Het rapport ‘Van schuld naar schone lei’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weg met eigen schuld, dikke bult»1 en het rapport «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving?2
Ja.
Bent u van mening dat het krijgen van schulden vaak buiten iemands eigen schuld ligt?
Daar ben ik het mee eens. We zijn in onze samenleving veel van mensen gaan verwachten. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten van mijn Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, die ik u op 12 juli jl. heb aangeboden,3 zijn daarom: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen, en gedeelde verantwoordelijkheid.
Mensen kunnen lang niet altijd voorkomen dat zij met schulden te maken krijgen. Ook zijn schulden niet altijd te wijten aan eigen handelen of nalaten. Denk aan mensen die ziek of arbeidsongeschikt worden of hun partner verliezen.
Zo ja, gaat u er dan ook zorg voor dragen dat er binnen het kabinet niet meer bestraffend wordt gesproken over mensen in de schulden en dat het hebben van schulden hun eigen schuld is?
Dat zal ik doen. Ik vind dat iedereen, ook mensen met schulden, met respect moet worden behandeld. De afgelopen jaren zijn goede resultaten bereikt met de brede schuldenaanpak en de aanpak van kinderarmoede. Met de nieuwe aanpak geldzorgen, armoede en schulden, bouw ik hierop voort en hoop een nog grotere beweging in gang te zetten. Ik zal daarbij ook nadrukkelijk inzetten op bewezen interventies en bestendigen van wat er al is en werkt. De aanpak bevat acties en maatregelen die o.a. meer mensen schuldhulp moet bieden en problematische schulden sneller moeten oplossen. Iedereen die dat nodig heeft, moet kunnen rekenen op aandacht en hulp. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, zijn vertrouwen en oog hebben voor de behoeften van mensen zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.
Bent u het ook eens dat problematische schulden een symptoom zijn van het feit dat steeds meer mensen moeite hebben met rondkomen en niet mee kunnen doen in de samenleving?
Naast moeite met het omgaan met geldzaken en het te maken krijgen met levensgebeurtenissen en ingrijpende veranderingen, zie ik dat ook moeite met rondkomen een oorzaak kan zijn voor het ontstaan van problematische schulden. Het kabinet ziet dan ook de noodzaak om het minimumloon te verhogen. Aanvullend op het Coalitieakkoord (CA),heeft het kabinet op Prinsjesdag een omvangrijk pakket aan structurele en incidentele maatregelen aangekondigd om de koopkracht van mensen, in het bijzonder voor mensen die leven van een laag inkomen, te verbeteren.
Vindt u het daarom in dat licht ook onverstandig om pas in 2024 met een minimaal bedrag het minimumloon te verhogen?
Het is essentieel om de uitgangspositie van mensen met lagere inkomens te verbeteren. Ook voor huishoudens met middeninkomens wil het kabinet perspectief bieden. Op Prinsjesdag is daarom een verhoging van het wettelijke minimumloon (WML) met 10% aangekondigd, als onderdeel van een uitgebreider koopkrachtpakket. Deze verhoging gaat meteen op 1 januari 2023 in werking. Dat betekent een verbetering ten opzichte van het CA waarin was afgesproken dat het WML met 7,5% zou stijgen in drie jaarlijkse stappen.
Bent u daarom bereid om het minimumloon, en alle daaraan gekoppelde uitkeringen, al per 1 juli 2022 te verhogen?
Het minimumloon verhogen op 1 juli 2022 was uitvoeringstechnisch niet haalbaar vanwege de vele stappen die moeten worden doorlopen voorafgaand aan de wijziging. In het geval van een minimumloonsverhoging geldt ook een voorhangprocedure voordat de algemene maatregel van bestuur voor advies naar de Raad van State kan worden gestuurd. Zorgvuldig bestuur en de bijbehorende termijnen maakte een verhoging met ingang van 1 juli 2022 daardoor niet mogelijk.4
Erkent u ook dat schulden ook een probleem zijn voor de volksgezondheid?
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat stress door geldzorgen invloed heeft op de fysieke en mentale gezondheid en het welzijn van mensen. Deze samenhang komt ook terug in het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat iedere vorm van uitstel van het oplossen van de schuldenproblematiek schade aan de volksgezondheid oplevert?
Vanwege dit causaal verband tussen schulden en de gezondheid van mensen neemt het Ministerie van VWS actief deel aan de schuldenaanpak en wordt er samengewerkt aan concrete maatregelen, zoals de verbetering van de samenwerking tussen het zorg- en sociale domein als er geldzorgen spelen bij patiënten en cliënten. De impact van problematische schulden is groot op mensen en de samenleving. Dat vraagt een voortvarende aanpak om de schuldenproblematiek op te lossen. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden beoogt hieraan bij te dragen.
Bent u daarom bereid om zo snel als mogelijk te starten met de door Raad voor Volksgezondheid en Samenleving voorgestelde nationale saneringsopgave?
Met de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden pakt het kabinet de schuldenproblematiek met urgentie aan. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. De RVS adviseert voor de lange termijn aan de onderliggende oorzaken van schulden te werken, zoals aan bestaanszekerheid en een betrouwbare en voorspelbare overheid. Voor de korte termijn adviseert de RVS een nationale saneringsopgave, waarbij de overheid mensen met schulden een menswaardig bestaan garandeert. Het kabinet voert deze aanbeveling uit door de inzet van saneringskredieten te bevorderen via het nationale Waarborgfonds saneringskredieten dat in het najaar van 2021 van start is gegaan, zoals in de brief van 12 juli ook is toegelicht. Een bewezen effectieve aanpak is dat schuldhulpverleners schulden afkopen door een collectieve schuldregeling overeen te komen met schuldeisers die een groot deel van de schuld kwijtschelden. De persoon met schulden heeft dan alleen nog een schuld bij de gemeente. De schuld wordt in maximaal drie jaar afbetaald. Dat geeft rust om te werken aan financiële redzaamheid, bijvoorbeeld een (betere) baan.
Op welke wijze gaat u gaat deze nationale saneringsopgave vormgeven? Welke mogelijke belemmeringen zijn er en op welke wijze gaat u deze wegnemen?
Met de RVS ben ik van mening dat met urgentie uitvoering gegeven moet worden aan de schuldenaanpak. De saneringsopgave die de RVS aanbeveelt, krijgt onder meer vorm door de inzet van saneringskredieten te bevorderen zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
Uit onderzoek5 blijkt dat gemeenten huiverig zijn voor het financiële risico dat een saneringskrediet met zich meebrengt als het saneringskrediet onverhoopt niet (geheel) kan worden afgelost. Het door mij gesubsidieerde nationale Waarborgfonds saneringskredieten dekt het financiële risico van gemeenten. Dit moet ertoe leiden dat alle gemeenten saneringskredieten aanbieden, hetgeen ook de Kamer heeft verzocht met de motie Ceder/Kat.6 Het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten moet breder toegankelijk worden. Ik subsidieer daarom pilots voor jongeren en ondernemers met schulden.7 Daarnaast heeft het kabinet ik in de brief «Aanvullende maatregelen energierekening» op 20 september jl. aangekondigd dat wordt verkend op welke wijze het Waarborgfonds voor aanvullende doeleinden kan worden ingezet en hoeveel budget hiervoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat er meer en vaker saneringskredieten worden ingezet?
Ik streef ernaar om het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten breder toegankelijk te maken, ook voor jongeren en mensen die geen toegang hebben tot schuldhulpverlening. Daarom subsidieer ik twee pilots om te onderzoeken onder welke voorwaarden het Waarborgfonds breder toegankelijk kan worden gemaakt. Het gaat om een pilot van het Jongeren Perspectieffonds voor de doelgroep jongeren en een pilot van SchuldHulpMaatje voor (andere) mensen die geen of nauwelijks afloscapaciteit hebben en daardoor vaak niet voor een schuldregeling met inzet van een saneringskrediet in aanmerking komen. Daarnaast ben ik voornemens om vanaf dit najaar subsidie te verstrekken voor een pilot met saneringskredieten aan ondernemers. Op die manier streef ik ernaar om de toegankelijkheid van het Waarborgfonds te verbreden.
Bent u bekend met verschillende bestaande gemeentelijke initiatieven met het kwijtschelden van schulden en bent u bereid deze ook financieel te ondersteunen?
Ik weet niet op welke gemeentelijke initiatieven u hier doelt, maar ik kan in algemene zin zeggen dat ik voortdurend kijk op welke wijze ik gemeenten kan ondersteunen in hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden aan hun inwoners. Ik praat hier regelmatig met de VNG over.
Hoe staat het met de collectieve schuldregeling? In hoeverre is het nu nog mogelijk dat een minderheid aan schuldeisers dwars kan liggen bij een schuldregeling?
Steeds meer gemeenten en schuldeisers werken met Collectief Schuldregelen. Voor een overzicht van de betrokken partijen, zie: https://www.nvvk.nl/wie-doet-wat. Bij de totstandkoming van nieuwe convenanten met schuldeisers zet de NVVK, de branchevereniging van financiële hulpverleners en aanjager van het Collectief Schuldregelen, in op het toevoegen van Collectief Schuldregelen als onderdeel van de nieuwe afspraken. Zolang nog niet alle schuldeisers aangesloten zijn, blijft het mogelijk dat een of enkele schuldeisers niet meewerken aan de totstandkoming van een schuldregeling.
Gelukkig blijkt uit onderzoek dat de meeste schuldeisers goed meewerken.8 Een enkele schuldeiser kan inderdaad een schuldregeling tegenhouden door niet te reageren op een voorstel en het traject zo vertragen. Dit is onwenselijk. Daarom werk ik aan een maximale reactietermijn voor schuldeisers om dit te voorkomen.
Gaat u naar aanleiding van dit rapport aanvullende maatregelen nemen om aan de preventieve kant van het krijgen van schulden tegen te gaan?
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Door geldzorgen aan te pakken, halen we dus de bron van tal van andere problemen weg. Daarom wil ik geldzorgen vóór zijn. Preventie van geldzorgen is daarom een heel belangrijk onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. De aanpak bevat maatregelen gericht op meer preventie van geldzorgen, zoals financiële educatie voor kinderen en jongeren en preventieve inzet op levensgebeurtenissen. Daarbij zijn ook de aanbevelingen van de RVS betrokken. In overleg met o.a. ervaringsdeskundigen, gemeenten, maatschappelijke en uitvoeringsorganisaties zijn we gezamenlijk tot een samenhangend pakket aan acties en maatregelen gekomen om de bestaanszekerheid van mensen te versterken en mensen sneller perspectief te bieden.
In lijn met het advies van de RVS zet het kabinet in op het tegengaan van niet-gebruik van voorzieningen, wordt het instrument vroegsignalering geïntensiveerd en worden experimenten vroegsignalering vormgegeven. In de reeds genoemde brief «Aanvullende maatregelen energierekening» staan extra maatregelen aangekondigd om vroegsignalering nog beter te benutten. Zo hebben energieleveranciers en gemeenten samen geconcludeerd dat er nog veel winst te behalen is bij het sturen en verwerken van signalen. Energieleveranciers gaan vaker en informatierijkere signalen sturen en gemeenten gaan gerichter interventies plegen. Gemeenten ontvangen in 2022 hiervoor extra incidentele middelen.
Daarnaast werken de rijksoverheidspartijen aan het creëren van een Vorderingenoverzicht Rijk om mensen simpel inzicht te geven in hun betalingsverplichtingen bij de rijksoverheid. Ook wordt ernaar gestreefd om betalingsregeling voor iedereen beschikbaar te maken.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen die de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) doet met betrekking tot preventie van schulden? Kunt u per aanbeveling aangeven of u deze gaat onderzoeken/uitvoeren? Zo nee, kunt u daarbij dan aangeven per aanbeveling welke (wettelijke) belemmeringen er liggen?
Ik stel het zeer op prijs dat de RVS nadrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor preventie van schulden. Zoals ik bij het antwoord op de voorgaande vraag heb aangegeven, is preventie een belangrijk onderdeel van de Aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. De RVS heeft ten aanzien van preventie de volgende acht voorstellen gedaan:
Het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen heeft een centrale rol in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Ik kijk daarbij ook naar mogelijkheden om mensen die dit nodig hebben zo goed mogelijk te ontzorgen door gebruik te maken van digitalisering, bijvoorbeeld via het automatisch reserveren van de vaste lasten en ondersteuning bij het aanvragen van inkomensondersteunende voorzieningen.
Mensen moeten snel inzicht kunnen krijgen in hun financiële situatie. Een belangrijke stap hierin die al is genomen, is de «blauwe knop», waarin de overheidsschulden raadpleegbaar zijn. In het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso wordt nu gewerkt aan een Vorderingenoverzicht Rijk, waarin mensen alle vorderingen die zij moeten betalen aan de rijksoverheid kunnen zien.
Eerdere ervaring leert dat het oprichten van een centraal schuldenregister niet kansrijk is, vanwege diverse privacyvraagstukken die een rol spelen. Het knelpunt ligt met name bij de ontbrekende doelbinding voor de centrale registratie van schulden.
Een schuldenregister is niet de enige oplossing voor het probleem van gebrekkig inzicht in de financiële situatie van mensen. De schuldhulpverlening is de afgelopen jaren makkelijker en sneller gemaakt door onder andere het Schuldenknooppunt, waardoor de schuldhulpverlening snel met schuldeisers kan communiceren.
Ook onderzoek ik welke stappen nog meer mogelijk zijn om mensen met schulden beter en sneller inzicht te geven in hun financiële situatie, waarbij het uitgangspunt is dat de regie op de gegevens bij mensen zelf blijft liggen.
Deurwaarders kunnen een belangrijke functie vervullen als het gaat om het signaleren van problematische schulden en doorverwijzing naar hulp. De Minister voor Rechtsbescherming is in het kader van de thematafels in dialoog met de deurwaarders en andere partijen uit de incassodienstverlening om te kijken wat nodig is om deurwaarders in staat te stellen deze rol beter te vervullen. Dit is een van de maatregelen uit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
De samenwerking tussen partijen die allemaal vanuit hun eigen positie te maken (kunnen) krijgen met mensen met schuldenproblematiek is van belang om mensen met financiële zorgen te vinden en te kunnen ondersteunen. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden heeft dit de aandacht, onder meer door de voortzetting van het Samenwerkingsverband Brede schuldenaanpak, waarin 40 landelijke partijen met regelmaat samenkomen om gezamenlijke opgaven te verkennen en acties te formuleren, waaronder vroege signalering van schulden.
Het programma Wijzer in geldzaken van het Ministerie van Financiën waarbij SZW partner is, coördineert het project «financieel fitte werknemers», gericht op het versterken van de rol van werkgevers in het signaleren en ondersteunen van werknemers met geldzorgen.
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden onderzoek ik welke specifieke aandacht er nodig is binnen beleidsmaatregelen om ook kwetsbare groepen, zoals jongeren, laaggeletterden en mensen met een licht verstandelijke beperking te bereiken en ondersteunen.
Ik wil zorgen voor een betere, verantwoorde overheidsincasso met oog voor de menselijke maat. Het voornemen is hiertoe de samenwerking tussen de grote uitvoeringsorganisaties naar de minnelijke fase uit te breiden, bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling aan te bieden. Deze Betalingsregeling Rijk gaat naar verwachting dit najaar van start met drie overheidspartijen: CJIB, CAK en DUO. Omdat de gang naar de rechter voor mensen een drempel kan zijn, verdient een minnelijke oplossing de voorkeur. Daarom willen wij meer persoonlijk contact en betalingsregelingen bevorderen, zodat schuldenaar en schuldeiser tot een oplossing kunnen komen. In dat licht is het wetsvoorstel «wet opleggen betalingsregelingen door de rechter» een belangrijke ontwikkeling.9 In de huidige situatie is het zo dat een schuldeiser recht heeft op betaling in één keer van zijn vordering. Een schuld in termijnen aflossen is geen recht van de schuldenaar. Dit betekent dat de rechter in geval van gerechtelijke vorderingen alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling kan opleggen. De rechter kan alleen de vordering af- of toewijzen (al dan niet gedeeltelijk). In het wetsvoorstel wordt dit dus anders. De rechter zou dan, gelet op de financiële situatie van de schuldenaar, een betalingsregeling kunnen vaststellen en opleggen. Dit wetsvoorstel beoogd aldus te voorkomen dat schuldenaren die de vordering niet in één keer kunnen voldoen verder in financiële problemen raken indien termijnbetalingen wel mogelijk zijn.
De Minister van Financiën heeft in samenwerking met mij de afgelopen tijd belangrijke stappen gezet om overkreditering tegen te gaan: zo is de maximum kredietvergoeding verlaagd van 14% naar 10% waardoor consumenten beter beschermd zijn tegen hoge kosten van kredieten, en is het leenbedrag waarbij kredietverstrekkers verplicht zijn om te checken of iemand voldoende inkomen heeft om een lening aan te gaan verlaagd van € 1.000,- naar € 250,-
Ik zal in overleg gaan met de Minister van Financiën om te verkennen welke verdere stappen nog mogelijk zijn om mensen beter te beschermen tegen overkreditering, en welke rol kredietaanbieders hierin kunnen spelen.
Zoals eerder aangegeven zal ik de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengaan. Dit is ook onderdeel van het gesprek dat de Minister voor Rechtsbescherming voert in het kader van de thematafels. Daarnaast wordt de kwaliteit van incassodienstverlening verbeterd via de uitvoering van Wet kwaliteit Incassodienstverlening. In dit kader verwijs ik naar het uitgebreide antwoord op de vragen 17 en 18.
Wat vindt u ervan dat (semi)publieke instellingen de grootste schuldeisers zijn? Gaat u meer actie ondernemen om ervoor zorg te dragen (semi) publieke instellingen minder problematische schulden laten ontwikkelen bij mensen?
Panteia en de Hogeschool Utrecht hebben onderzoek gedaan naar ophogingen die door de incasso van overheidsorganisaties ontstaan. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het rapport «Ophogingen» dat bij brief van 13 september 2021 aan de Kamer is aangeboden.10 Een belangrijk inzicht dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de overheid bij mensen met problematische schulden weliswaar een grote, maar niet de grootste schuldeiser is. Voor ruim driekwart (77%) van de klanten geldt dat meer dan de helft van de openstaande schuldenlast wordt opgeëist door private partijen, met een gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast. Dit volgt uit een dossieranalyse die is uitgevoerd op bijna 200 «random» geselecteerde dossiers bij Kredietbank Nederland. Ook blijkt dat de meeste mensen in de steekproef (86%) schulden hebben bij zowel publieke als private partijen, 13% alleen bij private schuldeisers en 1% alleen bij publieke instanties. Dit neemt niet weg dat ik het nog steeds belangrijk vind om het ontstaan van schulden zoveel mogelijk tegen te gaan.
Overheidspartijen, waaronder de Belastingdienst, CJIB, SVB en UWV nemen actief deel aan de aanpak om problematische schulden bij mensen te voorkomen dan wel snel op te lossen. Om dat te bewerkstelligen bevat de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden verschillende acties. Zo zullen overheidspartijen terugvorderingen en betalingsachterstanden incasseren met oog voor de menselijke maat. Ook zetten het CJIB, CAK, UWV, DUO en RVO stappen in het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso om al in de inningfase (vóór dwangincasso) de werkwijzen en dienstverlening van de organisaties op elkaar af te stemmen. Dat kan bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling en één
vorderingenoverzicht aan te bieden zoals ook beantwoord in de voorgaande vragen. En door de aflossing van betalingsachterstanden tijdelijk te pauzeren.
Bent u bereid om het verkoop van schulden, als dat met een winstoogmerk gebeurt, te verbieden? Zo nee, want vindt u er dan van dat incassobureaus veel geld verdienen met het leed van mensen in de schulden?
Het kabinet heeft afgesproken de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegen te gaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. Van belang is dan ook dat een schuldeiser zich betrokken voelt bij de schuldenaar. Deze betrokkenheid valt weg op het moment dat de vordering wordt doorverkocht. Daarom kijkt het kabinet samen met de betrokken partijen welke stappen nog gezet kunnen worden om – aanvullend op de maatregelen uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening11 – het verkopen van een vordering als verdienmodel tegen te gaan en tot een kwalitatief incassosysteem te komen. In plaats van escalatie, zoals oorspronkelijke systeem is ingericht, wordt een duurzame en oplossingsgerichte incassoroute beoogd. Ik verwijs u daarbij naar de brief van 3 november 2021 van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Kamer met betrekking tot de uitwerking van de motie Van Beukering en de in dat kader gevoerde gesprekken bij de thematafels.12
Met het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (35 733) dat op 10 mei 2022 door de Eerste Kamer is aangenomen, zijn de eerste stappen gezet om de kwaliteit te verbeteren. Deze wet heeft als doelstelling het innen en incasseren van private vorderingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te laten plaatsvinden en de kwaliteit van de incassodienstverlening te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is dat opkopers van vorderingen die ook de vorderingen buitengerechtelijk innen onder de reikwijdte van de wet vallen. Hierdoor moet de kwaliteit van die dienstverlening van alle incassodienstverleners aan gestelde (kwaliteits-)eisen voldoen, zoals een fatsoenlijke bejegening van schuldenaren en schuldeisers, een inzichtelijke opbouw van de vordering en de specificatie daarvan, en juiste en tijdige informatieverstrekking aan de schuldenaar.
