinet verwelkomt stappen die ertoe leiden dat de Europese kaders tot meer vergelijkbare beoordeling van asielprocedures en opvangomstandigheden leiden en zogenaamd «asielshoppen» tegengaan. Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie was dit ook een van de speerpunten. De voorstellen voor o.a. herziening van de Opvang-, Procedure- en Kwalificatierichtlijn, waarover uw Kamer op 26 augustus 2016 per BNC-fiche is geïnformeerd, zijn daartoe een stap in de goede richting.
Wat vind u van de alternatieven die in België zijn gezocht voor het vasthouden van minderjarigen, zoals in open terugkeerwoningen, waarover de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR positief was?
Nederland heeft net als België en andere Europese lidstaten alternatieven voor bewaring. Anders dan in België, waar de terugkeerwoningen alleen beschikbaar zijn als vertrek binnen een bepaalde periode plaats vindt, geldt in Nederland dat de gezinslocaties beschikbaar blijven totdat het jongste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het spijtig is dat er in de huidige tekst geen harde verplichting is voor VN-lidstaten om hun beleid ten opzichte van deze kwetsbare groep te verbeteren? Zo ja, waarom voelde de regering zich dan genoodzaakt om zich in te zetten voor het afzwakken van deze tekst?
Het kabinet is van mening dat de politieke verklaring die is aangenomen tijdens de VN-Top op 19 september jl. een heldere boodschap bevat dat vreemdelingenbewaring van kinderen tot een minimum beperkt dient te worden en dat deze aan specifieke voorwaarden moet voldoen die in het belang van het kind zijn en in lijn met de rechten van het kind. De tekst biedt dus wel degelijk mogelijkheden om landen die zich niet aan deze voorwaarden houden daar stevig op aan te spreken. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige formulering, waarin wordt verwezen naar het opsluiten van minderjarigen als een laatste optie (as a measure of last resort), zo vaag is dat staten hier zelf in grote mate invulling aan kunnen geven? Hoe definieert het kabinet de context waarin kinderen mogen worden opgesloten?
Nee, zoals ook in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het kabinet van mening dat er een heldere tekst is geformuleerd in de politieke verklaring, met strenge voorwaarden waaronder de detentie van kinderen als uiterste middel mag worden toegepast.
In het algemeen geldt dat vreemdelingenbewaring voor gezinnen met kinderen in Nederland slechts als uiterste middel wordt ingezet als andere terugkeermaatregelen niet effectief kunnen worden toegepast (artikel 59c van de huidige Vreemdelingenwet 2000, en, na aanvaarding en inwerkingtreding van het wetsvoorstel Terugkeer en Vreemdelingenbewaring, het nieuwe artikel 58, eerste lid). Daarnaast geldt dat minderjarige kinderen – alleenstaande of met hun gezin – niet in detentiecentra worden geplaatst, maar op de gesloten gezinsvoorziening in Zeist, die daarvoor speciaal is ingericht. In het wetsvoorstel is ook opgenomen dat voor kwetsbare personen, waar kinderen onder vallen, een extra toets wordt gedaan in het geval van een vrijheidsontnemende maatregel. De duur van de vrijheidsontneming mag voor gezinnen met kinderen ook niet langer dan twee weken zijn. Gemiddeld is de verblijfsduur nu zes dagen in de gesloten gezinsvoorziening.
Hoeveel kinderen werden in Nederland in 2015 gedetineerd in verband met hun verblijfsstatus? Hoeveel waren dat er in 2016? Hoeveel van hen waren amv’s?
In 2015 zijn circa 130 kinderen en in 2016 circa 80 kinderen in vreemdelingenbewaring zijn geplaatst. Zowel in 2015 als in 2016 ging het in circa 10 gevallen om alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Wat is nu de maximale termijn voor het vasthouden van minderjarigen? Acht u het acceptabel dat diezelfde termijn aan minderjarigen meerdere keren wordt opgelegd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
De maximale termijn waarop gezinnen met kinderen in vreemdelingenbewaring kunnen worden gehouden is twee weken. Hoewel het weinig voorkomt, kan het zijn dat een gezin vaker in bewaring wordt gesteld omdat voor wat voor reden dan ook het vertrek niet plaatsvindt. Wanneer er zich een andere mogelijkheid voor vertrek voordoet, is het in het uiterste geval mogelijk dat het gezin wederom in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst wanneer er risico’s zijn dat het gezin zich onttrekt aan het toezicht voorafgaand aan de uitzetting. Helaas is dit soms noodzakelijk om uitvoering te geven aan de juridische gevolgen van het feit dat het gezin niet in Nederland mag blijven.
Hoe bent u van plan ervoor te zorgen dat minderjarigen niet meer vastgezet worden in Nederland? Op wat voor termijn kan de Kamer verwachten dat deze praktijk, die schadelijk is voor kinderen, in Nederland niet meer voorkomt?
Zoals uw Kamer bekend heb ik van september 2013 tot en met mei 2014 gezinnen met kinderen niet in bewaring gezet. Helaas leidde dat ertoe dat gezinnen met kinderen zich aan het toezicht onttrokken en onderdoken. Dat vond ik mede vanuit het belang van het kind een onwenselijke praktijk. Daarom is de gesloten gezinsvoorziening in Zeist gebouwd. Dat is een nieuwe vorm van bewaring waarbij het gezin zoveel mogelijk samen kan zijn en waar veel minder een detentie- beleving aanwezig is. Deze vorm van bewaring is een uiterst middel waar gezinnen maximaal twee weken kunnen verblijven in afwachting van hun vertrek.
Het bericht dat de Verenigde Naties verzaken om de Rohingya in Myanmar te beschermen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de documentaire «Left For Dead: Myanmar's Muslim Minority»1 en het nieuwsbericht «Leaked Documents Show How the UN Failed to Protect Myanmar's Persecuted Rohingy»?2
Ja.
Heeft u redenen om te twijfelen aan de echtheid van de in de documentaire en in het nieuwsbericht aangehaalde VN-stukken?
Nee.
Baren de uitgelekte stukken van de VN u zorgen? Zo ja, wat gaat u op grond van deze zorgwekkende signalen doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Rakhine en de omstandigheden waarin een groot aantal mensen, waaronder de Rohingya, moet leven, baren het kabinet grote zorg. Nederland probeert dan ook bij te dragen aan een oplossing van de onderliggende problemen en aan het verbeteren van de humanitaire en mensenrechtensituatie in Rakhine.
