Het feit dat boeren bang zijn dat koeien niet meer buiten mogen zonder vergunning |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren bang dat koeien niet meer buiten mogen zonder vergunning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat koeien in de wei horen te staan? Zo ja, wat vindt u van het feit dat boeren bang zijn dat ze in de toekomst een vergunning nodig hebben om koeien buiten te laten lopen en het land te bemesten?
Wij delen de mening dat koeien in de wei hun natuurlijke graasgedrag kunnen vertonen.
Met provincies is daarom afgesproken om voor zowel beweiden als bemesten, in de navolging van het Adviescollege Stikstofproblematiek2, de lijn te hanteren dat er in de meeste gevallen geen vergunningplicht geldt.
Voor beweiden geldt geen vergunningplicht, omdat beweiding leidt tot minder ammoniakvorming, en dus minder depositie dan wanneer de dieren in de stal staan. Daarnaast is het beweiden ook goed voor het dierenwelzijn van de koe.
Op moment loopt er hoger beroep bij de Raad van State over bovengenoemde redeneerlijnen. De uitspraak van dit hoger beroep wordt na het zomerreces verwacht. Wij zien deze uitspraak met belangstelling tegemoet.
Hoe gaat u voorkomen dat koeien verplicht op stal moeten, hetgeen niet bevorderend zal werken voor het dierenwelzijn? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ziet het kabinet geen aanleiding voor een vergunningplicht voor het weiden van vee. Tegen een soortgelijke uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meegaat in het oordeel van de rechtbanken, zullen wij samen met provincies zoeken naar mogelijkheden om te borgen dat agrariërs hun dieren zonder aanvullende vergunning kunnen laten weiden. Juist omdat wij ook de meerwaarde van beweiden zien voor het dierenwelzijn.
Wat vindt u van het feit dat boeren stellen dat het stikstofbeleid bijna onwerkbaar wordt?
Wij realiseren ons goed dat boeren zekerheid nodig hebben over het vergunningvrij blijven van beweiden en bemesten en dat de onzekerheid hierover zwaar op hen drukt. Om die zekerheid te kunnen geven werkt het kabinet aan beleid dat de verslechtering van beschermde Natura 2000-gebieden moet voorkomen en de staat van instandhouding van de aanwezige habitat zal verbeteren. De natuur staat momenteel onder grote druk. In de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) die op 10 juni jl. met de Tweede Kamer is gedeeld staat beschreven hoe de landelijke kaders vertaald zullen worden binnen gebiedsprocessen. Door de in de startnotitie opgenomen gecombineerde aanpak van natuur, klimaat en water ontstaat op termijn meer perspectief voor ondernemers, zowel binnen als buiten de landbouwsector. Verder is eveneens op 10 juni jl. de brief over perspectief voor agrarische ondernemers aan de Tweede Kamer verzonden. Daarin is de Tweede Kamer geïnformeerd over het perspectief van de landbouw in het licht van de integrale gebiedsgerichte aanpak en hoe het kabinet wil ondersteunen bij de veranderopgave voor de landbouw, waarin onder andere voldaan moet worden aan de nationale en internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat.
Vindt u de boerensector voldoende waardevol om voor op te komen? Zo ja, wat gaat u doen om de stikstofterreur in de richting van boeren per direct aan banden te leggen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De boerensector in Nederland is zeker een sector om trots op te zijn en voor op te komen. In de brief over perspectief voor agrarische ondernemers die 10 juni jl. naar de Tweede Kamer is verzonden is ook onze trots uitgesproken voor de agrarische sector en het belang benoemd voor de mondiale voedselvoorziening. Hoogwaardige productie van voedsel gaat samen met een hoog niveau van kennis, technologie en innovatie, die ook op veel andere plaatsen in de wereld bijdragen aan voor de verduurzaming van het voedselsysteem. De sector is de drager van een cultuurhistorische, landschappelijke omgeving, waarin veel Nederlanders wonen, werken en leven. Tegelijkertijd is de veranderopgave waar de hele landbouwsector voor staat heel groot, dat eerlijke verhaal moet wel verteld worden.
Het kabinet is er zeker van dat de landbouwsector deze grote verandering aankan. We kunnen voortbouwen op een lange traditie: de Nederlandse land- en tuinbouw is door innovatief ondernemerschap groot geworden.
Het toekomstperspectief ziet er voor iedere boer en voor elk bedrijf anders uit en is afhankelijk van persoonlijke ambities en de mogelijkheden of beperkingen die de omgeving bieden. In de brief van 10 juni geef is door het kabinet aangegeven hoe richting en steun gegeven wordt aan dit toekomstperspectief.
De mogelijke bouw van huizen ten kosten van waardevolle natuur op Bonaire |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gebied Plantage Bolivia, dat 10% van Bonaire beslaat, het grootste zeldzame tropisch droogbos van de Antillen herbergt (3.000 hectare) en als enige natuurcorridor van het eiland fungeert?
Het bestaan van de plantage is mij bekend. Tijdens mijn werkbezoek aan Bonaire heb ik een deel van de plantage bezocht. Overigens vormt het gebied niet de enige natuurcorridor op het eiland: ten zuidwesten van Bolivia loopt een brede robuuste corridor van het terrassenlandschap rond Rincon naar de zoutpannen in het zuiden.
Bent u ermee bekend dat natuur en milieu bovenlokaal belang vertegenwoordigen?
In maart 2020 hebben de Ministers van LNV, IenW en BZK gezamenlijk het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) vastgesteld. Het doel van dit plan is om de natuur van Caribisch Nederland te behouden, te beschermen en op duurzame wijze te benutten. Dit plan is destijds ook aan uw Kamer aangeboden. Het NMBP-CN beoogt een integraal kader te bieden dat ingaat op de verantwoordelijkheden, beleidsdoelstellingen en wettelijke verplichtingen die verband houden met het beheer van de natuurlijke omgeving in Caribisch Nederland. In het verlengde daarvan hebben de drie eilanden, met steun van de rijksoverheid, hun eigen specifieke uitvoeringsplannen ontwikkeld. Deze fungeren op elk eiland als de actieplannen voor het lokale natuur- en milieubeleid.
Deelt u onze mening dat het uw verantwoordelijkheid is om erop toe te zien dat bij het opstellen van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende natuur – en recreatieruimte worden veiliggesteld in overeenstemming met de toekomstige woonbehoefte? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit gaat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het veiligstellen van voldoende natuur- en recreatieruimte in overeenstemming met de toekomstige woonbehoefte is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: OLB) is. Het OLB heeft de taak om voor het eiland één of meerdere ontwikkelingsplannen vast te stellen, waarin dit onderwerp wordt geregeld.
Voor de uitvoering van het NMBP is goed ruimtelijk beleid essentieel. Om ervoor te zorgen dat het OLB dit beleid op de juiste manier vormgeeft, is het van belang dat hiervoor vanuit het Rijk kaders worden gesteld. Deze kaders bevatten onder meer een ruimtelijke vertaling van de doelstellingen uit het NMBP. Ik heb voor de zomer et isHet een verkenning uitgevoerd als voorbereiding op het vaststellen van een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de openbare lichamen van Bonaire, Sint- Eustatius en Saba. Dit najaar zal worden begonnen met het opstellen van het ontwikkelingsprogramma, dat in de eerste helft van 2023 zal worden vastgesteld. Het programma zal kaders bevatten voor het ruimtelijk beleid op de eilanden. Overeenkomstig hetgeen hierover is opgenomen in de Wgro BES zullen deze kaders ook betrekking hebben op het «veiligstellen van natuur- en recreatieruimte in overeenstemming met de toekomstige omvang van de bevolking».
