De ingrijpende veranderingen in het Langeland Ziekenhuis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis om te bezuinigen op de acute verloskunde, de intensive care (IC) en de spoedeisende hulppost?1 2
De voorgenomen plannen van het LangeLand Ziekenhuis houden verband met de plannen van de Reinier Haga Groep (RHG). De RHG onderzoekt momenteel hoe het Reinier de Graaf Ziekenhuis uit de RHG treedt en het HagaZiekenhuis en LangeLand Ziekenhuis gaan fuseren. Voor de vormgeving van de ontvlechting is zorgvuldige besluitvorming en het vinden van voldoende draagvlak vereist. Momenteel wordt gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden. In nauwe samenwerking met zorgverzekeraars DSW en Menzis, leidt CZ dit ontvlechtingsproces vanuit de zijde van de zorgverzekeraars. Het voortbestaan van het LangeLand Ziekenhuis is onderdeel van dit gesprek. De RHG heeft mij laten weten dat zij samen met banken en verzekeraars werkt aan een duurzaam en toekomstbestendig ziekenhuis voor Zoetermeer. Zorgverzekeraar CZ heeft laten weten dat de inzet is dat er een ziekenhuisvoorziening blijft in Zoetermeer. Op welke wijze het ziekenhuis zal blijven bestaan is onderdeel van de planvorming en op dit moment nog niet duidelijk.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de acute geboortezorg op termijn verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is er nog geen besluit genomen over het plan van ontvlechting van de RHG. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat in aanloop naar besluitvorming over de toekomst van het LangeLand Ziekenhuis in de komende jaren een zorgvuldige verkenning wordt gedaan hoe de acute geboortezorg op een verantwoorde wijze wordt vormgegeven. Dit met alle lokale partners uit het geboortezorgnetwerk en in overeenstemming met wet- en regelgeving. Bij eventuele wijzigingen in het acute zorgaanbod moet het Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz, amvb acute zorg) worden gevolgd.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de IC wordt vervangen door een acute zorgafdeling, wat betekent dat patiënten die gecompliceerde zorg nodig hebben naar een ander ziekenhuis moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de spoedeisende hulppost op termijn na 18.00 simpeler wordt, zodat operatiekamers niet meer bemand hoeven te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord, dus het document met conceptafspraken van de ziekenhuisbestuurders en de zorgverzekeraars, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord.
Vindt u het wenselijk dat de interim-directeur voor zowel het Langeland Ziekenhuis als voor het Hagaziekenhuis onderhandelt? In hoeverre is hier sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer precies informeren over hoe dit zit?3
In de Governancecode zorg 2022, die is ontwikkeld en geactualiseerd door de Brancheorganisaties Zorg4, waarvan de Nederlandse Vereniging van ziekenhuizen (NVZ) lid is, wordt aandacht besteed aan belangenverstrengeling (onderdeel 2.6).
Ik ga ervan uit dat het HagaZiekenhuis en het LangeLand Ziekenhuis de Governancecode zorg 2022 en indien van toepassing haar eigen statuten volgen en aandacht hebben voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie, haar patiënten of andere belanghebbenden voorop staan. Ik ga er tevens vanuit dat conform de Governancecode Zorg de raad van bestuur zorg draagt voor zorgvuldige besluitvorming naar procedure, proces en inhoud. De besluitvorming door de raad van bestuur moet toetsbaar zijn voor de raad van toezicht. Een besluit, de adviezen daarover en daar waar van toepassing de goedkeuring door de raad van toezicht worden goed vastgelegd en ook later traceerbaar zijn.
Belanghebbenden bij een zorgorganisatie die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, kunnen binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Zoetermeer niet geïnformeerd is over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis? Wat is de reden van het Langeland Ziekenhuis om de gemeente hierover niet te informeren?
De onderhandelingen vinden plaats tussen banken, verzekeraars en de RHG. De complexiteit van het proces is groot door enerzijds de splitsing van de RHG en anderzijds de intentie tot fusie van het LangeLand Ziekenhuis en het HagaZiekenhuis.
Na het bepalen van de hoofdrichting is de volgende stap de afstemming met de interne gremia en betrokken zorgverleners buiten de ziekenhuizen en andere relevante stakeholders. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat op een passend moment interne gremia en externe stakeholders zullen worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Ik begrijp dat het een taai proces is en begrijp ook dat het voor alle partijen wenselijk is dat er spoedig overeenstemming wordt bereikt. Ik vind het daarom van belang dat partijen goed met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Ook vind ik het van belang dat burgers hierin goed worden betrokken. Daarom hecht ik eraan dat er bij wijzigingen in het aanbod acute zorg wordt gehandeld in lijn met de Amvb acute zorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat in algemene zin de samenwerking tussen het ziekenhuis en de stakeholders goed is. Ook is er regulier contact met zowel de IGJ over de kwaliteit van zorg, als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de continuiteit van zorg.
Wilt u uitzoeken op welke wijze het personeel is geïnformeerd over de voorgenomen plannen en in hoeverre zij hierin betrokken zijn door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
De RHG heeft mij laten weten dat het personeel van het LangeLand Ziekenhuis is geïnformeerd via een mailbericht uit naam van de directie. Daarnaast hebben recent twee personeelsbijeenkomsten plaatsgevonden waar het personeel geïnformeerd is over de stand van zaken van de onderhandelingen en was er ruim de gelegenheid tot het stellen van vragen volgens de RHG.
Waarom zijn huisartsen niet betrokken bij de toekomstplannen van het Langeland Ziekenhuis?4
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of andere zorgverleners zoals verloskundigen en ambulancepersoneel zijn betrokken bij de voorgenomen plannen en of zij tijdig zijn geïnformeerd over de voorgenomen plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of met deze conceptplannen ook mogelijke ontslagen worden verwacht?
De RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat er geen ontslagen worden verwacht.
Ik ga ervan uit dat de (wettelijke) adviesrechten van de advies- en medezeggenschaporganen bij de besluitvorming gerespecteerd worden. Uitgangspunt in de samenwerking is mijns inziens het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen.
Wilt u alles op alles zetten om te zorgen dat er geen ontslagen vallen in het Langeland Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11
Vinden ziekenhuizen in omliggende steden het wenselijk dat zij het drukker krijgen in de spoedzorg tijdens de avonden, nachten en weekenden? Wilt u dit uitzoeken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven wordt momenteel gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden en is er op dit moment nog geen besluit genomen.
Daarbij wil ik opmerken dat indien er sprake is van wijzigingen in het acute zorgaanbod, er dient te worden gehandeld conform de AmvB acute zorg.
Vindt u het wenselijk dat het Langeland Ziekenhuis voornemens is om bedden weg te bezuinigen, juist in tijden waarin extra IC-bedden heel hard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het Langeland Ziekenhuis geen bezuinigingen doorvoert en de bestaande zorgvoorzieningen zoals de acute verloskunde, de IC en de spoedeisende hulppost volwaardig overeind houdt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken6, indien dat aan de orde is.
Als het LangeLand Ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de amvb acute zorg gevolgd worden. Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte brengen van alle stappen die gezet worden in de uitwerking van de plannen door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
De IGJ en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. Ik zal uw Kamer informeren als dat van toepassing is.
Communicatie tussen ministers, staatssecretarissen en ambtenaren en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet inzage geven in ALLE communicatie tussen Ministers, Staatssecretarissen en ambtenaren (inclusief de president van de Nederlandsche Bank) enerzijds en het World Economic Forum (WEF) anderzijds?
In de bijlagen bij de Kamerbrief van 17 december 2021, die de antwoorden bevat op de vragen 10 en 11 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162, treft u alle correspondentie aan tussen bewindspersonen en het WEF.
Na december 2021 is sprake geweest van contacten tussen bewindspersonen en het WEF over de deelname aan de jaarvergadering van het WEF in mei 2022. Een voorbeeld van een uitnodiging voor deze jaarvergadering is bij deze brief gevoegd.
Daarnaast is sprake van een veelheid van contacten tussen ambtenaren en het WEF. Het is niet haalbaar om alle stukken die daarbij een rol hebben gespeeld te inventariseren en te toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt niet weg dat specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer zullen worden opgepakt.
De beantwoording van schriftelijke vragen over de aanbesteding van fotografieopdrachten |
|
Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze worden de (administratieve) verplichtingen voortvloeiend uit de huidige raamovereenkomst als belastend ervaren door fotografen? Kunt u dit nader onderbouwen en toelichten?1
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)2 heb ik toegelicht dat een aanzienlijk deel van de 39 fotografen in de huidige raamovereenkomst, grofweg één derde, heeft aangegeven (mondeling en/of schriftelijk) last te hebben van de administratieve verplichtingen in de huidige raamovereenkomst en/of heeft aangegeven de aanbestedingsprocedure zelf als (zeer) belastend te hebben ervaren.
Kunt u de verschillen tussen de huidige raamovereenkomst voor fotografie bij de rijksoverheid en de nieuwe (concept-)raamovereenkomst toelichten? Wat zijn de gevolgen voor de kosten van het Rijk en de te verwachten gevolgen voor de inkomens van de fotografen?
In antwoord op de vragen van de leden Sneller, Wuite, Romke de Jong en Van Weyenberg (allen D66) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten3 heb ik toegelicht dat is gekozen voor een nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen. Het doel van deze aanbesteding is om één bureau te contracteren dat, in samenspraak met opdrachtgevers, een poule van fotografen selecteert om opdrachten binnen de raamovereenkomst uit te voeren. Fotografen kunnen gezamenlijk, als zij een combinatie vormen, inschrijven als één bureau voor uitvoering van de raamovereenkomst. Wanneer eenmaal een bureau is gecontracteerd voor de raamovereenkomst, kunnen fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen.
Het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw, voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau in plaats van de fotograaf worden uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering.
Wat is de toegevoegde waarde van de introductie van een bureau dat fotografen in gaat huren ten opzichte van de huidige situatie waarin de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ-DPC) fotografen inhuurt in opdracht van ministeries?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)4 heb ik toegelicht dat indien sprake is van een raamovereenkomst met meerdere partijen als uitgangspunt nadere concurrentiestelling dient plaats te vinden (een zogenaamde «mini-competitie», oftewel: een mini-aanbesteding) voor het verstrekken van concrete opdrachten (artikel 2.143, tweede lid, en 2.47, tweede lid, Aanbestedingswet 2012). De huidige raamovereenkomst voor fotografiediensten betreft een raamovereenkomst met meerdere partijen/fotografen, maar gaat uit van het verstrekken van opdrachten zonder nadere concurrentiestelling, omdat nadere concurrentiestelling per fotografieopdracht onmogelijk zou zijn vanwege de doorlooptijd en de onevenredige lasten daarvan voor zowel fotografen als opdrachtgevers. AZ wenst deze wijze van aanbesteden niet te herhalen, omdat deze op gespannen voet staat met de aanbestedingsregels. Ook lijkt het Ministerie Algemene Zaken met die manier van aanbesteden niet optimaal invulling te geven aan de verplichting op grond van artikel 1.6 Aanbestedingswet 2012 om als aanbestedende dienst de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken. Tegen het licht van de ervaringen met deze werkwijze, en in het licht van de juridische houdbaarheid van deze wijze van aanbesteden, is gekozen voor nieuwe opzet, waarbij er geen rechtstreekse contracten meer worden afgesloten met individuele fotografen.
Fotografen (die aan bepaalde objectieve eisen voldoen) kunnen tijdens de looptijd van de overeenkomst in de poule in- en uitstappen. Daardoor gaat de markt voor fotografen niet op slot tijdens de duur van de overeenkomst.
In de nieuwe situatie worden een aantal taken door het bureau uitgevoerd, zoals planning, administratie, gehele metadatering en aanlevering. Dit ontlast de fotografen.
Hoe verhoudt het naar alle waarschijnlijkheid nieuwe uurtarief zich tot de kosten die moeten worden betaald aan een bureau en wat zijn daarmee de kosten voor het Rijk om een fotograaf in te huren? Hoe verschilt dit van de huidige raamovereenkomst en waarom acht u dit verschil wenselijk?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)5 heb ik opgemerkt dat het uurtarief in de nieuwe raamovereenkomst € 109,– excl. btw bedraagt voor elk uur dat een fotograaf op locatie foto’s neemt. Dit is inclusief tijd die wordt besteed aan nabewerking, die niet apart in rekening mag worden gebracht. In de huidige raamovereenkomst, waarin géén bureau maar afzonderlijke fotografen zijn gecontracteerd, bedraagt het uurtarief € 117,– excl. btw. Dat is inclusief nabewerking, maar ook inclusief overige taken die in de nieuwe situatie door het bureau worden uitgevoerd, zoals metadatering. In de nieuwe raamovereenkomst komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. In de nieuwe raamovereenkomst brengt het bureau per opdracht een vaste vergoeding in rekening bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau.
Reiskosten van fotografen zullen worden vergoed met een vaste vergoeding per kilometer. Met betrekking tot parkeerkosten wordt een bepaling in de raamovereenkomst opgenomen dat deze kosten als maatwerkkosten kunnen worden doorbelast aan opdrachtgevers.
Door de inzet van een bureau zullen de kosten voor de rijksoverheid per foto-opdracht naar verwachting gemiddeld stijgen.
Kunt u onderbouwen waarom enkel de onmogelijkheid om het tarief aan te passen er volgens u niet toe leidt dat de aanbesteding via één groot bureau ervoor kan zorgen dat dit bureau marktmacht naar zich toe kan trekken ten opzichte van fotografen? Gaat u ook de andere voorwaarden waartegen een fotograaf kan worden ingehuurd door het bureau voorschrijven?
In antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021)6 heb ik opgemerkt dat de eisen aan fotografen die willen toetreden tot de poule zijn proportioneel en laagdrempelig moeten zijn, en zijn voorgeschreven in de aanbesteding. In ieder geval moeten fotografen voldoende ervaring hebben met fotografieopdrachten vergelijkbaar met de typen/soorten fotografieopdrachten die onderdeel uitmaken van deze raamovereenkomst.
In aanvulling hierop merk ik op dat het selecteren van fotografen voor de poule wordt gedaan door een commissie die in gelijke mate bestaat uit leden afkomstig van het bureau, en leden die werkzaam zijn bij de rijksoverheid. Het selecteren van fotografen voor een opdracht gebeurt conform het omschreven proces in de aanbestedingsstukken. Uitgangspunten daarbij zijn geografische spreiding van fotografen door heel Nederland (korte reistijden) en een zo gelijk mogelijke verdeling van opdrachten tussen fotografen in de poule. Het «matchen» van fotografen vindt, naast geografische spreiding, plaats op basis van geschiktheid van een fotograaf voor de desbetreffende opdracht.
Hoe beoordeelt u de situatie dat fotografen in toenemende mate afhankelijk zullen zijn van deze ene marktpartij, terwijl deze marktpartij de beste kwaliteit moet gaan leveren tegen de laagste prijs? Welke gevolgen verwacht u voor de tarieven voor fotografen?
In de aanbesteding zijn maatregelen genomen om de positie van de fotograaf te beschermen. Om die reden is er een vast uurtarief voor de fotograaf voorgeschreven. In het kader van goed opdrachtgeverschap kan Algemene Zaken gedurende de looptijd van de raamovereenkomst (steekproefsgewijs) gesprekken voeren met fotografen in de poule. Het doel van deze gesprekken is om bij fotografen te verifiëren dat het bureau de afspraken in de raamovereenkomst gestand doet.
Fotografen die opdrachten voor de rijksoverheid willen uitvoeren gaan een zakelijke relatie aan met het te contracteren bureau. In de aanbesteding is voorgeschreven dat opdrachten zo gelijk mogelijk verdeeld moeten worden over de fotografen in de poule. Het tarief dat een fotograaf ontvangt is in de aanbesteding voorgeschreven en komt volledig ten goede aan de fotograaf. En het aantal uren dat een fotograaf wordt ingezet wordt primair door de opdrachtgever bepaald.