Nederland ondersteunt VN-organisaties die actief zijn in Rakhine en financiert enkele activiteiten gericht op het verbeteren van accountability, respect voor mensenrechten en verzoening. Daarnaast besteedde de Minister van Buitenlandse Zaken bij zijn recente bezoek aan Myanmar specifiek aandacht aan de situatie in Rakhine. Hij bracht een bezoek aan de provincie om zich op de hoogte te stellen van de situatie en heeft in zijn gesprekken met Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi en Commandant der Strijdkrachten Min Aung Hlaing gepleit voor het verbeteren van de toegang van humanitaire organisaties, belang van een verzoeningsproces en respect voor de mensenrechten in Rakhine.
De Minister van Buitenlandse Zaken sprak in Rakhine ook daarom met diverse VN-organisaties die ter plekke actief zijn. Uit deze gesprekken blijkt dat de VN zeer duidelijk is doordrongen van de urgentie en gecommitteerd is om te komen tot een concrete verbetering van de situatie. De VN moet ter plaatse opereren in een bijzonder moeilijke en complexe situatie die gekenmerkt wordt door een groot onderling wantrouwen tussen de verschillende groepen. De VN zijn, net als andere internationale organisaties, voor een effectief optreden sterk afhankelijk van een goede samenwerking met de autoriteiten en het vertrouwen van alle inwoners van Rakhine. De VN moet bij haar interventies enerzijds inzetten op de bescherming van mensenrechten, het faciliteren van verzoening en het bevorderen van inclusieve economische ontwikkeling, en anderzijds de samenwerking met de overheid van Myanmar en de relatie met de boeddhistische meerderheidsgroep, (de Arakan) bevorderen.
De complexiteit van de situatie in Rakhine komt ook naar voren in de documentaire «Left For Dead: Myanmar’s Muslim Minority». In een reactie heeft de VN laten weten dat de documentaire echter maar een beperkt beeld laat zien van de zorgelijke situatie in Rakhine. Ook benadrukte de VN zich te zullen blijven inzetten voor een verbetering van de situatie en door te gaan met activiteiten om alle betrokkenen te overtuigen dat het van groot belang is de situatie in Rakhine te verbeteren.
De nieuwe regering van Myanmar is eveneens gecommitteerd aan het vinden van een duurzame oplossing voor het conflict in Rakhine. De regering heeft recent een brede commissie opgezet die met aanbevelingen moet komen voor een duurzame oplossing. Deze commissie, die wordt geleid door voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan, bestaat uit zes nationale leden en drie internationale leden, waaronder de voormalig Nederlandse ambassadeur in Londen, Laetitia van den Assum. Daarnaast heeft de Myanmarese regering de VN gevraagd om in nauwe samenwerking met de Rakhine provinciale regering een plan voor sociaaleconomische ontwikkeling voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de Rohingya, op te stellen. Op deze manier probeert de regering zowel de economische ontwikkeling als een duurzame politieke oplossing te bevorderen. Nederland ondersteunt die aanpak, maar blijft wijzen op de noodzaak om ook op korte termijn tot structurele verbeteringen in de situatie van de Royingha’s te komen.
Deelt u de mening van een VN-medewerker, zoals weergegeven in een uitgelekte mail: «Ik maak me ernstige zorgen over een herhaling van het systematische falen van de VN om grootschalig geweld te voorkomen, zoals we dat eerder hebben kunnen meemaken»? Zo ja, wat gaat u doen om de VN tot meer actie te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat voormalige VN-medewerkers aangeven over de vermeende misdaad jegens de Rohingya met medeplichtigheid van de regering van Myanmar in Du Chee Yar Tan, en over andere schendingen van mensenrechten, dat er sprake is van een doofpot?
Het kabinet hecht eraan dat mensenrechtenschendingen worden onderzocht en ondersteunt dan ook organisaties zoals Fortify Rights in Rakhine om mensenrechtenschendingen te onderzoeken en documenteren. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens zijn bezoek in gesprekken met lokale autoriteiten en de Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi het belang benadrukt van respect voor mensenrechten. Aung San Suu Kyi en andere leden van de nieuwe regering hebben zelf tevens het belang van bevordering en respect voor mensenrechten benadrukt.
Daarnaast zal de in augustus 2016 door de Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi opgezette brede commissie onder leiding van voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan met aanbevelingen komen voor een duurzame oplossing voor de situatie in Rakhine. Verbetering van de humanitaire en mensenrechtensituatie is daar een integraal onderdeel van. Kofi Annan heeft aangegeven er op toe te zien dat ook al tijdens de werkzaamheden van de commissie het komend jaar, de overheid werkt aan het doorvoeren van verbeteringen in situatie.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zijn vertrouwen uitgesproken in deze commissie tijdens zijn bezoek aan Rakhine State in onder andere zijn gesprek met Aung San Suu Kyi, de Commandant der Strijdkrachten en lokale autoriteiten in Rakhine ervoor gepleit dat alle betrokken partijen hun medewerking verlenen aan de commissie.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat er een onafhankelijk internationaal onderzoek naar deze en mogelijke andere gebeurtenissen van mensenrechtenschendingen in Myanmar komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van een voormalige VN-medewerker die deelneemt aan de documentaire, namelijk dat de VN prioriteit geven aan de relatie met de regering van Myanmar, in plaats van aan de mensen die zij zouden moeten beschermen? Kunt u onderbouwd aangeven of dit ook over het Nederlandse beleid gezegd kan worden? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening en conclusies niet. De VN zijn, net als andere internationale organisaties, sterk afhankelijk van een goede samenwerking met de autoriteiten en het vertrouwen bij alle inwoners van Rakhine. De VN moet bij haar activiteiten de balans houden tussen enerzijds de bescherming van mensenrechten, het faciliteren van verzoening en het bevorderen van inclusieve economische ontwikkeling in Rakhine, en anderzijds de samenwerking met de overheid van Myanmar en de relatie met de boeddhistische meerderheidsgroep, de Arakan (zoals ook nader toegelicht bij het antwoord op vragen 3 en 4). De VN zet zich in Rakhine in om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zoekt samen met alle belanghebbenden naar manieren om de situatie in Rakhine te verbeteren.