Bent u ermee bekend dat Bonaire Properties NV voornemens is de komende decennia bijna 2.000 woningen en de daarvoor benodigde infrastructuur wil bouwen in het kwetsbare natuurgebied Plantage Bolivia? Zo ja, wat is uw oordeel over dit voornemen?
Het is mij bekend dat er plannen zijn voor woningbouw op de voormalige plantage. Hoeveel woningen er exact zullen worden gebouwd is mij niet bekend. De plannen zijn nog in ontwikkeling.
Ten behoeve van de uitvoering van het NMBP is er een stuurgroep Land en Water ingesteld met betrokkenheid van het Rijk (LNV, IenW, VRO en BZK) en het OLB. Zowel in deze stuurgroep, als daarbuiten laat het Rijk zich regelmatig informeren over de plannen voor Bolivia. Op dit moment is er een ontwikkelingsplan in voorbereiding. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, is het in eerste instantie aan het OLB om te beoordelen of dit met de buitenwereld kan worden gedeeld.
Nadat het (voor)ontwerp is vrijgegeven, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB verwacht ik dat eventuele bezwaren van onze kant zullen leiden tot aanpassing van het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal ik mij beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt daartoe bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Bent u bereid om in overleg met het Openbaar Lichaam Bonaire te voorkomen dat er schade wordt toegebracht aan de natuur in het gebied Plantage Bolivia, dan wel dat er natuur wordt verloren?
Tijdens mijn bezoek aan Bonaire heb ik de plannen voor de ontwikkeling van de voormalige plantage besproken met gedeputeerde Kroon, verantwoordelijk voor ruimtelijke ontwikkeling. De gedeputeerde gaf aan dat hij in afwachting is van het (voor)ontwerpontwikkelingsplan. Op het moment dat dit is vrijgegeven, zal ik hierover het gesprek aangaan.
Deelt u de mening dat bouwen op de locaties, zoals voorgeschreven in het ruimtelijke ontwikkelingsplan, de voorkeur heeft daar waar de infrastructuur aanwezig is en dit de minste impact heeft op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn evenwel meerdere zaken waarop een plan beoordeeld moet worden. De beoordeling vindt plaats nadat het voorontwerp gereed is.
Bent u bereid, indien noodzakelijk, van uw wettelijke bevoegdheid gebruik te maken om een aanwijzing (met voorschriften) te geven inzake de inhoud van het vast te stellen ruimtelijk ontwikkelingsplan? Zo ja, hoe zouden de voorschriften omtrent de inhoud van het ruimtelijk ontwikkelingsplan eruit kunnen zien zodanig dat Plantage Bolivia beschermd wordt? Zo nee, waarom niet?
In het vigerende ontwikkelingsplan heeft de Plantage Bolivia de bestemming «open landschap». Binnen deze bestemming is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Op dit moment zie ik daarom geen reden tot het geven van een (proactieve) aanwijzing, zoals bedoeld in artikel 17a van de Wgro BES.
Op dit moment is er een ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage in voorbereiding. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het ontwerpontwikkelingsplan onvoldoende worden beschermd, biedt de Wgro BES de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het OLB bij het opstellen van ontwikkelingsplannen een behoorlijke mate van beleidsvrijheid toekomt. Indien wordt besloten tot het indienen van een zienswijze en deze niet (geheel) wordt overgenomen, kan er een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het gebruik van dat instrument verdient de voorkeur boven het geven van een proactieve aanwijzing, omdat een reactieve aanwijzing tot gevolg heeft dat het (nieuwe) ontwikkelingsplan deels of geheel niet in werking treedt. In dat geval herleeft de huidige bestemming, waarin de natuurwaarden afdoende zijn beschermd.
Is het u bekend dat wetenschappelijke onderzoeksrapporten stellen dat Plantage Bonaire onvervangbaar is en dat het moet worden beschermd? Zo ja, deelt u de mening dat dit gebied, gezien haar ecologische en culturele waarde, in het ruimtelijke ontwikkelingsplan de bestemming natuur zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
In «De Staat van Natuur Caribisch Nederland» (2017) wordt specifiek ingegaan op het habitattype «droog bos», het (belangrijkste) habitattype op Bolivia. Eén van de belangrijkste (en in dit geval meest relevante) bedreigingen die wordt genoemd is verstedelijking. Acties om die bedreiging te mitigeren zijn duurzaam bouwen, onder andere door te zorgen voor ecologische corridors en beplanting met inheemse bomen en struiken die een habitat vormen voor inheemse soorten fauna en het verbeteren van de kwaliteit van het droog tropisch bos ter compensatie van het (kwantitatieve) verlies aan bosareaal.
De Strategische Milieubeoordeling ten tijde van de vaststelling van het vigerende ruimtelijk ontwikkelingsplan (2010) oordeelt dat de natuurwaarden van Bolivia (en Lima ten zuiden van het vliegveld) relatief beperkt zijn, onder meer door intensieve begrazing door geiten en ezels. Als zodanig, en als stiltegebied met weinig licht vertegenwoordigt het echter zeker een grote waarde. De potentiële natuurwaarde, met goed actief beheer is nog veel groter. Het is de afgelopen decennia echter flink verwaarloosd.
Bent u ermee bekend dat het Openbaar Lichaam Bonaire op 26 januari 2022 een intentieovereenkomst met Bonaire Properties NV heeft gesloten over de ontwikkeling van plantage Bolivia? Kunt u de intentieovereenkomst delen met de Kamer?
Het is mij bekend dat genoemde partijen een intentieovereenkomst hebben gesloten. De inhoud van de overeenkomst ken ik niet. Het is niet aan mij om deze met uw Kamer te delen.
Kunt u aangeven hoe het proces en de tijdslijn na de intentieovereenkomst eruit ziet? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werkt het bureau Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling aan een herziening van het ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Wanneer dit gereed is en door het OLB in orde wordt bevonden, zal de herziening in procedure worden gebracht. Het tijdpad voor dit proces ken ik niet.
Is er al een projectplan ingediend en/of is er al duidelijkheid over mogelijke vergunningen, zoals bijvoorbeeld een kapvergunning voor (een deel van) het tropisch droogbos? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Nee, er is nog geen projectplan ingediend. Tijdens mijn bezoek aan Bolivia is mij verteld dat er geen droog tropisch bos zal worden gekapt.
Wat zullen de gevolgen zijn van de bouw van 2.000 woningen op de natuurwaarden en -functie van de corridor, en hoe is dit meegenomen in de intentieovereenkomst?
Ik ken de inhoud van de intentieovereenkomst niet.
Bonaire Properties NV heeft de natuurwaarden in het gebied laten onderzoeken door de bureaus Carmabi en WildConscience. Daarbij zijn alle waardevolle delen van Bolivia in kaart gebracht. In de nu bekende plannen zullen er geen ontwikkelingsactiviteiten in waardevolle gebieden plaatsvinden. Daarbij zal er nog voordat er een mogelijke bestemmingswijziging gaat plaatsvinden een MER worden uitgevoerd.