Het is niet juist dat het te contracteren bureau per definitie zal werken tegen de laagste prijs. In de beoordeling wordt de geoffreerde prijs voor 15% meegerekend, en kwalitatieve aspecten voor 85%. Bovendien is het uurtarief van de fotograaf voorgeschreven en offreert een bureau enkel de vaste vergoeding per opdracht.
Wat is uw reactie op de stellingname dat fotografen geen verlichting van de administratieve lasten zullen ondervinden, en dat zij zelfs extra administratieve lasten zullen ondervinden, aangezien ze extra administratie zullen moeten bijhouden ten behoeve van het bureau en er een langere lijn tussen de fotograaf en AZ-DPC wordt gecreëerd met als tussenschakel het bureau?
Qua administratieve taken hebben de fotografen in de poule alleen te maken met het bureau, in plaats van met tientallen verschillende rijksonderdelen. Ook speelt het bureau een belangrijke rol bij het aannemen van opdrachten en het doen van de offerte voorafgaand aan een opdracht. Ook het registeren van alle opdrachten ten behoeve van het contractmanagement voor Algemene Zaken hoeft niet meer door de fotografen te worden uitgevoerd. Tevens neemt het bureau de gehele facturatie aan alle rijksonderdelen voor zijn rekening; de fotografen factureren enkel aan het bureau. Een fotograaf in de poule hoeft juist geen extra administratie uit te voeren.
Er wordt geen langere lijn gecreëerd, omdat er nog steeds, na gunning van een nadere opdracht, rechtstreeks contact is tussen fotograaf en opdrachtgever. Alleen het aannemen van een nadere opdracht en het definitief opleveren van de foto’s verloopt via het bureau.
Hoe beoordeelt u dat het subgunningscriterium «beschikbaar stellen van een beeldbank» zeer veel, zo niet alle op één na, partijen uitsluit van deze voorgenomen aanbestedingsprocedure, nu er slechts één partij in Nederland is die aan dit subgunningscriterium zal kunnen voldoen?
Dit subgunningscriterium maakt geen deel uit van deze aanbesteding, zoals ik heb toegelicht in antwoord op de vragen van de leden Nijboer en Gijs van Dijk (beiden PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken en Klimaat over de fotografie-aanbesteding rijksoverheid. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft op basis van nadere afwegingen besloten dat de van aanvang gebundeld ingezette opdracht- en beeldbankfotografie in deze aanbesteding worden losgekoppeld. Er zal derhalve één aanbesteding worden doorlopen voor opdrachtfotografie. Daarnaast zullen mogelijk twee afzonderlijke aanbestedingen worden doorlopen voor het contracteren van beeldbankleveranciers voor nieuwsfotografie en thematische fotografie.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de fotografen slechts administratief worden verlicht omdat ze geen Europese aanbestedingsprocedure hoeven te doorlopen, maar dat deze verlichting verwaarloosbaar is omdat dit een eenmalig proces betreft?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021) hoeven individuele fotografen in deze nieuwe opzet niet langer zelfstandig mee te dingen in een Europese aanbesteding. De individuele fotografen hoeven voorts niet langer rekening te houden met inkoopprocessen en -systemen van afzonderlijke rijksorganisaties. Het uitvoeren van opdrachten wordt makkelijker voor fotografen, omdat lasten inzake bijvoorbeeld portretrecht en AVG en onder meer het gemetadateerd aanleveren van de foto’s worden belegd bij het bureau. Dit alles beperkt de administratieve lasten voor een individuele fotograaf.
Hoe kijkt u naar de extra handelingen die worden geïntroduceerd door het toevoegen van een rol voor een bemiddelingsbureau, door welke partij worden deze kosten gedragen?
Zoals ik heb opgemerkt in antwoord op vragen van de leden Sneller (D66) en Gijs van Dijk (PvdA) aan de Minister-President en de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de aanbesteding van fotografieopdrachten (ingezonden 23 september 2021 komt het uurtarief volledig ten goede aan de ingezette fotograaf. Het bureau mag per opdracht een vaste vergoeding in rekening brengen bij de opdrachtgever, die volledig ten goede komt aan het bureau. Deze vergoeding aan het bureau staat los van het tarief dat volledig aan de fotograaf toekomt. De kosten voor het bureau en de fotograaf worden gedragen door opdrachtgevers van de rijksoverheid.
Op welke manier is er contact geweest met de 39 fotografen uit de huidige raamovereenkomst over de werkwijze in de nieuwe raamovereenkomst? Wat waren hun reacties en hoe zijn deze meegenomen in de vormgeving van de raamovereenkomst waar de nieuwe aanbesteding op gebaseerd zal worden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat ‘veilige’ rotondes vaak het onveiligst voor fietsers zijn. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««veilige» rotondes vaak het onveiligst voor fietsers?»1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat rotondes ook voor fietsers in het algemeen veel veiliger zijn dan andere kruispunttypen.2 Rotondes zijn volgens SWOV veiliger dan gewone kruispunten, doordat rotondes minder conflictpunten hebben dan andere kruispunttypen, de snelheid wordt geremd en de hoek van impact kleiner is. Uit recent onderzoek van kenniscentrum voor letselpreventie VeiligheidNL komt naar voren dat bij bezoeken aan de spoedeisende hulp (SEH-bezoeken) als gevolg van een fietsongeval 3% plaatsvond op een rotonde of verkeersplein en 10% op een kruispunt.3 Fietsongevallen zijn onwenselijk. Elk verkeersslachtoffer is er 1 teveel. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid (LAP) 2022–2025 is verkeersveiligheid van fietsers daarom een prioriteit.
Klopt de constatering van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat de toename van het aantal fietsongevallen tussen 2014 en 2021 vooral wordt veroorzaakt door de toename van het aantal fietsongevallen op rotondes?
Dit ligt niet voor de hand. VeiligheidNL heeft in het onderzoek geprobeerd om inzicht te verkrijgen in eventuele verschuivingen van de oorzaak van fietsongevallen. VeiligheidNL geeft aan dat de stijgende trend van fietsers met ernstig letsel in de periode 2012–2021 voornamelijk wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal enkelvoudige fietsongevallen.4 Dit zijn ongevallen waar geen botsing is met een verkeersdeelnemer.
Deelt u de conclusie van de Fietsersbond dat rotondes nu vaak verkeerd zijn ingericht?
Nee. Wel constateer ik uit een verkenning van DTV Consultants naar de verkeersveiligheid op rotondes in Nederland, dat een deel van de rotondes anders is ingericht dan beschreven in de richtlijn «Eenheid in rotondes» van CROW.5 6 Deze richtlijn geeft heldere en eenduidige instructies voor de inrichting van rotondes. CROW-richtlijnen zijn richtinggevend voor wegbeheerders, maar niet bindend. Het is namelijk belangrijk dat wegbeheerders ruimte hebben om goed in te kunnen te spelen op specifieke lokale omstandigheden.
Is er een handleiding voor het maken van een uniforme en herkenbare inrichting van rotondes? Zo nee, bent u bereid om samen met gemeenten een handleiding te maken?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4. De genoemde richtlijn «Eenheid in rotondes» is opgesteld door CROW in samenwerking met een breed samengestelde werkgroep, waaronder SWOV, Fietsersbond en wegbeheerders. Daarnaast is aanvullend door CROW in een breed samengestelde werkgroep de richtlijn «Basiskenmerken Kruispunten en rotondes» opgesteld om de verkeerssituaties voor weggebruikers herkenbaarder te maken7.
Kent u het bericht «schrap op elke rotonde voorrang voor fietsers?»2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat de toename van het aantal fietsongevallen op rotondes lijkt te worden veroorzaakt doordat fietsen zijn veranderd en sneller rijden?
De oorzaken en omstandigheden die leiden tot fietsongevallen zijn omvangrijk en zeer divers. Aan het ontstaan van een fietsongeval dragen factoren bij op het terrein van infrastructuur, voertuig en gedrag9. Als belangrijkste oorzaken voor fietsongevallen worden het eigen gedrag, de toestand van de weg en, in iets mindere mate, andermans gedrag beschouwd10. Vanuit IenW lopen diverse acties om de fietsveiligheid te vergroten, deze zijn ook terug te vinden in de Kamerbrief «stand van zaken verkeersveiligheid»11. In het nieuwe Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid (LAP) 2022–2025 is opgenomen dat steviger ingezet wordt op het programma Doortrappen, veilig fietsen tot je 100ste om meer ouderen bewust te maken hoe zij hun fietsveiligheid kunnen vergroten en hun gedrag kunnen aanpassen. Ook wordt in kaart gebracht op welke punten de beleidslijnen op de korte en lange termijn bijgesteld kunnen worden om de fietsveiligheid te verbeteren.
Welke rol heeft de rotonde bij de stijging van het aantal gevallen fietsongevallen van e-bikes?3
Bij IenW is geen specifieke informatie bekend welke rol de rotonde precies heeft bij de stijging van het aantal fietsongevallen van e-bikes.
Wat is uw reactie op de conclusie van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat rotondes relatief snel veiliger kunnen worden gemaakt door fietsers niet langer voorrang te geven?
De voorrangsregeling op rotondes heeft niet alleen met verkeersveiligheid te maken. De eerder genoemde CROW-richtlijnen zijn opgesteld met als uitgangspunt om fietsers binnen de bebouwde kom op rotondes voorrang geven en buiten de bebouwde kom niet. Dit is gebaseerd op een zorgvuldige afweging tussen veiligheid, comfort en de doorstroming van fietsers. Het is uiteindelijk aan de verantwoordelijke wegbeheerders om de eindafweging te maken.
De jaarlijkse conferentie van het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer een overzicht krijgen van alle sessies (naam van de sessie, gespreksonderwerp, sprekers, et cetera) en andere (in)formele bijeenkomsten georganiseerd of (spontaan) gehouden tijdens de jaarlijkse conferentie van het World Economic Forum (WEF) afgelopen week (van 22 mei tot en met 26 mei 2022) waar één of meer leden van het kabinet (of Koningshuis) aanwezig waren en kan het kabinet aangeven bij welk van deze bijeenkomsten de «Chatham House Rules» van kracht waren?
De jaarvergadering van het WEF vond dit jaar plaats van 22 t/m 26 mei in Davos. Vanuit het kabinet namen de Minister-President, de Ministers van Financiën, Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat deel. Koningin Maxima nam deel aan de jaarvergadering in haar functie van Speciale Pleitbezorger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA).
De programma’s van de bewindslieden treft u in de bijlagen bij deze brief aan1. Voor informatie over het programma van de Koningin verwijs ik u naar www.koninklijkhuis.nl/actueel/nieuws/2017/01/12/koningin-maxima-bij-world-economic-forum-in-davos en www.unsgsa.org/news/unsgsa-queen-maxima-attend-world-economic-forums-davos-2022-meetings.
Van de WEF-bijeenkomsten zijn geen notulen gemaakt. In de regel gelden Chatham House Rules. Wel zijn veel bijeenkomsten live gestreamd en terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org).
De nauwe banden tussen NPO en D66. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van de ene plek met gedoe naar de andere»?1
Ja.
Herinnert u zich dat NPO-voorzitter Shula Rijxman boos was over het feit dat zij werd aangemerkt als D66-kopstuk?2
Ik ben niet anders op de hoogte met deze reactie van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen3.
Wat vind u ervan dat D66-kopstuk Rijxman als voorzitter van de NPO haar partijgenoot mevrouw Kaag persoonlijk heeft geadviseerd en dat dit in het bijzonder plaatsvond rondom de verkiezingen?
Ik ben niet anders op de hoogte van de contacten tussen mevrouw Rijxman en mevrouw Kaag dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen. Ik ben niet op de hoogte van de mogelijke inhoud daarvan.
Hoe verhoudt zich dit tot de Mediawet? Is het de taak van NPO-bestuurders partijgenoten van politiek advies te voorzien? Worden zij daarvoor betaald?
De Mediawet zegt hier niets over. De voorzitter van de raad van bestuur heeft de vrijheid om zelf te bepalen met wie en waarover zij contact heeft, zo lang het past binnen de Code Integriteit Publieke Omroep 2021.
Klopt het dat mevrouw Rijxman zich zelfs binnen de NPO heeft beklaagd over kritische vragen aan mevrouw Kaag in verkiezingstijd? Hoe verhoudt zich dit tot het fabeltje dat de NPO geen invloed heeft op de inhoud van programma’s?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zijn zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod zoals in artikel 2.88 van de Mediawet is opgenomen. Ik ben niet anders bekend met mogelijke opmerkingen van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen.
Hoe is het mogelijk dat iemand die haar termijn bij de NPO niet heeft mogen afmaken en dus gedumpt is, alsnog een baantje krijgt in het openbaar bestuur? Heeft zij dit te danken aan haar lidmaatschap van D66?
Mevrouw Rijxman is volledig actief gebleven als voorzitter van de raad van bestuur tot en met het einde van haar termijn op 31 december 2021. Volgens de NPO is mevrouw Rijxman in januari 2022 voor een periode van vier maanden ingehuurd als coördinator van een nieuw NPO-project over racisme, discriminatie en diversiteit vanwege haar ervaring en betrokkenheid bij dit thema.4 Per 1 juni 2022 is zij benoemd als wethouder van de gemeente Amsterdam.5 De gemeenteraad van gemeente Amsterdam gaat zelf over deze benoeming.
Waarom is Rijxman tot het eind van haar ambtsperiode bij de NPO doorbetaald, terwijl ze op non-actief was gesteld? Was haar diversiteitsbaantje dat zij vervolgens mocht vervullen een vorm van verborgen werkloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft mevrouw Rijxman eigenlijk een koninklijke onderscheiding ontvangen van uw voorganger? Wilt u deze onmiddellijk intrekken?
Mevrouw Rijxman heeft een koninklijke onderscheiding ontvangen wegens bijzondere verdienste jegens de samenleving voor haar functie als voorzitter van de raad van bestuur van de NPO. Ik ben als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet bevoegd om een koninklijke onderscheiding in te trekken. Voor intrekking moet een verzoek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend. Artikel 11, tweede lid, van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau bepaalt de intrekkingsgronden voor koninklijke onderscheidingen.
Kunt u deze vragen laten beantwoorden door ambtenaren die geen lid zijn van D66 of anderszins privébanden hebben met mevrouw Rijxman?
Ik geef als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap antwoord op deze vragen.
Het bericht dat gemeenten die Oekraïners particulier opvangen niet worden gesteund |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie vragen aan... Anton Stapelkamp, burgemeester van Aalten»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de opdracht het aantal vluchtelingen in particuliere opvang niet meetelt? Zo ja, wat is daarvan dan de reden?
Het onderdak bieden aan een ontheemde uit Oekraïne in een particuliere woning is een vrijwillige keuze van een gasthuishouden. Zoals op 26 april jl. aangegeven in mijn brief aan uw Kamer2, is het kabinet alle particulieren die ontheemden opvangen en ondersteunen zeer erkentelijk. Vanwege deze vrijwilligheid kunnen gemeenten vanzelfsprekend niet sturen op het aantal opvangplekken bij gasthuishoudens. Om die reden heeft het kabinet alleen afspraken gemaakt met gemeenten en veiligheidsregio’s over opvangplekken die worden georganiseerd door gemeenten zelf (de gemeentelijke opvang (GOO)). Inmiddels hebben gemeenten ruim 50.000 plekken ingericht. Op 29 april jl. heb ik gemeenten nogmaals gevraagd om een aanvullende 25.000 opvangplekken te realiseren met streefdatum 23 juni 2022.
