Het International Migration Review Forum (IMRF) van 17 t/m 20 mei 2022 te New York. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke experts en welke organisaties uit het Nederlands maatschappelijk middenveld zijn geconsulteerd over de implementatie van het Global Compact on Migration, zoals aangekondigd in uw brief van 29 april jl.?1
Het kabinet gaat vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid regelmatig de dialoog aan met maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van vluchtelingen- en migratieproblematiek. Het betreft organisaties zoals het Nederlandse Rode Kruis, Oxfam-Novib en Artsen zonder Grenzen. In dit kader is ook de inzet voor het IMRF besproken.
Kunt u aangeven wat de resultaten daarvan zijn en op welke manier die worden meegenomen bij uw inzet tijdens het komende International Migration Review Forum (IMRF)?
Tijdens de consultaties is gesproken over de uitvoering van het Nederlandse asiel- en migratiebeleid. Aanwezigen benadrukten onder meer het belang van reguliere migratiekanalen om de druk op asielsystemen te verlichten. Andere thema’s die ter sprake kwamen zijn het Europese Asiel en Migratiepact, de aanpak van grondoorzaken en mensenrechten. De inzet van Nederland voor het IMRF en het indienen van een Nederlandse voortgangsrapportage werden besproken. De definitieve kabinetsinzet is zoals bekend vervat in de Kamerbrief over deelname en inzet Nederland aan het IMRF.2
Bent u het ermee eens dat in het belang van Nederland de uitgeprocedeerden nu eindelijk uitgezet moeten worden? Welke instrumenten staan u daarvoor ter beschikking die u tijdens het IMRF wil gaan inzetten?
Het is zonder meer één van de kerndoelen van het migratiebeleid om vreemdelingen die geen recht hebben hier te blijven ook te laten vertrekken. Daarbij wordt ingezet op zelfstandig vertrek, eventueel met ondersteuning. Waar dat niet slaagt is gedwongen vertrek, eventueel ondersteund door vreemdelingenbewaring aan de orde. Eén van de belangrijke parameters in het terugkeerproces is de samenwerking met de landen van herkomst, die hun medewerking moeten verlenen bij het vaststellen van de identiteit en nationaliteit en het afgeven van documenten. Dat proces is een kabinetsbrede inzet die over diverse banden wordt geconcretiseerd. Het Global Compact on Migration biedt daarbij een internationaal raamwerk om migratiesamenwerking tussen landen van herkomst- transit en bestemming te bevorderen. Het IMRF biedt daarnaast een podium om aandacht te vragen voor de Nederlandse prioriteiten op het gebied van migratie. Daar is terugkeersamenwerking met derde landen en het bevorderen van daadwerkelijke terugkeer bij uitstek onderdeel van. Nederland heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen over het uitkomstdocument van het IMRF, de Progress Declaration, met als doel om de Nederlandse prioriteiten hierin voldoende gereflecteerd te zien. Bovendien biedt het IMRF de mogelijkheid om in korte tijd met belangrijke landen van transit- en herkomst te spreken en met hen de wederzijdse belangen, zoals voor Nederland het effectueren van terugkeer, te benadrukken.
Klopt het dat enkele tienduizenden uitgeprocedeerden in Nederland verblijven? Uit welke herkomstlanden?
Het kabinet kan geen precieze aantallen geven of met zekerheid informatie geven over de samenstelling van deze groep. Wel kan ik u wijzen op de schatting die het WODC heeft uitgevoerd en waarover zij eind 2020 kon rapporteren. Daarover is uw Kamer bij brief van 16 december jl. geïnformeerd.3 De onderzoekers concludeerden dat de ware omvang van de populatie onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen in het jaar medio 2017 – medio 2018 waarschijnlijk tussen de ca. 23.000 en ca. 58.000 vreemdelingen ligt. Daarmee is sprake van een lagere schatting en dus een daling van het aantal vreemdelingen dat geen rechtmatig verblijf had in Nederland ten opzichte van de eerste schattingen van voorgaande jaren, namelijk die voor de jaren 1997–2003, 2005–2006, 2009, 2012–2013. De onderzoekers duiden dat de gemaakte beleidskeuzes daarbij een rol spelen.
Voor de actuele instroom- en vertrekcijfers en belangrijke landen van herkomst (instroom) en bestemming (uitstroom) is de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek te raadplegen: https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/over-dtv/cijfers.
Bent u bereid en marge van de geplande vergaderingen uitvoerig te spreken over het terugnemen van onderdanen met vertegenwoordigers van de betreffende landen? Zo ja, met wie, zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voornemens om in de gesprekken tijdens het IMRF in te zetten op migratiesamenwerking, zowel via de EU als bilateraal, met belangrijke landen van herkomst- transit- en bestemming. Samenwerking om effectieve terugkeer te bevorderen is nadrukkelijk onderwerp van veel gesprekken. Op dit moment kan nog geen uitsluitsel gegeven worden over de landen die NL zal spreken, er is momenteel nog veel in beweging. Het kabinet zet onder meer in op gesprekken met belangrijke landen van herkomst en transit in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Sub-Sahara Afrika.
Heeft u zich bij de voorbereiding van het IMRF concrete doelen gesteld over het maken van afspraken over uitgeprocedeerden? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven vermeld is het kabinet voornemens om in de context van het GCM en het IMRF nadrukkelijk aandacht te vragen voor samenwerking op het gebied van terugkeer. Dit behoort tot de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de Progress Declaration en de verschillende bilaterale gesprekken die het kabinet voornemens is te voeren met belangrijke landen van herkomst en transit in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Sub-Sahara Afrika.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ja.
De naar schatting 400.000 mensen die al jarenlang in de stank van de vee-industrie wonen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de tweeluik van Zembla genaamd Stank en strijd, waarin omwonenden van veehouderijen vertellen hoe zij in de stank van veehouderijen moeten leven en dat zowel de lokale als de rijksoverheid hier niet tegen optreedt?1
Ja, dat is mij bekend.
Erkent u dat het leven in langdurige stank niet alleen zeer vervelend is en de kwaliteit van leven vermindert, maar dat het volgens de GGD ook tot gezondheidsklachten als stress, hoofdpijn en misselijkheid kan leiden?2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de GGD en ik heb gesproken met mensen in Deurne die indringende verhalen schetsten over de moeilijke situaties waarin zij verkeren. Ik heb ook in de uitzending van Zembla aangegeven dat stankoverlast voor de omwonenden zeer vervelend kan zijn.
Hoe beoordeelt u het dat de overheid niet ingrijpt om omwonenden van veehouderijen van een schone lucht te voorzien, waardoor omwonenden zich genoodzaakt zien om hiervoor naar de rechter te stappen?
Na het bekend worden van de mindere werking van de combiluchtwassers heeft mijn ministerie ingegrepen en is de regelgeving aangescherpt3. Bovendien is er met een groot aantal overheden in januari 2020 het Schone Lucht Akkoord4 afgesloten dat streeft naar verdere verbetering van de luchtkwaliteit.
Hoe beoordeelt u het dat, omdat de overheid haar burgers niet beschermt, omwonenden en veehouders tegenover elkaar in de rechtszaal komen te staan, wat tot zeer slechte verhoudingen in de betreffende dorpen kan leiden?
In Nederland zien we dat we op een klein oppervlak veel verschillende functies willen combineren. Daarbij ontstaat een spanningsveld tussen de vele belangen die spelen. Ik betreur het als dit spanningsveld tot slechte verhoudingen binnen een dorpsgemeenschap leidt en neem de zorgen hierover ook zeer serieus. Om die reden heb ik ook aangekondigd dat in overleg met de gemeente Deurne bekeken wordt wat er bij concrete knelpunten kan worden gedaan.
Hoe beoordeelt u het dat deze omwonenden zeggen dat zij door het gebrek aan erkenning van hun klachten en maatregelen om deze tegen te gaan het vertrouwen in de overheid te zijn verloren?
Ik neem de klachten en de zorgen van de mensen zeer serieus. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar wat er beter kan. Dat pakken we ook concreet op en we zijn inmiddels in gesprek over knelpunten zoals in Deurne.
Klopt het dat gemeentes aanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen vanwege landelijke wetgeving niet kúnnen weigeren als de veehouder gebruikmaakt van technische lapmiddelen, zoals een luchtwasser? Zo ja, op basis van welke wetgeving is dit het geval en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom zijn er dan gemeentes die dit verkondigen?
De afweging wat in een gebied mogelijk is, geschiedt primair in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure in het bestemmingsplan. Naast de toetsing of op grond van een bestemmingsplan en andere randvoorwaarden (Wet natuurbescherming bijv.) uitbreiding van een veehouderij is toegestaan, wordt de aanvraag getoetst aan de geurregelgeving zoals de Wet geurhinder en de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze laatste is aangepast toen bekend werd dat de combiluchtwassers slechter presteerden dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) concluderen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stank (en stikstof) reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?3 4
Indien blijkt dat innovatieve technieken minder goed werken dan beloofd, worden zonodig de emissiefactoren van de betreffende stalsystemen aangepast. Zo zijn de rendementen van de combiluchtwassers voor geurhinder aangepast en loopt er onderzoek naar de ammoniakemissies in de legpluimveesector (voliërestallen). Voorts zal ik uw Kamer na het zomerreces het eindrapport zenden van het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen (ammoniak).
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland5 als de rechtbank Midden-Nederland6 besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen recent hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de ammoniakuitstoot (dat stikstofneerslag en stank veroorzaakt) door uitbreidingen te compenseren?
De uitspraken van de rechter hebben betrekking op vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Rav-lijst voor emissiearme stalsystemen is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning. De provincie Utrecht heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Rijk heeft de provincie hierin ondersteund. Op 14 juni jl. heeft de zitting bij de Raad van State plaatsgevonden. Naar verwachting wordt er binnen zes tot twaalf weken uitspraak gedaan.
Klopt het dat deze signalen van niet-functioneren al sinds 2010 bekend zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)?7 Waarom is daar niet op geacteerd, waardoor er nog twaalf jaar lang veehouders hebben uit kunnen breiden terwijl bekend was dat de stankoverlast niet zou verminderen?
Er waren al enige tijd signalen dat de combiluchtwassers niet zo goed presteerden als verwacht. Naar aanleiding van deze signalen is wel steeds onderzoek gedaan naar oorzaken en de mate van het minder presteren van de combiluchtwasser, maar dat resulteerde helaas niet in duidelijke inzichten. Uiteindelijk gaf het onderzoek van 201810 wel voldoende basis voor aanpassing van de rendementen en dat is toen ook gebeurd.
Gaat u dit nu stoppen? Zo nee, waarom niet?
De rendementen van de combiluchtwassers zijn vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WUR-rapport in overeenstemming gebracht met de werking in de praktijk.
Erkent u dat een investering in staltechnieken een bedrijf kapitaalintensiever maakt, wat vaak alleen terugverdiend kan worden door meer dieren te gaan houden? Erkent u dat als deze technieken dan niet blijken te werken, het probleem alleen maar is vergroot? Zo nee, waarom niet?
Wanneer na investering in een staltechniek meer dieren worden gehouden en indien dan blijkt dat deze techniek onvoldoende blijkt te werken, valt toename van emissies niet uit te sluiten en kan er in de praktijk meer overlast plaatsvinden. Juist om die reden is er een uitgebreide toelatingsprocedure voor emissiearme stalsystemen in de regelgeving opgenomen. De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Ik verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan uw Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u het inzicht dat er al jaren een zeer hardnekkige vorm van wensdenken aanwezig is op het Ministerie van IenW dat technische lapmiddelen de schadelijke uitstoot van veestallen kunnen verminderen of teniet kunnen doen? Erkent u dat die hardnekkige wens er de aanleiding voor kan zijn dat er niet of nauwelijks in de werkelijkheid wordt getoetst of die technieken doen wat ze beloven? Zo nee, waarom niet?
De wens naar innovatie wordt breed gedeeld. Ik verwijs u onder andere naar de tijdens de begrotingsbehandeling van 25 november 2021 aangenomen motie van het lid Lodders waarin de Kamer vraagt om een innovatiegezant11. De toelating van nieuwe technieken is onderworpen aan een uitvoerige procedure, juist om te voorkomen dat de werking in de praktijk tegenvalt. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen om een realistischer beleid te voeren?
Het beleid is nu gericht op het via een uitgebreide procedure toelaten van nieuwe technieken. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat u tijdens het tweeminutendebat Leefomgeving zei: «Het is mijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat we bij de dieren die er zijn, de luchtkwaliteit en het tegengaan van de uitstoot van ongewenste stoffen goed organiseren. Het gesprek over de aantallen dieren zal echt met LNV gevoerd moeten worden»?8
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u de dieraantallen in Nederland, het meest vee-dichte land ter wereld, als een voldongen feit beschouwt, waarvan u als Staatssecretaris voor milieu de onontkoombare schade maar van moet zien op te ruimen?
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van emissienormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen, het geurbeleid voor de veehouderij en voor luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij niet om dierenaantallen maar om de emissies naar de omgeving.
Erkent u dat u voor een onmogelijke opgave staat als u de uitstoot van ongewenste stoffen moet terugdringen, zonder dat u over dieraantallen mag spreken? Waarom is dat onderwerp voor u taboe? Is dit ergens afgesproken of vastgelegd?
In de verantwoordelijkheidsverdeling zoals we die in Nederland kennen ben ik verantwoordelijk voor de regelgeving voor emissies van fijnstof, ammoniak en geur uit stallen.
Erkent u dat het in Vlaanderen de Minister van omgeving is – en niet de Minister van landbouw – die de uitkoopregelingen voor veehouders in het kader van de Vlaamse stikstofcrisis leidt, omdat zij eindverantwoordelijke is voor een gezonde en schone leefomgeving?
Het is heel wel mogelijk dat andere landen kiezen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling.
Heeft u gelezen dat de Vlaamse Minister van omgeving Demir tegen de NRC heeft gezegd dat de belangen van de natuur beter door haar behartigd kunnen worden dan door de Minister van landbouw, omdat die nauwe banden heeft met de boeren?9 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ik laat uitspraken van ambtsgenoten in het buitenland graag aan hen.
Erkent u dat de VVD reeds in 1988 heeft gesteld dat de veestapel moet krimpen indien technische maatregelen falen?10
Als de VVD dat in 1988 heeft gezegd is dat aan die partij. Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16.
Wanneer komt voor u het moment dat u concludeert dat technische maatregelen onvoldoende werken en dat u zich met de dieraantallen in de vee-industrie gaat bemoeien?
Ik vind innovatie een belangrijk onderwerp met veel potentieel en waarbij niet in het algemeen gesteld kan worden dat technische maatregelen onvoldoende werken. Ik verwijs in dit verband ook nog naar het verzoek van de Kamer om een innovatiegezant in te stellen (zie ook het antwoord op vraag 13).
Klopt het dat de Wet Geurhinder en veehouderij uit 2007 omwonenden in de praktijk niet blijkt te beschermen tegen stank, dat dit al zeker bekend is sinds de evaluatie in 2016 en dat de stankoverlast sindsdien alleen maar is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een grotere geurbelasting is dan waarvan was uitgegaan. Om die reden heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne ook aangekondigd dat we samen met de gemeente gaan kijken of er oplossingen mogelijk zijn. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Deurne.
Klopt het dat u de Wet Geurhinder en veehouderij gaat herzien, zoals u tegen Zembla heeft gezegd, zodat deze wet omwonenden wél gaat beschermen tegen stank?11 Zo ja, gaat u daar een maximale stanknorm voor alle inwoners van het buitengebied van maximaal 5 Odeur in opnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Deurne aangegeven dat we in gesprek gaan over praktijkgevallen waarin het schuurt. Indien noodzakelijk kan er ook gekeken worden naar de regelgeving. Daarbij kijk ik ook naar de mogelijkheden van decentrale invulling, omdat daarmee de lokale belangen tot hun recht kunnen komen zoals dat in de Omgevingswet ook al is opgenomen. Overigens bevat de Omgevingswet ook een cumulatiebepaling voor geurbelasting rond veehouderijen die verder gaat dan de huidige regelgeving. Voorts biedt artikel 7af van de Crisis- en herstelwet tot 1 januari 2025 bevoegde gezagen in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant extra mogelijkheden om geuroverlast rond veehouderijen aan te pakken.
Kunt u een tijdpad geven voor uw herziening van de Wet Geurhinder en veehouderij?
De beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 januari 2023. De Wet Geurhinder en veehouderij gaat in deze wet op. Ik zal uw Kamer na het zomerreces nader informeren over mijn voornemens ten aanzien van het geurbeleid voor de veehouderij.
Het afschieten van grote grazers in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Wat was uw reactie op het bericht dat er minder edelherten zijn gedood dan vooraf gepland was?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de constatering van Staatsbosbeheer dat de edelherten «te alert zijn voor de jagers»?
Ik vertrouw hierbij op de expertise van Staatsbosbeheer.
Hoeveel edelherten, heckrunderen en konikpaarden zijn de afgelopen winter afgeschoten en hoeveel was Staatsbosbeheer er van plan om af te schieten? Hoeveel grote grazers zijn er op dit moment in de Oostvaardersplassen? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort?
Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het afschot van de heckrunderen en edelherten in het veld. De konikpaarden worden of naar andere gebieden verplaatst of gaan naar het slachthuis.
In het najaar van 2021 zijn er 1.900 edelherten, 280 konikpaarden en 380 heckrunderen geteld. De winteropgave van 2021–2022 vertaalde zich in 1.400 edelherten en 80 heckrunderen. Het aantal konikpaarden was voor deze winter op het gewenste niveau.
In de winter 2021–2022 zijn 157 edelherten en 39 runderen uit het gebied gehaald (afschot, verplaatsing, slachthuis). Daarnaast zijn 2 konikpaarden en 4 runderen in het kader van reactief beheer gedood (dit betreft afschot van dieren die zonder ingrijpen ook zouden overlijden, ter voorkoming van onnodig lijden). Eén konikpaard en 3 runderen zijn een natuurlijke dood gestorven.
Kunt u aangeven op welke «andere» manier er wordt gejaagd op konikpaarden, gelet op de opmerking van een boswachter van Staatsbosbeheer dat het gemakkelijker was om de konikpaarden te doden dan de edelherten («De paarden blijven gewoon wel staan en we hebben een groot deel in de vangweide gehad; dan gaat het op een andere manier. De heckrunderen zijn ook niet zo vluchtig.»)? Is er mogelijk in de vangweide geschoten op de paarden?
Er is geen sprake van het bejagen van konikpaarden. De konikpaarden worden verplaatst naar andere gebieden of gaan naar het slachthuis. Dat gaat altijd via de daarvoor gerealiseerde vangweide en vangkraal. De paarden lopen zelf de vangweide in, waarna het hek wordt dichtgezet. Vervolgens worden ze naar de vangkraal geleid. Daar worden de familiegroepen bij elkaar gezet. Tijdens het transport staan de paarden ook in familiegroepen. Solitaire dieren staan ook in de vrachtwagen solitair.
Hoe vaak en hoe lang is er sprake geweest van toezicht op de jacht in de Oostvaardersplassen? Kunt u de bevindingen van deze controles delen?