Klopt het dat Plantage Bolivia onderdeel is van Washikemba-Fontein-Onima, dat aangewezen is als een IBA (Important Bird Area), maar niet als zodanig wordt beschermd? Zo ja, waarom wordt dit gebied niet beschermd? Bent u bereid deze bescherming alsnog op korte termijn te realiseren?
Het klopt dat een gedeelte van de plantage Bolivia is gelegen in de IBA Washikemba-Fontein-Onima. Alhoewel het niet actief als zodanig wordt beheerd, mogen er geen activiteiten plaatsvinden die het gebied als IBA nadelig beïnvloeden, dit conform eilandelijke natuurwetgeving en -beleid. Zo geniet het gebied vanuit het huidige ontwikkelingsplan bescherming via de bestemming «open landschap».
Overigens is de status «Belangrijk Vogel Gebied» (Important Bird Area; IBA) toegekend in een programma van non-gouvernementele organisatie(s). Deze status heeft geen wettelijke grondslag in Caribisch Nederland.
Bent u het ermee eens dat mogelijke bouwplannen op Plantage Bolivia de aangrenzende kustlijn, bestaande uit vijftien kilometer koraal, zal aantasten? Zo nee, waarom niet?
Bescherming en instandhouding van het koraal zijn belangrijke doelstellingen van het NMBP. Bij een eventuele ontwikkeling van Bolivia zullen de gevolgen van de bouwplannen voor het koraal dan ook een belangrijk aandachtspunt zijn. Op dit moment is echter nog niet bekend of, waar en hoe er zal worden gebouwd. Er wordt nog onderzocht welke gevolgen woningbouw voor de natuurwaarden in de omgeving zullen hebben. Zolang de resultaten van deze onderzoeken nog niet bekend zijn, vind ik het niet verstandig om hierover te speculeren.
Kunt u aangeven wat het specifieke beschermingsregime is voor de aanwezige grotten met rotstekeningen, gemaakt door de Caiquetío rond 1.000 v.Chr.? Is woningbouw daar toegestaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb aangegeven, wordt er momenteel gewerkt aan een herziening van het ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. De inhoud van deze herziening en de daarin opgenomen (beschermings)regelingen zijn nog niet openbaar. Overigens heb ik vernomen dat eventuele bebouwing op ruime afstand van de grotten zal plaatsvinden. Dit om de rotstekeningen te beschermen, maar ook omdat de grond in de omgeving van de grotten instabiel is. Daarnaast is bouwen aan de noord- en oostkust zeer lastig en kostbaar vanwege het hoge zoutgehalte in de lucht.
Bent u ermee bekend dat er aanwijzingen zijn dat er meer archeologisch erfgoed te vinden is op Plantage Bolivia? Zo ja, deelt u de mening dat mede in het kader van het Verdrag van Malta er onderzoek naar gedaan moet worden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is mij geen informatie bekend. In het kader van de herziening van het ontwikkelingsplan wordt onderzoek gedaan naar de in het gebied aanwezige archeologische waarden. Afhankelijk van de resultaten hiervan kan nader onderzoek gewenst zijn.
Wie waren de originele bewoners van het gebied, voordat Plantage Bolivia na afschaffing van de slavernij in privé handen kwam?
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart/ archeologische verwachtingenkaart lijkt het erop dat dit gebied niet permanent bewoond werd door de Caquetio-indianen. Verder is mij hierover geen informatie bekend.
Is er nog getracht om de rechten van de originele bewoners te onderzoeken en herstellen, en om schadevergoeding te betalen zoals bijvoorbeeld Nieuw-Zeeland in de jaren «80 heeft gedaan?
Nee, hiertoe zijn geen pogingen ondernomen.
Vindt u dat het gerechtvaardigd is dat in deze tijd één eigenaar zo’n groot deel van een (ei)land in handen heeft? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het gebied is altijd in handen van één eigenaar geweest. Aanvankelijk was dat de Staat der Nederlanden (via de WIC). Vervolgens was de plantage het bezit van een lokale familie. In de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft deze familie de plantage ingebracht in de firma Bonaire Properties NV waarin een aantal Amerikaanse investeerders de meerderheid had. In 2019 is het deel van de Amerikaanse investeerder overgenomen door een Nederlandse investeerder.
Bent u ermee bekend dat het de bestemming van Plantage Bolivia is om het open landschap, de landschappelijke – en natuurwaarden te behouden, conform het sinds 2010 vigerende bestemmingsplan, en dat er geen (woning)bouwactiviteiten zijn toegestaan? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Het is mij bekend dat de plantage in het vigerende ontwikkelingsplan de bestemming «open landschap» heeft. Het is niet aan mij om deze bestemming te waarborgen. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB.
Deelt u de mening dat de eigenaar ten tijde van de aankoop geacht kan worden bekend te zijn geweest met de bestemming van Plantage Bolivia? Zo ja, deelt u de mening dat de eigenaar er niet vanuit kan gaan dat de bestemming zomaar gewijzigd zal worden in «wonen» ten koste van «open landschap»?
Ik zou iedereen die een onroerende zaak verwerft, willen adviseren om zich rekenschap te geven van de bestemming en de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Ik ga ervan uit dat de eigenaar van de plantage dit ook heeft gedaan voor hij tot aankoop overging.
Het feit dat een onroerende zaak een bepaalde bestemming heeft, hoeft echter niet te betekenen dat die bestemming tot het einde der tijden ongewijzigd zal blijven. Zoals hiervoor is aangegeven, is het toekennen en wijzigen van bestemmingen de bevoegdheid van het OLB.
Deelt u de mening dat het belangrijk is een goed ruimtelijk plan en procedurele zaken helder te hebben voordat invulling wordt gegeven aan projecten? Zo ja, hoe gaat u daar invulling aangeven? Zo nee, waarom niet gezien de recente voorbeelden Ocean Oasis en Chogogo?
Ik hecht erg aan het voeren en volgen van de juiste procedures. Voor zover mij bekend zal dat bij de voorgenomen ontwikkeling van de Plantage Bolivia ook gebeuren. Er wordt momenteel gewerkt aan een wijziging van het ontwikkelingsplan voor de plantage. Deze wijziging zal door het OLB in procedure worden gebracht. Nadat het plan is vastgesteld en eventuele beroepen tegen het vaststellingsbesluit zijn afgehandeld, kunnen de vergunningen worden verleend. Als het plan de eindstreep, geheel of gedeeltelijk, niet haalt, zal het project niet (geheel) ten uitvoer kunnen worden gebracht.
Deelt u de mening dat, mede gelet op het feit dat er in het (concept) ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende woningbouwlocaties zijn aangewezen om huizen te bouwen en daarmee te kunnen voorzien in de woningbehoefte rekening houdend met de bevolkingsgroei tot 2050, er niet één huis gebouwd hoeft te worden op Plantage Bolivia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er gebouwd zal worden op Plantage Bolivia?
Ik weet niet in hoeverre het in voorbereiding zijnde ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende ruimte biedt om te voorzien in de woning(bouw)behoefte tot 2050. Het is namelijk niet duidelijk hoeveel woningen er tot die tijd zullen moeten worden gebouwd. Tijdens mijn bezoek aan Bonaire heb ik daarom met het OLB afgesproken dat er een woonvisie zal worden opgesteld.