Hoe kijkt u aan tegen het goede voorstel van de RVS om een deel van de incassokosten in rekening te brengen bij de schuldeiser?
Ik begrijp het voorstel van de RVS en het past bij de gesprekken die het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert in het kader van de thematafels. Uw Kamer is bij brief van 3 november 2021 over de uitwerking van de motie Van Beukering meegenomen in wat het kabinet voornemens is met betrekking tot het proces van bekostiging van de verschillende elementen binnen een incassoproces. De thematafels zijn vervolgd in drie afzonderlijke werkgroepen waarin bepaalde onderwerpen nader worden uitgewerkt. Eén van die werkgroepen gaat over «bekostiging, verdienmodel en sociaal tarief». In deze werkgroep zullen ook de aanbevelingen uit het rapport van de RVS worden betrokken. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer dit najaar informeren over de eerste uitkomsten en het vervolg van dit traject.
Gaat u consumptieve kredieten met zeer hoge rentes aanpakken zodat minder mensen in de schulden komen?
De rente die gevraagd kan worden bij consumptieve kredieten is begrensd door middel van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding bedroeg 14 procent op jaarbasis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis is deze per 10 augustus 2020 tijdelijk verlaagd naar 10 procent. Deze tijdelijke maatregel is tweemaal verlengd en had als einddatum 1 juli 2022. De Minister van Financiën heeft uw Kamer mede namens mij per brief van 18 maart 2022 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de maximale kredietvergoeding structureel te verlagen naar 10%. Daarmee zal het niveau van de tijdelijke verlaging blijvend worden gehandhaafd.13
Bent u bereid om te komen tot een Rijksincassodienst die in samenhang betalingen int en bovendien een sociaal incassobeleid hanteert?
De afgelopen jaren zijn stappen gezet om te komen tot meer samenwerking bij de incassodienstverlening van de rijksoverheidsorganisaties. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO en CJIB zijn geclusterd. SVB en Belastingdienst zijn met het CJIB in gesprek over de mogelijkheden tot samenwerking. Door de samenwerking hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Een sociaal incassobeleid en het bieden van maatwerk is daarbij uitgangspunt.
Deze partijen werken aan een intensivering van hun samenwerking en hebben de ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen te realiseren. Dit is een van de maatregelen uit Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Gaat u met gemeenten overleggen om ook, zoals bepleit in het advies, de nazorg van mensen die net uit de schulden zijn te verbeteren? Op welke manier gaat u hier regie op voeren zodat er daadwerkelijk in alle gemeenten adequate nazorg komt?
Ja, dat ga ik doen. Ik heb dit aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief over de verkenning van het stelsel van schuldhulpverlening.14 Ik zal met gemeenten bespreken hoe we de begeleiding van cliënten door de gemeentelijke schuldhulpverlening naar en tijdens een wsnp-traject in alle gemeenten standaard kunnen aanbieden en uw Kamer daar dit najaar over informeren.
Het toevoegen van de “koloniale oorlog in Indonesië” aan Dodenherdenking. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FIN tégen herdenken Indonesische oorlogsmisdadigers op 4 mei»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het een klap in het gezicht van Indische Nederlanders is dat het Comité 4 en 5 mei de officiële tekst, over wie we tijdens de Nationale Dodenherdenking herdenken, heeft aangepast en wel zo dat de «koloniale oorlog in Indonesië» is toegevoegd aan het memorandum?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. De aanpassing die dit jaar door het Nationaal Comité 4 en 5 mei is doorgevoerd, betreft het in naam noemen van de koloniale oorlog in Indonesië voorafgaand aan de twee minuten stilte. Hiermee wordt verwezen naar alle Nederlandse én Indonesische slachtoffers die tijdens dit conflict vielen. Daarnaast wordt bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië vanaf dit jaar ook honger en dwangarbeid als doodsoorzaak genoemd. Het NC heeft betrokken ministeries geïnformeerd over de aanpassing, verder is de aanpassing in lijn met de terminologie die door het kabinet wordt gehanteerd2.
Bent zich bewust van het feit dat nu «alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers» herdacht worden, dus ook Indonesiërs die vochten voor de toenmalige vijand, waaronder oorlogsmisdadigers?
Tijdens de Nationale Herdenking worden slachtoffers herdacht, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele plegers van oorlogsmisdaden. Ik ben mij ervan bewust dat tijdens de Nationale Herdenking zowel Nederlandse als Indonesische slachtoffers worden herdacht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste toevoeging, waarmee onnodig afbreuk wordt gedaan aan het nationale karakter van de herdenking?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Heeft u de bereidheid om er bij het Comité 4 en 5 mei op aan te dringen dat deze pijnlijke toevoeging wordt teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding op aandringen tot terugdraaien van de toevoeging, zie ook mijn antwoord op vraag (2).
Deelt u de mening dat de Bersiapperiode steeds meer naar de achtergrond gedrukt lijkt te worden, omdat eerst het Rijksmuseum de term wilde schrappen en nu het herdenken onder druk staat?
Deze mening deel ik niet. Er is de afgelopen tijd op verschillende manieren veel aandacht geweest voor de periode in voormalig Nederlands-Indië direct na de Tweede Wereldoorlog, dus ook voor de voor de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap. Het kabinet hoopt dat deze aandacht en het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» helpen deze periode een plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis.
Deelt u de mening dat de Bersiap, waarbij vlak na de Tweede Wereldoorlog genocide werd gepleegd op landgenoten en waar op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord, nooit vergeten mag worden? Zo ja, heeft u alsnog de bereidheid om een Bersiap-monument te realiseren in Den Haag, de stad die als weduwe van Indië mag worden beschouwd?
Kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië dient verankerd te worden in de Nederlandse samenleving, ook de zwarte bladzijden, op een wijze die recht doet aan de historische feiten. Het is aan de samenleving, zoals maatschappelijke organisaties en musea, om vorm te geven aan hoe dat moet gebeuren, bijvoorbeeld met behulp van tentoonstellingen of monumenten.
Het bericht ‘Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics»1 en het rapport «Plastic: The Hidden Beauty Ingredient»2?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het rapport blijkt dat 87% – bijna negen op de tien – van de producten van de tien meest verkochte cosmeticamerken microplastics blijken te bevatten?
De bevindingen in het rapport «Plastic-the hidden beauty ingredient» tonen wederom de urgentie van de problematiek aan en de noodzaak van beleid in Europees verband.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics recent voor het eerst zijn aangetroffen in menselijk bloed3 en in de longen van levende mensen4?
Ja, ik ben op de hoogte van deze onderzoeksresultaten.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken, doordat ze kunnen worden opgenomen door (immuun)cellen, en dat microplastics bij de hersenen en vermoedelijk ook in de placenta terecht kunnen komen, maar dat de mogelijke effecten hiervan meer onderzoek vereisen?
Het is bekend dat microplastics op verschillende plekken in het menselijk lichaam terug te vinden zijn. In welke mate de microplastics schadelijk zijn voor de gezondheid is nog niet bekend en moet nog nader worden onderzocht. Onderzoek naar microplastics en gezondheid is nog volop in ontwikkeling. Zo vindt er in opdracht van de Ministeries van IenW en VWS bijvoorbeeld ook onderzoek plaats om plastic deeltjes in het lichaam goed te kunnen meten. Resultaten van dit onderzoek worden de komende jaren verwacht.
Bent u bereid meer onderzoek te laten doen naar de schadelijkheid van microplastics voor de gezondheid? Zo ja, wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad meer onderzoek nodig naar de effecten van microplastics op de gezondheid. Daarom hebben de Ministeries IenW en VWS samen € 600.000 geïnvesteerd in het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMw. Dit programma loopt tot en met 2024. De komende jaren zullen de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en op de website van ZonMw.
Deelt u de mening dat het bizar is dat aan de ene kant het milieu en onze gezondheid negatief beïnvloed worden door een overvloed aan microplastics, terwijl aan de andere kant producenten opzettelijk microplastics toevoegen aan hun cosmeticaproducten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie uw zorgen over microplasticvervuiling en de mogelijke effecten daarvan op mens en milieu. Daarom is het goed dat nu op EU-niveau een restrictie komt op het bewust toevoegen van microplastics aan producten zoals cosmetica.
Bent u het met Jeroen Dagevos, programmadirecteur van de Plastic Soup Foundation, eens dat het toevoegen van microplastics aan cosmeticaproducten vooral een financiële keuze is van de producenten, aangezien al ruim 200 merken werken zonder microplastics? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de motieven van producenten voor het al dan niet toevoegen van microplastics aan bepaalde producten. Wel is het van belang dat het bewust toevoegen van microplastics aan producten zo veel mogelijk wordt beperkt en voorkomen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat producenten stoppen met microplastics toe te voegen aan cosmeticaproducten?
Ik verwacht op korte termijn een voorstel van de Europese Commissie om het bewust toevoegen van microplastics – dus ook in cosmetica – te verbieden of in te perken. Onze inzet is dat deze restrictie ambitieus en doeltreffend is en dat deze snel van kracht wordt.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu een smalle definitie voor «microplastics» wordt opgesteld voor in het voorstel van de Europese Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, waarmee het overgrote deel van alle microplastics (synthetische polymeren) wordt uitgesloten?
Zoals gezegd, wordt het restrictievoorstel binnenkort verwacht. Zo gauw dit beschikbaar is, zullen de betrokken departementen hierover een positie bepalen, inclusief over de keuze van de definitie en de gevolgen daarvan.
Hoeveel procent van alle microplastics die opzettelijk aan cosmeticaproducten worden toegevoegd, vallen onder de definitie zoals die nu wordt opgesteld? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de microplastics die nu worden uitgezonderd van de definitie, waaronder vloeibare en semi-vloeibare synthetische polymeren die onder andere worden toegevoegd aan cosmeticaproducten, slecht afbreekbaar en toxisch kunnen zijn, en dat wetenschappers zich daar zorgen over maken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u ook het mogelijke gevaar voor mens en milieu van de microplastics die worden uitgezonderd van de definitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle microplastics worden meegenomen in het voorstel van de Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, aangezien u in uw brief als reactie op de Plastic Soup Foundation5 aangeeft dat u zich op basis van het definitieve voorstel zal uitspreken over het voorkomen van eventuele onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen binnen Europa op het gebied van microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een voortrekkersrol in Europa als het gaat om het terugdringen en voorkomen van microplastics in het milieu.
Zoals eerder gezegd, wordt binnenkort een voorstel van de Europese Commissie verwacht om bewust toegevoegde microplastics – in bijvoorbeeld cosmetica – te verbieden of te beperken. Onze inzet is een restrictie die ambitieus en doeltreffend is en die snel van kracht wordt. Overigens heeft mijn voorganger in dit kader reeds aan de Kamer laten weten dat Nederland voorstander zou zijn van een verbod op synthetische infill-materialen.
Onlangs heb ik gereageerd op de publieke consultatie van de Commissie voor Europese aanpak van microplastics die in het milieu terechtkomen door bijvoorbeeld bandenslijtage of verfresten. Daarin heb ik gepleit voor Europese wet- en regelgeving voor het voorkomen en beperkten van microplastics. Bijvoorbeeld door het tegengaan van microplastics integraal op te nemen in andere Europese beleidsinitiatieven zoals de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR), de richtlijn voor duurzame producten, voedselcontactrichtlijn/ verpakkingen, en beleid tegen stoffen die gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid6. Daarnaast pleit Nederland al geruime tijd voor het terugdringen van microplastics uit textiel. Bijvoorbeeld heeft Nederland vorig jaar in het kader van de Europese textielstrategie gepleit voor een verplicht duurzaamheidslabel, het uitfaseren van zorgwekkende stoffen, en het minimaliseren van vervuiling van textiel door het vrijkomen van microplastics7.
Onderschrijft u het belang van ambitieuze nationale regelgeving met betrekking tot microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland treft op nationaal niveau maatregelen tegen zwerfafval, een belangrijke bron van microplastics. Vervuiling door microplastics houdt echter niet op bij de grens. Nederland is daarom voorstander van Europese maatregelen voor het terugdringen van microplastics, en waar mogelijk streeft Nederland ook naar een mondiale aanpak.
Bent u bereid in Nederland strengere eisen te stellen omtrent de onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen, als blijkt dat de definitie niet wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het op de markt brengen van stoffen en producten is gereguleerd via diverse Europese verordeningen vanwege de combinatie van beschermen van de gezondheid en het milieu én de werking van de interne markt. Het heeft ook mijn sterke voorkeur om dit soort maatregelen op Europees niveau goed te regelen en daar wil ik nu mijn inzet op richten.
Bent u bereid te onderzoeken welke stappen Nederland zelf kan nemen om microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten, zo snel en volledig mogelijk uit te faseren ten behoeve van het milieu en de menselijke gezondheid?
Ik ben voorstander van maatregelen op Europees niveau omdat (micro)plasticvervuiling niet bij de grens ophoudt. Nationale uitfasering van bewust toegevoegde microplastics acht ik niet realistisch, aangezien het merendeel van de producten in de Nederlandse winkels daar komen via een groot internationaal handelsverkeer. Ik vind het daarom belangrijk om in te zetten op ambitieuze Europese regelgeving voor het beperken en voorkomen van microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten. Ik vind het belangrijk dat deze restrictie doeltreffende maatregelen behelst die in verhouding staan met de urgentie en de ernst van de milieuvervuiling door deze microplastics.
Het bericht 'FIOD schorst speciale eenheid ‘onaanvaardbaar lang' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FIOD schorst speciale eenheid «onaanvaardbaar lang»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) nog steeds op non-actief is gesteld? Klopt het voorts dat er door een rechter is besloten dat deze schorsing «onaanvaardbaar lang» is?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan. In zijn uitspraak heeft de rechter gewezen op een onaanvaardbare lange schorsing.
Klopt het dat werknemers alleen bij zwaarwegende omstandigheden en voor een beperkte periode op non-actief mogen worden gesteld? Is dat hier volgens u het geval?
Tot een non-actiefstelling wordt enkel overgegaan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden vanwege het ontbreken van een onbegrensd vertrouwen tussen het team en de leidinggevenden, die de bijzondere aard van de werkzaamheden vereist.
Klopt het dat de FIOD overweegt om het TSO op te heffen? Bent u het met eens met de stelling dat het belang van het werk van dit team te groot is om het op te heffen? Wat gaat u doen om opheffing te voorkomen?
De FIOD heeft op dit moment niet de intentie het TSO op te heffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de FIOD er alles aan gaat doen om het TSO op een verantwoorde en veilige wijze de werkzaamheden te laten hervatten? Wanneer verwacht u de spoedige oplossing die door de directie van het FIOD is toegezegd?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan.
Hoe wordt voorkomen dat dit soort situaties zich in de toekomst opnieuw voordoen? Is het u bekend of er door de FIOD-directie gekeken gaat worden naar de werksfeer en werkcultuur?
De ontstane problematiek rond het TSO betreft een unieke situatie. Om herhaling te voorkomen zal de FIOD nadere helderheid verschaffen over specifieke procedures en richtlijnen die in bijzondere werkprocessen van toepassing zijn. Daarnaast is er binnen de FIOD doorlopend aandacht voor onderwerpen als de werksfeer en cultuur. De FIOD volgt de reguliere cyclus van personeelsgesprekken en het medewerkersonderzoek en programma’s van de Belastingdienst zoals leiderschap en cultuur.
Klopt het dat, gedurende de schorsing van het team TSO, de werkzaamheden van dat team zijn overgenomen door ketenpartners, zoals de politie? Klopt het voorts dat de ketenpartners het afluisteren van verdachten niet hebben voortgezet, maar alleen de hoogstnodige plaatsingen hebben verricht? Is de voortgang van lopende onderzoeken op die manier niet gehinderd?
Er is geen sprake van de hindering van de voortgang van lopende onderzoeken. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door anderen binnen en (met behulp van politie en Douane) buiten de FIOD overgenomen.
Het bericht 'Consument krijgt te weinig voor teruggeleverde stroom' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de gestegen tarieven voor stroom door leveranciers niet adequaat worden verwerkt door leveranciers, waardoor klanten met zonnepanelen van deze leveranciers te weinig worden betaald voor geleverde elektriciteit?1
Dit is aan de onafhankelijk toezichthouder om te beoordelen. Het onderzoek van de Consumentenbond is bekend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Wat is uw appreciatie van dergelijke lage vergoedingen door leveranciers?
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen, indien de door de afnemer op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij de ACM.
Bent u van mening dat een redelijke vergoeding nog altijd minimaal 70 procent van het kale leveringstarief dient te zijn, zoals tot 2014 gangbaar was?
De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij de ACM. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vindt u het gepast dat, in het licht van de verhoogde prijzen van leveranciers voor het leveren van elektriciteit, deze leveranciers hun vergoeding voor het terugleveren niet mee laten bewegen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitweiden over de acties die de Autoriteit Consument & Markt heeft ondernomen of voornemens is te nemen naar aanleiding van het onderzoek van de Consumentenbond?
De ACM heeft mij aangegeven op basis van het onderzoek van de Consumentenbond en bij ACM ConsuWijzer ontvangen signalen te kijken of, en zo ja, welke acties op dit moment nodig zijn.
Kunt u uitweiden over uw inzet voor de vergoeding in de nieuwe Energiewet?
De leverancier is op grond van artikel 31c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 verplicht om de kleinverbruiker een redelijke vergoeding te betalen voor de op het net ingevoede elektriciteit voor zover deze niet wordt gesaldeerd. De redelijke vergoeding betreft de prijs die voor elektriciteit betaald wordt, exclusief belastingen en heffingen. De bevoegdheid om te bepalen of een vergoeding redelijk is, ligt bij ACM. Momenteel geldt deze bepaling voor slechts een klein deel van de door zonnepanelen opgewekte elektriciteit. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname in een bepaald jaar mag worden gesaldeerd, dan is deze bepaling voor diegene niet relevant. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het meerdere.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor alle kleinverbruikers met zonnepanelen die op het net invoeden relevant. Gedurende de afbouw van de salderingsregeling wordt het aandeel op een net ingevoede elektriciteit dat niet langer voor saldering in aanmerking komt namelijk steeds groter. Hierdoor zal de leverancier aan zijn klanten vaker een redelijke vergoeding betalen voor ingevoede elektriciteit. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers» wordt met het oog op consumentenbescherming daarom een grondslag opgenomen waardoor het mogelijk wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de hoogte of de berekening van de redelijke vergoeding. Hierdoor wordt het mogelijk om een ondergrens in lagere regelgeving op te nemen. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de rentabiliteit van hun investering in zonnepanelen. In de brief van 30 maart 20202 is het voornemen opgenomen om het wettelijk minimum vast te stellen op 80% van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen en heffingen.
Naar mijn mening zorgt een minimum vergoeding van 80% van het leveringstarief (exclusief belastingen en heffingen) voor een goede balans tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen.
Het wetsvoorstel «Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers» wijzigt de Elektriciteitswet 1998. Deze wijziging is reeds vooruitlopend op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in het wetsvoorstel Energiewet overgenomen.
Bent u bereid u voornemens hier een ondergrens te stellen voor de vergoeding?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
MIRT-projecten |
|
Tjeerd de Groot (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de uitspraken van het kabinet van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) «Het kabinet heeft besloten dat er ruimte komt voor de volgende zeven MIRT-projecten (...)» en van 15 december 2021 (Kamerstuk 35 925 A, nr. 24) «Voor de MIRT-projecten zal geen gebruik worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.» met elkaar verenigbaar zijn?