Het toezicht op de uitvoering van het populatiebeheer door Staatsbosbeheer vindt plaats door de Omgevingsdienst OFGV. Zij voeren dit toezicht uit door aangekondigde zowel als onaangekondigde bezoeken aan de Oostvaardersplassen. Uitkomsten hiervan zijn niet beschikbaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Hoeveel dieren zijn er sinds de zomer van 2021 per dag afgeschoten, door hoeveel jagers?
Voor het gerealiseerde aantal verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3. In het kader van de veiligheid gaan er maximaal vijf faunabeheerders tegelijk het veld in.
Is er volgens u sprake geweest van drijfjacht? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee, drijfjacht op edelherten is verboden en wordt dan ook niet toegepast in de Oostvaardersplassen.
Kunt u de winter/lenterapportages van de dierenarts over de gezondheid en het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar de door Staatsbosbeheer openbaar beschikbare gestelde documenten. Deze zijn te vinden via onderstaande link2.
Bent u bereid om na de broedperiode de jacht op de grote grazers niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid voor het intrekken of verlenen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming ligt bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Ik zie geen aanleiding voor het intrekken van het populatiebeheer op de grote grazers.
Deelt u het inzicht dat het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse rivierengebied en het Duitse achterland steeds belangrijker wordt gezien de natuur- en klimaatcrisis?
In algemene zin deel ik het inzicht dat het uitbreiden en verbinden van natuurgebieden de natuur versterkt. In het Programma Natuur wordt, samen met provincies gewerkt aan het realiseren van natuurlijke verbindingen tussen natuurgebieden. Het is aan de provincie om in dat kader verbindingen te realiseren.
Kunt u bevestigen dat het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden een aanbeveling was van de Internationale Commissies betreffende het Management van de Oostvaardersplassen (ICMO), en dat de rapporten van deze commissies de basis vormde van de uitgangspunten voor de overeenkomst dierenwelzijn grote grazers, die is gesloten tussen het Rijk en het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland?
In het advies van de ICMO wordt inderdaad aanbevolen het Oostvaardersplassengebied te verbinden met aangrenzende bospercelen, met name met die van het Hollandse Hout en het Oostvaardersbos, en een verbinding te creëren met het Horsterwold. Deze aanbevelingen zijn destijds (2010) niet overgenomen, onder andere door druk vanuit de lokale en landelijke politiek (zie ook Kamerstuk 32 563, nr. 10 in reactie op de moties 32 563, nr. 2 en 32 653, nr. 7).
In het convenant zoals in 2016 tussen het Rijk en het college van Gedeputeerde Staten is gesloten, is vanuit de diverse overwegingen het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen overgedragen aan de provincie. In het convenant is opgenomen dat o.a. het ICMO-rapport onderdeel is van het convenant. Ook het managementplan van Staatsbosbeheer en het Natura-2000 beheerplan zijn onderdeel van het convenant.
Bent u bereid om de hiervoor genoemde gesloten overeenkomst te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding voor. De provincie Flevoland is beleidsverantwoordelijk. Het beleid wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn.
De doodgeschoten journalist van Al Jazeera op de Westelijke Jordaanoever |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de journalist van Al Jazeera, die is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja
Kunt u aangeven wat er inmiddels bekend is over de schietpartij?
Op 11 mei 2022 kwam de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh om het leven nabij een vluchtelingenkamp in de buurt van Jenin waar zij en andere journalisten verslag deden van een inval door de Israel Defense Forces (IDF). Een producent van Al Jazeera, Ali al-Samoudi, werd eveneens geraakt. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, riep direct op tot een transparant en grondig onderzoek.
Over de toedracht bestaat veel onduidelijkheid. Al Jazeera stelt op basis van verklaringen van aanwezige collega’s dat de IDF verantwoordelijk is voor de dood en gericht zou hebben geschoten. Israël gaf aan dat ook Palestijnse strijders schuldig kunnen zijn. Israël heeft dezelfde dag van het incident opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek met de Palestijnse Autoriteit (PA). De PA weigert een dergelijk gezamenlijk onderzoek en heeft het Internationaal Strafhof opgeroepen hier een rol in te spelen.
De IDF heeft op 19 mei jl. aangegeven, na een preliminair onderzoek, dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter en heeft de PA gevraagd om over de kogel te mogen beschikken die bij de autopsie van de journaliste is aangetroffen. De PA heeft dit verzoek geweigerd en zelf onderzoek gedaan. Op basis daarvan wijst zij de IDF aan als verantwoordelijke.
Klopt het dat er schoten gelost zijn op de correspondent Shireen Abu Akleh, alsmede een andere Palestijnse journalist, die voor de in Jeruzalem gevestigde krant Al-Quds werkt genaamd Ali Samoudi?
Ja.
Klopt het dat de correspondent Shireen Abu Akleh duidelijk aanwezig was als journalist met de bijbehorende kleding, zoals een kogelwerend vest met daarop «PRESS» geschreven, toen zij doodgeschoten werd?
Ja.
Hoeveel journalisten en verslaggevers waren er in totaal aanwezig gedurende de schietpartij? Klopt het dat er meer dan twee journalisten aanwezig waren? Zo ja, hoeveel waren er dan? Welke lezingen geven deze andere journalisten van hetgeen wat er gebeurd is?
Uit berichtgeving in de pers valt op te maken dat er verschillende journalisten aanwezig waren tijdens de schietpartij, maar precieze aantallen zijn onbekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de verslaggever Ali Samoudi, die aangeeft dat er absoluut geen Palestijnse militanten aanwezig waren rondom hen, gedurende de schietpartij?2
Ik kan daar geen oordeel over geven. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Klopt het dat er schoten gelost zijn door het Israëlische leger? Zo nee, kunt u dat buiten twijfel stellen?
De IDF sprak van een actieve gevechtssituatie waarbij zowel Israëlische militairen als Palestijnse strijders hebben geschoten. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Deelt u de mening dat de schietpartij een schending is van het internationale recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel schendingen van het internationale recht moeten er nog plaatsvinden, voordat u actie onderneemt en zich uitspreekt tegen de Israëlische apartheidsstaat?
Ik kan daar geen uitspraak over doen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen en ik heb me hierover persoonlijk uitgesproken richting beide partijen. Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël.
Bent u van mening dat er gedurende de schietpartij recht is gedaan aan Artikel 79 van het Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève (GC)? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan hier geen oordeel over geven. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen.
Wat vindt u van de ridicule verklaring van premier Bennet dat Shireen Abu Aqleh door willekeurig vuur gedood is door terroristen?3 Vind u dit plausibel? Zo ja, waarom dan?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Hiertoe roept het kabinet met klem op.
Hoeveel schendingen van het internationaal recht zijn er de afgelopen 10 jaar gepleegd door de Israëlische apartheidsstaat?
Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël. Zie ook de brief van het kabinet over dit onderwerp die uw Kamer op 29 april 2022 toeging (ref. 2022Z01929/2022D04225). Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale acties in strijd met internationaal recht die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk uit te spreken in geval van schendingen van internationaal recht.
Hoe vaak zult u nog accepteren dat de Israëlische apartheidsstaat onderzoek gaat doen naar een schietpartij, waarbij het desbetreffende onderzoek gewoon weer in een laatje zal verdwijnen?
Het is belangrijk dat betrokkenen zelf verantwoordelijkheid nemen voor een onderzoek. Bij voorkeur is dit een gezamenlijk onderzoek door Israël en de PA. Indien een bijdrage van een internationale derde partij hierbij behulpzaam is, dan moet die optie overwogen worden en kan ik dit steunen.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland op het matje te roepen en een verklaring te eisen over de schietpartij? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze kwestie persoonlijk opgebracht in mijn gesprek met mijn Israëlische collega en daarbij opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek. Minister Lapid heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Klopt het dat de Israëlische apartheidsstaat voornamelijk onderzoek gaat doen naar alternatieve daders, teneinde hun eigen verantwoordelijkheid te verdoezelen? Wat zegt dit over de mensenrechtensituatie in de Israëlische apartheidsstaat?
Ik heb hier geen oordeel over. Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet het van belang dat er grondig en transparant onderzoek wordt gedaan om de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh vast te stellen.
Hoe is het mogelijk dat de Israëlische apartheidsstaat eerst een onderzoek aankondigt, maar na twee uur al aangeeft dat een andere partij verantwoordelijk is? Wat was dan überhaupt de initiële waarde van het onderzoek? Wat zegt dit tevens over de persvrijheid van Israëlische apartheidsstaat?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Minister van Buitenlandse Zaken Lapid van Israël heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Kunt u er bij de Israëlische apartheidsstaat op aandringen dat er een echt onafhankelijk onderzoek komt naar de schietpartij? Hoe gaat u dit zeker stellen? Kunt u dit desnoods aanhangig maken in VN-verband?
Zie antwoord op vraag 13.
Is er bij de nieuwe regering-Bennet, die vorig jaar is aangetreden, een koerswijziging te bespeuren ten opzichte van de vorige regering-Netanyahu, betreffende de behandeling van de Palestijnen alsmede de vredesonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze uit deze koerswijzing zich?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154). Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
Het inschakelen van jagers bij tellingen van dieren. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagersvereniging betrokken bij hervorming telprotocollen»?1
Ja.
Heeft u vertrouwen in de telprotocollen van Sovon en WUR waar het gaat om een wetenschappelijke basis voor telgegevens van aantallen van haas, konijn, wilde eend, fazant en houtduif? Zo nee, waarom niet?
Sovon en Wageningen University & Research (WEnR) hebben voor het opstellen van hun rapporten over de staat van instandhouding van soorten van de wildlijst gebruik gemaakt van data afkomstig uit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). De telprotocollen en de data afkomstig uit de NEM zijn gevalideerd door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) en zijn betrouwbaar.
Is het waar dat u de analyses van het commerciële bureau Waardenburg op basis van nachtelijke tellingen van jagers, waaruit zou blijken dat de populatie hazen dubbel zo groot zou kunnen zijn als de uitkomsten van dagtellingen door onafhankelijke onderzoekers van Sovon en WUR, ziet als aanleiding om de jagers te betrekken bij hervorming van telprotocollen? Zo nee, in welk opzicht heeft de jagersvereniging een onjuiste conclusie verbonden aan uw gesprekken? Zo ja, waarom wilt u direct belanghebbenden betrekken bij telprotocollen en welke belangenorganisaties zullen daarbij betrokken worden?
De analyses van Bureau Waardenburg zijn niet de aanleiding geweest voor het hervormen van de telprotocollen. Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld gaat het rapport van Bureau Waardenburg over de vraag op welke momenten van de dag of nacht en met hulpmiddelen als warmtebeeldcamera’s en verrekijkers/zichttellingen méér of minder dieren worden gezien. Er worden dan ook geen conclusies getrokken over betrouwbaarheid of vertekening van trends of de populatiegrootte2.
Het verbeteren van de inzameling en het telprotocol heeft betrekking op de huidige tellingen van de wildbeheereenheden (WBE’s) en is eerder met uw Kamer als zodanig gedeeld3. Het CBS heeft in 2013 telgegevens van WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te kunnen maken (op een landelijk niveau) niet voldoende was, doordat tellingen niet volgens een vaststaand en gevalideerd protocol werden uitgevoerd en telgebieden per tellingen in grootte/omvang konden variëren en geen representatieve steekproef vormden.
Om tot nog nauwkeurigere landelijke en provinciale trends te komen, die nodig zijn voor een gebiedsgerichte aanpak, is het belangrijk om in de toekomst ook de tellingen van WBE’s mee te kunnen nemen. Dat kan alleen als deze volgens een standaard protocol worden verzameld en de gegevens kunnen worden gevalideerd. Ik wil hier samen met zowel de organisaties die nu de tellingen uitvoeren voor het NEM, vertegenwoordigers van de wildbeheereenheden en het CBS aan werken.
Deelt u de opvatting dat het in twijfel trekken van de telgegevens van Sovon en WUR geïnstigeerd door belanghebbenden het faunabeleid ondergraaft? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Dergelijke uitingen van belanghebbenden vallen onder de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat juist onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naast ethische overwegingen de basis zou moeten zijn voor het al of niet vrij bejaagbaar houden van diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk onderzoek vormt de kern van het beleid dat ik voer. Dat is ook de reden dat Sovon en WEnR zijn gevraagd om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te doen naar de staat van instandhouding van soorten op de wildlijst.
Kunt u aangeven waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen het tijdelijk sluiten van de jacht op zoogdieren (haas en konijn) en het niet sluiten ervan op vogels (wilde eend, fazant en houtduif) terwijl al deze soorten in slechte staat van instandhouding verkeren?
Voor de haas en het konijn zijn populatietrends op landelijk en provinciaal niveau bekend4. Deze geven geen compleet beeld van de populatiestatus, maar een negatieve populatietrend is wel een sterke aanwijzing dat het met een soort niet goed gaat. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2423), ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Voor de wilde eend, houtduif en fazant wil ik eerst meer inzicht krijgen op provinciaal niveau. Op basis van dit inzicht zal ik een besluit nemen over het al dan niet openen van de jacht op deze soorten in het jachtseizoen 2023/2024.
Waarom kiest u er niet voor om ter voorkoming van verdere achteruitgang van de staat van instandhouding van de fazant, wilde eend en houtduif de jacht voor het plezier op deze soorten te sluiten, totdat uw onderzoek is afgerond?
Zoals ik in de bovengenoemde brief heb gedeeld met uw Kamer, kan het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Samen met de provincies maak ik me zorgen over de consequenties van het landelijk sluiten van de jacht.
Uit de onderzoeken van Sovon en WEnR blijkt ook dat de jacht voor alle soorten van de wildlijst jacht niet de hoofdoorzaak is van, of beperkt bijdraagt aan, de ongunstige staat van instandhouding. Het niet openen van de jacht zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Aan de andere kant kan de jacht op een soort juist een sterke stimulans zijn voor het beheer van habitats en voor het aanpakken van andere drukfactoren die bijdragen aan achteruitgang van populaties, en op die manier bijdragen aan de doelstelling om populaties te herstellen tot een gunstige staat van instandhouding.
Vanwege de hierboven beschreven consequenties voor het faunabeheer heb ik ervoor gekozen om niet de jacht op alle soorten te sluiten en heb ik getracht een balans te vinden tussen het sluiten van de jacht voor die soorten waarmee het echt niet goed gaat en het voorlopig open houden van de jacht voor de andere soorten.
Is het u bekend dat hazen zich niet onder alle omstandigheden houden aan provinciegrenzen? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat een haas, die in Limburg, Groningen en Utrecht niet geschoten mag worden, afgeschoten wordt in een aangrenzende provincie?
Het is mij bekend dat dieren zich niet aan grenzen houden. Met het openen van de jacht op de haas in de andere provincies is het aldaar mogelijk, mits binnen het jachtseizoen, te jagen op hazen. Daarnaast is de jachthouder op grond van de Wet natuurbescherming5 verplicht om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven dan wel te bereiken en om schade door in het jachtveld aanwezige wild te voorkomen.
Deelt u de mening dat het slechts tijdelijk schrappen van het konijn van de lijst van vrij bejaagbare soorten en het tijdelijk niet-bejaagbaar verklaren van de haas in slechts drie provincies geen uitvoering geeft aan de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie van de leden Wassenberg en Futselaar (Kamerstuk 35 616, nr. 9)? Zo ja, per wanneer bent u van plan die motie alsnog integraal uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het doden van zwanen op lugubere wijze |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zwanen op lugubere wijze doodgemaakt: vol kogelgaten en met de pootjes eraf getrokken aangetroffen in weiland Zuidlaren. «Dat mensen tot zoiets in staat zijn»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, het bericht is mij bekend. Ik verwerp ten zeerste het mishandelen van dieren. Uit navraag bij de provincie Drenthe is echter gebleken dat hier geen sprake is geweest van dierenmishandeling. De betreffende zwanen zijn tegen hoogspanningsleidingen gevlogen en als gevolg daarvan dood gegaan.
Klopt het dat de laatste vijf jaar het aantal meldingen over het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is toegenomen? Zo ja, kunt u aangeven wat de verklaring hiervoor zou kunnen zijn?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over deze gegevens. Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is ook de politie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op strafbare feiten.
Zoals bij eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 216), betreffen meldingen die bij de politie binnenkomen zowel flora als fauna. Het doden van zwanen en leeghalen van hun nesten is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen over dit type overtreding kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en de politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Wat wordt er momenteel gedaan om het mishandelen en doden van beschermde dieren als zwanen tegen te gaan?
Het vangen en of doden van zwanen of andere in het wild levende dieren valt onder de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Het doden van gevangen zwanen valt onder de bepalingen in het Besluit houders van dieren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, zijn politie en provincies verantwoordelijk voor de handhaving van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
In artikel 2.1, eerste lid van de Wet dieren is vastgelegd dat het verboden is om dieren te mishandelen. Het zevende lid van dit artikel stelt dat dit verbod ook van toepassing is op het mishandelen van andere dan gehouden dieren, dus ook op in het wild levende dieren zoals zwanen. Voor het handhaven van dit verbod zijn de politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangewezen.
Is het beleid hieromtrent geëvalueerd? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht, is het natuurbeleid gedecentraliseerd en zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Dit is niet geëvalueerd.
Bent u bekend met recente berichtgeving over de Rotterdamse Tandartsendag en het bericht over de bijdrage van de gemeente Amsterdam aan het Fonds Bijzondere Noden voor Mondzorg voor mensen met een laag inkomen?1 2
Ja.
Mag de aanwezigheid van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen op de Rotterdamse Tandartsendag op 26 maart worden gezien als erkenning van het kabinet dat de pijn, ontstekingen en andere gevolgen van mondzorgtekorten bij mensen die vanwege kosten de tandarts mijden, ook gezien de omvang van het probleem, een landelijke oplossing vergt?
Ja, het kabinet vindt toegang tot de mondzorg, ook voor financieel kwetsbare mensen noodzakelijk, in het bijzonder voor kinderen uit gezinnen in een financieel kwetsbare positie. Zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat zowel het Rotterdamse als Amsterdamse college aangeven slechts een deel van het urgente mondzorgleed te kunnen verhelpen, en dat beide gemeentes pleiten voor (her)opname van mondzorg in het basispakket?
Ja.
Bent u bekend met tandartsendagen, lokale noodfondsen en organisaties zoals Dokters van de Wereld en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT), die lokale «Friendly Networks» van vrijwillige tandartsen opzetten?
Ja.
Erkent u dat blijkt dat het probleem lokale overheden en het maatschappelijk middenveld boven het hoofd groeit, aangezien hulpverleningsorganisaties, voedselbanken en vrijwillige tandartsen aangeven dat de vraag nauwelijks kan worden bediend en vaak alleen noodhulp wordt geboden, zodat iemand pijn en ontstekingsvrij is?
Het Ministerie van VWS, het Ministerie van SZW, de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland en de Mondzorgalliantie (KNMT, NVM, ONT) hebben afgesproken samen op te trekken om zich gezamenlijk in te spannen het mijden van mondzorg om financiële redenen tegen te gaan. Onderdeel van deze inspanningen is een probleemanalyse, zodat er een gezamenlijk beeld gevormd kan worden over de omvang van dit probleem, gevolgd door doelgerichte specifieke acties zoals genoemd in het antwoord op vraag 7. Dit onderzoek is in het najaar van 2022 gereed, waarna ook de acties in gang worden gezet.