Daarnaast is het zo dat niet alle locaties die in het ROB 2010 als (potentieel) woongebied zijn aangewezen 12 jaar later nog steeds als geschikt voor woningbouw kunnen worden beschouwd. Daarbij spelen ook andere ruimtelijke overwegingen een rol: als alle «lege plekken» in Kralendijk worden ingevuld, komt dit de leefbaarheid in het centrum niet ten goede en bestaat er een groot risico op verkeerscongestie. Verder lijkt een deel van de zoeklocaties voor woningbouw (met name langs Kaminda Lagun) zeer geschikt voor landbouw. Om de kosten van levensonderhoud en de afhankelijkheid van import) te verlagen en om nieuwe vormen van werkgelegenheid te creëren wordt onderzocht hoe landbouwactiviteiten daar een impuls kunnen krijgen. Dit zou kunnen betekenen dat deze gronden niet langer voor woningbouw kunnen worden aangewend.
Kunt u gezien de urgentie van de bouwplannen deze vragen zo spoedig mogelijk en ten minste binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Aangezien mijn bezoek aan Bonaire en de plantage Bolivia al waren gepland toen ik de vragen ontving, leek het mij beter om de situatie eerst zelf in ogenschouw te nemen alvorens de vragen te beantwoorden.
De warmtepompplicht |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat de klimaatdwang met de dag omvangrijker en ingrijpender wordt, en dat de door u aangekondigde warmtepompplicht daar het zoveelste voorbeeld van is? Beseft u dat u de Minister voor Volkshuisvesting bent – die zich primair bezig hoort te houden met woningbouw – en niet de Minister voor Klimaatdwang?1
Wij delen deze conclusie niet. Om te voldoen aan de afspraken uit het Klimaatakkoord en de ambities uit het coalitieakkoord zullen we allemaal moeten bijdragen aan een duurzamere energievoorziening met minder CO2-uitstoot. Het stellen van een heldere norm biedt leveranciers, installateurs en woning- en gebouweigenaren een duidelijk perspectief.
Deelt u de mening dat een warmtepompplicht erop duidt dat huishoudens niet op uw klimaatdictaten zitten te wachten? Vindt u dan ook dat verduurzaming altijd vrijwillig moet zijn én blijven?
Nee, wij delen deze mening niet. De huidige gasprijzen raken mensen hard in hun portemonnee, en ook om geopolitieke redenen is het belangrijk om het gebruik van aardgas te verminderen. Dit vertaalt zich momenteel al in een enorme vraag naar (hybride) warmtepompen. De vorm van normering die vanaf 2026 wordt ingevoerd stelt aanvullende eisen aan de verwarmingsinstallatie op moment van vervangen. Dit betekent dat de nieuwe installatie efficiënter zal zijn dan de cv-ketel. De huiseigenaar is vrij om te kiezen welke installatie dit wordt en er gelden uitzonderingen wanneer het niet haalbaar is.
Hoe kunt u huishoudens ongevraagd opzadelen met enorme kostenposten (niet alleen voor de aanschaf van een warmtepomp, maar óók voor de noodzakelijke aanpassingen aan de woning), terwijl diezelfde huishoudens amper nog de eindjes aan elkaar kunnen knopen? Waaruit blijkt dat deze huishoudens voor uw warmtepompplannetjes flink in de buidel willen én kunnen tasten?
Voor veel mensen zal de investering in de hybride warmtepomp zich terugverdienen via een lagere energierekening. Daarnaast zorgen we ervoor dat het voor iedereen mogelijk is om te kunnen investeren in een hybride warmtepomp, onder andere via het aanbieden van een investeringssubsidie (ISDE) en door financiering te verstrekken via het Nationaal Warmtefonds.
Wat gebeurt er als huishoudens de warmtepompplicht aan hun laars lappen en tóch alleen een volledig op gas gestookte cv-ketel installeren? Wat gaat u dan doen?
De handhaving van de normering gaan we de komende tijd verder uitwerken.
Wat houdt de «uitzonderingsmogelijkheid voor woningen die niet geschikt zijn» precies in? Welke woningen zijn volgens u niet voor een warmtepomp geschikt?
Een woning is niet geschikt als het economisch, technisch of functioneel niet haalbaar is om aan de normering te voldoen. Dat houdt in dat de duurzame installatie goed in de woning moet kunnen worden geïnstalleerd en de woning goed moet verwarmen tegen aanvaardbare kosten. We gaan deze uitgangspunten in de komende periode verder uitwerken. Daarnaast komt er een uitzonderingsmogelijkheid voor woningen die binnen aanzienlijke tijd op een warmtenet worden aangesloten.
Hoe beoordeelt u de stelling van Vereniging Eigen Huis: «De meeste woningen die na 1995 zijn gebouwd, zijn goed geïsoleerd en hebben energielabel B [en zijn geschikt voor een warmtepomp]»?2 Hoe zit het dan met de geschiktheid van woningen van vóór 1995, oftewel verreweg de meeste woningen in Nederland?
Wij onderschrijven de uitspraak van Vereniging Eigen Huis. Het is goed om hier onderscheid te maken tussen een hybride warmtepomp en volledig elektrische warmtepomp. Uw vraag gaat over de geschiktheid van woningen voor een volledig elektrische warmtepomp. Het klopt dat veel woningen die zijn gebouwd na 1995 vaak goed zijn geïsoleerd. Voordat u een volledig elektrische warmtepomp aanschaft is het belangrijk dat de woning naast isolatie ook een laagtemperatuur afgiftesysteem heeft en goede ventilatie. Woningen van vóór 1995 variëren sterk in energielabel. De hybride warmtepomp kan in veel gevallen worden ingezet voor ruimteverwarming.
Kunt u een overzicht verstrekken van de gemiddelde kosten van de verschillende typen warmtepompen, hun energieverbruik inclusief installatie én inclusief de noodzakelijke aanpassingen aan de woning (renovatie/isolatie)?
De consumentenbond heeft eerder dit jaar een artikel gedeeld waarin verschillende hybride warmtepompen zijn getest. Hierin zijn zowel type, aanschafprijs en terugverdientijd in meegenomen. Graag verwijs ik u naar dit artikel.3 De belangrijkste conclusie die hieruit volgde is dat er met een hybride warmtepomp flink kan worden bespaard.
Hoeveel gas bespaart een gemiddeld huishouden met een (hybride) warmtepomp en wat doet dat met de energierekening?
Hierbij beantwoord ik graag vraag 8 en 9 in een keer.
Uit het in februari jl. verschenen rapport van de Installatiemonitor met praktijkgegevens van hybride warmtepompen4 blijkt het volgende: De hybride warmtepomp voorziet in de praktijk in 60% van de gemiddelde jaarlijkse warmtevraag voor ruimteverwarming. De overige 40%, evenals de tapwatervraag, wordt ingevuld door de gasketel. De SCOP van hybride warmtepompen is gemiddeld over een jaar over de verschillende woningtypen 3,8, wat betekent dat met 1 kWh elektriciteit 3,8 kWh warmte wordt geleverd. Toepassing van een hybride warmtepomp betekent daarmee gemiddeld een meerverbruik van 2,3 kWh aan elektriciteit voor iedere m3 aardgas die wordt bespaard.