Wat vindt u van de conclusie in het aangehaalde rapport in het nieuwsbericht, namelijk dat «de situatie in Rakhine internationale instituties dwingt tot medeplichtigheid met systematisch misbruik» en dat dit deels komt door «excessieve zelfcensuur» over rechten? Deelt u deze conclusies en zijn deze conclusies ook van toepassing op het Nederlandse beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de conclusie in het aangehaalde rapport, dat «ontwikkelingsinitiatieven die door discriminatoire statelijke actoren worden uitgevoerd via discriminatoire structuren waarschijnlijk discriminatoire uitkomsten hebben»? Wat concludeert u hier in de Nederlandse context op beleidsmatig vlak uit en bent u voornemens het beleid te wijzigen naar aanleiding van deze conclusies? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze conclusies niet. Een duurzame oplossing van de situatie in Rakhine vraagt om aandacht voor de politieke en sociaaleconomische problemen van alle bevolkingsgroepen in Rakhine. De nadruk dient daarbij te liggen op verzoening en aandacht voor de gedeelde belangen van de verschillende bevolkingsgroepen.
Het kabinet herkent zich niet in de genoemde kritiek op de VN en wijst erop dat de VN vanuit humanitaire principes hulp geeft aan de meest kwetsbare groepen. In Rakhine zijn dat overwegend de Royingha’s. De VN geeft op basis van dezelfde principes ook ondersteuning aan die groepen van de Arakan bevolking die tevens in armoede leven.
Bent u bereid u ervoor in te zetten om het in opdracht van de VN opgestelde rapport dat wordt aangehaald in het nieuwsbericht «A Slippery Slope: Helping Victims or Supporting Systems of Abuse» openbaar te laten maken? Zo ja, wanneer zult u het rapport naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschikt niet over het rapport. Het betreft hier een intern rapport dat in opdracht van de VN is opgesteld.
Wat vindt u van de berichten dat de VN medewerkers intimideert (zoals een voormalig VN-medewerkster die aangeeft dat haar werd verteld door haar leidinggevende om nooit meer over dit onderwerp te spreken als zij carrière wil maken bij de VN) en instrueert om zich niet over mensenrechtenschendingen uit te spreken? Wat gaat u met deze berichten doen?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie over dergelijke berichten. Het is zorgelijk als er gevallen zouden zijn waarin VN medewerkers zich geïntimideerd voelen om zich niet uit te spreken over mensenrechtenschendingen. Het «Human Rights Up Front» initiatief van de Secretaris-Generaal van de VN, Ban Ki-Moon, richt zich erop om binnen de VN een cultuurverandering teweeg te brengen om juist dergelijke gevallen tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de angst om uitgezet of de toegang tot een gebied ontzegd te worden door de regering van Myanmar bijdraagt aan de berichten over de terughoudendheid van hulporganisaties met betrekking tot het verschaffen van hulp aan de Rohingya? Zo ja, hoe gaat u verzoeken te bewerkstelligen dat hulporganisaties vrije toegang tot de Rohingya verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat hulporganisaties in principe toegang hebben tot de Rohingya, zowel in de kampen met ontheemden rondom Sittwe als in het noorden van Rakhine, zijn de praktische modaliteiten onderwerp van permanent overleg tussen de hulporganisaties en de regering van Myanmar en kunnen deze in de praktijk beperkend werken. De recente verslechtering van de veiligheidssituatie in Rakhine waren voor de regering van Myanmar reden om de bewegingsvrijheid van hulporganisaties te beperken.
Nederland maakt zich, samen met EU-landen en andere internationale partners sterk voor onbeperkte toegang voor hulporganisaties. Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Myanmar heeft de Minister in zijn gesprekken met lokale en nationale autoriteiten het belang benadrukt van ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot alle delen van Myanmar, inclusief Rakhine. Voorts heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gepleit voor het verlichten van de beperkingen in bewegingsvrijheid voor de Royingha’s zodat de toegang tot medische zorg en onderwijs wordt verbeterd. Begin november is ook in gesprek tussen EU lidstaten en Commandant der Strijdkrachten Min Aung Hlaing door onder andere Nederland aangedrongen op vrije toegang voor humanitaire organisaties zoals ICRC en AZG.
Doet de nieuwe regering in Myanmar naar uw mening genoeg om de positie van de Rohingya te verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, hoe gaat u deze regering duidelijk maken dat er serieuze stappen gezet moeten worden?
Zie ook antwoord op vraag 3 en 4, waarin wordt ingegaan op de stappen van de nieuwe regering om de situatie in Rakhine te verbeteren. Het kabinet zal de situatie nauw blijven monitoren, ook vanuit de nieuw geopende Ambassade in Yangon. In contacten met de regering en andere autoriteiten zal het kabinet blijven aandringen op concrete stappen naar een duurzame vreedzame oplossing voor alle inwoners in Rakhine.
Wat vindt u ervan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de regering van Aung San Suu Kyi tegen buitenlandse diplomaten heeft gezegd niet de term Rohingya te gebruiken3 en dat Aung San Suu Kyi aan de Amerikaanse ambassadeur heeft verzocht om niet de term Rohingya te gebruiken?4 Zijn Nederlandse diplomaten reeds geïnstrueerd hoe zij hiermee om dienen te gaan en, indien dit zo is, kunt u deze instructie delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De terminologie rondom de Rohingya ligt bijzonder gevoelig in Myanmar. Het woord «Rohingya» wordt gezien als een aanduiding van etniciteit met een origine in Arakan/Rakhine. Acceptatie van een dergelijke etniciteit zou in deze context betekenen dat de Royingha’s het recht hebben op de Myanmar nationaliteit. Het gebruik van de door de Arakan bevolkingsgroep gebruikte term «Bengali» ontkent juist dit recht op de Myanmar nationaliteit. Deze problematiek staat centraal in het conflict tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Gebruik van een van beide termen leidt al snel tot verhitte en emotionele reacties die gesprekken over verzoening en concrete stappen om de situatie te verbeteren in de weg lijken te staan.
Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi heeft de internationale gemeenschap daarom verzocht zich te richten op het vinden van oplossingen voor de onderliggende problematiek in plaats van op de vraag die de naamgeving betreft. Zij heeft verzocht om politieke en emotioneel geladen terminologie te vermijden om haar regering politieke ruimte te geven voor het zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoewel het kabinet begrip heeft voor de positie van de nieuwe Myanmarese regering gezien de complexiteit van de situatie heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in zijn gesprekken met autoriteiten de term Rohingya niet vermeden.