Ziet u in de oproep van beide steden aanleiding de afweging van het vorige kabinet opnieuw te (laten) bezien, dat op voorhand tegen het overwegen van (her)opname in het basispakket was, en lokaal maatwerk bepleitte?
De overwegingen zijn nu niet anders dan eerst. Opname in het basispakket is geen garantie dat mensen wel naar de tandarts gaan: ook ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts. Opname van mondzorg in het basispakket zal ertoe leiden dat er veel zorg via het publieke domein wordt vergoed, voor de mensen die nu ook al naar de tandarts gaan. Mondzorg wordt niet per definitie toegankelijker voor lage inkomens, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico ook weer bij de mensen zelf wordt neergelegd.
Ik ben van mening dat een doelgerichte en specifieke aanpak meer opportuun is. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT). Ik ben momenteel samen met mijn collega de Minister voor Armoedebestrijding, de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars aan het verkennen hoe we invulling kunnen geven aan een doelgerichte en specifieke aanpak.
Bent u bereid actie te ondernemen op de stelling van de KNMT die bij het programma KASSA heeft aangegeven dat er maatwerk moet komen zoals financiering via de aanvullende bijstand, en dat dat dan ook overal in Nederland hetzelfde geregeld moet worden?3
Gemeenten ontvangen gezamenlijk reeds € 268 miljoen per jaar om maatwerk te kunnen bieden op het gebied van zorg. Helaas bieden gemeentelijke compensatieregelingen, zoals bijzondere bijstand, nog geen structurele oplossing. Het Ministerie van VWS, het Ministerie van SZW, Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de mondzorgalliantie hebben daarom de ambitie om samen te werken aan het verbeteren van de toegang tot mondzorg voor minima.
Met actieprogramma’s gericht op de preventie van geldzorgen, armoede en schulden wil de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen samen met mij en andere collega’s in het kabinet en met andere betrokken partijen als gemeenten en maatschappelijke organisaties de inzet op deze thema’s versterken. De actieprogramma’s zullen voor de zomer aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Wat betreft de mondzorg voor minima informeer ik u graag over de afgesproken acties die in 2022 worden uitgevoerd:
Er zal een probleemanalyse worden uitgevoerd naar het aantal mensen dat om financiële redenen de mondzorg mijdt en de deelgroepen die zijn te onderscheiden.
De KNMT werkt aan een richtlijn minimale noodzakelijke zorg voor financieel kwetsbaren.
Zorginstituut Nederland en VWS bekijken of een actualisering van de aanspraak bijzondere tandheelkunde op zijn plek is.
Het Ministerie van VWS zal met SZW, gemeenten en zorgverzekeraars, mede op basis van de bovenstaande acties, verkennen op welke wijze een betere toegang tot de mondzorg voor financieel kwetsbare mensen mogelijk is, met bijzondere aandacht voor het gebruik van mondzorg door kinderen uit gezinnen in een financieel kwetsbare positie. Denk hierbij aan de inzet van lokale maatwerkbudgetten en een vergoeding voor sanering in de gemeentepolissen.
Hoe kijkt u aan tegen het huidige uitgangspunt «eigen verantwoordelijkheid» ten aanzien van de eigen mondgezondheid enerzijds, en het gegeven dat het voor mensen die geen, of niet genoeg, mondzorg kunnen betalen, zonder tandartscontrole en gebitsreiniging het nagenoeg onmogelijk is om aan die eigen verantwoordelijkheid te voldoen?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat over het algemeen mensen kosten zelf zouden moeten kunnen dragen en dat zij over het algemeen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit, maar ik vind het ook belangrijk dat we gericht werken aan oplossingen voor de groep mensen voor wie het niet mogelijk is om aan deze eigen verantwoordelijkheid te voldoen en die om financiële redenen de mondzorg mijden. Om die reden vindt het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek plaats naar hoeveel volwassenen Nederlanders de mondzorg mijden wegens financiële redenen, en wat hun kenmerken zijn. Vervolgens vinden er in het najaar van 2022 en verder in 2023 acties plaats om dit te verbeteren.
Als u niet bereid bent (her)opname van alle mondzorg in het basispakket te overwegen, bent u wel bereid om te bezien of en hoe controle, gebitsreiniging en acute mondzorg op kunnen worden genomen in het basispakket?
Een generieke maatregel via het basispakket is een kostbare ingreep die niet past in de pogingen om de stijgende zorgkosten te beteugelen en om terughoudend om te gaan met generieke toevoegingen aan het pakket. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, ben ik van mening dat een doelgerichte en specifieke aanpak meer opportuun is.
Hoe staat u tegenover de stelling van de KNMT bij KASSA dat wat hen betreft in ieder geval «acute» mondzorg in het basispakket moet worden opgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de antwoorden van de toenmalig Minister voor Medische Zorg op schriftelijke vragen van het lid Ellemeet d.d. 19 maart 2021, waarin stond dat het vorige kabinet besloot een langdurige monitor op te zetten om de mondgezondheid in Nederland te meten, waarvan het het eerste meetmoment in 2022 zou starten en op basis daarvan zo nodig aanvullend beleid zou kunnen worden gemaakt? Deelt u de mening dat een driejaarlijkse uitvraag, gezien de omvang en urgentie van het probleem, te langzaam is?4
Ja, ik ben bekend met de antwoorden van de toenmalig Minister voor Medische Zorg op schriftelijke vragen van het lid Ellemeet d.d. 19 maart 20215.
Er wordt parallel aan deze langdurige monitor gewerkt aan een probleemanalyse die zich richt op het aantal volwassenen in Nederland dat de mondzorg mijdt om financiële redenen en wat hun kenmerken zijn. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af, daarnaast bezie ik wat de mogelijkheden zijn om al op kortere termijn resultaten te hebben uit de monitor. Het RIVM heeft onlangs de indicatoren opgeleverd die bij deze monitor gebruikt zullen worden. Deze resultaten zijn hier te vinden: https://www.rivm.nl/nieuws/met-monitor-beter-inzicht-in-nederlandse-mondgezondheid
Zou u bereid zijn deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat van de commissie VWS van 25 mei aanstaande, waar onder andere mondzorg op de agenda staat, opdat het standpunt van het kabinet onderdeel kan zijn van de beraadslaging?
Daar ben ik graag toe bereid. Omdat de afstemming van de beantwoording meer tijd in beslag nam is dit tot mijn spijt niet gelukt.
De beloning van topinkomens |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel bestuurders en leden van Raden van Toezicht in de (semi)publieke sector vallen onder de Wet normering topinkomens (WNT) en kan per sector (bij benadering) het aantal functionarissen worden gegeven dat onder de WNT valt? Neemt het aantal functionarissen dat onder de WNT valt toe? Wordt dit bijgehouden en zo nee, waarom niet?
De WNT is van toepassing op een groot aantal instellingen in de publieke en semipublieke sector. In 2019 hadden de ministeries die de WNT uitvoeren gezamenlijk circa 9.800 WNT-instellingen in beeld (zie tabel p. 18, Eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2018).
Het totaal aantal topfunctionarissen is niet exact bekend, maar het gaat naar schatting om zo’n 35.000 personen. Het aantal leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking bedroeg in 2018 een kleine 9.500, uitgesplitst naar sector:1
BZK-sector:
2.465
OCW-sector:
1.924
VWS-sector:
4.314
Wonen-sector:
403
BZ-sector:
153
Overige sectoren:
203
De algemene meldplicht is in 2017 bij wetswijziging opgeheven, omdat deze in administratief opzicht zeer belastend was. In plaats daarvan geldt per 1 januari 2018 voor alle WNT-instellingen de online-publicatieplicht. WNT-instellingen zijn verplicht hun WNT-verantwoording op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. De gegevens moeten vrij toegankelijk en eenvoudig te vinden zijn. Hiermee is de transparantie over de bezoldiging en ontslaguitkering van topfunctionarissen in principe gewaarborgd.
Zorginstellingen die jaarverantwoordingsplichtig zijn kunnen hun WNT-verantwoording (zoals opgenomen in de jaarrekening) publiceren in DigiMV. Alleen voor onderwijs, cultuur- en media-instellingen en woningbouwcorporaties is de meldplicht gehandhaafd (melden bij DUO respectievelijk de Autoriteit Wonen). Zie voor de meest recente aantallen van de sector Wonen de rapportage Woningcorporaties en de WNT in 2020, raadpleegbaar op www.ilent.nl/autoriteitwoningcorporaties.
Is bekend hoeveel publiek geld jaarlijks naar bestuurders, toezichthouders en andere functionarissen die onder de WNT vallen gaat?
Nee, dit is op macro niveau niet bekend.
Zijn er nog steeds bestuurders en toezichthouders die meer verdienen dan het wettelijk maximum zoals vastgelegd in de WNT? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen in sectoren? Kunt u hierbij ook aangeven met hoeveel procent de WNT gemiddeld wordt overschreden en kunt u ook de hoogste uitschieters (geanonimiseerd) vermelden?
Ja. Daarbij kan het zowel gaan om topfunctionarissen die hiervoor toestemming hebben (op grond van een gehonoreerd uitzonderingsverzoek of van het overgangsrecht), als om niet toegestane overtredingen van het bezoldigingsmaximum, die dienen te worden terugbetaald aan de betreffende WNT-instelling. De aantallen zijn beperkt en voor alle sectoren is sprake van een dalende trend (wat verklaard wordt door uitfasering van het overgangsrecht). Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat in de periode 2016 t/m 2018 ongeveer 5 à 8 procent van alle topfunctionarissen het geldende bezoldigingsmaximum heeft overschreden. Dit betrof zowel toegestane overschrijdingen als overtredingen [bron: overkoepelend eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2020, p.23].
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer een rapportage van het aantal geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen per toezichthoudende instantie/sector. De Tweede Kamer ontvangt daarbij ook elk jaar een overzicht van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. Zie voor de laatste jaarrapportage over 2020, Kamerstuk 30 111, nr. 126.
Wat doet het kabinet eraan om ervoor te zorgen dat de WNT overal nauwkeurig wordt nageleefd? Op welke wijze wordt opgetreden tegen het niet naleven van de WNT-normen?
Om naleving van de WNT te bevorderen wordt door de overheid ingezet op zowel communicatie en voorlichting als toezicht en handhaving.
Voor een goede naleving van de WNT is bekendmaking van (gewijzigde) wet- en regelgeving en uitleg en ondersteuning bij de juiste toepassing daarvan van groot belang. De website Topinkomens.nl, gehost door het Ministerie van BZK, is daarvoor het bekendste instrument en een veelgebruikt en gewaardeerd communicatiemiddel. Hierop is alle (nieuwe) wet- en regelgeving te vinden, als ook een Forum om vragen te stellen over wetsuitleg en een overzicht van veelgestelde vragen en antwoorden (Q&A’s).
(Accountants)controle, toezicht en handhaving van de WNT vormen belangrijke onderdelen van het WNT-systeem. Op alle drie de zogenaamde «regimes» van de WNT wordt toezicht gehouden, te weten op naleving van het bezoldigingsmaximum, de maximale ontslagvergoeding en de openbaarmakingsplicht. Over geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd aan de Tweede Kamer.
Indien een toezichthouder na onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake is van een zogenaamde «onverschuldigde betaling», worden de betrokken topfunctionaris en de betreffende WNT-instelling hiervan schriftelijk in kennis gesteld. In veel gevallen betaalt de topfunctionaris het teveel ontvangen bedrag uit zichzelf terug aan de instelling en zijn handhavingsmaatregelen niet nodig. Indien de topfunctionaris de onverschuldigde betaling niet terugbetaalt en/of de WNT-instelling het bedrag niet terugvordert, zal handhaving worden ingezet en volgt een last onder dwangsom (en als daarop niet wordt terugbetaald, invordering door de betreffende Minister van het onverschuldigd betaalde bedrag).
Hoe vaak gebeurt het dat bestuurders en toezichthouders net één of enkele euro’s onder het wettelijk maximum zitten?
In het kader van de wetsevaluatie WNT is gebleken dat de meeste bezoldigingen van leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking tussen de zestig en honderd procent van het maximum zitten. Een beperkt deel van de toezichthoudende topfunctionarissen ontvangt een bezoldiging ter waarde van het maximum. Vrijwel alle toezichthouders zitten onder het maximum [bron: p. 24 Eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2020].
Hoe vaak wordt voor functionarissen waarvoor de WNT geldt gebruik gemaakt van externe inhuur? Kan dit per sector (bij benadering) worden weergegeven?
Voor leidinggevende topfunctionarissen is dit niet voor alle sectoren bekend. In de OCW-sectoren zijn ongeveer 300 topfunctionarissen extern ingehuurd. In de sector Wonen gaat het om 30 personen (2020). Voor toezichthoudende topfunctionarissen geldt dat deze welhaast per definitie niet in dienstbetrekking zijn, maar «ingehuurd» worden. Dat maakt voor de toepassing van de WNT overigens niet uit, zie antwoord op vraag 7.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via externe inhuur of via andere constructies de WNT-normen worden omzeild?
Ook topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen onder de WNT, ongeacht de gekozen juridische vorm op basis waarvan de functie wordt vervuld. Of iemand nu in dienstbetrekking is aangesteld of een andere vorm van een dienstverband heeft, op inhuurbasis werkt als ZZP-er, op detacheringsbasis of op wat voor manier dan ook. Bepalend voor de vraag of de WNT-normen van toepassing zijn, is niet zozeer de wijze van aanstelling, als wel of de functionaris kwalificeert als topfunctionaris (of niet).
Hoe wordt voorkomen dat functionarissen die op meerdere plekken (parttime) een onder de WNT vallende functie bekleden bij elkaar opgeteld meer verdienen dan volgens de WNT is toegestaan? Is er een overzicht (per sector) hoeveel functionarissen op meerdere plekken een functie bekleden die onder de WNT vallen?
Een dergelijk overzicht van personen bestaat niet. In algemene zin wordt cumulatie van bezoldiging sinds 1 januari 2018 gereguleerd d.m.v. de zogenaamde anticumulatiebepaling in de WNT. De anticumulatiebepaling geldt alleen voor leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking (niet voor toezichthoudende topfunctionarissen).
Vanaf het moment dat een leidinggevende topfunctionaris met een lopende dienstbetrekking bij een WNT-instelling tevens een dienstbetrekking als leidinggevende topfunctionaris bij een andere WNT-instelling aangaat, dan dienen deze leidinggevende topfunctionaris en de WNT-instelling waarmee de topfunctionaris het laatst een dienstverband aangaat ervoor te zorgen dat de gecumuleerde bezoldiging bij alle WNT-instellingen niet boven het voor het betreffende jaar geldende algemene bezoldigingsmaximum uitkomt.
De topfunctionaris dient zowel de WNT-instellingen waarbij hij/zij reeds een dienstbetrekking heeft als leidinggevende topfunctionaris als de WNT-instellingen waarmee hij/zij een dienstbetrekking als leidinggevende topfunctionaris aangaat, te informeren over zijn dienstbetrekkingen bij al deze WNT-instellingen. Primair geldt dus de plicht tot het melden voor de topfunctionaris. Van de WNT-instelling mag echter worden verwacht dat deze hun topfunctionaris actief op deze plicht wijst (vergelijkbaar met wijzen op de plicht om nevenfuncties te melden).
Is het toegestaan dat functionarissen die een functie in de publieke sector vervullen beloond worden volgens bijvoorbeeld de cao primair onderwijs en daarnaast volgens bijvoorbeeld de cao ziekenhuizen een toelage ontvangen? Kan hiermee iemand boven de WNT-norm uitkomen? Zo ja, hoe wenselijk vindt het kabinet dit soort aanvullende beloningen?
Het zou kunnen voorkomen dat functionarissen bij werkgevers in verschillende sectoren die onder de WNT vallen inkomsten uit verschillende bronnen genereren. Bij niet-topfunctionarissen is dit sowieso toegestaan (daarvoor geldt immers geen bezoldigingsmaximum). Leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking dienen rekening te houden met de anticumulatiebepaling. Het kabinet heeft in principe niets tegen aanvullende beloningen, mits deze – indien de WNT van toepassing is – niet leiden tot een overtreding van het toepasselijke bezoldigingsmaximum, casu quo een onverschuldigde betaling.
Is volgens het kabinet het doel van de WNT (het tegengaan van bovenmatige salarissen en ontslagvergoedingen) tot dusverre gehaald? Zo ja, kan dit worden toegelicht? Zo nee, wat gaat het kabinet eraan doen om de doelstelling alsnog te behalen en welk concreet tijdpad heeft het kabinet daarbij voor ogen?
Ja, de recente wetsevaluatie WNT 2016–2020, die in december 2020 naar de Tweede Kamer is gestuurd, heeft uitgewezen dat de doeltreffendheid van de WNT hoog is. De WNT is doeltreffend in het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector. De WNT is iets minder doeltreffend waar het gaat om naleving van de openbaarmakingsplicht (zie Kamerstukken 2020–2021, 30- 111, nr. 125). Naar aanleiding van de evaluatie wordt een beperkte wetswijziging van de WNT voorbereid, op korte termijn ontvangt de Tweede Kamer daarover een brief.
Bent u ermee bekend dat in sommige gevallen bij organisaties die onder de WNT vallen accountantskantoren honderdduizenden euro’s ontvangen voor de controle van jaarstukken? Zo ja, wat zijn de redenen? En wat vindt u ervan dat er veel publiek geld naar commerciële accountantskantoren vloeit?
Ja, dat komt voor. De tijd die wordt besteed aan de jaarrekeningcontrole als geheel is divers en varieert tussen de 100 en 1.000 uur. De WNT-controle vormt in de praktijk vaak een onderdeel van de jaarrekeningcontrole. In het validatie-onderzoek accountants, uitgevoerd ter validering van de evaluatie-uitkomsten, is gebleken dat de gemiddelde accountantskosten voor de controle van een WNT-verantwoording circa € 3.500,– bedragen (per sector variërend van € 2.600,– tot € 4.300,–)2. Dat met de verplichte controle door accountants publiek geld naar commerciële accountantskantoren vloeit, is in mijn ogen noodzakelijk gegeven het maatschappelijk belang dat gediend is met externe en onafhankelijke controle door accountants.
Is het mogelijk om richtlijnen of anderszins prijsregulerende afspraken te maken over de kosten die accountants mogen vragen bij controle van jaarstukken van (semi-) publieke instellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk en er is ook geen goede reden voor overheidsingrijpen. Prijsregulerende afspraken zijn verboden, deze verhinderen gezonde concurrentie en komen de facto neer op kartelvorming, iets wat het kabinet zeker niet wil stimuleren. In het verlengde hiervan is het de overheid niet toegestaan een faciliterende rol te vervullen in het vormen van prijsafspraken. De overheid heeft in beginsel wel de bevoegdheid om middels wetgeving een vaste prijs vast te stellen. Echter, van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt aangezien de op de markt tot stand gekomen evenwichtsprijs leidend is. Het kabinet ziet in lijn met de beantwoording van vraag 11 geen maatschappelijk belang om vanuit wetgeving in te grijpen. Instellingen kunnen zelf kiezen welk accountantskantoor zij in de arm willen nemen, gehanteerde tarieven zijn daarbij een mogelijk beoordelingsaspect.