Een gemiddelde woning op gas gebruikt nu 1.450 m3 aardgas (Milieu Centraal). Hiervan is ca 250 m3/jaar voor tapwater. Dit zal dus leiden tot een gasbesparing van ca 720 m3/jaar, waar 1.660 kWh aan elektriciteit voor de hybride warmtepomp voor in de plaats komt.
Bij een gasprijs van 1 euro per m³ en stroomprijs van 22 cent wordt dus 720 Euro aan gas bespaard en 365 euro extra aan elektriciteit uitgegeven, een netto besparing van ca 350 euro per jaar. De huidige gasprijs (> 2 euro per m3) en elektriciteitsprijs (> 0,50 euro per kWh) resulteert in een jaarlijkse besparing van gemiddeld 600 euro.
Hoeveel méér elektriciteit verbruikt een gemiddeld huishoudens met een (hybride) warmtepomp en wat doet dat met de energierekening?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de eerdere conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving dat deze verduurzaming «voor vrijwel niemand rendabel is» en dat «de investering zelfs over een periode van 30 jaar niet terug te verdienen is»?3 Kortom: kunt u uw uitspraak onderbouwen dat verduurzaming, zoals het installeren van een warmtepomp, goed zou zijn voor de portemonnee?
Ik ben bekend met het onderzoek van PBL, maar zou hier twee belangrijke opmerkingen bij willen plaatsen. Allereerst hebben deze bevindingen geen betrekking op de installatie van (hybride) warmtepompen. PBL heeft destijds gekeken naar de kosten versus opbrengsten van het verduurzamen van de gehele woning direct naar aardgasvrij en dus niet naar het installeren van een efficiëntere installatie op zichzelf. Bovendien zijn deze conclusies inmiddels enigszins verouderd omdat zij gebaseerd zijn op veel lagere gasprijzen die dankzij de geopolitieke situatie niet meer in de lijn der verwachting liggen. Ten slotte zijn deze conclusies gedaan voordat het subsidie-instrumentarium voor onder andere isolatie en het investeringsinstrumentarium buiten de wijkaanpak flink zijn uitgebreid in het najaar van 2021 en in afspraken uit het Coalitieakkoord.
Onderzoeken van o.a. de Nederlandse Verwarmingsindustrie en van DWA6 laten zien dat de investering in een hybride warmtepomp zich kan terugverdienen in 10–15 jaar. Dit is gerekend met gasprijzen van voor de oorlog in Oekraïne. Momenteel is de terugverdientijd gemiddeld daarom veel korter. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met o.a. de installatie- en fabrikantenbranche om te komen tot opschaling van installaties en vakbekwame installateurs dit zal op termijn bijdragen nog verder bijdragen aan kostendaling voor de bewoner.
Bent u ervan op de hoogte dat wat Nederland met het verduurzamen van de gehele gebouwde omgeving aan CO2 bespaart (3,4 Megaton in 2030), door China in slechts enkele uren (!) compleet teniet wordt gegaan? Kortom: kunt u uw uitspraak onderbouwen dat het installeren van warmtepompen goed zou zijn voor het klimaat? Wat is dan precies het mondiale klimaateffect?
Op basis van het Coalitieakkoord is er een indicatieve opgave vastgesteld voor de gebouwde omgeving in 2030. Deze opgave is het bereiken van 10 Mton restemissie in 2030. Dat is meer dan de 3,4 Mton die was afgesproken in het Klimaatakkoord en waarmee het doel was om op 15,3 Mton restemissie uit te komen in 2030. Klimaatverandering wordt het best bestreden worden als alle landen bijdragen aan CO2-reductie en hier wordt internationaal hard aan gewerkt. Nederland zal ondertussen haar eigen verantwoordelijkheid nemen. Ook in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat het tegengaan van de enorme woningnood veel urgenter is? Immers, wat moet je met een warmtepomp als je überhaupt geen woning kunt krijgen? Dus wanneer gaat u doen waarvoor u bent aangesteld, namelijk zorgen voor voldoende betaalbare woningen, en stopt u met uw klimaatdwang?
Ik ben van mening dat zowel de verduurzaming van de gebouwde omgeving als het zorgen voldoende betaalbare woningen belangrijk is. Voor de plannen voor woningbouw en betaalbaar wonen verwijs ik u naar de programma’s op deze terreinen uit de Nationale Woon- en Bouwagenda7
De situatie van de Jezidi’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Jezidi's in Noord-Irak: «Jezidi's in tentenkampen in Noord-Irak: «Wij gaan van genocide naar suïcide»»1 en op de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld»2?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Jezidi’s in Noord-Irak: wij gaan van genocide naar suïcide» en de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld». Het is verschrikkelijk wat de Jezidi-gemeenschap is overkomen: IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen verschillende groepen, waaronder Jezidi’s. Het artikel bevestigt dat deze misdaden diepe en blijvende sporen hebben nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, met name bij vrouwen en kinderen. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich daarom inzetten voor de bescherming van deze kwetsbare minderheid in Irak. Tevens hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en de opsporing, vervolging en berechting van IS-strijders. Tijdens mijn bezoek aan Irak heb ik het belang van samenwerking met Irak op deze onderwerpen benadrukt in mijn gesprekken met Iraakse autoriteiten.
Deelt u de zorgen dat het in Sinjar ontbreekt aan basisvoorzieningen voor een menswaardig bestaan?
Het kabinet deelt de zorgen. Sinjar is één van de Iraakse regio’s die het zwaarst is getroffen door en in de strijd tegen ISIS. De significante vernielingen, het tekort aan economisch perspectief en de snel veranderende veiligheidssituatie belemmeren de terugkeer van de Jezidi gemeenschap naar Sinjar en de verlening van basisvoorzieningen. Volgens UNDP verblijven momenteel nog ongeveer 40.000 Jezidi’s in de vaak schrijnende ontheemdenkampen in Duhok. Tijdens mijn reis aan Irak heb ik een bezoek gebracht aan een ontheemdenkamp en gesproken met vrouwen uit de Jezidi-gemeenschap over de uitdagingen om hun levens op een menswaardige manier weer te hervatten. Nederland blijft zich daarom inzetten voor duurzame oplossingen voor ontheemden om een toekomstperspectief te bieden, bijv. via IOM Durable Solutions en het Prospects partnerschap.
Hoe waardeert u de psychologische hulp aan de Jezidi’s? Hoe beoordeelt u in dit kader de vele suïcides?
Nederland maakt zich hard voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS), zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Het integreren van MHPSS in (post-)conflictrespons is cruciaal om deze noden te lenigen en draagt bij aan de weerbaarheid en de veerkracht van individuen en gemeenschappen. Daarnaast kan MHPSS bijdragen aan het herstellen van sociale banden binnen en tussen gemeenschappen.