Begrijpt u dat burgemeester Stapelkamp het niet meetellen van vluchtelingen in particuliere opvang ervaart als een gebrek aan waardering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten, waarin de lokale gemeenschap zich voluit inzet door particuliere opvang te regelen, juist gesteund moeten worden? Zo ja, op welke wijze wilt u de waardering voor deze gemeenten kenbaar maken?
Het kabinet waardeert en ondersteunt gemeenten waar ontheemden door de gemeente zelf en/of door particulieren worden opgevangen. Gemeenten hebben op basis van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (ROOO) een taak om ontheemden die in de particuliere opvang (POO) verblijven o.a. een financiële toelage te verstrekken voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven. Op basis van de op 4 juni jl. gepubliceerde Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne3 worden de uitvoeringskosten van de verstrekkingen aan ontheemden die verblijven in opvangvoorzieningen van particulieren (artikel 12 van de ROOO) vergoed. Het betreft hier de uitvoeringskosten die met het verstrekken van de financiële toelage gemoeid zijn, waaronder de gemeentelijke monitoring op de correcte uitgaven van de gemeente. De hoogte van het normbedrag voor de eventuele uitvoeringskosten die gemeenten maken ten aanzien van de verstrekkingen aan ontheemden uit Oekraïne in de POO worden achteraf vastgesteld op basis van het monitoronderzoek teneinde de werkelijke kosten per verstrekking te vergoeden. Daarnaast heeft het kabinet op 25 mei jl. besloten om gemeenten te compenseren voor de extra kosten in het jaar 2022 die zij voor zorg/ondersteuning aan ontheemden maken. Dit geldt voor kosten voor ontheemden in de GOO en in de POO. Het gaat om kosten die gerelateerd zijn aan zorg/ondersteuning op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdhulp of Publieke Gezondheid (basistaken JGZ, vaccinaties, prenataal huisbezoek). De compensatie wordt vastgesteld op basis van daadwerkelijke aantallen opgevangen Oekraïense ontheemden. Het ging in eerste instantie om een bedrag van 20,5 miljoen euro in het scenario van 50.000 opgevangen ontheemden. Dit aantal is reeds overschreden en het beschikbare bedrag zal worden bijgesteld voor 2022.
Verder financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid het consortium RefugeeHomeNL, bestaande uit het Rode Kruis, Vluchtelingenwerk, Leger des Heils en TakeCareBNB. RefugeeHomeNL coördineert en faciliteert particuliere opvang. RefugeeHomeNL informeert, screent, koppelt en ondersteunt gasthuishoudens en ontheemden. De (Whatsapp)hulplijnen van het Rode Kruis en het inloopspreekuur van Vluchtelingenwerk zijn ook beschikbaar voor particulieren en ontheemden die buiten het consortium om zijn gehuisvest.
Het bezoek van de minister aan de Palestijnse NGO Al-Haq |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoekstra bezoekt «terreurorganisatie»»?1
Ja.
Wat was uw doel van het bezoek aan de Palestijnse NGO Al-Haq, een organisatie die, samen met vijf andere organisaties, door Israël tot terreurorganisatie is verklaard?
Een ontmoeting met een afvaardiging van het maatschappelijk middenveld (zowel Palestijns als Israëlisch) vormde een belangrijk onderdeel van mijn bezoek om verdere kennis op te doen van de huidige situatie. Ik heb gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem. Al-Haq is een organisatie die zich inzet voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid in de bezette Palestijnse gebieden en die daarbij zowel naar Palestijnse als Israëlische actoren kijkt. Al-Haq is daarnaast één van de oudste mensrechtenorganisaties met veel kennis en reeds jaren een gesprekspartner van Nederland. Het versterken van rechtsstatelijkheid en mensenrechten vormen voor Nederland belangrijke beleidsdoelstellingen. Vanuit deze invalshoek ben ik het gesprek aangegaan.
Deelt u deze verklaring van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s – bijvoorbeeld om met hen in gesprek te gaan – te herzien. De zes organisaties komen niet voor op de VS, EU of VN sanctielijsten voor terrorisme, en de Israëlische informatie heeft niet tot verandering geleid. Nederland zet zich ervoor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
In dit kader verwijs ik ook graag naar Kamerbrief (kenmerk 2022Z09747/2022D20838) met een terugkoppeling van mijn reis. Ik heb dit punt ook besproken met mijn Israëlische collega Lapid. Ik heb aangegeven aantijgingen van terrorisme altijd uiterst serieus te nemen en zorgvuldig te behandelen. Ik heb tegelijkertijd ook gezegd dat voor Nederland de tot nu toe ontvangen Israëlische informatie onvoldoende overtuigend is om het Israëlische besluit om deze organisaties als terroristisch aan te merken, te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Afgesproken is hierover met elkaar in gesprek te blijven.
Kunt u aangeven wat de inhoud was van uw gesprekken met vertegenwoordigers van Al-Haq? Wat was uw boodschap en welke boodschap heeft u van hen meegekregen? Indien het gaat om vertrouwelijke gesprekken, wat kunt u dan ten behoeve van democratische transparantie wel openbaar maken?
Ik heb in een gezamenlijke bijeenkomst gesproken met Al-Haq, Breaking the Silence, Musawa en B’Tselem over de oplopende spanningen in de regio en de mensenrechtensituatie in Israëlische en de Palestijnse gebieden (zie ook de Kamerbrief over recente ontwikkelingen met kenmerk 2022Z09747/2022D20838). Naast mijn steun voor het maatschappelijke middenveld en het noodzakelijke werk dat zij doen, heb ik tegelijkertijd ook duidelijk uitgesproken dat er voor enige vorm van banden met terroristische organisaties geen ruimte bestaat, en dat volledige transparantie in de samenwerking onontbeerlijk is.
Welke andere Palestijnse organisaties en autoriteiten heeft u gesproken en wat was de inhoud of strekking en het doel van die gesprekken? Heeft u bijvoorbeeld ook uw zorg geuit over de recente golf van dodelijke terreuraanslagen door Palestijnen in Israel?
De reis had als belangrijkste doel een persoonlijke ontmoeting met mijn ambtgenoten de heer Lapid (Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken) en Malki (Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken). Ook heb ik een ontmoeting gehad met de Palestijnse premier Shtayyeh, en de reeds genoemde organisaties onder antwoord 2. Daarnaast heb ik met diverse Israëlische en Palestijnse verzoeningsorganisaties gesproken, het bedrijfsleven, en mijn respect betuigd voor de slachtoffers van de Holocaust door Yad Vashem te bezoeken en een krans te leggen namens Nederland. Het moment van mijn bezoek bood de mogelijkheid om persoonlijk mijn afschuw te delen over de recente terroristische aanslagen. Voor het volledige verslag van deze reis verwijs ik u naar de Kamerbrief met kenmerk 2022Z09747/2022D20838.
Begrijpt u de zorg dat uw bezoek aan Al-Haq internationaal de uitstraling kan hebben dat Nederland op het hoogste politieke niveau positieve contacten onderhoudt met omstreden organisaties die verdacht worden van terroristische activiteiten of van banden met terroristen?
Ik vind het belangrijk om transparant te zijn over ontmoetingen zoals met Al-Haq en andere maatschappelijke organisaties, en de afweging die daaraan ten grondslag liggen. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Heeft u ook met de Israëlische overheid gesproken over versterkte samenwerking, waaronder het heropstarten van formele gesprekken binnen de Associatieraad ten bate van modernisering van het EU-Israel Associatieakkoord, in lijn met de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 30)? Welke initiatieven heeft u genomen, en bent u voornemens te blijven nemen, om in EU-verband te komen tot daadwerkelijke herstart van de formele gesprekken hierover?
Nederland is een voorstander van het houden van een Associatieraad met Israël en blijft hier in Europees verband toe oproepen. Daarnaast blijft Nederland hier ook aandacht voor vragen in bilaterale gesprekken die worden gevoerd met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO). Er moet in Europees verband echter eerst overeenstemming zijn tussen de 27 lidstaten. Die ontbreekt momenteel. Nederland brengt deze boodschap ook over in gesprekken met EU-partners. Waar Nederland een mogelijkheid ziet beweging te brengen in de EU-positie zullen we deze actief aangrijpen, in lijn met motie-Van der Staaij.
Mogelijk buitenproportioneel gedrag van Nederlandse militairen in Uruzgan met burgerdoden tot gevolg. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen «burgerdoden in Uruzgan», waarin u aangaf een aantal daarvan niet te kunnen beantwoorden omdat een onderzoek moest worden afgewacht? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, nu het openbaar ministerie (OM) tot een sepot heeft besloten, o.a. op basis van onderzoek door de KMAR?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het Openbaar Ministerie (OM) op 23 december 2020 een onderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM zou belemmeren, is ervoor gekozen om de afronding van dit onderzoek af te wachten, alvorens een besluit te nemen over het starten van een eventueel eigen onderzoek. Het OM heeft het onderzoek inmiddels afgerond en over de uitkomsten gecommuniceerd.3 Over het starten van een eventueel eigen onderzoek door Defensie neem ik na de zomer een besluit. Hierover zal ik u conform de geldende procedure4 informeren. Het OM beslist zelf over het openbaar maken van het materiaal van het OM.
Is het materiaal van het OM, dat leidde tot het sepot omdat er geen bewijs is geconstateerd voor onrechtmatig handelen, openbaar voor het publiek? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
De bevelvoerende kapitein medio 2007 in de Chora-vallei in Uruzgan schreef in een rapport dat hij soms geweld liet gebruiken zonder dat er een zogeheten positieve identificatie was van een vijand. Klopt dit? Was dit inderdaad beleid, zoals de kapitein meldde?
Wat betreft (rapportage van) geweldgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object enerzijds en het lossen van een waarschuwingsschot anderzijds. Daarbij bestaat onderscheid tussen een waarschuwingsschot in zelfverdediging (als opmaat naar gericht vuur) en een waarschuwingsschot op basis van de bevoegdheid in de Rules of Engagement (ROE). In situaties van zelfverdediging is sprake van positieve identificatie van het doel waartegen geweld moet worden aangewend; er wordt immers verdedigd tegen een (onmiddellijk dreigende) aanval. De bevoegdheid in de ROE is bedoeld om meer in het algemeen een waarschuwing te geven, om een situatie te de-escaleren of om een potentiële dreiging voortijdig af te schrikken. In deze gevallen is niet altijd sprake van positieve identificatie van een doelwit, omdat er niet altijd sprake is van een opmaat naar gericht vuur.
Voor alle waarschuwingsschoten geldt dat vooraf zeker moet worden gesteld dat die geen risico vormen voor personen of goederen.
Het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object vereist een positieve identificatie, maar voor het lossen van een waarschuwingsschot is dit dus niet altijd het geval.
De situatie die wordt beschreven in het rapport van de bevelvoerende kapitein ziet op geweldgebruik in de zin van waarschuwing en niet op gericht vuur op een persoon of object. Uit de rapportage blijkt verder dat pas gericht geweld is gebruikt nadat positieve identificatie mogelijk was op basis van reacties van de tegenpartij.
Hoe vaak gebruikten Nederlandse troepen in Uruzgan geweld zonder dat sprake was van positieve identificatie?
Niet elke rapportage van geweldgebruik geeft aan of sprake was van een waarschuwingsschot in zelfverdediging of ter afschrikking (zie het antwoord op vraag 3). Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak geweld is gebruikt zonder dat sprake was van een positieve identificatie.
Was dit gebruik van geweld zonder positieve identificatie in overeenstemming met de toen geldende rules of engagement? Kunt u aangeven hoe de RoE op dit punt waren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was in overeenstemming (zie antwoord op vraag 3).
Gaat u de rules of engagement wijzigen? Zo ja, hoe?
ROE worden specifiek opgesteld en vastgesteld voor de operatie waarvoor zij worden uitgegeven. De ISAF-ROE zijn vervallen na het beëindigen van de ISAF-operatie.
Klopt het dat Nederlandse militairen medio 2007 door het regionale commandocentrum voor Zuid-Afghanistan, waar de Britse generaal Jacko Page het bevel voerde, werden gemaand om zich aan de regels omtrent positieve identificatie te houden? Hoe vaak gebeurde dat? Op welke wijze werd door Nederlandse troepen gereageerd op deze aanmaningen?
In de beschikbare documentatie is geen informatie te vinden om de stelling in de vraag te verifiëren, noch om na te gaan of hieraan opvolging is gegeven.
Het bericht ‘Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug» van 19 mei jl.?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit bericht zich verhoudt tot de ambitie om juist meer woningen te bouwen, aangezien vergunningverlening hier een indicator voor is?
Iedereen heeft recht op een passend en betaalbaar huis, maar teveel mensen kunnen zo’n huis op dit moment niet vinden. Ik wil daarom dat er snel meer woningen worden gebouwd. Mijn beleidsdoel is het bouwen van 900.000 woningen tot en met 2030, waarvan twee derde deel betaalbaar moet zijn. Sturen op de nationale woningbouwopgave doe ik op vier manieren:
Door de eerste lijn: afspraken en monitoring kunnen knelpunten tijdig worden gesignaleerd.
Monitoring van de afgifte van bouwvergunningen is één indicator van de voortgang. Deze indicator kent enkele kanttekeningen. De uiteindelijke uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau dan het aantal verleende bouwvergunningen twee jaar eerder. Transformatie, splitsing van woningen en kleine verbouwingen waarbij woningen worden gerealiseerd blijven in de CBS-vergunningenstatistiek buiten beschouwing. Het biedt een goede indicator van de verwachte woningbouw, maar de daadwerkelijke woningbouw en netto uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau. Daarnaast kent de indicator een maand-op-maand variatie die te maken heeft met de data aanlevering, waardoor pas echt zicht ontstaat op wat er werkelijk gaande is, als een bepaalde ontwikkeling (zoals een daling) langere tijd in de cijfers zichtbaar is. Het is te vroeg om te kunnen constateren dat de huizenbouw terugloopt.
Is er sprake van een eenmalige dip in de vergunningverlening of is er sprake van een situatie waarbij er structureel minder vergunningen worden verleend?
Cijfers van het CBS laten zien dat in het eerste kwartaal van 2022 voor bijna 13 procent minder te bouwen woningen een vergunning werd afgegeven dan in het eerste kwartaal van 2021. Het aantal verleende bouwvergunningen schommelt gedurende de maanden. Vooral in januari en februari zijn er minder bouwvergunningen verleend dan de voorgaande maanden. In maart zijn er weer meer bouwvergunningen verleend.
Het beeld bij gemeenten is wisselend. Er is (nog) geen sprake van een landelijk gezien eenduidig beeld over de afgifte van bouwvergunningen. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat er geen afname is in het aantal vergunningen, maar juist een toename. Ik krijg signalen vanuit gemeenten uit de huidige woondealregio’s dat er soms minder vergunningen zijn verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik verder in op het signaleren en aanpakken van knelpunten.
Kunt u een doorkijk geven wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2022 (en eventueel 2023)?
In de CBS-vergunningenstatistiek wordt geen prognose gedaan voor de toekomst. Zoals aangegeven bij vraag 3 is het beeld bij gemeenten wisselend.
Welke concrete stappen kunt u zetten om voldoende vergunningen te verlenen om de beoogde 100.000 woningen per jaar te gaan halen?
