Het bericht dat het kabinet 200 miljoen uittrekt voor veilige N-wegen, maar dat dit een druppel op een gloeiende plaat lijkt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «200 miljoen die kabinet uittrekt voor veilige N-wegen «druppel op gloeiende plaat»: Het gaat om levens»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is een bekend gegeven dat N-wegen relatief onveilig zijn. Het risico op een ongeval met een ernstige afloop ligt per gereden kilometer op Rijks-N-wegen hoger dan op autosnelwegen in beheer van het Rijk. Het Kabinet investeert daarom € 200 miljoen in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Hiermee kunnen niet alle Rijks-N-wegen aangepakt worden. Daarom wordt een nadere prioritering uitgewerkt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen, zijn de provincies primair aan zet. Daarbij is ondersteuning beschikbaar vanuit het Rijk. De medeoverheden kunnen een beroep doen op de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. De totale omvang van de Investeringsimpuls bedraagt € 500 miljoen voor de periode 2020 tot 2030. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de bermveiligheid op N-wegen in beheer van provincies en eveneens € 25 miljoen voor het verbeteren van de bermveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hoe weegt u het effect van bermmaatregelen op de verkeersveiligheid (zoals besproken in uw beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat de noodklok wordt geluid om het gevaar op N-wegen) ten opzichte van andere infrastructurele maatregelen, zoals het verlengen van invoegstroken, het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, en het weghalen van bomen in bochten?2
Op 15 april jl. is het onderzoek van de SWOV naar dodelijke ongevallen op Rijkswegen in 2020 aan uw Kamer gestuurd3. Net als in rapportages uit voorgaande jaren4 noemt de SWOV de inrichting van de berm als belangrijkste infrastructurele factor die de ernst van de afloop van een ongeval bepaalt. Het verbeteren van de bermveiligheid levert dan ook een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers. Zie ook de beantwoording van vraag 8. Ook andere infrastructurele maatregelen hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden op een bepaald traject, uiteraard een positief effect op de verkeersveiligheid. Zo doet de SWOV in het hiervoor genoemde onderzoek ook de aanbeveling om smalle enkelbaans wegen te voorzien van fysieke rijrichtingscheiding om frontale verkeersongevallen te voorkomen. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt dan ook gekeken naar een breder maatregelenpakket dan uitsluitend bermmaatregelen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Heeft u zicht op de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen? Schat u in dat deze investeringen snel genoeg gedaan kunnen worden?
Het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen is primair de verantwoordelijkheid van provincies. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat geen landelijk overzicht beschikbaar is van investeringen in veilige weginrichting door provincies in de afgelopen tien jaar5. Datzelfde geldt voor geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen. Er kan mede daardoor ook geen inschatting worden gemaakt of deze investeringen snel genoeg worden gedaan.
Het uitvoeren van een landelijk onderzoek naar investeringen van provincies in verkeersveiligheid van provinciale N-wegen is gecompliceerd onder meer omdat investeringen in verkeersveiligheid vaak meegenomen worden als onderdeel van aanlegprojecten, vervanging en renovatie en beheer en onderhoud. In de begroting is dan niet nader gespecificeerd welk bedrag als investering in de verkeersveiligheid kan worden beschouwd. Dit beeld wordt onderschreven door het IPO.
Hoe gaat u provincies helpen om aanpassingen aan hun provinciale N-weginfrastructuur te doen en deze veiliger te maken?
Ik ondersteun de medeoverheden met de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. In de periode 2020 tot 2030 is € 500 miljoen beschikbaar om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Een eerste tranche is in 2020 uitgekeerd aan medeoverheden. In totaal betrof de rijksbijdrage in deze tranche € 165 miljoen. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de veiligheid van bermen van provinciale N-wegen.
Kunt u een overzicht geven van de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid op provinciale N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Een dergelijk overzicht is niet te geven. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe gaat u aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur doen om deze veiliger te maken?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 2 november 2021 over het stappenplan Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen6, zijn op dit moment drie soorten maatregelen in beeld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen: het verbeteren van de bermveiligheid, het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen en het aanpakken van overige, specifieke knelpunten zoals gelijkvloerse kruisingen met het onderliggend wegennet. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt een nadere prioritering uitgewerkt, waarbij ook de resultaten uit de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7 ten aanzien van verkeersveiligheid op het hoofdwegennet worden betrokken. Dan wordt ook concreter welke aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur getroffen kunnen worden. Daarnaast worden dit jaar en komende jaren bermmaatregelen getroffen op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 op basis van de € 25 miljoen die door het vorige Kabinet beschikbaar is gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de door het Rijk geplande investeringen in verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Vanaf 2023 is € 200 miljoen beschikbaar voor verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Daarnaast wordt komende jaren op basis van de € 25 miljoen die beschikbaar is voor bermmaatregelen gewerkt aan bermmaatregelen op de op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 en worden in het kader van het programma «Meer Veilig» nog maatregelen gerealiseerd op de N18 en N57, met een totale omvang van circa € 4 miljoen. Ook wordt er vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnvesteerd in de specifieke verkeersveiligheidsprojecten N35 Wijthmen-Nijverdal en N57-N59, zoals ook gemeld in de recente Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid8. In totaal is voor laatstgenoemde projecten circa € 38 miljoen beschikbaar. Daarnaast wordt vanuit het MIRT ook geïnvesteerd in verbreding van Rijks-N-wegen. Deze projecten kennen een bredere scope maar leveren wel een bijdrage aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, zoals gemeld in de Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid d.d. 14 april 20229. Een voorbeeld hiervan is de verbreding van de N50 bij Kampen-Kampen Zuid.
Over de effecten van het maatregelenpakket dat zal worden uitgevoerd met de nu beschikbare € 200 miljoen zijn op dit moment nog geen uitspraken te doen, omdat nog wordt gewerkt aan de vormgeving hiervan. Wel kan in algemene zin iets gesteld worden over de effecten van bermmaatregelen. In 2017 becijferde SWOV10 voor specifiek provinciale wegen met een maximumsnelheid van 80 km/uur dat een obstakelvrije berm groter of gelijk aan 5 meter of toepassing van geleiderails een slachtofferbesparing van ca. 43% geeft in vergelijking met een minder vergevingsgezinde berm. Hierbij dient benadrukt te worden dat de daadwerkelijk te realiseren besparing per traject kan verschillen en afhankelijk is van de situatie ter plaatse (bijvoorbeeld de bestaande hoeveelheid obstakels in de berm en afstand tot de weg). Voor de maatregel fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen kan per trajectdeel een inschatting worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de maatregel. Betreffende inschattingen zijn opgenomen in het vorig jaar aan uw Kamer gestuurde onderzoeksrapport van Arcadis11. De berekening van de maatschappelijke baten is daarbij gebaseerd op de verwachte besparing in aantal ongevallen en slachtoffers als gevolg van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op basis van daadwerkelijk plaatsgevonden ongevallen. De maatschappelijke kosten voor de komende 30 jaar zijn ingeschat aan de hand van de investeringskosten, de verwachte onderhoudskosten en de levensduur van de maatregel. Dat leidt per trajectdeel tot een inschatting van de kosteneffectiviteit (kosten-batenverhouding).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022?
Ik heb uw vragen één voor één beantwoord. Helaas is dit niet gelukt voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022. Ik heb uw Kamer hierover op 20 april 2022 een uitstelbrief gestuurd12.
Het artikel 'Knip open voor Europese chips' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Knip open voor Europese chips»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat wordt beschreven dat een forse bijdrage van overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er reeds gesprekken gevoerd met het kabinet over een eventuele bijdrage door de Nederlandse staat?
Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven, maar doet geen uitspraken over gesprekken met individuele bedrijven. Bij acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeringen speelt de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) een belangrijke rol. In acquisitietrajecten wordt onder andere gesproken over de bedrijfspropositie, de aansluiting daarvan op het Nederlandse vestigings- en investeringsbeleid (inclusief zaken als klimaatbeleid en ruimtelijke ordening) en de mogelijke rol van de Nederlandse staat.
Welke kansen liggen er voor Nederlandse fabrikanten en kennisinstellingen in de halfgeleidersector?
Nederland heeft een sterke positie in het internationale halfgeleiderecosysteem. Belangrijke sterktes van Nederland zijn de vervaardiging van geavanceerde productiemachines en de ontwikkeling en productie van radiofrequentie en radar-gerelateerde chips (voor onder andere toepassing in de automotive industrie). Daarnaast heeft Nederland een sterke positie in kwantumtechnologie en geïntegreerde fotonica. Gegeven deze uitgangspositie van de Nederlandse halfgeleiderindustrie kan zij in belangrijke mate bijdragen aan de Europese ambities en profiteren van de verwachte wereldwijde groei en ontwikkeling.
Harde prognoses zijn hiervoor nog niet af te geven. Zo is de haalbaarheid van de Europese ambitie om, in de context van een sterke wereldwijde groei, te groeien naar een marktaandeel van 20% in 2030 nog onderwerp van gesprek met de EC.
Zijn er Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die kunnen dan wel gaan aanhaken bij de waardeketens die gecreëerd worden door de grote investeringen van Intel, de Europese Unie en derde lidstaten? Zo ja, op welke wijze zijn deze bedrijven in staat om mee te schalen naar de grote vraag aan chips en de daarmee gepaarde gaande investeringen? Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de bedrijven om tijdig en voldoende te kunnen opschalen?
Wanneer zich kansen voordoen is het in de eerste plaats aan Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zelf om zich te positioneren en (commerciële) activiteiten vorm te geven. Het kabinet ziet hiervoor goede mogelijkheden. Door de internationale verwevenheid van deze industrie zullen de investeringen van Intel in Europa ook positieve effecten hebben voor de Nederlandse bedrijven en daarmee de Nederlandse economie. Te denken valt aan afzetmogelijkheden voor fabrikanten van productieapparatuur zoals ASML, BESI en ASMI. Nederlandse bedrijven kunnen daarbij voortbouwen op hun goede reputatie en marktpositie en onder andere gebruikmaken van het innovatie-instrumentarium van dit kabinet. Het kabinet is bekend met de uitdagingen van de halfgeleidersector om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Belangrijke uitdagingen zijn het aantrekken van voldoende (technisch geschoold) personeel, de beschikbaarheid van fysieke ruimte om uit te kunnen breiden en de uitdagingen die de momenteel verstoorde waardeketens en logistieke infrastructuur met zich mee brengen voor levertijden, beschikbaarheid van onderdelen en grondstoffen. Ook over deze onderwerpen is het kabinet in gesprek met het bedrijfsleven.
Welke rol en welk kabinetsbeleid is er om proactief onderdeel te zijn van de Europese Chips Act? Met andere woorden: hoe heeft het kabinet de Europese Chips Act vertaald naar Nederlands beleid en een Nederlands actieprogramma?
De Europese Commissie heeft de Chips Act aangekondigd als een raamwerk om de Europese ambities voor de halfgeleiderindustrie te realiseren. Deze EU-ambities en acties zijn in lijn met de Nederlandse inzet voor de halfgeleiderindustrie.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Chips Act goede randvoorwaarden schept om de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen te laten aansluiten. Een deel van de Chips Act concentreert zich namelijk op het vergroten van de Europese innovatiecapaciteit. Dit wordt gerealiseerd via verschillende instrumenten, onder andere door het strategisch heroriënteren en uitbreiden van het huidige Key Digital Technologies en Joint Undertaking. Onderdeel van de heroriëntatie is het verder opbouwen en uitbouwen van proefopstellingen voor halfgeleiderproductie waar wij met onze sterke positie in apparatuur voor productie goed voor gepositioneerd zijn. Een ander onderdeel is het opbouwen en uitbouwen van een kennisnetwerk via «competence centers». De precieze invulling en uitvoering hiervan wordt momenteel in Europa met de Commissie besproken, maar Nederland is voornemens hier actief een rol in te spelen en waar mogelijk één of meerdere «competence centers» te faciliteren.
Enkele bestaande initiatieven, niet direct gelieerd aan de EU Chips Act, zijn de deelname aan de IPCEI Micro-elektronica II2 en Nationaal Groeifonds-initiatieven zoals NextGenHighTech en PhotonDelta3.
Is het mogelijk om Nederland met zijn halfgeleiderwaardeketen stevig te laten aansluiten bij de Chips Act? Zo ja, wat is hierbij uw motivatie? Zo nee, welke mogelijkheden overweegt u om wel voldoende aansluiting te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Nederland heeft een sterk, onderscheidend en concurrerend fotonica-ecosysteem. Hoe past de Nederlandse fotonicasector in het kabinetsbeleid en in de Chips Act?
Geïntegreerde fotonica is in de EU Chips Act aangemerkt als een belangrijke technologie voor de toekomst van de Europese halfgeleiderindustrie. Het kabinet beschouwt geïntegreerde fotonica al langer als een belangrijke sleuteltechnologie en ondersteunt deze sector sinds 2018 met het convenant PhotonDelta. Daarnaast zijn in de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds (voorwaardelijk) middelen beschikbaar gesteld op basis waarvan de productie van fotonische chips kan worden opgeschaald en een vergaande integratie met de silicon-based halfgeleiderindustrie kan plaatsvinden. Ook heeft Nederland het geïntegreerde fotonica project van SMART Photonics als één van de zes Nederlandse projecten doorgeleid naar de EU in het kader van de IPCEI Micro Elektronica II4.
Wordt de fotonicasector ook gezien als «sensitieve technologie» dat van groot publiek en nationaal (veiligheids)belang is voor ons toekomstig verdienvermogen?
Het kabinet hanteert het begrip sensitieve technologie wanneer het een technologie betreft waarvan de toepassing impact kan hebben op onze nationale veiligheid, zoals technologieën met militaire en dual-use toepassing. Wanneer een technologie belangrijk is voor ons toekomstig verdienvermogen spreken we van sleuteltechnologie. Fotonica wordt daarmee beschouwd als zowel een sensitieve technologie als sleuteltechnologie.
Kunt u een prognose geven van het groeipotentieel van de Nederlandse halfgeleidersectorwaardeketen bij het behalen van de ambities van de Europese Chips Act, namelijk 20 procent in 2030? Kunt u dit ook aangeven voor de wereldwijde groei van de halfgeleidersector richting 1.000 miljard in 2030?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de plannen die beschreven staan in het artikel onderdeel van een initatief in het kader van een Important Project of Common European Interest (IPCEI)?
Als onderdeel van het proces van goedkeuring om onder IPCEI-voorwaarden staatssteun te mogen verlenen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zes Nederlandse projecten bij de Europese Commissie aangemeld voor pre-notificatie. Dit is een lopend proces waarover in verband met de (bedrijfs)vertrouwelijkheid op dit moment geen inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan t.a.v. de subsidieverdeling als de status van de projecten.
Hoe gaat de reservering van 230 miljoen euro door het kabinet aan IPCEI Micro-elektronica 2 besteed worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe groot en op welke manier zullen de Nederlandse bedrijven baat hebben bij de toekomstige investeringen vanuit Intel en de overheden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een rol weggelegd voor de Nederlandse technische universiteiten?
Ja. De technische universiteiten zijn een belangrijke schakel in de Europese halfgeleiderwaardeketens en goed betrokken bij de R&D-programma’s op dit terrein. Een voorbeeld is de omvangrijke deelname van Nederlandse universiteiten in het huidige Key Digital Technologies Joint Undertaking. Naar verwachting zal de opvolger van dit programma (Chips JU) wederom goede mogelijkheden bieden voor de Nederlandse universiteiten.
Bent u al in gesprek met Taiwan Semiconductor Manufacturing Company (TSMC) over een Europese megafabriek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de vragen uiterlijk voor het rondetafelgesprek Europese Chips Act op 11 mei 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken in verband met het meireces 2022.
Het artikel ‘Studenten noemen mij racistisch en homofoob’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten noemen mij racistisch en homofoob.»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten wordt geëist hun literatuurlijst te herzien omdat er te veel «witte mannen» op zouden staan?
Het artikel betreft een interview met een universitair docent over zijn nieuwe boek. Hij vertelt dat sommige studenten van hem eisen dat hij andere literatuur kiest bij het onderwijs dat hij verzorgt. Ik zie geen aanleiding om zijn verhaal in twijfel te trekken.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten in een nota bene wetenschappelijke omgeving wordt geëist dat zij «niet-wetenschappelijke» perspectieven ruimte geven, net zoals eerder aan de Universiteit van Amsterdam «rationaliteit» als «westers» is bestempeld?