Echter, uit de evaluatie is gebleken dat de micro-doelmatigheid van de WNT, waarmee de doelmatigheid van de wet voor de WNT-instellingen wordt bedoeld, voor verbetering vatbaar is. De administratieve lasten – bestaande uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit de WNT – worden door WNT-instellingen en accountants als hoog ervaren. De WNT wordt gezien als een complexe wet met veel aandacht voor het voorkomen van wetsontwijking. Dit heeft geresulteerd in lastig te doorgronden wet- en regelgeving, een aanzienlijke verantwoordingsplicht en, daaruit voortvloeiend, relatief hoge administratieve lasten voor WNT-instellingen. Het kabinet is dan ook voornemens om een beperkte wijziging van de WNT voor te bereiden, met de focus op verhoging van de doelmatigheid door vereenvoudiging.
Is bekend hoeveel uren toezichthouders in de verschillende sectoren gemiddeld besteden aan hun functie en wat de gemiddelde vergoedingen zijn? Kan dit per sector worden weergegeven?
De overheid houdt niet bij hoeveel uren toezichthoudende topfunctionarissen gemiddeld besteden aan hun functie. De gemiddelde vergoeding is evenmin exact bekend. Voor voorzitters en leden van de hoogste toezichthoudende organen geldt een percentage van 15 procent, respectievelijk 10 procent, van het bezoldigingsmaximum dat voor leidinggevende topfunctionarissen geldt als bezoldigingsmaximum.
Klopt het dat in bepaalde sectoren (zoals bijvoorbeeld het primair onderwijs) er steeds meer een verschuiving plaatsvindt van vrijwillige leden in Raden van Toezicht naar leden die betaald worden? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Of dit inderdaad een trend is in het toezicht is ons niet voor alle sectoren bekend. In de OCW-sectoren is deze trend de afgelopen jaren inderdaad zichtbaar. Dit past bij de bredere trend van professionalisering van het interne toezicht in het onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het benoemen van bestuurders en toezichthouders nog te vaak binnen de eigen kring gebeurt? Wat gebeurt er concreet om te voorkomen dat werving en aanname binnen het eigen «(old boys) netwerk» gebeurt?
Wij kunnen niet beoordelen in hoeverre benoemingen in eigen kring plaatsvinden. Dat laat onverlet dat de diversiteit in de top van de (semi)publieke sector momenteel nog een belangrijk punt van aandacht is. Diversiteit in de top van de (semi)publieke sector is zowel voor de samenleving als voor de organisatie van belang. Daarom neemt dit kabinet verschillende maatregelen om meer diversiteit in de top te realiseren.
Voor grote vennootschappen in de (semi)publieke sector geldt dat zij sinds 1 januari jl. ambitieuze streefcijfers en plannen voor genderdiversiteit in de top moeten opstellen en rapporteren over hun voortgang bij het Diversiteitsportaal van de SER. Op 25 februari jl. is de kabinetsreactie omtrent genderdiversiteit in de top van de (semi)publieke sector aan de Tweede en Eerste Kamer verstuurd.3 Hierin benoemt het kabinet stevige maatregelen om meer genderdiversiteit in de top en subtop van de (semi)publieke sector te krijgen. Het kabinet legt zichzelf een streefcijfer op van 50% vrouwen in de top voor benoemingen van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en adviescolleges. Daarnaast komt er een wettelijke verplichting om een streefcijfer te formuleren voor de (sub)top van organisaties binnen de (semi)publieke sector. Tevens wordt er ingezet op een goede monitor en het delen van goede voorbeelden en ervaringen wat betreft (gender)diversiteit met grote organisaties in de (semi)publieke sector.
Bent u het ermee eens dat het in beginsel onwenselijk is dat een Raad van Toezicht de eigen beloning vaststelt? Aan wie leggen zij verantwoording af over de motivatie en de hoogte van het bedrag? Deelt u ook de mening dat overleg met bestuur en medezeggenschap een vereiste zou moeten zijn?
ls het gaat om vergoedingen aan de leden van een Raad van Toezicht geldt de WNT-norm als maximum, dus daaronder moet men sowieso blijven. Waar het de besluitvorming over de hoogte van de vergoeding betreft, is het niet ongebruikelijk dat daarvoor een renumeratiecommissie wordt ingesteld om hiervoor een voorstel te doen. Maar uiteindelijk is de Raad van Toezicht doorgaans zelf het hoogste gezag en stelt het dus voor zichzelf vast.
In dit verband is het relevant te vermelden dat de wijze van vaststelling van beloningen van leden van Raden van Toezicht heel verschillend is en niet wordt geregeld via de WNT, maar via onder meer de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) of, in het geval van ZBO’s, door de verantwoordelijke (vak)Minister op grond van de betreffende instellingswet.
Wat betreft het verplicht overleg met bestuur en de medezeggenschap: de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) schrijft voor dat tenminste twee keer per jaar in de overlegvergadering tussen de ondernemer en ondernemingsraad de algemene gang van zaken van de onderneming worden besproken. De aanwezigheid van een of meer leden van de Raad van Toezicht is daarbij verplicht. Voor ondernemingen waarin ten minste 100 personen werkzaam zijn, geldt dat de ondernemer ten behoeve van dit overleg ten minste eenmaal per jaar schriftelijke informatie dient te verstrekken aan de ondernemingsraad over het totaal van de vergoedingen dat wordt verstrekt aan het toezichthoudend orgaan. Hoewel de medezeggenschap dus geen rol speelt bij de vaststelling van de beloningen van toezichthouders, zijn de verstrekte beloningen wel onderwerp van gesprek tijdens het overleg over de algemene gang van zaken van de onderneming. Het begrip onderneming is in de WOR ruim geformuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook ziekenhuizen, overheidsdiensten en gemeentelijke instellingen.
Bent u bereid de medezeggenschap instemmingsrecht te geven over de hoogte van de vergoeding van leden van Raden van Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 16. Daarnaast is een instemmingrecht vanuit het oogpunt van de medezeggenschap ook niet wenselijk. Op grond van de WOR heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer betreffende zaken die mogelijk directe gevolgen hebben voor alle of een deel van de werknemers. Primaire arbeidsvoorwaarden, zoals loon, behoren niet tot de regelingen waarvoor het instemmingsrecht is toegekend.
Op welke wijze hebben bewindspersonen, wanneer zij voor publieke instellingen toezichthouders aanstellen en ontslaan, zicht op het functioneren en de kwaliteit van deze toezichthouders?
Indien bewindspersonen een taak hebben om toezichthouders aan te stellen of ontslaan, vormen zij zich op basis van hen aangeleverde informatie een beeld over de kwaliteit van de toezichthouder en zijn of haar functioneren tot dusverre. De wijze waarop het toezicht binnen en op publieke instellingen is ingericht inclusief mogelijke rapportageverplichtingen, is zeer divers en verschilt o.a. per gekozen rechtspersoon (stichting, vereniging, etc). Gezien het brede scala aan vormen van toezicht en dus ook aan (interne en externe) toezichthouders, is een eenduidig antwoord op deze vraag niet mogelijk.
Hoe vaak komt het voor dat toezichthouders door bewindspersonen om tekst en uitleg worden gevraagd vanwege te hoge vergoedingen bij (semi-) publieke instellingen?
Ervan uitgaande dat met «te hoge vergoedingen» niet-toegestane overtredingen van het toepasselijke bezoldigingsmaximum in de zin van de WNT worden bedoeld, is het antwoord dat dit voor zover bekend niet voorkomt. Wanneer de accountant een overtreding meldt/constateert, volgt nader onderzoek door de betreffende WNT-toezichthouder.
Het bericht ‘Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie’ |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie»?1
Ja.
Op welk moment was u voornemens de Kamer te informeren over deze vergaande samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse politie?
Marokko is een belangrijk partnerland in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, hieronder valt ook het opsporen en ontnemen van illegaal verkregen vermogen. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 14 december 2021 inzake Marokko is aangegeven dat wordt gestreefd naar versterking van de politiesamenwerking met Marokko. Middels het eerste halfjaarbericht Politie 2022 is uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie.2
Waarom bent u overgegaan tot deze vergaande samenwerking voordat u middels de beantwoording van de gestelde vragen in het kader van het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko van 19 januari jl. verantwoording heeft afgelegd aan de Kamer?2 Wanneer worden deze vragen eindelijk beantwoord?
Het bezoek van de korpschef aan Marokko stond in het teken van nadere kennismaking, het aanhalen van de relaties en het bespreken van de wederzijdse belangen in betere samenwerking om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. De antwoorden op het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko zijn op 11 mei aan de Kamer verzonden4. Hierin zijn ook nog de uitkomsten meegenomen van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken had met zijn collegaminister in de marge van de Anti ISIS Coalitie Ministeriele.
Is dit besluit een opmaat naar een uitleveringsverdrag tussen Nederland en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van 14 december 2021 en het antwoord 31 op de Reactie op verzoek van de commissie Buitenlandse Zaken over de brede relatie met Marokko (ref. nr. Kamerstuk 35 925 V, nr. 61).
In deze Kamerbrief is het bilateraal actieplan toegelicht, dat op 8 juli 2021 door Nederland en Marokko op hoogambtelijk niveau is ondertekend. In het Actieplan is afgesproken te starten met gesprekken om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en dus ook uitlevering.
Internationale samenwerking is essentieel bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze reden is er reeds een verdrag voor wederzijdse rechtshulp en een verdrag op het gebied van overdracht van gevonniste personen (WOTS) gesloten met Marokko. De verkenning van de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag past bij een voortgaande ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking met Marokko. De gesprekken omtrent samenwerking op justitieel niveau, en de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag, moeten nog plaatsvinden.
Bent u zich ervan bewust dat aangezien Marokko eerder al blijk heeft gegeven achter mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders (o.a. van de Hirak-beweging) in het buitenland aan te gaan, het besluit tot vergaande samenwerking tussen de politiediensten tot angst leidt onder politieke tegenstanders in Nederland? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, terrorisme en extremisme dient er sprake te zijn van goede samenwerking. Nederland houdt zich in deze samenwerkingsverbanden aan de geldende nationale en internationale wetgeving en kaders waar het bijvoorbeeld uitwisseling van informatie betreft. Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de Marokkaanse politiediensten zich in het verleden onder andere schuldig hebben gemaakt aan martelingen in de gevangenissen van leden van de Hirak-beweging?3? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot deze vergaande samenwerking?
Ik ben bekend met de berichtgeving van Human Rights Watch waar u naar verwijst. Anders dan informatie van Human Rights Watch over deze vermeende martelingen en mediaberichten beschik ik niet over eigenstandige informatie die de berichtgeving bevestigd, het is aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om hier onderzoek naar te doen.
Nederland heeft belang bij een goede samenwerking met de Marokkaanse politie gezien het belang dat wij hechten aan het gezamenlijk optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit en bijvoorbeeld de aanpak van drugshandel, terrorisme en extremisme.
Bent u zich ervan bewust dat dhr. Abdellatif Hammouchi tevens de baas is van de Marokkaanse inlichtingendienst en geheime politie, die in het verleden onder andere is beschuldigd van intimidatie van kritische journalisten door middel van de inzet van het spywareprogramma Pegasus?4 Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
De manier waarop de hacksoftware volgens mediaberichtgeving wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet onaanvaardbaar, zoals ook aangegeven in eerdere reactie op Kamervragen.7
Het bericht dat Poetin de RUG noopt tot uitbreiden blended onderwijs |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Poetin noopt de RUG tot uitbreiden blended onderwijs»?1
Het artikel in Science Guide is gebaseerd op de financiële kaderstelling van de RUG voor 2023. Hierin benoemt de RUG de context waarin deze kaderstelling tot stand komt, namelijk een periode waarin er een oorlog woedt in Oekraïne. Mede hierdoor stijgen de prijzen voor bouwgrondstoffen en energie. De RUG verkent hierom hoe zij zuiniger om kunnen gaan met energie.
De inzet van blended onderwijs en hybride werken is al langer een van de speerpunten van de RUG. In het strategisch plan van 2021 maakte de RUG al bekend dat blended learning past binnen de onderwijsvisie van RUG. Hierbij is het doel van RUG om niet de contactmomenten te verminderen, maar om deze beter te benutten. Dit wil de RUG realiseren door in te zetten op actieve, fysieke werkvormen om zo discussie en vrije uitwisseling van ideeën mogelijk te maken.
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de onderwijsvisie en – kwaliteit. Het is van belang dat de onderwijsvisie en -kwaliteit – en niet de energieprijzen – bepalen welke onderwijsvormen ingezet worden op een onderwijsinstelling. Zoals aangegeven hierboven, geeft de RUG zelf aan dat zij op basis van de onderwijsvisie deze beslissing hebben genomen.
Vindt u de reden die de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) opgeeft, namelijk de gestegen energieprijzen vanwege de oorlog in Oekraïne, een gegronde reden om blended onderwijs en hybride werken uit te breiden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het eerlijk dat de RUG de gestegen energieprijzen op deze manier afwentelt op haar medewerkers en studenten, aangezien zij door blended onderwijs en hybride werken thuis meer energie zullen verbruiken? Wat vindt u ervan dat studenten nu meer energiekosten zullen maken, maar geen compensatie krijgen? Gaat u hierover het gesprek aan met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
In het strategisch plan 2021–2026 heeft de RUG haar ambities en visie voor het onderwijs omschreven. Om haar onderwijsactiviteiten te optimaliseren, bedient de RUG zich nu van een mix van on-campus en online educatieve methodes. Onderwijs op locatie blijft daarbij de hoeksteen van het onderwijs aan de RUG. De RUG bepaalt dus op basis van de onderwijsvisie welke onderwijsvormen zij inzetten.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 maakt de RUG deze keuze op basis van hun onderwijsvisie zoals bekendgemaakt in het strategisch plan van 2021.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de motie Kwint c.s., die het kabinet verzocht in gesprek te gaan met MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU om ervoor te zorgen dat fysiek onderwijs de norm is, en behoudens dwingende omstandigheden alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan?2
Zoals aangeven bij antwoord 1 en 2, zijn onderwijsinstellingen zelf aan zet om te bepalen welke onderwijsvormen zij inzetten. De vormgeving van het onderwijs dient hierbij geen afbreuk te doen op de kwaliteit van het onderwijs. De motie Kwint c.s.3 verzocht mij om in gesprek te gaan met de onderwijskoepels om te praten over de inzet van (online) afstandsonderwijs. Ik zal binnenkort samen met de Minister voor primair en voorgezet onderwijs een Kamerbrief delen waarin ik dieper inga op deze motie.
Bent u bereid om met de RUG in gesprek te gaan om hen te wijzen op het feit dat de Kamer heeft besloten dat fysiek onderwijs de norm is en alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op vraag 1 en 2, is de inzet van blended onderwijs en hybride onderwijs de keuze van de instelling en is het van belang dat deze keuze wordt gemaakt op basis van onderwijsvisie en kwaliteit. Blended onderwijs is al een onderdeel van de onderwijsvisie van de RUG en daarom is er nu geen aanleiding om met de RUG in gesprek te gaan.
Welke andere mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben de afgelopen jaren aangegeven om wat voor reden dan ook het afstandsonderwijs, blended learning of hybride werken uit te breiden en welke reden hebben zij daarvoor gegeven?
In coronatijd hebben instellingen hard gewerkt om de noodgedwongen afstandsonderwijs te verzorgen en de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Op het moment is er geen sprake meer van noodgedwongen afstandsonderwijs en kunnen instellingen zelf hun onderwijsvorm bepalen waarbij de kwaliteit van het onderwijs altijd centraal staat. De redenen voor instellingen om gebruik te maken van blended onderwijs hangt dus altijd nauw samen met het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. In al mijn gesprekken met de onderwijsinstellingen is het belang van fysiek onderwijs benadrukt. De ervaringen gedurende de pandemie hebben juist inzichten gegeven waar de toegevoegde waarde van fysiek onderwijs het grootst is.
De schrijnende situatie van EU-arbeidsmigranten |
|
Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de serie van Peter Groenendijk in het Algemeen Dagblad over de situatie van arbeidsmigranten in Rotterdam en de worsteling van de gemeente met de huidige wetten en regels rond arbeidsmigratie?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare EU-arbeidsmigranten die zich in gemeenten afspelen. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan.
Waarom loopt het uitvoeren van de adviezen van de commissie Roemer, zoals het loskoppelen van huisbaas en werkgever, een minimum aan kameroppervlakte en een vergunningsplicht voor uitzendbureaus, zo traag?2 Realiseert u zich dat daardoor duizenden arbeidsmigranten in een situatie van uitbuiting zitten? Bent u van plan om het uitvoeren van deze aanbevelingen te versnellen en zo ja, hoe?
Ten aanzien van de door u geschetste maatregelen lopen er twee wetgevingstrajecten: één voor een verplicht certificeringstelsel voor uitzendbureaus, en één voor de Wet Goed Verhuurderschap. Met deze wetgeving wordt een groot deel van de misstanden tegengegaan. Inmiddels heeft uw Kamer een hoofdlijnenbrief omtrent het verplicht certificeringsstelsel ontvangen. Tevens is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden.
Overigens hoeven verbeteringen niet te wachten op wetgeving. Ik steun van harte de gezamenlijke oproep van VNO-NCW, MKB-Nederland en ABU om met de toepassing van de aanbevelingen van Roemer niet te wachten op wetgeving en ook ik roep uitzenders en opdrachtgevers op werk te maken van de verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Naast regulering door de overheid hebben werkgevers, uitleners en inleners zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om arbeidskrachten goed te behandelen.
Bent u het eens dat uitbuiting één van de ernstigste mensenrechtenschendingen is en dat derhalve zeer streng optreden gerechtvaardigd is?
Ja, dit ben ik eens. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en een ernstig misdrijf (max. 12 jaar gevangenisstraf) waarbij de persoonlijke integriteit van mensen sterk wordt geschonden. Mijn beleid richt zich op het voorkomen van misstanden op de werkvloer, het vervolgen en berechten van malafide werkgevers en het ondersteunen van slachtoffers. Om daders beter aan te pakken, gaat het kabinet onder andere het wetsartikel over arbeidsuitbuiting in het Wetboek van Strafrecht (art. 273f) herzien. Daarmee moet de strafrechtelijke keten beter de problematiek kunnen aanpakken. Daarnaast moet veel problematiek op andere wijzen worden aangepakt en dat doet het kabinet met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Waarom kiest het kabinet ervoor om mensen, zoals Oleg uit de reportage in het Algemeen Dagblad, jaren in deze omstandigheden te laten zitten? Waarom staat dit kabinet toe dat arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus uitgebuit en uitgeknepen worden?
Het kabinet betreurt het dat in Nederland mensen als Oleg in mensonterende omstandigheden moeten leven. Het kabinet heeft dan ook een plan van aanpak kwetsbare EU-burgers opgesteld dat zich richt op dit soort situaties. Dit plan is een aanvulling op de reeds lopende trajecten om de positie van de arbeidsmigrant te verbeteren. Uw Kamer ontvangt dit plan van aanpak in de zomer. Daarnaast zal de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ervoor zorgen dat de positie van mensen zoals Oleg verbeterd zal worden.