Door de manier van sturen zoals aangegeven bij vraag 1 kunnen knelpunten tijdig gesignaleerd worden. Ter versterking van de bestaande sturingsmiddelen richt ik binnenkort een Landelijke Versnellingstafel op. Via deze tafel zullen ook knelpunten gerelateerd aan de vermindering in het aantal verleende bouwvergunningen in bepaalde gemeenten, versneld worden gesignaleerd en aangepakt.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen gaan worden van de stijgende bouw- en materiaalkosten, opgetreden na het eerste kwartaal van 2022, voor de vergunningverlening en de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Knelpunten worden tijdig gesignaleerd, zo ook ten aanzien van de bouwkostenstijging. In dat kader heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u onlangs toegezonden. Via de bestaande sturingsmiddelen en binnenkort de Landelijke versnellingstafel streven we ernaar gezamenlijk met medeoverheden en marktpartijen passende oplossingen te vinden.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen zijn van het dalende aantal panden dat beschikbaar of geschikt is voor transformatie met het oog op de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Onze ambitie is te groeien naar 15.000 woningen per jaar verkregen uit transformatie. Cijfers van het CBS laten zien dat de laatste jaren tussen de 10.000 en 12.500 woningen per jaar gerealiseerd worden door transformatie. In het eerste halfjaar van 2021 zijn er 4995 woningen gerealiseerd door transformatie. In het Nationaal transformatieplan dat op 10 juni naar uw kamer is verstuurd is ingeschat dat er voldoende transformatiepotentie zit in onder andere de leegstaande kantoren en winkels3.
Het bericht ‘Minister: 'Rode diesel keert niet terug' |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister: «Rode diesel keert niet terug»»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat onze boeren het door allerlei regelgeving moeilijk hebben in Nederland? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de boerenstand beter te beschermen?
De Nederlandse agrarische sector staat voor een ingrijpende transitie. Ten aanzien van regelgeving betekent dit dat er regelgeving is die noodzakelijk is om de landbouw binnen de ecologische grenzen te brengen. Tegelijkertijd is er regelgeving die agrarische ondernemers daarbij helpt, denk aan de regels rond het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, subsidies zoals het GLB, fiscale regelingen en uitzonderingen op de mededingingsregels waarmee agrarische ondernemers worden gefaciliteerd. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat boeren er niet alleen voor staan, maar dat de overheid en alle ketenpartijen een verantwoordelijkheid hebben in het lonend maken van duurzaam produceren in Nederland. Ik verwijs daarvoor naar de brief over het perspectief voor de landbouw die ik op 10 juni jl. naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 30 252, nr. 28).
Bent u zich van bewust dat u door uw weigering om rode diesel terug laten keren een ongelijk speelveld creëert voor Nederlandse boeren ten opzichte van boeren in België en Duitsland? Kunt u in uw beantwoording meenemen dat in België nog wel rode diesel te koop is en in Duitsland zelfs een aparte regeling voor boeren geldt, waardoor zij extra korting kunnen krijgen door accijns na het tanken terug te vragen?
Een vergelijking met andere landen voor enkel de mogelijkheid tot gebruik van rode diesel geeft geen goed beeld van de financiële positie van de boeren. De accijns op diesel in Nederland is sinds 1 april jl. met 21% verlaagd. De verlaging van de accijnzen op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve. Wij zien geen noodzaak voor een aparte regeling voor boeren.
Heeft u alsnog de bereidheid om een uitzondering voor boeren te maken door gebruik van rode diesel toe te staan?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zoals hierboven gemeld is de brandstofaccijns al tijdelijk verlaagd waardoor ik geen noodzaak zie voor een herinvoering van rode diesel. De verlaging van de accijns op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve.
Het bericht ‘Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen.’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megaclaim in de maak voor schade door droogte: waterbedrijven voor 300 miljoen aangeslagen»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragensteller dat het onwenselijk is dat er met deze claim een conflict lijkt te komen tussen schoon en betaalbaar drinkwater enerzijds, en de landbouw anderzijds?
De claim komt voort uit een financiële regeling in de Waterwet om schade die ontstaat als gevolg van vergunde onttrekking van grondwater te compenseren. Er is dus geen sprake van een conflict.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van dit soort claims voor de drinkwatervoorziening, in het bijzonder in tijden waarin drinkwaterbedrijven al aangeven tegen de grenzen van hun capaciteit aan te lopen?
Deze claim heeft geen gevolgen voor de drinkwatervoorziening. De drinkwaterbedrijven kunnen blijven voldoen aan de leveringsplicht. Wel zorgt het eventueel toekennen van een claim, na positieve beoordeling door de onafhankelijke AdviesCommissie Schade Grondwater (ACSG), voor extra financiële lasten voor de drinkwaterbedrijven.
Kunt u nader duiden wat de juridische grondslag is van deze claims?
In de financiële bepalingen van de Waterwet (hoofdstuk 7, paragraaf 3) is een regeling opgenomen voor schade die optreedt als gevolg van vergunde grondwateronttrekkingen, zowel voor drinkwater als andere toepassingen.
Het kan daarbij gaan om schade aan gewasopbrengst, maar ook om schade aan gebouwen, woningen en natuur. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het vergoeden van die schade.
Verwacht u een toename van dit soort claims, gezien de tijd waarin we leven en waar we door klimaatverandering waarschijnlijk steeds vaker te maken gaan krijgen met dergelijke perioden van droogte? Is het systeem van verhaling van schade zoals dit nu gebeurt volgens u houdbaar?
Deze regeling is bedoeld om schade als gevolg van vergunde onttrekkingen te compenseren. Bij de beoordeling van een claim wordt vastgesteld welk aandeel van de schade aan het gewas is toe te delen aan het neerslagtekort en welk aandeel aan de vergunde grondwateronttrekking. De regeling is daarmee niet bedoeld om schade als gevolg van klimaatverandering en droogte te compenseren.
Dat deze bestaande regeling meer bekendheid krijgt, kan er ook voor zorgen dat er meer claims ingediend gaan worden bij de provincies.
Bent u van mening dat de verdringingsreeks op dit moment voldoende toekomstbestendig is, gelet op situaties zoals deze, waar er steeds vaker competitie dreigt tussen twee belangen? Moet deze bijvoorbeeld worden aangepast, of breder inzetbaar zijn dan alleen voor situaties van watertekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u deze aanpassingen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de verdringingsreeks is op dit moment voldoende toekomstbestendig. De verdringingsreeks geeft een prioriteitsvolgorde van maatschappelijke en economische behoeften die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor het verdelen van het beschikbare oppervlaktewater door de waterbeheerder.
Er is op dit moment geen aanleiding om de verdringingsreeks aan te passen. Er is, conform de aanbeveling van de beleidstafel droogte, in 2020 een nieuwe handleiding2 opgesteld voor de nationale verdringingsreeks. Deze wordt door de zoetwaterregio’s regionaal uitgewerkt.
Voorziet u, door de hierboven aangegeven problematiek, juridische herzieningen om te zorgen voor een systeem waarin de belangen van zowel boeren als drinkwaterbedrijven voldoende geborgd zijn in tijden van droogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze herzieningen door te voeren?
Met het huidige systeem zijn de belangen van partijen die schade ondervinden door vergunde onttrekkingen voldoende geborgd. Er is op dit moment geen intentie om dit systeem aan te passen.
Kunt u deze vragen voor het aankomende commissiedebat Water op 7 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat mogelijk ook een Nederlandse moskee een rol speelt in constructies voor mensenhandel en prostitutie |
|
Bente Becker (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moskeeën Zweden regelen «plezierhuwelijk» van een uurtje: «Misbruikt voor prostitutie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zogenoemde «plezierhuwelijken», waarbij een man en een vrouw voor zeer korte tijd in het huwelijk treden met het doel om betaalde seks te hebben, te allen tijde zouden moeten worden voorkomen in Nederland omdat deze veelal kwetsbare vrouwen vaak hiertoe worden gedwongen en er dus sprake is van mensenhandel en ook omdat het sluiten van religieuze huwelijken zonder dat daar een wettelijk huwelijk aan vooraf is gegaan verboden is in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig. Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht. Het is van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Is het juist dat er in Nederland ook dergelijke «plezierhuwelijken» worden afgesloten, zoals uit het Zweedse onderzoek blijkt en welke signalen heeft u hier tot op heden over ontvangen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten.
Bent u bereid om naar deze «huwelijken» (verder) onderzoek te doen gezien de ernst van de situatie en daarbij ook de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding te betrekken? Kunt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over het tijdspad van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat het kabinet – buiten dit artikel – tot op heden geen signalen over plezierhuwelijken heeft ontvangen ziet het Kabinet op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Bent u het eens dat dit soort praktijken het belang van financiële weerbaarheid van kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond benadrukken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om sneller/extra stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 heeft het Kabinet, tot op heden, geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer eind september ontvangt. Hierin zal ook aandacht zijn voor kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt, is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen. Uw Kamer zal voor het einde van de zomer worden geïnformeerd over het meerjarig plan gericht op zelfbeschikking waarin ook specifieke aandacht zal uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële zelfredzaamheid van kwetsbare groepen, waaronder kwetsbare vrouwen met een migratieachtergrond uit gesloten gemeenschappen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de genoemde Haagse moskee, die onderdeel is van de Stichting Alcauther door in elk geval de Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste buitenlandse beïnvloeding grondig onderzoek te laten doen, ook naar de financiering van deze moskee, het mogelijk bestaan van een netwerk van mensenhandel rond deze moskee, en het Openbaar Ministerie (OM) te betrekken bij een vermoeden van strafbare feiten, zodat tegen betrokken personen stevig kan worden opgetreden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft laten weten dat er op dit moment geen signalen zijn van strafbare feiten.
De Taskforce PG&OBF doet geen onderzoek naar personen of organisaties, want zij heeft geen eigenstandige onderzoeksbevoegdheden. Het vorige kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de specifieke problemen omtrent de grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens van een aantal partners. Als gevolg van deze problemen worden sinds april 2021 in Taskforce verband geen persoons- of organisatie duidingen meer gedaan.2 In de Taskforce werken een aantal departementen samen, die gemeenten kunnen voorzien van informatie over (algemene) fenomenen, niet over casuïstiek waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Het principe binnen de Taskforce is dat alle individuele partners in de Taskforce vanuit hun eigen grondslag en bevoegdheden deelnemen aan de Taskforce. De partners in de Taskforce kunnen dus onderzoek doen, indien zij daartoe zelf een grondslag hebben.
Het is aan de gemeente om de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering hierbij te betrekken als zij ondersteuning nodig hebben op fenomeenniveau. Dit is niet gebeurd.
Zal het OM in gevallen zoals deze vervolgen voor seksuele uitbuiting?
Indien er signalen zijn van (seksuele) uitbuiting zal door de politie – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Als er voldoende bewijs is voor seksuele uitbuiting zal – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – over worden gegaan tot vervolging.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Eerste Kamer om de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap vervroegd in werking te laten treden?
Op 1 juni jl. is een novelle bij het wetsvoorstel tegengaan Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen bij Uw Kamer ingediend. (Kamerstukken II 36 123). De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van het Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap uitgesteld in afwachting van deze novelle.
In het licht van een zorgvuldige wetsbehandeling en de constitutionele verhoudingen tussen Tweede Kamer, Eerste Kamer en regering lijkt het aangewezen om de behandeling van deze novelle af te wachten. Afhankelijk van die behandeling is een spoedige inwerkingtreding van de Wet Tegengaan huwelijkse gevangenschap immers mogelijk.
Wanneer ontvangt de Kamer de weerbaarheidsagenda die volgens het kabinet een oplossing moet bieden tegen dergelijk problematisch gedrag en hoe neemt u genoemde ernstige problematiek daarin mee?
Zoals aangegeven bij vraag 6 zet het Kabinet in op de (financiële) redzaamheid en weerbaarheid van vrouwen. Uiteindelijk is daarmee het doel om weerbaarheid te vergroten, schadelijke praktijken tegen te gaan en zelfbeschikking te stimuleren. De Kamer ontvangt de Agenda Veerkracht en Weerbaarheid na de zomer. Zelfbeschikking is onderdeel van deze agenda.
Bent u het eens dat het hoog tijd is voor meer instrumenten om te kunnen ingrijpen wanneer zich problematisch gedrag in een moskee voordoet? Zo ja, wanneer komt u met de aangekondigde wetgeving om in het geval van problematisch gedrag sancties te kunnen opleggen zoals het verbeurd verklaren en het verbieden van het ontvangen van middelen uit het buitenland?
De aangekondigde wetgeving zoals benoemd in de vraag betreft de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (hierna Wtmo) die de voormalige Minister voor Rechtsbescherming begin juni 2021 heeft aangekondigd (Kamerstukken 2020–2021, 35 228, nr. 38). Deze voorgenomen wijziging van de Wtmo voegt o.a. een bevoegdheid voor het OM toe om de rechter te verzoeken maatregelen te treffen jegens organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen. De Wtmo is in november 2020 naar uw Kamer gestuurd waarop uw Kamer in december 2020 verslag heeft uitgebracht. Er wordt gewerkt aan beantwoording van het verslag. De nota van wijziging op de Wtmo is afgelopen augustus 2021 voorgelegd aan de Raad van State voor een adviesaanvraag. Het advies is ontvangen op 17 november jl. en wordt nog verwerkt.
De Wtmo is overigens geen instrument dat is bedoeld om, als er sprake is van ondermijning van de democratische rechtstaat, alleen bij moskeeën in te kunnen grijpen. Álle vormen van ondermijning van de democratische rechtstaat, waarbij financiering een rol speelt, zullen onder de Wtmo kunnen vallen.
Het bericht ‘Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: ’Op korte afstand dodelijk’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: «Op korte afstand dodelijk»»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal zelfgeprinte 3D-vuurwapens steeds meer in opkomst is? Hoe wordt hier tot dusver op geanticipeerd?
Ja, dat klopt. De politie en het Openbaar Ministerie constateren dat het aantal zelfgeprinte 3D-wapens in opkomst is. Op grond van de Wet wapens en munitie is het verboden om zonder vergunning wapens te vervaardigen. Het geven van een printopdracht om een 3D-wapen, of wapenonderdeel, te vervaardigen zonder vergunning levert dan ook een strafbaar feit op.
Er wordt vanuit verschillende fronten geanticipeerd op zelfgeprinte 3D-wapens.
Door de Dienst Landelijke Recherche van de politie is een fenomeenonderzoek verricht naar 3D-geprinte vuurwapens. In dit onderzoek is onder meer aandacht besteed aan het juridisch kader en zijn aanbevelingen gedaan voor de verdere opvolging en monitoring van dit probleem. Zoals bijvoorbeeld het instellen van een landelijk aanspreekpunt 3D-geprinte vuurwapens, de online monitoring van de ontwikkeling van 3D-geprinte vuurwapens, het opstellen en verspreiden van een «Informatieblad» 3D-printing vuurwapens. Er zijn ook aanbevelingen gedaan voor interventies die zien op het opsporen en vervolgen van verdachten die zich bezighouden met dit fenomeen, alsmede alternatieve bestrijdingsmethoden op basis van publiek-private-samenwerking. De politie is bezig om in samenwerking met andere partners gevolg te geven aan de aanbevelingen uit het fenomeenonderzoek.
Eind mei 2022 is door de politie een internationale conferentie georganiseerd in samenwerking met Europol, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT) en de Universiteit Leiden om de ontwikkelingen rond 3D-geprinte wapens te bespreken. De conferentie heeft bijgedragen aan een steviger internationaal netwerk voor de aanpak van het probleem, er is een duidelijker beeld van de huidige aard en omvang van de problematiek en er zijn interventie strategieën besproken. In Nederland zal er bijvoorbeeld op korte termijn meer aandacht worden besteed aan de voorlichting en informatievoorziening richting politieambtenaren, zodat de 3D-wapens, onderdelen hiervan en printers beter worden geïdentificeerd.
De Europese Vuurwapenrichtlijn besteedt expliciet aandacht aan nieuwe technologieën zoals het printen van 3D-wapens. De Europese Commissie rapporteert elke vijf jaar over de effecten hiervan. De volgende rapportage wordt in 2025 verwacht. De Europese Commissie heeft inmiddels op 27 oktober 2021 aan het Europees Parlement en de Raad laten weten dat zal worden nagegaan of er behoefte is aan specifieke regels op EU-niveau voor het voorhanden hebben van en de handel in blauwdrukken voor 3D-printen, waaronder het verbod op het voorhanden hebben, de bekendmaking en de verspreiding van digitale of gedrukte blauwdrukken door niet-erkende wapenhandelaren, waarvan is aangetoond dat zij de vervaardiging van essentiële onderdelen van vuurwapens mogelijk maken.2
Tenslotte wil ik de Wet wapens en munitie toekomstbestendig maken en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en technologieën. Daarom heb ik aan de door mij ingestelde Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Klopt het voorts dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens nog niet expliciet verboden is?