Ik heb niet geverifieerd wat studenten van deze of andere docenten precies eisen. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om de academische vrijheid van medewerkers te beschermen en zorg te dragen voor een veilige werk- en leeromgeving. Op de universiteiten, net als in andere domeinen van onze samenleving, worden bepaalde uitingen, instituties en praktijken bekritiseerd omdat zij zouden uitsluiten of stigmatiseren. Dit kan leiden tot stevige discussies over wat goede wetenschap en wat goed onderwijs is. De universiteit lijkt me de juiste omgeving voor die discussie.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken haaks staat op de plicht van universiteiten om academische vrijheid te borgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Opleidingen in het hoger onderwijs vormen een leeromgeving voor studenten waarin plaats is voor confrontaties, debat en lastige gesprekken. Daar hoort bij dat studenten en docenten elkaar kunnen aanspreken, maar ook dat daarop een weerwoord kan volgen. Deze kritische functie ligt in de aard van academisch onderwijs. De wrijving die dit soms oplevert is van alle tijden. Universiteiten zijn robuuste organisaties die hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is als docenten zich niet meer vrij durven te uiten in een academische omgeving waar het open en vrije debat juist de norm zou moeten zijn? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de academische vrijheid op universiteiten beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De academische vrijheid moet te allen tijde geborgd zijn. De instellingsbesturen hebben de plicht om die vrijheid te beschermen. Als docenten zich niet vrij durven te uiten, bijvoorbeeld omdat zij zich geïntimideerd of bedreigd voelen, is dat zorgwekkend. Maar als docenten het lastig vinden om door mondige studenten te worden geconfronteerd met kritiek, vormt dat nog geen beperking van de academische vrijheid. Een respectvolle omgang met studenten vereist dat docenten hun woorden zorgvuldig kiezen, maar als zij voortdurend op eieren moeten lopen is dat kwalijk. Het kan voor bestuurders lastig zijn om te bepalen waar zij in concrete gevallen mee te maken hebben. Ik zal, mede naar aanleiding van bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs over het studie- en werkklimaat, in gesprek gaan met de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen over hoe zij omgaan met dit spanningsveld.
Kunt u laten weten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Woude c.s. over een onderzoek of zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven een rol spelen in wetenschap en hoger onderwijs2 en kunt u deze casus bij dat onderzoek betrekken? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de motie van het lid Van der Woude c.s. over een eventueel nieuw onderzoek over zelfcensuur heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven eerst twee lopende onderzoeken af te willen wachten. Op basis van de uitkomsten van die onderzoeken kan worden besloten of een aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Ten eerste het onderzoek van de KNAW over de preventie van wangedrag in de wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Ten tweede heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2021 een eerste beeld opgehaald over de mate waarin studenten zich vrij voelen om hun mening te uiten.3 In de Staat van het Onderwijs 2022 heeft de inspectie dit beeld nader ingevuld.4 Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 5 zal ik met UNL in gesprek gaan op basis van de bevindingen van de inspectie. Ik zal de thema’s die bij deze casus aan bod komen betrekken in dat gesprek.
Het artikel ‘Website voor registreren coronazelftest van de baan’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Website voor registreren coronazelftest van de baan»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat u op dit moment niet voornemens bent een meldportaal zelftesten te openen maar eventueel wel op de lange termijn? Wat is de reden dat u dat niet nu doet?
In mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2021 heb ik aangegeven dat was gestart met de ontwikkeling van een zelftest meldportaal.2 Dit portaal beoogde om het mogelijk te maken om op basis van DigiD een zelftest te melden aan de GGD en om een persoonlijk handelingsadvies te krijgen. Tijdens de ontwikkeling bleek dat onzeker was en is of er een betrouwbaar beeld kan worden afgeleid uit dergelijke gegevens. Er is namelijk geen garantie dat de groep mensen die een zelftest zou melden, ook representatief is voor de hele bevolking. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de juridische grondslag voor de Landelijke Coördinatie COVID-19 Bestrijding (LCCB) als organisatie om deze gegevens te ontvangen. Ook is relevant dat grootschalig testen niet meer noodzakelijk is om voldoende zicht op het virus te houden. Monitoring van het virus vindt plaats op verschillende manieren, zoals via het rioolwater, Nivel-peilstations en sentinel surveillance in zorginstellingen.
Meer informatie over het bovenstaande kunt u terugvinden in de Nadere uitwerking lange termijn aanpak COVID-19.3
In het commissiedebat van 19 april jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus heb ik uw Kamer toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om CoronaMelder op een later moment te herintroduceren in combinatie met zelftesten. Hiervoor heb ik de Taskforce Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 (DOBC) en de Taskforce Gedragswetenschappen gevraagd om mij hierover te adviseren. Dit advies van deze beide taskforces is samengevoegd en reeds gedeeld met uw Kamer.4 De Taskforces ontraden herintroductie van CoronaMelder in combinatie met zelftesten, de app zal daarom niet worden doorontwikkeld. Wel wordt de mogelijkheid behouden CoronaMelder in de huidige vorm in te blijven zetten bij bijvoorbeeld een opleving van het virus.
Bent u na het 110e Outbreak Management Team (OMT)-advies gestart met de benodigde stappen tot aanpassingen in de registratiesystemen om het melden van positieve zelftesten mogelijk te maken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn tot op heden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke afwegingen heeft u het advies van het OMT, namelijk om een portaal op te zetten als voorwaarde voor het afschaffen van de GGD-test, naast u neergelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de onzekerheid rondom nieuwe varianten en het mogelijk opleven van het virus in het najaar als gevolg van het seizoenseffect, het belangrijk is dat we zoveel mogelijk doen om zicht te houden op de verspreiding van het virus? Zo ja, op welke manieren geeft u daaraan invulling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opzetten van een meldportaal zelftesten voor positieve uitslagen, naast onder andere de rioolwatersurveillance en NIVEL-peilstations, kan helpen bij het zicht houden op de verspreiding van het virus, zeker nu een positieve zelftest niet meer bevestigd hoeft te worden met PCR-test bij de GGD?
Nee, ik deel deze mening niet. Grootschalig testen is niet meer noodzakelijk om zicht te houden op het virus. Mede daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om zelftesten niet te registreren.
Kunt u aangeven welke belemmering er is om een positieve uitslag anoniem door te geven via een portaal zoals men ook anoniem een melding doet van een positieve uitslag via de Coronamelder?
Het anoniem doorgeven van een positieve uitslag kan de bereidheid vergroten om gegevens te delen. Deze gegevens zijn echter niet noodzakelijk om voldoende zicht te houden op het virus.
Bent u bereid te kijken naar wat de resultaten en ervaringen zijn in andere Europese landen, zoals Ierland, waar wel gebruik wordt gemaakt van een meldportaal zelftesten? Bent u bereid om op grond van de resultaten daarvan, alsnog een meldportaal zelftesten op te zetten? Kunt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Ik heb gekeken naar de inzet van meldportalen in andere landen. Ierland heeft ervoor gekozen om mensen actief te adviseren om een zelftestuitslag, zowel negatief als positief te melden. Knelpunt blijft dat onduidelijk is of het melden van zelftestuitslagen een juist en representatief beeld oplevert. Precies dat juiste en representatieve beeld is nodig om een dergelijk portaal meerwaarde te laten hebben. Daarbij komt dat er in Nederland voldoende andere instrumenten beschikbaar zijn om zicht te houden op het virus, waardoor grootschalig testen niet noodzakelijk is om voldoende zicht op het virus te houden. Mocht een zelfmeldportaal in de toekomst toch nodig blijken te zijn, dan kan hier alsnog op geacteerd worden.
De toegang tot basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Roelof Bisschop (SGP), Ruben Brekelmans (VVD), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegang van Oekraïense vluchtelingen tot basiszorg, waaronder huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), apotheekzorg, mondzorg en verloskunde?
In de verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 20 april 20221 is tot de toegang tot de (basis)zorg toegelicht. Vanwege de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming hebben ontheemden uit Oekraïne een bijzondere status, waardoor de toegang tot de gezondheidszorg op een andere manier moet worden georganiseerd. Zij vallen niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers en kunnen ook geen zorgverzekering afsluiten (tenzij de ontheemde gaat werken). Om de toegang tot de medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang van zorg, analoog aan diens verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook zijn opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Hierbij is en wordt ook veelvuldig gebruikt gemaakt van de kennis en ervaring van het COA op het terrein van de RMA. In de tussenperiode kan gebruik worden gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden (SOV).
Kunt u een update geven van uw gesprekken met betrokken partijen, zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen en GGD GHOR Nederland, over bestaande knelpunten? Kunt u concreet maken wat de knelpunten wat u betreft op dit moment zijn?1
In de gesprekken tussen VWS en LHV, InEen en GGD GHOR over de zorg voor Oekraïense ontheemden is volop aandacht voor de knelpunten die nu spelen of die worden voorzien bij een hogere instroom van het aantal ontheemden. De belangrijkste knelpunten zijn tolken die ingezet kunnen worden bij zorgverlening, de medische dossiervoering van huisartsen op de grotere centrale opvanglocaties en de administratieve lasten van zorgdeclaraties. Vanwege de reeds bestaande druk op de huisartsenzorg is een zo beperkt mogelijke administratieve druk van groot belang.
Deelt u het besef van urgentie bij genoemde veldpartijen om zo spoedig mogelijk te komen tot werkbare randvoorwaarden en een goede landelijke organisatie van de eerstelijnszorg voor vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de druk op de basiszorg reeds groot was en er inmiddels ruim 30.000 Oekraïense vluchtelingen in Nederland zijn gearriveerd?
Ja deze urgentie is er. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe is de regie op de instroom van medische evacués en de instroom daarvan in de verdere zorgketen geregeld?
Binnen Nederlandse ziekenhuizen is op verzoek van de Europese Commissie capaciteit beschikbaar voor opvang van patiënten met een urgente medische vraag. Het betreft hier patiënten die zich in de buurlanden van de Oekraïne bevinden. Op 4 april heeft het Ministerie van VWS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (hierna: LNAZ) spoedshalve opdracht gegeven om gebruikmakend van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) de rol van «National Medical Evacuation Coördinator» op zich te nemen voor Nederland, de medische evacuaties te coördineren en te doen wat nodig is om met dit coördinatiecentrum en in samenwerking met betrokken partijen de opvang en spreiding van patiënten in goede banen te leiden.
De «matching» van patiënten verloopt middels het speciaal daarvoor ingericht Europees systeem en vindt plaats op basis van wederzijdse acceptatie: als een verzoek tot evacuatie van een patiënt in het systeem komt te staan, kunnen landen deze patiënt accepteren, waarna de patiënt zelf kan kiezen naar welk land de voorkeur uitgaat. Ondanks de voorbereidingen die zijn getroffen door LCPS en andere betrokken partijen, zoals Eurocross voor het internationaal medisch vervoer en de ziekenhuizen die klaar staan patiënten op te vangen, zijn er tot op heden geen patiënten geweest die ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen.
Hoewel het Europese spreidingssysteem nog niet volmaakt werkt, zijn inmiddels in diverse andere Europese landen patiënten opgevangen. Onze waardevolle bilaterale contacten willen we gebruiken om de bekendheid van de wijze van aanmelden in het Europese systeem te vergroten. Ook dringen we via Europa erop aan dat landen waar momenteel veel patiënten verblijven, zoals Polen en Roemenië, het gebruik van het Europese systeem intensiveren. Zowel op nationaal als op Europees niveau is besloten om de opvang via het Europese systeem en het LCPS te doen plaatsvinden. Juist door de Europese aanpak kunnen we snel zien waar capaciteit (binnen Europa) beschikbaar is. Zo zorgen we er ook voor dat de reguliere zorg voor patiënten in Nederland en andere Europese landen kan doorgaan. Op deze manier kunnen de evacuaties veilig en gestructureerd verlopen en kunnen we uiteindelijk de beste zorg bieden op de plaats die op dat moment het meest geschikt is.
Kan bij het organiseren van basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen gebruik worden gemaakt van reeds bestaande systemen en afspraken over zorg voor vreemdelingen en/of asielzoekers, met inachtneming van de bijzondere status die Oekraïense vluchtelingen genieten?
Omdat de ontheemden uit de Oekraïne niet door het COA worden opgevangen vallen zij niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Om de toegang tot medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is evenwel besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang tot zorg, analoog aan de verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook is opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Daarvoor wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die het COA heeft opgedaan met de RMA.
Bent u bijvoorbeeld bereid om ten aanzien van het medisch dossier van Oekraïense vluchtelingen gebruik te maken van het systeem dat ook wordt gebruikt voor asielzoekers in asielzoekerscentra (AZC’s)?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de huidige regeling voor de declaratie van kosten bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een hoge administratieve lastendruk met zich mee brengt en niet geschikt is voor deze aantallen patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bezien hoe die regeldruk verminderd kan worden, waarbij u in ieder geval de voor- en nadelen in kaart brengt van het afsluiten van een contract met één zorgverzekeraar voor Oekraïense vluchtelingen, zoals dit ook voor asielzoekers het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te zorgen voor een telefoonlijn voor de avond-, nacht- en weekenduren, vergelijkbaar met de praktijktriagelijn voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet van professionele tolken bij de zorg voor Oekraïense vluchtelingen? Wanneer gaat de regeling voor hen in? Bent u bereid om de beschikbaarheid van deze tolken op eenzelfde drempelvrije wijze te regelen als voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het aanstaande plenaire debat over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?
Het is niet gelukt om de vragen voor het plenaire debat te beantwoorden. Ik heb u ten behoeve van het debat wel een uitgebreide verzamelbrief3 gestuurd, waarin ik op belangrijke aspecten van de zorg aan deze groep ben ingegaan.
Het bericht dat voor de derde keer 500 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor wapens aan Oekraïne via het Europees Vredesfonds |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (Josep Borrell) voor de derde maal heeft voorgesteld om de bijdrage voor wapens via het «Europees Vredesfonds» met 500 miljoen euro te verhogen naar 1,5 miljard euro?1
Ja. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Hoe kijkt u naar de gebrekkige transparantie rond dergelijke besluiten? Op welke manier kunnen parlementen van lidstaten deze procedure nog goed- of afkeuren?
Het kabinet heeft uw Kamer in de afgelopen periode schriftelijk op de hoogte gehouden over de steunmaatregelen die worden gefinancierd onder de Europese Vredesfaciliteit,2 waaronder besluiten ten aanzien van de steun aan Oekraïne.3 In aanloop naar Europese besluitvorming is hier tijdens diverse Kamerdebatten ook met uw Kamer over gesproken, waaronder tijdens het plenaire debat van 28 februari 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 56, debat over de situatie in Oekraïne).
De EU-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de steunmaatregelen aan Oekraïne en de levering van militair materieel. Over de Nederlandse leveringen wordt uw Kamer steeds nauwgezet geïnformeerd.4
Welke wapens komen wel/niet in aanmerking voor dit Europees vredesfonds? Komen zware wapens zoals tanks en artillerie in aanmerking voor dit fonds?
Onder deze steunmaatregelen kan een breed scala aan militaire steun worden gefinancierd, waaronder zwaarder materieel. Niet alle door lidstaten geleverde steun komt in aanmerking voor een vergoeding. Het EPF Comité heeft besloten dat, in ieder geval voor de eerste 500 miljoen euro, alleen de meest prioritaire goederen worden vergoed. De prioriteiten, die worden vastgesteld door de EU Militaire Staf (EUMS), worden constant bijgesteld op basis van de meest urgente noden zoals Oekraïne die aangeeft.
Voor welk bedrag (en welke wapens) heeft Nederland tot nu toe gedeclareerd bij het Europees vredesfonds?
Het kabinet heeft voor de leveringen, inclusief wapens, in de periode tussen 28 februari en 22 maart jl. voor een bedrag van 30 miljoen euro gedeclareerd bij de Europese Vredesfaciliteit (EPF). In de periode tussen 22 maart en 8 april jl. heeft het kabinet aanvullend een bedrag van 6 miljoen euro gedeclareerd. Het gaat om declaraties voor militair materieel dat Nederland in deze twee periodes heeft geleverd.5 Welk deel hiervan daadwerkelijk wordt vergoed, is nog niet duidelijk en hangt ook af van de hoogte van het totaal aan declaraties van EU lidstaten. Nederland zal waar mogelijk ook voor nieuwe leveringen declaraties bij de EPF indienen.