Hoe groot is de problematiek momenteel met betrekking tot overbewoning, te hoge huren en slechte staat van de woning in relatie tot arbeidsmigranten? Indien deze cijfers (nog) niet aanwezig zijn, bent u dan bereid om hier specifiek onderzoek naar te verrichten? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier tegen optreden op grond van het Bouwbesluit. Daarnaast ondersteunen we gemeenten aan de hand van een ondersteuningsprogramma specifiek gericht op beleid en handhaving rondom arbeidsmigratie, dat uitgevoerd wordt door de VNG. Met het ondersteuningsprogramma arbeidsmigranten helpt de VNG gemeenten om de positie van arbeidsmigranten in de samenleving te verbeteren onder meer door advisering en kennisdeling. Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap geeft gemeenten extra handvatten om op te treden tegen misstanden. We gaan er met deze extra instrumenten voor gemeenten vanuit dat de slechte verhuurders sneller naar boven komen en dat adequaat gereageerd kan worden om de problematiek aan te pakken.
Wat vindt u van dit citaat over de uitspraak van een ambtenaar, aangesteld door de gemeente Rotterdam om de problemen met uitzendbureaus te onderzoeken: ««Er zijn grote economische belangen, er is geen zelfreinigend vermogen in de branche en de wetgeving is ontoereikend.» De overheid schiet simpelweg tekort, zegt hij. Zo wordt er bijvoorbeeld best gecontroleerd op slechte huisvesting van werknemers, maar die worden wel standaard 24 uur van tevoren aangekondigd. «Alle tijd om bedjes weg te stoppen.»»?3
De uitspraak van de betreffende ambtenaar is in lijn met de bevindingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leven soms in ondermaatse en verloederde huisvesting met weinig faciliteiten waarvoor zij veel geld moeten betalen. Dergelijke misstanden in de huisvesting van arbeidsmigranten zijn uiterst ongewenst en moeten worden aangepakt.
Daarom heeft uw Kamer op 5 juli jongstleden het wetsvoorstel rondom de certificering van de uitzendbranche ontvangen en is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden. Tevens zijn er naar aanleiding van het rapport van het Aanjaagteam aanbevelingen geformuleerd die onder andere voorzien in betere wetgeving maar ook het verder ontwikkelen van de keurmerken. Het toezicht op huisvesting is verder aan de desbetreffende gemeente zelf, het is aan de gemeente om tot onaangekondigde controles over te gaan.
Waarom wordt gerekend in bedden en niet in woningen?
Bij het toevoegen van extra woningen voor arbeidsmigranten wordt uitgegaan van woningen en niet gerekend in bedden. Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen, dit is een gevolg van de hoge huurprijzen. Daarbij moet uiteraard voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit.
Kunt u het verschil aangeven waarom voor de ene groep mensen echte woningen gebouwd worden en voor de andere groep mensen oplossingen bedacht worden zoals bedden en flexwoningen?
Zie ook het antwoord op vraag 7 waar het gaat over het toevoegen van extra woningen. Flexwoningen zijn een goede aanvulling op de bouw van woningen. Deze kunnen vaak sneller gerealiseerd worden en zijn volwaardige woningen voor arbeidsmigranten die hier vaak tijdelijk zijn.
Deelt u de mening dat binnen de gemeentegrenzen huisvesting van arbeidsmigranten met name over de meest gesegregeerde wijken, de villawijken met hoge inkomens, verdeeld moet worden zodat de druk op de sociale cohesie in volkswijken kan verminderen? Zo ja, bent u voornemens deze verdeling in uw wijkenbeleid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Gemengde wijken zijn natuurlijk het meest wenselijk, maar het is afhankelijk van het type huisvesting waar dit past. Wanneer het grote complexen betreft die vooral gericht zijn op tijdelijke arbeidsmigratie (kortdurend verblijf) is het wenselijk dat dit in de buurt van het werk wordt georganiseerd. Dit is vaak aan de rand van steden in de buurt van bedrijvigheid. Bij de huisvesting voor arbeidsmigranten die hier middellang of langdurig verblijven is het zeker wenselijk dit zo goed mogelijk in te bedden in de wijken, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten op de leefbaarheid en veiligheid, en met andere factoren en lokale omstandigheden. Het is aan de gemeenten om te bezien waar binnen de gemeentegrenzen de huisvesting van arbeidsmigranten het beste kan plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat er wel een directe relatie ligt met de ambities van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid om voor de meest kwetsbare gebieden in Nederland het perspectief voor deze gebieden en haar bewoners te verbeteren. In kwetsbare buurten en wijken is nu vaak sprake van een sterke concentratie van aandachtsgroepen, waaronder arbeidsmigranten.
In het programma Een thuis voor iedereen, dat op 11 mei aan uw Kamer is aangeboden, streven we naar een meer evenwichtige verdeling van de huisvesting van aandachtsgroepen over gemeenten. Daartoe is opgenomen dat er wordt toegewerkt naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent sociale huurwoningen. Dit betekent dat bij de nieuwbouw van sociale huurwoningen gemeenten met minder dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Bent u het ook met de Nederlandse Arbeidsinspectie eens dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan het vrije verkeer van arbeid binnen de Europese Unie (EU) zodat we eerst de regelmatig slechte situatie van de huidige arbeidsmigranten kunnen oplossen voordat de problemen alleen maar groter worden?4 Zo nee, wat vindt u ervan dat uw eigen Arbeidsinspectie een ander standpunt inneemt dan uw kabinet?5
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie, omdat er nog te vaak misstanden plaatsvinden. De Nederlandse Arbeidsinspectie pleit in haar reflectie echter niet voor een einde aan het vrije verkeer van personen en diensten zoals u suggereert. De Arbeidsinspectie geeft aan dat private verdienmodellen arbeidsmigratie stimuleren maar de lasten publiek afwentelen. Daarom pleit de Arbeidsinspectie dat we ecologisch-maatschappelijke kosten van migratie beter moeten internaliseren in ons beleid en daarnaast hoogwaardige, duurzame arbeid zouden moeten creëren.
Het kabinet ziet dat arbeidsmigranten een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en dat zij werken in voor Nederland belangrijke sectoren. Daarnaast vindt het kabinet het ook belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is, net als andere toezichthouders, onafhankelijk. In 2013 heeft de WRR opgeroepen dat toezichthouders ook hun reflectieve functie meer zouden moeten ontwikkelen. Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onafhankelijk reflecteert op belangrijke ontwikkelingen zoals arbeidsmigratie en wat zij daarbij in de praktijk tegenkomt.
Bent u van plan door deze uitspraken van de Arbeidsinspectie iets te veranderen aan uw visie op ongereguleerde arbeidsmigratie en het bevorderen van arbeidsmigratie ook buiten de EU? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert regie op arbeidsmigratie door misstanden aan te pakken en een gelijk speelveld te creëren. Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU alleen werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER, en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en EER aanwezig is. Voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terechtkomen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Vindt u dit acceptabel?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft helder aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving. Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Het gaat echter nog te vaak niet goed en daarom moeten we misstanden aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Het kabinet vindt, zoals al eerder aangegeven, het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Deelt u de bevinding van de Arbeidsinspectie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel maakt dat er zwakke prikkels bestaan om bedrijfsprocessen te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren.»? Kunt u dit toelichten?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.6 Daarom zie ik arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Dit komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat het argument dat wordt gebruikt om arbeidsmigratie te rechtvaardigen omdat «arbeidsmigranten het werk doen dat Nederlanders niet willen doen» vooral tekenend is voor hoe we de mensen zien die dit werk wel willen doen?
De forse economische groei, in combinatie met de vergrijzing en de maatschappelijke ambities, zorgen ervoor dat het binnenlands aanbod op de arbeidsmarkt terugloopt. Daarom is er in Nederland een groot tekort aan personeel. Maar tevens deel ik de constatering dat we mensen goed moeten behandelen, in welk beroep of op welke arbeidsplaats dan ook.
Bent u sinds uw aantreden als Minister zelf al op werkbezoek geweest bij arbeidsmigranten die op een schrijnende manier zijn gehuisvest? Zo ja, wanneer was dit bezoek, was dit bezoek aangekondigd en wat neemt u mee uit dit bezoek en de gesprekken die u met arbeidsmigranten heeft gevoerd? Zo nee, waarom heeft dit uw prioriteit niet gekregen?
Ik ben op werkbezoek geweest bij een tuinder die de huisvesting wel goed geregeld heeft, om zo te zien hoe we in Nederland huisvesting voor arbeidsmigranten zouden moeten regelen. Eind juni zou ik meegaan met een handhavingsactie in Den Haag van het Haags Economisch Interventie Team (het HEIT), maar dat moest verplaatst worden in verband met crisisoverleg. Dit werkbezoek wordt zo spoedig mogelijk opnieuw ingepland.
Risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND registreerde afkomst voor risicoprofilering»?1
Ja.
Vanaf welk jaar heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de afkomst van het bestuur van bedrijven geregistreerd in risicoprofielen en tot wanneer is daarmee doorgegaan?
Van 2014 tot en met mei 2021.
Waarom is alsnog gestart met dit model gezien het gegeven dat toen het systeem werd ontwikkeld in 2011 al duidelijk was dat er problemen waren? Wie heeft destijds dat besluit genomen? Was u daarvan op de hoogte?
Nederland kent een snelle, efficiënte en toegankelijke procedure om toegang te verlenen aan onder andere kennismigranten. Die procedure staat open voor bedrijven die door de IND als referent zijn erkend, en aldus beoordeeld zijn als betrouwbare partner. Indien een bedrijf of organisatie het erkend referentschap heeft verkregen, worden aanvragen van individuele kennismigranten die zij in Nederland willen laten werken in beginsel binnen twee weken afgehandeld, zonder indiening van onderliggende stukken. De procedure wordt zeer gewaardeerd, door zowel bedrijven als kennismigranten. Erkend referenten hebben naast rechten ook plichten. De IND heeft de wettelijke taak erop toe te zien dat die plichten worden nageleefd. Daarnaast gelden de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van de kennismigrantenregeling. Erkend referenten zien er grotendeels op toe dat aan die voorwaarden wordt voldaan. Ook dit controleert de IND.
Om de beschikbare capaciteit voor controle en handhaving gericht in te kunnen zetten, is vanaf 2014 tot mei 2021 een risicomodel erkend referenten gebruikt. Het besluit om met het risicomodel te gaan werken kwam voort uit de behoefte om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. En om de mogelijkheid die de Wet modern migratiebeleid biedt – een aanvraag om een verblijfsvergunning volledig te toetsen indien dit nodig wordt geacht – zo efficiënt mogelijk te kunnen inzetten. Ik was niet op de hoogte van het gebruik van dit model. Uit de Wob-stukken is niet te herleiden of/ in welke mate de IND en het Bestuursdepartement van het Ministerie van JenV hierover destijds contact hebben gehad.
Een hoge risicoscore had gevolgen voor de behandeling van de erkend referent en diens verblijfsaanvragen. Een hoog risicopercentage betekende in de praktijk dat de medewerkers de status van het erkend referentschap of individuele verblijfsaanvragen scherper beoordeelden, bijvoorbeeld door het opvragen van aanvullende documentatie. Het risicomodel bevatte alleen kenmerken van bedrijven, niet van personen. Het risico werd bepaald aan de hand van vier indicatoren in een algoritme: de omvang van het bedrijf, het type branche, het al dan niet in bezit zijn van een website en het al dan niet in het bezit zijn van een bedrijfspand. De uitkomst van het algoritme werd beoordeeld door een IND-medewerker. Het ging dus niet om een uitsluitend geautomatiseerd risicomodel.
Naast de vier indicatoren die het algoritme vormden en bepalend waren voor de risicoscore van de erkend referent, waren er overige indicatoren die werden opgeslagen voor mogelijk toekomstige analyses.2 Destijds was het idee dat het algoritme mogelijk ooit aangepast zou kunnen worden op basis van de overige indicatoren. In de praktijk blijkt dat er nooit een aanpassing van het algoritme heeft plaatsgevonden.
Eén van die indicatoren, die wel werd geregistreerd maar niet werd gebruikt, was de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Daarbij kon gekozen worden uit: «Nederlands», «Westers», «niet-Westers», of «een combinatie van deze drie». «Bestuurd door een rechtspersoon» en «niet te achterhalen» waren ook keuzemogelijkheden. De afkomst van individuele bestuursleden is nooit geregistreerd.
In hoeverre heeft de afkomst van bestuurders een rol gespeeld bij het beoordelen van verblijfsvergunningen?
Afkomst van de bestuursleden van een bedrijf heeft geen enkele rol gespeeld in het risicomodel, noch bij de totstandkoming van de risicoscore. De digitale risicoscore werd bepaald aan de hand van vier indicatoren. Afkomst van het bedrijfsbestuur zat daar niet bij, en is evenmin op andere manieren bij de totstandkoming van de risicoscore betrokken. Bij toezicht en handhaving werd dus niet gekeken naar de nationaliteit van de bestuurders.
Waar was de gedachte dat een niet-westerse achtergrond een grotere neiging tot regelovertreding geeft op gebaseerd?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos3 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie.
Deelt u de de mening dat het registreren van de afkomst van bestuurders in het risicomodel «feitelijk etnisch profileren behelst, althans leidt tot discriminatoire bejegening van mensen, louter vanwege afkomst, terwijl daarvoor een deugdelijke onderbouwing ontbreekt»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat het registreren van de afkomst van het bedrijfsbestuur niet had mogen gebeuren. Er had daarnaast sneller opvolging gegeven moeten worden aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. In mei 2021 is de IND daadwerkelijk gestopt met de registratie van de indicator samenstelling bestuur. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie. De IND heeft de gegevens niet gebruikt voor het algoritme van het risicomodel en de registratie heeft niet geleid tot het afwijzen van aanvragen en daarmee ook niet tot een discriminerende bejegening of behandeling van mensen. Maar dat doet niets af van het feit dat de IND deze informatie niet had moeten registreren. Ik betreur dat dit toch is gebeurd.
De IND kijkt op dit moment extra kritisch naar zijn processen. De IND wil lessen trekken uit het verleden om het in de toekomst beter te doen. Deze verbeterslag is reeds door de IND ingezet en er wordt nu, in het kader van het programma Informatie Gestuurd Werken, gewerkt aan een nieuw risicomodel. Op dit moment wordt het model door TNO onderzocht op mogelijke bias. De privacy office en interne auditdienst van de IND zijn bij de ontwikkeling van het model betrokken. Nadat het onderzoek van TNO is afgerond, verwacht de IND het risicomodel te kunnen gaan toepassen. TNO zal blijven monitoren op mogelijk ongewenste bias tijdens het gebruik van dit model.
Waarom zijn de indicatoren die werden gebruikt voor de opstelling van een risico-score nooit gevalideerd of geëvalueerd?
Er is geen onderzoek gedaan naar de nadelige effecten van de vier indicatoren voor geprofileerde bedrijven, omdat die effecten relatief klein zijn. Daarbij is van belang te vermelden dat 99% van de aanvragen om een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt ingewilligd.
Waarom is de IND hiermee doorgegaan ondanks de conclusies die de afdeling Juridische Zaken van de IND trok in juni 2017 dat dit feitelijk etnisch profileren behelst? Wie heeft besloten door te gaan met het registreren van afkomst? Was u daarvan op de hoogte?
Zie antwoord vraag 6.
Waren er geen interne mechanismen bij de IND om dit systeem te stoppen en zijn die er inmiddels wel om te voorkomen dat de IND ook op andere manieren aan etnisch profileren doet?
Zie antwoord vraag 6.
Wist u dat de IND jarenlang de afkomst van het bestuur van duizenden bedrijven heeft geregistreerd in risicoprofielen om fraude tegen te gaan. Zo ja, waarom kwam deze informatie pas boven water na een WOB-verzoek van Argos en het Internationale onderzoek collectief Lighthouse Reports? Zo nee, had u dit niet moeten weten en waarom wel of niet?
Het Wob-verzoek dat Argos op 5 augustus 2021 heeft ingediend heeft ertoe geleid dat de IND transparant heeft gecommuniceerd over het gebruikte risicomodel en de registratie van samenstelling van het bedrijfsbestuur. Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen. Ik was niet op de hoogte van dit model.
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.4 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Wat zal er gebeuren met de informatie die onrechtmatig is verkregen en momenteel volgens de Archiefwet wordt bewaard?
Met de stopzetting van het risicomodel erkend referenten in mei 2021 wordt ook de samenstelling van het bedrijfsbestuur niet meer geregistreerd. De geregistreerde gegevens zijn niet meer toegankelijk voor IND-medewerkers en verwijzingen naar het risicomodel in bijvoorbeeld procesbeschrijvingen en documenten in de IND-systemen worden verwijderd. De IND kan het risicomodel, en hiermee ook de gegevens over de samenstelling van het bedrijfsbestuur, niet volledig verwijderen omdat in de op de Archiefwet gebaseerde selectielijst5 bepaald is dat de formele bewaartermijn voor dit risicomodel 50 jaar is.
Een kwart van de mbo’ers dat recht heeft op een aanvullende beurs, maar deze niet aanvraagt |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dat het Centraal Planbureau constateert dat in 2019 ruim een kwart (26,5%) van de mbo-studenten dat recht had op een aanvullende beurs hiervan echter geen gebruik maakte en deze mbo’ers zo gemiddeld 190 euro per maand misliepen?1
Ik vind het zorgelijk dat ruim een kwart van de mbo-studenten dat voor het eerst recht had op een aanvullende beurs, daar geen gebruik van maakte. Dit is vergelijkbaar met het niet-gebruik van de aanvullende beurs onder studenten in het hoger onderwijs. Ik wil er daarom alles aan doen om het niet-gebruik af te laten nemen. In de hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs2 heb ik aangegeven budget te willen reserveren voor aanpassingen in het aanvraagproces die dit niet-gebruik moeten doen dalen.
Hoe verklaart u het niet gebruikmaken van de aanvullende beurs door deze doelgroep? In hoeverre is er volgens u sprake van de mogelijke verklaringen die het Centraal Planbureau noemt: onbekendheid met de aanvullende beurs, niet weten dat zij recht hebben, denken dat de aanvraagprocedure ingewikkeld is, privacyoverwegingen of stigma?
Ik ben van mening dat de mogelijke verklaringen die het CPB noemt zeker een rol kunnen spelen bij het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Deze kwamen grotendeels ook terug in de beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering.3 Uit dat onderzoek kwam het niet nodig hebben van de aanvullende beurs naar voren als meest voorkomende reden voor het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Het feit dat het niet-gebruik van de aanvullende beurs het hoogst is onder mbo-studenten die maar op een klein bedrag aan aanvullende beurs recht hebben wijst hier mogelijk op.
Wat betreft het meespelen van privacyoverwegingen wil ik benadrukken dat ouders niet in hoeven te stemmen met het verwerken van hun inkomensgegevens. Ze worden hier wel achteraf van op de hoogte gesteld, en studenten worden daarop gewezen. Mogelijk zijn er studenten die vanwege deze reden geen aanvullende beurs aanvragen, maar uit de beleidsdoorlichting kwam dit niet naar voren als vaak voorkomende oorzaak.
Welke consequenties verbindt u hieraan voor de invoering per studiejaar 2023/2024 van een basisbeurs voor alle studenten in en een inkomensafhankelijke aanvullende beurs per studiejaar 2023/2024, zoals afgesproken in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
In de hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs heb ik aangegeven budget te willen reserveren voor aanpassingen in het aanvraagproces die dit niet-gebruik moeten doen dalen. Dat doe ik binnen het traject voor de herinvoering van de basisbeurs.