De eerste uitspraak doelt op het besluit om met het stikstofregistratiesysteem (SSRS) ruimte te creëren voor onder andere zeven MIRT-projecten. Het SSRS zou hiertoe worden gevuld met de opbrengst van drie maatregelen: een landelijke snelheidsverlaging overdag op autosnelwegen, een tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders ter beperking van het eiwitgehalte van het krachtvoer van melkvee en de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Met de tweede uitspraak is uw Kamer geïnformeerd dat geen gebruik wordt gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging, omdat het risico bestaat dat na elke jaarlijkse actualisatie en vanwege de effecten van COVID-19 op de mobiliteit de precieze opbrengst van de landelijke snelheidsverlaging niet op het vereiste detailniveau zeker is. De tweede uitspraak betreft daarmee een nuancering van de eerste uitspraak.
Hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak in de nota van wijziging 2020 Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht «Het project Ring Utrecht A27/A12 is één van de specifiek aangewezen projecten die van deze regeling gebruik kunnen/moeten maken.»?
Deze uitspraak past in de lijn van de eerste uitspraak uit vraag 1, die doelt op het besluit om met het stikstofregistratiesysteem (SSRS) ruimte te creëren voor onder andere zeven MIRT-projecten. Eén van die projecten is het project Ring Utrecht A27/A12.
Kunt u bevestigen dat de stikstofregistratie tot op heden enkel gevuld was/is met stikstofruimte als gevolg van de landelijke snelheidsverlaging?
Ja, dat klopt.
Kunt u bevestigen of nu wel of niet gebruik is gemaakt van de stikstofruimte als gevolg van de landelijke snelheidsverlaging uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS) voor de in de brief van 13 november 2019 genoemde infrastructurele projecten, in het bijzonder de A27/A12 en de ViA15?
Voor deze projecten is/wordt geen gebruik gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging. Voor de ViA15 was dit bovendien niet mogelijk omdat dit project niet één van de zeven MIRT-projecten betreft die van het SSRS gebruik kunnen maken.
Zo niet, kunt u uiteenzetten op basis van welke bronnen en maatregelen de mitigatie en/of compensatie van de stikstofeffecten van deze projecten is vormgegeven, in het bijzonder de A27?
In de brief van 15 december 20211 bent u geïnformeerd dat het besluit om voor de MIRT-projecten geen gebruik te maken van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS, ook zal worden verwerkt in het wijzigings-Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht. Op dit moment wordt nog aan dit besluit gewerkt. Bij publicatie van dit besluit wordt ook uiteengezet hoe eventuele stikstofeffecten van dit project worden gemitigeerd/gecompenseerd.
Voor het enige andere besluit over één van de zeven MIRT-projecten dat al is gepubliceerd, het Tracébesluit A27 Houten-Hooijpolder, is dit uiteengezet in de bij dit besluit behorende passende beoordeling.2
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van Haarlem op 22 april 2022 dat de landelijke snelheidsverlaging niet kan worden ingezet voor de vermindering van de stikstofdepositie van projecten elders, voor (de houdbaarheid van) het (ontwerp)Tracébesluit, wijzigingsbesluit en gerelateerde (ontwerp)natuurvergunningen?
Er zijn geen gevolgen voor het (ontwerp)Tracébesluit, wijzigingsbesluit en gerelateerde (ontwerp)natuurvergunningen, omdat in 2021 al was besloten om voor de MIRT-projecten geen gebruik te maken van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
Heeft deze uitspraak impact op de behandeling (door de Raad van State) van deze voornoemde besluiten?
Nee, dit heeft geen impact op de behandeling van deze besluiten. De (wijzigings)besluiten maken immers geen gebruik van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
Vereist dit (opnieuw) een aanpassing van de besluiten?
Nee, dit vereist geen aanpassing van de besluiten, anders dan al voorzien. De (wijzigings)besluiten maken immers geen gebruik van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS.
De mondelinge examens in het voortgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) de uitslag van hun centraal schriftelijke examens pas krijgen, nadat zij de mondelinge examens hebben afgelegd?
Ja.
Kunt u toelichten waarom de resultaten van de centraal schriftelijke examens pas worden bekend gemaakt, nadat de mondelinge examens zijn afgenomen?
Het is tot nu toe niet mogelijk om alle staatsexamenkandidaten tijdig en op gelijke wijze te informeren over de behaalde resultaten voor het centraal schriftelijk examen alvorens de mondelinge college-examen starten. Dat vind ik erg vervelend voor kandidaten want ik snap dat het voor hen belangrijk is om te weten welk resultaat is behaald voor het centraal schriftelijk examen voordat de mondelinge examens starten. Dat het tot nu toe niet mogelijk is komt doordat de mondelinge college-examens op een aantal vso-scholen al halverwege juni starten. Op dat moment zijn de uitslagen van de centraal schriftelijke examens nog niet beschikbaar. De N-termen van het tweede tijdvak zijn dan nog niet bekend en tevens zijn de correctoren van het staatsexamen op dat moment nog bezig met het corrigeren van de examens. De N-termen worden voor alle examenkandidaten vastgesteld en daarom is het niet mogelijk om de bekendmaking van de N-termen naar voren te halen. De bekendmaking vindt nu al zo snel mogelijk plaats. Om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten vanuit dezelfde startpositie aan de mondelinge college-examens beginnen (en niet een deel wel op de hoogte is van de reeds behaalde resultaten en een ander deel niet) worden alle kandidaten na afloop van de college-examens geïnformeerd over hun resultaten voor het centraal schriftelijk examen.
Klopt het dat de examinatoren die de mondelinge examens afnemen wel op de hoogte zijn van de resultaten van de centraal schriftelijke examens? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen deze resultaten dan niet te delen met leerlingen en leraren?
De examinatoren die de mondelinge college-examens afnemen hebben inzicht in de behaalde cijfers voor het centraal schriftelijk examen mits deze al zijn vastgesteld. Zoals hierboven toegelicht worden deze resultaten niet met de kandidaten gedeeld om ervoor te zorgen dat alle staatsexamenkandidaten dezelfde uitgangspositie hebben wanneer zij deelnemen aan de mondelinge college-examens.
Bent u het met de vragensteller eens dat het onwenselijk is dat leerlingen door het ontbreken van deze resultaten zich minder goed kunnen voorbereiden op de mondelinge examens?
Ik begrijp en herken de zorgen van de heer Van Meenen en van de staatsexamenkandidaten. Als kandidaat wil je je natuurlijk zo goed mogelijk voorbereiden op het examen. Uit het onderzoek van CINOP naar de aansluiting van het staatsexamen op de vso-leerling1 bleek eveneens dat vso-kandidaten het niet kennen van de behaalde resultaten als onwenselijk ervaren. Ik ben dan ook van mening dat het belangrijk is om dit aan te passen. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) heeft dit punt ook een plaats gegeven in de Verbeteragenda Staatsexamen2 zodat er naar een oplossing gezocht kan worden. Daar zal ik op toezien. U Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verbeteragenda. In de voortgangsrapportages wordt duidelijk gemaakt wanneer het mogelijk is om dit aan te passen.
Is het mogelijk de resultaten van de centraal schriftelijke examens bekend te maken voordat de mondelinge examens worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 wordt toegelicht is het op dit moment niet mogelijk om de resultaten voor de centraal schriftelijke examens bekend te maken aan alle staatsexamenkandidaten voor de start van de mondelinge college-examens. In het kader van de Verbeteragenda Staatsexamen is het CvTE aan het onderzoeken hoe dit wel mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door het aanpassen van de jaarplanning. Om dit mogelijk te maken vraagt het aanpassingen van de gehele staatsexamenorganisatie. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de Verbeteragenda middels voortgangsrapportages. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de voortgang op de verschillende actielijnen en de projecten die daar onder vallen, waaronder de mogelijkheid om de resultaten van de centraal schriftelijke examens voor de start van de mondelinge college-examens aan kandidaten te kunnen melden. Er wordt bekeken hoe dit zo snel mogelijk kan worden bewerkstelligd. Ik zie er op toe dat dit met prioriteit wordt opgepakt.
Kunt u deze vragen voor 18 mei a.s. beantwoorden?
Ja.
Het verdwijnen van sektesignaal |
|
Michiel van Nispen (SP), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Erkent u dat uw voorganger de discussie rondom georganiseerd ritueel misbruik onterecht heeft vermengd met het uitvoeren van een aangenomen motie van de leden Van Nispen (SP) en Van Wijngaarden (VVD)1 die oproept tot de instelling van een meldpunt voor sektesignalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze punten weer uit elkaar te halen?
De uitvoering van de motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden is door mijn ambtsvoorganger zorgvuldig ter hand genomen. Ook ik vind het van belang dat tegen sektes wordt opgetreden en dat slachtoffers worden geholpen en ergens terecht kunnen als zij daar behoefte aan hebben. Ik hecht er wel aan dat eventuele beslissingen op dit vlak worden genomen op basis van een volledig en feitelijk beeld. Bij mijn afweging zal ik daarom drie onderzoeken betrekken. Deze drie onderzoeken raken allen aan het omgaan met sektes, maar gaan daar niet specifiek of uitsluitend over. In die zin begrijp ik de vraag van de leden Van Nispen en Michon-Derkzen goed. Wel leveren al die onderzoeken samen een goed en integraal beeld op.
Op 15 maart jl. heeft het WODC haar onderzoek «methodologie onderzoek verborgen fenomenen»2 op haar website gepubliceerd. Daaruit blijkt dat «de kernconclusie van het onderzoek is dat de gevraagde deskundigen geen heil zien in een betrouwbare omvangschatting op basis van de nu bekende methodes. Bij alle geselecteerde vormen van kindermishandeling is de registratie een obstakel voor een valide en betrouwbare schatting.» De onderzoekers geven tevens aan geen heil te zien in een vervolgonderzoek. Het WODC heeft besloten dat vervolgonderzoeken naar het verkennen van databronnen en een daadwerkelijke schatting van de omvang niet uitgevoerd kunnen worden. Hiermee is de motie-Van den Berge c.s3. deels van een antwoord voorzien.
In opdracht van het WODC voert een onafhankelijk onderzoeksbureau momenteel onderzoek uit naar het Landelijk Expertisecentrum Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie. Dit onderzoek richt zich onder meer op de doelen, taken en samenstelling, de feitelijke uitvoering van de taken en de kwaliteitsbewaking bij het werk van het LEBZ. Het onderzoek wordt naar verwachting in het najaar van 2022 afgerond.
Ik heb tot slot de commissie Hendriks gevraagd om te adviseren over het instellen van een meldpunt. In mijn brief aan uw Kamer van 4 mei jl.4 heb ik u bericht dat de Commissie Hendriks verwacht 1 november het rapport op te leveren.
Ik zal de door uw Kamer ingediende motie conform de bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarnaast betrek ik bij mijn afweging uiteraard ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verdwijnen van het Sektesignaal.
Bent u bereid om alsnog per direct uitvoering te geven aan de aangenomen motie en aldus niet langer te wachten om het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden op te richten, zeker nu het onderzoek naar georganiseerd ritueel misbruik vertraging heeft opgelopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de politie op dit moment invulling geeft aan haar taak om als meldpunt voor sektesignalen te fungeren? Is er bijvoorbeeld voldoende kennis binnen de politie om meldingen over sektes adequaat op te pakken en slachtoffers de juiste hulp te bieden?
De politie en andere betrokken instanties zijn goed in staat meldingen op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden en gemeenten maatschappelijke hulp.
De politie heeft altijd voor elk slachtoffer van misbruik een werkwijze die passend is,5 of dit nu slachtoffers zijn van pro-ana, sektes, sporttrainers of trantramassseurs. Zij hanteert een aanpak waarbij maatwerk wordt geleverd aan slachtoffers en melders van misbruik, waaronder het koppelen aan een slachtofferadvocaat, herstelbemiddeling, mediation en hulpverleningstrajecten.
Op 14 juni 2022 is door uw Kamer een motie van het lid Van Nispen6 aangenomen die oproept tot het aanpakken van knelpunten in de huidige aanpak van sekten. Ik zal ook aan deze motie uitvoering geven en – in samenspraak met politie, maar ook Slachtofferhulp Nederland – de knelpunten voor slachtoffers van sektes inventariseren en in kaart brengen. Deze zomer zal een ambtelijke verkenning plaatsvinden over vorm en inhoud van een mogelijk meldpunt. Zoals in antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer vervolgens zo spoedig als mogelijk informeren over de inrichting van een meldpunt van slachtoffers van sektes.
Weten slachtoffers en familieleden de politie voldoende te vinden om signalen over sektes te delen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u aangeven hoeveel signalen over sektes het meldpunt sektesignaal op jaarbasis binnenkreeg voordat het werd opgeheven en hoeveel signalen de politie op jaarbasis binnenkrijgt?
De politie heeft mij bericht geen signalen te hebben dat meldingen over strafbare feiten over eventuele sektes of sektarische gedragingen niet of niet goed worden opgevolgd binnen de politie.
In antwoord op Kamervragen van het lid Van Nispen c.s.7 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat uit het jaarverslag 2019 van Sektesignaal naar voren komt dat Sektesignaal in 2019 267 keer is gebeld. Dit heeft geleid tot 103 dossiers waarin melding werd gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Sektesignaal deelde deze informatie niet met de opsporing, maar melders kregen wel het advies om melding of aangifte te doen.
Uit de jaarverslagen van Sektesignaal van de afgelopen jaren blijkt dat in 2018 209 meldingen werden gedaan die leidden tot 81 (nieuwe) dossiers van meldingen van misstanden en/of strafbare feiten. In 2017 zijn er 76 (nieuwe) dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten. In 2016 werd in 78 van de 199 (nieuwe) dossiers melding gedaan van misstanden en/of strafbare feiten. Op basis van deze cijfers concludeer ik dat het aantal meldingen bij Sektesignaal de afgelopen jaren redelijk constant is geweest.
Recente nihilstellingen in de kinderopvangtoeslag |
|
Pieter Omtzigt , Renske Leijten , Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel mensen onlangs een «nihilstelling» hebben gekregen over de kinderopvang over 2020 en/of 2021?1
In totaal zijn voor het jaar 2020 718.000 aanvragen kinderopvangtoeslag gedaan. Hiervan zijn in de fase van definitieve toekenning 585.000 aanvragen direct vastgesteld. Voor 133.000 aanvragen heeft Toeslagen huishoudens per brief verzocht (aanvullende) gegevens aan te leveren. In 38.000 gevallen is niet gereageerd op het eerste informatieverzoek en werd een rappel gestuurd. Uiteindelijk kon Toeslagen over het jaar 2020 in 4.500 gevallen niet vaststellen of er kinderopvang is afgenomen en is daarom overgegaan tot een nihilstelling. Aanvullend is op verzoek van enkele honderden aanvragers de KOT op eigen verzoek nihil gesteld omdat geen opvang werd afgenomen. Ook kan tijdens de handmatige behandeling in overleg met de burger de aanvraag zijn stopgezet, omdat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Om hoeveel gevallen dit gaat is helaas niet uit de data op te maken. Voor het toeslagjaar 2021 heeft de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag nog niet plaatsgevonden en is er dus nog geen sprake van nihilstellingen.
Kunt u aangeven hoe de nihilstelling is ingericht na het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire ondervragingscommissie?2
In het rapport «Ongekend onrecht» levert de parlementaire ondervragingscommissie terechte kritiek op het proces omtrent nihilstellingen bij de kinderopvangtoeslag. Aanvragen van ouders werden bijvoorbeeld op nihil gesteld, voordat ouders werden geïnformeerd over het ontbreken van gegevens en ouders werden onvoldoende in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens aan te leveren. Inmiddels heeft Toeslagen onderstaande vaste processtappen ingebouwd, die doorlopen moeten worden voordat tot nihil stellen wordt overgegaan.
De fase van definitief toekennen start rond eind mei een jaar na het betreffende toeslagjaar. Als Toeslagen in deze fase constateert dat er sprake is van geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie, dan krijgen aanvragers voor de zomervakantie eerst een vraagbrief met een verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Zonder reactie volgt na de zomervakantie een rappelbrief ter herinnering. Wanneer ook geen reactie volgt op het rappel, moet Toeslagen uitgaan van de beschikbare informatie. Er wordt dan een brief verzonden waarin wordt aangekondigd dat Toeslagen de toeslag «op nihil gaat stellen», waarom dit het geval is, wat de vervolgstappen zijn en wat een aanvrager kan doen als deze het hier niet mee eens is. Aansluitend wordt de formele beschikking gestuurd waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.
Vanaf de definitieve toekenning over 2021 bouwt Toeslagen een extra herinneringsmoment in. Tussen de vraagbrief en de rappelbrief wordt een zogenoemde «pre-rappel»-brief verzonden. Daarnaast is in overeenstemming met aangenomen wetgeving per 2021 voor de fase van definitieve toekenning een zienswijzeprocedure ingericht, die de ouder de mogelijkheid geeft om te reageren op een voorgenomen besluit. Dit wordt toegepast als er nadelige gevolgen voor de belanghebbende kunnen ontstaan die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de vast te stellen beschikking.
Vooraf, in de fase van voorlopige toekenning, probeert Toeslagen op verschillende manieren burgers te helpen hun aanvraag zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun actuele situatie. Hiermee kunnen nihilstellingen niet in het geheel worden voorkomen, maar wordt gepoogd om de hoogte van de terugvorderingen te beperken. Er is bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding ingericht voor burgers die moeite hebben met de toeslagensystematiek. Daarnaast worden ouders middels het traject «Eerder signaleren» geattendeerd wanneer hun gegevens niet overeenkomen met de bij Toeslagen bekende gegevens en werden in 2021 burgers met een pilot actief telefonisch benaderd, wanneer zij niet op een attendering reageerden. Zoals toegezegd in de Kamerbrief over de voortgang van het verbetertraject kinderopvangtoeslag3 zal Toeslagen in 2022 het bellen van ouders verder uitbreiden en mogelijkheden verkennen om de effectiviteit van deze attenderingen en de toekenningszekerheid voor de burger te vergroten.
Worden mensen persoonlijk benaderd of individueel uitgenodigd als zij niet reageren op een informatieverzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals hierboven beschreven ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. In een aantal gevallen is er ook sprake van telefonisch contact. Vanwege beperkte capaciteit en omdat Toeslagen in veel gevallen helaas niet over een telefoonnummer beschikt, kan niet iedereen worden gebeld. Daarnaast worden burgers zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 in de fase van voorlopige toekenning benaderd om een foutieve aanvraag te voorkomen, waarbij het bellen van ouders wordt uitgebreid.
Op welke wijze wordt het proportioneel terugvorderen vormgegeven en ook uitgelegd aan inwoners die toeslagen moeten terugbetalen?
Toeslagen hanteert sinds 20 december 2019 het zogenaamde «proportioneel vaststellen», zoals opgenomen in het «Verzamelbesluit Toeslagen». Dit houdt in dat een ouder aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag op basis van de door hem of zijn partner daadwerkelijk betaalde kosten voor kinderopvang. Als uit controle blijkt dat de ouder niet volledig de kosten van kinderopvang heeft betaald, stelt Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder wel tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie, dat wil zeggen vóór 1 juli4 van het jaar volgend op het berekeningsjaar. In dit geval volgt dus enkel een terugvordering over het ontvangen voorschot toeslag, waarvoor geen kosten door de ouder of partner zijn gemaakt. De burger wordt hiervan op de hoogte gesteld door Toeslagen en wordt de gelegenheid geboden om aanvullende gegevens aan te leveren. Toeslagen kent daarnaast de mogelijkheid om in situaties met bijzondere omstandigheden een terugvordering te matigen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld aan de hand van de kaders die daarvoor gelden in het Verzamelbesluit.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die een brief om gegevens te leveren over de rechtmatigheid van kinderopvangtoeslag, geselecteerd? Is dit op basis van risicoprofielen gebeurd of op basis van daadwerkelijke gedragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden in de fase van definitief toekennen voor alle aanvragers de benodigde gegevens, verzameld en gecontroleerd, zoals voor de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld jaarinkomens en genoten uren kinderopvang. Er wordt dus geen selectie gemaakt en er wordt ook geen gebruik gemaakt van risicoprofielen. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld en worden de in antwoord op vraag 2 genoemde vervolgacties in gang gezet.
Klopt het dat bij het opvragen van gegevens omtrent de rechtmatigheid niet is aangegeven welke gegevens aangeleverd moesten worden, noch een termijn is gesteld waarbinnen de gegevens moeten zijn geleverd? Kunt u de brief die is verstuurd aan toeslagenontvangers (geanonimiseerd) aan de Kamer sturen?
Het klopt niet dat gedurende het proces van opvragen van gegevens niet wordt aangegeven welke gegevens aangeleverd moeten worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. Hierbij is vermeld om welke gegevens het gaat en binnen welke termijn de aanvrager moet reageren. Ook in de casus bij de door u onderhands meegestuurde berichten hebben voorafgaand aan de betreffende brief en toeslagbeschikking deze contactmomenten plaatsgevonden.