Welk budget was aanvankelijk beschikbaar voor het Vredesfonds in 2022? Hoeveel middelen waren de komende tien jaar voor dit fonds gereserveerd?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.7 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.8 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Hoe verhoudt deze verhoging zich tot de aangenomen motie om vast te houden aan de plafondbedragen van het Vredesfonds (European Peace Facility, EPF) en dus «niet meer bij te dragen dan is afgesproken»?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist dat de wapenleveringen vanuit het westen aan Oekraïne een nieuwe fase ingaan, vanwege de levering van zware (en offensieve) wapens, zoals tanks, artillerie en pantservoertuigen?3
Zowel de behoeften vanuit Oekraïne als de leveringen vanuit lidstaten en andere partners aan Oekraïne zijn de laatste weken uitgebreid. Oekraïne heeft behoefte aan zwaarder materieel. Nederland onderzoekt alle behoeften op haalbaarheid en wenselijkheid. Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 19 april 2022 over de levering van aanvullende militaire goederen aan Oekraïne, waaronder ook zwaarder materieel.10
Worden er voorwaarden gesteld aan de inzet van deze wapens of mogen zij onbeperkt worden ingezet door het leger van Oekraïne?
Welke doelen moeten bereikt worden met de levering van deze wapens? Gaat het louter om defensief gebruik of mogen zij ook gebruikt worden voor offensieve acties in de Donbas, de Krim dan wel Russisch grondgebied?
Deelt u de mening dat afspraken over inzet van wapens wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat er meer ongelukken zijn door snelle stekkerfietsen en drukte op de fietspaden. |
|
Erik Haverkort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ongelukken door snelle stekkerfietsen en drukte op de fietspaden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De cijfers onderstrepen de noodzaak om ons in te blijven zetten op het veiliger maken van verkeer.
Welke rol heeft de e-bike bij de enorme stijging van de aantallen fietsongevallen bij zowel jongeren als ouderen?
Dat is nog niet bekend. Mede op basis van het recente rapport van VeiligheidNL over fietsongevallen wordt verder uitgezocht welke rol de e-bike heeft2. Hierbij wordt ook de motie De Groot (VVD) betrokken, waarin de regering wordt verzocht om samen met de Fietsersbond, fietsleveranciers en andere stakeholders te onderzoeken welke invloed andere weggebruikers hebben op de veiligheid van fietsers in het algemeen en e-bikers in het bijzonder3. Uiterlijk eind 2022 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten.
Welke gerichte acties zijn of worden er ondernomen ter voorkoming van fietsongevallen bij beide leeftijdscategorieën?
Naast alle infrastructurele maatregelen die positief uitwerken voor de veiligheid van fietsers in alle leeftijdscategorieën, zoals het verbreden van fietspaden, zijn ook gerichte educatieve maatregelen ontwikkeld. Voor ouders, kinderen en scholen zijn diverse verkeerseducatieprogramma’s ontwikkeld door organisaties zoals ANWB, Fietsersbond, TeamAlert, Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland (ROV-ZH) en Veilig Verkeer Nederland (VVN). Een recent voorbeeld is een speciale versie van de populaire game Minecraft, ontwikkeld als verkeersveiligheidsles door VVN. Een ander voorbeeld is het programma SCHOOL op SEEF, een initiatief van het ROV-ZH. Dit programma bevat allerlei soorten lessen: van leerzame filmpjes tot uitdagende verkeersplaten, en van uitleg in de klas tot speelse oefeningen in de praktijk.
Voor senioren is het programma Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste op initiatief van het Ministerie van IenW ontwikkeld. Dit programma zorgt ervoor dat senioren op diverse logische momenten door logische partijen het gesprek voeren over veilig fietsen en concrete handvatten aangeboden krijgen. Bijvoorbeeld tijdens beweeglessen van de buurtsportcoaches. Daar is dan aandacht voor veilig op- en afstappen van de fiets. Niet alleen via offline kanalen worden senioren bereikt, ook online zijn fietstips te vinden over bijvoorbeeld het gebruik van een fietshelm en de keuzewijzer (elektrische) fiets. Hierin werkt het Rijk samen met 12 provincies, 1 vervoerregio en 170 gemeenten.
En de campagnes «niet appen op de fiets» en «fietsverlichting» richten zich op alle fietsers.
In hoeverre worden kopers door fabrikanten en verkopers geïnformeerd over verkeersveiligheid bij de aankoop van een nieuwe e-bike?
Via diverse kanalen van fabrikanten en verkopers, maar ook via andere organisaties zoals de Fietsersbond, VVN, ANWB, programma Doortrappen, krijgen kopers verkeersveiligheidstips waar je rekening mee kunt houden bij de aanschaf van een e-bike. Naast tips wordt ook sterk geadviseerd een proefrit te maken.
Op welke manieren kan de snelheid van de e-bike worden opgevoerd? In hoeverre klopt het dat het opvoeren van de e-bike een risico is voor de verkeersveiligheid?
Er wordt in opdracht van Rijkswaterstaat WVL voor de zomer van 2022 een kwalitatief onderzoek gestart naar de mogelijkheden die er zijn om e-bikes op te voeren. Ook wordt in opdracht van Rijkswaterstaat WVL dit jaar door middel van metingen op fietspaden onderzocht hoe snel e-bikes en andere gebruikers van het fietspad rijden in de praktijk. De resultaten van het onderzoek worden eind 2022 verwacht. Als er door het opvoeren van de e-bike harder wordt gereden dan is toegestaan, dan vergroot dat de kans op ongevallen en ernstig letsel bij ongevallen.
Welke gerichte acties zijn of worden er ondernomen tegen het opvoeren van de snelheid van e-bikes?
In hoeverre gerichte acties nodig zijn, wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van de onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 6.
In hoeverre klopt het dat het abrupt remmen van de e-bike bij hard rijden een risico is voor de verkeersveiligheid?
Uit het onderzoek van VeiligheidNL naar fietsongevallen blijkt dat 1% van alle fietsongevallen door een remfout is veroorzaakt4. Met mountainbikes gebeuren wat vaker ongevallen door remfouten. Het is niet bekend welke aandeel de e-bike hier in heeft.
Welke gesprekken heeft u met fabrikanten en verkopers over de verkeersveiligheid van e-bikes? Neemt u hierin mee dat er iets moet worden gedaan tegen het opvoeren en het abrupt remmen van e-bikes?
Met deze sectoren wordt gesproken over het verbeteren van de verkeersveiligheid en dus ook over de veiligheid van e-bikes. Dit komt onder andere aan de orde in gesprekken over het nieuwe beleidskader voor lichte elektrische voertuigen. En eind vorig jaar is vanuit het Ministerie IenW met de sectoren gesproken over hun mogelijkheden om het gebruik van een fietshelm te stimuleren bij de verkoop van elektrische fietsen. Zij hebben aangegeven als eerste stap te gaan verkennen hoe zij hier gezamenlijk in kunnen optrekken en inzicht te krijgen in welke initiatieven al lopen bij hun leden en welke vragen leden hebben. Zij hebben al goede ervaring in het samen optrekken om retailers en consumenten te informeren over veilige fietsverlichting en veilige accu’s. Dit gesprek wordt dit voorjaar voortgezet.
Bent u bereid om een verkeerscampagne te starten om de verkeersveiligheid van e-bikes te vergroten?
Hiervoor wil ik eerst het rapport van VeiligheidNL goed bestuderen en op basis daarvan wordt bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn ter verbetering van de fietsveiligheid. Hierover wordt uw Kamer uiterlijk voor het eind van het jaar geïnformeerd.
In hoeverre klopt het dat de inrichting van (snel)fietspaden voor e-bikes een risico voor de verkeersveiligheid is?
De mate waarin fietspaden voldoen aan de richtlijnen van CROW is mede bepalend voor de verkeersveiligheid van alle fietsers5. Daarnaast heeft het Kennisnetwerk SPV de publicatie «Wanneer zijn wegen en fietspaden voldoende veilig?» beschikbaar gesteld6. De breedte van een fietspad heeft een significante relatie met de verkeersveiligheid: hoe breder het fietspad, hoe minder ongevallen. Daarnaast moeten fietspaden bijvoorbeeld vrij zijn van obstakels op of naast het fietspad. Niet alle fietspaden voldoen daaraan.
Welke acties zijn of worden er ondernomen om de inrichting van (snel)fietspaden te verbeteren?
Via het Kennisnetwerk SPV wordt praktische kennis beschikbaar gesteld om wegbeheerders te ondersteunen bij de risicogestuurde aanpak verkeersveiligheid om onder andere de veiligheid van de fietsinfrastructuur te verbeteren. Ook in het nieuwe Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022–2025 zijn maatregelen opgenomen om medeoverheden te ondersteunen bij de actielijn ter verbetering van de infrastructuur voor langzaam verkeer7.
Daarnaast wordt via de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid middelen beschikbaar gesteld voor maatregelen om onder andere de fietsinfrastructuur te verbeteren. Denk hierbij aan het verbreden van fietspaden en het verwijderen van paaltjes op fietspaden. De beschikbare middelen worden ─ op basis van 50% cofinanciering ─ in verschillende tranches uitgekeerd aan de provincies, gemeenten en waterschappen. Het streven is om de tweede tranche op 1 juli open te stellen voor aanvragen van de medeoverheden. Voor de tweede tranche is € 100 mln. beschikbaar.
Welke gesprekken heeft u met provincies en gemeenten over de verkeersveiligheid van e-bikes? Neemt u hierin mee dat er iets moet worden gedaan om de inrichting van (snel)fietspaden te verbeteren?
Er vindt regelmatig overleg plaats met provincies en gemeenten over de verkeersveiligheid (waaronder voor fietsers), bijvoorbeeld over de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV), het vormgeven van het kader voor lichte elektrische voertuigen (LEVs) en het programma Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste.
In het najaar vindt een Bestuurlijk Overleg Verkeersveiligheid plaats met de bewindspersonen van IenW en JenV en vertegenwoordigers van IPO, VNG, Vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen.
Bent u bekend met de verkeersmaatregel van de gemeente Amsterdam waardoor snorfietsen niet langer op het fietspad mogen rijden, maar moeten uitwijken naar de rijbaan? Wat zijn de resultaten van deze verkeersmaatregel voor de verkeersveiligheid van snorfietsen? In hoeverre worden deze verkeersmaatregelen overgenomen door andere gemeenten?
Ik ben hiermee bekend. Uit de «Evaluatierapportage Snorfiets naar de rijbaan» van de gemeente Amsterdam, opgesteld op basis van verschillende onderzoeken, blijkt dat de verplaatsing een positief effect heeft op de verkeersveiligheid, de doorstroming en de drukte op de fietspaden.8
Sinds 30 september 2021 rijden ook in de gemeente Utrecht de snorfietsers op een aantal wegen in Utrecht op de rijbaan. In november 2021 heeft een extern bureau onderzocht of de maatregel uitwerkt zoals bedacht. Het bureau heeft geen verkeersonveilige situaties zoals bumperkleven, plotseling remmen of inhalen door autoverkeer waargenomen. Bij politie, brandweer, provincie, bus- en taxichauffeurs zijn er geen meldingen binnengekomen over verkeersonveilige situaties, ongevallen of een verminderde doorstroming van het verkeer als gevolg van de maatregel.9
Voor zover bekend zijn er geen andere gemeenten die voornemens zijn om deze verkeersmaatregel in te voeren.
De staat van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Mirjam Bikker (CU), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rens Raemakers (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Het water staat nu echt aan de lippen bij de ggz» van 8 april jongstleden?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoeveel instellingen en hoeveel afdelingen binnen de ggz-sector hebben in het jaar 2022 reeds moeten sluiten? Hoe verhouden deze cijfers zich in vergelijking met voorgaande jaren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen over de (voorgenomen) sluitingen van GGZ-instellingen en centra van het lid Westerveld (2022Z05070 ingezonden 17 maart 2022) heb ik hiervan geen totaaloverzicht. Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.2 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Maak u zich zorgen over de continuïteit van de specialistische ggz in sommige regio’s? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. begrijp en betreur ik de onrust die is ontstaan naar aanleiding van een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd.
Wanneer de continuïteit van zorg in het geding is geldt het continuïteitsbeleid (dat ook aan de Tweede Kamer is gemeld)3, waarbij in de eerste plaats de zorgaanbieders en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg. De NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg. Het is daarbij van belang dat in geval van een sluiting van een vestiging dit gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten zoveel mogelijk voorkomen wordt.
Omdat de afgelopen tijd aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn, of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Is bekend bij hoeveel afdelingen of instellingen sluiting dreigt door tegenvallende financiële resultaten? Hoe verklaart u dat de marges zo klein zijn dat sluiting dreigt?
Nee dat is mij niet bekend. Dit wordt ook niet genoemd in de berichtgeving. Het gesprek over financiële resultaten en marges is ook primair een gesprek dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars behoren te voeren in het licht van de contractering.
Klopt het bericht dat miljoenenverliezen zich aftekenen in de ggz voor talloze instellingen?
Zoals hierboven aangegeven is dit een gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daarbij is het belangrijk dat er een goede informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Naar aanleiding van de berichtgeving van de Nederlandse ggz (dNggz) is het dus van belang dat zorgaanbieders en verzekeraars data in beeld brengen en zich daar een gedeeld beeld van vormen, onder meer naar aanleiding van de gesignaleerde problemen als gevolg van ziekteverzuim en «no shows».
Bent u het eens met de stelling dat vooral de meest kwetsbare patiënten, de patiënten in de specialistische ggz die de meeste zorg behoeven, de dupe zijn van de financiële situatie van instellingen?
Een sluiting van een locatie en/of een gehele zorginstelling is ingrijpend voor patiënten. Zoals ik in mijn brief van 9 mei aangeef is er onrust ontstaan over een aantal (voornemens tot) sluiting(en) van en aanpassingen in behandelaanbod in een relatief korte tijd. Ik begrijp deze onrust en ik betreur deze. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
Daarnaast merk ik graag op dat de bekostiging van de ggz sinds 1 januari 2022 is overgegaan naar het zorgprestatiemodel die betere handvatten geeft om in de contractering een passende vergoeding voor de geleverde zorg af te spreken dan de bekostiging tot en met 2021. Zowel voor zware als lichtere zorg. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde behandeltrajecten en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand.
Heeft het sluiten van ggz-afdelingen een direct verband met de invoering van het zorgprestatiemodel? Waarom wel of waarom niet?
Dat is niet waarschijnlijk, aangezien het zorgprestatiemodel pas per 1 januari van dit jaar in werking is getreden. Het beeld zoals ik dat nu heb, is dat bij de (voorgenomen) sluitingen verschillende overwegingen spelen. Het gaat om financiële en bedrijfsmatige overwegingen, behandelinhoudelijke overwegingen, en een gebrek aan personeel waardoor de veiligheid en kwaliteit van de behandeling onvoldoende geborgd kan worden. Het beeld is tevens dat er vaak een samenspel van factoren is dat tot een (voornemen van) sluiting leidt.
Vorig jaar hebben partijen bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macro-neutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder. Om zorgaanbieders en zorgverzekeraars te ondersteunen bij het maken van financiële transitie-afspraken, heeft de NZa voor de jaren 2022 en 2023 een transitieprestatie met een vrij tarief geïntroduceerd.
Bent u het ermee eens dat het zorgprestatiemodel deels als doel heeft om het behandelen van complexere patiënten lonender te maken? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de stelling dat het zorgprestatiemodel op dit moment zelfs averechts werkt?
Een van de doelen van de invoering van het zorgprestatiemodel is inderdaad om onderfinanciering van zware ggz en overfinanciering van lichte ggz tegen te gaan. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 6, bevat de nieuwe ggz-bekostiging volop handvatten voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de vergoeding van complexe ggz. De oude bekostiging werkte overfinanciering van lichte ggz en onderfinanciering van zware ggz in de hand. Het is nu aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de handvatten die met het zorgprestatiemodel worden aangereikt te benutten om tot goede afspraken te komen.