Onderkent u dat het vanwege de kansengelijkheid voor mbo-studenten uit minder draagkrachtige milieus wenselijk is dat er bij de invoering van de nieuwe stelsel van studiefinanciering niet eenzijdig aandacht moet zijn voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, maar ook voor het beperken van bureaucratische rompslomp die bij jongeren ertoe kan leiden dat zij afzien van voorzieningen waar zij recht op hebben? Zo nee, waarom niet en op welke wijzen gaat u het niet-gebruik dan tegen? Zo ja, hoe gaat u dan gestalte geven aan deze beperking van bureaucratische rompslomp?
Bij de vormgeving van het nieuwe stelsel van studiefinanciering besteed ik veel aandacht aan de begrijpelijkheid van het aanvraagproces. Het mag niet zo zijn dat studenten voorzieningen waar ze recht op hebben mislopen, omdat ze vastlopen in het aanvraagproces. Het aanvragen van studiefinanciering verloopt voor de meeste studenten in een beperkt aantal stappen en ze hoeven weinig informatie te verstrekken. Studenten hoeven bijvoorbeeld niet zelf aan te geven hoeveel hun ouders verdienen, maar DUO stelt dat vast met inkomensgegevens van de Belastingdienst. Pas als de inkomensgegevens daar niet bekend zijn, zal DUO de ouders hiervoor benaderen.
Studenten moeten vooral aangeven van welke voorzieningen ze gebruik willen maken. Daar gaat het bij de aanvullende beurs nog veel te vaak mis. Ik ga het niet-gebruik aanpakken door bij het aanvragen van studiefinanciering in het startscherm de aanvullende beurs standaard aan te vinken. De student wordt dan doorgeleid naar het aanvraagscherm van de aanvullende beurs en kan besluiten die aan te vragen. Hierdoor zal het niet-gebruik naar verwachting substantieel afnemen.
Mocht het lukken om bij rechthebbenden verbetering te brengen in de niet-aanvragen van aanvullende beurzen, wat gaat dit dan betekenen voor de hoogte van de basisbeurs, aangezien het gehele nieuwe studiefinancieringsstelsel wordt betaald uit een vaste pot geld en het niet een zogenoemde open einde regeling betreft?
In de raming van de uitgaven aan studiefinanciering is rekening gehouden met een substantiële afname van het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Als de maatregelen voor het tegengaan van het niet-gebruik van de aanvullende beurs nog succesvoller blijken te zijn, hebben we te maken met een overschrijding van de uitgaven en een tegenvaller op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze tegenvaller mag niet worden gedekt door te korten op de beschikbare bedragen voor de basisbeurs en aanvullende beurs (deze bedragen staan wettelijk vast en daar hebben studenten recht op), maar zal betrokken worden bij de jaarlijkse besluitvorming rondom de Voorjaarsnota.
Personeelstekorten in de wijkverpleging |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant waarin gesteld wordt dat het personeelstekort in de wijkverpleging nijpend is?1
Ja.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars zich bij de inkoop van wijkverpleging voldoende aan hun zorgplicht houden? Zo ja, kunt u hier een onderbouwing van geven?
De zorgplicht houdt in dat een verzekerde met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Er zijn geen signalen dat zorgverzekeraars structureel te weinig zorg inkopen. Als er te weinig zorg zou zijn ingekocht dan zou dit zichtbaar worden in een toename van cliëntenstops vanwege het bereiken van een omzetplafond en de daarbij behorende verzoeken tot bijcontractering. De Monitor contractering wijkverpleging 2022 van de NZa laat zien dat er in 2021 bij minder zorgverzekeraars verzoeken tot bijcontractering zijn ingediend dan het jaar ervoor en is het percentage aanbieders dat een cliëntenstop instelt vanwege het bereiken van een omzetplafond stabiel door de jaren heen.
Op welke wijze wordt de arbeidsmarktproblematiek in de wijkverpleging meegenomen in het Integraal Zorgakkoord?
Het Integraal Zorgakkoord ziet op alle zorgsectoren in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dus ook op de wijkverpleging. Binnen het zorgakkoord vormt de arbeidsmarkt in zorg en welzijn een van de centrale thema’s. Op dit moment werkt één op de zes werknemers in Nederland in de zorg en als we niets doen dan loopt dit op naar één op de vier in 2040. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt verder kan oplopen. Het is daarom noodzakelijk dat we de zorg slimmer gaan organiseren, zeker ook met oog voor de grenzen van de arbeidsmarkt. De afspraken met landelijke partijen in het zorgakkoord moeten bijdragen aan de maatschappelijke opgave dat met minder (meer) zorgverleners goede toegankelijke zorg verleend kan worden aan iedereen die dat nodig heeft. Specifiek op het thema arbeidsmarkt worden in het zorgakkoord afspraken gemaakt die moeten bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsmarkt en de positie van zorgverleners. Dit thema, inclusief het opleidingsakkoord voor de VVT – met de nadruk op de thuiszorg – uit het coalitieakkoord, komt ook terug in het WOZO-programma.
Wat is de stand van zaken van uw gesprekken met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT)-sector over de arbeidsproblematiek in onder andere de wijkverpleging?
Op 10 november 2021 hebben de partijen van het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging een arbeidsmarktconferentie gehouden. Daar is een aantal actielijnen geïdentificeerd om het arbeidsmarkttekort aan te pakken. Voor de korte(re) termijn wordt ingezet op het vergroten van de opleidingsmogelijkheden en zij-instroom, versnelling van digitalisering in de wijkverpleging (bijvoorbeeld door de versnelde inzet van tijdsbesparende technologieën zoals medicijndispensers) en extra ondersteuning met de inzet van helpenden (niveau 2) in de wijkverpleging. Voor de lange(re) termijn wordt gekeken naar mogelijkheden om meer in te zetten op preventie en de inzet positieve gezondheid en om meer tijd te maken voor professionele ontwikkeling om het vak aantrekkelijk te maken/houden. Al deze maatregelen gezamenlijk zouden verlichting moeten geven en de arbeidsmarktknelpunten doen verminderen.
Gezien de omvang van de problematiek is het echter realistisch dat daarmee de tekorten niet geheel kunnen worden opgelost. De arbeidsmarkt is een zorgbreed vraagstuk en daarmee één van de centrale thema’s in het integraal zorgakkoord (IZA) en het WOZO-programma. Dat betekent dat er naast een separaat onderdeel gericht op de arbeidsmarkt en de zorgmedewerkers ook integraal wordt ingezet op transities om te komen tot een beperking van de geprojecteerde groei van het aantal zorgverleners om het groeiend beslag van de zorg op de arbeidsmarkt te beperken, onder meer door passende zorg en samenwerking.
Op welke wijze zet u in op het verminderen van administratieve lasten voor medewerkers in de wijkverpleging?
Het verminderen van de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen speelt een belangrijke rol in het ondervangen van het arbeidsmarktvraagstuk. Binnen de wijkverpleging heeft het aanpakken van de registratielast rondom tijdregistratie specifieke aandacht. Een groot deel van de zorgaanbieders in de wijkverpleging heeft inmiddels de overstap gemaakt van de tijdrovende minutenregistratie naar de regelarme alternatieve registratiestandaard «zorgplan=planning=realisatie, tenzij» (zprt). De NZa-regelgeving biedt sinds 2018 ruimte voor deze wijze van registreren. Zorgverzekeraars verplichten de vijfminutenregistratie niet. Zorgaanbieders kunnen zelf de keuze maken om over te stappen. Om hen hierbij verder te helpen heeft VWS in 2021 aan Vilans opdracht gegeven om een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen. Om hieraan een extra impuls te geven, zullen organisaties de komende periode actief benaderd worden, zodat ook zij gebruik gaan maken van de ruimte om af te stappen van de vijfminutenregistratie en de daarvoor beschikbare ondersteuning.
Om de administratieve lasten verder aan te pakken heb ik een vervolg gemaakt op het programma [Ont]Regel de Zorg. De vervolgaanpak heeft een zorgbrede insteek waarin ook het aanpakken van regeldruk in de wijkverpleging wordt meegenomen. De plannen voor de komende periode op dit onderwerp worden uiteengezet langs vier lijnen. De eerste lijn is erop gericht om regeldruk als gevolg van wet- en regelgeving en beleid van VWS te verminderen. Een andere lijn richt zich op landelijke thema’s, zoals bijvoorbeeld de harmonisering van inkoop- en verantwoordingseisen in de Zorgverzekeringswet. Een derde lijn is gericht op het ondersteunen en faciliteren van zorgaanbieders die zelf aan de slag willen met het verminderen van regeldruk in hun organisatie. Daarnaast is een loketfunctie voor casuïstiek, knelpunten en andere signalen als vierde lijn in het programma opgenomen. Wat u van mij kunt verwachten en ook in die plannen terug zult lezen is dat ik bij het aanpakken van regeldruk de regie zal nemen. Want het aanpakken van regeldruk kunnen we vanuit VWS niet alleen. De inzet van alle betrokken partijen is nodig, zoals zorgverzekeraars, toezichthouders, branche- en beroepsverenigingen en ook zorginstellingen, zij hebben hierin allemaal een verantwoordelijkheid te nemen.
In hoeverre kan het voornemen uit het coalitieakkoord om de niet-concurrentiële inkoop- en verantwoordingseisen aan zorgaanbieders te standaardiseren, een bijdrage leveren aan het verminderen van administratieve lasten in de wijkverpleging? Hoe staat het met de uitvoering van dit voornemen?
In de eisen in het kader van inkoop en verantwoording in de Zvw is sprake van overlap tussen uitvragen van verschillende partijen én er zijn verschillen in de eisen die tot administratieve lasten leiden. Het uniformeren van deze eisen leidt direct tot tijdwinst bij zorgaanbieders en neemt bovendien een substantiële ervaren administratieve last weg, waarbij ik verwacht dat deze ook te vertalen is in een financiële besparing. Onder inkoop- en verantwoordingseisen versta ik in dit verband de eisen die aan zorgverleners worden gesteld en registraties die zorgverleners moeten bijhouden om in aanmerking te komen voor een zorgcontract en om zich te verantwoorden over de geleverde zorg en de kwaliteit daarvan. Deze eisen worden door verschillende partijen gesteld: zorgverzekeraars, overheid (inclusief toezichthouders), beroeps- en wetenschappelijke verenigingen en organisaties die kwaliteitsregistraties beheren en/of kwaliteitscertificeringen en -accreditaties uitvoeren. Om de praktische en juridische mogelijkheden tot harmonisering van inkoop- en verantwoordingseisen in kaart te brengen, laat ik een onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Het resultaat hiervan zal een «menukaart» zijn met een overzicht van de maatregelen die per sector of beroepsgroep getroffen kunnen worden om de administratieve lasten te verlagen en de bezuinigingsopgave in te vullen. Ik verwacht uw kamer in het derde kwartaal van dit jaar over de uitkomsten van het onderzoek en de opvolging daarvan te kunnen informeren.
Wat is uw reactie op de suggestie van een wijkverpleegkundige in het artikel dat er één aanspreekpunt zou moeten zijn waar ouderen en mantelzorgers met al hun praktische vragen terecht zouden kunnen?
Het zou inderdaad mooi zijn als er daadwerkelijk één aanspreekpunt voor alle vragen zou zijn. Zolang vragen van min of meer algemene aard zijn, kan dat over het algemeen ook prima. Zodra vragen specifiek zien op iemands individuele omstandigheden, zal het lastiger zijn om dit via één aanspreekpunt in te richten. Laat onverlet dat er in diverse regio’s hiervan goede voorbeelden te zien zijn, bijvoorbeeld in Salland/Deventer en in Twente. Van belang daarbij is dat er lokaal goede samenwerking is tussen het sociaal domein en de zorgverleners in de eerstelijnszorg. Ook binnen de eerstelijnszorg is samenwerking tussen de huisarts en de wijkverpleegkundige en andere bij de zorg betrokken professionals cruciaal. Zij maken onderling en met de cliënt heldere afspraken maken over bij wie een cliënt (of de mantelzorger) waarvoor terecht kan. Ik pleit er dan ook voor dat wordt gewerkt volgens de handreiking «Kwetsbare ouderen thuis, handreiking voor integrale zorg en ondersteuning in de wijk». Deze handreiking2 biedt handvatten bij het organiseren van ondersteuning en zorg aan kwetsbare ouderen thuis. Binnen een dergelijke samenwerking kan kennis worden gedeeld en kan snel(ler) worden ingesprongen op zich voordoende vragen.
Huurders die tegen de afspraak in op straat worden gezet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huurders in Capelle tegen afspraak in op straat gezet: «Ik vind het heel erg schofterig»»?1
Ja.
Is het toegestaan dat bij huurders aan wie is beloofd dat hun huurcontract in principe wordt verlengd, het huurcontract alsnog zonder opgaaf van redenen wordt ingetrokken? Zo ja, waarom geldt een toezegging in zoiets belangrijks als een dak boven het hoofd niet in Nederland? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dergelijke afspraken worden nagekomen?
In het Burgerlijk Wetboek zijn de mogelijkheden voor beëindiging en verlenging van de verschillende soorten huurovereenkomsten geregeld. Een huurovereenkomst die voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning is aangegaan, eindigt wanneer die tijd is verstreken. Een opzegging is daarvoor niet vereist. De verhuurder is in principe niet verplicht om de huurovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen. Indien de verhuurder ervoor kiest om de huurovereenkomst niet te verlengen, hoeft hij daarvoor geen reden op te geven.
Indien tussen een huurder en verhuurder mondeling afspraken zijn gemaakt over de verlenging van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is de verhuurder gehouden om deze na te komen.2 Bij een geschil hierover kan de huurder de rechter om een oordeel vragen. Het is aan de huurder om aannemelijk te maken dat partijen een dergelijke mondelinge afspraak hebben gemaakt, bijvoorbeeld door verklaringen van getuigen van dien aard of een schriftelijke uitlating van de verhuurder. Het oordeel van de rechter hangt af van de omstandigheden van het concrete geval.
Bent u het met de PvdA eens dat het volstrekt onacceptabel is om contracten van huurders niet te verlengen omdat zij hun recht halen, bijvoorbeeld via de Huurcommissie of omdat zij de huurbaas aanspreken? Wat gaat u doen om huurders beter te beschermen tegen dit soort praktijken?
Het is belangrijk dat iedereen zonder belemmeringen of weerstand een geschil kan voorleggen aan de Huurcommissie of de rechter. Om het risico op belemmeringen van of weerstand door de verhuurder te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het huurcontract voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de overeengekomen aanvangshuurprijs. En ook over de servicekosten kan de huurder nog tot twee jaar na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen.
Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen, moeten vaste huurcontracten de norm blijven. Ik deel uw mening dat tijdelijke huurcontracten voor onzekerheid kunnen zorgen en dat deze door verhuurders kunnen worden ingezet om bij mutatie telkens de aanvangshuurprijs te verhogen. Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij ervoor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe een wettelijk instrumentarium te geven.
Erkent u dat de standaard van flexibele huurcontracten leidt tot meer onzekerheid voor huurders en tot opdrijvende huren; immers voor elke nieuwe huurder kan de huur nog weer verder worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat een vast huurcontract weer de norm wordt en we afkomen van het model waar verhuur louter en alleen als verdienmodel wordt gezien en huurders de klos zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Journalist Al Jazeera doodgeschoten op Westelijke Jordaanoever’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op het verdrietige nieuws dat Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ik deel volledig uw opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen. De dood van Shireen Abu Akleh en ook van Yaser Murtaja in 2018 tonen dat dit geen gegeven is. Het kabinet is geschokt door de dood van journaliste Shireen Abu Akleh. Ik heb hier publiekelijk mijn afschuw over geuit. Daarbij heb ik tevens opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek met als doel de feiten boven tafel te krijgen. Deze boodschap heb ik ook in persoon overgebracht aan mijn Israëlische en Palestijnse ambtgenoten. Op dit moment bestaat er veel onduidelijkheid over de daadwerkelijke toedracht en kan ik hier vooralsnog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u ervan op de hoogte dat het beschieten van journalisten door militairen in strijd is met talloze verdragen en het (oorlogs-)recht? Bent u er tevens van op de hoogte dat dit helaas niet de eerste keer is dat een journalist is omgekomen door (vermeend) toedoen van het Israëlische leger, denk aan de dood van journalist Yaser Murtaja in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid deze vermeende daad door het Israëlische leger sterk af te keuren en de Israëlische autoriteiten erop aan te spreken dat journalisten in veiligheid hun werk moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het Israëlische leger de lezing over de doodstoedracht in twijfel trekt, ondanks verschillende ooggetuigen? Bent u bereid om bij de Israëlische autoriteiten erop aan te dringen dat een onafhankelijk en gedegen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de doodstoedracht van Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh?
Er is momenteel nog veel onduidelijk, en opvattingen over de toedracht lopen uiteen. Ik heb beide partijen met klem opgeroepen, bij voorkeur in gezamenlijkheid, hier een grondig en transparant onderzoek naar te doen. Als een derde partij hieraan kan bijdragen, dan steun ik dit.
Bent u bereid om u in te zetten om de veiligheid van journalisten in Palestina te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Nederland volgt ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid en veiligheid van journalisten nauwgezet. Zorgelijke ontwikkelingen worden direct aangekaart bij de betrokken autoriteiten. Hier blijven we onverminderd mee doorgaan.
Het rapport ‘Van schuld naar schone lei’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weg met eigen schuld, dikke bult»1 en het rapport «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving?2
Ja.
Bent u van mening dat het krijgen van schulden vaak buiten iemands eigen schuld ligt?
Daar ben ik het mee eens. We zijn in onze samenleving veel van mensen gaan verwachten. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten van mijn Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, die ik u op 12 juli jl. heb aangeboden,3 zijn daarom: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen, en gedeelde verantwoordelijkheid.
Mensen kunnen lang niet altijd voorkomen dat zij met schulden te maken krijgen. Ook zijn schulden niet altijd te wijten aan eigen handelen of nalaten. Denk aan mensen die ziek of arbeidsongeschikt worden of hun partner verliezen.
Zo ja, gaat u er dan ook zorg voor dragen dat er binnen het kabinet niet meer bestraffend wordt gesproken over mensen in de schulden en dat het hebben van schulden hun eigen schuld is?
Dat zal ik doen. Ik vind dat iedereen, ook mensen met schulden, met respect moet worden behandeld. De afgelopen jaren zijn goede resultaten bereikt met de brede schuldenaanpak en de aanpak van kinderarmoede. Met de nieuwe aanpak geldzorgen, armoede en schulden, bouw ik hierop voort en hoop een nog grotere beweging in gang te zetten. Ik zal daarbij ook nadrukkelijk inzetten op bewezen interventies en bestendigen van wat er al is en werkt. De aanpak bevat acties en maatregelen die o.a. meer mensen schuldhulp moet bieden en problematische schulden sneller moeten oplossen. Iedereen die dat nodig heeft, moet kunnen rekenen op aandacht en hulp. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, zijn vertrouwen en oog hebben voor de behoeften van mensen zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.
Bent u het ook eens dat problematische schulden een symptoom zijn van het feit dat steeds meer mensen moeite hebben met rondkomen en niet mee kunnen doen in de samenleving?