In bijlagen 1 tot en met 4 ontvangt u enkele modelbrieven en het invulformulier voor het aanvullen van gegevens. Daarnaast wordt in de beschikkingen verwezen naar een specificatie van de gegevens op «Mijn toeslagen», op basis waarvan tot een besluit is gekomen. In bijlage 5 ontvangt u een geanonimiseerd overzicht van de gegevens van een burger die nihil is gesteld op basis van het ontbreken van gegevens over het aantal genoten uren kinderopvang.
Klopt het tevens dat bij de nihilstelling die mensen ontvangen niet wordt aangegeven waarom iemand geen recht op kinderopvangtoeslag heeft over het desbetreffende jaar? Waarom is hier geen gewijzigd beleid naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 6 beschreven, wordt op verschillende momenten contact gezocht met aanvragers (veelal schriftelijk), om ze te informeren en de gelegenheid te bieden aanvullende gegevens te verstrekken voordat over wordt gegaan tot een nihilstelling. Ook in onderliggende casus zijn deze stappen doorlopen.
Het klopt dat de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, op dit moment niet in de, automatisch gegenereerde, formele (systeem)beschikking worden vermeld. De nadere toelichting is momenteel onderdeel van de voorafgaand aan de beschikking verzonden aankondigingsbrief, waarin het besluit om over te gaan tot nihilstellen wordt toegelicht en er meer ruimte is voor maatwerk. In het verleden is, zoals ook aan de Kamer is meegedeeld5, bewust gekozen om de (systeem)beschikkingen beknopter te maken. Dit betekende onder andere een vereenvoudiging voor burgers en een besparing in kosten ten opzichte van de vaak uitgebreide (juridische) toelichting en het daaruit volgende substantiële formaat van beschikkingen. Aanvullend wordt in de beschikking verwezen naar een specificatie van de gegevens op basis waarvan een besluit is genomen in «Mijn toeslagen» en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting.
Toeslagen heeft de wens om hierin een middenweg te vinden en een begrijpelijke toelichting van de nihilstelling op te nemen in de beschikking. Vanwege systeembeperkingen en andere prioriteiten op het IV-portfolio, is het niet goed mogelijk om dit (op korte termijn) te verwezenlijken. In beginsel dienen de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, ook in de formele beschikking vermeld te worden. Toeslagen neemt mede daarom ieder bezwaar in behandeling waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Mocht een bezwaar onvoldoende of in het geheel geen redenen bevatten, dan wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om dit alsnog aan te vullen.
De brieven en toeslagbeschikkingen worden voor de burger al wel begrijpelijker gemaakt. Het project «Verbeteren brieven» heeft als doel om alle ruim 500 type brieven die door en namens Toeslagen worden verzonden, op een constant hoog niveau te brengen en te houden. Duidelijkere brieven kunnen bijdragen aan meer begrip, vertrouwen en minder (hoge) terugvorderingen. De vraagbrief, rappelbrief en de brief voorafgaand aan de formele beschikking zijn in 2020 en 2021 al herschreven. In het kader van het verbeteren van de dienstverlening en rechtsbescherming wordt ook gewerkt aan het verbeteren van de beschikkingen.
Klopt het dat er geen inhoudelijk motivering wordt gegeven van de nihilstelling? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot betere dienstverlening en rechtsbescherming van toeslagenontvangers?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt in de nieuwe beschikking met de nihilstelling opnieuw gesteld dat mensen snel moeten betalen of dat zij binnen 24 termijnen betaald moeten hebben? Kunt u aangeven waarom dit beleid niet gewijzigd is?
Het beleid rond de betalingstermijnen is niet gewijzigd, omdat Toeslagen hiermee uitvoering geeft aan de wettelijke betaaltermijn van zes weken. Ook biedt Toeslagen standaard in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid aan om het volledige bedrag verspreid over 24 maanden te betalen. Hier kan zonder voorwaarden gebruik van worden gemaakt, ongeacht de financiële situatie van de burger. Deze «standaard betalingsregeling» past bij de financiële situatie van veel mensen.
Aanvullend biedt Toeslagen aan burgers die het volledige bedrag niet ineens of in 24 maandelijkse termijnen kunnen betalen, de mogelijkheid om een «persoonlijke betalingsregeling» af te sluiten. Daarbij wordt de betalingscapaciteit van de burger getoetst (kort gezegd: wat kan een burger missen) en wordt op basis hiervan het af te lossen maandbedrag vastgesteld. Een eventueel restbedrag wordt na de 24 maanden waarin dit maandbedrag is betaald in principe niet ingevorderd. In de beschikking wordt de burger op deze mogelijkheid gewezen, en deze mogelijkheid bestaat alleen voor burgers die daadwerkelijk beperkte betalingscapaciteit hebben.
Toeslagen werkt wel aan verbeteringen rond deze betaalmogelijkheden, zowel voor de korte, als de lange termijn. Mede in het kader van de opstart van invordering van toeslagschulden, is onderzoek uitgevoerd naar de doenlijkheid van de invordering. Uw Kamer heeft dit rapport in december ontvangen. Uit dit rapport bleek onder andere dat zowel de aanvraagprocedure als het aanvraagformulier voor de persoonlijke betalingsregeling als complex werd ervaren. Toeslagen heeft daarom het aanvraagformulier vereenvoudigd. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om dit formulier op korte termijn ook te digitaliseren. De verwachting is dat dit in augustus beschikbaar komt. Daarnaast worden de invorderingsbrieven meegenomen in de eerdergenoemde brede herziening van de brieven en beschikkingen.
Toeslagen werkt daarnaast aan een uitwerking van de invorderingsstrategie. Hierover is uw Kamer in maart geïnformeerd. Belangrijk uitgangspunt in de strategie is onder andere dat Toeslagen burgers wil stimuleren over te gaan tot vrijwillige betaling en dat zij zich melden wanneer zij niet (meer) kunnen betalen. Er wordt gestreefd naar een meer persoonsgerichte benadering, waarbij dwanginvordering alleen als uiterste middel wordt ingezet, het bestaansminimum wordt beschermd en voor zover mogelijk betalingsproblemen bij burgers worden voorkomen. Deze uitgangspunten leveren een belangrijke bijdrage aan een proportionele inzet van invorderingsactiviteiten, toegankelijke en laagdrempelige betaalmogelijkheden zijn hier een belangrijk onderdeel van. In de zomer van dit jaar is het voornemen een uitwerking van de invorderingsstrategie aan uw Kamer toe te sturen.
Hoe moeten mensen succesvol een bezwaar aantekenen als zij niet weten waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben?
Het is van groot belang dat voor mensen duidelijk is waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben, zodat ze weten waartegen bezwaar aangetekend kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, ontvangen aanvragers voordat er sprake is van een nihilstelling verschillende brieven van Toeslagen waarin de burger wordt geïnformeerd en in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te corrigeren of aan te vullen. In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting op een beschikking.
Dat Toeslagen op verschillende momenten en op verschillende manieren de burger inlicht over de voor bezwaar relevante gegevens, neemt niet weg dat dit momenteel niet ook onderdeel is van de formele beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt, terwijl dit formeel wel zou moeten. Zoals eerder aangegeven wordt daarom ieder bezwaar in behandeling genomen waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Of een bezwaar ook daadwerkelijk succesvol is, blijft afhankelijk van de feitelijke situatie van de burger en de beschikbare feitelijke informatie die onder andere door de burger wordt aangeleverd. In het beoordelen van bewijzen zoekt Toeslagen nadrukkelijk de ruimte om de burger tegemoet te komen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 7 en 8 is het de wens van Toeslagen om een begrijpelijkere toelichting in de formele (systeem)beschikking op te nemen, maar is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Erkent u dat mensen niet alleen in een bezwaarprocedure bezwaar moeten kunnen maken tegen de (hoogte van de) terugbetaling, maar dat zij ook te horen moeten krijgen waarom zij gecontroleerd zijn om zich daartegen ook te kunnen verweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat burgers die een toeslag aanvragen weten waar ze aan toe zijn. In de fase van definitief toekennen worden voor alle aanvragers de benodigde gegevens verzameld en gecontroleerd. Er is hier dus geen specifieke reden te noemen waarom de aanvrager wordt gecontroleerd. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld. Aanvragers waarvoor dit geldt worden benaderd met een vraagbrief en zo nodig een rappel, waarin wordt toegelicht waarom ze worden benaderd en wat eventuele gevolgen zijn als Toeslagen geen aanvullende gegevens ontvangt.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaarprocedures er op dit moment lopen voor de jaren 2020 en 2021 tegen opgelegde nihilstellingen?
Over 2020 zijn er op dit moment circa 450 bezwaren binnengekomen van burgers die ook een nihilstelling voor de kinderopvangtoeslag opgelegd hebben gekregen. De mogelijkheid bestaat dat een klein deel van deze bezwaren niet tegen de opgelegde nihilstelling is gericht, dit is helaas niet uit de data op te maken. Voor 2021 is de fase van definitief toekennen nog niet gestart en zijn er dus nog geen definitieve toeslagbeschikkingen verstuurd waartegen in bezwaar kan worden gegaan.
Hoe is geborgd dat mensen de informatie krijgen die zijn nodig hebben om succesvol een bezwaar te kunnen indienen?
In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt naar «Mijn toeslagen» verwezen voor een specificatie van de gegevens waarmee de hoogte van de definitieve toeslag is berekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting. Indien de burger niet alle benodigde gegevens verstrekt om tot een zorgvuldig besluit te komen, worden deze door de behandelaar bij de burger opgevraagd. Toeslagen streeft ernaar daarbij niet enkel aan te geven welke stukken nodig zijn, maar ook waarom deze nodig zijn. Wanneer de burger behoefte heeft aan specifieke aanvullende informatie, kan dit worden aangegeven en worden deze zo mogelijk door de behandelaar verstrekt. Daarnaast kan een burger, ook als deze niet tijdig bezwaar maakt, alsnog aanspraak maken op een toeslag. Een burger kan tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar een herzieningsverzoek indienen. Om de burger te faciliteren, is het kwaliteitsproces beter ingericht, zodat geborgd is dat informatie relevant voor het recht op toeslagen bewaard blijft.
Erkent u dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners? En dat de Belastingdienst, door besluiten niet te motiveren, voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners. Ik vind evenwel de stelling dat Toeslagen voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat door besluiten niet te motiveren, te ver voeren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen 2 en 10 wordt de burger op verschillende momenten geïnformeerd en wordt een motivatie in het besluit tot een nihilstelling gegeven. Dat neemt niet weg dat als enkel naar de formele beschikking wordt gekeken de informatievoorziening momenteel formeel niet volledig op de juiste manier en niet op het juiste moment gebeurt. Toeslagen neemt daarom in principe ieder bezwaar in behandeling, ongeacht de motivering.
Wordt er nog gewerkt met «opzettelijk en met grove schuld niet aan de wet houden» in het oordeel of iemand geen recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Of iemand recht heeft op kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld aan de hand van de in de wet aangegeven voorwaarden. Het criterium opzet/grove schuld (O/GS) is geen voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag, of iedere andere toeslag en is dat ook nooit geweest. Dit criterium werd tot en met 2019 gebruikt bij de beoordeling of iemand in aanmerking kwam voor een persoonlijke betalingsregeling indien de toeslag werd teruggevorderd. Bij toepasselijkheid van dit criterium en als er sprake was van een terugvordering van een reeds uitgekeerde toeslag, werd een persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Inmiddels is duidelijk dat dit criterium onzorgvuldig is gebruikt en is hier een tegemoetkomingsregeling voor opgesteld in het kader van de hersteloperatie. In de vierde voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van december 20206 zijn de gevolgen van het hanteren van dit criterium nader beschreven. Het criterium O/GS wordt niet meer gehanteerd bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling.
Kunt u zich voorstellen dat wij een «deja vu» gevoel krijgen als het gaat om de manier van omgang met het recht van toeslagenontvangers in de vaststelling of er wel of geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld van «deja vu» niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden burgers bij verschillende gelegenheden geïnformeerd en de kans geboden om de aanvraag te corrigeren of aan te vullen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan haar missie om vitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar te maken. Zoals in het eerder aan uw Kamer verzonden «Jaarplan Toeslagen 2022»7 staat beschreven heeft Toeslagen haar vernieuwingsopgave vertaald naar drie klantbeloften, namelijk «We staan voor u klaar, u weet waar u aan toe bent en u krijgt waar u recht op hebt». Onderdeel hiervan zijn bijvoorbeeld het versterken van de persoonlijke dienstverlening, het begrijpelijk maken van de communicatie en het uitbreiden van het proactief attenderen per brief, app en portal. Dit kan niet allemaal tegelijkertijd, maar zoals eerder in deze beantwoording aangegeven zijn onder andere verschillende brieven verbeterd waardoor deze begrijpelijker en transparanter zijn. Dit neemt niet weg dat er nog verbeteringen mogelijk zijn, zoals het opnemen van een uitgebreidere toelichting in de definitieve (systeem)beschikkingen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 10 is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Tegelijkertijd zoekt Toeslagen naar aanvullende manieren om de dienstverlening beter te laten aansluiten op de situatie en behoeften van burgers. Momenteel voert Toeslagen een uitvoerig gedragsonderzoek uit, gericht op de groep burgers die op basis van een informatieverzoek in de fase van definitieve toekenning bij de kinderopvangtoeslag niet reageren. Hierin is specifiek aandacht voor de doenlijkheid van de systemen en processen voor burgers. Toeslagen probeert aan de hand hiervan aanvullende instrumenten te creëren om problemen bij burgers te voorkomen, zoals (onterechte) nihilstellingen en hoge terugvorderingen.
Op welke wijze is in de afgelopen periode het fraude-onderzoek/handhaving van de rechtmatigheid van toeslagen veranderd waardoor een situatie zoals beschreven in het rapport Ongekend Onrecht niet meer kan optreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toeslagen werkt in 2022 verder aan het door ontwikkelen van de strategie rondom naleving, handhaving en toezicht voor 2023. De strategie wordt gekoppeld aan relevante wet- en regelgeving en aan de missie, visie en strategische doelen van Toeslagen. Hierin komt een waarborgenborgenkader, waaraan alle handhavingsactiviteiten moeten voldoen en dat als toetsingskader kan worden gebruikt. Ook wordt inzicht geboden in het gebruik van de detectie- en selectie-instrumenten (geautomatiseerd en handmatig), waarbij bijzondere aandacht zal zijn voor handhavingsregie; welke mix aan instrumenten wordt wanneer en met welk doel ingezet.
Toeslagen werkt daarnaast in brede zin aan verbetering van de processen ten aanzien van een zorgvuldige behandeling en rechtsbescherming van de burger en ter verbetering van de kwaliteit van handhaving en toezicht. Voorbeelden die eerder voorbij zijn gekomen zoals het pre-rappel, het outbound bellen en de verbetering van brieven en beschikkingen, dragen hieraan bij. Ook is de vaktechnische structuur van Toeslagen versterkt, en wordt ingezet op verdere versterking van de privacybescherming. Specifiek voor het intensief toezicht wordt momenteel gewerkt aan de benodigde voorwaarden en waarborgen om het proces weer zorgvuldig op te kunnen starten. De procesbeschrijvingen en procesplaten voor de administratieve organisatie zijn gereed. Zodra de technische ondersteuning is afgerond kunnen ook de vaktechnisch gevalideerde kaders en de Gegevensbescherming Effect Beoordeling definitief worden gemaakt.
Hoe gaat Toeslagen om met de automatisch gedeelde opvanguren die mogelijk verschillen met de aangevraagde of verantwoordde opvanguren door toeslagaanvragers?
In het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Toeslagen samen aan het verbeteren van de dienstverlening aan ouders, met als doel om het aantal (hoge) terugvorderingen terug te dringen. Eén van de verbetermaatregelen betrof de maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties aan Toeslagen. Vanaf januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties verplicht om maandelijks de opvanggegevens van elk ingeschreven kind aan Toeslagen te verstrekken.
Met actuele gegevens kan Toeslagen eerder signaleren dat de gegevens van kinderopvangorganisaties sterk afwijken van de gegevens die de aanvrager heeft gedeeld. Wanneer dit het geval is en de gegevens van de kinderopvangorganisatie voldoende betrouwbaar zijn, wordt de aanvrager hierop geattendeerd per brief of via de kinderopvangtoeslag app. De aanvrager wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om de juistheid van de gegevens te controleren en zo nodig de aanvraag aan te passen, zodat het voorschot dat de aanvrager ontvangt aansluit bij zijn of haar actuele situatie en terugvorderingen voorkomen kunnen worden. Zoals eerder aangegeven is bij het uitblijven van een reactie op de attendering een deel van de ouders ook gebeld. Bij het definitief vaststellen van de kinderopvangtoeslag vergelijkt Toeslagen vervolgens de jaaropgaven van de kinderopvangorganisatie met de gegevens uit de aanvraag. Wanneer deze nog steeds van elkaar afwijken wordt het in antwoord op vraag 2 beschreven proces doorlopen, met mogelijk een verlaging van de toeslag of een nihilstelling tot gevolg. Uiteindelijk is de burger wel verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens en wordt deze daarom in de gelegenheid gesteld om automatisch gedeelde gegevens aan te vullen of te corrigeren om mogelijk een (hoge) terugvordering te voorkomen.
Worden de werkwijzes van het opgeheven «CAF-team» nog gehanteerd? Kunt u aangeven hoe met oud-medewerkers van dit team gereflecteerd is op de werkzaamheden en de «opsporingsaanpak» van het CAF-team?
De werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) wordt niet meer gehanteerd. Op 27 januari 2021 is aan de Tweede Kamer bericht8 dat het CAF is opgeheven. De afgelopen jaren is op verschillende manieren met de medewerkers van het opgeheven CAF gesproken over de werkwijze van het CAF, over veiligheid en bijvoorbeeld ook over het aangekondigde externe onderzoek naar de werkwijze van het CAF.
De grenseffecten van het tabaksbeleid. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Steeds meer tabak komt uit het buitenland» in Distrifood van 3 mei jongstleden1 en het artikel «Shagrokers zoeken heil over de grens» in het Financieel Dagblad van 9 mei 2022?2
Ja, ik ben bekend met deze nieuwsberichten.
Hoe kijkt u aan tegen de in deze artikelen genoemde bevindingen waaruit blijkt dat in 2021 en in het eerste kwartaal van 2022 een groeiend aandeel van de in Nederland gerookte tabak uit het buitenland afkomstig is?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat de onderzoeken waar Distrifood naar verwijst in opdracht zijn uitgevoerd van de tabaksindustrie. Met het oog op artikel 5, derde lid van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging waarin de verdragspartijen worden opgeroepen het beleid niet te laten beïnvloeden door de tabaksindustrie, wordt geen gebruik gemaakt van door de tabaksindustrie gefinancierd onderzoek bij de onderbouwing van wet- en regelgeving.
Het onderliggende onderzoek staat op de website van Kantar en is ook naar het Ministerie van Financiën gestuurd. Het onderzoek wordt ieder kwartaal herhaald. De onderzoeksmethode en data worden beperkt beschreven. Het artikel van Distrifood waarin staat dat « 31% van al het rookwaar van over de grens komt» is niet in overeenstemming met het achterliggende onderzoek en in die zin onjuist. De genoemde 31% gaat specifiek over shag, in de maand maart van 2022. Dus in maart kwam 31% van de shagpakjes van de deelnemers van dit onderzoek uit het buitenland en niet alle rookwaar. Uit de smokkelmonitor, ook afkomstig van de industrie, waarop het onderzoek van Kantar zich baseert, blijkt dat het aandeel pakjes sigaretten uit het buitenland in Q1 van 2022 15% was.
De Douane heeft in de afgelopen jaren via een Empty Pack Survey gemonitord welk aandeel van de sigaretten niet-Nederlands veraccijnst is. Onderstaande tabel geeft de resultaten van de Empty Pack Surveys in de afgelopen jaren.3 Hieruit volgt dat het aandeel niet-Nederlands veraccijnsde sigaretten in de afgelopen jaren is gestegen. In 2021 is het aandeel licht gedaald van 15,8% naar 15,3%. Dit resultaat is echter lastig te interpreteren omdat de raapactie in 2021 deels is uitgevoerd tijdens de COVID-19 pandemie met bijbehorende maatregelen en minder internationale reisbewegingen.