Waar er signalen zijn dat dat nog niet gebeurt of nog niet lukt is dat geen signaal van een averechts effect van het zorgprestatiemodel, maar een signaal dat de mogelijkheden van het model nog niet volledig worden benut. Het zorgprestatiemodel is pas net ingevoerd, en partijen zullen eraan moeten wennen, ook in de contractering. De NZa monitort de effecten en de werking van het zorgprestatiemodel. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het voorgaande laat overigens onverlet dat zorgverzekeraars zodanige afspraken zullen moeten maken met zorgaanbieders, dat zij aan hun zorgplicht kunnen voldoen, ook voor verzekerden met een complexe zorgvraag.
Wat is de actuele staat van het personeelstekort in de ggz? Zijn hier concrete cijfers van? Is vast te stellen wat het effect van de coronapandemie hierop is geweest?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe groot het tekort aan medewerkers in de ggz op een gegeven moment is. Het huidige arbeidsaanbod, maar ook de zorgvraag en bijbehorende arbeidsvraag zijn immers continu in beweging. Wel zijn er op basis van gegevens over 2020 prognosecijfers over 2022 beschikbaar, waarmee we een schatting kunnen maken van het tekort in 2022. Op basis van gegevens over 2020 laat het prognosemodel zien dat het geraamde tekort voor de ggz in 2022 op 4.200 personen ligt. Het gaat hierbij om alle beroepen in de ggz: zorgberoepen, welzijnsberoepen en overige beroepen, inclusief ggz-specifieke beroepen die door het Capaciteitsorgaan worden geraamd (bijvoorbeeld GZ-psychologen, psychiaters en verpleegkundig specialisten ggz).
Hoe hoog is het ziekteverzuim in de ggz? Hoeveel is dit gestegen door corona? Is dit meer of minder dan bij andere sectoren?
Uit de meest recente cijfers van het CBS in het kader van het AZW onderzoeksprogramma blijkt dat het ziekteverzuim in de ggz in het vierde kwartaal van 2021 op 7,1% lag. Ten opzichte van het pré-coronajaar 2019 is een stijging van 1 procentpunt te zien, in het vierde kwartaal van 2019 bedroeg het verzuim in de ggz 6,1%. Deze stijging is kleiner dan gemiddeld in de sector zorg en welzijn, waar het ziekteverzuim in dezelfde periode met 1,6 procentpunt is toegenomen (5,9% in Q4 2019 versus 7,5% in Q4 2021). De grootste stijging in deze periode is te zien in de VVT en huisartsenzorg (beiden 2 procentpunt). Een vergelijking met andere branches in zorg en welzijn is in onderstaande tabel opgenomen.
Alle economische activiteiten
4,5
5,4
Zorg en welzijn (breed)
5,9
7,5
Zorg en welzijn (smal)
5,9
7,5
Huisartsen en gezondheidscentra
4,3
6,3
Verpleging, verzorging en thuiszorg
7,0
9,0
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
5,6
7,5
Gehandicaptenzorg
6,6
8,4
Overige zorg en welzijn
3,9
5,5
Ziekenhuizen en overige med. spec. Zorg
5,2
6,7
Universitair medische centra
5,0
5,9
Sociaal werk
6,3
7,2
Jeugdzorg
6,7
7,4
Bron: CBS, AZW Statline
voorlopige cijfers
Hoeveel procent van het personeelsbestand is binnen de grotere instellingen in de ggz zzp’er? Hoe is dit in vergelijking met andere sectoren in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Er zijn op landelijk niveau geen actuele cijfers beschikbaar over het aandeel zzp’ers binnen grotere ggz instellingen. De meest recente cijfers van het CBS betreffen het jaar 2020 en geven aan hoeveel personen er in dat jaar in totaal werkzaam waren binnen de gehele ggz branche met een uitsplitsing naar positie in de werkkring (werknemer of zelfstandige). Uit de onderstaande tabel blijkt dat binnen de ggz in 2020 14% van de werkenden in de ggz werkzaam was als zzp’er. Dit is hoger dan gemiddeld in zorg en welzijn, waar dit percentage op 9% ligt.
A-U Alle economische activiteiten
8951
1148
Zorg en welzijn (breed)
1437
129
Zorg en welzijn (smal)
1332
115
Overige zorg en welzijn
194
48
Huisartsen en gezondheidscentra
49
9
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk)
105
14
Sociaal werk
67
7
Verpleging, verzorging en thuiszorg
414
22
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
225
9
Jeugdzorg
36
1
Gehandicaptenzorg
166
3
Universitair medische centra
75
1
Bron: CBS, AZW Statline (laatste kolom, bewerking VWS)
Bent u het ermee eens dat een «veel personeel niet in loondienst» (PNIL) binnen een instelling kan bijdragen aan extra kosten, minder continuïteit van personeel en extra werkdruk bij personeel dat wel in loondienst is? Zo nee, kunt u dat uitleggen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit binnen de ggz op te lossen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Het kabinet wil voorkomen dat de toenemende krapte op de arbeidsmarkt tot de verkeerde flexibilisering leidt, met onhoudbare situaties binnen zorgorganisaties en hogere kosten. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 16 december4 is het Ministerie van VWS daarom in januari van dit jaar in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz. Dat gebeurt door medewerkers in loondienst en zelfstandigen met elkaar in gesprek te laten gaan over knelpunten zoals de (ervaren) ongelijkheid in verdiensten, verantwoordelijkheden en gevoelde vrijheden tussen medewerkers in loondienst en zelfstandigen. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Ook is het van belang om breder in te zetten op het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst binnen de zorg en specifiek binnen de ggz. Dit betekent dat er binnen ggz instellingen meer aandacht moet komen voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan primair aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om dit te stimuleren vanuit de sectorbrede arbeidsmarktaanpak. De hoofdlijnen van deze aanpak ontvangt uw Kamer op korte termijn.
Wordt er bij ggz-instellingen, net als ziekenhuizen, een financiële stresstest uitgevoerd om zo te beoordelen in welke mate sluiting dreigt?
De bedrijfsvoering van een zorgaanbieder is een verantwoordelijkheid van zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars monitoren de financiële gezondheid uiteraard wel. Vaak zijn hierover ook afspraken opgenomen in de contracten met een zorgaanbieder. Bijvoorbeeld wanneer een zorgaanbieder zich bij bepaalde financiële drempelwaarden en indicatoren moet melden bij de zorgverzekeraar(s). De NZa heeft in samenwerking met zorgverzekeraars de invulling van de zorgplicht van zorgverzekeraars scherper omschreven. In oktober 2020 is «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» door de NZa gepubliceerd.5 Dit document is een hulpmiddel waarmee de NZa duidelijk maakt wat zij ten minste van zorgverzekeraars verwacht als de toegankelijkheid en continuïteit van zorg onder druk staan. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, moeten zorgverzekeraars zich maximaal inspannen om te zorgen dat hun verzekerden kunnen blijven rekenen op tijdige toegang tot zorg.
Hoe ziet u de (juridische) rol van zorgverzekeraars die volgens de wet een zorgplicht hebben en derhalve verantwoordelijk zijn dat voldoende zorg beschikbaar is? Wat is hun rol in het geval er sprake is van financiële onzekerheid door externe factoren zoals ziekteverzuim (1), bij financieel wanbeleid door bestuurders (2) en personeelstekorten bij instellingen (3)?
De zorgplicht houdt in dat verzekeraars in geval van een naturapolis verplicht zijn om te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. In ieder geval moeten zorgverzekeraars daarom voldoende zorg inkopen. Daar horen passende financiële contractafspraken met zorgaanbieders bij, met dien verstande dat een verzekeraar de vrijheid heeft om zelf te bepalen met wie en tegen welke voorwaarden hij een contract wil afsluiten.
Wat er verder en/of specifiek nodig is om de wettelijke zorgplicht correct na te leven, hangt vaak af van de omstandigheden. De zorgplicht is grotendeels een open norm. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid om hier – binnen de kaders van de wet- en regelgeving – invulling aan te geven. Het resultaat telt uiteindelijk. Er is sprake van een resultaatverplichting.
Om richting te geven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de toezichthouder, in haar publicatie «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars» uit 2020 voor een aantal belangrijke thema’s een duiding gegeven van wat zij verwacht van zorgverzekeraars. Een van die thema’s is (dis)continuïteit van zorg. In dat kader beschrijft de NZa onder meer dat zij verwacht dat een verzekeraar de (financiële) positie van zorgaanbieders monitort, mogelijke risico’s in kaart brengt en de opgedane inzichten betrekt bij de zorginkoop. Ook wordt van de zorgverzekeraar verwacht dat zij er, bij een zorgaanbieder waar een sluiting dreigt die problemen zou opleveren met oog op de zorgplicht, op aanstuurt dat die op tijd de maatregelen neemt (waar nodig kan dit gefaciliteerd worden door contractuele afspraken te maken of aan te passen). De in de vraagstelling benoemde aspecten – ziekteverzuim, financieel wanbeleid en personeelsgebrek – kunnen hier allen een rol spelen.
Een ander thema uit het handvattendocument van de NZa is, bijvoorbeeld, toekomstbestendig zorglandschap. Daaronder valt onder meer dat de NZa van verzekeraars verwacht dat zij in hun kernregio’s knelpunten in de ontwikkeling van zorgvraag en -aanbod – bijvoorbeeld door personeelskrapte – in kaart brengen, en dat zij daarop acteren met regioplannen en zorginkoopbeleid dat bij die plannen past.
Bent u bereid om gezamenlijk met de sector en andere betrokkenen, zoals zorgverzekeraars, over de financiële situatie van ggz-instellingen in gesprek te gaan?
Hier is primair het gesprek tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar over de financiële situatie van de instellingen van belang. Zoals ik in mijn brief inzake berichten over (voorgenomen) sluitingen en financiële positie van ggz-aanbieders d.d. 9 mei jl. aangeef, is dit ook van belang omdat het ziekteverzuim in de zorg nog altijd hoog is. De NZa signaleert in haar «Monitor toegankelijkheid van zorg» van 31 maart en 28 april jl. onder andere dat de uitval van personeel in de eerste maanden van 2022 hoger is dan in de jaren daarvoor. Het beeld van de NZa sluit daarmee aan op de signalen van dNggz over het ziekteverzuim. dNggz geeft aan dat er hierdoor – en doordat over de eerste maanden van 2022 ook sprake zou zijn van een ongebruikelijk hoge no show van patiënten – minder zorg gedeclareerd kan worden. Het is nog onzeker hoe het ziekteverzuim en de door dNggz genoemde no show van patiënten zich in de rest van het jaar ontwikkelen. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de zorgverzekeraars hierover van goede informatie voorzien en dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars waar nodig in overleg treden met elkaar. Hierover heb ik zelf ook met dNggz en ZN gesproken en afgesproken dat de partijen hiermee aan de slag gaan.
Bent u bereid de afspraken over de ggz, die nu in verschillende akkoorden en programma’s staan, meer te gaan bundelen om te voorkomen dat er teveel losse onderdelen lopen? Hoe ziet u de positie van de ggz in het aangekondigde overstijgende zorgakkoord?
Het Integraal Zorgakkoord (IZA) zal zich focussen op de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een gericht akkoord met focus is nodig om de transitie naar passende zorg versneld in gang te zetten. In het akkoord is wel expliciet aandacht voor de «grensvlakken» zoals preventie in de Zvw en afspraken met het sociaal domein, voor zover die direct samenhangt met de Zvw-zorg. Doel is om zoveel mogelijk als Zvw-sector samen voortgang op deze thema’s te realiseren. Daarom spreken we in het IZA af hoe sectoren elkaar helpen en wat men van elkaar verwacht. Naast deze thema’s is er ook ruimte voor sectorspecifieke afspraken zonder raakvlak met andere sectoren. Dit geldt ook voor de ggz.
Het IZA is daarmee complementair aan andere afspraken die van belang zijn voor de gezondheid van iedereen in Nederland. Zo wordt gewerkt aan een Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) programma, is een Preventie-aanpak in de maak, worden afspraken over de arbeidsmarkt in de zorg voorbereid en is eerder al een Klimaatakkoord gesloten. En natuurlijk hangen alle vraagstukken nauw met elkaar samen. Zo beïnvloeden milieu en klimaat (duurzaamheid in het algemeen) de zorg en kan de zorg op haar beurt bijdragen aan het duurzaamheidsvraagstuk. De woonsituatie van ouderen en kwetsbaren heeft effect op de (curatieve) zorg en het voorkomen van zorg kan iedereen helpen, ook ouderen, langer zelfstandig van een goede kwaliteit van leven te genieten. De samenhang van al deze vraagstukken zou er in de ideale wereld voor pleiten om tot een allesomvattend akkoord te komen. Aangezien dit gegeven de breedte van de uitdagingen en benodigde partijen te complex wordt, is het belangrijk om af te bakenen. Daarom beperkt het IZA zich zoals hierboven gezegd tot de «Zvw»-zorg.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Dienstauto’s |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet hoeft pas in 2028 duurzaam te rijden: »Comfort laat nu nog te wensen over»?1
Ja.
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, kunt u uw voornemen duiden om het kabinet pas in 2028 te voorzien van duurzame dienstauto’s?
Waarom beklaagt u zich ook over het comfort. «Het aanbod op de markt van zero-emissie-auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt»? Is het eigen comfort belangrijker dan de verduurzamingsopgave?
Bent u bekend met het feit dat er zoveel verschillende ruime representatieve elektrische auto’s, ook SUV’s, zijn? Zo ja, bent u bereid om alsnog en als de wiedeweerga het dienstautowagenpark te verduurzamen? Graag een toelichting.
De beantwoording van de vragen over het bericht 'Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom de schriftelijke vragen die op 11 februari 2022 gesteld zijn, zonder bericht van uitstel, ver na de standaardtermijn (op 11 april) werden beantwoord?1
Mijn uitgangspunt is dat ik uw vragen altijd tijdig beantwoord of een uitstelbrief stuur indien meer tijd nodig is voor beantwoording. Vanwege tijdelijke onderbezetting door de coronapandemie, is mij dat dit keer niet gelukt.
Kunt u aangeven voor hoeveel bewindspersonen het door u aangehaalde argument van «onvoldoende ergonomische zitplek» het doorslaggevende argument is om niet over te stappen op een zero-emissie voertuig?
Er is mij niet bekend dat het argument van «onvoldoende ergonomische zitplek» heeft geleid tot het niet overstappen op een zero-emissie voertuig.
Bewindspersonen krijgen in verband met doelmatige besteding van middelen, in de regel de dienstauto van hun voorganger als het contract nog niet is verstreken. Vervolgens moet bij de keuze van een nieuwe dienstauto aan een aantal eisen worden voldaan, zoals het voldoen aan de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid.
U geeft aan dat het aanbod van modellen met een gewenste ergonomische inrichting «beperkt» is, maar een beperkt aanbod kan toch ook voldoende zijn? Waarom is het voor 2 van de 31 bewindspersonen wel voldoende en voor de andere 29 niet?
Bewindspersonen krijgen in verband met doelmatige besteding van middelen, in de regel de dienstauto van hun voorganger als het contract nog niet is verstreken. Vervolgens moet bij de keuze van een nieuwe dienstauto aan een aantal eisen worden voldaan, zoals het voldoen aan de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid. De uiteindelijke keuze voor een dienstauto is een (per bewindspersoon gemaakte) afweging van verschillende factoren en eisen. Het resultaat hiervan kan zijn dat er voor een zero-emissie variant wordt gekozen. Om de ingeslagen weg naar uiteindelijk een zero-emissie civiel Rijkswagenpark een impuls te geven, zal ik mijn collega bewindspersonen vragen het «zero-emissie, tenzij» principe – voor zover dit niet al gebeurt – bij de aanschaf van nieuwe dienstauto’s te hanteren.
Kunt u aangeven hoeveel modellen (en welke) aan de eisen voldoen?
Bij het aantreden van een nieuw kabinet krijgen bewindspersonen in beginsel de auto van hun voorganger. Indien deze vervangen dient te worden, kan gekozen worden uit verschillende modellen van de merken BMW, Mercedes-Benz en Jaguar/Landrover, die op basis van een onlangs gehouden aanbesteding zijn geselecteerd. Deze modellen betreffen naast fossiele brandstof auto’s, ook hybride en volledig elektrische auto’s. In beginsel voldoen deze auto’s aan de eisen, maar de uiteindelijke keuze voor een dienstauto is een per bewindspersoon gemaakte afweging met inachtneming van de eisen op het gebied van de arbeidsomstandighedenwet, (fysieke) veiligheid en duurzaamheid.