Wat zegt volgens u de uiting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Myanmar en van Aung San Suu Kyi tegen buitenlandse diplomaten om niet de term Rohingya te gebruiken over de intenties van de regering van Myanmar ten aanzien van de Rohingya? Baart dit u zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds haar beantwoording van de eerdere vragen over de situatie van de Rohingya5 concreet gedaan om de situatie van de Rohingya te verbeteren? Kunt u hier een gespecificeerd overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet besteedt jaarlijks € 650.000 aan mensenrechtenactiviteiten in Myanmar. Hieruit worden ook verschillende activiteiten gesteund die bijdragen aan het verbeteren van accountability, respect voor mensenrechten en verzoening in Rakhine State, waaronder met Fortify Rights en het ICRC. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse VN-organisaties die actief zijn in Rakhine. Zoals ook hierboven vermeld besteedde de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek van 11 tot en met 13 oktober 2016 aan Myanmar specifiek aandacht aan de situatie in Rakhine.
Hoe lang was de Nederlandse regering op de hoogte van het gebruik van de term «Bengalezen» door de Irawaddy krant6 en op welke datum is de Nederlandse steun aan de Irawaddy krant begonnen?
De Irrawaddy krant gebruikt in het Engels consistent de term «Rohingya» en in het Birmees gebruikt de krant beide termen. Dit is ingevoerd na dreigementen aan het adres van de krant door boeddhistische hardliners. De Irrawaddy is een krant die bekend staat vanwege hun actieve en positieve bijdrage aan het bevorderen van fundamentele vrijheden en respect voor de mensenrechten in Myanmar.
Nederland heeft steun verleend aan mensenrechtenverdedigers en de vrijheid van meningsuiting door een bijdrage aan de Irrawaddy van 2005 t/m 2015. Het kabinet staat volledig achter deze steun. Deze bijdrage is inmiddels beëindigd omdat de krant in de democratische transitie zelfstandig door kon gaan en er voor het voortbestaan van de krant geen noodzaak was tot financiële ondersteuning.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse steun aan de Irawaddy krant is stopgezet per september 2015?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u een lijst geven van alle organisaties in Myanmar waar de Nederlandse regering in het kader van ontwikkelingsbeleid mee samenwerkt en kunt u per organisatie aangeven of de rol en houding van deze organisatie met betrekking tot de Rohingya door de Nederlandse regering zijn onderzocht?
Een dergelijke lijst kan in verband met vertrouwelijkheid voor de betrokken lokale organisaties niet in deze vorm worden overlegd. Bij de selectie van partnerorganisaties in Myanmar wordt nauwkeurig gekeken naar het beleid, de doelstellingen en reputatie van deze organisaties, onder meer ten aanzien van. de rol en houding met betrekking tot de Rohingya’s. Deze dienen in lijn te zijn met het Nederlands mensenrechtenbeleid.
Hoe effectief is de Nederlandse druk in EU-verband7 op de Thaise overheid gebleken in het kader van de aanpak van mensensmokkel en uitbuiting?
De druk van EU en andere partners, in combinatie met de internationale samenwerking tussen politiediensten, leidt tot verbeteringen in de aanpak van mensenhandel door de Thaise politie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het recente rapport van het Department of State van de VS getiteld «Trafficking in Persons» (juni 2016) waarin zij aangeven dat de Thaise regering significante inspanningen onderneemt om dit probleem tegen te gaan.
Kunt u een overzicht van de activiteiten geven die betrekking hebben op het feit dat Nederland in EU-verband aandringt op verbetering van de omstandigheden van opvang van Rohingya in Thailand en het benadrukken van het belang van het ratificeren van het VN-vluchtelingenverdrag door Thailand?8 Zo nee, waarom niet?
Mensensmokkel, de opvang van ontheemden (waaronder Rohingya) en ratificatie van relevante VN-verdragen, waaronder het VN Vluchtelingenverdrag, worden geregeld opgebracht in gesprekken tussen de EU en de Thaise autoriteiten. Deze onderwerpen komen ter sprake in overleg over de mensenrechtensituatie in Thailand, maar ook in specifieke fora zoals in het kader van de Universal Periodic Review van Thailand in de VN Mensenrechtenraad.
Waar blijkt volgens u concreet uit dat de «brede inzet» van het kabinet bijdraagt aan een «inclusieve transitie» in Myanmar en hoe is deze uiting vol te houden in het licht van de uitingen uit het door Vice aangehaalde VN-rapport?9
De inspanningen van het kabinet dragen niet alleen bij aan een inclusieve transitie in Myanmar, maar ook tot verbetering van de situatie in Rakhine zelf. Nederlandse steun voor meer politieke participatie van vrouwen en etnische minderheden draagt bij aan een meer inclusief politiek stelsel. Inspanningen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, onder meer door steun aan het opzetten van het Myanmar Centre for Responsible Business, bevorderen duurzame economische ontwikkeling met oog voor mensenrechten en het milieu. Verder dragen interventies op het gebied van water en voedselzekerheid bij aan het vergroten van de lokale kennis en het verhogen van de levensstandaard van verschillende groepen in Myanmar.
In Rakhine heeft steun aan bijvoorbeeld mensenrechtenorganisatie Fortify Rights gezorgd voor grotere bekendheid van de problemen en mensenrechtenschendingen waar de Rohingya mee te maken hebben. Nederlandse bijdragen aan de VN zoals via UNHCR, WFP, OCHA hebben ervoor gezorgd dat Rohingya humanitaire hulp krijgen in de vorm onderdak, water en sanitaire voorzieningen en voedselhulp. De Nederlandse ondersteuning op het gebied van watermanagement voor het lokale Rakhine sociaaleconomisch ontwikkelingsplan bevordert een effectieve aanpak van de problemen als gevolg van overstromingen waar de Rohingya en andere groepen jaarlijks mee te maken hebben.
Vermeende invloed van president Assad bij de verstrekking van VN-hulp aan Syriërs |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de manier waarop de VN dient samen te werken met overheden bij het verstrekken van hulp aan bevolkingsgroepen in nood, zoals geschetst wordt in het artikel van de New York Times1? Wat is uw reactie daarop?
Volgens de laatste schattingen van de VN (d.d. september 2016) ten aanzien van de situatie in Syrië woont ongeveer de helft van alle mensen die dringend hulp nodig hebben in een door het Syrische regime gecontroleerd gebied. Deze mensen worden geholpen door de VN, NGO’s en andere humanitaire partners die hoofzakelijk vanuit Damascus opereren. Daarnaast leveren de VN en andere partners in Damascus essentiële hulp vanuit regimegebied aan oppositiegebied, zoals naar Talbiseh, Moadamiyeh, Al Waer en de Four Towns. Ook de voedseldroppings in Deir ezZor en de luchtbrug naar Quamishli worden vanuit Damascus uitgevoerd.