Het Kabinet vindt het belangrijk om te monitoren of grenseffecten het beleid rondom tabaksaccijns ondermijnen. Daarom zullen ook in de komende jaren Empty Pack Surveys gedaan worden, zoals aangekondigd in de brief over het monitoren van grenseffecten die recent naar de Tweede Kamer is gestuurd.4
In het Distrifood artikel wordt gesteld dat de groeiende verkoop van tabak in onze buurlanden het gevolg is van het Nederlandse accijnsbeleid. Deelt u die opvatting?
Deze stelling vind ik niet terug in het artikel waar de link bij de Kamervragen naar verwijst.
In het algemeen is de verwachting dat bij een groter prijsverschil met de buurlanden (bijv. door accijnsverhogingen) meer sigaretten en shag in het buitenland gekocht zullen worden. Hierdoor zal de verkoop van tabak in onze buurlanden stijgen. Het RIVM heeft onderzocht wat de effecten zijn van de accijnsverhoging van april 2020 waarbij een pakje sigaretten € 1,– duurder werd. In het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» laat het RIVM zien dat na deze verhoging 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4 procent van de rokers rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging met € 1,– heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar zijn rookwaren te kopen. Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen5. Echter het onderzoek liet ook zien dat 20% van de rokers al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht.
Kunt u aangeven wat de verwachte effecten voor de ondernemers in de grensregio zullen zijn indien de accijnsverschillen met onze buurlanden op brandstof en tabak nog verder zullen oplopen?
Voor tabak geldt dat het kabinetsbeleid gericht is op het bereiken van een rookvrije generatie in 2040. Dit betekent voor zowel ondernemers in de grensregio als ondernemers in het binnenland dat zij in de loop van de tijd minder inkomsten uit tabaksverkopen zullen ontvangen.
Wat betreft brandstofaccijnzen zijn er dit jaar gedurende verschillende perioden grote accijnsverschillen doordat de accijnsverlagingen in Nederland, België en Duitsland op verschillende momenten ingaan en eindigen. Het kabinet is op dit moment in gesprek met de sector over het leveren van gegevens om deze effecten te monitoren en te kijken wat de verschillen zijn tussen de grensregio en het binnenland. Ik heb u reeds toegezegd om u op Prinsjesdag te informeren over de resultaten.
Wat gaat het kabinet doen om deze ondernemers te helpen?
Het kabinet heeft de brandstofaccijnzen met 21% verlaagd per 1 april. Dat ziet het kabinet als de meest gerichte wijze om de accijnsverschillen te mitigeren. Tegelijkertijd houdt het kabinet de vinger aan de pols en informeert uw Kamer met Prinsjesdag of en zo ja welke aanvullende koopkrachtmaatregelen voor 2023 nodig, wenselijk en mogelijk zijn. Hierbij kijkt het kabinet primair naar de integrale koopkrachtontwikkeling, en ook naar onder andere de verwachte ontwikkeling van de energie- en brandstofprijzen voor 2023, de staat van de overheidsfinanciën en het beleid in omringende landen. Daarnaast zal het kabinet bezien of een gerichtere ondersteuning mogelijk is, hoewel maatwerk door de grote aantallen getroffen huishoudens per definitie uitvoeringstechnisch ingewikkeld zal zijn. Het kabinet zal u hier tijdens Prinsjesdag met de Miljoenennota 2023 nader over informeren.
Hoe bent u van plan deze effecten van het Nederlandse tabaksbeleid en de groei van tabaksaankopen in het buitenland te verwerken in uw beleid?
Het kabinet streeft naar een rookvrije generatie in 2040 en heeft in het Coalitieakkoord accijnsverhogingen afgesproken zodat een pakje sigaretten van 20 stuks in 2024 € 10,– kost. Deze verhoging zal in twee stappen plaatsvinden met de eerste stap in 2023 en de volgende in 2024. Zowel het eerdergenoemde RIVM rapport als het Empty Pack Survey het Ministerie van Financiën geven op dit moment geen aanleiding een grote verschuiving naar het buitenland te verwachten.
Bent u bekend met het rapport «Prijsgevoeligheid van Roken», opgesteld door het RIVM, verschenen op 11 juni 2021, waarin wordt gesteld dat prijsverhogingen een «bewezen effectieve maatregel» zijn om tabaksgebruik te ontmoedigen?
Jazeker, substantiële en regelmatige verhoging van de prijs van tabaksproducten wordt in de internationale wetenschappelijke literatuur beschouwd als de meest effectieve beleidsmaatregel om het aantal rokers en het aantal gerookte sigaretten (bij rokers die doorgaan met roken) te verlagen.6 Onder andere de Wereldbank adviseert om niet terughoudend te zijn met grote accijnsverhogingen op tabaksproducten («go big, go fast»).7
Klopt het dat het RIVM in dit rapport hiervoor als bewijs onder andere de volgende landen aanvoert: Australië, Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea?
U noemt een selectie van de landen die in het rapport worden genoemd. Het rapport noemt ook een groot aantal andere landen waaronder Europese landen, de Verenigde Staten en Canada. Bewijs voor de effectiviteit van accijnsverhoging op de rookprevalentie is gebaseerd op internationale reviews en informatie van de WHO en niet gebaseerd op onderzoek uitsluitend uit deze landen.
Is de Staatssecretaris het met ons eens dat dit óf allemaal eilanden zijn met geen (Australië, Nieuw-Zeeland) of nauwelijks (VK) landsgrenzen of het land betreft met de zwaarst bewaakte en minst toegankelijke landsgrens ter wereld (Zuid-Korea)?
Dat ben ik met u eens.
Bent u het ermee eens dat als het gaat om grenseffecten deze landen (daarom) op geen enkele manier met Nederland vergeleken kunnen worden? Zo nee, kunt uitleggen waarom de effecten op de grensverkopen in Nederland vergelijkbaar zullen zijn met die in Australië? Of Zuid-Korea? Of het Verenigd Koninkrijk?
U noemt een selectie van de landen die in het rapport worden genoemd. Het rapport stelt niet dat grenseffecten van die landen vergelijkbaar zijn met die van Nederland. Het rapport «Prijsgevoeligheid van rokers» van het RIVM laat zien dat Nederlandse rokers voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 af en toe rookwaren in het buitenland halen. Rokers gaven aan dit niet veel meer, of vaker te hebben gedaan na de accijnsverhoging van 1 euro in april 2020. Het onderzoek van het RIVM keek naar de gedragsverandering na de prijsstijging van 1 april 2020. Er zijn vier gedragsveranderingen onderzocht: minder roken, stoppen met roken, overstappen op een goedkoper product, en naar het buitenland gaan voor rookwaren. Voor sigarettenrokers was naar het buitenland gaan voor rookwaren na een prijsverhoging de minst aantrekkelijke gedragsoptie. Voor shagrokers was naar het buitenland gaan voor rookwaren na een prijsverhoging de op één na minst aantrekkelijke gedragsoptie. Stoppen met roken was voor shagrokers de minst aantrekkelijke gedragsoptie na een prijsverhoging. 4% van de rokers gaf aan na de accijnsverhoging van 1 april (vaker) naar het buitenland te zijn gegaan voor rookwaren. Het onderzoek liet echter ook zien dat 20% van de rokers al voor de accijnsverhoging van 1 april 2020 altijd of regelmatig rookwaren in het buitenland kocht.
Bent u het ermee eens dat de «bewezen effectiviteit» in de genoemde landen dus niet zal opgaan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 7 t/m 10. Deze bewezen effectiviteit ten aanzien van de daling van de rookprevalentie is gebaseerd op (internationale) reviews en de WHO. In Nederland zal een accijnsverhoging zorgen voor een afname in rookprevalentie, ook als een prijsverhoging erin resulteert dat rokers vaker naar het buitenland gaan om daar rookwaren te kopen.
Ik kan u ook een voorbeeld geven uit een land dichterbij en meer vergelijkbaar met Nederland, namelijk Frankrijk: Frankrijk heeft tussen 2017 en 2020 de prijs van een pakje sigaretten verhoogd naar € 10,–.
In die periode is zowel de prevalentie als de tabaksverkoop gedaald en zijn de accijnsopbrengsten gestegen. Zelfs wanneer voor COVID-19 en de daarmee gepaarde reisbeperkingen werd gecorrigeerd.8
Het rapport acht het «minder waarschijnlijk» dat verdere prijsstijgingen ertoe zullen leiden dat er meer grensverkopen van tabak gaan plaatsvinden. Deelt u die mening? Kunt u daarop reflecteren?
Het rapport geeft aan dat dat 11% van de rokers is gestopt, 25% minder is gaan roken, 8% is overgestapt op een goedkoper product en dat 4 procent rookwaren vaker in het buitenland kocht. Het RIVM concludeert dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden en denkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar zijn rookwaren te kopen. Het onderzoek is echter wel met onzekerheden omgeven vanwege de samenloop met de tijdelijke, beperkende COVID-19 maatregelen.
Onderzoek van Ecorys uit 2018 toont aan dat ook als met deze grenseffecten rekening wordt gehouden, het verhogen van de tabaksaccijns tot positieve effecten leidt.9 Zowel voor de volksgezondheid (minder rokers) als voor de schatkist (accijnsopbrengsten lijken niet te dalen). Dit is in lijn met de bevindingen uit de MKBA tabaksontmoediging waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend (UM/RIVM/Trimbos, 2016).
Kunt u verklaren waarom het RIVM zich uitsluitend baseert op uitspraken van rokers over hun (verwachte) gedrag (stated preference), zonder acht te slaan op beschikbare gegevens over de feitelijke rookprevalentie en het feitelijke koopgedrag?
Het RIVM baseert zich niet alleen op het verwachte gedrag maar ook op het feitelijk koopgedrag. Eerst is een groep mensen, voordat de accijnsverhoging werd ingevoerd, gevraagd wat zij verwachten te gaan doen. Na de accijnsverhoging is hen gevraagd wat zij daadwerkelijk hebben gedaan. Mensen hebben inderdaad hun rookgedrag veranderd, maar minder dan zij vooraf verwachtten. Rookgedrag is in de onderzochte periode niet alleen beïnvloed door de prijsverhoging maar ook door de uitbraak van COVID-19 dat jaar.
Wanneer mag de Tweede Kamer informatie van uw kant verwachten over het Empty Pack Survey van de Douane?
Het Empty Pack Survey is op 10 mei 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij de kamerbrief over het periodiek monitoren van grenseffecten.10
Hoe bent u van plan om de uitkomsten van dit onderzoek te verwerken in uw tabaksbeleid?
De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om het tabaksbeleid te wijzigen. We zullen de grenseffecten ook in de toekomst blijven monitoren via Empty Pack Surveys.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
De Russische componist en vriend van Poetin, Valery Gergiev |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev niet op de Europese sanctielijsten staat? Hoe oordeelt u hierover?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van de sancties om de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken, en heeft in dit kader ook bezien of en in hoeverre dit voor de heer Gergiev geldt.
Klopt het dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en tevens een Koninklijke onderscheiding? Zo ja, hoe is dit totstandgekomen?1 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat Valery Gergiev de Nederlandse nationaliteit en Koninklijke onderscheiding op deze manier heeft verkregen?
Over de nationaliteit van individuele personen kan het kabinet geen uitspraken doen.
Wat betreft de Koninklijke onderscheiding klopt het dat de heer Gergiev in 2005 een Koninklijke onderscheiding heeft ontvangen voor exceptionele verdiensten op het terrein van de klassieke muziek. De heer Gergiev had een ver teruggaande samenwerking met o.a. het Rotterdams Philharmonisch Orkest en was oprichter van het Gergiev Festival. In het kader van het tiende Gergiev festival is hij in 2005 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Klopt het dat Valery Gergiev de Russische inval in Oekraïne weigert te veroordelen?2
Op basis van de bij het kabinet bekende mediaberichten klopt het dat de heer Gergiev de Russische invasie van Oekraïne weigert te veroordelen.
Klopt het dat Valery Gergiev officieel door de Russische staat is benoemd tot persoonlijke ambassadeur van Poetin?
Het kabinet heeft op basis van mediaberichten begrepen dat Gergiev een dergelijke functie zou bekleden. Het kabinet is echter niet bekend met enige officiële functie.
Bent u bekend met het feit dat Valery Gergiev binnen de Europese Unie over verschillende entiteiten en vastgoed beschikt en deze sinds de oorlog probeert te verkopen?3
Het kabinet is van deze mediaberichten op de hoogte maar kan dit niet bevestigen.
Wat zijn de gronden voor het intrekken van de nationaliteit volgens Nederlandse wetgeving?
De grondslagen voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (art. 14). Bij personen met een dubbele nationaliteit is het in het algemeen mogelijk om het Nederlanderschap in te trekken:
14.1 Indien het Nederlanderschap is verkregen door fraude/bedrog, tot maximaal twaalf jaar na het verkrijgen van het Nederlanderschap (deze termijn is niet van toepassing wanneer sprake is van betrokkenheid bij zeer ernstige misdrijven, zoals genocide);
14.2 Als er sprake is van een onherroepelijke veroordeling door de Nederlandse rechter wegens een terroristisch of zeer ernstig misdrijf (waaronder bijvoorbeeld genocide of oorlogsmisdrijven);
14.3 Als men zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;
14.4 In het belang van de nationale veiligheid bij personen die zich buiten het Koninkrijk bevinden en zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Indien er sprake is van een reden waarom het Nederlanderschap kan of moet worden ingetrokken, zal de IND onderzoek doen. Het is een zorgvuldige procedure die grondig onderzoek vereist. Tegen een besluit tot intrekking kan men in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid Valery Gergiev aan te dragen voor de Europese sanctielijsten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze casus met zorg bekeken. Op basis van informeel overleg in Brussel, de listingcriteria en de doelstelling van de sancties is het kabinet tot de conclusie gekomen dat het voordragen van de heer Gergiev voor plaatsing op de EU-sanctielijst op dit moment niet opportuun is, omdat hij onvoldoende aan de listingcriteria en de doelstelling van de santies voldoet. Zie ook het antwoord op vraag 1 betreffende de listingcriteria.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken en afzonderlijk te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het MCL het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) het ziekenhuisgebouw in Harlingen te koop zet en de zorg daar deels verdwijnt?1
Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. In dat kader heeft Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid om gebouwen, mensen, middelen en financiën doelmatig in te zetten. In de huidige setting is dit volgens MCL in Harlingen niet mogelijk.
In MCL, locatie Harlingen, wordt uitsluitend poliklinische zorg aangeboden en dus bijvoorbeeld geen acute zorg. Zeer grote delen van het gebouw (dat geen klinische functie meer heeft) staan leeg; het MCL heeft wel de onderhouds- en instandhoudingskosten. Ook zijn er ruimtes die slechts een deel van de tijd in gebruik zijn, zoals de poliklinische operatieruimte die maar in circa 30% van de tijd wordt gebruikt, en dan ook nog vaak voor patiënten die in Leeuwarden en omgeving woonachtig zijn. De kapitaallasten en onderhoudskosten van de huisvesting en medische apparatuur (die ook maar een beperkt deel van de tijd in gebruik is) zijn hierdoor voor MCL onevenredig zwaar. Hierdoor gaat veel geld voor de zorg verloren, en op huidige voet doorgaan kan dus niet, aldus MCL.
Het streven van MCL blijft om voor bewoners van Harlingen en omgeving goede zorg te blijven bieden, dichtbij waar het kan en in Leeuwarden waar het moet. Het MCL gaat een aantal behandelingen en onderzoeken die nu in Harlingen plaatsvinden, concentreren in Leeuwarden. Het gaat daarbij vooral om die zorg, waarvoor in Harlingen onvoldoende vraag is om ruimtes, apparatuur en medewerkers doelmatig in te zetten, zoals de (poliklinische) operatieruimte. De inwoners van Harlingen en omgeving blijven echter voor een belangrijk deel van de poliklinische zorg en basisdiagnostiek in Harlingen terecht kunnen, dat verandert niet. Voor meer specialistischere zorg, zoals een ingreep of uitgebreide diagnostiek, zullen de inwoners naar Leeuwarden moeten. Voor een belangrijk deel is dat nu echter ook al het geval; zo levert MCL bijvoorbeeld geen spoedzorg in Harlingen. Nazorg kan doorgaans in Harlingen plaatsvinden. Dat sluit aan bij de manier waarop MCL ook nu al in Harlingen werkt.
MCL is voornemens om de hoogbouw van hun locatie in Harlingen te verkopen. Het doel dat MCL beoogt is dat de laagbouw in gebruik blijft door MCL (zorgfunctie). Hiermee wil MCL ook in de toekomst betaalbare kwalitatief hoogwaardige poliklinische zorg kunnen blijven leveren in Harlingen, waarbij een vrijwel volledig pallet aan poliklinische spreekuren wordt gegarandeerd, aldus MCL.2
Zorgverzekeraar De Friesland, de grootste zorgverzekeraar in Friesland, heeft mij laten weten op de hoogte te zijn van de plannen van MCL voor Harlingen. De Friesland geeft aan dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van medisch-specialistische zorg in Friesland, met 4 ziekenhuizen en een aantal zelfstandige behandelklinieken, goed op orde is; ook als de plannen van MCL met betrekking tot locatie Harlingen worden gerealiseerd. De Friesland steunt het doel van MCL om de inwoners van de regio Harlingen ook de komende jaren een ruim aanbod te bieden van medisch-specialistische zorg dichtbij huis, en begrijpt de keuzes die het MCL daarin maakt.
De NZa ziet, als toezichthouder op onder meer de toegankelijkheid van de zorg, op basis van deze informatie ook geen bezwaren tegen de plannen van MCL.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van een deel van de zorg uit Harlingen voor de toegankelijkheid van de zorg voor de omliggende regio (waaronder Vlieland en Terschelling)?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke garanties zijn er dat het ziekenhuisgebouw van het MCL in Harlingen een zorgfunctie behoudt? Bent u bereid om u hiervoor in te zetten?
Het voornemen van MCL is dat de laagbouw in Harlingen een zorgfunctie behoudt; de hoogbouw kan een andere bestemming krijgen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het primair de verantwoordelijkheid van MCL en de betrokken zorgverzekeraars om samen te zorgen voor onder meer toegankelijke zorg voor de inwoners uit de regio. De NZa ziet hierop toe, en ziet op basis van deze informatie (zie het antwoord op vraag3 geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om in te grijpen in de plannen van MCL.
Hoe zijn relevante belanghebbenden, zoals huisartsen, omwonenden en de gemeente Harlingen, betrokken bij het besluit om de locatie van het MCL in Harlingen af te bouwen?
Het MCL is inmiddels meer dan twee jaar met gemeente en huisartsen in gesprek over de toekomstplannen. Daarover publiceert MCL ook geregeld via de eigen publiciteitskanalen en via de regionale media, aldus MCL.
Wat is de toegevoegde waarde van de verkoop van het gebouw, als het vervolgens gelijk weer (gedeeltelijk) wordt gehuurd?
Dit is bedrijfseconomisch voor het MCL de beste optie, aldus MCL. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het doel dat het MCL beoogt, dat een gedeelte van het ziekenhuiscomplex (plaatselijk bekend als «de laagbouw») een
functie voor de zorg behoudt; de hoogbouw kan dan een andere bestemming krijgen. Het MCL geeft aan nog in de onderhandelingsfase te zitten, zodat er nog geen zekerheid is over het eindplaatje.
Welke zorg verdwijnt door dit besluit uit Harlingen? Welke gevolgen heeft dit voor de bereikbaarheid van de zorg en eventuele wachttijden?
MCL heeft mij laten weten dat dit besluit voor de wachttijden naar verwachting geen merkbare gevolgen heeft. Voor de behandelingen en onderzoeken die in Leeuwarden geconcentreerd gaan worden, is in MCL Leeuwarden voldoende capaciteit, aldus MCL.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat de vestiging van het MCL in Harlingen behouden blijft en bent u bereid hierover in gesprek te gaan met het MCL en de zorgverzekeraars?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg en heeft op basis van de beschikbare informatie geen bezwaren tegen de plannen van MCL. Ik zie dan ook geen reden om hierover het gesprek met partijen aan te gaan.
De winsten van oliebedrijven |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de kwartaalresultaten van olie- en gasbedrijven waarin zij een forse winstgroei laten zien?1
Ja, de berichtgeving is mij bekend.