U stelt dat een bewindspersoon onder alle omstandigheden direct weg moet kunnen rijden, maar kunt u aangeven waar dit vereiste is vastgelegd en hoe dit uitgewerkt is (welke eisen zijn daaraan gesteld)?
De procedures voor de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten zijn geregeld in het zogeheten stelsel Bewaken en Beveiligen. In dit stelsel werken Openbaar Ministerie, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, Nationale Politie, bestuurlijke organisaties en departementen samen. De beveiligingsmaatregelen voor bewindspersonen zijn, voor zover mogelijk, gestandaardiseerd zoals beschreven in het beleidskader Beveiliging bewindspersonen. De noodzaak om onder alle omstandigheden direct weg te kunnen rijden vloeit hieruit voort. De standaardmaatregelen voor woning (inclusief eventueel de pied-à-terre), vervoer en werkplek gelden gedurende de gehele zittingsperiode.
Bent u van mening dat het problematisch zou zijn wanneer een chauffeur maximaal 2 kilometer verderop met de dienstauto aan een laadpaal staat, terwijl de bewindspersoon op werkbezoek is? 7 Deelt u de mening dat het netwerk van (snel)laders ruim toereikend wordt bevonden door tal van vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en kunt u aangeven in hoeverre de eisen voor een dienstauto voor een bewindspersoon daarvan afwijken?
Met betrekking tot het aspect veiligheid, kan in beginsel een bewindspersoon vervoerd worden in een (volledig) elektrische auto. Van belang is echter dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin, in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico, ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen. Deze veiligheidsmaatregelen zullen altijd prevaleren en kunnen derhalve een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden of in het geheel niet elektrisch te rijden.
Hoe doen de andere 2 bewindspersonen, die wel zero-emissie rijden, dit? Moeten zij niet ook altijd op elk moment wegkunnen?
Ja, op dit moment voldoet het (snel)laadnetwerk in Nederland en is praktisch elke rit te berijden met een zero-emissievoertuig. Nederland is een van de koplopers als het gaat om laadinfrastructuur in Europa. Voor de toekomstige groei van het aantal elektrische voertuigen wordt er gewerkt aan uitbreiding van het laadnetwerk, onder andere via de Nationale Agenda Laadinfrastructuur2. Voor wat betreft de (veiligheids)eisen voor een dienstauto voor een bewindspersoon, zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het staat met de afspraak uit het Klimaatakkoord dat de rijksoverheid bij rijksgebouwen en rijkskantoren 2.400 laadpunten zou realiseren?
Bij gebruik van een zero-emissie dienstauto wordt extra inspanning geleverd om er voor te zorgen dat de dienstauto voldoende is opgeladen, zodat gewaarborgd kan worden dat vertrek op elk moment mogelijk is. Van belang hierbij is wel dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin (in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico) ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen. Er kan dan worden gekozen voor een alternatieve dienstauto (semi-elektrisch of in het geheel niet elektrisch).
Is het waar dat de ontwerpers van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer opdracht hebben gekregen het ontwerp «functioneel, fris en herkenbaar te maken, met de focus op transparantie en duurzaamheid»?
Momenteel zijn er 900 laadpunten gerealiseerd bij rijksgebouwen en zijn er nog 300 extra laadpunten in opdracht verleend. Daarmee is ongeveer de helft gerealiseerd van het aantal laadpunten dat in het Klimaatakkoord als doel wordt gesteld. Om het doel te realiseren staan we nog voor de uitdaging om de daarvoor benodigde elektriciteitscapaciteit door de netbeheerders beschikbaar te krijgen. Om deze reden wordt een combinatie met thuisladers en openbare laders beoogd en wordt getest met aansluiting op zonnepanelen en dynamic load balancing3.
Kunt u aangeven hoeveel laadpunten voor elektrische auto's zijn aangebracht in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer?
In het functioneel programma van eisen dat in april 2017 is vastgesteld is de opdracht voor de ontwerpers als volgt beschreven: Een zoveel mogelijk 1-op-1 functionele kopie, sober en doelmatig uitgevoerd, zodat de bedrijfsvoering van het constitutionele proces gedurende de renovatie van het Binnenhof ongestoord doorgang kan vinden.
Het hergebruik van bestaande materialen, aanwezig in Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag, is ook een uitgangspunt.
Kunt u aangeven hoeveel van die laadpunten op dit moment operationeel zijn? Op welk moment waren voor het laatst alle laadpunten operationeel?
Er zijn vier laadpalen geplaatst. Elke laadpaal heeft twee aansluitpunten, waardoor er in totaal acht oplaadpunten zijn.
Is het waar dat de laadpunten in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer op dit moment geheel buiten gebruik zijn, de laadpunten zijn afgeplakt met vuilniszakken en de betreffende parkeerplaatsen zijn afgezet met rood-wit lint als waren ze een crime scene?
Zie antwoord vraag 13.
Is het waar dat de afdeling bedrijfsvoering van de Tweede Kamer in antwoord op vragen door gebruikers van elektrische laadpunten heeft aangegeven dat de Rijksgebouwendienst op dit moment onvoldoende menskracht en budget zou hebben om de kennelijk defecte laadpalen te repareren of te vervangen? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de focus op duurzaamheid?
Op dit moment werken de vier laadpalen niet. Dit tot spijt van alle betrokken partijen. De vier laadpalen waren werkend ten tijde van de oplevering, vorig jaar. Het is het Rijksvastgoedbedrijf bekend dat de laadpalen kort na de oplevering van de tijdelijke huisvesting voor de Tweede Kamer meerdere malen in storing hebben gestaan. De storingen zijn verschillend van aard. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft dezelfde zorgen als de gebruikers. Tot op heden is de oorzaak van de storingen niet gevonden, waardoor het Rijksvastgoedbedrijf recentelijk heeft besloten de laadpalen te vervangen en opdracht heeft verstrekt aan de leverancier. De nieuwe laadpalen worden voor het zomerreces van uw Kamer geplaatst en geïnstalleerd.
Kunt aangeven hoe gebruikers van de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer hun elektrische voertuigen kunnen laden zodat fatsoenlijk gebruik van het vervoermiddel gegarandeerd is? Hoe gaan de bewindspersonen die zero-emissie rijden om met een bezoek aan de Kamer, aangezien zij op elk moment moeten kunnen vertrekken?
Voor het eerste deel van het antwoord op deze vraag wil ik u graag doorverwijzen naar uw eigen Kamer.
Naar aanleiding van het contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de afdeling bedrijfsvoering van de Tweede Kamer over de defecte laadpunten, is door het Rijksvastgoedbedrijf besloten om alle vier de laadpalen te vervangen. De vervanging van de laadpalen is afhankelijk van de capaciteit in de markt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft budget om de laadpalen te vervangen. De storingen waren telkens van andere aard. Om een desinvestering te voorkomen is er gezocht naar de oorzaak, maar tot op heden is de oorzaak niet gevonden.
Om deze reden heeft het Rijksvastgoedbedrijf besloten dat de laadpalen vervangen worden. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid de laadpunten in de parkeergarage van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer op zo kort mogelijke termijn te repareren of te vervangen door moderne, werkende laadpunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In nauw overleg met de gebruikers is besproken om buiten de tijdelijke huisvesting de elektrische auto’s op te laden. Op straat en in de naastgelegen parkeergarage zijn laadpalen aanwezig waar elektrische auto’s opgeladen kunnen worden.
Ten aanzien van de bewindspersonen die zero-emissie rijden en een bezoek brengen aan de Tweede Kamer, is het van belang dat ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin (in geval van voorstelbare dan wel concrete dreiging en risico) ten allen tijde veiligheidsmaatregelen moeten kunnen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van een bewindspersoon betreffen.
Hoe staat het met de beschikbaarheid van laadpunten bij andere Rijksgebouwen?
Zie het antwoord op de vragen 13 en 14.
Deelt u de mening dat het niet past bij de voorbeeldfunctie en beleidsvoornemens van de rijksoverheid om elektrisch vervoer enerzijds aan te moedigen en anderzijds niet te voorzien in adequate laadmogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden en, voor afloop van het meireces, zodanige maatregelen te treffen dat Kamerbewoners in het vervolg elektrische auto's adequaat kunnen opladen? Zo nee, waarom niet?
Het huidige laadpuntenprogramma bij Rijkskantoren is afgestemd op de vraag naar laadpunten zoals die zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Om de doelstellingen voor 2028 te realiseren, is het nodig om aanvullende afspraken te maken over realisatie van laadinfrastructuur, passend bij een zero-emissie rijkswagenpark in 2028. Het Rijksvastgoedbedrijf werkt momenteel een voorstel hiervoor uit, dat medio 2022 gereed zal zijn.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Op welke manier zijn de kwetsbaren uit dit nieuwsartikel, de mensen met een slecht werkend immuunsysteem, betrokken bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19?2
Bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19 zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van verschillende sectoren en doelgroepen, waaronder ook medisch kwetsbaren. Daarnaast vraagt het kabinet alle sectoren expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen. In deze sectorplannen wordt stilgestaan bij wat sectoren zelf kunnen en willen doen om hun klanten, bezoekers, patiënten, studenten, leerlingen en werknemers een veilige omgeving te bieden en te ondersteunen in een gezonde leefstijl.
Erkent u dat er spanning zit tussen het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving en de bescherming van kwetsbaren? Hoe geeft u daar in de langetermijnaanpak COVID-19 rekenschap van?
De langetermijnaanpak COVID-19 focust op de verantwoordelijkheid van overheid, sectoren en burgers sámen om zowel kwetsbaren te beschermen alsook de samenleving open te houden. Het coronabeleid bestaat uit twee nevengeschikte, gelijkwaardige doelen, zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de langetermijnaanpak van 1 april jl. Onder het eerste doel, sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, valt ook het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Het tweede coronadoel is het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen, waaronder mensen met een kwetsbare gezondheid. In deze fase van de pandemie roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat ook op de langere termijn kwetsbaren een volwaardige plek in de samenleving houden? Wat is volgens u hierin de rol van de overheid, van de zorg, van de sectoren en van de kwetsbaren zelf?
De overheid zet zich op meerdere manieren in om ervoor te zorgen dat mensen met een kwetsbare gezondheid een volwaardige plek in de samenleving hebben. Bijvoorbeeld door (herhaal)vaccinaties voor kwetsbaren en het beschikbaar stellen van coronamedicijnen. Ook is er een regeling voor persoonlijke beschermingsmiddelen via apotheken voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden, of bij wie vaccins onvoldoende werkzaam zijn, en mantelzorgers en pgb-zorgverleners worden waar nodig ondersteund door middel van verstrekking van persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftests. Momenteel wordt de samenstelling van deze pakketten onderzocht en wordt onder andere gekeken naar het gratis verstrekken van FFP2-maskers. In de publiekscommunicatie wordt ingezet op bewustwording: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iederéén zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen.
De rol van de zorg is terug te vinden in het tweede doel van het coronabeleid: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen.
Van de sectoren vraagt het kabinet om expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen (zie het antwoord op vraag2).
In de langetermijnaanpak COVID-19, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 1 april jl., doet het kabinet een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid met een gedeelde inzet van zowel de overheid als de samenleving; dit geldt ook voor mensen met een kwetsbare gezondheid.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording en begrip bij Nederlanders te vergroten dat 200.000 tot 400.000 mensen een slecht werkend immuunsysteem hebben en hierdoor kwetsbaar zijn voor een ernstig verloop van een coronabesmetting?
Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen zijn die zich zorgen maken nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald, omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger zijn. Het is in het bijzonder voor hen daarom belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om beschermende maatregelen te blijven treffen. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben voor mensen die zich nog aan adviezen houden, bijvoorbeeld door een mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek. Deze oproep wordt gedaan op rijksoverheid.nl (Tips voor ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid | Coronavirus COVID-19 | Rijksoverheid.nl), op de social media kanalen van VWS (bijv. Twitter), in meerdere advertenties in landelijke kranten en regionale en lokale huis-aan-huisbladen. Ook in toekomstige communicatie wordt steeds opnieuw aandacht hiervoor gevraagd, bijvoorbeeld in een video en/of blog met interviews met een expert en met ervaringsdeskundigen.
Hoe groot is het aandeel patiënten met verminderde weerstand met corona ten opzichte van alle coronapatiënten die in het ziekenhuis liggen?
Stichting NICE faciliteert op verzoek van het VWS en het RIVM sinds half maart 2020 de registratie van COVID-19-episoden3 op de Nederlandse intensive care- (IC) en verpleegafdelingen. Deze gegevens worden gekoppeld aan de uitgebreide klinische gegevens die regulier binnen de NICE-registratie voor IC-patiënten worden vastgelegd, waardoor het mogelijk is om meer inzicht te geven in belangrijke kenmerken en uitkomsten van COVID-19-patiënten die op de IC opgenomen zijn geweest. Een onderdeel van deze registratie is of er sprake is van een immunologische insufficiëntie, oftewel een verminderde weerstand.
Uit de laatste rapportage van Stichting NICE van 31 maart jl. blijkt dat er op de IC sinds maart 2020 een totaal van 16.375 episoden is geregistreerd die gekoppeld kunnen worden aan de immunologische status4. Van deze groep blijkt 9,5% gediagnosticeerd met een immunologische insufficiëntie. Deze gegevens zijn niet bekend voor de patiënten die opgenomen zijn geweest op de verpleegafdelingen.
Welke coronamedicatie is nu of op korte termijn beschikbaar in Nederland voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem?
De geneesmiddelen die ik centraal heb aangekocht en die al beschikbaar zijn, zijn de antilichaambehandelingen Ronapreve, Regkirona en Xevudy en het antivirale middel Veklury. Behandelingen die via de reguliere geneesmiddelenmarkt beschikbaar zijn, zijn onder meer de geneesmiddelen RoActemra, Kevzara, dexamethason en verschillende inhalatie-corticosteroïden. De behandelingen die ik voornemens ben om aan te kopen, maar waarover nog onderhandeld wordt, zijn Paxlovid en Lagevrio. Als laatste heb ik het middel Evusheld reeds aangekocht, maar dit is nog niet geleverd. De verwachte datum voor levering is op dit moment in juni 2022.
Klopt het dat Nederland ervoor heeft gekozen om het medicijn Paxlovid via de Europese Unie in te kopen en niet rechtstreeks? Waarom? Heeft u in deze beslissing meegewogen dat snelle beschikbaarheid voor kwetsbare patiënten een grote meerwaarde heeft? Wanneer verwacht u dat het medicijn Paxlovid voor Nederlandse patiënten beschikbaar is?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma zelf besluit om het geneesmiddel in Nederland op de markt te brengen. Zolang de firma dit weigert zet ik mij in om Paxlovid voor de Nederlandse patiënt beschikbaar te maken door het centraal in te kopen. Ik geef hierbij de voorkeur aan een gezamenlijke Europese inkoop, omdat het beschikbare geneesmiddel zo eerlijk verdeeld kan worden, daarnaast verkrijgen de lidstaten gezamenlijk een betere onderhandelingspositie. Momenteel zijn de onderhandelingen nog niet afgerond. De reden dat de Europese aankoop langzaam gaat, is dat er eerder in het onderhandelingsproces voor de EU en mij onacceptabele voorwaarden werden gesteld door Pfizer. We hebben bij de firma geïnformeerd of zij erop zouden staan om deze voorwaarden ook te stellen in een bilaterale aankoop. Hun antwoord hierop was «ja». Hiermee zou een directe aankoop niet sneller zijn gegaan. Pfizer heeft daarmee de snelle beschikbaarheid van hun medicijn in eigen hand. Ik kan geen voorspellingen doen over wanneer deze behandeling beschikbaar zal komen, maar ik ontvang wel positieve signalen over de opstelling van de firma in de onderhandeling.
Zijn er andere coronamedicijnen die Nederland overweegt aan te kopen voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem? Wil u een directe aankoop in die gevallen overwegen?
Ik laat me doorlopend adviseren over eventuele nieuwe behandelingen en zal per geval beoordelen of de behandeling een nuttige aanvulling is op het beschikbare behandelarsenaal en wat de beste aankooproute is.