De VN kan in regimegebied alleen met toestemming van het regime werken. Het regime bepaalt met welke organisaties de VN wel of niet mag samenwerken. Zodoende zijn er veel beperkingen die de VN worden opgelegd. Mensen in oppositiegebieden worden bereikt met humanitaire hulp vanuit Damascus maar ook met cross border steun vanuit Turkije, Libanon, Jordanië of Irak.
Het dilemma dat zich voordoet bij hulpverlening vanuit regimegebiedis dat zonder contact met het regime de VN geen toegang meer zal krijgen tot miljoenen burgers in Syrië. Voor de VN heeft in deze zeer onwenselijke situatie het redden van mensenlevens prioriteit. De VN maakt dagelijks moeilijke keuzes om in deze zeer uitdagende omstandigheden binnen de juridische en ethische kaders van de VN te kunnen blijven werken.
Bent u bereid navraag te doen bij de VN over de vermeende invloed die president Assad heeft op de verstrekking van hulp aan de bevolking van Syrië? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Het kabinet is regelmatig met de VN in contact over de invloed van het regime op de hulpverlening in Syrië, waaronder tijdens de wekelijkse werkgroepen van de International Syria Support Group. De VN heeft op 1 september zelf via een brief van Under-Secretary-General en Emergency Relief Coordinator, Stephen O’Brien gereageerd op de vermeende invloed van regime Assad op de verstrekking van hulp in Syrië. In deze brief benadrukt O’Brien dat de VN een kritische dialoog over de humanitaire hulpverlening in Syrië verwelkomt.
De VN is gebonden aan de humanitaire principes van humaniteit, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor wat betreft uitvoering van humanitaire hulp. Deze principes staan onder druk in Syrië, want de Syrische overheid kan niet gepasseerd worden door de VN omdat zij door de VN als legitieme overheid van Syrië wordt erkend. Dit betekent dat onderwijsprogramma’s, waterinstallaties en vele andere hulpprogramma’s voorgelegd moeten worden aan de betreffende ministeries, vaak in de vorm van een «Memorandum of Understanding». De VN werkt alleen in die gebieden waar ze zelf objectief hebben kunnen vaststellen dat hulp ook noodzakelijk is.
De VN heeft lokale partners nodig voor het uitvoeren van humanitaire programma’s. Deze uitvoerende partners worden zorgvuldig geselecteerd op basis van de humanitaire principes en de VN houdt toezicht op de uitvoering van de projecten. Dit gebeurt met speciaal daarvoor aangestelde monitoringsstaf die vaak onder zeer gevaarlijke omstandigheden projecten in het veld bezoekt en resultaten evalueert. Dat de Syrische overheid het aantal partners waarmee mag worden samen gewerkt sterk heeft beperkt is een doorn in het oog van de VN. Er wordt intensief gelobbyd om de keuzevrijheid uit te breiden.
Ondertussen moet de VN blijven opereren onder de huidige voorwaarden en wordt dus ook nauw samengewerkt met de Syrische Rode Halve Maan en heeft onder andere de NGO The Syria Trust for Development geld ontvangen van OCHA. Het is bekend dat in deze organisaties mensen werken die banden hebben met het regime. Echter, ook deze organisaties werken volgens de humanitaire principes en moeten voldoen aan de scherpe eisen die de VN stelt op het gebied van financiële (transparante) administratie en inhoudelijke resultaten.
Om te kunnen functioneren vanuit Damascus en andere door de overheid gecontroleerde steden heeft de VN operationele steun nodig zoals kantoorruimte, telefoonlijnen en andere goederen die via lokale private contracten gekocht moeten worden. Dat de bedrijven waar zaken mee worden gedaan mensen in dienst hebben die banden hebben met het regime is onvermijdelijk in een land waarin elke organisatie onder scherpe controle staat van het regime. De VN heeft geen sancties ingesteld tegen het Syrische regime en is dan ook niet gebonden aan een verbod op het direct of indirect beschikbaar stellen van tegoeden aan het regime.
Het kabinet ondersteunt de hulpverlening van de VN in Syrië, onderkent de dilemma’s en moeilijkheden daarbij, maar onderschrijft ten principale de aanpak van de VN vanwege het grote belang van deze operatie om de mensen in nood te kunnen helpen. Het kabinet zal u via de gebruikelijke wegen op de hoogte houden van verdere ontwikkelingen.
Kunt u toelichten of de regel dat de VN samenwerking moet aangaan met de overheden waaraan hulp verstrekt wordt, in alle gevallen nageleefd moet worden?
De overheid van een getroffen land is op basis van internationaal humanitair recht altijd eerstverantwoordelijke voor het leveren van humanitaire hulp aan de eigen bevolking. Hulporganisaties mogen alleen actief zijn in een land wanneer daar toestemming voor is verkregen van de overheid. Er is een uitzondering voor bepaalde landen, zoals Syrië, op basis van VNVR resoluties.
De VNVR resoluties voor Syrië stellen dat hulporganisaties zonder toestemming (maar met kennisgeving aan de overheid) in Syrië mogen werken. In de praktijk blijkt echter dat de VN en NGO’s niet zonder toestemming van het regime kunnen werken in het deel van Syrië dat onder controle van het regime Assad staat. De toestemming is nodig voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen, visa, het huren van woon-, kantoor- en magazijnruimte en de import van hulpgoederen en transportmiddelen. Ook moet er vrijwel dagelijks onderhandeld worden met de vele politie- en militaire controleposten om toegang te krijgen. Als de VN de inmenging van het regime niet zou accepteren zou ze geen toegang krijgen tot mensen in nood.
Bent u het ermee eens dat er in het geval van de situatie in Syrië een uitzondering gemaakt zou moeten worden op deze regel?
Er wordt al een uitzondering gemaakt op deze regel doordat de VN-organisaties van de VNVR toestemming hebben gekregen hulp van buiten Syrië de grens over te brengen met enkel de kennisgeving aan, niet de toestemming van, het Syrische regime. Om hulp te verlenen in heel Syrië, dus zowel oppositie-, Koerdisch, ISIS- en regimegebied zijn de verschillende manieren van hulpverlening die nu gebruikt worden (grensoverschrijdend en hulp vanuit Damascus) allemaal essentieel. Zoals hierboven uiteengezet kan het deel van de hulpverlening dat via Damascus verloopt op dit moment uitsluitend geleverd worden na het verkrijgen van toestemming van het regime.