Het klopt dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens niet expliciet verboden is. Ik acht het zeer ongewenst dat aan de hand van ontwerpen van wapens relatief eenvoudig 3D-wapens kunnen worden geprint. Dat is ook de reden dat ik, zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht heb meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden. De Commissie Wet wapens en munitie zal uiterlijk in oktober 2022 haar eindrapport opleveren. Ik wil hier verder niet op vooruit lopen.
Dit betekent niet dat dergelijke handelingen nooit tot een strafrechtelijke vervolging en veroordeling kunnen leiden. Bijvoorbeeld in het geval dat het publiceren en verspreiden van ontwerpen van 3D-wapens kan worden aangemerkt als strafbare voorbereidingshandelingen.
Hoe staat u tegenover strafbaarstelling van het verspreiden en publiceren van 3D-geprinte vuurwapens?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn zou een dergelijke strafbaarstelling mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de constatering dat deze wapens een nieuwe doelgroep bereiken, namelijk mensen met extremistisch gedachtegoed? Past dit in de trend van opkomende rechts-extremistische (accelerationistische) groepen?
Het baart mij zorgen dat toegang tot 3D-geprinte wapens de drempel tot het bezit van illegale wapens en het daadwerkelijk plegen van (terroristisch) geweld kan verlagen. Indien interesse in 3D-geprinte wapens door extremisten een trend zou worden is dit verontrustend. Op dit moment is er één casus bekend en op basis daarvan kan niet worden gesproken van een trend. Wél laat het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 56) zien dat er onder rechts-extremistische personen een fascinatie voor (vuur)wapens in het algemeen bestaat.
Is er bij u bekend of ontwerpen voor 3D-vuurwapens rondgaan op rechts-extremistische fora of in chatgroepen? Weet u of er in die groepen ook instructies over het monteren van dergelijke wapens rondgaan?
Het is mij bekend dat die ontwerpen rondgaan. De politie ziet deze bestanden zo nu en dan ook terug bij Nederlandse rechts-extremisten en in hun groepen. Lang niet alle bezitters van zulke bestanden zullen echter in staat of voornemens zijn om daadwerkelijk een 3D-wapen te printen. Wie daar wel toe kan en wil overgaan, vindt online relatief eenvoudig instructievideo’s. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Kunnen de afspraken en/of uitkomsten van het Interpol-congres over dit soort wapens, wat op dit moment plaatsvindt, met de Kamer gedeeld worden?
De internationale conferentie aangaande de ontwikkelingen rond 3D-wapens is georganiseerd door de Nederlandse politie in samenwerking met Europol. Op de website van Europol kunt u een verslag met conclusies van de conferentie vinden: https://www.Europol.Europa.eu/media-press/newsroom/news/printing-insecurity-tackling-threat-of-3d-printed-guns-in-europe.
De mogelijke vooringenomenheid bij algoritmes gebruikt door de Politie |
|
Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met artikel «Rekenkamer waarschuwt voor mogelijke «vooringenomenheid» bij politie-algoritmes»1 en het desbetreffende rapport van de Algemene Rekenkamer2?
Ja.
Deelt u de mening dat het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) niet afdoende is gecontroleerd waardoor nu niet kan worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van discriminatoire gronden in de selectiecriteria? Zo ja, waarom wordt dit systeem dan nog steeds gebruikt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke controles in de toekomst wel worden gedaan?
Het CAS is een voorbeeld van een hotspot-benadering waarbij op basis van bestaande data wordt bepaald waar het waarschijnlijk is dat bepaalde vormen van verstoring van de openbare orde of criminaliteit voorkomen. Gebruik van het CAS levert een verwachting voor een bepaald gebied op en geeft geen output die tot personen te herleiden is. De verwachtingen die CAS levert, kunnen worden besproken met mensen in de operatie en zo wordt een aanpak van de problematiek voor de betreffende week vastgesteld. De data die wordt gebruikt betreft o.a. criminaliteitshistorie (zie hierover meer in antwoord op vraag 4). Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt. Hiermee wordt een versterking van eventuele eigen vooringenomenheid door het algoritme beperkt.
Het CAS wordt gebruikt ter voorkoming van verschillende veelvoorkomende delicten zoals woninginbraak, vernieling en drugshandel. De aanwezigheid van de politie op plekken waar een verhoogde kans is op deze en andere soorten delicten kan bijdragen aan de voorkoming ervan.
De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat er onvoldoende (doorlopende) controle is of er sprake is van vooringenomenheid in het model. Op basis daarvan geeft de Rekenkamer aan dat zij – zonder zelf dieper in het algoritme te gaan kijken – niet kan concluderen of er sprake is geweest van discriminatiegronden in de selectiecriteria. Ik heb de politie daarom gevraagd om in het reguliere proces de procedures voor het vastleggen van deze controles aan te scherpen.
Een werkgroep van de politie richt zich op de opvolging van deze en de andere aanbevelingen van de Rekenkamer, die voortkomen uit het rapport Algoritmes getoetst. Deze maatregelen zijn aanvullend op de stappen die de politie voor, tijdens en na het onderzoek van de Rekenkamer heeft gezet, zo ook met het oog op dataminimalisatie en het voorkomen van vooringenomenheid. Zo is er een samenwerkingsverband opgestart met de Vrije Universiteit Amsterdam om een breed toepasbare methodiek te ontwikkelen voor de detectie van vooringenomenheid in algoritmes. Naar aanleiding van de gesprekken met de Rekenkamer heeft de politie enige tijd geleden ook besloten om de ontvangst van bepaalde gegevens al aan de poort te blokkeren, in plaats van deze gegevens later in het proces pas te excluderen. Tot slot wordt ook gewerkt aan gebruik van zo spaarzaam mogelijke datasets (dataminimalisatie) en het verbeteren van de documentatie in het algemeen.
Hoe komt het dat bij de start van het huidige systeem geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht is genomen?
Ik herken het beeld dat geen basisvereiste van zorgvuldigheid in acht zou zijn genomen bij de start van het gebruik van CAS niet. Het rapport van de Rekenkamer geeft de politie handvaten om het gebruik van het CAS verder te verbeteren, dat waarderen zowel de korpschef als ikzelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 neemt de politie de aanbevelingen van de Rekenkamer serieus en is zij daar mee aan de slag gegaan.
Ik hecht er daarnaast aan te benadrukken dat bij de bevindingen van de Rekenkamer ook enkele nuances te maken zijn. In het door de Rekenkamer gebruikte toetsingskader staan de maatregelen die een organisatie heeft getroffen om een risico afdoende te mitigeren, opdat het beheersbaar is, centraal. De Rekenkamer onderscheidt per risico-onderdeel of de genomen maatregel of samenstel daarvan effectief, deels effectief of niet effectief is. Uit de individuele beoordeling door de Rekenkamer van het CAS, zoals vervat in het toetsingskader dat aan de politie is afgegeven, komt naar voren dat 23 maal de door de politie genomen risico-mitigerende maatregelen als (geheel) effectief zijn beoordeeld. Waar de beoordeling deels effectief of niet effectief luidt, gaat het in het merendeel om maatregelen die de politie als zodanig wel heeft getroffen, bijvoorbeeld op het gebied van periodieke toetsing, maar waarvan de Rekenkamer aangeeft dat de politie dit onvoldoende heeft vastgelegd. Deze administratieve onvolkomenheden zien zowel op IT-gerelateerde checks als op waarborgen omtrent dataminimalisatie. Door de opzet van het rapport (dat gericht was op algoritmes bij de overheid in het algemeen, en niet op elk individueel algoritme) komt het voorgaande minder helder naar voren.
Ook is het van belang op te merken dat het CAS ontwikkeld is in 2014 en sindsdien doorlopend wordt geëvalueerd en verbeterd. De Rekenkamer is niet de enige of eerste instantie die het CAS heeft bekeken. Zo heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid in 2021 de code van het CAS ingezien, als onderdeel van een oriëntatie. De Inspectie concludeerde toen als volgt: «De code onder de motorkap van CAS is helder. Aan de code is te zien dat de meeste best practices op het gebied van programmeren zijn toegepast. Er is geprogrammeerd in de taal «Python», wat een toegankelijke taal is. De werking van het systeem is daarmee goed navolgbaar. [...] De documentatie van het systeem samen met de code en de data geven een goed beeld van hoe het systeem werkt. Dit is nodig voor de Inspectie om een goed beeld te kunnen schetsen van de precieze impact die een dergelijk systeem heeft op de taakuitvoering van (in dit geval) de politie.» Daarbij moet worden opgemerkt dat de Inspectie aan de hand van haar oriëntatie een openbaar toezichtkader opstelt. Dat kader wordt dit najaar gepubliceerd door de Inspectie. De Inspectie heeft hierbij geen oordeel gegeven ten aanzien van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer.
Tot slot zijn de afgelopen vier jaar door studenten en promovendi vanuit verschillende universiteiten meer dan tien studies gedaan naar het CAS. In elk van die gevallen heeft de politie kennisgenomen van de eindverslagen en waar nodig het systeem verbeterd. Dit zal de politie ook doen met de aanbevelingen van de Rekenkamer.
Wat zijn de criteria op grond waarvan het lerende algoritme CAS voorspelt waar de kans groot is dat misdaden zullen worden gepleegd?
Op 6 april 2021 heeft de korpschef in een besluit op een Wob-verzoek besloten om de pseudocode en de variabelen van het CAS openbaar te maken. Voor een volledig beeld van de variabelen verwijs ik u graag naar deze documenten.3 Kort samengevat gaat het om locatie-specifieke kenmerken en om criminaliteitshistorie. Deze criminaliteitshistorie is hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes van burgers, oftewel informatie die naar de politie toe komt en niet door haar eigen optreden bepaald wordt.
Kunt u uitsluiten dat dit systeem afkomst of de samenstelling van een wijk met veel inwoners met een migratie-achtergrond als criteria gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zoals te zien in de variabelen die openbaar gemaakt zijn in het besluit op het bovengenoemde Wob-verzoek wordt geen gebruik gemaakt van het criterium afkomst of nationaliteit. Ook de Rekenkamer stelt in haar rapport (op p. 31) dat de politie geen variabelen gebruikt die discriminatie in de hand werken. Dat betekent echter niet dat uitgesloten kan worden dat er indirect onderscheid wordt gemaakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data.
Bent u het eens met de politie dat het niet nodig is het algoritme in haar huidige vorm buiten werking te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is uw zienswijze over hoe nu verder met het systeem?
Uit de meer uitgebreide tabel die de politie van de Rekenkamer heeft gekregen met betrekking tot het CAS blijkt dat de zorgen met name in de governance en aantoonbare verantwoording rondom het CAS zitten. De politie heeft aangegeven hier op korte termijn mitigerende maatregelen op te zullen treffen. Daarmee acht ik het op dit moment niet noodzakelijk om het algoritme buiten werking te stellen.
Hoe ziet de menselijk toets eruit die naast het CAS plaatsvindt? Welke criteria worden door de mens getoetst? Vindt die toets altijd plaats? Is de menselijke toets daarbij altijd doorslaggevend?
De modellen met het CAS worden ééns per week gemaakt. De voorspellingen worden gebruikt om de breder samengestelde intelligence-beelden te voeden die vervolgens gebruikt worden om interventie-strategieën te bepalen en instructies te geven bij briefings binnen de basisteams. Er vindt in het werkproces zoals gezegd dus nog een beoordeling (op relevantie en op juistheid) plaats.
Welke stappen bent u van plan te zetten om risico’s op vooringenomenheid in het algoritmesysteem van de politie weg te nemen?
Zoals reeds aangegeven heb ik de politie gevraagd om (nogmaals) een controle te doen op vooringenomenheid in het model en in de data. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u verder graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid het huidige algoritme wat wordt gebruikt door het CAS door te lichten om mogelijke vooringenomenheid te detecteren? Zo ja, op welke termijn wilt u dit onderzoek voltrekken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
De zorgelijke situatie rondom de aanmeldprocedure van nareizigers |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van EenVandaag over de zorgelijke situatie rondom de aanmeldprocedure in Ter Apel?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Nareizigers komen naar Nederland om zich bij een gezinslid te voegen. Het is dan ook verre van ideaal wanneer nareizigers geen gebruik kunnen maken van een bed dat op hen wacht bij familieleden, van wie zij gescheiden zijn geweest. Gelet op de situatie in Ter Apel en in het opvanglandschap in het algemeen, telt elk onbeslapen bed.
Om die reden is er sinds een aantal maanden voor gekozen om nareizigers met referent met een woning en die geen tbc-screening nodig hebben zich melden in Zevenaar en vervolgens van daaruit door kunnen reizen naar de referent. Dat is op dit moment echter (nog) niet geregeld voor nareizigers met een referent die bij het COA woont of in de logeerregeling zit.
Ik deel dan ook dat het goed zou zijn als het proces voor nareizigers van wie de referent deelneemt aan de logeerregeling of de hotelregeling en de verblijfplaats van de vreemdeling ook opvangmogelijkheden biedt voor de nagereisde familieleden, niet meer de opvang in Ter Apel zou belasten. Het COA en de IND zijn momenteel de mogelijkheden daartoe aan het verkennen. Inzet is om voor deze doelgroep tot een aanpassing te komen, zoals het zoeken van een aparte locatie, naast Ter Apel.
Ik wil graag toelichten waarom thans ook nagereisde familieleden zich na aankomst in Nederland moeten melden in Ter Apel. Dat mensen naar Ter Apel komen heeft als reden dat iedereen die een asielaanvraag indient, zo ook nareizende familieleden, zich verplicht moeten laten registreren door de IND. Nareizigers hoeven zij zich niet direct in Ter Apel te melden, maar mogen eerst korte tijd landen bij het gezinslid. Wel is de registratie noodzakelijk ten bate van inschrijving in de BRP en de ontvangst van een BSN, wat essentieel is voor toegang tot sociale voorzieningen. Voorts zal, indien nodig, een TBC-check worden uitgevoerd. Daarnaast wordt de identiteit van de nareiziger gecontroleerd. Dit proces is mede ingericht zodat er zicht wordt gehouden op een ieder die in Nederland verblijft en in het belang van de nationale veiligheid. Ook wordt hierdoor nagegaan of iemand daadwerkelijk uit vrije wil nareist, of dat er mogelijk sprake is van mensensmokkel. In Ter Apel krijgen de nareizigers na hun registratie een beschikking en verblijfsdocument.
Het verblijf in aanmeldcentrum Ter Apel is momenteel niet voor alle nareizigers een verplichting. Sinds begin 2022 wordt, om de druk op de opvangcapaciteit – specifiek in Ter Apel – te verminderen, de registratie en uitreiking van de beschikkingen van nareizigers van referenten met passende huisvesting en waarbij een tbc-screening niet nodig is op afspraak gedaan in Zevenaar. Beoordeling en beschikking vindt daar plaats in de vorm van een ééndaagse procedure. Ook wordt het verblijfsdocument op locatie uitgereikt aan nareizigers. Doordat deze nareizigers kunnen verblijven in de woning van hun referent, hoeven zij geen beroep te doen op de opvangcapaciteit van het COA.