Automobiliteit van vluchtelingen uit Oekraïne in Nederland |
|
Lisa van Ginneken (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vluchtelingen uit de Oekraïne hun autoverzekering uit Oekraïne niet kunnen verlengen en zij geen autoverzekering in Nederland kunnen krijgen, omdat de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat?
Nee, dit klopt niet. Vluchtelingen uit de Oekraïne kunnen hun autoverzekering uit Oekraïne verlengen of een autoverzekering in Nederland krijgen, ook als de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat. De bezitter of kentekenhouder van een motorrijtuig is verplicht om een verzekering af te sluiten op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), als met dit voertuig wordt deelgenomen aan het verkeer in Nederland. De WAM is gebaseerd op een Europese richtlijn. De verzekeringsplicht op grond van de WAM geldt niet voor motorrijtuigen die normaal gesproken in een ander land zijn gestald en dus een buitenlands kenteken hebben, als dat land deel uitmaakt van het zogenoemde «groene kaartsysteem». Oekraïne maakt deel uit van dit systeem, evenals alle EU-landen. Op grond van dit systeem moeten motorrijtuigen een verzekering met internationale dekking (een groene kaart) hebben als ze een ander groene kaartland betreden. Uit navraag bij het Verbond van Verzekeraars blijkt dat verzekeraars die in Oekraïne groene kaarten uitgeven, dit nog steeds doen. Dit betekent dat autoverzekeringen kunnen worden verlengd door Oekraïense verzekeraars. Mocht dit toch niet mogelijk zijn, dan biedt de Vereende een oplossing. De Vereende is een Nederlandse verzekeraar gespecialiseerd in het verzekeren van bijzondere risico’s. De Vereende biedt aan vluchtelingen uit Oekraïne een zogenoemde «Korte Termijn Verzekering» aan. Die verzekering biedt voor drie maanden dekking en kan voor maximaal drie maanden worden verlengd. Meer informatie hierover is te vinden op https://www.vereende.nl/actueel/verzekeringsoplossing-voor-vluchtelingen-uit-oekraïne/. Verder wordt dit punt ook besproken in het Council of Bureaux, de overkoepelende organisatie van het groene kaartsysteem.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij de autoverzekering van vluchtelingen uit de Oekraïne afloopt en deze niet internationaal verzekerd is? Wat valt hieraan te doen of wordt er mogelijk al gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u verder bekend met het feit dat indien deze groep vluchtelingen meer dan 185 dagen in Nederland zal verblijven zij hier ook niet meer kunnen rijden op hun Oekraïense rijbewijs, waardoor zij zowel hun theorie- als praktijkrijexamen opnieuw moeten doen?
Het klopt dat rijbewijzen van Oekraïense vluchtelingen op dit moment alleen de eerste 185 dagen van het verblijf in Nederland geldig zijn. De Europese Commissie werkt inmiddels aan een EU-brede noodregeling om de geldigheid van deze rijbewijzen in alle lidstaten te verlengen en deze te koppelen aan de werkingsduur van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Hiermee worden de Oekraïense vluchtelingen in staat gesteld om hun nationale rijbewijs in de hele EU langer te gebruiken, waardoor ze ook gemakkelijker kunnen doorreizen naar bestemmingen elders in de EU. Een concreet voorstel van de Europese Commissie wordt op korte termijn verwacht.
Kunt u zich voorstellen dat dit grote gevolgen heeft voor hun mogelijkheden op het krijgen of behouden van werk en hun leven in Nederland? Wat kan hieraan worden gedaan?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Zijn er voorbeelden van andere landen of Europese instanties waarvan Nederland op dit vlak zou kunnen leren?
Regels rond automobiliteit hebben een sterke internationale dimensie, zodat noodmaatregelen op dit gebied in de regel in internationaal verband worden afgestemd en doorgevoerd.
De reiskosten vergoeding van jonge nieuwkomers |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten verschillende regels en bedragen hanteren met betrekking tot reiskostenvergoeding voor schoolgaande nieuwkomers ouder dan 12 jaar?
Dit klopt voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar die een status hebben. Voor deze groep zijn ouders/verzorgers namelijk zelf verantwoordelijk voor de reiskosten. Bij of krachtens de wet is voor deze groep geen vergoeding van de reiskosten geregeld. Er zijn gemeenten die wel reiskostenvergoeding voor deze groep beschikbaar stellen. Het is aan deze gemeenten om te bepalen hoe ze dit regelen. Bij nieuwkomers die geen status hebben is het COA verantwoordelijk voor leerlingenvervoer.
Welke indicatoren worden gebruikt bij het berekenen van de reiskostenvergoeding voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar en waarom verschillende deze indicatoren per gemeenten?
Zoals aangegeven, is er geen wettelijke taak voor reiskostenvergoeding van nieuwkomerskinderen die een status hebben. Er zijn gemeenten die daar op eigen initiatief iets voor regelen. Ik heb echter geen overzicht van welke vergoedingen gemeenten verstrekken en onder welke voorwaarden.
Wat is het verschil in de reiskostenvergoeding tussen de gemeente met het hoogste bedrag en de gemeenten met het laagste bedrag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verschillen in de minimale afstand in kilometers voor aanspraak op de reiskostenvergoeding tussen de gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gemeenten die helemaal geen reiskosten vergoeden voor deze groep nieuwkomers? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Er zijn gemeenten die geen reiskosten vergoeden voor nieuwkomers van 12 jaar en ouder die een status hebben. Net als voor alle andere leerlingen, met uitzondering van nieuwkomers die geen status hebben, is het vervoer van de leerlingen van huis naar school in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers. Doordat er een landelijk dekkend aanbod is van internationale schakelklassen (ISK’s) is de reisafstand voor deze groep leerlingen over het algemeen behapbaar. Daarom zie ik geen noodzaak om iets te veranderen aan deze situatie.
Heeft u in beeld hoeveel nieuwkomers in het voortgezet onderwijs naar een taalschool moeten reizen buiten hun woonplaats? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Uit gegevens die ik van de Dienst Uitvoering Onderwijs heb ontvangen, blijkt dat er in 2021 3874 leerlingen waren waarvoor schoolbesturen recht hadden op nieuwkomersbekostiging, die niet woonden in dezelfde gemeente als waar ze naar school gingen.
Is er volgens u sprake van een landelijk dekkend aanbod van nieuwkomerscholen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Er zijn circa 120 ISK’s in Nederland. Op https://www.lowan.nl/vo/scholen/ is een kaart te vinden waarop alle ISK’s in Nederland staan aangegeven. Hierop is te zien dat het aanbod landelijk goed dekkend is.
Hoe worden jonge nieuwkomers op de hoogte gebracht van de verkeersregels in Nederland en bij wie licht deze verantwoordelijkheid?
De verantwoordelijkheid om jonge nieuwkomers op de hoogte te brengen van de verkeersregels in Nederland ligt in de eerste plaats bij hun ouders/verzorgers. Wel wordt op sommige ISK’s aandacht besteed aan de verkeersregels. Een aantal basiszaken rondom verkeersveiligheid komt bijvoorbeeld vaak terug in de NT2-methodes die worden gebruikt. Er is ook lesmateriaal over verkeersveiligheid beschikbaar voor de tweede fase van het ISK-traject. In deze fase worden leerlingen voorbereid op de uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs.
Het bericht dat de ggz in het eerste kwartaal al een miljoenenverlies lijdt |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw rectie op het bericht dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het eerste kwartaal van 2022 al een miljoenenverlies lijdt?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe kan het zijn dat verschillende grote ggz-instellingen ruim drie maanden in het nieuwe jaar nog steeds geen contracten hebben met de grote zorgverzekeraars?
De contractering is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Contracten kunnen het hele jaar door gesloten en waar nodig aangepast worden. Er is geen verplichting om onderhandelingen voor een bepaalde datum afgerond te hebben.
Het is wel belangrijk dat verzekerden voor het maken van een keuze voor een zorgverzekering over de nodige informatie beschikken. Daarom moeten zorgverzekeraars vanaf 12 november – de start van het jaarlijkse overstapseizoen – aangeven welke vergoeding verzekerden kunnen verwachten bij een zorgaanbieder. Als de onderhandelingen tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog lopen, kan een verzekeraar formeel aangeven dat er nog niets bekend is over de vergoeding, maar het komt in dergelijke situaties ook voor dat een verzekeraar dan aangeeft dat de zorg bij de aanbieder vergoed wordt alsof er sprake is van een contract. Voor de in het artikel genoemde zorgaanbieders, Parnassia en Pro Persona, is dat het geval.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit alsnog zo snel als mogelijk gebeurt, en wat zijn uw plannen om een herhaling hiervan voor de komende jaren te voorkomen?
In het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel per 2022, hebben de partijen in de ggz bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang van de oude naar de nieuwe bekostiging. Dit moet zijn weerslag vinden in de contractering voor 2022. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (dNggz) spreken elkaar hier maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toehoorder.
De NZa monitort daarnaast net als vorige jaren de contractering in de ggz in het algemeen. In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 zijn hier afspraken over vastgelegd. De eerstvolgende rapportage – over de contractering voor 2022 – volgt voor de zomer.
Het Hoofdlijnenakkoord loopt in 2022 af. Voor 2023 en verder zijn er nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt over de contractering en de monitoring daarvan. Ik vind het belangrijk dat het gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over verbeteringen in de contractering gevoerd blijft worden. Knelpunten in de contractering blijven daarom onderwerp van de bestuurlijke agenda.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen naar aanleiding van de constatering van de belangenbehartiger van de Nederlandse ggz, dat twee miljoen verlies niet meer in te halen is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Waar een ggz-instelling in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Het is aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe komt het dat ggz-aanbieders lagere tarieven krijgen dan vorige jaren, ondanks dat dit met het nieuwe zorgprestatiemodel juist niet het geval zou moeten zijn?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen en steeds meer en beter gebruik te maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt. Het zorgprestatiemodel geeft betere handvatten om in de contractering een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude ggz-bekostiging. Zowel voor zware als lichtere zorg. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd.
De financiële effecten die ggz-aanbieders van de nieuwe ggz-bekostiging ondervinden zijn niet alleen afhankelijk van de tariefafspraken, maar ook van de bredere financiële (transitie)-afspraken die zij met zorgverzekeraars maken. Daarnaast kunnen er lopende een jaar soms ook aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook die kunnen financiële impact hebben.
Ggz-partijen hebben vorig jaar binnen het programma Zorgprestatiemodel bestuurlijk met elkaar afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. ZN en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder.
Macroneutraliteit betekent overigens niet dat de invoering van de nieuwe ggz-bekostiging voor elke zorgaanbieder financieel neutraal uitpakt. Met de nieuwe bekostiging wordt namelijk ook een verschuiving van middelen beoogd van lichte naar zware ggz. De continuïteit van zorg moet wel geborgd zijn.
Hoe kan het dat in de afspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders de zorg aan zwaardere doelgroepen onvoldoende gefinancierd wordt, en wat gaat u eraan doen om dit nog dit jaar te verbeteren?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de gemaakte afspraken of op de overwegingen van een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om tot een bepaalde afspraak te komen. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa wel op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om – indien nodig – lopende het jaar aanvullende afspraken te maken. Zorgverzekeraars zijn daarbij gehouden aan hun zorgplicht, ook voor hun verzekerden die complexe ggz nodig hebben. De NZa ziet toe op de naleving van deze zorgplicht, vanuit haar wettelijke taak.
Wat is uw reactie op de oproep in het artikel om vaart te zetten achter «de noodzakelijke akkoorden en programma’s»?
Zoals toegezegd in de brief van 4 maart 20222 wordt de Tweede Kamer dit kwartaal geïnformeerd over de contouren van, en het proces rondom, het Integraal Zorgakkoord. Specifiek voor de ggz werk ik aan de Toekomstagenda ggz. Er wordt parallel gewerkt aan het Integraal Zorgakkoord en aan de Toekomstagenda ggz. In de Aanpak mentale gezondheid wordt ingezet op preventie, de Staatssecretaris van VWS zal u binnenkort hierover nader informeren.
Kunt u garanderen dat geen enkele cliënt vanwege deze miljoenenverliezen tussen wal en schip valt en zonder hulp komt te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat continuïteit van zorg centraal. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin ieder hun verantwoordelijkheid. De NZa en IGJ houden daar toezicht op en spreken zo nodig partijen aan. Dit betekent niet een garantie dat er nooit iets mis kan gaan. Maar wel dat de verantwoordelijkheden goed en duidelijk belegd zijn. Waar sprake is van acute financiële problemen bij ggz-instellingen, kan binnen de contractering gezocht worden naar oplossingen. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Omdat de recent aangekondigde aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
Het voldoen aan inreisregels van andere landen rondom corona |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met inreisregels van landen, alsmede met de eisen voor het bezoek van bijvoorbeeld horeca in het land zelf, waar andere eisen gelden dan het Nederlandse coronatoegangsbewijs (ctb)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is afhankelijk van overheden van andere landen voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. In de reisadviezen wordt voor gedetailleerde informatie daarom verwezen naar de overheidswebsite van het land zelf, opdat reizigers het meest actuele overzicht hebben van maatregelen (die regelmatig veranderen). Het is ook de verantwoordelijkheid van de reiziger om goed kennis te nemen van de geldende coronamaatregelen voor inreis en bij activiteiten in het land van bestemming.
Wat kunnen Nederlanders doen in het geval dat een doorgemaakte infectie in Nederland niet geldig is als bewijs om in te reizen en men geen booster kan halen omdat men niet binnen drie maanden na doorgemaakte infectie geboost mag worden?
Het RIVM geeft in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie1 aan dat een besmetting volgend op de basisserie de immuunrespons opnieuw stimuleert en adviseert daarom inderdaad de boostvaccinatie uit te stellen tot minimaal drie maanden.
De mogelijkheden die de Nederlandse reiziger in dat geval heeft, zijn afhankelijk van de inreiseisen die het land van bestemming heeft vastgesteld. Sommige landen accepteren een negatief NAAT- of antigeentestresultaat om in te reizen. In het geval dat derde landen geen in Nederland uitgegeven herstelbewijs accepteren, wordt in Europees verband met deze landen gesproken. Dat is ook nu al het geval.
Wat kunnen Nederlanders doen als landen een doorgemaakte infectie niet erkennen in combinatie met twee prikken en minimaal drie vaccinaties vragen, aangezien in met in Nederland een ctb kan krijgen na een doorgemaakte infectie plus twee prikken (basisserie en booster)?
Het advies aan mensen die op reis gaan is om goed na te kijken welke inreisvoorwaarden er voor het betreffende land gelden. Dat geldt ook voor welke herstelbewijzen worden gevraagd. Dat kan onder meer via rijksoverheid.nl2. In de reisadviezen wordt verwezen naar de websites van de lokale overheden voor de meest actuele informatie over geldende coronamaatregelen. Het kan voorkomen dat iemand niet over het juiste herstelbewijs voor een bepaald land beschikt en daarmee niet kan inreizen. Indien ook een boostvaccinatie wordt gevraagd en die, zoals het RIVM aangeeft, nog niet gegeven kan worden vanwege een recente besmetting, is een andere mogelijkheid dat men zich laat testen.
Welke opties hebben mensen gevaccineerd met AstraZeneca en/of Janssen als landen minimaal drie mRNA-vaccinaties eisen en andere type vaccins niet meer worden gezien als geldig vaccinatiebewijs?
In sommige Europese landen, zoals Duitsland, is een vaccinatie met het Janssen-vaccin en daarna een boostvaccinatie niet voldoende. Het kabinet heeft op 11 maart jl. besloten dat de groep mensen (> 18 jaar) die gevaccineerd is met het Janssen-vaccin en één boostvaccinatie heeft ontvangen, een extra boostvaccinatie met een mRNA-vaccin kan krijgen. Volgens de Gezondheidsraad is een extra vaccinatie na de booster voor de meeste mensen vanuit epidemiologisch oogpunt niet nodig. Er zijn echter ook geen medisch inhoudelijke bezwaren om de extra vaccinatie aan te bieden in individuele gevallen. Omdat er in dergelijke situaties geen medische noodzaak is voor de extra prik, vraagt de GGD-medewerker bij het maken van de afspraak of er sprake is van een weloverwogen keuze («informed consent»).
Er zijn momenteel geen voorbeelden van dergelijke vereisten voor het AstraZeneca-vaccin bij mij bekend.