Welke mogelijkheden ziet u om er zorg voor te dragen dat de VN alsnog de niet president Assad gezinde gebieden bereikt? Mocht dit niet lukken, welke alternatieven ziet u dan?
Via de International Syria Support Group, waar Nederland deel van uit maakt, wordt met internationale druk geprobeerd toestemming te verkrijgen voor het bereiken van niet-Assad gezinde gebieden. Dit heeft een aantal maanden goede resultaten opgeleverd, maar sinds augustus komen veel operaties niet van de grond. Dit komt omdat, naast het uitblijven van toestemming door het regime, ook de veiligheidssituatie en de tegenwerking van de Syrische overheid bij de praktische uitvoering de daadwerkelijke hulpverlening beperken. Nederland blijft zich samen met andere landen inzetten voor het versoepelen van de zeer bureaucratische procedures in Damascus en het aanspreken van het regime en zijn bondgenoten op hun verantwoordelijkheden onder internationaal humanitair recht, waaronder het recht op humanitaire hulp voor de getroffen bevolking.
Op welke wijze kunt u samen met de internationale gemeenschap een rol spelen om de banden tussen de Syrische hulporganisaties en de VN te herstellen?
Nederland heeft frequent contact met hulporganisaties die in Syrië actief zijn en is met hen in gesprek over waar de belangrijkste problemen liggen. Ook tijdens de wekelijkse humanitaire werkgroep van de International Syria Support Group in Genève is het belang van deze samenwerking besproken. Nederland heeft begrip uitgesproken voor de moeilijke situatie waarin de VN opereert, maar heeft de VN ook opgeroepen serieus te luisteren naar de zorgen die NGOs hebben geuit over het bericht in de New York Times. Nederland benadrukt in de discussie het belang van dialoog tussen humanitaire organisaties werkzaam in Syrië, en pleit voor behoud van het recht om kritiek te uiten.
Momenteel vinden hierover gesprekken plaats tussen de humanitaire organisaties in Syrië en de VN. John Ging, directeur operaties van OCHA, is persoonlijk het gesprek aangegaan met Syrische NGO’s die vooral werkzaam zijn in oppositiegebied. Die dialoog heeft tot meer begrip geleid aan beide kanten, maar maakte ook duidelijk dat de VN zich in de toekomst veel actiever moet opstellen in het betrekken van Syrische NGO’s bij de planning en uitvoering van humanitaire hulp in Syrië. Alle hulporganisaties hebben het belang van hulpverlening aan de Syrische bevolking in alle gebieden voorop staan en deze hulp blijft dan ook doorgaan.
Heeft u het vermoeden, of aanleiding daartoe, dat er ook in andere delen van de wereld overheden een dusdanig negatieve invloed hebben op de verdeling van VN-hulp? Zo nee, hoe kunt u daar zeker van zijn en bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving, al dan niet in internationaal verband, de risico's op negatieve beïnvloeding van de VN expliciet te onderzoeken?
De VN werkt in vele conflictgebieden. In die conflictgebieden waar de overheid ook partij is in het conflict is samenwerking ingewikkeld maar vrijwel altijd noodzakelijk. Juist de VN staat voor het dilemma om de balans te vinden tussen het gaande houden van een dialoog met de overheid en het blijven leveren van noodhulp gebaseerd op de daadwerkelijk aanwezige noden voor de hele getroffen bevolking, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
De rol van humanitaire VN-organisaties wordt nog gecompliceerder in gebieden waar de VN naast een humanitaire rol ook een politieke rol of een rol op het gebied van «peace keeping» of «peace enforcement» heeft. Nederland speelt een actieve rol in de verantwoordingsprocessen, en acht gezien de actie die op dit gebied al wordt ondernomen een separaat onderzoek zoals voorgesteld niet opportuun. De verantwoordingsprocedures die de VN volgt bieden voldoende ruimte om inzicht te krijgen in haar functioneren. Wel zal een kritische dialoog gevoerd worden wanneer het kabinet meent dat de VN negatief beïnvloed wordt door een overheid.
De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft de Europese Commissie een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA gedeeld met het Comité handelspolitiek van de Raad? Zo ja, kunt u dit voorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen?1
De Europese Commissie heeft de voorstellen voor de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting op 6 juli 2016 gepresenteerd. Tegelijkertijd zijn de voorstellen openbaar gemaakt. Het kabinet heeft uw Kamer hierover bericht op 7 juli 2016 (Kamerstuk 31 985, nr. 42).
Klopt het dat de regering tijdens de bijeenkomst van het Comité handelspolitiek van 15 juli jl. «geen bezwaar» heeft gemaakt tegen de voorlopige toepassing van CETA?2
Nee, dat klopt niet. In lijn met de motie Grashoff/Jan Vos (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1615) heeft Nederland tijdens vergaderingen van het handelspolitiek comité op 8, 15 en 22 juli geen standpunt uitgedragen over de Commissievoorstellen met betrekking tot de ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA. Pas na het debat met uw Kamer op 14 september zal het kabinet een Nederlands standpunt vaststellen over de voorlopige toepassing van CETA en dit in Brussel uitdragen. Het kabinet heeft zich dus noch voor noch tegen de voorlopige toepassing van CETA uitgesproken. Wel heeft Nederland tijdens de vergadering van het handelspolitiek comité van 15 juli de andere lidstaten van de Commissie geïnformeerd over het debat met uw Kamer.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de aangenomen motie waarin de regering wordt opgedragen om een parlementair voorbehoud te maken indien de Europese Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA, en dat voorstel eerst voor te leggen aan de Kamer alvorens hier een standpunt over in te nemen? Is het behandelvoorbehoud inmiddels gemaakt?3
Het kabinet draagt in lijn met de motie Grashoff/Jan Vos (Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1615) geen standpunt uit in Brussel met betrekking tot de Commissievoorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA tot het debat met uw Kamer op 14 september aanstaande. Dit is zowel in het handelspolitiek comité ingebracht, alsook rechtstreeks bij Commissaris Malmström opgebracht.
Erkent u dat «voorlopige toepassing» een handige manier is om inspraak van nationale parlementen te ontwijken? Deelt u de mening dat voorlopige toepassing om die reden vermeden dient te worden?