Referenten kunnen in plaats van te verblijven op een locatie van het COA, gebruikmaken van de logeerregeling, wat betekent dat zij verblijven bij familie, vrienden, een gastgezin of in een hotel. Referenten die hier gebruik van maken, zijn niet aangemerkt als referent met passende woonruimte. Nareizigers van deze groep vallen hierdoor nog steeds onder de verantwoordelijkheid van het COA, en zullen worden opgevangen door het COA. Wanneer de nareizigers van referenten die gebruikmaken van deze regeling zich melden in Ter Apel, is bovendien op voorhand niet bekend of de verblijfplaats van de referent eveneens geschikt is voor verblijf van de nareizende familie. Zodoende wordt de nareizende familie in beginsel doorverwezen naar Ter Apel, alwaar zij gedurende het registratieproces verblijven. Het gaat in deze specifieke groep om enkele tientallen nareizigers per jaar. Het COA en de IND streven ernaar om het proces en de opvang van alle nareizigers geen belasting meer te laten zijn voor Ter Apel.
Hoe oordeelt u over het feit dat door de huidige verplichte registratie mensen naar Ter Apel komen die voor hun onderdak niet afhankelijk zijn van een bed in het centrum, maar met hun komst daar wel een bed bezet houden in een tijd waarin wij ieder bed hard kunnen gebruiken?
Voor mijn oordeel en uitleg over de verplichte registratie van nareizigers in Ter Apel verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
In aanvulling daarop geldt dat nareizigers naar Nederland komen om zich bij een gezinslid te voegen en zij zich daarom niet direct in Ter Apel hoeven te melden. Zij mogen eerst korte tijd landen bij het gezinslid. Wel is registratie noodzakelijk ten bate van inschrijving in de BRP en de ontvangst van een BSN, wat essentieel is voor toegang tot sociale voorzieningen. Het verblijf in aanmeldcentrum Ter Apel is momenteel niet voor alle nareizigers een verplichting. Nareizigers waarvan de referent gehuisvest is in een passende woning in een gemeente en niet uit tbc-risicolanden komen, kunnen zich op afspraak melden in Zevenaar ten bate van het gehele registratieproces dat voor deze groep niet in Ter Apel, maar in Zevenaar plaatsvindt. Deze groep kan verblijven bij de referent en hoeft niet door het COA opgevangen te worden. Zoals geantwoord op vraag 2 deel ik dat het wenselijk is dat het proces voor alle nareizigers, dus ook van referenten die gebruikmaken van de logeerregeling of de hotelregeling, niet opgevangen hoeven te worden in Ter Apel. Het COA en de IND zijn momenteel de mogelijkheden daartoe aan het verkennen. Inzet is om voor deze doelgroep tot een aanpassing te komen.
Hoe neemt u verder hierin mee dat nareizigers en gezinsherenigers niet uit beeld verdwijnen aangezien gezinshereniging de reden is dat zij hier zijn?
Zoals beschreven in mijn antwoorden op vragen 2 en 3 komen nareizigers naar Nederland om zich bij een gezinslid te voegen. Daarom hoeven zij zich niet direct in Ter Apel te melden, maar mogen zij eerst korte tijd landen bij het gezinslid. Wel is de registratie noodzakelijk ten bate van inschrijving in de BRP en de ontvangst van een BSN, wat essentieel is voor toegang tot sociale voorzieningen.
Bent u het eens dat het onnodig en problematisch is dat deze nareizigers, mensen die naar Nederland komen om herenigd te worden met hun familie en in veel gevallen weten dat zij recht hebben op verblijf in Nederland, momenteel in Ter Apel moeten verblijven?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Aanvullend hierop voeg ik graag toe dat een zorgvuldige registratieproces van alle nareizigers noodzakelijk is en in de toekomst ook zal blijven. Hierdoor kunnen niet standaard alle onderdelen van dit proces op afstand worden afgewikkeld, bijvoorbeeld de eventuele TBC controle en biometrie check. Er wordt echter wel continu beoordeeld of dit op punten efficiënter, beter of sneller kan. Indachtig de druk die er op Ter Apel en het COA ligt, kan het momenteel bovendien niet zo zijn dat administratieve handelingen er momenteel aan bijdragen dat nareizigers onnodig lang in Ter Apel verblijven. Daarom zal ik onderzoeken hoe met dit proces flexibel kan worden omgegaan, bijvoorbeeld door BRP-inschrijving op een ander moment zeker te stellen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen dit probleem zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het COA en de IND zijn aan het verkennen hoe middels een aangepast registratie- en opvangproces de instroom van alle nareizigers, dus ook van referenten die gebruikmaken van de logeerregeling of de hotelregeling, op een andere wijze ingericht kan worden.
Welke belemmeringen voorziet u in dit proces en hoe denkt u deze belemmeringen te mitigeren?
Het COA verkent op welke wijze het opvangproces van nareizigers van referenten die gebruikmaken van de hotelregeling of de logeerregeling aangepast kan worden. Daarbij dient ten eerste het liefst voorafgaand aan overkomst van de nareizende familieleden duidelijkheid te bestaan over de verblijfsmogelijkheden voor hen bij de verblijfplaats van de referent. Het COA is bij de logeer- en hotelregeling immers verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van de nareiziger. Zorgvuldige registratie en begeleiding van de nareiziger is essentieel voor het waarborgen van de veiligheid. Denk hierbij aan het inregelen van verstrekkingen, (medische) bijzonderheden, en/of spanningen in de familiare sfeer die duiden op een gewenste scheiding of onveiligheid voor de referent
Hoe staat het verder met de toezeggingen van uw voorganger op onze eerdere vragen over het versimpelen en vaker toepassen van de logeerregeling voor statushouders en de administratieve plaatsing voor asielzoekers? Kunnen dit soort oplossingen ook soelaas bieden bij de problematiek van nareizigers die nog niet onder de procedure vallen?
Bij brief van 22 november 2021 jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd dat in dat jaar bezien is op welke wijze administratieve belemmeringen rondom de logeerregeling weggenomen kunnen worden. Zo is de inhuisregistratie anders ingericht en ook de wooncomponent is (tijdelijk) opgehoogd.2 Sindsdien hebben er gesprekken plaatsgevonden met het COA rondom het verhogen van het gebruik van de logeerregeling en mogelijkheden om de administratieve plaatsing uit te breiden, in de geest van de logeerregeling.
Ten aanzien van het gebruik van de logeerregeling rijst het knelpunt dat dit gebeurt op initiatief van de vergunninghouder. Daarbij leeft onder vergunninghouders het beeld dat hun deelname aan de regeling negatieve financiële consequenties zou hebben voor het gastgezin en dat vergunninghouders bij deelname langer moeten wachten op definitieve huisvesting, waardoor zij van deelname afzien. Eind 2015 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) daarom op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) in een verzamelbrief aan gemeenten opgenomen dat gemeenten in geval van tijdelijk verblijf de kostendelersnorm niet hoeven toe te passen. Dit verzoek is in 2021 nogmaals gedaan. De betrokken gemeente bepaalt dit uiteindelijk echter zelf. Waardoor het per gemeente afhankelijk is of de kostendelersnorm wordt toegepast. Verbeterde voorlichting over deze regeling en de mogelijkheden per gemeente moet het gebruik toe laten nemen.
Voor wat betreft analoge toepassing van de logeerregeling op asielzoekers komen dezelfde knelpunten naar voren zoals bij het vroegere zelfzorgarrangement. Het gaat hier bijvoorbeeld om asielzoekers die het gastgezin niet wensen te verlaten nadat het recht op opvang eindigt. Hoewel ik een uitbreiding van de regeling voorsta, dient dit zorgvuldig en in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten verder te worden verkend. Omdat het COA reeds beziet hoe het nareisproces en de logeerregeling en de hotelregeling beter op elkaar kunnen aansluiten, voorzie ik bij een uitbreiding van deze regeling voor asielzoekers niet een aanvullend voordeel voor de positie van nareizigers in de asielprocedure. Ik zal uw Kamer informeren wanneer concrete stappen zijn gezet.
Is het ook voor deze groep mogelijk creatief te kijken naar wat wél kan, bijvoorbeeld middels telefonisch melden, zoals eerder ook tijdens de corona periode gebruikelijk was?
Voor vergunninghouders (nagereisde familieleden) is de inhuisregistratie reeds anders ingericht, zoals in het voorgaande antwoord aangegeven. Voor hen vindt de inhuisregistratie deels al plaats via telefonisch melden.
Kunt u toezeggen dat u het op korte termijn mogelijk gaat maken voor nareizigers niet verplicht in Ter Apel te hoeven verblijven, in elk geval zolang de druk op de opvang zo hoog is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is verplicht verblijf in Ter Apel niet aan de orde voor alle nareizigers en wordt bezien hoe het proces voor nareizigers van wie de referent deelneemt aan de logeerregeling of de hotelregeling en het gastgezin ook opvangmogelijkheden biedt voor de nagereisde familieleden, aangepast kan worden.
Kunt deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het commissiedebat Vreemdelingen- en Asielbeleid van 22 juni aanstaande?
Ja.
Discriminatie en racisme bij de politie |
|
Renske Leijten (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat het schokkend en diep treurig is dat de mensen in de uitzending «Blauwe familie» aangeven niet terug te willen bij de politie als werkgever, terwijl zij zich politiemannen noemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja, het is meer dan treurig als politiemensen hun vak verlaten omdat zij zich niet veilig voelen in de organisatie. Daarnaast is het ook zorgelijk dat hierdoor de organisatie goede politiemensen verliest. Een organisatie die burgers veiligheid moet bieden kan dat alleen goed doen als het in de organisatie zelf veilig is.
Wanneer moet volgens u de gewenste cultuurverandering wél gerealiseerd zijn, als het in de afgelopen twee jaar niet is gelukt? Kunt u aangeven welke verbeteringen u in deze afgelopen twee jaar hebt gezien?2
De afgelopen twee jaar is een vervolg gegeven aan de inspanningen die ook in de jaren daarvoor zijn gepleegd op het gebied van diversiteit, inclusie en het realiseren van een veilige en inclusieve werkomgeving in de politieorganisatie. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de geleverde inspanningen in het kader van Politie voor Iedereen, waarbij vijf prioriteiten (de schijf van 5) zijn benoemd voor de komende jaren. Deze inspanningen zijn voor een belangrijk deel gericht op bewustwording van gedrag, bevorderen van gewenst gedrag en vaardigheden waarmee een cultuurverandering tot stand komt. Cultuurverandering vergt continu aandacht, inzet en een lange adem. In het Halfjaarbericht politie heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken en de positieve vooruitgang op een aantal gebieden, waaronder de verschillende maatregelen die de afgelopen jaren zijn ingezet om discriminatie door de politie tegen te gaan. Recent is hier nog invulling aan gegeven door het expliciete statement van de politieleiding op 8 juni jl. tegen discriminatie en racisme en het aanstellen van een landelijk coördinator voor de bestrijding van racisme en discriminatie binnen de organisatie. Deze landelijk coördinator is betrokken bij alle meldingen en incidenten ten aanzien van racisme en discriminatie binnen de organisatie en heeft de regie op de ontwikkeling van een landelijke eenduidige afdoening van zaken. Hij zal werken als onderdeel van de opgave Politie voor Iedereen en in samenspraak met de portefeuillehouder integriteit. Ik vind het belangrijk om met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen.
Bent u bereid een realistisch streven te formuleren wanneer de interne cultuur binnen de politie de norm kent dat uitsluiting, discriminatie en racisme niet kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De korpsleiding heeft in haar statement van 8 juni jl. aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting onaanvaardbaar zijn en voortaan krachtiger zal worden aangepakt. Dit betekent dat de norm voor politiemedewerkers, gezien de voorbeeldfunctie die de politie heeft, hoger ligt dan voor anderen en ook daadwerkelijk gehandhaafd zal worden indien deze wordt overtreden. Discriminatie en racisme zullen helaas nooit volledig uit te bannen zijn in de samenleving en ook niet bij de politie. Juist daarom is hiervoor blijvend aandacht nodig. Discriminatie is strafbaar in Nederland en is dus ook strafbaar binnen de politie. Dat moet continu worden uitgedragen en ook bij de politie wordt het belang gevoeld om grenzen te stellen zodat discriminatie en racisme geen voedingsbodem hebben in haar eigen organisatie. Hierbij hoort een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Over de uitwerking hiervan zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Herkent u de klacht dat er bij misdragingen niet wordt ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de documentaire gezien en de indringende ervaringen van de medewerkers bij de politie gehoord in gesprekken die ik met ze heb gevoerd. De korpsleiding heeft deze signalen herkend en erkent ook dat krachtiger ingrijpen voortaan nodig is zodra er meldingen zijn van discriminatie in het korps.
Herkent u nog steeds niet dat er niet wordt ingegrepen bij agenten die zich misdragen vanwege capaciteitsproblemen?3
De korpsleiding heeft in haar statement geen voorbehoud gemaakt als het gaat om capaciteitsproblemen. Er zal hoe dan ook worden ingegrepen op discriminerend gedrag. Hier wordt een actieplan voor opgesteld waarin de norm helder wordt gesteld en hoe deze norm zal worden gehandhaafd. Uw kamer wordt hierover in het tweede halfjaarbericht politie geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat het op de opleiding al mis gaat met discriminatie en racisme, zowel richting mensen met een migratie- of LHBTI-achtergrond, als de cultuur waarin aspiranten racistisch en discriminerend gedrag wordt voorgedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang discriminatie in de samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ook bij aspiranten kan discriminerend gedrag voorkomen. Het is van belang dat discriminatie en racisme bij de politie binnen alle lagen van de organisatie wordt aangepakt, beginnend bij de opleiding van nieuwe politieagenten. Het statement van de korpsleiding was hier dan ook helder over en is ook van toepassing op aspiranten en de Politieacademie.
Kunt u aangeven of er nog altijd geen concessies volgens u worden gedaan op de screening van nieuwe agenten? Kunt u dit ook aangeven voor het niveau waarop agenten moeten functioneren zowel tijdens als na de opleiding?4
Het uitgangspunt bij de selectie voor nieuwe politiemensen is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Hierbij geldt dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen dezelfde eisen gelden, ongeacht zijn of haar achtergrond.
Hoevaak worden slachtoffers geadviseerd elders te solliciteren omdat het moeilijk is om pesters aan te pakken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat discriminatie, racisme en uitsluiting krachtig zullen worden aangepakt. Ik zal volgen hoe dat vanaf nu wordt aangepakt en zal uw Kamer hierover periodiek via het halfjaarbericht informeren.
Kunt u aangeven wat volgens u het verschil is tussen een harde grap en racisme?
Vanuit een meer sociologisch perspectief kan gesteld worden dat in het algemeen een harde grap zowel insluitend als uitsluitend kan werken.
Kunt u een overzicht geven van disciplinaire straffen op basis van gedrag bij de politie en hoevaak dat in de afgelopen jaren is opgelegd?
Een disciplinair onderzoek wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vermoeden van plichtsverzuim, waarna er een disciplinaire maatregel kan volgen. In de Jaarverantwoording Politie 20215 staat een overzicht met alle uitgevoerde disciplinaire maatregelen en hoe vaak deze zijn voorgekomen. In 2021 zijn er in totaal 401 disciplinaire onderzoeken afgehandeld. Dit zijn onderzoeken over bijvoorbeeld misbruiken en/of achterhouden van informatie, schending, misbruik geweldsbevoegdheid en andere gedragingen. Op gebied van ongewenste omgangsvormen zijn er in 2021 35 disciplinaire maatregelen genomen.
Disciplinaire maatregel
Aantal keren opgelegd in 2021
Schriftelijke berisping
12x opgelegd
Inhouding vakantie-uren
6x opgelegd
Inhouding salaris
2x opgelegd
Tijdelijk lager salaris
2x opgelegd
Plaatsing lagere salarisschaal
4x opgelegd
Ontslag
1x opgelegd
Ongeschiktheidsontslag
2x opgelegd
Geen maatregel
1x voorgekomen
Voorwaardelijk ontslag
4x opgelegd
Waarschuwing
1x opgelegd
Kunt u aangeven hoe er met hersteltijd wordt omgegaan? Moet iemand daar zelf om vragen of wordt iemand opgedragen?