Naast moeite met het omgaan met geldzaken en het te maken krijgen met levensgebeurtenissen en ingrijpende veranderingen, zie ik dat ook moeite met rondkomen een oorzaak kan zijn voor het ontstaan van problematische schulden. Het kabinet ziet dan ook de noodzaak om het minimumloon te verhogen. Aanvullend op het Coalitieakkoord (CA),heeft het kabinet op Prinsjesdag een omvangrijk pakket aan structurele en incidentele maatregelen aangekondigd om de koopkracht van mensen, in het bijzonder voor mensen die leven van een laag inkomen, te verbeteren.
Vindt u het daarom in dat licht ook onverstandig om pas in 2024 met een minimaal bedrag het minimumloon te verhogen?
Het is essentieel om de uitgangspositie van mensen met lagere inkomens te verbeteren. Ook voor huishoudens met middeninkomens wil het kabinet perspectief bieden. Op Prinsjesdag is daarom een verhoging van het wettelijke minimumloon (WML) met 10% aangekondigd, als onderdeel van een uitgebreider koopkrachtpakket. Deze verhoging gaat meteen op 1 januari 2023 in werking. Dat betekent een verbetering ten opzichte van het CA waarin was afgesproken dat het WML met 7,5% zou stijgen in drie jaarlijkse stappen.
Bent u daarom bereid om het minimumloon, en alle daaraan gekoppelde uitkeringen, al per 1 juli 2022 te verhogen?
Het minimumloon verhogen op 1 juli 2022 was uitvoeringstechnisch niet haalbaar vanwege de vele stappen die moeten worden doorlopen voorafgaand aan de wijziging. In het geval van een minimumloonsverhoging geldt ook een voorhangprocedure voordat de algemene maatregel van bestuur voor advies naar de Raad van State kan worden gestuurd. Zorgvuldig bestuur en de bijbehorende termijnen maakte een verhoging met ingang van 1 juli 2022 daardoor niet mogelijk.4
Erkent u ook dat schulden ook een probleem zijn voor de volksgezondheid?
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat stress door geldzorgen invloed heeft op de fysieke en mentale gezondheid en het welzijn van mensen. Deze samenhang komt ook terug in het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat iedere vorm van uitstel van het oplossen van de schuldenproblematiek schade aan de volksgezondheid oplevert?
Vanwege dit causaal verband tussen schulden en de gezondheid van mensen neemt het Ministerie van VWS actief deel aan de schuldenaanpak en wordt er samengewerkt aan concrete maatregelen, zoals de verbetering van de samenwerking tussen het zorg- en sociale domein als er geldzorgen spelen bij patiënten en cliënten. De impact van problematische schulden is groot op mensen en de samenleving. Dat vraagt een voortvarende aanpak om de schuldenproblematiek op te lossen. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden beoogt hieraan bij te dragen.
Bent u daarom bereid om zo snel als mogelijk te starten met de door Raad voor Volksgezondheid en Samenleving voorgestelde nationale saneringsopgave?
Met de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden pakt het kabinet de schuldenproblematiek met urgentie aan. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. De RVS adviseert voor de lange termijn aan de onderliggende oorzaken van schulden te werken, zoals aan bestaanszekerheid en een betrouwbare en voorspelbare overheid. Voor de korte termijn adviseert de RVS een nationale saneringsopgave, waarbij de overheid mensen met schulden een menswaardig bestaan garandeert. Het kabinet voert deze aanbeveling uit door de inzet van saneringskredieten te bevorderen via het nationale Waarborgfonds saneringskredieten dat in het najaar van 2021 van start is gegaan, zoals in de brief van 12 juli ook is toegelicht. Een bewezen effectieve aanpak is dat schuldhulpverleners schulden afkopen door een collectieve schuldregeling overeen te komen met schuldeisers die een groot deel van de schuld kwijtschelden. De persoon met schulden heeft dan alleen nog een schuld bij de gemeente. De schuld wordt in maximaal drie jaar afbetaald. Dat geeft rust om te werken aan financiële redzaamheid, bijvoorbeeld een (betere) baan.
Op welke wijze gaat u gaat deze nationale saneringsopgave vormgeven? Welke mogelijke belemmeringen zijn er en op welke wijze gaat u deze wegnemen?
Met de RVS ben ik van mening dat met urgentie uitvoering gegeven moet worden aan de schuldenaanpak. De saneringsopgave die de RVS aanbeveelt, krijgt onder meer vorm door de inzet van saneringskredieten te bevorderen zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
Uit onderzoek5 blijkt dat gemeenten huiverig zijn voor het financiële risico dat een saneringskrediet met zich meebrengt als het saneringskrediet onverhoopt niet (geheel) kan worden afgelost. Het door mij gesubsidieerde nationale Waarborgfonds saneringskredieten dekt het financiële risico van gemeenten. Dit moet ertoe leiden dat alle gemeenten saneringskredieten aanbieden, hetgeen ook de Kamer heeft verzocht met de motie Ceder/Kat.6 Het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten moet breder toegankelijk worden. Ik subsidieer daarom pilots voor jongeren en ondernemers met schulden.7 Daarnaast heeft het kabinet ik in de brief «Aanvullende maatregelen energierekening» op 20 september jl. aangekondigd dat wordt verkend op welke wijze het Waarborgfonds voor aanvullende doeleinden kan worden ingezet en hoeveel budget hiervoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat er meer en vaker saneringskredieten worden ingezet?
Ik streef ernaar om het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten breder toegankelijk te maken, ook voor jongeren en mensen die geen toegang hebben tot schuldhulpverlening. Daarom subsidieer ik twee pilots om te onderzoeken onder welke voorwaarden het Waarborgfonds breder toegankelijk kan worden gemaakt. Het gaat om een pilot van het Jongeren Perspectieffonds voor de doelgroep jongeren en een pilot van SchuldHulpMaatje voor (andere) mensen die geen of nauwelijks afloscapaciteit hebben en daardoor vaak niet voor een schuldregeling met inzet van een saneringskrediet in aanmerking komen. Daarnaast ben ik voornemens om vanaf dit najaar subsidie te verstrekken voor een pilot met saneringskredieten aan ondernemers. Op die manier streef ik ernaar om de toegankelijkheid van het Waarborgfonds te verbreden.
Bent u bekend met verschillende bestaande gemeentelijke initiatieven met het kwijtschelden van schulden en bent u bereid deze ook financieel te ondersteunen?
Ik weet niet op welke gemeentelijke initiatieven u hier doelt, maar ik kan in algemene zin zeggen dat ik voortdurend kijk op welke wijze ik gemeenten kan ondersteunen in hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden aan hun inwoners. Ik praat hier regelmatig met de VNG over.
Hoe staat het met de collectieve schuldregeling? In hoeverre is het nu nog mogelijk dat een minderheid aan schuldeisers dwars kan liggen bij een schuldregeling?
Steeds meer gemeenten en schuldeisers werken met Collectief Schuldregelen. Voor een overzicht van de betrokken partijen, zie: https://www.nvvk.nl/wie-doet-wat. Bij de totstandkoming van nieuwe convenanten met schuldeisers zet de NVVK, de branchevereniging van financiële hulpverleners en aanjager van het Collectief Schuldregelen, in op het toevoegen van Collectief Schuldregelen als onderdeel van de nieuwe afspraken. Zolang nog niet alle schuldeisers aangesloten zijn, blijft het mogelijk dat een of enkele schuldeisers niet meewerken aan de totstandkoming van een schuldregeling.
Gelukkig blijkt uit onderzoek dat de meeste schuldeisers goed meewerken.8 Een enkele schuldeiser kan inderdaad een schuldregeling tegenhouden door niet te reageren op een voorstel en het traject zo vertragen. Dit is onwenselijk. Daarom werk ik aan een maximale reactietermijn voor schuldeisers om dit te voorkomen.
Gaat u naar aanleiding van dit rapport aanvullende maatregelen nemen om aan de preventieve kant van het krijgen van schulden tegen te gaan?
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Door geldzorgen aan te pakken, halen we dus de bron van tal van andere problemen weg. Daarom wil ik geldzorgen vóór zijn. Preventie van geldzorgen is daarom een heel belangrijk onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. De aanpak bevat maatregelen gericht op meer preventie van geldzorgen, zoals financiële educatie voor kinderen en jongeren en preventieve inzet op levensgebeurtenissen. Daarbij zijn ook de aanbevelingen van de RVS betrokken. In overleg met o.a. ervaringsdeskundigen, gemeenten, maatschappelijke en uitvoeringsorganisaties zijn we gezamenlijk tot een samenhangend pakket aan acties en maatregelen gekomen om de bestaanszekerheid van mensen te versterken en mensen sneller perspectief te bieden.
In lijn met het advies van de RVS zet het kabinet in op het tegengaan van niet-gebruik van voorzieningen, wordt het instrument vroegsignalering geïntensiveerd en worden experimenten vroegsignalering vormgegeven. In de reeds genoemde brief «Aanvullende maatregelen energierekening» staan extra maatregelen aangekondigd om vroegsignalering nog beter te benutten. Zo hebben energieleveranciers en gemeenten samen geconcludeerd dat er nog veel winst te behalen is bij het sturen en verwerken van signalen. Energieleveranciers gaan vaker en informatierijkere signalen sturen en gemeenten gaan gerichter interventies plegen. Gemeenten ontvangen in 2022 hiervoor extra incidentele middelen.
Daarnaast werken de rijksoverheidspartijen aan het creëren van een Vorderingenoverzicht Rijk om mensen simpel inzicht te geven in hun betalingsverplichtingen bij de rijksoverheid. Ook wordt ernaar gestreefd om betalingsregeling voor iedereen beschikbaar te maken.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen die de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) doet met betrekking tot preventie van schulden? Kunt u per aanbeveling aangeven of u deze gaat onderzoeken/uitvoeren? Zo nee, kunt u daarbij dan aangeven per aanbeveling welke (wettelijke) belemmeringen er liggen?
Ik stel het zeer op prijs dat de RVS nadrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor preventie van schulden. Zoals ik bij het antwoord op de voorgaande vraag heb aangegeven, is preventie een belangrijk onderdeel van de Aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. De RVS heeft ten aanzien van preventie de volgende acht voorstellen gedaan:
Het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen heeft een centrale rol in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Ik kijk daarbij ook naar mogelijkheden om mensen die dit nodig hebben zo goed mogelijk te ontzorgen door gebruik te maken van digitalisering, bijvoorbeeld via het automatisch reserveren van de vaste lasten en ondersteuning bij het aanvragen van inkomensondersteunende voorzieningen.
Mensen moeten snel inzicht kunnen krijgen in hun financiële situatie. Een belangrijke stap hierin die al is genomen, is de «blauwe knop», waarin de overheidsschulden raadpleegbaar zijn. In het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso wordt nu gewerkt aan een Vorderingenoverzicht Rijk, waarin mensen alle vorderingen die zij moeten betalen aan de rijksoverheid kunnen zien.
Eerdere ervaring leert dat het oprichten van een centraal schuldenregister niet kansrijk is, vanwege diverse privacyvraagstukken die een rol spelen. Het knelpunt ligt met name bij de ontbrekende doelbinding voor de centrale registratie van schulden.
Een schuldenregister is niet de enige oplossing voor het probleem van gebrekkig inzicht in de financiële situatie van mensen. De schuldhulpverlening is de afgelopen jaren makkelijker en sneller gemaakt door onder andere het Schuldenknooppunt, waardoor de schuldhulpverlening snel met schuldeisers kan communiceren.
Ook onderzoek ik welke stappen nog meer mogelijk zijn om mensen met schulden beter en sneller inzicht te geven in hun financiële situatie, waarbij het uitgangspunt is dat de regie op de gegevens bij mensen zelf blijft liggen.
Deurwaarders kunnen een belangrijke functie vervullen als het gaat om het signaleren van problematische schulden en doorverwijzing naar hulp. De Minister voor Rechtsbescherming is in het kader van de thematafels in dialoog met de deurwaarders en andere partijen uit de incassodienstverlening om te kijken wat nodig is om deurwaarders in staat te stellen deze rol beter te vervullen. Dit is een van de maatregelen uit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
De samenwerking tussen partijen die allemaal vanuit hun eigen positie te maken (kunnen) krijgen met mensen met schuldenproblematiek is van belang om mensen met financiële zorgen te vinden en te kunnen ondersteunen. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden heeft dit de aandacht, onder meer door de voortzetting van het Samenwerkingsverband Brede schuldenaanpak, waarin 40 landelijke partijen met regelmaat samenkomen om gezamenlijke opgaven te verkennen en acties te formuleren, waaronder vroege signalering van schulden.
Het programma Wijzer in geldzaken van het Ministerie van Financiën waarbij SZW partner is, coördineert het project «financieel fitte werknemers», gericht op het versterken van de rol van werkgevers in het signaleren en ondersteunen van werknemers met geldzorgen.
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden onderzoek ik welke specifieke aandacht er nodig is binnen beleidsmaatregelen om ook kwetsbare groepen, zoals jongeren, laaggeletterden en mensen met een licht verstandelijke beperking te bereiken en ondersteunen.
Ik wil zorgen voor een betere, verantwoorde overheidsincasso met oog voor de menselijke maat. Het voornemen is hiertoe de samenwerking tussen de grote uitvoeringsorganisaties naar de minnelijke fase uit te breiden, bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling aan te bieden. Deze Betalingsregeling Rijk gaat naar verwachting dit najaar van start met drie overheidspartijen: CJIB, CAK en DUO. Omdat de gang naar de rechter voor mensen een drempel kan zijn, verdient een minnelijke oplossing de voorkeur. Daarom willen wij meer persoonlijk contact en betalingsregelingen bevorderen, zodat schuldenaar en schuldeiser tot een oplossing kunnen komen. In dat licht is het wetsvoorstel «wet opleggen betalingsregelingen door de rechter» een belangrijke ontwikkeling.9 In de huidige situatie is het zo dat een schuldeiser recht heeft op betaling in één keer van zijn vordering. Een schuld in termijnen aflossen is geen recht van de schuldenaar. Dit betekent dat de rechter in geval van gerechtelijke vorderingen alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling kan opleggen. De rechter kan alleen de vordering af- of toewijzen (al dan niet gedeeltelijk). In het wetsvoorstel wordt dit dus anders. De rechter zou dan, gelet op de financiële situatie van de schuldenaar, een betalingsregeling kunnen vaststellen en opleggen. Dit wetsvoorstel beoogd aldus te voorkomen dat schuldenaren die de vordering niet in één keer kunnen voldoen verder in financiële problemen raken indien termijnbetalingen wel mogelijk zijn.
De Minister van Financiën heeft in samenwerking met mij de afgelopen tijd belangrijke stappen gezet om overkreditering tegen te gaan: zo is de maximum kredietvergoeding verlaagd van 14% naar 10% waardoor consumenten beter beschermd zijn tegen hoge kosten van kredieten, en is het leenbedrag waarbij kredietverstrekkers verplicht zijn om te checken of iemand voldoende inkomen heeft om een lening aan te gaan verlaagd van € 1.000,- naar € 250,-
Ik zal in overleg gaan met de Minister van Financiën om te verkennen welke verdere stappen nog mogelijk zijn om mensen beter te beschermen tegen overkreditering, en welke rol kredietaanbieders hierin kunnen spelen.
Zoals eerder aangegeven zal ik de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengaan. Dit is ook onderdeel van het gesprek dat de Minister voor Rechtsbescherming voert in het kader van de thematafels. Daarnaast wordt de kwaliteit van incassodienstverlening verbeterd via de uitvoering van Wet kwaliteit Incassodienstverlening. In dit kader verwijs ik naar het uitgebreide antwoord op de vragen 17 en 18.
Wat vindt u ervan dat (semi)publieke instellingen de grootste schuldeisers zijn? Gaat u meer actie ondernemen om ervoor zorg te dragen (semi) publieke instellingen minder problematische schulden laten ontwikkelen bij mensen?
Panteia en de Hogeschool Utrecht hebben onderzoek gedaan naar ophogingen die door de incasso van overheidsorganisaties ontstaan. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het rapport «Ophogingen» dat bij brief van 13 september 2021 aan de Kamer is aangeboden.10 Een belangrijk inzicht dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de overheid bij mensen met problematische schulden weliswaar een grote, maar niet de grootste schuldeiser is. Voor ruim driekwart (77%) van de klanten geldt dat meer dan de helft van de openstaande schuldenlast wordt opgeëist door private partijen, met een gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast. Dit volgt uit een dossieranalyse die is uitgevoerd op bijna 200 «random» geselecteerde dossiers bij Kredietbank Nederland. Ook blijkt dat de meeste mensen in de steekproef (86%) schulden hebben bij zowel publieke als private partijen, 13% alleen bij private schuldeisers en 1% alleen bij publieke instanties. Dit neemt niet weg dat ik het nog steeds belangrijk vind om het ontstaan van schulden zoveel mogelijk tegen te gaan.
Overheidspartijen, waaronder de Belastingdienst, CJIB, SVB en UWV nemen actief deel aan de aanpak om problematische schulden bij mensen te voorkomen dan wel snel op te lossen. Om dat te bewerkstelligen bevat de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden verschillende acties. Zo zullen overheidspartijen terugvorderingen en betalingsachterstanden incasseren met oog voor de menselijke maat. Ook zetten het CJIB, CAK, UWV, DUO en RVO stappen in het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso om al in de inningfase (vóór dwangincasso) de werkwijzen en dienstverlening van de organisaties op elkaar af te stemmen. Dat kan bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling en één
vorderingenoverzicht aan te bieden zoals ook beantwoord in de voorgaande vragen. En door de aflossing van betalingsachterstanden tijdelijk te pauzeren.
Bent u bereid om het verkoop van schulden, als dat met een winstoogmerk gebeurt, te verbieden? Zo nee, want vindt u er dan van dat incassobureaus veel geld verdienen met het leed van mensen in de schulden?
Het kabinet heeft afgesproken de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegen te gaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. Van belang is dan ook dat een schuldeiser zich betrokken voelt bij de schuldenaar. Deze betrokkenheid valt weg op het moment dat de vordering wordt doorverkocht. Daarom kijkt het kabinet samen met de betrokken partijen welke stappen nog gezet kunnen worden om – aanvullend op de maatregelen uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening11 – het verkopen van een vordering als verdienmodel tegen te gaan en tot een kwalitatief incassosysteem te komen. In plaats van escalatie, zoals oorspronkelijke systeem is ingericht, wordt een duurzame en oplossingsgerichte incassoroute beoogd. Ik verwijs u daarbij naar de brief van 3 november 2021 van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Kamer met betrekking tot de uitwerking van de motie Van Beukering en de in dat kader gevoerde gesprekken bij de thematafels.12
Met het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (35 733) dat op 10 mei 2022 door de Eerste Kamer is aangenomen, zijn de eerste stappen gezet om de kwaliteit te verbeteren. Deze wet heeft als doelstelling het innen en incasseren van private vorderingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te laten plaatsvinden en de kwaliteit van de incassodienstverlening te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is dat opkopers van vorderingen die ook de vorderingen buitengerechtelijk innen onder de reikwijdte van de wet vallen. Hierdoor moet de kwaliteit van die dienstverlening van alle incassodienstverleners aan gestelde (kwaliteits-)eisen voldoen, zoals een fatsoenlijke bejegening van schuldenaren en schuldeisers, een inzichtelijke opbouw van de vordering en de specificatie daarvan, en juiste en tijdige informatieverstrekking aan de schuldenaar.