Voorlopige toepassing van handelsakkoorden dient ter overbrugging van de ratificatieperiode van partijen. Het stelt consumenten en bedrijven in staat al eerder te profiteren van de afspraken uit het verdrag. De mogelijkheid om akkoorden voorlopig toe te passen is geregeld in het verdrag van Lissabon waarmee het parlement in 2008 heeft ingestemd. De Tweede Kamer is ook steeds betrokken bij lopende onderhandelingen over handelsakkoorden en wordt expliciet betrokken bij het nemen van een besluit over de voorlopige toepassing van CETA. Voorlopige toepassing staat derhalve niet op gespannen voet met de democratische grondbeginselen.
Heeft u onze motie uitgevoerd, waarin de regering wordt opgeroepen om zich er bij de Europese Commissie voor in te spannen dat nationale parlementen zich kunnen uitspreken over het Investment Court System (ICS) in CETA? Op welke manier?4
Het kabinet heeft altijd betoogd dat CETA een gemengd verdrag is.
Het kabinet is van mening dat hoofdstuk 8 over investeringen niet volledig een exclusieve EU-bevoegdheid is, omdat hoofdstuk 8 ook afspraken bevat over indirecte buitenlandse investeringen (portfolio-investeringen) en nationale onteigeningen. De opzegging van investeringsbeschermingsovereenkomsten van de lidstaten met Canada, dat geregeld wordt in artikel 30.8 van het akkoord, kan enkel door de lidstaten worden geregeld. Afspraken op het terrein van vervoer vallen volgens het kabinet evenmin binnen een exclusieve EU-bevoegdheid. Vervoersafspraken staan onder meer in hoofdstukken 9 en 14. Andere hoofdstukken die niet volledig binnen de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen zijn de hoofdstukken 22, 23 en 24 waarin afspraken op het terrein van duurzaamheid worden gemaakt.
Door het bestempelen van CETA als een gemengd akkoord is parlementaire inspraak over het gehele CETA-verdrag mogelijk. Of een bepaling van CETA valt binnen een (exclusieve) EU bevoegdheid of een bevoegdheid van de lidstaten is hierbij niet relevant. Nationale parlementen kunnen zich dus ook uitspreken over investeringsbescherming en het Investment Court System (ICS). Het kabinet heeft dit in bilaterale gesprekken met Commissaris Malmström opgebracht en dit standpunt in Raadsvergaderingen ingebracht.
Welke andere onderdelen van CETA zouden volgens u onder de bevoegdheid van de nationale parlementen moeten vallen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u voorkomen dat ICS onder de voorlopige toepassing valt?
Het kabinet heeft zich afgelopen zomer beraden over de Nederlandse inzet ten aanzien van de reikwijdte van de voorlopige toepassing van CETA. Het kabinet geeft in de geannoteerde agenda van het Algemeen Overleg op 14 september een appreciatie van de Commissievoorstellen voor CETA. Dit overlegt dient ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken, waarop de Commissievoorstellen voor CETA geagendeerd staan. In de geannoteerde agenda doet het kabinet tevens een voorstel voor de Nederlandse inzet als het gaat om de voorlopige toepassing van CETA. Uw Kamer kan daarover in debat gaan met het kabinet. Op basis van de uitkomsten van dit debat stelt het kabinet een definitieve Nederlandse positie ten aanzien van de voorlopige toepassing van CETA vast.
Klopt het dat Canada CETA niet zal ondertekenen zonder voorlopige toepassing? Welke gevolgen heeft dit voor de inwerkingtreding van het verdrag?
De reactie van Canada zal afhankelijk zijn van het besluit van de Raad. Als Canada besluit niet te ondertekenen, dan komt het verdrag niet tot stand.
Kan voorlopige toepassing inderdaad oneindig worden voortgezet, zoals de Commissie beweert? Indien ja, bent u dan bereid zich te verzetten tegen de voorlopige toepassing van het gehele verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voorlopige toepassing is gericht op de verwachting dat het verdrag in werking zal treden. Als ratificatie door een lidstaat uitblijft, kan voorlopige toepassing niet oneindig voortduren. Het voortduren van voorlopige toepassing staat immers op gespannen voet met het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Het kabinet is voornemens zich te verzetten tegen voorlopige toepassing van het gehele akkoord. Een definitief standpunt zal pas na overleg met uw Kamer op 14 september aanstaande worden vastgesteld.
Wanneer vindt de speciale Raadsbijeenkomst over de ondertekening, voorlopige toepassing en afronding van CETA plaats? Wat is daarbij uw inzet?
In de geannoteerde agenda van het Algemeen Overleg op 14 september doet het kabinet een voorstel voor de Nederlandse inzet als het gaat om de voorlopige toepassing van CETA. Op basis van de uitkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken zal vervolgens duidelijk zijn of het CETA-verdrag tijdens de EU-Canada Top wordt ondertekend.
Is het de inzet om ondertekening van CETA te laten plaatsvinden tijdens de EU-Canada top van 27 en 28 oktober a.s.? Zo ja, bent u bereid om CETA niet te ondertekenen indien onderdelen van het verdrag voorlopig in werking treden?6
Het is inderdaad het voornemen om CETA te ondertekenen op de EU-Canada Top. Het kabinet stelt pas een definitief standpunt vast met betrekking tot de voorlopige toepassing van CETA na het debat met uw Kamer op 14 september aanstaande.
Een brief van de Turkse consul-generaal |
|
Harry van Bommel (SP), Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aboutaleb wil opheldering van Turkse consul over politieke inmenging»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse consul-generaal in Rotterdam een brief heeft geschreven aan een aantal burgemeesters over hoe men in Nederland om dient te gaan met demonstraties van tegenstanders van de Turkse regering, namelijk dat dergelijke demonstraties verboden dienen te worden? Indien neen, wat staat er dan in de brief?
In onze kamerbrief over spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) schrijft het kabinet dat de consul-generaal in zijn brief aan burgemeester Aboutaleb informatie verstrekt over de ontwikkelingen in Turkije. In deze brief wordt geen verzoek gedaan om demonstraties van tegenstanders van de Turkse regering te verbieden.
Deelt u de opvatting van de burgemeester van Rotterdam dat dit onwenselijke politieke inmenging betreft die ingaat tegen rechtstatelijke principes? Indien neen, waarom niet?
Zoals u reeds is meegedeeld in de hierboven genoemde Kamerbrief (Kamerstuk 32 824, nr. 148), is het kabinet van mening dat de Turkse autoriteiten zich in het interstatelijke verkeer dienen te richten tot de Nederlandse overheid en zich niet moeten bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het is onacceptabel dat buitenlandse overheden die keuzes openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in niet mis te verstane kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Tijdens mijn bezoek aan Turkije op 28 en 29 augustus heb ik de zorgen van het kabinet eveneens overgebracht aan mijn Turkse gesprekspartners.