Indien een collega discriminatie heeft ervaren wordt per geval bezien of en hoe discriminatie impact heeft op de gezondheid van de collega en het vermogen om weer aan het werk te gaan. De leidinggevende van de betrokken collega heeft de taak om te bezien wanneer en hoe een collega weer veilig en gezond aan het werk kan gaan. Dit gaat in overleg met betrokkene en hierover kan ook advies worden ingewonnen bij de bedrijfsarts en het netwerk van vertrouwenspersonen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat uitsluiting, discriminatie en racisme bovengemiddeld vaak voorkomen bij de politie en dat hoewel dit een bekend probleem is, niet opgelost lijkt te worden?
Zoals ik aangaf bij het antwoord op vraag 3 ligt de norm voor politie hoger dan voor anderen en zal deze ook daadwerkelijk gehandhaafd worden indien deze wordt overtreden. Zolang discriminatie echter in onze samenleving voorkomt, kan het ook bij de politie voorkomen. Ik vind het daarom belangrijk om een cultuurverandering te realiseren en met kracht te blijven inzetten op de verschillende maatregelen uit Politie voor Iedereen. In de antwoorden op Kamervragen met betrekking tot de Medewerkersmonitor6 heb ik aangegeven dat de resultaten van de Medewerkersmonitor laten zien dat de tot nog toe geleverde inspanningen, vooruitgang laten zien op een aantal gebieden. Deze inspanningen zullen daarom voortgezet worden. Het is hierbij belangrijk om realistisch te zijn over de aard van het politiewerk als factor bij het ontstaan – en dus ook het bestrijden – van grensoverschrijdend gedrag. Politiewerk is zwaar en bij tijden zeer ingrijpend voor politiemensen. In de bestrijding van discriminatie en racisme in de politie zal dus ook veel aandacht nodig zijn voor de draagkracht van politiemensen, de steun die we hen kunnen bieden en het tegengaan van vervorming door het politiewerk.
Bij hoeveel teams spelen deze problemen, van uitsluiting, discriminatie en racisme volgens u? Wat verklaart dat er in sommige teams een fijne en veilige werkcultuur heerst en bij andere teams helemaal niet?
De politie heeft erkend dat problemen in alle lagen van de organisatie voor kunnen komen. Daarom is gekozen voor een daadkrachtige aanpak voor het hele korps, geen enkel team uitgezonderd. Teams zijn namelijk geen statische entiteiten. Politiemensen zullen in hun loopbaan verschillende rollen en functies vervullen in verschillende teams. Alle teams zullen veilig moeten zijn en moeten blijven – daarvoor is een brede aanpak noodzakelijk.
Wat is er geleerd van het (niet goed) afhandelen van eerdere voorbeelden van discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie?
De korpsleiding heeft in haar statement aangegeven dat zij de norm voor wat betreft discriminatie, racisme en uitsluiting voortaan strenger zal gaan handhaven. De politie heeft hierbij geleerd van incidenten in de afgelopen jaren en geconcludeerd dat discriminatie verschillende uitingsvormen kent. In dat kader zijn er in het afgelopen jaar dialoogsessies gehouden met medewerkers en leidinggevenden om te spreken over de manier waarop met meldingen van discriminatie kan worden omgegaan. Hierbij werd geconstateerd dat de norm al helder was maar nog concreter moet worden gemaakt en vooral nadrukkelijk worden uitgedragen, te beginnen bij de leiding. Het handhaven van de norm hoort vergezeld te gaan van een helder regime van sanctionering van lichtere sancties, zoals schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie, ontslag. Hiervoor wordt thans een actieplan uitgewerkt waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Dit handelingskader en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het toegankelijk maken van loketten waar medewerkers meldingen kunnen doen of hulp kunnen inroepen.
Wat moet er volgens u nu precies gebeuren, gelet op het feit dat meerdere politiechefs en ook uw voorgangers hebben beloofd hier werk van te maken en deze problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 14.
Welk type leiderschap is volgens u nodig om deze problemen grondig aan te pakken? Is dat bij de huidige top van de politieorganisatie nu voldoende aanwezig volgens u?
Omgaan met diversiteit en de waarde van alle medewerkers is altijd een belangrijke component van politieleiderschap. Als deel van het genoemde actieplan wordt uitgewerkt hoe in de ontwikkeling van politieleiders nog meer aandacht gegeven kan worden aan de vaardigheden die nodig zijn voor inclusie van medewerkers en het tegengaan van discriminatie. Het programma «Beweging in Leiderschap» werkt nauw samen met de brede aanpak Politie voor Iedereen. De aandacht gaat hierbij voornamelijk naar het leidinggegeven om veilige en inclusieve team te realiseren. Goed leiderschap is verbindend en faciliterend voor alle medewerkers. Medewerkers voelen zich zo gehoord onder persoonlijke – en zakelijke omstandigheden. Deze manier van leidinggeven draagt bij aan veilige politieteams.
Het bericht ‘Verdriet en onbegrip over starre aanmeldprocedure in Ter Apel: 'Niemand kan dit uitleggen'' |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en onbegrip over starre aanmeldprocedure in Ter Apel: «Niemand kan dit uitleggen»»?1
Ja.
Bent u het eens dat gezien het grote gebrek aan opvangplekken en de schrijnende omstandigheden in Ter Apel het onnodig sturen van mensen naar het aanmeldcentrum onlogisch is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nareizigers komen naar Nederland om zich bij een gezinslid te voegen. Het is dan ook verre van ideaal wanneer nareizigers geen gebruik kunnen maken van een bed dat op hen wacht bij familieleden van wie zij gescheiden zijn geweest. Gelet op de situatie in Ter Apel en in het opvanglandschap in het algemeen, telt elk onbeslapen bed. Om die reden is er sinds een aantal maanden voor gekozen dat nareizigers met referent met een woning en die geen tbc-screening nodig hebben zich melden in Zevenaar en vervolgens van daaruit door kunnen reizen naar de referent. Dat is op dit moment echter (nog) niet geregeld voor nareizigers met een referent die bij het COA woont of in de logeerregeling zit.
Ik deel dan ook dat het goed zou zijn als het proces voor nareizigers van wie de referent deelneemt aan de logeerregeling of de hotelregeling en de verblijfplaats van de vreemdeling ook opvangmogelijkheden biedt voor de nagereisde familieleden, niet meer de opvang in Ter Apel zou belasten. Het COA en de IND zijn momenteel de mogelijkheden daartoe aan het verkennen. Inzet is om voor deze doelgroep tot een aanpassing te komen, zoals het zoeken van een aparte locatie, naast Ter Apel.
Ik wil graag toelichten waarom thans ook nagereisde familieleden zich na aankomst in Nederland moeten melden in Ter Apel. Dat mensen naar Ter Apel komen heeft als reden dat iedereen die een asielaanvraag indient, zo ook nareizende familieleden, zich verplicht moeten laten registreren door de IND. Nareizigers hoeven zich niet direct in Ter Apel te melden, maar mogen eerst korte tijd landen bij het gezinslid. Wel is de registratie noodzakelijk ten bate van inschrijving in de BRP en de ontvangst van een BSN, wat essentieel is voor toegang tot sociale voorzieningen. Voorts zal, indien nodig, een TBC-check worden uitgevoerd. Daarnaast wordt de identiteit van de nareiziger gecontroleerd. Dit proces is mede ingericht zodat er zicht wordt gehouden op een ieder die in Nederland verblijft en in het belang van de nationale veiligheid. Ook wordt hierdoor nagegaan of iemand daadwerkelijk uit vrije wil nareist, of dat er mogelijk sprake is van mensensmokkel. In Ter Apel krijgen de nareizigers na hun registratie een beschikking en verblijfsdocument.
Het verblijf in aanmeldcentrum Ter Apel is momenteel niet voor alle nareizigers een verplichting. Sinds begin 2022 wordt, om de druk op de opvangcapaciteit – specifiek in Ter Apel – te verminderen, de registratie en uitreiking van de beschikkingen van nareizigers van referenten met passende huisvesting en waarbij een tbc-screening niet nodig is op afspraak gedaan in Zevenaar. Beoordeling en beschikking vindt daar plaats in de vorm van een ééndaagse procedure. Doordat deze nareizigers kunnen verblijven in de woning van hun referent, hoeven zij geen beroep te doen op de opvangcapaciteit van het COA.
Referenten kunnen in plaats van te verblijven op een locatie van het COA, gebruikmaken van de logeerregeling, wat betekent dat zij verblijven bij familie, vrienden, een gastgezin of in een hotel. Referenten die hier gebruik van maken, zijn niet aangemerkt als referent met passende woonruimte. Nareizigers van deze groep vallen hierdoor nog steeds onder de verantwoordelijkheid van het COA, en zullen worden opgevangen door het COA. Wanneer de nareizigers van referenten die gebruikmaken van deze regeling zich melden in Ter Apel, is bovendien op voorhand niet bekend of de verblijfplaats van de referent eveneens geschikt is voor verblijf van de nareizende familie. Zodoende wordt de nareizende familie in beginsel doorverwezen naar Ter Apel, alwaar zij gedurende het registratieproces verblijven. Het gaat in deze specifieke groep om enkele tientallen nareizigers per jaar. Het COA en de IND streven ernaar om het proces en de opvang van alle nareizigers geen belasting meer te laten zijn voor Ter Apel.
Kunt u toelichten waarom nareizigers, in dit geval de vrouw en zoon van statushouder Mehmet, in afwachting van de afronding van de aankomstprocedure persé bij het aanmeldcentrum moeten verblijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat zowel voor de nareizigers als voor de opvangsituatie in Ter Apel het beter zou zijn als alle nareizigers niet meer in Ter Apel hoeven te verblijven voor hun aankomstprocedure?
Het registratieproces voor nareizigers duurt in normale omstandigheden slechts enkele dagen. Hoewel dit dus een verblijf van korte duur is, ben ik het met de leden Piri en Kröger eens dat verlichting van de druk op Ter Apel in elke vorm welkom is.
Bent u bereid de verplichting tot verblijf bij het aanmeldcentrum te laten vervallen? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) te vragen zorg te dragen voor een snelle procedure voor gezinsleden die geen passende huisvesting hebben maar wel vast opgevangen kunnen worden met de Logeerregeling of met de Hotel- en Accommodatieregeling in de gemeente waar ze ook gehuisvest worden zodat ze niet in de (nood)opvang hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is het verre van ideaal dat nareizigers geen gebruik kunnen maken van een bed dat op hen wacht bij familieleden, van wie zij gescheiden zijn geweest. Mijn ministerie kijkt continu naar mogelijkheden om met alternatieve opvangvormen de druk op het COA te verlagen.
Bij de logeerregeling gaat het om vergunninghouders die op eigen initiatief bij het COA melden dat zij bij familie en/of vrienden wensen te verblijven of een ander gastgezin. Sinds december 2020 is de logeerregeling periodiek aangepast en versoepeld en het gebruik aantrekkelijker gemaakt. Bijvoorbeeld door invoering van de gedeeltelijk telefonische meldplicht voor vergunninghouders. Ook zijn gemeenten erop gewezen dat zij bij het gebruik van de regeling de kostendelersnorm niet hoeven toe te passen, zodat het gastgezin niet gekort wordt op eventuele uitkeringen. Zoals hierboven aangegeven ben ik met het COA in gesprek om te bezien hoe de logeerregeling – eerder dan nu het geval is – benut kan worden door nareizende familieleden van wie de referent reeds deelneemt aan deze regeling.
De hotel- en accommodatieregeling voorziet gemeenten in de mogelijkheid om vergunninghouders die gekoppeld zijn aan de gemeente, maar nog niet gehuisvest kunnen worden tijdelijk te voorzien van onderdak, op kosten van het rijk. Deze regeling is recentelijk aangepast en de doelgroep uitgebreid naar referenten en nareizigers.2 Hierbij moet ik opmerken dat deelname geschiedt op initiatief van gemeenten.
Hoe gaat u gemeenten stimuleren gebruik te maken van deze mogelijkheden zodat nareizigers al in de gemeenten waar ze in een later stadium worden gehuisvest worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) te vragen zorg te dragen voor snelle afgifte van het verblijfsdocument van nareizigers zodat zij beschikken over een identiteitsdocument en toegang krijgen tot voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
De IND doet er alles aan om zorg te dragen voor een snelle afgifte van het verblijfsdocument van nareizigers. Momenteel is er geen wachttijd voor de afgifte van verblijfsdocumenten op locatie voor nareizigers die zich melden in Ter Apel en in Zevenaar. De verblijfsdocumenten worden daar op locatie uitgereikt. Dit is sinds vorige week mogelijk.
Welke andere creatieve oplossingen overweegt u in te voeren, zoals het doen van de aanmeldprocedure op afstand?
Samen met het COA en medeoverheden zoek ik continu naar oplossingen voor de druk op de opvangcapaciteit in het algemeen, en de situatie in Ter Apel in het bijzonder. Bij de suggestie op het doen van een aanmeldprocedure op afstand, betrek ik graag mijn toezegging tijdens het vragenuur van 29 maart jl. om terug te komen op het idee van het lid Piri om asielzoekers die bij vrienden en familie kunnen verblijven, zich digitaal aan te laten melden in afwachting van het eerste gehoor. Hoewel ik het idee van het lid Piri apprecieer, kan ik hier geen gevolg aan geven. Een zorgvuldig registratie- en identificatieproces is noodzakelijk en dat zal ook in de toekomst zo blijven. Niet alle onderdelen van dit proces kunnen standaard op afstand worden afgewikkeld, bijvoorbeeld de eventuele TBC controle, biometrie check en screening in het kader van de nationale veiligheid. Er wordt echter wel continu beoordeeld of dit op punten efficiënter, beter of sneller kan. Daarnaast zou een aanmeldprocedure op afstand, waarbij asielzoekers verblijven bij familie en vrienden of een ander gastgezin, leiden tot een situatie waarin er geen toezicht is op asielzoekers door de ketenpartners en evenmin door gemeenten. Deze groep kan immers nog niet worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Daarmee ontstaat er een risico op oneigenlijk gebruik van de asielopvang en de bijbehorende verstrekkingen.
Klopt het daarnaast dat u voornemens bent alle nareizigers via het aanmeldcentrum in Zevenaar hun aankomstprocedure te laten doorlopen, maar dat dit voorlopig nog niet van de grond is gekomen omdat er geen opvang bij het aanmeldcentrum beschikbaar is en het COA daar niet aanwezig is?
Het registratieproces voor nareizigers duurt in normale omstandigheden enkele dagen. Tijdens dit proces is het dus van belang dat de nareizigers opvang hebben. Voor nareizigers die momenteel in aanmerking komen voor een registratie via Zevenaar, kunnen zich hier melden, omdat het registratieproces en uitreiking van de beschikking voor deze groep nareizigers op één dag kunnen plaatsvinden. De IND heeft de procedure verbeterd waardoor sinds vorige week ook in Zevenaar verblijfsdocumenten op locatie zullen worden uitgereikt. In beginsel hoeven nareizigers dus niet meer langs het IND-loket. Nareizigers van referenten die gebruik maken van de logeerregeling doorlopen evenwel een op aantal punten afwijkend proces. Het is tot op heden niet mogelijk om deze binnen één dag te doorlopen. Dat betekent dat opvang geboden moet worden tijdens dit proces. Het COA heeft in Zevenaar geen opvanglocatie. Het COA en de IND streven er echter wel naar om voor eind 2022 tot een aanpassing te komen in het registratie- en opvangproces van deze groep om dit daarmee geen belasting meer te laten zijn voor de opvang in Ter Apel.