Wat zijn momenteel de mogelijkheden voor Nederlanders om extra vaccinaties te krijgen in het kader van een reizigersvaccinatie? Indien die mogelijkheden er nog niet zijn, hoe kijkt u in de lange termijn aan tegen het zetten van vaccinaties omdat andere landen deze eisen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de langetermijnstrategie COVID-193 wil ik de inzet van COVID-19-vaccinaties als reisvaccinaties onderzoeken. Dit onderzoek loopt. Als het onderzoek afgerond is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Zijn er nog andere situaties waarbij Nederlanders bij het reizen naar het buitenland problemen kunnen ondervinden omdat de definities van «volledig gevaccineerd» of «booster» verschillen met Nederland?
Anders dan de hierboven genoemde situaties zijn recentelijk geen signalen binnengekomen van situaties waarbij Nederlanders op dit moment problemen ondervinden bij het reizen naar het buitenland als gevolg van afwijkende definities van «volledig gevaccineerd» of «booster».
Omdat ieder land zijn eigen voorwaarden mag stellen, kan het met name buiten de Europese Unie voorkomen dat landen inreiseisen stellen die afwijken van het Nederlandse beleid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Long covid bij leraren en onderwijsondersteunend personeel |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het meldpunt van de Algemene Onderwijsbond (AOb) rondom long covid en kunt u aangeven of u ook bent geschrokken van de uitkomst dat veel leraren en ondersteunend personeel corona hebben opgelopen tijdens hun werk?1
Ja, ik heb kennis genomen van het meldpunt waar ruim 1.100 mensen uit het onderwijs zich hebben gemeld met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Ik vind het bijzonder vervelend voor mensen als zij gedurende een lange periode na een COVID-besmetting klachten houden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen met long covid dat nu een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aanvraagt? Kunt u hierbij aangeven hoeveel zieke werknemers een WIA-uitkering ontvangen en in welke klasse van arbeidsongeschiktheid deze zieke werknemers vallen? Kunt u hierbij een specificering geven per sector of beroep, en dan specifiek voor leraren?
Tijdens de periode van ziekte voordat er een WIA-aanvraag wordt gedaan, wordt de reden van ziekmelding niet geregistreerd. Ik kan daardoor niet aangeven hoeveel mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting een WIA-aanvraag gaan doen. Op dit moment zijn er nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met langdurige COVID bekend. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle WIA-claimbeoordelingen. UWV verwacht uiterlijk begin juli de eerste instroomcijfers in de WIA vanwege langdurige klachten na COVID te publiceren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar arbeidsongeschiktheidsklasse en of Covid-19 de hoofd- of nevendiagnose is. Specificering van de instroom in de WIA per sector of beroep is niet mogelijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat nu, twee jaar later, vele leraren met long covid het risico lopen hun baan en inkomen te verliezen vanwege het aflopen van de loondoorbetaling bij ziekte?
Ik begrijp dat langdurige ziekte grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. Het stelsel van sociale zekerheid biedt een vangnet voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte met maximaal één jaar verlengen. De WIA-aanvraag wordt dan uitgesteld. Als een werknemer daarna recht heeft op een WIA-uitkering betekent dit echter niet dat de inzet op re-integratie moet stoppen. Ook betekent het niet dat de werkgever tot ontslag moet over gaan. Ook de WIA kent mogelijkheden om de re-integratie bij de werkgever voort te zetten.
Bent u het eens dat leraren met long covid, die tijdens de coronapandemie voor de klas hebben gestaan en daardoor veel risico hadden op het oplopen van corona tijdens hun werk, vanuit de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik onderken dat medewerkers in het onderwijs, en ook in andere sectoren, risico’s hebben gelopen tijdens de coronapandemie. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven, biedt het reguliere stelsel van sociale zekerheid voor werknemers die ziek worden en hun eigen werk niet meer kunnen doen een vangnet. In de brief van 25 februari jl. die de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan uw Kamer heeft gestuurd, is een tijdelijke aanvullende ondersteuningsmaatregel aangekondigd voor werkgevers in de zorgsector. Zoals ook in die brief staat, kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg te ondersteunen vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Dit kabinet heeft in die brief aangegeven dat de overwegingen bij de ondersteuningsmaatregel voor zorgwerkgevers zijn gebaseerd op een uitzonderlijke combinatie van factoren in de zorgsector.
Vindt u het ook onwenselijk dat leraren door het oplopen van long covid te maken hebben gekregen met salariskorting in het tweede ziektejaar en medische kosten? Waar kunnen deze leraren terecht voor (financiële) ondersteuning en bent u bereid om hen (financieel) te ondersteunen hierbij?
Werkgevers zijn verplicht het loon van zieke werknemers gedurende een periode van twee jaar door te betalen. Het eerste ziektejaar minstens 70% van het loon en minimaal het minimumloon en het tweede ziektejaar ook minimaal 70% van het loon. De werkgever mag tijdens ziekte meer betalen dan 70% van het loon. Zo is in bijna de helft van de cao’s opgenomen dat in het eerste ziektejaar 100% van het loon wordt doorbetaald. Dit geldt ook voor de cao primair onderwijs. Ten aanzien van de medische kosten geldt dat paramedische herstelzorg bij ernstige klachten na COVID vergoed wordt vanuit het basispakket. De huisarts of medisch specialist kan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor eerstelijns paramedische herstelzorg. Paramedische herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De voorwaardelijke vergoeding van deze zorg uit het basispakket is recent verlengd tot 1 augustus 2023, zie de zesde incidentele suppletoire begroting2.
Bent u het eens dat het voor de re-integratie van zieke werknemers het beste is om in dienst bij de eigen werkgever te blijven?
Werkgevers en hun zieke werknemers hebben gedurende de loondoorbetalingsperiode van 104 weken een re-integratieverplichting ten behoeve van de terugkeer in het arbeidsproces. In eerste instantie is de re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor 1 re-integratie). Als re-integratie bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij een andere werkgever hervat kan worden (spoor 2 re-integratie). Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. Instroom in de WIA betekent echter niet dat er geen re-integratie-inspanningen meer verricht worden en dat personen niet meer aan het werk komen. Ook de WIA kent prikkels en mogelijkheden om te re-integreren. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de periode van loondoorbetaling bij ziekte met maximaal één jaar vrijwillig verlengen. Zij kunnen dit doen, als het er bijvoorbeeld naar uitziet dat de werknemer binnenkort (volledig) terug kan keren in zijn oude werk, of als zij een andere oplossing willen zoeken bij de bestaande of een andere werkgever. Re-integratie is maatwerk en in het re-integratietraject is de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend. Afhankelijk van de situatie van de individuele werknemer kan het vrijwillig verlengen van de loondoorbetalingsperiode een oplossing zijn.
Het beleid op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid geldt voor alle ziektebeelden en aandoeningen. Ik zie op dit moment geen reden tot aanpassing specifiek voor de groep mensen met langdurige Covid klachten. Ook voor andere ziekten en aandoeningen kennen we geen apart beleid.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg tijdelijk te ondersteunen met als doel langdurige zieke zorgmedewerkers te behouden voor de zorg en te blijven werken aan hun herstel en re-integratie vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Het kabinet realiseert zich dat veel werkgevers grote uitdagingen hebben ondervonden als gevolg van de pandemie en moeite hebben met het vinden van voldoende personeel. De regeling stimuleert het behoud van mensen voor de zorgsector. Deze subsidie voor werkgevers is een tegemoetkoming in de loonkosten die gemoeid zijn met een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar aan werknemers in de zorg die in de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 langdurig ziek zijn geworden.
Erkent u daarom – ook vanuit het perspectief van het lerarentekort – het belang van het uitstellen van de WIA-keuring voor werknemers met long covid? Zo ja, op welke wijze denkt de Minister dat te gaan stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, net zoals in de zorg, te komen met een tegemoetkomingsfonds, met gefixeerde schadebedragen, voor onderwijswerknemers met long covid?
De regeling zoals wordt getroffen voor de zorg is geen tegemoetkomingsfonds voor werknemers, maar een subsidieregeling specifiek voor werkgevers in de zorg, zoals aangekondigd door de Minister van Langdurige Zorg en Sport in de Kamerbrief van 25 februari jl. Het kabinet zet met deze regeling in op een extra stimulans voor het herstel en de re-integratie van personen in de zorg met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Het kabinet kiest daarvoor vanwege de unieke combinatie van factoren die in de zorgsector speelden aan het begin van de coronacrisis. Er is op dit moment geen regeling in voorbereiding voor het onderwijs.
Klopt het dat het mogelijk is om zieke werknemers, bijvoorbeeld met long covid, voor een derde ziektejaar in dienst te laten houden bij hun eigen werkgever? Bent u bereid om te kijken of er voor werknemers met long covid de mogelijkheid kan komen om voor hen een derde ziektejaar te realiseren? Bent u dan ook bereid om te kijken of (een gedeelte van) de kosten gedragen kunnen worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de signalen vanuit leraren, maar ook vanuit andere werknemers, dat de keuringen bij long covid door het UWV soms als star en averechts wordt ervaren? Zo ja, bent u bereid om hierover met het UWV in gesprek te gaan?
Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij langdurige klachten hebben na een COVID-besmetting. Als iemand na twee jaar ziekte het werk niet (volledig) heeft hervat kan hij/zij een WIA-uitkering aanvragen. Het is mij bekend dat er veel vragen zijn over de WIA-beoordeling van mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting. UWV is zich hier ook van bewust en heeft om die reden op haar website een pagina ingericht met extra informatie hierover. Daarnaast implementeert UWV dit jaar een werkwijze waarbij mensen die een WIA-aanvraag hebben gedaan, helemaal aan het begin van dit proces, door een UWV-medewerker worden gebeld. Zij geven de aanvrager uitleg over de stappen die nodig zijn om tot een beoordeling van de WIA-aanvraag te komen. Wat WIA inhoudt, wordt verteld in een nieuwe online WIA-webinar, waar de WIA-aanvrager naar verwezen wordt.
Zoals voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, geldt ook voor werknemers met langdurige COVID dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen met vergelijkbare klachten precies gelijk zal zijn. Dat is logisch, omdat de klachten die mensen bij langdurige COVID ervaren niet voor iedereen hetzelfde zijn, maar ook omdat de individuele omstandigheden van de werknemer een rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten dor ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld en dat kan dus van persoon tot persoon verschillen, ook wanneer mensen vergelijkbare klachten ervaren.
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op eenzelfde manier en houdt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening met de functionele mogelijkheden in arbeid van de individuele werknemer. UWV maakt geen onderscheid in manier van handelen naar de reden van uitval of ziekte. Dat betekent ook dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen die langdurige klachten heeft na een COVID-besmetting precies gelijk zal zijn. Dit is de gebruikelijke gang van zaken voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, niet alleen voor werknemers met langdurige klachten na COVID.
Het bericht ‘Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden» en «Lange wachttijd voor nieuw paspoort of rijbewijs: kan één tot drie maanden duren»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand?
Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. De maximaal gerapporteerde wachttijd bedraagt 13 weken. Tegelijkertijd geeft een aantal gemeenten aan geen wachttijden te hebben. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt. Gemeenten geven hierbij aan dat een genoemde wachttijd een momentopname is. Soms worden tijdsloten op korte termijn geopend, als meer personeel beschikbaar is.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand en in hoeverre speelt hierbij een rol dat gemeenten op dit moment forse extra taken uitvoeren op het gebied van de hulp aan Oekraïense vluchtelingen, de compensatie voor de energierekening en de hulp aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire?
Gemeenten die aangeven wachttijden te hebben, melden dat deze wachttijden inderdaad deels te maken hebben maken met de hulp aan Oekraïense vluchtelingen. Er is de afgelopen tijd een inhaalslag gemaakt met het inschrijven van ontheemden die binnenkwamen op het moment dat zij nog niet ingeschreven konden worden.
De werkdruk voor gemeenten is ook om andere redenen hoog. Zo waren er in maart de gemeenteraadsverkiezingen die door de afdelingen burgerzaken van gemeenten worden gecoördineerd en er worden momenteel ook meer paspoorten en identiteitskaarten aangevraagd. Deze piek is altijd in het voorjaar, vanwege de naderende meivakantie. Wegens uitgestelde aanvragen door de lockdowns, de mogelijkheid om te reizen en vanwege de berichtgeving over de opgelopen wachttijden is deze piek hoger dan voorgaande jaren. Daarnaast werd tijdens de lockdown voor rijbewijzen coulance toegepast, zodat van de toen verlopen documenten, die langer gebruikt mochten worden, de vernieuwingsaanvragen op dit moment komen.
Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten de wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, rijbewijs of ID-kaart zijn opgelopen tot meer dan twee weken?
Nee. Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt.
Zijn er verschillen in de wachttijd tussen het aanvragen van een paspoort, ID-kaart en rijbewijs en speelt het probleem van opgelopen wachttijden vooral bij paspoorten en ID-kaarten, of ook bij rijbewijzen?
De wachttijd heeft betrekking op het kunnen maken van een afspraak tot aanvraag en/of afgifte aan de balie. Voor welk document een afspraak wordt gemaakt is niet relevant.
Wel zijn er per identiteitsmiddel opties waar sommige gemeenten gebruik van kunnen maken om de contactmomenten aan een gemeentebalie van twee naar één terug te brengen. Het paspoort en de identiteitskaart kunnen bij sommige gemeenten thuisbezorgd worden, zodat er alleen voor de aanvraag een afspraak gemaakt hoeft te worden. Voor het rijbewijs bestaat de pilot Digitale Aanvraag Rijbewijzen (DAR); als er gebruik wordt gemaakt van DAR hoeft alleen voor het ophalen een afspraak gemaakt te worden. Deze pilot wordt in 2024 omgezet naar een landelijke wettelijke invoering.
Kunt u inschatten hoelang burgers in de komende periode te maken krijgen met opgelopen wachttijden en kunt u inschatten wanneer de wachttijden weer af zullen nemen?
Dat is niet goed in te schatten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie al meldde, zijn er veel variabelen die leiden tot de opgelopen wachttijden. Wel kan ik op basis van ervaringen uit het verleden de te verwachten vraag naar reisdocumenten inschatten. Het voorjaar kent altijd een aantal piekmomenten met betrekking tot de aanvraag van paspoorten en identiteitskaarten; meestal liggen de piekmomenten in de weken voorafgaand aan een schoolvakantie.
In hoeverre bestaat er een risico dat mensen die lang op een nieuw paspoort, ID-kaart of rijbewijs moeten wachten in de knel komen, bijvoorbeeld mensen voor wie het bezit van een rijbewijs essentieel is vanwege hun werk of andere omstandigheden?
Het is altijd aan te raden een aanvraag van een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs niet tot het laatste moment uit te stellen. Diverse gemeenten geven aan dat burgers die hun urgentie kunnen onderbouwen eerder een afspraak kunnen maken. Ook is mogelijk tegen betaling een spoedaanvraag te doen. Dit verkort niet de tijd waarin een afspraak ingepland kan worden, maar wel de tijd die het produceren van het document in beslag neemt. Doorgaans is de periode tussen aanvraag en levering vijf werkdagen, met een spoedprocedure kan dit meestal verkort worden tot éé́n werkdag.
Als de geldigheid van een identiteitsmiddel dreigt te verlopen worden burgers hiervan altijd schriftelijk op de hoogte gesteld. Voor paspoorten en identiteitskaarten is het bepalen van de termijn van berichtgeving aan de uitgevende instantie waar de persoon woonachtig is. Voor het rijbewijs geldt dat deze termijn op 133 dagen is vastgesteld.
Bent u bereid om mensen die vanwege de opgelopen wachttijden in de knel komen tegemoet te komen en wat zijn hiervoor de mogelijkheden? In hoeverre kan een coulanceregeling met betrekking tot verlenging van de looptijd van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs uitkomst bieden?
Ik vertrouw er op dat gemeenten waar nodig de juiste prioritering kunnen aanbrengen. Het is onwenselijk en wegens Europese regelgeving ook niet mogelijk om de geldigheid van een document af te laten wijken van de op het document opgenomen geldigheidslimiet. Er mag geen onduidelijkheid bestaan over de geldigheid van het document. Tijdens de coronacrisis werd met betrekking tot het rijbewijs coulance op de geldigheid toegepast. Deze coulance werd in Europees verband geregeld.