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat de kwartaalwinsten van de oliebedrijven voor een belangrijk deel te danken zijn aan hoge olie- en gasprijzen als gevolg van de crisis op de internationale energiemarkten en de oorlog in Oekraïne, met hoge energieprijzen voor huishoudens en bedrijven als gevolg, plus het feit dat het Rijk de Belasting op toegevoegde Waarde (BTW) op brandstoffen heeft verlaagd om de pijn voor huishoudens enigszins te verzachten?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover een eerlijke belasting afdragen. Geopolitieke ontwikkelingen hebben invloed op de markt waarin deze bedrijven opereren en daarmee op de winstgevendheid van hun activiteiten. De prijzen voor olie en gas fluctueren en daarmee ook de winsten en verliezen die olie- en gasbedrijven maken. De oorlog in Oekraïne geeft enerzijds aanleiding voor afschrijvingen die veel bedrijven in Rusland hebben moeten doen. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen en daarmee op de winsten van olie- en gasbedrijven. Maatschappelijk gezien is het natuurlijk wrang dat er tegelijk huishoudens zijn die mede door de gestegen energieprijzen moeite hebben om rond te komen. Daarom heeft het kabinet op 11 maart een maatregelenpakket aangekondigd om de gevolgen van stijgende energiekosten voor huishoudens te dempen (Kamerstuk 35 929, nr. S).
Hoe beoordeelt u vanuit maatschappelijk en moreel perspectief het feit dat oliebedrijven als Shell en BP als gevolg van deze hoge winsten eigen aandelen opkopen en het dividend voor aandeelhouders verhoogt?
Het staat bedrijven vrij hun winsten aan te wenden op een manier die hen goeddunkt. Het kabinet ziet tegelijk dat er een grote noodzaak is tot investeringen in de energiesector met het oog op de transitie naar een duurzaam energiesysteem. In het Coalitieakkoord zijn op dat punt stevige ambities op geuit. Die investeringen moeten voor een belangrijk deel door bedrijven worden gedaan. Het kabinet zet bedrijven daartoe aan door de kosten van CO2-uitstoot te laten stijgen, via de Nederlandse CO2-heffing en het emissiehandelsysteem in de Europese Unie (EU). Met grote uitstoters gaan we bindende maatwerkafspraken maken op basis van wederkerigheid. Tegelijk is het van groot belang dat de randvoorwaarden om in Nederland te investeren op orde zijn. Daarom zet het kabinet in op een goed en voorspelbaar investeringsklimaat.
Wat is een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst die olie- en gasbedrijven mogen maken in de ogen van het kabinet?
Het kabinet heeft geen oordeel over de hoogte van een redelijke, maatschappelijk verantwoorde winst van individuele bedrijven. Wel zet het kabinet zich ervoor in dat bedrijven hun maatschappelijke rol vervullen en een redelijke bijdrage leveren aan de maatschappij. Dit ziet op verduurzaming, zorg voor de leefomgeving, scholing van mensen, innovatie, en ook belastingbetaling.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasbedrijven een belangrijke rol kunnen én moeten spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening en het aan hun stand verplicht zijn fors te investeren in de verduurzaming van de energievoorziening, zeker wanneer deze bedrijven forse winsten maken? Bent u van mening dat deze bedrijven voldoende investeren in de energietransitie?
Grote olie- en gasbedrijven kunnen een belangrijke rol spelen in de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening. Maar door de energietransitie zullen er ook nieuwe spelers in de markt voor duurzame energiedragers actief worden. Het klimaat is er niet bij gebaat als bedrijvigheid en uitstoot worden verplaatst naar het buitenland. De verduurzaming van de industrie zal hier plaats moeten vinden. Het kabinet stuurt hierop door inzet van een combinatie van normering en beprijzing, intensivering van generieke subsidie-instrumenten en door maatwerkafspraken met grote uitstoters. Bedrijven die willen verduurzamen worden door de overheid ondersteund om deze transitie door te maken middels subsidies voor verduurzaming en innovatie en door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Ik verwijs voor de details naar de Kamerbrief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de verduurzaming van de industrie.2
Hoe zorgt dit kabinet ervoor dat de mate waarin deze bedrijven worden ondersteund vanuit het klimaatbeleid van dit kabinet in verhouding staat met de inspanningen die deze bedrijven zelf doen om de overgang naar een klimaatneutrale energievoorziening te realiseren? Is de winstgroei aanleiding voor het kabinet om ook een grotere bijdrage van deze bedrijven te vragen ten behoeve van het investeren in de energietransitie?
Zie antwoord vraag 5.
De excessieve winsten van energiebedrijven |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Energy prices: What is a windfall tax and how would it work?»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Italy unveils new stimulus plan as economic outlook darkens»?2
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Shell profits almost triple as energy prices soar. Would a windfall tax hold oil giants accountable?»?3
Ja.
Hoe verklaart de Staatssecretaris de excessieve winsten van energiebedrijven, zoals beschreven in bovenstaande artikelen?
Het is een gegeven dat de winsten van energiebedrijven deels afhangen van ontwikkelingen op de wereldmarkt. Externe schokken kunnen de winsten positief of negatief beïnvloeden. Zo ook de oorlog in Oekraïne, die aanleiding geeft voor afschrijvingen van veel bedrijven in Rusland. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen, die al langere tijd stijgen.
De groep energiebedrijven in Nederland is divers. Allereerst zijn in Nederland een aantal bedrijven actief die op land en in de Noordzee olie en gas winnen. Het gaat hierbij onder andere om de NAM, ONE-Dyas, Neptune Energy en Vermilion Energy. De sector bestaat naast deze zogeheten operators ook uit non-operating partners of investeerders. Naar verwachting maken deze bedrijven meer winst als gevolg van de hoge energieprijzen. De mate waarin is afhankelijk van de mix van contracten die zij hebben afgesloten. Deze bedrijven zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting en betalen daarnaast een aparte heffing die is vastgelegd in de Mijnbouwwet. Daarnaast neemt de Staat middels de deelneming van Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating partner voor ongeveer 40% deel in nagenoeg alle olie-en gasprojecten. Gecombineerd ontvangt de Nederlandse Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald met de winning en exploitatie van olie en gas in Nederland.
Daarnaast zijn in Nederland elektriciteitsproducenten actief. Een deel van hen maakt gebruik van hernieuwbare energie of kernenergie. Zij kunnen mogelijk profiteren van de gestegen elektriciteitsprijs (die is gestegen door de hogere gasprijs), terwijl ze niet altijd hogere kosten maken. Naar verwachting neemt ook de winst van (een deel van) deze bedrijven toe. Elektriciteitsproducenten die fossiele brandstof moeten inkopen (gascentrales) hebben waarschijnlijk ook te maken met een hogere inkoopprijs, waardoor in zijn algemeenheid naar verwachting geen sprake is van extra winsten. Ook leiden volatiele prijzen tot hogere onderpanden (margin calls) waardoor deze producenten meer liquiditeit nodig hebben om dit op te vangen. Elektriciteitsproducenten zijn veelal supranationale bedrijven, waarbij het niet inzichtelijk is waar een eventuele excessieve winst neerslaat. Elektriciteitsproducenten die SDE+(+) ontvangen, ontvangen minder subsidie als de elektriciteitsprijs hoger wordt. De SDE+(+) subsidieert namelijk enkel de onrendabele top ten opzichte van de reguliere elektriciteitsprijs. Of deze bedrijven daadwerkelijk excessieve winsten boeken en zo ja, in welke mate, is niet inzichtelijk. Winsten worden namelijk door diverse bedrijfsactiviteiten beïnvloed. Zo kan de verkoop van een bedrijfsonderdeel grote invloed op de fiscale winst hebben.
Is de Staatssecretaris bekend met het voornemen van Italië en Spanje om een eenmalige, zogenaamde «meevallersheffing" in te voeren voor energiebedrijven die als direct gevolg van de stijgende energieprijzen – veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne – excessieve winsten boeken?
Met een meevallersheffing, solidariteitsheffing of windfall tax wordt doorgaans een eenmalige belasting bedoeld die gericht is op bedrijven die profiteren (excessieve winsten maken) door een gebeurtenis waar zij niet verantwoordelijk voor zijn (in dit geval: flink stijgende energieprijzen door o.a. de geopolitieke situatie). Ik ben bekend met het voornemen van Italië om een windfall tax in te voeren voor bedrijven in de energiesector. Spanje heeft echter geen windfall tax ingesteld voor energiebedrijven, maar een regulerende maatregel. Dit is geen belasting.
Daarnaast hebben, zover mij bekend, op dit moment het Verenigd Koninkrijk (VK), Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Hongarije een windfall tax ingesteld. De verschillende heffingen in andere landen verschillen sterk in vormgeving en reikwijdte. Zo heft het VK een extra percentage (25%) binnen een bestaand fiscaal regime ten aanzien van de winsten verkregen bij de exploratie en productie van olie en gas. De totale afdracht binnen die heffing stijgt daarmee van 40% naar 65%. Dit is vergelijkbaar met het winstaandeel in de Nederlandse mijnbouwheffingen. Deze heffing wordt in het VK gecombineerd met een belastingkorting (80%) voor bedrijven die zich committeren aan nieuwe kapitaalinvesteringen om zo investeringen in de exploratie in het VK te stimuleren.
Verder is bijvoorbeeld de windfall tax in Roemenië gerelateerd aan de omzet, vergelijkbaar met de cijns in de Nederlandse mijnbouwheffingen en worden in de Hongaarse heffing ook banken, luchtvaartmaatschappijen en telecommunicatie- en retailbedrijven betrokken, vergelijkbaar met een generieke verhoging van de winstbelasting.
Is de Staatssecretaris het er in algemene zin mee eens dat het rechtvaardig zou zijn om energiebedrijven die excessieve winsten boeken maken als direct gevolg van de huidige energiecrisis eenmalig extra te belasten ten gunste van de (verslechterende) financiële positie van het mkb en van families? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
In algemene zin is de vraag om een solidariteitsheffing van bedrijven die excessieve winsten maken als gevolg van een externe gebeurtenis voorstelbaar. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat bedrijven die extra winsten maken reeds onderworpen zijn aan de reguliere winstbelasting. Bij het introduceren van een nieuwe heffing spelen ook de effecten op het vestigings- en investeringsklimaat mee. Juist omdat er voor energiebedrijven een belangrijke rol in de energietransitie en de leveringszekerheid is weggelegd, is het van belang om een stabiel investeringsklimaat te borgen. Het onaangekondigd of achteraf, structureel dan wel eenmalig, belasten van deze winsten komt de genegenheid van deze bedrijven om in Nederland te investeren niet ten goede.
Het introduceren van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is complex en kent verschillende knelpunten. Deze knelpunten komen grotendeels overeen met de knelpunten die bij de vraag om een solidariteitsheffing voor bedrijven die tijdens de coronacrisis excessieve winsten hebben behaald zijn gesignaleerd. Hierover is in september 2021 een Kamerbrief verzonden.4
Ten eerste is het ingewikkeld om vast te stellen of er sprake is van een excessieve winst of een eventuele extra winst ook daadwerkelijk komt door de hoge energieprijzen of een bedrijfsspecifieke oorzaak kent. Hiervoor is geen objectief criterium voorhanden. Daarbij zijn energieproducenten veelal supranationale bedrijven, waarbij het op dit moment niet inzichtelijk is of excessieve winst, mocht die er al zijn, zich ook in Nederland bevindt. Aan de uitvoeringsaspecten bij een dergelijke maatregel kleven eveneens substantiële bezwaren. De invoering van een heffing op excessieve winsten in de energiesector vraagt om een nieuw aangiftesysteem. Dit vergt een implementatietijd van twee jaar na afronding van de parlementaire behandeling. De inpassing in het IV-portfolio van de Belastingdienst kan hierbij ten koste gaan van ander ingepland werk. Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst verloopt via een uitvoeringstoets. Tot slot spelen er diverse EU-rechtelijke complicaties bij een sectorspecifieke heffing. In hun communicatie van 8 maart 20225 ten aanzien van de energiemarkt heeft de Europese Commissie hierover een aantal richtlijnen gegeven. Zo mag een dergelijke belasting geen terugwerkende kracht hebben, moet de looptijd van een extra belasting voor de energiesector worden beperkt tot uiterlijk 30 juni 2022 en blijven de staatssteunregels van toepassing. Binnen deze termijn en gezien deze bezwaren is het niet mogelijk om op korte termijn wet- en regelgeving te introduceren.
In plaats van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is het allereerst wel mogelijk om het tarief van de vennootschapsbelasting (tijdelijk) te verhogen. Dit raakt echter niet alleen energiebedrijven, maar alle vennootschapsbelastingplichtigen. Een verhoging binnen de vennootschapsbelasting voor een specifieke sector (in dit geval alleen energiebedrijven) is vanwege het selectieve karakter niet mogelijk in verband met staatsteunrechtelijke aspecten. Ten tweede is het mogelijk om de winst en opbrengst van olie- en gasproductiemaatschappijen met exploitatie en winning in Nederland tijdelijk extra te belasten via een verhoging van de reeds bestaande mijnbouwheffingen. Hier wordt in de begeleidende aanbiedingsbrief nader op in gegaan.
Staat de Staatssecretaris, in het licht van bovenstaande artikelen, nog steeds achter zijn uitspraak – gedaan tijdens het recentelijke debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – dat «een solidariteitsheffing voor fossiele bedrijven [niet mogelijk zou zijn]»? Geldt dit volgens de Staatssecretaris ook voor andere energiebedrijven die door de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, kan de Staatssecretaris uitleggen waarom het doorvoeren van een dergelijke solidariteitsheffing of «meevallersheffing" wel mogelijk blijkt in landen als Italië of Spanje?
Zie antwoord vraag 5.
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom – conform zijn eigen uitspraak in het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – het in Nederland niet mogelijk zou zijn om de omvang van de winsten van energiebedrijven in kaart te brengen, terwijl dit in onder andere Italië en Spanje wel mogelijk blijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Staatssecretaris inzicht in welke bedrijven en/of (deel)sectoren als direct gevolg van de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken die anders niet of nauwelijks geboekt zouden zijn, zoals grondstofhandelaren of grondstofextractiebedrijven? Zo ja, kan de Staatssecretaris hiervan een overzicht geven? Zo nee, kan de Staatssecretaris dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Staatssecretaris bereid te kijken naar de systematiek waarop de Italiaanse en Spaanse regeringen de extra belasting op de toegenomen winsten van energiebedrijven, via een dergelijke «meevallersheffing», aldaar innen, teneinde te analyseren of een dergelijke manier van belastinginning ook in Nederland kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 5.
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat een eenmalige heffing op de huidige excessieve winsten van energiebedrijven gebruikt zouden kunnen worden om de (sociale) energietransitie te versnellen? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Indien een dergelijke heffing volgens de Staatssecretaris niet mogelijk is, is de Staatssecretaris het ermee eens dat het op zijn minst wenselijk zou zijn om de huidige excessieve winsten van energiebedrijven eenmalig extra te belasten ter versnelling van de (sociale) energietransitie? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Is de Staatssecretaris bereid een ambtelijke verkenning uit te voeren, al dan niet in overleg met Europese partners, naar alle fiscale mogelijkheden om de excessieve winsten van energiebedrijven in deze tijd van stijgende energiearmoede, (eenmalig) extra te belasten middels een zogenaamde «meevallersheffing»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Ziekenhuizen die zich klemgezet voelen door softwarebouwer Chipsoft |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ziekenhuizen voelen zich klemgezet door softwarebouwer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongezond is dat één bedrijf de markt van software voor ziekenhuizen op deze wijze domineert?
Ik vind het wenselijk dat zorgaanbieders kunnen kiezen tussen verschillende leveranciers, zodat een zorgverlener het best passende product en/of dienst af kan nemen. De Autoriteit Consument & Markt ziet erop toe dat bedrijven eerlijk concurreren binnen de grenzen van de Mededingingswet.
Kunt u een overzicht geven van de bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers, als het gaat om de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten? Kan dit overzicht per ziekenhuis uitgesplitst worden, waarbij ook wordt vermeld met welke softwareleverancier betreffend ziekenhuis een contract heeft? Als dit overzicht per ziekenhuis niet mogelijk is, kunt u dan een inschatting geven van de totale kosten voor softwaresystemen in de ziekenhuiszorg in Nederland?
Ik beschik niet over informatie van bedragen die ziekenhuizen per jaar kwijt zijn aan softwareleveranciers. Ook informatie die betrekking heeft op de aanschafkosten van nieuwe softwaresystemen én de jaarlijks terugkerende licentiekosten heb ik niet. Wel is meer algemene informatie hierover beschikbaar in diverse benchmarks van kosten en prestaties van ICT binnen ziekenhuizen.2 Gedurende de afgelopen jaren zijn de ICT-kosten ten opzichte van de omzet in deze jaarlijkse benchmark bij ziekenhuizen elk jaar gestegen.3 In 2016 bedroegen de ICT-kosten nog gemiddeld 4,2% van de omzet. Inmiddels is dat percentage gestegen naar 5,7% in boekjaar 2020.4
De ACM stelt in een publicatie uit 2021 dat er momenteel in de Nederlandse ziekenhuizen ZIS/EPD-systemen gebruikt worden van vier verschillende leveranciers: Cerner/SAP (i.s.h.med/IS-H), ChipSoft (HiX), Epic (Epic) en Nexus (Nexus)5. ChipSoft is de marktleider, gevolgd door Epic. 51 ziekenhuizen hebben momenteel een ZIS/EPD-systeem van ChipSoft, 11 ziekenhuizen hebben Epic als huidige ZIS/EPD-leverancier, 7 beschikken over een Nexus-systeem en 5 over een Cerner/SAP-systeem. Dit is ook in andere openbare rapporten terug te lezen6.
Deelt u de mening dat softwareleveranciers voor ziekenhuizen geen tientallen procenten winstmarge zouden moeten maken, aangezien zij hun winst verdienen uit collectieve middelen? Zo ja, bent u bereid een maximale winstmarge wettelijk vast te leggen, zoals bijvoorbeeld mogelijk gemaakt zou worden met het voorgestelde amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over een vergunningplicht voor systemen voor gegevensuitwisseling van ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, maar er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat de drempel voor ziekenhuizen om van softwareleverancier te wisselen zo laag mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid wettelijk vast te leggen dat in contracten moet worden vastgelegd dat extractie van gegevens/dataportabiliteit gratis moet zijn, zoals wordt voorgesteld in het amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) van het lid Van den Berg over basiseisen voor inwisselbaarheid van informatietechnologieproducten of -diensten?3
De ICT-inkoop van ziekenhuizen is aan de ziekenhuizen zelf. Van belang is dat geen oneigenlijke praktijken plaatsvinden die het overstappen naar een andere leverancier verhinderen of onnodig belemmeren. De ACM ziet daarbij erop toe dat marktpartijen zich aan de mededingingsregels houden. Ik zet in op standaardisatie die niet alleen interoperabiliteit bevordert, maar ook bijdraagt aan dataportabiliteit, bijvoorbeeld middels Open API’s als onderdeel van de API strategie in wording. Dit bevordert concurrentie en marktwerking, en kan wisselen van ICT-leverancier vergemakkelijken.
Omdat de tweede vraag samenhangt met een voorgesteld amendement bij de Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz), zal verdere behandeling van deze vraag plaatsvinden bij de behandeling van de Wegiz in de Tweede Kamer.
Op welke wijze denkt u de problemen op de markt van ziekenhuissoftware de komende tijd aan te kunnen pakken? Op welke wijze neemt u hierbij de oplossingsrichtingen mee die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) eind 2021 heeft voorgesteld, te weten: toepassing van de mededingingsregels (1), samenwerking ziekenhuizen ter versterking van onderhandelingspositie (2) en samenwerking ICT-leveranciers ter bevordering van interoperabiliteit (3)?4
Beoordeling op en toepassing van de mededingingsregels is voorbehouden aan de ACM. Ik ben aan het onderzoeken op welke manier VWS zorgorganisaties kan helpen en versterken in hun onderhandelingspositie. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren. De samenwerking met en tussen ICT-leveranciers is cruciaal voor de bevordering van interoperabiliteit. Samen met vertegenwoordigers van ICT leveranciers, zoals OIZ en NLdigital, ben ik in gesprek om de samenwerking met ICT leveranciers te bevorderen. Ik verwacht uw Kamer ook hierover na de zomer te informeren. Ook een API strategie in de zorg zal leiden tot bevordering van de interoperabiliteit.
Op welke wijze zou volgens u de Nederlandse softwaremarkt aantrekkelijker gemaakt kunnen worden voor nieuwe leveranciers? Ziet u daarin een rol voor de overheid?