Indien u beschikbare opvang weet te vinden in Zevenaar bent u het dan alsnog eens dat, om situaties waar Mehmet en zijn gezin zich in begeven te voorkomen, een aanpassing van de aanmeldprocedure nodig blijft?
Ja. Hiermee ben ik het eens. Daarbij ben ik met het COA in gesprek hoe deze procedure aangepast kan worden.
Het bericht ‘Als studenten zelf alarm slaan over hun cocaïnegebruik, dan is er wat aan de hand’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herkent u de alarmbellen die de Utrechtse studentenvereniging U.V.S.V/N.V.V.S.U. luidt over het excessief gestegen gebruik van harddrugs onder studenten sinds corona?1
Ik vind de vele berichten naar aanleiding van het studentensymposium in het kader van de «Waar trek jij de lijn?»-campagne van de U.V.S.V/N.V.V.S.U. verontrustend. Dit signaal baart mij en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zorgen aangezien drugsgebruik altijd een gezondheidsrisico met zich meebrengt en daarom zoveel mogelijk ontmoedigd dient te worden. Wij zijn daarom ook blij dat studentenverenigingen zelf de verantwoordelijkheid voelen het gebruik terug te dringen. De ontwikkelingen in het drugsgebruik onder jongeren en studenten houd ik in de gaten met behulp van diverse monitors zoals de Monitor Drugsincidenten, Het Grote Uitgaansonderzoek en de recentelijk in opdracht van het Ministerie van OCW en VWS gestarte Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs.2 Uit deze monitors komt niet het beeld naar voren dat het drugsgebruik onder deze doelgroep excessief is gestegen. Omdat het signaal van de studentenvereniging verontrustend is, heb ik periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen, en zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is, zeker ook omdat deze ontwikkeling mede onderbouwd wordt door het Trimbos-instituut, dat aangeeft dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruikt?2
Uit de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs, een mede door het Trimbos-instituut uitgevoerd onderzoek dat in maart, april en mei 2021 studenten heeft bevraagd over middelengebruik en mentale gezondheid, blijkt inderdaad dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruik. Dit percentage is hoog en baart mij zorgen. Tegelijkertijd constateer ik dat de overgrote meerderheid nog nooit cocaïne heeft gebruikt. Ook blijkt uit hetzelfde onderzoek dat het percentage studenten dat aangeeft in het laatste jaar of in de laatste maand cocaïne hebben gebruikt met respectievelijk 7,5% en 2,6% aanzienlijk lager ligt. Dit neemt niet weg dat deze percentages hoger zijn dan ik ze graag zou zien en dat daarom inzet op preventie hard nodig is. Drugsgebruik is immers nooit zonder risico voor de gezondheid.
Kunt u aangeven hoe het gebruik van harddrugs onder studenten in andere steden en jongeren in brede zin zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De eerdergenoemde Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs was de eerste in zijn soort. Er zijn dientengevolge helaas geen eerdere cijfers beschikbaar. De resultaten van de volgende monitor kunt u in het najaar van 2023 verwachten. Wel hebben we andere monitors waar studenten onder vallen.
Zo voert het Trimbos-instituut sinds 2015 elke 2 jaar een onderzoek uit onder mbo- en hbo-studenten. Hieruit blijkt dat het ooit-gebruik van cocaïne met rond de 2,5% stabiel is. Het laatst beschikbare meetmoment van deze studie stamt uit 2019.
Ook bestaan er trendgegevens van Het Grote Uitgaansonderzoek, dat periodiek uitgaande jongeren en jongvolwassenen, waarvan ook studenten deel uitmaken bevraagt over hun middelengebruik. De trendgegevens uit het laatste onderzoek over 2020 geven een wisselend beeld. Zo lijken het laatste-jaar-gebruik van cannabis, lachgas en cocaïne onder deze groep relatief stabiel, terwijl het laatste-jaar-gebruik van amfetamine en xtc sinds 2013 gedaald is. Voor 2C-B en ketamine is het gebruik gestegen.
Op welke wijze wordt de aanpak van het gebruik van (hard)drugs in studentenhuizen meegenomen in de plannen rond drugspreventie, die zijn aangekondigd in de hoofdlijnenbrief van de aanpak georganiseerde criminaliteit?3
Momenteel zijn er geen specifieke plannen voor het aanpakken van drugsgebruik in studentenhuizen. Om het drugsgebruik onder studenten terug te dringen is – in lijn met het schoolprogramma Helder op School – een aanbod ontwikkeld voor het hbo en de universiteiten. Hierin vinden introductiecommissies, studentenverenigingen en onderwijsinstellingen interventiemogelijkheden waaronder informatiesheets om (de gevolgen van) drugsgebruik zoveel mogelijk terug te dringen. Het is mijn streven dat Helder op School op een nog hoger percentage onderwijsinstellingen wordt gebruikt, zodat nog meer jongeren worden bereikt. Andere interventies die zich richten op jonge mensen die drugs gebruiken, waaronder studenten, zijn de interventies «Festival Oneliners» en «Ik ga lekker». De interventie Festival Oneliners is bedoeld voor jongeren die geen drugs gebruiken, maar wel in situaties kunnen komen waarin om hen heen drugs gebruikt worden. Bijvoorbeeld op festivals. Festival Oneliners laat jongeren digitaal sociale interacties op een festival zien en daarin actief participeren, waarbij hij/zij ook te maken krijgt met situaties rond drugsgebruik. Het doel is hen voor te bereiden op het bewuster maken van keuzes omtrent alcohol- en drugsgebruik. «Ik ga lekker» richt zich erop dat jongeren uitspreken dat zij het prima vinden als hun vrienden ervoor kiezen geen drugs te gebruiken. Verder wordt ingezet op voorlichting via het programma Drugspreventie (DAP+) om uitgaande jongeren, waar vanzelfsprekend ook de studenten onder vallen, via folders, filmpjes en social media, te informeren over veilig uitgaan.
Wanneer worden uw plannen rond drugspreventie uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
Mijn brief met de aanpak van drugspreventie is 7 juli jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Deelt u de mening, zoals verwoord door misdaadjournalist van den Heuvel, dat het bespreekbaar maken van drugsgebruik onder de jongere generatie en de negatieve (maatschappelijke) gevolgen daarvan (ook) door de overheid zou moeten worden opgepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze taak in de komende tijd oppakken?4
Op het eerdergenoemde symposium over drugsgebruik onder studenten pleitte misdaadjournalist John van den Heuvel voor een overheid die via publiekscampagnes de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik aankaart. Ik erken de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik: naast het feit dat drugsgebruik nooit zonder risico is voor de gezondheid, draagt het bij aan de instandhouding van een criminele drugsindustrie. Het is daarom van belang te onderstrepen dat het gebruik van drugs geen onderdeel zou moeten zijn van een normale, gezonde leefstijl. In algemene zin geldt dat het bij publiekscampagnes het belangrijk is een helder doel met een bijbehorende doelgroep voor ogen te hebben om met een gerichte boodschap het gewenste resultaat te bereiken. Als doel, boodschap en doelgroep niet goed op elkaar zijn afgestemd kan een publiekscampagne geen effect hebben, of in het ergste geval een averechts effect. In Nederland heeft een kleine minderheid recentelijk drugs gebruikt. Wanneer het doel is om een substantieel lager acceptatieniveau van het gebruik van illegale drugs in Nederland te bereiken, moet dus ook echt (alleen) deze groep bereikt worden. Het risico van een campagne die in principe iedereen bereikt, is dat drugsgebruik juist getriggerd wordt. Zo kan een tegengesteld effect worden bereikt, namelijk dat mensen vanwege een dergelijke campagne nieuwsgierig worden naar drugs en gaan gebruiken. Dat zou zeer onwenselijk zijn. Het overbrengen van de boodschap dat drugs geen onderdeel uitmaakt van een normale en gezonde leefstijl doe ik daarom door middel van een brede waaier aan gerichte preventie-activiteiten. Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar mijn brief over de aanpak van drugspreventie die 7 juli jl. aan uw Kamer is verstuurd.
In hoeverre werkt u op dit terrein momenteel al samen met studentenverenigingen om hierin samen op te trekken? Ziet u kansen om de samenwerking hierin te intensiveren?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 heb ik in het kader van de coronacrisis periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen. Ik zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden. Verder kunnen studentenverenigingen met de door het Trimbos-instituut ontwikkelde infosheet Alcohol- en drugsbeleid voor studenten zelf stappen zetten om drugsgebruik onder hun leden aan te kaarten.6 Ik roep Nederlandse studentenverenigingen daarom ook van harte op om, wanneer nodig in samenspraak met het Trimbos-instituut, preventief beleid te vormen rondom het gebruik van drugs.
Het bericht 'Kinderopvang in ‘permanente crisis’: ‘Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderopvang in «permanente crisis»: «Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de tijdelijke verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te zetten omgezet moet worden naar een permanente regeling om de personeelstekorten te verlichten?2
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u van mening dat het gemakkelijker gemaakt moet worden voor zij-instromers om aan de slag te gaan in de kinderopvangsector door een grotere focus op modulair opleiden en eerder verworven competenties? Zo nee, waarom niet?
In 2021 zijn er in totaal zo’n 8620 mensen vanuit andere beroepen ingestroomd in de kinderopvang.3 Dit aantal toont aan dat zij-instromers een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het personeelsaanbod in de kinderopvang.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om competente arbeidskrachten die graag in de kinderopvang willen werken, te benutten. Wij kunnen iedereen met de juiste kennis en vaardigheden goed gebruiken. Het erkennen van eerder verworven competenties biedt een goede mogelijkheid om mensen met de juiste achtergrond snel de kinderopvangsector in te laten stromen. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen in de kinderopvang. Uiteraard moedig ik de sector aan om in de toekomst meer gebruik te maken van de EVC-procedure om de competente arbeidskrachten versneld te laten instromen in de kinderopvang. In mijn communicatie richting kinderopvangorganisaties besteed ik hier ook aandacht aan.
Ook modulair opleiden kan bijdragen aan het personeelsaanbod in de kinderopvang. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief van ROC Midden Nederland, Drenthe College, OPPstap Zorg en Welzijn (particulier mbo), E-schoolkinderopvang en Kans (aanbieders scholingen kinderopvang). Deze opleiders ontwikkelen een flexibel mbo-maatwerktraject voor volwassenen. De betrokken mbo-instellingen hebben inmiddels, samen met cao-partijen, aanvragen ingediend bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de ontwikkeling van drie beroepsgerichte mbo-certificaten. Het gaat hierbij om de certificaten «Pedagogisch klimaat», «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang». Als over de aanvragen positief wordt besloten, komen hiermee in het najaar van 2022 extra mogelijkheden om de inzetbaarheid van met name zij-instromers en herintreders via de hierboven genoemde opleiders te vergroten en te versnellen.
Bent u van mening dat een kinderopvanginstelling de «begeleider-kind-ratio» mag berekenen op locatieniveau in plaats van op groepsniveau bij piekdrukte of bij ziekte van personeel?
Zie antwoord op vraag 9.
Op welke manieren worden alle partijen in de sector betrokken bij het maken van plannen om de personeelsdruk op te vangen? Vinden er bijvoorbeeld rondetafels plaats met het gehele veld?
Elk kwartaal vindt een arbeidsmarktoverleg plaats. Dit overleg wordt op ambtelijk niveau gevoerd vanuit SZW met werkgeversorganisaties (BK, BMK en BVOK), werknemersorganisaties (FNV en CNV) en met Kinderopvang werkt! (het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers, onderdeel van arbeidsmarktfonds FCB). Daarnaast komen wij vier keer per jaar bijeen met een netwerk van kinderopvanghouders om van gedachten te wisselen over actuele problemen. Dit jaar hebben wij tijdens deze bijeenkomsten twee keer gebrainstormd over oplossingsrichtingen voor het personeelstekort. De komende tijd zal ik met kinderopvangorganisaties in gesprek blijven over onorthodoxe maatregelen om het personeelstekort aan te pakken.
Welke impact heeft de aankomende stelselwijziging op de personeelsdruk in de kinderopvangsector? Kan de sector de verwachte hogere vraag aan?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord een grote herziening van het kinderopvangstelsel aangekondigd. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders, rechtstreeks gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening met 21% toe. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27%.
Zoals ik in de verzamelbrief kinderopvang van april jl.4 al aangaf is de krappe arbeidsmarkt daarom ook een aandachtspunt bij deze stelselherziening. Een eerste stap die tot een mogelijk grotere vraag leidt en al in 2023 plaatsvindt, betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Vervolgens gaat de vergoeding voor werkende ouders naar 95%. In het coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd om in 2025 deze stap naar 95% in één keer te zetten. Wachtlijsten vormen daarmee een risico. Een zorgvuldige invoering is daarom noodzakelijk om oplopende wachtlijsten voor werkende ouders te voorkomen. Dit is ook van belang om de kwaliteit te waarborgen, want een te grote stijging van vraag en aanbod kan een risico vormen voor de kwaliteit van de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma werk ik aan een arbeidsmarktaanpak voor de kinderopvang naast een generieke aanpak. In de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.5
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om de problemen op de arbeidsmarkt in deze sector aan te pakken?
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die samen met de kinderopvangsector worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Ook zal ik uw Kamer in deze brief informeren over nieuwe acties en welke nieuwe stappen ik zet op reeds bestaande acties.
Hoe wordt de personeelsdruk in de kinderopvangsector meegenomen in de lopende evaluatie van de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)?
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, gelet op het uitstel van de evaluatie naar eind 2022, al eerder te bezien of er elementen uit de Wet IKK zijn die het werven van nieuwe werkkrachten belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 2, 4, 8 en 9:
Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Deze zomer wil ik eveneens het vervolgtraject starten waarin wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Hierbij worden ook de gevolgen voor de werk- en regeldruk meegenomen. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
In het evaluatierapport is de impact van IKK-maatregelen op de personeelsdruk meegenomen door het bestuderen van literatuur en diverse kwaliteitsmetingen en door het afnemen van interviews met alle betrokken partijen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er vaak geen direct verband te leggen is tussen IKK-maatregelen enerzijds en personeelsdruk anderzijds. De personeelsdruk wordt ook beïnvloed door veel andere factoren, waarmee de oplossing dus niet alleen bij de kwaliteitseisen kan liggen.
Met betrekking tot de werving van nieuwe beroepskrachten geldt dat ik samen met de sectorpartijen onderzoek of (tijdelijk) ingrijpen mogelijk is. Dit heeft er reeds toe geleid dat het sinds 1 januari 2022 mogelijk is om 50 procent (in plaats van 33 procent) van de formatieve inzet te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Deze maatregel gold in eerste instantie tot 1 juli 2022, maar na evaluatie van deze eerste periode heb ik besloten om deze maatregel met twee jaar te verlengen. Daardoor kunnen beroepskrachten in opleiding tot 1 juli 2024 voor 50 procent van de formatie ingezet worden. Er is voor een termijn van twee jaar gekozen omdat het werven en inwerken van beroepskrachten in opleiding tijd nodig heeft. Daarnaast worden de mogelijkheden voor zij-instroom bevorderd als beroepskrachten in opleiding voor langere tijd ruimer ingeroosterd kunnen worden, omdat het financieel aantrekkelijker is om zij-instromers aan te nemen wanneer zij (op termijn) formatief ingezet kunnen worden in plaats van boventallig. Bij deze maatregel is de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten een belangrijk aandachtspunt. Bij een ruimere inzet van beroepskrachten in opleiding dient de kwaliteit gewaarborgd te blijven. Ik blijf deze maatregel daarom ook de komende twee jaar evalueren. Verder is het voor de toezichtspartijen mogelijk om bij het inspecteren van kinderopvanglocaties rekening te houden met verzachtende omstandigheden vanwege personeelstekort.