In dat kader werkt Nederland intensief met Norwegian People’s Aid (NPA) om dienstverlening voor Jezidi’s op het gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) en psychosociale hulp te verbeteren, en hun rechtsbewustzijn en economische re-integratie te bevorderen. Tijdens mijn bezoek aan een ontheemdingskamp in Khanke in april ben ik in gesprek gegaan met Jezidi vrouwen die begunstigden zijn van NPA’s psychosociale hulp. Het was indrukwekkend om de veerkracht van deze vrouwen te zien. Tegelijkertijd zag ik dat de psychologische hulp die wordt geboden aan de Jezidi gemeenschap onvoldoende toereikend is. Daarom zet het Kabinet zich internationaal en binnen de VN in voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Jezidi vrouwen en kinderen. In dit kader heb ik tijdens mijn bezoek een uitbreiding van het NPA programma getekend van 1.1 miljoen euro, waardoor het totaalbudget van het programma op 5.5 miljoen euro uitkomt.
Hoeveel geld voor de wederopbouw van Sinjar is door Nederland uitgegeven en hoe wordt erop toe gezien dat het geld op de juiste plekken terecht komt?
Nederland is als donor van het UNDP Funding Facility for Stabilisation (FFS) nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen ISIS, waaronder Sinjar. Sinds 2016 heeft Nederland 92 miljoen euro bijgedragen aan de FFS. Om de organisatie zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden zijn de bijdragen aan de FFS ongeoormerkt. Hierdoor kan UNDP gebruik maken van nodenanalyses om te identificeren welke herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn in de op ISIS veroverde gebieden. Als gevolg is het niet mogelijk exact te identificeren hoeveel procent van de Nederlandse bijdragen aan FFS naar Sinjar zijn gegaan. Belangrijke behaalde resultaten van FFS in het Sinjar district zijn o.a. het herstel van de cementfabriek, de aanleg van 45 kilometer hoogspanningsleiding, herstel en inrichting van het ziekenhuis, landbouw- en onderwijsinstelling en het herstel van politiebureaus.
Ook heeft Nederland in 2021 een meerjarige bijdrage van 7.4 miljoen euro aan NonViolent PeaceForce geleverd voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich o.a. op lokale verzoening en integratie van Jezidi vrouwen. Tot slot is Nederland een actieve donor van de International Commission on Missing Persons (ICMP) met een bijdrage van drie miljoen euro in de afgelopen drie jaar. ICMP zet in op capaciteitsopbouw van medische, onderzoeks-, juridische en gerechtelijke sectoren in Sinjar.
De uitvoering en resultaten van de projecten worden nauw gemonitord. Bij aanvang van de projecten zijn strikte Monitoring Evaluation and Learning-verplichtingen opgesteld waar de organisaties zich aan behoren te houden. De rapportages worden op de gebruikelijke wijze geanalyseerd en beoordeeld.
Bent u alsnog bereid, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder genocide, een apart asielprogramma op te zetten zodat een aantal kwetsbare Jezidi’s naar Nederland kan komen, in navolging van Frankrijk, Duitsland en Canada?
Nederland kent geen beleidskader voor de overbrenging van mensen uit hun land van herkomst voor asiel in Nederland en heeft dus ook geen beleid voor de overbrenging van Jezidi’s. Dat is anders voor de genoemde landen.
Indien u niet bereid bent een apart programma in te stellen, in hoeverre komen Jezidi’s dan in aanmerking voor hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma en is de regering bereid hierop aan te sturen?
Hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma ziet uitsluitend op vluchtelingen, dat wil zeggen mensen die hun thuisland hebben verlaten. Dit is niet het geval bij Jezidi’s in (Noord-)Irak.
Voor zover Jezidi’s buiten (Noord-)Irak verblijven, is hervestiging mogelijk wanneer UNHCR oordeelt dat zij in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. UNHCR maakt die beoordeling in het licht van de situatie in het opvangland en welke vluchtelingen zich aldaar in een kwetsbaarder positie bevinden dan de andere vluchtelingen.
De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of torture and/or violencetorture, medical needs, women and girls at risk) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om die keuze over te laten aan UNHCR, aangezien UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Vervolgens is een enkele voordracht door UNHCR nog niet voldoende om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland. De IND beslist uiteindelijk op basis van het geldende Nederlandse asielbeleid (alsmede aan de hand van informatie van UNHCR en COA) welke van de door UNHCR voorgedragen kandidaten in aanmerking komen voor hervestiging en een asielvergunning in Nederland.
Toenemend aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer |
|
Hans Smolders (FVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buschauffeur krijgt harde vuistslagen van reiziger die niet betaalde»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Klopt het dat er, zeker sinds corona, weer een toenemende tendens is waar te nemen van het aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer (ov)? Kunt u bij uw antwoord het aantal geweldsincidenten van het afgelopen jaar vermelden?
Voorop staat dat ieder geweldsincident er één teveel is. In 2021 hebben er 2.327 incidenten plaatsgevonden. In 2020 ging het om 2.083 incidenten. In hoeverre gesproken kan worden over een toenemende tendens is op dit moment nog niet te zeggen. In antwoord op recente Kamervragen van de leden Michon-Derkzen en Minhas is ingegaan op de impact van Corona op de sociale veiligheid in het openbaar vervoer.2 Vervoerders verklaarden het agressieve gedrag in het OV door de algehele onrust en vermoeidheid in de maatschappij, met een patroon van pieken na iedere verandering van de coronamaatregelen. Door minder reizigers was er ook sprake van minder sociale controle op verlaten stations en lege treinen, in combinatie met minder zichtbaar personeel.
Deelt u de mening dat het totaal onaanvaardbaar is om ov-medewerkers fysiek en verbaal te mishandelen? Zo ja, hoeveel (landelijke) ov-verboden zijn er het afgelopen jaar opgelegd?
Ja, ik deel uw mening dat het onaanvaardbaar is om OV-medewerkers fysiek en verbaal te mishandelen. OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld tegen OV-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Als een persoon zich schuldig maakt aan een geweldsdelict, zal door de politie een proces-verbaal van geweld tegen een medewerker met een publieke taak worden opgemaakt. Ook kan de vervoerder deze persoon een reis-of verblijfsverbod opleggen. Het afgelopen jaar zijn er 1.050 OV-verboden uitgevaardigd op verschillende lijnen waarop vervoerders rijden.
Heeft u de bereidheid om te streven naar het standaard opleggen van landelijke ov-verboden bij agressief geweld van reizigers? Zo ja, hoe gaat u dit verder uitwerken? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Op dit moment worden reisverboden opgelegd door vervoerders op lijnen waarop desbetreffende vervoerders rijden. Voor wat betreft het bereik van een reisverbod, geldt dat een reisverbod moet worden beperkt in tijd, omvang en plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenwerking met vervoerders en Politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. Bij het bepalen van de omvang van het verbod, zoals een permanent OV-verbod, is het belangrijk om de proportionaliteit niet uit het oog te verliezen. In de leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden (2015) heeft het Openbaar Ministerie hierom ook opgenomen dat het geen mogelijkheden ziet voor een landelijk reisverbod3.
Om de opties te verkennen voor een breder bereik voor reisverboden, wordt er door de provincies Overijssel, Gelderland en (regionale) vervoerders een pilot opgestart voor een regionaal reisverbod in Oost-Nederland. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden voor het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders op meerdere lijnen bij geweldsmisdrijven. De pilot start in de tweede helft van 2022.