Hoe waarborgt u vanuit het oogpunt van adequate dienstverlening door de overheid dat wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs zo kort mogelijk zijn?
Er wordt van het baliepersoneel van gemeenten veel gevraagd. In kennis, kunde en beschikbaarheid. Uiteraard acht ik opgelopen wachttijden onwenselijk. Daar staat tegenover dat wij in reactie op de gebeurtenissen in Oekraïne hebben afgesproken dat ontheemden uit Oekraïne worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit levert extra werkdruk op voor gemeenten, die – naast de reguliere werkzaamheden zoals de aanvraag en uitgifte van paspoorten, ID-kaarten en rijbewijzen – verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van personen in de BRP. Deze situatie is uitzonderlijk en moet ook als zodanig beschouwd worden. Ik wil vooral wijzen op de flexibiliteit van gemeenten en baliemedewerkers die zich inzetten dit werk te klaren.
Kunt u aangeven hoe u in gesprek bent met gemeenten over de opgelopen wachttijden en hoe u de gemeenten gaat helpen bij oplossingen daarvoor?
Het Rijk ondersteunt gemeenten waar dat kan. Gemeenten kunnen zich inzetten hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Extra capaciteit is echter moeilijk te krijgen. Duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook.
Diverse gemeenten schalen momenteel op in capaciteit. Opgebouwde capaciteit dient ook weer afgeschaald te worden. Deze uitdaging voor personeelsbeleid is mij bekend. De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens levert ramingen over het te verwachten aantal aanvragen per maand om gemeenten voor te bereiden op voorziene stromen.
Voor het inschrijven van Oekraïense ontheemden worden inmiddels ervaringen gedeeld om het proces efficiënter te maken. In nauwe samenwerking tussen de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken worden gemeenten daarbij ondersteund, onder andere door het publiceren van antwoorden op veel gestelde vragen en het organiseren van webinars. Dat heeft tot doel om het inschrijven van Oekraïense ontheemdenefficiënter te doen verlopen.
Het uitzonderen van sportbeoefening bij mogelijke toekomstige coronamaatregelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat met de voorgenomen zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 scholen, kinderopvang en contactberoepen uitgesloten worden van mogelijke toekomstige coronamaatregelen, maar dat beperkingen in sportbeoefening hiervan niet worden uitgesloten?1
In het ontwerpbesluit houdende de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 komen zes bevoegdheidsgrondslagen om maatregelen te kunnen nemen te vervallen, indien dit besluit wordt vastgesteld. Onder deze zes bevoegdheidsgrondslagen vallen onder andere het coronatoegangsbewijs, de contactberoepen, onderwijs en de kinderopvang. Met de zesde verlenging wordt tevens voorgesteld de geldingsduur van een ander deel van de bepalingen van de Twm vanaf 1 juni 2022 te verlengen tot 1 september 2022. De mogelijkheid om maatregelen te kunnen nemen in de sportsector blijft met deze zesde verlenging behouden.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van den Berg c.s. over onderzoeken onder welke randvoorwaarden sport en bewegen toegevoegd kunnen worden aan de lijst van essentiële sectoren? En herinnert u uw reactie op deze motie, waarin u erkent dat sport en bewegen van groot belang is voor de mentale en fysieke gezondheid en het welzijn van mensen?2, 3
Het betreft de motie van het lid Van den Berg c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 1681). In de motie wordt het kabinet gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken om sport als «essentieel» te benoemen. In mijn reactie4 daarop heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering aan deze motie wil geven. In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat de kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» niet betekent dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent daarbij dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Kunt u aangeven op basis van welke artikelen uit hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid in de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening zijn genomen?
Op basis van de volgende artikelen uit hoofdstuk VA van de Wet publieke gezondheid zijn de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening genomen: veilige afstand (artikel 58f); groepsvorming (artikel 58g); coronatoegangsbewijs (artikel 58ra); hygiënemaatregelen (artikel 58j); en niet openstellen of voorwaarden voor openstelling van publieke plaatsen (artikel 58h).
In hoeverre onderschrijft u de routekaart die door de sportsector is opgesteld, waarbij in alle door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geschetste scenario’s sportbeoefening mogelijk blijft?4
Voor de fysieke en mentale gezondheid is het zeer belangrijk dat mensen kunnen blijven sporten en bewegen. De routekaart sport is in samenwerking met het Ministerie van VWS opgesteld en is een leidraad voor het kabinet om logische stappen te zetten in het af- en opschalen van maatregelen. In samenwerking met de sector werk ik op dit moment aan een lange termijnplan voor sport en corona. Ik zal uw Kamer hierover in juni van dit jaar informeren middels de reeds aangekondigde lange termijnbrief. Hierbij ga ik in op de preventieve en interventie maatregelen bij de bovengenoemde scenario’s. Het uitgangspunt is dat mensen in alle scenario’s kunnen blijven sporten en bewegen. Niet alleen om de effecten van COVID-19 te beperken, maar ook vanwege de andere positieve effecten op de fysieke en mentale gezondheid.
Bent u bereid in het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ervoor te zorgen dat de wettelijke grondslagen voor mogelijke toekomstige beperkingen aan sportbeoefening komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer op 1 april jl. geïnformeerd over de lange termijn aanpak COVID-19. In de Kamerbrief worden vier scenario’s uiteengezet. Indien we in het worst case scenario terechtkomen, waarvan de kans volgens wetenschappers relatief klein is, maar niet geheel uit te sluiten, kan de inzet van zwaardere contactbeperkende maatregelen door de overheid noodzakelijk zijn om ernstige ziekte, hoge sterfte en ontwrichting van zorg en maatschappij te voorkomen. (Gedeeltelijke) sluiting van sectoren is daarbij niet uitgesloten. Daarbij heb ik uw Kamer ook aangegeven dat het fysieke onderwijs wat betreft het inzetten van maatregelen onderop de stapel ligt en dat daarnaast ook het belang van sporten en bewegen zwaar wordt meegewogen.
Op welke wijze gaat u in de langetermijnvisie uitvoering geven aan de aangenomen motie Van den Berg c.s. over een gezondheidscampagne met focus op sport en bewegen als onderdeel van een middellangetermijnvisie?5
Een gezond sport en beweegpatroon verkleint de kans op een ernstig ziektebeloop na een corona-infectie. Daarbij heeft een gezond sport en beweegpatroon een positieve invloed op het voorkomen of verminderen van veel andere (ouderdom)ziekten, zoals hart- en vaatziekten of dementie. Mede aangemoedigd door de aangenomen motie Van den Berg c.s., zal het kabinet zich nadrukkelijk inspannen om zowel de fysieke als mentale gezondheid te bevorderen. Daarom wordt de lange termijnvisie op COVID-19 geïntegreerd in de lange termijnvisie van preventie. Hierbij zet het kabinet onder andere in op een intensivering van het stimuleren van sport en bewegen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 17 maart jl.7, voorafgaand aan het leefstijldebat van 24 maart jl. Om uitvoering te kunnen geven aan deze plannen, heeft het kabinet onder andere structureel € 25 mln. extra gereserveerd voor een sterke sport en beweegsector en het verkleinen van verschillen in sportdeelname. Ik zal uw Kamer in juni van dit jaar informeren over de uitwerking van deze middelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 begin mei 2022 naar de Kamer stuurt?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording voor dit moment plaats te laten vinden.
Dreigende olietekorten en compensatie voor visserij |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent de Minister het artikel: «Er is een dieseltekort op komst, maar niemand heeft het erover: dreigt er een echte oliecrisis?»1
Ja, de Minister van Klimaat en Energie heeft hiervan kennisgenomen.
Klopt het eventueel sanctioneren van de Russische oliehandel het olieaanbod met miljoenen vaten olie per dag zouden kunnen verminderen?
Rusland is de op twee na grootste olieproducent (na de VS en Saoedi-Arabië) en grootste exporteur van olie en olieproducten in de wereld. Het land exporteerde 7,8 miljoen vaten per dag naar wereldmarkten. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) gaat inmiddels uit van een daling van de diesel exporten met 40% en een afname van 1,5 miljoen vaten per dag aan ruwe olie op basis van genomen sanctiemaatregelen en zelf-sanctionerend gedrag van marktpartijen. Oliesancties zouden een grotere invloed kunnen hebben op deze Russische exporten.
Kan de Minister duiden welke gevolgen dit zal hebben en nu eventueel al heeft voor de sectoren die afhankelijk zijn van diesel, zoals bijvoorbeeld de landbouw, transport, scheepvaart, bouw en andere relevante sectoren?
De Minister van Klimaat en Energie is bekend met de lagere dan gemiddeld aanwezige voorraden van gasolie/diesel in de markt, inclusief de spanning rond de bevoorrading van de binnenlandse bunkervaart (zie, Schuttevaer.nl). Recent heeft hij opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. Dit in het kader van de tweede collectieve actie van het IEA (Kamerstuk 32 852, nr. 185).
In totaal zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel aan de markt leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart 2022 op de markt heeft gebracht in het kader van de eerste collectieve actie van het IEA.
Kan de Minister duiden welke gevolgen het dreigende oliekort op de samenleving zal hebben?
Nederland dringt er bij de Europese Commissie op aan een analyse te maken hoe Europa onafhankelijker kan worden van Russische olie, hoe de gevolgen daarvan zo goed mogelijk kunnen worden ondervangen, met behoud van voldoende leveringszekerheid (zie brief inzake leveringszekerheid van 22 april 2022, Kamerstuk 29 023, nr. 302). Vooruitlopend op sancties op het terrein van olie roept het kabinet Nederlandse bedrijven op om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Het uitwerken van een afbouwplan olie vergt tijd en nauw overleg met Europese partners. Er dient daarbij ook gekeken te worden naar verschillende van olie afgeleide producten zoals benzine, diesel, stookolie, kerosine en bijvoorbeeld hoe snel alternatieven voor olie (biobrandstoffen) kunnen worden opgeschaald. Om die reden roept Nederland de Europese Commissie en andere lidstaten op om gezamenlijk werk te maken van een exit-strategie voor Russische olie. De Europese Commissie is in haar publicatie RePower EU reeds ingegaan op het onafhankelijker worden van Russisch gas. Het kabinet verzoekt de Commissie ook een vergelijkbare publicatie over olie te maken. Het kabinet zet hierbij in op een ambitieus maar realistisch pad, waarbij rekening wordt gehouden met substitutie en waarbij het kabinet haar Europese partners betrekt. Nederland vraagt de Commissie in haar impactassessment het scenario van een spoedige uitfasering als belangrijk scenario mee te nemen om te bezien wat, als dit EU-breed zou worden toegepast, de gevolgen zijn en hoe die zo goed mogelijk ondervangen kunnen worden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 3 mei jl. een rapport met de mogelijke effecten op bedrijven in de land- en tuinbouw naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 36 045, nr. 151). Een rapport met de mogelijke effecten op de visserij volgt op korte termijn.
Wordt overwogen om maatregelen te nemen om het olietekort op te vangen, zoals een autoloze zondag, beperkt gebruik (benzine en diesel op de bon) of snelheid beperkende maatregelen, zoals het Internationaal Energieagentschap in zijn strategieën voorschrijft?
Een crisisaanpak bestaat in principe uit twee onderdelen: inzet van strategische voorraden of vraagbeperkende maatregelen, of een combinatie daarvan. Het IEA heeft een handreiking gedaan voor maatregelen die de olievraag in OESO-landen kunnen beperken (snelheidsbeperkingen, verplicht thuiswerken, autoloze zondagen, etc.)
Het IEA heeft aangegeven dat er tot nu toe 9% van de strategische globale olievoorraden is ingezet; er is dus ruim 90% daarvan nog beschikbaar dat biedt perspectief. Ook in Nederland is er nog ruim 90% van de strategische voorraden aanwezig (na de twee collectieve acties is nog 27,5 miljoen vaten van de bijna 30 miljoen vaten aanwezig).
Zo ja, wanneer zijn deze maatregelen te verwachten? Zo nee, hoe wordt het olietekort dan opgevangen?
Recent heeft de Minister van Klimaat en Energie opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. In zijn totaliteit zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart al extra op de markt heeft gebracht.
Wordt overwogen om de oliewinning in Angola en/of Nigeria op te voeren en deze olie te importeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan deze landen zelf om dat te besluiten.
De Europese Commissie heeft groen licht gegeven voor staatssteun uit het Europees Visserijfonds (per bedrijf 35.000 euro) aan de visserij in Nederland. Is de Minister van Financiën ervan op de hoogte dat de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit dit geld niet wil uitbetalen, omdat vissers al (de goedkopere) rode diesel mogen gebruiken en uitbetaling niet zou passen in de energietransitie?
Het kabinetsbeleid is dat er geen compensatie wordt verleend aan sectoren die te kampen hebben met de hoge prijzen van energie en brandstof als gevolg van de oorlog in Oekraïne.
Nederland zegt altijd dat de Europese Unie dwars ligt:waarom ligt dan nu Nederland dwars?
Nederland heeft de keuze gemaakt geen compensatie te verlenen aan bedrijven die getroffen zijn door hoge energie- of brandstofprijzen. Slechts een beperkt aantal landen hebben besloten gebruik te maken van het EU tijdelijk crisiskader in het kader van Oekraïne. Fluctuatie van energieprijzen is van alle tijden en is onderdeel van het ondernemersrisico. Daarnaast kan compensatie de vraag naar fossiele energie juist stimuleren, ten nadele van de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen van het kabinet.
Wat heeft het gebruik van rode diesel en de energietransitie te maken met de huidige Rusland- en oliecrisis? Is de Minister het ermee eens dat dit los van elkaar moet staan? Zo nee, waarom niet?
Deze zaken staan in principe los van elkaar, maar kunnen elkaar wel beïnvloeden. Zo onderstrepen de huidige hoge prijzen van fossiele brandstoffen het belang van de energietransitie.
Is de Minister het ermee eens dat vissers sinds het Europese pulsvisserij-verbod, wat de helft scheelde aan dieselgebruik, buiten hun schuld om weer met de dieselverspillende boomkor moeten vissen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse vissers ondervinden hinder van het pulsverbod. Daarop zijn vissers overgestapt op het boomkortuig dat meer brandstof verbruikt. Het is evident dat vissen met de boomkor leidt tot hogere brandstofkosten dan vissen met het pulstuig.
Is de Minister het ermee eens dat energiezuiniger vissen door het EU-pulsvisserijverbod, de visserij onmogelijk is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Met het verbod op de pulsvisserij is het vissen met een energiezuinig bodemtuig onmogelijk gemaakt. Momenteel lopen er innovatietrajecten om nieuwe demersale vistuigen te ontwikkelen die bijdragen aan minder CO2-uitstoot en passen binnen de Europese regelgeving. Het pulsvisserijverbod is erg vervelend voor vissers, de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit heeft dit, zoals toegezegd aan uw Kamer, ook in Brussel voor benoemd. Het is echter niet zo dat hierdoor niet meer gevist kan worden. Daarnaast spelen voor de visserijsector meerdere uitdagingen, los van het pulsverbod.
Is de Minister ervan op de hoogte dat andere technieken voor verduurzaming van de visserij nog niet genoeg zijn ontwikkeld en ook niet beschikbaar zijn voor het compensatiejaar 2022?
Zie antwoord vraag 12.
Is de Minister het, gelet op het bovenstaande, ermee eens dat een compensatie uit het EU-Visserijfonds nu dus juist wél opportuun zou zijn?
Nee. Om de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen te bereiken zet het kabinet in op innovatie om de sector toekomstperspectief te bieden.
Wil de Minister het besluit om de compensatie niet uit te betalen heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat hiermee aan de situatie spijtig genoeg niets veranderd is. Die was lastig en vervelend voor onze vissers, net zoals dat voor veel andere ondernemers het geval is, en dat blijft zo. Het kabinetsstandpunt is dat compensatie van bedrijven vanwege hoge energie- en brandstofprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne niet aan de orde is. De onzekerheid op het gebied van energieprijzen vergroot het belang van verduurzamen en innoveren om de economie toekomstbestendig te maken. Compensatie zal hier niet aan bijdragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en dit gezien de urgentie voor 1 mei aanstaande doen?
Dat is in verband met de interdepartementale afstemming helaas niet gelukt.