Hoe kijkt u aan tegen het goede voorstel van de RVS om een deel van de incassokosten in rekening te brengen bij de schuldeiser?
Ik begrijp het voorstel van de RVS en het past bij de gesprekken die het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert in het kader van de thematafels. Uw Kamer is bij brief van 3 november 2021 over de uitwerking van de motie Van Beukering meegenomen in wat het kabinet voornemens is met betrekking tot het proces van bekostiging van de verschillende elementen binnen een incassoproces. De thematafels zijn vervolgd in drie afzonderlijke werkgroepen waarin bepaalde onderwerpen nader worden uitgewerkt. Eén van die werkgroepen gaat over «bekostiging, verdienmodel en sociaal tarief». In deze werkgroep zullen ook de aanbevelingen uit het rapport van de RVS worden betrokken. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer dit najaar informeren over de eerste uitkomsten en het vervolg van dit traject.
Gaat u consumptieve kredieten met zeer hoge rentes aanpakken zodat minder mensen in de schulden komen?
De rente die gevraagd kan worden bij consumptieve kredieten is begrensd door middel van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding bedroeg 14 procent op jaarbasis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis is deze per 10 augustus 2020 tijdelijk verlaagd naar 10 procent. Deze tijdelijke maatregel is tweemaal verlengd en had als einddatum 1 juli 2022. De Minister van Financiën heeft uw Kamer mede namens mij per brief van 18 maart 2022 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de maximale kredietvergoeding structureel te verlagen naar 10%. Daarmee zal het niveau van de tijdelijke verlaging blijvend worden gehandhaafd.13
Bent u bereid om te komen tot een Rijksincassodienst die in samenhang betalingen int en bovendien een sociaal incassobeleid hanteert?
De afgelopen jaren zijn stappen gezet om te komen tot meer samenwerking bij de incassodienstverlening van de rijksoverheidsorganisaties. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO en CJIB zijn geclusterd. SVB en Belastingdienst zijn met het CJIB in gesprek over de mogelijkheden tot samenwerking. Door de samenwerking hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Een sociaal incassobeleid en het bieden van maatwerk is daarbij uitgangspunt.
Deze partijen werken aan een intensivering van hun samenwerking en hebben de ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen te realiseren. Dit is een van de maatregelen uit Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Gaat u met gemeenten overleggen om ook, zoals bepleit in het advies, de nazorg van mensen die net uit de schulden zijn te verbeteren? Op welke manier gaat u hier regie op voeren zodat er daadwerkelijk in alle gemeenten adequate nazorg komt?
Ja, dat ga ik doen. Ik heb dit aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief over de verkenning van het stelsel van schuldhulpverlening.14 Ik zal met gemeenten bespreken hoe we de begeleiding van cliënten door de gemeentelijke schuldhulpverlening naar en tijdens een wsnp-traject in alle gemeenten standaard kunnen aanbieden en uw Kamer daar dit najaar over informeren.
Papieren rietjes |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over papieren rietjes van 11 april jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 21 april jl., «Let op bij papieren rietjes»?2
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 4, waarin u stelde dat de omvang van het probleem nog onduidelijk was en onduidelijk was hoe vaak incidenten voorkomen?
Ja.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de NWVA van 21 april jl. bij het gebruik van papieren rietjes door mensen met een beperking en jonge kinderen?
Ik vind het goed dat de NVWA deze waarschuwing doet uitgaan. Blijkbaar zijn deze rietjes onder bepaalde omstandigheden onveilig in het gebruik. Dit is een risico, waarvan ik vind dat dit aanleiding zou moeten zijn voor de industrie die deze producten op de markt brengt om te zoeken naar een alternatief voor de huidige papieren rietjes.
Het zijn toch juist mensen met een beperking en jonge kinderen die drinkpakjes met papieren rietjes consumeren?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar de gebruikers van drinkpakjes maar het is te verwachten dat kinderen en mensen met een beperking een doelgroep voor deze producten vormen. Producenten hebben een verantwoordelijkheid dat deze doelgroepen veilig kunnen consumeren. Voor mensen met een beperking is het gebruik van veilige rietjes zeer belangrijk voor hun voedsel- en vochtinname. Hierover zijn we ook in goed contact met de belangenorganisatie, om te komen tot goede oplossingen. Voor kinderen zijn er bovendien ook alternatieven mogelijk voor het drinkpakje, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vorige Kamervragen (vraag3.
Hoeveel drinkpakjes met een rietje voor eenmalig gebruik worden er jaarlijks in ons land geconsumeerd?
Ik heb daar geen cijfers over.
Wat is uw reactie op de omvang van 400 meldingen waarbij een kind een stuk van zo’n rietje in de keel kreeg? Schrikt u hier niet net zo erg van als wij?
Ik vind het onwenselijk dat zoveel incidenten voorkomen en ik beschouw dat als een reden voor de industrie om naar een alternatief voor de huidige papieren rietjes te zoeken.
Wat is uw reactie op de 10 tot 15 procent van deze 400 gevallen waarbij het nodig was om op de rug te kloppen of het stuk rietje met de hand weg te halen?
Het is verontrustend dat dat dit nodig was maar ik ben blij dat het een afdoende maatregel vormde om ernstiger effecten te voorkomen en er geen incidenten bekend zijn van daadwerkelijke verstikkingen.
Bent u nog steeds niet bereid (antwoord op vraag3 het verbod op het op de markt brengen van plastic rietjes voor eenmalig gebruik terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. Plastic rietjes zijn verboden omdat zij een risico vormen voor de het milieu (EU Single-use plastics Richtlijn 2019/904). Hiervoor moet door de industrie daarom een alternatief gezocht worden. Het feit dat er op dit moment gekozen wordt voor een inferieure oplossing is geen reden om terug te komen op een eerder ingesteld verbod maar zou reden moeten zijn om te zoeken naar een veiliger alternatief voor plastic.
Wie is verantwoordelijk indien iemand in een losgelaten stuk van zo’n papieren rietje stikt, terwijl het risico op stikken bekend is?
De fabrikant is altijd verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn eigen product. Dat geldt ook in dit geval. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid en heeft daarom ook de waarschuwing om op te letten uit doen gaan. Ik ga er vanuit dat de industrie op basis van de van de waarschuwing van de NVWA onderzoekt welke alternatieven er nog meer mogelijk zijn en met een andere oplossing komt.
De onaanvaardbare toestanden op Aanmeldcentrum Ter Apel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat gisteravond ternauwernood kon worden voorkomen dat vijftig tot zestig asielzoekers bij Aanmeldcentrum Ter Apel de nacht buiten zouden moeten doorbrengen? Zo ja, wat vindt u ervan dat gesproken wordt van «een nieuw dieptepunt» in de wijze waarop mensen in Aanmeldcentrum Ter Apel worden ondergebracht?1
Ja. Dit is niet hoe wij in Nederland om willen gaan met mensen die onze bescherming zoeken. Ik vind het dan ook ongewenst en ongepast dat wij deze mensen een aantal uren geen dak boven het hoofd hebben kunnen bieden en dat betreur ik. Er is met man en macht gewerkt om alle mensen toch binnen te kunnen laten tijdens de nacht.
Waarom zijn, ondanks eerdere noodsignalen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), nog steeds geen adequate structurele oplossingen gevonden voor deze terugkerende ellende?2
Al geruime tijd wordt gewerkt aan maatregelen die toewerken naar een adequate structurele oplossing. Met de medeoverheden en de keten wordt gewerkt aan de realisatie van de flexibliseringsagenda die de ten doel heeft de opvangcapaciteit van asielzoekers flexibeler mee te laten bewegen met veranderingen in de instroom en de overgang van asielopvang naar huisvesting en integratie te verbeteren. Een van de elementen daaruit is ook totstandkoming van meerdere aanmeldcentra. Daarnaast werkt het kabinet aan een dwingender juridisch instrumentarium.
Bent u bereid leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden in te zetten als tijdelijke flexibele opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier twee separate processen die zien op twee gescheiden trajecten. Op dit moment zijn er meer bedden georganiseerd voor Oekraïners dan nodig zijn. Dat is een bewuste keuze, omdat we voorbereid willen zijn op het scenario dat er veel mensen in korte tijd deze kant op komen.
In goed overleg met gemeenten wordt over de inzet van de bedden besloten. Ik sluit niet uit dat daarbij ook leegstaande opvangvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden ingezet worden als opvang voor asielzoekers aan wie geen opvang in het Aanmeldcentrum Ter Apel kan worden geboden. Uiteindelijk geldt immers voor elk van hen dat zij een beroep doen op bescherming.
Kunt u aangeven hoe het overleg met gemeenten over de noodzaak van extra asielopvangvoorzieningen verloopt?
Het overleg met gemeenten over de noodzaak van extra asielopvangvoorzieningen verloopt constructief en ik ben de gemeenten dan ook dankbaar voor hun inzet de afgelopen periode. Desondanks zien wij toch dat dit nog onvoldoende plekken oplevert en wil ik toe naar een meer evenredige verdeling over het land.
Welke maatregelen neemt u zich voor zo snel mogelijk te voorzien in aanvaardbare opvangvoorzieningen, om herhaling van wat zich afgelopen nacht in Aanmeldcentrum Ter Apel heeft voorgedaan te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld bereid het COA hiervoor extra financiële ruimte te geven?
Vanzelfsprekend zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om een situatie zoals die zich nu voordoet in de toekomst te voorkomen. Een garantie dat dit niet nogmaals zal gebeuren is, vanwege verschillende afhankelijkheden, niet te geven. Dat neemt niet weg dat voldoende asielopvang de hoogste prioriteit heeft.
Daarom blijven wij onverminderd inzetten op de realisatie van nieuwe opvanglocaties. Dit biedt echter op dit moment onvoldoende soelaas. Daarom heb ik de veiligheidsregio Groningen gevraagd om nu crisisnoodopvang voor te bereiden om deze waar nodig in te zetten. Ik ben hen zeer erkentelijk, evenals andere medeoverheden die in deze omstandigheden opnieuw een bijdrage leveren.
Voor de middellange termijn geldt dat COA in samenwerking met gemeenten en het Rijksvastgoedbedrijf meerdere locaties in gebruik kan nemen. Het kost echter tijd om gebouwen gebruiksklaar te maken voor opvang en begeleiding van asielzoekers.
Voor de langere termijn is COA in gesprek met een flink aantal gemeenten voor de opvang van asielzoekers in locaties van voldoende omvang en voor langere duur.
Daarnaast wordt er volop ingezet om vergunninghouders die al langere tijd in COA-locaties verblijven in afwachting van huisvesting in een gemeente versneld uit te plaatsen. Gemeenten kunnen ook gebruik maken van de hotel- en accommodatie regeling. Bij deze regeling worden statushouders op initiatief van gemeenten reeds in een hotel of accommodatie in de betreffende gemeente ondergebracht, in afwachting van een permanente woning.
Ook is een maatregel getroffen om statushouders die in afwachting zijn van huisvesting in een gemeente in een hotel of andere accommodaties onder te brengen.
Kunt u garanderen dat vanavond geen mensen buiten op de grond moeten slapen? Bent u bereid, gezien de ernst van de opvangproblemen, deze vragen voor vanavond te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend zijn alle inspanningen van betrokken partijen erop gericht om een situatie zoals die zich voordeed op 10 mei in de toekomst te voorkomen. Een garantie dat dit niet nogmaals zal gebeuren is, vanwege verschillende afhankelijkheden, niet te geven. Dat neemt niet weg dat voldoende asielopvang mijn hoogste prioriteit heeft. Het opvangprobleem kan ik niet alleen oplossen, daar is de hulp van andere partijen, waaronder medeoverheden voor nodig.
Het bericht ‘Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics»1 en het rapport «Plastic: The Hidden Beauty Ingredient»2?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het rapport blijkt dat 87% – bijna negen op de tien – van de producten van de tien meest verkochte cosmeticamerken microplastics blijken te bevatten?
De bevindingen in het rapport «Plastic-the hidden beauty ingredient» tonen wederom de urgentie van de problematiek aan en de noodzaak van beleid in Europees verband.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics recent voor het eerst zijn aangetroffen in menselijk bloed3 en in de longen van levende mensen4?
Ja, ik ben op de hoogte van deze onderzoeksresultaten.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken, doordat ze kunnen worden opgenomen door (immuun)cellen, en dat microplastics bij de hersenen en vermoedelijk ook in de placenta terecht kunnen komen, maar dat de mogelijke effecten hiervan meer onderzoek vereisen?
Het is bekend dat microplastics op verschillende plekken in het menselijk lichaam terug te vinden zijn. In welke mate de microplastics schadelijk zijn voor de gezondheid is nog niet bekend en moet nog nader worden onderzocht. Onderzoek naar microplastics en gezondheid is nog volop in ontwikkeling. Zo vindt er in opdracht van de Ministeries van IenW en VWS bijvoorbeeld ook onderzoek plaats om plastic deeltjes in het lichaam goed te kunnen meten. Resultaten van dit onderzoek worden de komende jaren verwacht.
Bent u bereid meer onderzoek te laten doen naar de schadelijkheid van microplastics voor de gezondheid? Zo ja, wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad meer onderzoek nodig naar de effecten van microplastics op de gezondheid. Daarom hebben de Ministeries IenW en VWS samen € 600.000 geïnvesteerd in het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMw. Dit programma loopt tot en met 2024. De komende jaren zullen de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en op de website van ZonMw.
Deelt u de mening dat het bizar is dat aan de ene kant het milieu en onze gezondheid negatief beïnvloed worden door een overvloed aan microplastics, terwijl aan de andere kant producenten opzettelijk microplastics toevoegen aan hun cosmeticaproducten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie uw zorgen over microplasticvervuiling en de mogelijke effecten daarvan op mens en milieu. Daarom is het goed dat nu op EU-niveau een restrictie komt op het bewust toevoegen van microplastics aan producten zoals cosmetica.
Bent u het met Jeroen Dagevos, programmadirecteur van de Plastic Soup Foundation, eens dat het toevoegen van microplastics aan cosmeticaproducten vooral een financiële keuze is van de producenten, aangezien al ruim 200 merken werken zonder microplastics? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de motieven van producenten voor het al dan niet toevoegen van microplastics aan bepaalde producten. Wel is het van belang dat het bewust toevoegen van microplastics aan producten zo veel mogelijk wordt beperkt en voorkomen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat producenten stoppen met microplastics toe te voegen aan cosmeticaproducten?
Ik verwacht op korte termijn een voorstel van de Europese Commissie om het bewust toevoegen van microplastics – dus ook in cosmetica – te verbieden of in te perken. Onze inzet is dat deze restrictie ambitieus en doeltreffend is en dat deze snel van kracht wordt.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu een smalle definitie voor «microplastics» wordt opgesteld voor in het voorstel van de Europese Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, waarmee het overgrote deel van alle microplastics (synthetische polymeren) wordt uitgesloten?
Zoals gezegd, wordt het restrictievoorstel binnenkort verwacht. Zo gauw dit beschikbaar is, zullen de betrokken departementen hierover een positie bepalen, inclusief over de keuze van de definitie en de gevolgen daarvan.
Hoeveel procent van alle microplastics die opzettelijk aan cosmeticaproducten worden toegevoegd, vallen onder de definitie zoals die nu wordt opgesteld? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de microplastics die nu worden uitgezonderd van de definitie, waaronder vloeibare en semi-vloeibare synthetische polymeren die onder andere worden toegevoegd aan cosmeticaproducten, slecht afbreekbaar en toxisch kunnen zijn, en dat wetenschappers zich daar zorgen over maken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u ook het mogelijke gevaar voor mens en milieu van de microplastics die worden uitgezonderd van de definitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle microplastics worden meegenomen in het voorstel van de Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, aangezien u in uw brief als reactie op de Plastic Soup Foundation5 aangeeft dat u zich op basis van het definitieve voorstel zal uitspreken over het voorkomen van eventuele onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen binnen Europa op het gebied van microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een voortrekkersrol in Europa als het gaat om het terugdringen en voorkomen van microplastics in het milieu.
Zoals eerder gezegd, wordt binnenkort een voorstel van de Europese Commissie verwacht om bewust toegevoegde microplastics – in bijvoorbeeld cosmetica – te verbieden of te beperken. Onze inzet is een restrictie die ambitieus en doeltreffend is en die snel van kracht wordt. Overigens heeft mijn voorganger in dit kader reeds aan de Kamer laten weten dat Nederland voorstander zou zijn van een verbod op synthetische infill-materialen.
Onlangs heb ik gereageerd op de publieke consultatie van de Commissie voor Europese aanpak van microplastics die in het milieu terechtkomen door bijvoorbeeld bandenslijtage of verfresten. Daarin heb ik gepleit voor Europese wet- en regelgeving voor het voorkomen en beperkten van microplastics. Bijvoorbeeld door het tegengaan van microplastics integraal op te nemen in andere Europese beleidsinitiatieven zoals de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR), de richtlijn voor duurzame producten, voedselcontactrichtlijn/ verpakkingen, en beleid tegen stoffen die gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid6. Daarnaast pleit Nederland al geruime tijd voor het terugdringen van microplastics uit textiel. Bijvoorbeeld heeft Nederland vorig jaar in het kader van de Europese textielstrategie gepleit voor een verplicht duurzaamheidslabel, het uitfaseren van zorgwekkende stoffen, en het minimaliseren van vervuiling van textiel door het vrijkomen van microplastics7.
Onderschrijft u het belang van ambitieuze nationale regelgeving met betrekking tot microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland treft op nationaal niveau maatregelen tegen zwerfafval, een belangrijke bron van microplastics. Vervuiling door microplastics houdt echter niet op bij de grens. Nederland is daarom voorstander van Europese maatregelen voor het terugdringen van microplastics, en waar mogelijk streeft Nederland ook naar een mondiale aanpak.
Bent u bereid in Nederland strengere eisen te stellen omtrent de onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen, als blijkt dat de definitie niet wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het op de markt brengen van stoffen en producten is gereguleerd via diverse Europese verordeningen vanwege de combinatie van beschermen van de gezondheid en het milieu én de werking van de interne markt. Het heeft ook mijn sterke voorkeur om dit soort maatregelen op Europees niveau goed te regelen en daar wil ik nu mijn inzet op richten.
Bent u bereid te onderzoeken welke stappen Nederland zelf kan nemen om microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten, zo snel en volledig mogelijk uit te faseren ten behoeve van het milieu en de menselijke gezondheid?
Ik ben voorstander van maatregelen op Europees niveau omdat (micro)plasticvervuiling niet bij de grens ophoudt. Nationale uitfasering van bewust toegevoegde microplastics acht ik niet realistisch, aangezien het merendeel van de producten in de Nederlandse winkels daar komen via een groot internationaal handelsverkeer. Ik vind het daarom belangrijk om in te zetten op ambitieuze Europese regelgeving voor het beperken en voorkomen van microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten. Ik vind het belangrijk dat deze restrictie doeltreffende maatregelen behelst die in verhouding staan met de urgentie en de ernst van de milieuvervuiling door deze microplastics.