Deelt u onze zorgen dat door het optreden van de consul-generaal spanningen tussen bevolkingsgroepen van Turkse komaf in Nederland verder aangewakkerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om tijdens uw aanstaande reis naar Turkije bij uw Turkse ambtgenoot uw onvrede te uiten over de inhoud van de brief en op te roepen dat in de toekomst af wordt gezien van politieke inmenging in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Diploma-erkenning in Duitsland |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld: «Met succes op banenjacht bij de buren»?1
Ja
Deelt u de mening dat we zoveel mogelijk moeten faciliteren dat Nederlanders ook een baan in een buurland kunnen vinden en dat het van belang is om regelgeving die dat in de weg zit zoveel mogelijk te wijzigen?
Over de grens zijn er kansen en mogelijkheden voor Nederlandse werkzoekenden om een betaalde baan te vinden. Van belang is dat werkzoekenden zich goed oriënteren en informeren over de consequenties van het werken in het buurland. De ondersteuning van Nederlandse werkzoekenden bij het vinden van werk houdt niet op bij de grens. Er zijn verschillende nationale en (EU)regionale organisaties die werkzoekenden hierbij kunnen ondersteunen. Om de kansen en mogelijkheden voor werk in het buurland maximaal te kunnen benutten, is het belangrijk om zoveel mogelijk de drempels die men ervaart weg te nemen. Het kabinet heeft vorig jaar het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld, dat hiermee aan de slag is gegaan.
Herkent u het signaal dat erkenning van Nederlandse diploma's of certificaten vaak nog een probleem is voor mensen die in Duitsland aan de slag willen?
Diploma-erkenning blijkt in bepaalde gevallen een probleem. Voor zover casuïstiek mij bekend is, bestaat de kwestie alleen rond de erkenning van diploma’s van gereglementeerde beroepen. Er zijn ongeveer 2.500 tot 3.000 beroepen in Nederland (en Duitsland)2, en in beide landen zijn er circa 150 door de overheid gereglementeerd. Met die gereglementeerde beroepen zijn er twee problemen:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Straus c.s.2 die u oproept om in bilateraal overleg te treden met de Duitse deelstaten om erkenning van met name mbo-diploma's te regelen?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen jaren meerdere keren overlegd met Duitsland, op federaal niveau en op het niveau van de betrokken deelstaten, Noordrijn-Westfalen (NRW) en Nedersaksen. De betrokkenen bij deze overleggen variëren van Minister tot ambtenaar tot inhoudelijk expert.
Momenteel loopt het bilaterale overleg met NRW over de erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen. Naast een discussie over mogelijke vereenvoudiging of meer transparantie van de erkenningsprocedure in het algemeen, is er een inhoudelijke werkgroep van ambtenaren en experts gestart, die een vergelijking gaat maken van de opleiding Verzorgende IG in relatie tot het beroep Altenpfleger(in). Deze werkgroep rondt begin 2017 zijn werkzaamheden af. Doel is om een gezamenlijk standpunt te formuleren over de overeenkomsten en verschillen tussen de in Nederland behaalde en de in Duitsland gevraagde competenties Verzorgende.
Overigens is in Benelux-verband eveneens een werkgroep gestart – waarin ook Noordrijn-Westfalen participeert – om naar de erkenning van gereglementeerde beroepen te kijken. Het doel van deze werkgroep is onder andere om te zien of op het niveau van de Benelux afspraken gemaakt kunnen worden over vereenvoudiging van erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen. In december moet helder zijn welke opties er zijn.
Wat is de huidige status van dit bilaterale overleg? Welke Nederlandse provincies en Duitse deelstaten zijn betrokken en wat zijn de resultaten tot nu toe?
Op het niveau van Ministers is met NRW afgesproken dat wij ons aan weerskanten van de grens inspannen om, waar mogelijk, het proces rond erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties te vergemakkelijken.
Over de stand van zaken rond Altenpfleger(in) heb ik u bij vraag 4 geïnformeerd. Met NRW is afgesproken dat snel een vergelijkbare expertgroep voor het beroep Erzieher(in) in relatie tot de opleiding Verzorgende IG wordt opgestart. Op basis van de resultaten van de werkgroepen met NRW gaan wij vervolgens ook het gesprek aan met Nedersaksen. Deze werkgroepen (zullen) bestaan uit inhoudelijke experts.
Het meest concrete resultaat van mijn overleg met de deelstaten tot nog toe is dat er aan Duitse zijde op alle niveaus een bewustzijn is dat de erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen aan Nederlandse zijde als problematisch wordt ervaren, en dat rond de erkenning van de Nederlandse opleiding Verzorgende IG in Duitsland een gezamenlijk Nederlands-Duits standpunt nodig is.
Wat zijn uw acties om diegenen die bezig zijn met de begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan in het buurland, te informeren over de inzet en de resultaten van dit bilaterale overleg?
De resultaten van het overleg met NRW -en in een later stadium met Nedersaksen- worden in het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingebracht en zullen via deze route gedeeld worden met de provincies en andere betrokken partijen zoals de VNG, gemeenten en de Euregio’s. De Ministeries van EZ en BZK zullen u informeren over de werkzaamheden en conclusies van het actieteam.
Welke deadline heeft u zichzelf gesteld om de bovengenoemde motie tot uitvoering te brengen?
Er wordt hard gewerkt aan de uitvoering van de motie. Een deadline kan ik nog niet noemen, omdat ik dit niet alléén kan beslissen. Zoals ik bij de indiening van de motie al gesteld heb, is resultaat afhankelijk van bilateraal overleg met Duitsland, op verschillende niveaus en met twee deelstaten. Dat overleg heeft tijd nodig.
Vanaf welke datum kunnen Nederlandse werkzoekenden aan de slag in Duitsland, zonder dat de erkenning van het Nederlandse (mbo-)diploma in de weg zit of voor vertraging zorgt?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 uiteen gezet, is de problematiek beperkt tot de ca. 150 gereglementeerde beroepen. Voor wat betreft de procedure voor erkenning voor deze beroepen, die weinig transparant en op onderdelen te ingewikkeld is, ben ik in gesprek met de Duitse collega’s. De inhoudelijke problemen die bestaan zijn vooral verbonden met één opleiding, namelijk Verzorgende IG, in relatie tot twee in Duitsland gereglementeerde beroepen. Ook daaraan wordt gewerkt.