Wilt u, net als in Rotterdam, zorgen voor een uitgebreid ov-verbod, waar ook spuugincidenten en wapenbezit in worden opgenomen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Op dit moment is er bij reisverboden op OV-trajecten een categorisering van incidenten op basis van de zwaarte en ernst van de overtreding. De categorisering in A, B en C-incidenten met daaraan gekoppeld de duur van een verbod, is door het Openbaar Ministerie in afstemming met de vervoerders in de eerder genoemde leidraad in detail vastgelegd. A-incidenten gelden als strafbare feiten (waaronder agressie- en geweldsincidenten), B-incidenten als overtredingen van de Wet personenvervoer en C-incidenten worden aangemerkt als overtredingen van het Besluit personenvervoer of de geldende huisregels. Deze categorisering laat zien dat er een breed scala van ongewenst gedrag is gedefinieerd, waaronder ook spugen en wapenbezit, dat valt onder het bereik van een reisverbod. Een vervoerder die reis- of verblijfsverboden wil gaan toepassen moet in overleg met het Openbaar Ministerie aangeven en in een plan van aanpak omschrijven voor welke concrete typen incidenten de vervoerder het verbod wil kunnen gaan opleggen.
Het artikel ‘Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het Woud gymt alleen nog buiten, óók als het regent»1?
Ja, dat ben ik.
Deelt u de mening dat incidenteel buiten sporten een goede toevoeging kan zijn op de gymles, maar geen vervanging is voor gymles in een daarvoor ingericht gymlokaal?
Het is wettelijk gezien toegestaan om buiten bewegingsonderwijs te geven, wanneer de kerndoelen van bewegingsonderwijs aangeboden kunnen worden.2, 3 In de wet staat op dit moment niet vastgelegd dat bewegingsonderwijs binnen moet worden gegeven, die keuze ligt bij scholen zelf. De kerndoelen bewegingsonderwijs zijn algemeen en er is ruimte voor eigen invulling.
Kan een school voldoen aan de kerndoelen als er alleen maar buiten bewegingsonderwijs wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er scholen zijn die niet beschikken over toereikende voorzieningen om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs? Heeft u zicht op hoeveel scholen in Nederland hiermee te maken hebben? Heeft u contact met gemeenten waar de faciliteiten (nog) niet op orde zijn?
Het is bekend dat niet alle basisscholen in het schooljaar 2020–2021 zijn toegekomen aan voldoende bewegingsonderwijs. Dit vind ik niet goed: voldoende bewegingsonderwijs is namelijk belangrijk voor kinderen. In het schooljaar 2020–2021 werd gemiddeld 91 minuten (groep 3–8) en 119 minuten (groep 1–2) bewegingsonderwijs gegeven op basisscholen.4 53 procent van de basisscholen gaf in het schooljaar 2020–2021 minder dan tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs per week.5 Het is mogelijk dat de periode van (gedeeltelijke) schoolsluiting en maatregelen vanwege COVID-19 hieraan hebben bijdragen. Bij 58 procent van de scholen waarbij het niet lukte om tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs te geven, zien schoolleiders te weinig gymaccommodaties als belemmering.6 De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) heeft contact met gemeenten over sportfaciliteiten. Gemeenten zijn immers de verantwoordelijke partij voor voldoende sportaccommodaties. Op dit moment inventariseert de VSG de tekorten aan gymaccommodaties. Het rapport deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Hoe verklaart u dat, ondanks de financiële ondersteuning die gemeenten ontvangen om ervoor te zorgen dat scholen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs kunnen voldoen, er toch scholen zijn met ontoereikende faciliteiten?
De behoefte van scholen voor extra gymaccommodatie is niet altijd duidelijk bij gemeenten. De meeste gemeenten bouwen volgens de VSG gymaccommodaties op basis van behoefte, om daarmee leegstand te voorkomen. Volgens de VSG vragen scholen echter niet in alle gevallen om extra gymaccommodaties. Bijvoorbeeld wanneer zij geen tweemaal 45 minuten bewegingsonderwijs geven vanwege een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster.
Scholen die knelpunten als een tekort aan bevoegde leerkrachten of een te vol lesrooster ervaren kunnen een aanvraag indienen voor de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Scholen kunnen met deze subsidie een procesbegeleider aanstellen om hen te helpen bij het oplossen van deze knelpunten.
Kunt u een lijst van gemeenten die nog onvoldoende gymzalen beschikbaar kunnen stellen voor het kunnen voldoen aan de twee uur bewegingsonderwijs aan de Kamer toesturen?
Een lijst hiervan delen is niet mogelijk, omdat OCW niet zelf het onderzoek heeft uitgevoerd, maar een onderzoeksbureau. Het betreffende onderzoeksbureau heeft aan deelnemers van het onderzoek toegezegd deze gegevens anoniem te verwerken. Evenwel begrijp ik de behoefte aan zicht op de situatie op lokaal niveau, en ik wil mij er dan ook voor inspannen dat hier meer informatie over beschikbaar komt, onder meer als onderdeel van het IBO onderwijshuisvesting. Daarnaast jaag ik, samen met onder meer de PO-Raad, de VSG en de KVLO, het gesprek aan tussen scholen en gemeenten om tot praktische oplossingen te komen voor acute tekorten aan geschikte gymlocaties.
Is de verwachting dat alle scholen, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, beschikken over toereikende faciliteiten hiervoor? Zo nee, wat hebben de gemeenten die hier drie jaar de tijd voor hebben gekregen dan verzuimd en waarom hebben ze onvoldoende actie ondernomen?
Het is nog niet duidelijk of alle scholen bij het in werking treden van de wettelijke verplichting beschikken over toereikende faciliteiten. De VNG verwacht dat gemeenten die, wanneer de verplichting tot twee lesuren bewegingsonderwijs in 2023 in werking treedt, niet beschikken over toereikende faciliteiten in gesprek gaan of zijn met het lokale onderwijs voor een passende oplossing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle scholen in staat zijn om te voldoen aan de twee lesuren bewegingsonderwijs?
Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs komt het kabinet scholen tegemoet die nog niet voldoen aan twee lesuren bewegingsonderwijs. Met deze subsidie worden scholen met een procesbegeleider geholpen om knelpunten in kaart te brengen en een plak van aanpak uit te voeren. Daarnaast inventariseert de VSG op dit moment de tekorten van gymaccommodaties. Ik verwacht hiermee meer inzicht te krijgen in de tekorten die er (nog) zijn en welke oplossingen er mogelijk zijn. Ik ben hierover met alle betrokken partijen in gesprek.
Het verplicht aanschaffen van (hybride) warmtepompen door huishoudens |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat de gisteren aangekondigde normering met betrekking tot (hybride) warmtepompen inhoudt dat het voor huiseigenaren – uitzonderingen daargelaten – na 2026 verboden is om te kiezen voor enkel een nieuwe CV-ketel in plaats van alternatieven zoals een (hybride) warmtepomp? Zo nee, wat houdt deze normering dan wel in?1
Vanaf 2026 worden er aanvullende eisen gesteld aan de verwarmingsinstallatie op het moment van vervanging. Dat betekent dat de mono cv-ketel in veel gevallen niet meer zal voldoen. Deze eisen gelden wanneer het economisch, technisch en functioneel haalbaar is. Dat wil zeggen dat de (hybride) warmtepomp in staat moet zijn de woning comfortabel en kostenefficiënt te verwarmen, in de woning moet passen en dat deze zich binnen een redelijke termijn terugverdient. Om desinvesteringen te voorkomen worden ook woningen waarbij de gemeente binnen 10 jaar een overstap op een warmtenet voorzien heeft uitgesloten. Er zal in de komende periode nader onderzoek worden gedaan om de exacte maatvoering en vormgeving van de norm en de uitzonderingen die hierboven beschreven zijn te bepalen. Uw Kamer wordt hiervan op de hoogte gehouden.