Ik zie een sterkere rol voor VWS weggelegd in het ecosysteem van de zorg ICT-markt met als doel gezonde marktwerking te stimuleren. Ik werk aan de invulling van de rol van VWS bij onder andere de ondersteuning van het zorgveld en samenwerking met de ICT leveranciers. Dit doen ik samen met koepels en gebruikersverenigingen. Ik ben ik aan het onderzoeken op welke manier VWS de Nederlandse zorg-ICT markt aantrekkelijker kan maken. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer te informeren.
Klopt het dat het softwarebedrijf Chipsoft – ondanks dat er ongeveer zevenhonderd mensen werken – geen ondernemingsraad of ander medezeggenschapsorgaan heeft? Klopt het tevens dat Chipsoft geen raad van commissarissen heeft? Zo ja, overtreedt dit bedrijf daarmee volgens u de wet? Op welke wijze behoort hierop toegezien te worden en op welke wijze behoort hierop ingegrepen te worden?
Uit het artikel van NRC maak ik op dat Chipsoft geen ondernemingsraad heeft. ChipSoft laat desgevraagd weten te denken niet in wettelijke overtreding te zijn, onder andere omdat er binnen het bedrijf sinds begin 2021 een interne Klankbordgroep bestaat, met medewerkers uit alle lagen van onze organisatie.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn ondernemingen waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn verplicht om een ondernemingsraad in te stellen.
Naleving van de WOR is een private aangelegenheid. Het is aan werkgevers en werknemers samen om vorm te geven aan medezeggenschap in hun organisatie. Werkgevers en werknemers moeten samen het belang van medezeggenschap erkennen en uitdragen. Wanneer er binnen een organisatie (te) weinig interesse is voor de ondernemingsraad, ontslaat dit de werkgever niet van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad. De werkgever moet hier blijvend aandacht voor vragen. Wanneer de werkgever niet wil meewerken, kunnen werknemers op grond van de WOR de rechter verzoeken om de werkgever te bewegen zijn verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad na te komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz)?
Ja.
Het Acantus-arrest en de gevolgen voor de warmtetransitie. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari jl. in zaaknummer ECLI:NL:HR:2022:611 waarin wordt bepaald dat warmte-installaties geen onlosmakelijk deel van woningen uitmaken, waardoor de volledige investeringen voor warmte-koudeopslag-installaties (WKO-installaties) en ook de onderhoudskosten verrekend horen te zijn in de huur?
Ja, in die uitspraak wordt bepaald dat warmte-installaties wel onlosmakelijk met de woning verbonden zijn.
Is het juist dat deze uitspraak bepaalt dat woningcorporaties alleen het vastrecht van aansluiting en de energiekosten voor de opwekking van warmte mogen doorbelasten aan de huurders?
In deze uitspraak gaat de Hoge Raad in op de vraag of een verhuurder de kapitaals- en onderhoudslasten voor warmte-koudeinstallaties (WKO-installaties) via de servicekosten in rekening mag brengen bij haar huurder(s). Het antwoord daarop is negatief. Volgens de Hoge Raad is een WKO-installatie een onroerende aangelegenheid, wat betekent dat de installatie onlosmakelijk verbonden is met de woning en behoort tot het gebruikelijke uitrustingsniveau van de woonruimte, en als gevolg daarvan tot de gehuurde woonruimte behoort. Dat maakt dat de kapitaals- en onderhoudslasten op basis van het Burgerlijk Wetboek via de kale huurprijs met de huurder(s) verrekend dienen te worden.
Deze uitspraak houdt dus niet in dat enkel het vastrecht van aansluiting en de energiekosten aan huurders mogen worden doorbelast, maar verduidelijkt dat deze mogen worden doorbelast via de servicekosten of de nutsvoorzieningen, en dat kapitaals- en onderhoudslasten in de kale huurprijs verdisconteerd moeten worden op het moment dat een collectieve warmte-installatie als onroerende aangelegenheid wordt aangemerkt.
Bent u op de hoogte van het negatieve effect dat deze uitspraak zal hebben op de verduurzaming van de gebouwde omgeving, omdat er voor woningcorporaties geen businesscase meer zal zijn om van het gas af te gaan vanwege het feit dat de investeringskosten voor een WKO-installatie (in combinatie met een warmtepomp) vele malen hoger zijn dan die voor een gasketel?
Corporaties kunnen bij de businesscase voor nieuwe verduurzamingsprojecten rekening houden met het Acantus-arrest. Ik verwacht daarom niet dat de verduurzaming van het corporatiebezit hiermee negatief wordt beïnvloed. Ik ben daarnaast in gesprek met corporaties om nationale prestatieafspraken te maken over hoe zij de investeringscapaciteit die vrijkomt door de afschaffing van de verhuurderheffing gaan inzetten. Daarbij ben ik ervan overtuigd dat we tot een ambitieuze verduurzamingsopgave komen, die past bij de koplopersrol die de corporaties al spelen.
Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft wel effect op de corporaties die de kapitaals- en onderhoudskosten op dit moment in de servicekosten hebben verdisconteerd. Voor die corporaties is het ongetwijfeld vervelend. Het gaat om een beperkt aantal corporaties, die op basis van de uitspraak de kapitaals- en onderhoudslasten moeten overhevelen naar de huurprijs. Hier voorziet de huurregelgeving niet in voor lopende huurovereenkomsten, dus dat betekent dat corporaties die kosten pas na mutatie naar de huurprijs kunnen overbrengen.
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat er reeds verschillende verduurzamingsprojecten zijn die dreigen te worden uitgesteld of zelfs geheel niet zullen worden uitgevoerd? Hebt u in beeld om hoeveel projecten en woningen het daarbij gaat?
Mij hebben geen signalen bereikt van concrete verduurzamingsprojecten die naar aanleiding van deze uitspraak worden uitgesteld of zelfs geheel niet kunnen worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het negatieve effect van deze uitspraak op de warmtetransitie een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 3 verwacht ik niet dat deze uitspraak tot een minder ambitieuze verduurzamingsinzet door corporaties zal leiden.
Klopt het dat er binnen uw ministerie wordt gewerkt aan een wetswijziging die de bovengenoemde obstakels voor de verduurzaming van woningen weg moet nemen?
Ik ben niet voornemens de wet- en regelgeving op dit punt te wijzigen, omdat ik ervan overtuigd ben dat corporaties met de afschaffing van de verhuurderheffing voldoende middelen hebben voor een ambitieuze verduurzamingsinzet. Dit wil ik vaststellen in nationale prestatieafspraken met de sector, medeoverheden en huurders waarover ik nu met deze partijen in gesprek ben. Ik streef ernaar deze afspraken voor de zomer met uw Kamer te delen.
Kunt u inzichtelijk maken wat deze wetswijziging zal inhouden? Is het de bedoeling dat deze het mogelijk zal maken om alle kosten verbonden aan de levering van warmte en koude door te belasten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u tevens aangeven op welke termijn u tot deze wetswijziging zult komen? Deelt u de mening dat er hierbij haast geboden is, gezien de negatieve effecten van de huidige situatie voor de warmtetransitie en het feit dat er reeds projecten stilliggen en/of stoppen?
Zie antwoord vraag 6.
Het niet openbaren van het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van een politieagent |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Pieter Omtzigt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel: «Falend leiderschap, pestgedrag, angstcultuur: de verborgen wanhoop van agent M.»?1
Ja.
Op welke datum is besloten dat het onderzoeksrapport over de aanleiding voor de zelfdoding van «agent M.» niet geopenbaard zal worden?
Dhr. Brouwer heeft op 24 maart 2022 zijn rapport aangeboden aan de nabestaanden. De nabestaanden hebben toen te kennen gegeven dat zij niet wilden dat bepaalde tot de persoon herleidbare aspecten van het rapport breed uitgemeten zouden worden in de media. Daarbij is het ook zo dat de informatie door dhr. Brouwer vergaard is op voorwaarde van vertrouwelijkheid. Mensen hebben vrijwillig hun medewerking verleend op basis van die voorwaarde.
Wie of welk orgaan heeft het voornoemde besluit genomen?
De korpschef heeft dit besloten na overleg met alle betrokkenen.
Wilt u naar aanleiding van deze vragen het rapport alsnog delen met de Kamer?
In afstemming met alle betrokkenen heeft de korpschef ervoor gekozen om het rapport nu openbaar te maken. Hierbij zal rekening worden gehouden met de privésfeer van de overledene en de nabestaanden, de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de herleidbaarheid naar personen. Ik zend uw Kamer vandaag het rapport van de Commissie Brouwer.
Indien het antwoord op de vorige vraag negatief is, op welke manier is het verstrekken van het rapport in strijd met het belang van de staat, de grond die volgens artikel 68 van de Grondwet de enige basis vormt voor het uitsluiten van Kamerleden van hun recht op inlichtingen? Wilt u uw antwoord onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u het rapport niet beschikbaar wenst te stellen aan de Kamer, omdat u een beroep doet op het belang van de staat, wilt u dat besluit dan voorleggen aan het kabinet en aan de Kamer meedelen of het kabinet haar zienswijze deelt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer eindelijk een speciale effectieve klokkenluidersregeling van kracht wordt voor informatie die gerelateerd is nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat, zoals voorgesteld in aanbeveling 5 van het comité van ministers van de Raad van Europa, waar de de Nederlandse regering regelmatig aan refereert?
Het is bij extra meldpunten, regelingen en/of mogelijkheden goed te bezien hoe dit samenhangt met andere voorzieningen die al bestaan en om welke organisatie het gaat voor informatie die gerelateerd is aan nationale veiligheid, defensie, openbare orde en de internationale relaties van de Staat. Voor het melden van geheime informatie bij de diensten bestaat er in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een apart meldkanaal bij de afdeling klachtbehandeling van de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dit is voor ambtenaren van de MIVD en de AIVD. Voor medewerkers van politie en overige medewerkers van defensie gelden algemene regelingen voor het melden van misstanden, vergelijkbaar met die welke in de CAO Rijk is opgenomen.
Er zijn bij de politie vele loketten, zoals de direct leidinggevenden, korpspsychologen, vertrouwenspersonen, en ook de politieombudsfunctionaris. In de beleidsreactie op het tussenadvies van Commissie Schneiders is ook een extra loket aangekondigd omdat het heimelijk werken betreft. Ook kunnen politiemedewerkers naar het Huis van Klokkenluiders stappen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, de vragen zijn binnen twee werkdagen beantwoord.
Hydroxychloroquine als vroeg-behandeling tegen Covid-19 en de werkwijze van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wob-documenten: Rijk wilde niets weten van vroeg-behandeling met hydroxychloroquine»?1
Ja.
Kunt u een toelichting geven op de passage in het Wob-document, nummer 626781, waarin wordt gesteld dat in landen waar hydroxychloroquine (HCQ) in combinatie met zink in een vroeg stadium wordt gebruikt, de sterftecijfers aan Covid-19 veel lager liggen? Kunt u aangeven van wie deze tekst afkomstig is? Kunt u tevens aangeven aan welk onderzoek wordt gerefereerd? Kunt u aangeven waarom de passage is opgenomen in documenten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunt u tevens aangeven hoe deze informatie is gecontroleerd op juistheid en wat u beleidsmatig heeft gedaan met deze informatie?
Ik heb WOB-document nummer 626781 bekeken. Het is niet opgesteld in het format dat binnen het ministerie voor beleidsadviezen wordt gehanteerd. Ik ga er daarom van uit dat dit document door een derde partij is opgesteld en aan VWS is verstuurd. Daarnaast suggereert de passage een correlatie en geen causaal verband. Er is niet gelakt in het stuk, het is getekend met »afzender onbekend». Ik acht het stuk dan ook verder niet van belang aangaande besluitvorming op dit onderwerp. Het document maakt melding van de gebruikte bronnen, deze zijn openbaar toegankelijk.
Is er internationaal vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van HCQ als vroegbehandeling? Klopt het dat metastudies naar het effect van HCQ, waarover onder andere de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) en Nature publiceren, methodologische beperkingen kennen? Klopt het dat deze onderzoeken deels betrekking hebben op de werking van HCQ in een later stadium van de ziekte, onder meer na ziekenhuisopname?2 3
Er is, internationaal, sinds de start van de coronacrisis een enorme hoeveelheid onderzoek verricht naar het virus en het effect van verschillende behandelingen. Ik heb daar geen paraat overzicht van, gepubliceerd onderzoek is toegankelijk via
de relevante uitgevers en databanken. Het is verder niet aan mij om wetenschappelijk onderzoek naar de werking van verschillende geneesmiddelen te beoordelen, maar aan de relevante beroepsverengingen, zoals ook verenigd in de onafhankelijke redactiegroep/leidraadcommissie voor COVID-19 behandelingen van de SWAB.
Klopt het dat al op 17 maart 2020 de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) HCQ in de eerste lijn verbood als vroegbehandeling tegen Covid-19? Op welke informatie en/of onderzoeken over de effecten van HCQ bij vroegbehandeling (eerste lijn) werd dit besluit gebaseerd? Klopt het dat de SWAB het middel op dat moment nog veelbelovend noemde? Klopt het dat uw ministerie in april 2020 nog grote hoeveelheden aankocht en bestempelde als kritisch geneesmiddel? Waarom kocht uw ministerie het middel op dat moment in? Kunt u uw antwoorden in een overzichtelijke tijdlijn zetten?
IGJ stelt zelf geen wet- en regelgeving op, maar houdt toezicht op grond van wet- en regelgeving. IGJ heeft op 26 maart 2020 via een nieuwsbericht op haar website gecommuniceerd dat huisartsen het medicijn chloroquine/hydroxychloroquine, onder andere veel toegepast bij reumapatiënten, niet preventief moesten voorschrijven tegen besmetting met het coronavirus en dat apothekers het daarvoor ook niet moesten verstrekken. Dit nieuwsbericht was er onder meer op gebaseerd dat chloroquine niet geregistreerd was voor de preventie van Covid-19 en onbewezen was dat het enige preventieve werking had tegen het coronavirus. Tevens is de toepassing van chloroquine niet zonder risico omdat het zeer toxisch is bij overdosering.
De inspectie heeft daarbij ook vermeld dat het voorschrijven en verstrekken van chloroquine bij een patiënt vanwege besmetting met het coronavirus alleen is aangewezen als dat in lijn is met de behandelopties van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) en dat rationeel gebruik ook bijdraagt aan het beschikbaar houden van chloroquine voor patiënten die daar echt baat bij kunnen hebben, zoals reumapatiënten.
Op 8 april 2020 heeft IGJ via een nieuwsbericht gecommuniceerd dat een huisarts en apotheker door IGJ waren aangesproken op het voorschrijven van chloroquine tegen Covid-19. IGJ heeft daarbij verwezen naar het eerdere bericht van 26 maart 2020 dat het reumamedicijn chloroquine/hydroxychloroquine niet regulier moet worden voorgeschreven tegen besmetting met het coronavirus en heeft daaraan toegevoegd dat wanneer chloroquine niet volgens de richtlijnen werd voorgeschreven, er een tekort dreigde voor de indicaties waarvoor het geneesmiddel is geregistreerd en er dus onder andere een tekort zou kunnen ontstaan voor reumapatiënten die veel baat hebben bij deze middelen.
Op 25 maart 2021 heeft IGJ via een nieuwsbericht gecommuniceerd dat het voorschrijven en afleveren van onder andere (hydroxy)chloroquine buiten de richtlijnen een risico is voor de kwaliteit van zorg. In dat nieuwsbericht meldde IGJ dat inmiddels alle beroepsgroepen voor artsen in Nederland hadden aangegeven dat het werd afgeraden om onder andere (hydroxy)chloroquine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Ook de SWAB gaf destijds in haar richtlijn aan dat er geen plek is voor het off-label gebruik van (hydroxy)chloroquine.
De SWAB is een onafhankelijke stichting. Voor wat betreft de totstandkoming van de leidraad verwijs ik u naar de SWAB en wijs ik u op paragraaf 5.4 van de leidraad. Ik kan wel aangeven dat het ministerie tijdens de coronacrisis de aankoop van verschillende potentiële behandelingen heeft overwogen, of zelfs uitgevoerd. Dit staat echter los van de discussie of het middel dat is ingekocht ook daadwerkelijk werd of wordt ingezet bij de behandeling van patiënten, dit is namelijk aan de behandelend arts, in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Het was en is helaas nog steeds gemeenplaats dat het ministerie een besluit moet nemen over de aankoop van potentiële COVID-19 geneesmiddelen voordat deze zijn opgenomen in een behandelrichtlijn. Dat betekent dat er soms ook middelen worden aangekocht «voor het geval dat» om bij grote schaarste op de internationale markt niet zonder te komen te zitten. Het klopt dat het ministerie ook HCQ heeft aangekocht.
Zijn er bij de IGJ gevallen bekend waarin HCQ in de eerste lijn een positief resultaat gaf? Zo ja, heeft de IGJ deze gevallen grondig onderzocht? Wilt u de betreffende documenten daarover naar de Kamer sturen? Kon uit het onderzoek worden afgeleid dat HCQ in bepaalde gevallen een positief verloop had op de ziekte? In welke gevallen? Hoe zijn de positieve resultaten door de IGJ meegewogen bij het besluit om het middel te verbieden? Indien er geen grondig onderzoek is gedaan, waarom niet?
Het is de taak van IGJ om toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving. Het doen van bovengenoemde onderzoeken is geen taak van IGJ. Zie het antwoord op vraag 4 voor de grondslag van het standpunt van IGJ.
Hoeveel (ernstige) bijwerkingen als myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) had/heeft de IGJ in de praktijk geconstateerd of als melding binnengekregen als gevolg van het gebruik van HCQ bij Covid-19 in de eerste lijn?
IGJ is niet de instantie die bijwerkingen constateert en/of bijhoudt. Het Bijwerkingencentrum Lareb registreert en onderzoekt bijwerkingen en onverwachte wisselwerkingen tussen medicijnen. Lareb geeft bijwerkingen door aan het CBG.
Het CBG heeft inzicht in wereldwijde databases waarin bekende en vermoede bijwerkingen na gebruik van hydroxychloroquine worden gemeld. Meldingen van vermoede bijwerkingen worden onderzocht op de vraag of er sprake is van een oorzakelijk verband. De aandoening waarvoor hydroxychloroquine werd gebruikt is echter niet altijd bekend in dergelijke databases. Het aantal meldingen van vermoede bijwerkingen zoals myocardschade en aritmie als gevolg van het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID-19 in de eerste lijn is daarom niet betrouwbaar te geven.
De waarschuwing van CBG en IGJ voor bijwerkingen bij het gebruik van hydroxychloroquine was voornamelijk gebaseerd op het destijds bekende veiligheidsprofiel van het medicijn.
Hebben niet elk medicijn en vaccin bijwerkingen? Wat was er anders aan de bijwerkingen van HCQ bij het off-label gebruik voor Covid-19, waardoor het verboden werd op 17 maart 2020?
Zie het antwoord op vraag 4 voor de grondslag van het standpunt van IGJ.
Zijn er andere voorbeelden waarbij de IGJ of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloot tot een verbod van een medicijn (of het off-label gebruik ervan) in de eerste lijn? Waarom werden deze medicijnen (of het off-line gebruik ervan) verboden? Kunt u die gevallen uitgebreid toelichten en tevens een vergelijking maken met het verbod op HCQ?
Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid tot handhaven op off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de boetebeleidregels van de Geneesmiddelenwet. Voorafgaand aan het ingrijpen op het off-label voorschrijven van (hydroxy)chloroquine en ivermectine tegen corona heeft de IGJ geen vergelijkbare casussen gehad en niet gehandhaafd op het off-label gebruik van medicijnen.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.Off-label voorschrijven | Standpunt | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl ). Daarnaast beantwoordt de inspectie ook vragen van voorschrijvers over het off-label gebruik.
Aan welke regels of voorwaarden moet de IGJ voldoen om over te gaan tot een verbod van een medicijn, of een verbod op het off-label gebruik ervan? Zijn er richtlijnen voor het verbieden van medicatie in de eerste lijn? Zo ja, hoe luiden die? Zijn die regels nageleefd bij het verbod op HCQ? Zo nee, waarom niet?
IGJ stelt zelf geen wet- en regelgeving op, maar houdt toezicht op grond van wet- en regelgeving. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen in uitzonderingssituaties en onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd.
Zijn er instructies opgesteld voor de handhaving van het verbod op HCQ? Zo ja, kunt u die instructies naar de Kamer sturen? Kunt u tevens een overzicht geven van alle activiteiten die de IGJ ondernam om het verbod te handhaven? Hoeveel fte werd hierop ingezet? Met welke instanties werd samengewerkt om het verbod te handhaven?
IGJ handhaaft als de regels niet worden nageleefd, bijvoorbeeld conform de Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie VWS 2019. Op grond van die beleidsregels is een overtreding van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet direct beboetbaar. IGJ handelt op basis van meldingen en signalen die zij daarover ontvangt. IGJ heeft één boete opgelegd voor het voorschrijven van onder meer hydroxychloroquine, heeft één zaak voorgelegd aan de tuchtrechter en er loopt nog een aantal onderzoeken. Het is niet inzichtelijk hoeveel fte hiervoor is ingezet. Over opgelegde boetes en lopende tuchtzaken kan IGJ inhoudelijk geen uitspraken doen. Ten aanzien van de hoogte van de boete geldt dat IGJ bij bepaling daarvan ook de Beleidsregels bestuurlijke boete volgt en daarbij ook rekening houdt met proportionaliteit.
Hoeveel boetes heeft de IGJ uitgeschreven? Kunt u de Kamer een (geanonimiseerd) overzicht toesturen van eventuele waarschuwingen en uitgeschreven boetes in verband met het verbod op HCQ (aantallen, soort overtreding, datum, hoogte bestuurlijke boetes, beroepszaken, etc.)? Kunt u een toelichting geven op de hoogte van de uitgeschreven boetes en de proportionaliteit ervan?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel tuchtrechtzaken en hoeveel strafrechtelijke zaken over het voorschrijven van HCQ zijn er gestart, al dan niet op voordracht van de IGJ? Zijn artsen daadwerkelijk voor een tucht- of strafrechter verschenen? Zijn er artsen veroordeeld of vrijgesproken door de tucht- of strafrechter? Kunt u een toelichting geven op de eventuele uitspraken van de tucht- of strafrechter?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een belangrijke voorwaarde om experimentele vaccins versneld op de markt te brengen, is dat er geen alternatief is? Klopt het dat als er een medicijn is, dat een vaccin dat nog in de experimentele fase zit, niet op de markt mag worden gebracht? Zo ja, hoe luiden die richtlijnen precies?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat er geen experimenteel vaccin op de markt is toegelaten. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) over de permanente goedkeuring van het Pfizer/BioNTech coronavaccin voor de medicijnmarkt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2690) (ingezonden d.d. 28 april 2022), welke ik heb beantwoord op 11 mei, heb ik toegelicht dat voor dit vaccin een voorwaardelijke handelsvergunning is afgegeven. Voor de Europese Unie geldt dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel wordt afgegeven indien is beoordeeld dat de balans tussen risico’s en baten positief is, en dat gedurende de periode dat de handelsvergunning voorwaardelijk is, er extra informatie moet worden aangeleverd door de firma om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over hoe lang een vaccin bescherming biedt, of hoe de werkzaamheid is bij groepen die in eerste instantie niet zijn meegenomen in het onderzoek (bijvoorbeeld zwangere vrouwen). Als een firma aan deze voorwaarden voldoet, kan de vergunning worden omgezet naar een reguliere handelsvergunning.
Meer informatie hierover is te vinden via https://www.ema.europa.eu/en/human-regulatory/marketing-authorisation/conditional-marketing-authorisation.
De gebruikelijke processen voor markttoelating konden versneld verlopen doordat door fabrikanten platform technieken gebruikt konden worden die eerder bestudeerd zijn bij andere virus uitbraken. Daarnaast liepen de verschillende fasen van onderzoek (dierexperimenteel, first in human studies, fase I, II en III klinische studies) soms gedeeltelijk parallel. Na het sneller verkrijgen van de eerste onderzoeksresultaten zijn versnelde beoordelingsprocedures bij het EMA doorlopen.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van Covid-19-medicijnen die momenteel (al dan niet voorlopig) nationaal of internationaal zijn goedgekeurd? Kunt u tevens per medicijn aangeven op welk moment (voorlopige) goedkeuring werd verkregen?
Deze informatie is publiekelijk beschikbaar via de website van het Europees Medicijn Agentschap (EMA): COVID-19 treatments | European Medicines Agency (europa.eu) en van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen: Updates over veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit coronamedicijnen | Medicijn tegen corona | College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (cbg-meb.nl).
Het bericht ‘Onderzoek: zzp’ers en de fiscale oudedagsreserve’ |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: zzp’ers en de fiscale oudedagsreserve»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel zzp’ers in Nederland gebruik maken van de fiscale oudedagsreserve (FOR)?
Circa 300.000 ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) hebben een fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans staan. Dit is circa 30% van het totale aantal IB-ondernemers. Jaarlijks voegen gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag toe aan de FOR en onttrekken gemiddeld 26.000 ondernemers een bedrag aan de FOR.2
Bent u op de hoogte van het feit dat veel zzp’ers wel gebruik maken van de FOR, maar dat zij het bedrag dat zij mogen aftrekken in werkelijkheid niet opzij zetten voor hun oudedagsvoorziening? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Ik ben ervan op de hoogte dat een grote groep ondernemers die gebruikmaakt van de FOR het betreffende bedrag niet opzij zet voor een oudedagsvoorziening. Toevoeging aan de FOR is slechts een papieren handeling en gaat niet gepaard met een financiële transactie, zoals dat wel het geval is als de premie voor een lijfrente wordt betaald. De FOR biedt hierdoor geen zekerheid dat daadwerkelijk zal kunnen worden genoten van een oudedagsvoorziening. Op het moment van het vrijvallen van de FOR wordt in ongeveer de helft van de gevallen niet gelijktijdig een lijfrente aangeschaft. De FOR heeft daardoor vaak alleen het effect van belastinguitstel.3 Ik acht dit ongewenst. Reële oudedagsvoorzieningen dienen extern te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).
Wat zijn volgens u redenen dat zzp’ers wel gebruik maken van de FOR, maar in werkelijkheid geen bedrag opzij zetten voor hun oudedagsvoorziening?
Die redenen kunnen heel divers zijn. Het kan zijn dat de door middel van de FOR vrijgestelde winsten worden aangewend binnen de onderneming, bijvoorbeeld om te investeren (met het oogmerk om pas bij staking van de onderneming een (corresponderend) bedrag aan te wenden om een lijfrente te bedingen). Het kan echter ook zijn dat de FOR uitsluitend wordt gebruikt om belastinguitstel te bewerkstelligen.
Hoe beoordeelt u de complexiteit van de FOR voor zzp’ers? Zijn zzp’ers er voldoende van op de hoogte dat er op termijn een verplichting is om een lijfrenteproduct te kopen dan wel dat er belasting moet worden betaald over het FOR-bedrag als het niet wordt ingezet voor een oudedagsvoorziening?
De FOR is in de basis een vrij eenvoudige fiscale regeling die ondernemers overigens niet verplicht om een lijfrente aan te kopen. Op zich zouden ondernemers voldoende op de hoogte moeten zijn dat de FOR bedoeld is om een lijfrente te bedingen en wanneer dat niet gebeurt op het moment van staking van de ondeneming, dat zij dan inkomstenbelasting verschuldigd zijn over het bedrag van de opgebouwde FOR. Deze informatie staat bijvoorbeeld op de website van de Belastingdienst. De adviseur van de ondernemer (die het vormen van de FOR adviseert) vervult hierbij natuurlijk ook een belangrijke voorlichtende rol.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat er grote verschillen zijn in de mate waarin zzp’ers geld opzij zetten, tussen mannen en vrouwen en tussen zzp’ers met verschillende opleidingsniveaus?
Uit de publicatie valt niet af te leiden wat de oorzaak is van deze verschillen. Het is mogelijk dat de verschillen samenhangen met het winstniveau binnen de onderneming (hetgeen ook kan samenhangen met het opleidingsniveau), maar ook andere feiten en omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Het is daardoor niet mogelijk om hieraan nadere conclusies te verbinden.
In hoeverre bestaat het risico dat zzp’ers met een hoge belastingclaim te maken krijgen als het bedrag uit de FOR vrijvalt en als zij dit niet inzetten voor een oudedagsvoorziening zoals een lijfrente? Kunt u inschatten of deze situatie zich vaak voordoet?
Het risico bestaat inderdaad dat ondernemers met een hoge belastingclaim te maken krijgen als op het moment van het vrijvallen van de FOR geen lijfrente wordt gekocht. De hoogte van de belastingclaim is afhankelijk van de hoogte van de FOR. Als gedurende veel jaren aan de FOR is gedoteerd, kan het bedrag dat als FOR op de balans staat en daarmee de latente belastingclaim aardig zijn opgelopen. Als het goed is heeft de ondernemer (en zijn adviseur) hier rekening mee gehouden. De ondernemer heeft gedurende die jaren uiteraard ook belastinguitstel genoten.
Zoals hiervoor is aangegeven, gaat in circa de helft van de gevallen een onttrekking aan de FOR niet gepaard met het aanschaffen van een lijfrente.
Komt het voor dat zzp’ers hierdoor uiteindelijk meer belasting betalen dan wanneer zij nooit gebruik hadden gemaakt van de FOR?
Als gevolg van het progressieve tarief is het mogelijk dat een ondernemer in nominale bedragen uiteindelijk meer belasting betaalt dan wanneer hij nooit gebruik had gemaakt van de FOR. Hierbij moet echter ook het effect van belastinguitstel over de eerdere jaren nog worden meegenomen: een euro belasting een aantal jaren verder in de toekomst is voor de ondernemer goedkoper dan een euro belasting nu. Bovendien zal een ondernemer doorgaans niet kiezen voor een dotatie aan de FOR als er geen fiscaal voordeel wordt verwacht.
Klopt het dat de FOR slechts in ongeveer de helft van de gevallen daadwerkelijk aangewend wordt voor een oudedagsvoorziening?
Ja, dit blijkt inderdaad uit de aangiftegegevens.
In hoeverre is het voor zzp’ers eenvoudig om de FOR te gebruiken en de consequenties te overzien die de FOR heeft voor de financiële planning van zzp’ers op lange termijn?
Naar mijn indruk is het relatief eenvoudig om de FOR te gebruiken en de consequenties die de FOR heeft voor de financiële planning van ondernemers op de lange termijn lijken relatief overzienbaar.
In hoeverre acht u de huidige FOR doelmatig in het licht van de ondersteuning van zzp’ers bij het opbouwen van pensioen?
Ik acht de huidige FOR niet doelmatig in het licht van de ondersteuning van ondernemers bij het opbouwen van een reële oudedagsvoorziening. In het SEO-rapport Evalatie fiscale ondernemersregelingen (april 2017)4 is bijvoorbeeld aangegeven dat in termen van doelmatigheid deze regelingen relatief duur zijn qua lasten en uitvoeringskosten.
Bent u bereid om de doelmatigheid van de FOR te evalueren en zo nodig stappen te ondernemen om de ondersteuning van zzp’ers bij het opbouwen van pensioen, bijvoorbeeld via de FOR, te verbeteren en de Kamer hierover te informeren?
Met de Wet toekomst pensioenen wordt de ruimte vergroot om in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarmee wordt een stap gezet richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Hiermee worden de mogelijkheden om als ondernemer te sparen voor de oudedag vergroot.
Mede in dat licht neemt het kabinet, zoals in de Voorjaarsnota 2022 is aangegeven, het advies van de Raad van State over om de FOR – die in veel van de gevallen uiteindelijk niet wordt benut om te voorzien in een oudedagsvoorziening – af te schaffen. Als onderdeel van het Belastingplan 2023 zal worden voorgesteld de FOR af te schaffen in de vorm van het, met ingang van 1 januari 2023, niet meer (verder) mogen opbouwen van de FOR, waarbij de tot en met 2022 opgebouwde FOR op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer gelijke fiscale behandeling van arbeid voor werknemers in loondienst, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders bereikt, wordt het gebruik van de FOR met het oog op belastinguitstel tegengegaan en kan er voor worden gezorgd dat reële oudedagsvoorzieningen extern dienen te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).5
Welke mogelijkheden ziet u om bij eventuele aanpassingen ook nader tegemoet te komen aan de kritiek van de Raad van State op de FOR, zoals geformuleerd in haar advies bij het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Het bericht ‘Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet»?1
Ja, wij zijn bekend met dit artikel dat op 2 mei 2022 in NRC is gepubliceerd.
Kunt u uitleggen waarom wettelijk vertegenwoordigers, die met toestemming van de rechter in alle rechten kunnen treden van de vertegenwoordigde, in strijd met de regels zouden handelen indien zij zonder toestemming een DigiD aanvragen? Is dit niet ongerijmd?
Ook al mag je iemands belangen behartigen, dan toch mag je je niet voordoen als die persoon. Om diensten af te nemen bij de overheid moet worden vastgesteld wie je bent, ook digitaal. Fysiek gebeurt dat met een identiteitskaart, online gebeurt dat met een inlogmiddel, nu DigiD. Met DigiD wordt aangetoond wie iemand is, zodat een publieke dienstverlener weet met wie hij te maken heeft. Omdat je met DigiD je identiteit aantoont, is DigiD persoonlijk en niet overdraagbaar. Het is daarom niet toegestaan dat een DigiD door een ander dan de persoon van wie de DigiD is, wordt gebruikt. Dit is een belangrijk uitgangspunt en bedoeld om te voorkomen dat iemand anders namens jou kan handelen, zonder dat je het zelf weet. Dit biedt een beschermende werking en is juist van belang voor mensen die hulpbehoevend zijn.
Het tegenstrijdige is nu dat dit uitgangspunt er ook toe leidt dat hulpbehoevenden en hun vertegenwoordigers hierdoor problemen ondervinden bij het digitaal afnemen van diensten van de overheid.
Wij vinden ook dat daar een oplossing voor moet komen. Echter omwille van de beschermende werking moet het uitgangspunt dat DigiD persoonsgebonden is, blijven gelden. In het breder perspectief van veilig inloggen, ziet de Staatssecretaris van BZK de oplossing daarom niet in het vrijgeven van de DigiD aanvraag of het gebruik van de DigiD van een ander, maar in het faciliteren van vertegenwoordigers, waardoor zij kunnen handelen zodanig, dat dat de vertegenwoordigde uiteindelijk ook beter beschermt.
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder of een curator.
Op dit moment is er nog geen centrale voorziening waarmee wettelijk vertegenwoordigers met een eigen inlogmiddel diensten af kunnen nemen namens de personen die zij vertegenwoordigen. Op dit moment kan namelijk bij het inloggen met DigiD of eHerkenning nog niet automatisch gecontroleerd worden of iemand als wettelijk vertegenwoordiger namens een ander mag handelen. Hiervoor is een technische voorziening nodig waarom de bronregisters waar deze informatie in staat ontsloten kunnen worden.
Onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK wordt gewerkt aan deze oplossing. Hierin wordt samengewerkt met de Raad voor de rechtspraak die een register beschikbaar stelt waarin alle personen die onder bewind zijn geplaatst worden opgenomen, inclusief hun bewindvoerders.
De verwachting is dat deze functionaliteit begin volgend jaar gefaseerd in gebruik genomen kan worden. Gestart wordt met het ontsluiten van informatie over professionele bewindvoerders. Later zal dit uitgebreid worden met andere soorten vertegenwoordigers, zoals particuliere bewindvoerders, mentoren en curatoren.
Waarom doen zich bij het gebruik van DigiD de in het artikel genoemde problemen voor, terwijl het bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget wel mogelijk is om zonder toestemming namens het minderjarige kind betalingen te doen?
In de uitvoering van het persoonsgebonden budget registreren de zorgverstrekker en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de wettelijke vertegenwoordiging. De SVB maakt hierbij gebruik van een eigen landelijke registratie van wettelijke vertegenwoordigers die specifiek voor dit doel is gemaakt. Deze registratie kan niet als bron gebruikt worden voor het afnemen van andere diensten in de zorg of bij bijvoorbeeld de Belastingdienst.
Bent u ook van mening dat het onwenselijk is dat sommige mantelzorgers zich door de enorme rompslomp gedrongen voelen om tegen de regels in een DigiD aan te vragen en dat hierdoor ook ongelijkheid tussen mantelzorgers ontstaat? Klopt het dat de Belastingdienst aangeeft hier niet op te zullen handhaven? Zo ja, vindt u ook dat deze schimmigheid en verwarring uiterst ongelukkig zijn?
Het is mij, Staatssecretaris van BZK, bekend dat sommige vertegenwoordigers, waaronder ook particuliere bewindvoerders en mantelzorgers, de DigiD gebruikersnaam en wachtwoord van de personen die zij vertegenwoordigen gebruiken om toegang te krijgen tot digitale dienstverlening. Zoals gezegd is het niet toegestaan dat een DigiD door een ander wordt gebruikt. Dit geldt voor iedereen. De aard van de vertegenwoordigingsrelatie, bloedverwant of niet, is hiervoor niet relevant. En tegelijkertijd weet ik ook dat de meeste mantelzorgers dit met de beste bedoelingen doen en dat dit als een belemmering ervaren wordt. In het verlengde hiervan begrijp ik daarom ook dat als ik de mogelijkheid om andermans DigiD te gebruiken morgen abrupt zou stoppen, een groot deel van de vertegenwoordigers en dus uiteindelijk de hulpbehoevenden een probleem zouden ondervinden met het afnemen van dienstverlening die zij juist zo hard nodig hebben. Dit is uiteraard niet gewenst en vormt een dilemma. Gelet op dit dilemma werk ik daarom samen met andere organisaties hard aan een zo spoedig mogelijk structurele oplossing. Totdat die oplossing er is, zal ik niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Gelet op de bescherming die ik hulpbehoevenden wel wil en moet bieden, neem ik uiteraard wel maatregelen als ik signalen ontvang van misbruik van DigiD.
De Belastingdienst hanteert dezelfde lijn als ik dat het niet toegestaan is om de DigiD van een ander persoon te gebruiken, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.2
De Belastingdienst kent het dilemma, net als ik, echter ook en is samen met mij actief betrokken bij het vormgeven van de oplossing.
Onderkent u dat de extra inspanningen die mantelzorgers moeten leveren, bijvoorbeeld door papieren formulieren in te vullen, kunnen leiden tot overbelasting van mantelzorgers? Wat gaat u doen om deze mantelzorgers te ontzorgen?
Ja, dat onderkennen wij. Mantelzorgers zorgen veelal met liefde voor hun kinderen, partner of bekende en willen voor deze zorg graag voldoende tijd en aandacht houden. Ik, Minister van VWS, hoor vaker dat het juist de bureaucratische taken zijn die mantelzorgers als belastend ervaren, mede omdat dit ten koste gaat van de tijd die zij aan hun kind kunnen besteden. Een deel van de gemeenten, zorgverzekeraars via het aanvullende pakket en in sommige gevallen werkgevers ondersteunen mantelzorgers bij een deel van deze taken door de inzet van mantelzorgmakelaars die mantelzorgers hierbij helpen. Ik geef subsidie aan MantelzorgNL die via de mantelzorglijn mantelzorgers soms ook ondersteunt met regeltaken.
Vindt u het ook onwenselijk om voor een oplossing te wachten tot het op zijn vroegst begin volgend jaar mogelijk wordt het beoogde register te raadplegen? Bent u bereid duidelijk kenbaar te maken dat wettelijk vertegenwoordigers vooruitlopend op de nieuwe regels zonder vrees voor handhaving de benodigde DigiD mogen aanvragen? In hoeverre kan het onderscheid tussen wettelijk vertegenwoordigers die bloedverwant zijn en andere vertegenwoordigers hierbij nuttig zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u de stelling dat het niet zo mag zijn dat deze wettelijk vertegenwoordigers door de geschetste belemmeringen met hogere kosten te maken krijgen? Wordt dit aspect ook meegenomen in de ontwikkeling van uw plannen?
Met de ontwikkeling van de technische voorziening wordt het voor wettelijke vertegenwoordigers mogelijk om namens een ander in te loggen. Daarnaast moet er altijd een ander kanaal zijn. Het is aan de dienstaanbieder in kwestie om dit in te richten met zo min mogelijk administratieve lasten voor de gebruiker. Dit kan per dienstverlener verschillen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de belangenorganisaties om te verkennen welke oplossingen voor de korte en langere termijn gevonden kunnen worden?
Wij zijn al in gesprek met de belangenorganisaties, zoals genoemd in het artikel van NRC, en zijn ons zeer bewust van de praktische problemen die zij ondervinden in het digitale contact met de overheid. Naast de oplossing die wij nu uitwerken, onderzoeken wij of er kortetermijnoplossingen mogelijk zijn om hen te helpen langs digitale weg zaken te doen met de overheid, zonder daarbij de betrouwbaarheid van dienstverlening teniet te doen. Want daarbij is uiteindelijk niemand gebaat.