Overigens zij vermeld dat de vorig jaar breed aangenomen motie van de leden Van der Lee en Bontenbal over normering die de uitrol van hybride warmtepompen stimuleert destijds ook op de steun van de BoerBurgerBeweging kon rekenen.2
Zo ja, erkent u dat huiseigenaren in dat geval gedwongen worden tot een alternatief voor een CV-ketel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan nog het verschil tussen «normering» en «dwang» en onderschrijft u de berekening van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat het installeren van een hybride warmtepomp gemiddeld 6.000 euro kost en dat de meerkosten ten opzichte van een traditionele HR-ketel zo’n 4.500 euro bedragen? Zo nee, van welke gemiddelde bedragen gaat u uit?
Nee. Zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 worden er aanvullende eisen gesteld aan de verwarmingsinstallatie op het moment van vervanging. Deze eisen gelden wanneer het economisch, technisch en functioneel haalbaar is. Voor de bewoners die onder de norm vallen is het op dat moment dus ook een aantrekkelijke optie om over te stappen op een efficiëntere installatie. Het normeren van verwarmingsinstallaties is iets dat we al langer doen, onder andere om duurzaam verwarmen te bevorderen. In verschillende normeringsstappen zijn we immers ook van de kolenkachel naar de huidige hoogrendementsketel gegaan.
U vraagt verder naar de berekening van het Economisch Instituut voor de Bouw. We herkennen de genoemde ordegrootte, maar zoals het EIB al aangeeft in hetzelfde rapport gelden op een natuurlijk vervangingsmoment, zoals bij de voorgestelde vorm van normering, lagere meerkosten. Dan betreft het meerkosten van € 4.500. Dat is vergelijkbaar met de berekeningen van Milieu Centraal, waarin wordt uitgegaan van gemiddelde meerkosten van zo’n € 5.000 ten opzichte van de traditionele hr-ketel.3
Woningeigenaren kunnen gemiddeld 30% subsidie ontvangen vanuit de ISDE-regeling. De netto kosten voor een warmtepomp komen daarmee uit op € 3.000-€ 3.500. Zowel de sector zelf als onderzoeksbureau TNO voorspellen bovendien dat deze kosten richting 2030 nog flink gaan dalen.4 Met de sector zijn hierover in het actieplan hybride warmtepompen afspraken gemaakt. Hierbij benadruk ik graag dat via lagere energielasten deze investeringskosten zich in veel situaties ruim binnen de levensduur terugverdienen. Een rekenvoorbeeld voor een gemiddelde woning is terug te vinden in de brief die u gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt.
Welk percentage van deze investering is onrendabel?
De business case van de hybride warmtepomp is in veel gevallen positief. Dit betekent dat de consument geld bespaart wanneer de cv-ketel door een hybride warmtepomp wordt vervangen. Dit komt omdat er fors minder gas wordt verbruikt dan wanneer de woning verwarmd wordt door enkel een cv-ketel op aardgas. Met een gasprijs van € 1/m3 (inclusief energiebelastingen en btw) kan een consument gemiddeld € 350 per jaar besparen (zie ook de website van Milieu Centraal5). De gasprijs ligt momenteel een stuk hoger, dus de besparing op de energierekening is nu ook hoger. Uitgaande van gasprijzen van € 2/m3 (inclusief energiebelastingen en btw) is de jaarlijkse besparing € 600 bij gemiddeld gebruik.
Dit betekent dat ondanks de hogere initiële investering, de hybride warmtepomp voor de meeste woningen zichzelf ruim terugverdient binnen de levensduur, en er dus geen onrendabel deel aan de investering is. De meeste mensen zullen over de gehele looptijd van de investering goedkoper uit zijn en niet duurder. De uiteindelijke terugverdientijd hangt af van de energieprijzen, het energiegebruik, de aanschafprijs, hoogte van de subsidie, de mate van isolatie en de wijze van financieren. De aangekondigde uitbreiding van het Nationaal Warmtefonds naar bewoners zonder leenruimte en het voornemen om deze groep tegen een 0%-rente tarief te laten lenen, zorgt ervoor dat ook de initiële investering geen obstakel vormt voor bewoners met lagere inkomens.6
Erkent u dat huiseigenaren hiermee linksom of rechtsom gedwongen worden tot het doen van een forse investering? Zo nee, waarom niet?
De huiseigenaren die onder de normering gaan vallen moeten inderdaad een investering doen op het moment dat de hybride warmtepomp of een ander duurzaam alternatief wordt aangeschaft. Zoals in het antwoord op vraag 3 toegelicht verdient deze investering zich echter in de meeste gevallen ruim binnen de levensduur terug dankzij de besparing op aardgasgebruik en de beschikbare subsidie. Het Nationaal Warmtefonds helpt bij de financiering van deze investering.
Erkent u dat subsidies en (renteloze) leningen hierin feitelijk weinig verandering brengen, aangezien ook in die gevallen sprake blijft van duizenden euro’s aan verplichte kosten die voor rekening van de huiseigenaar komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het klopt niet dat subsidies en goedkope leningen (0% rente voor lage inkomens) hier geen verandering in brengen. Ik verwijs u voor verdere toelichting naar het antwoord op vraag 3.
Er wordt een subsidie van 30% verleend, maar bent u ervan op de hoogte dat dit bedrag pas na aanschaf wordt betaald en dus door de burgers voorgeschoten moet worden?
Ja, ik ben mij er van bewust dat eigenaar-bewoners in de ISDE subsidie kunnen aanvragen nadat de investering is gerealiseerd. In hoeverre en hoe lang eigenaar-bewoners daardoor de te ontvangen subsidie moeten voorschieten is afhankelijk van de vraag of installatiebedrijven een voorschotbetaling verlangen of pas een factuur sturen na plaatsing van de warmtepomp. Onderzoek van het Nibud laat zien dat de meeste woningeigenaren hier voldoende middelen voor beschikbaar hebben.7
Voor wie voorfinanciering nodig heeft, biedt het Warmtefonds aantrekkelijke financiering (met 0% rente voor lage inkomens). Indien een energiebespaarlening wordt afgesloten voor een warmtepomp, doet het Warmtefonds feitelijk de voorfinanciering van het hele investeringsbedrag. De woningeigenaar kan volstaan met het voldoen van de maandelijkse aflossingstermijnen. Deze zijn in veel gevallen lager dan de maandelijkse besparing op de energierekening. Zodra de subsidie is ontvangen kan dit deel van de financiering worden afgelost.
Wat is de hoogte van het jaarlijkse subsidieplafond en bent u bereid dit plafond te verwijderen? En zo ja, hoe gaat u dat betalen?
Ik ben vanwege de budgettaire onbeheersbaarheid in algemene zin geen voorstander van zogenaamde openeinderegelingen en dus ook niet van het verwijderen van het jaarlijkse plafond in het voor de regeling beschikbare budget.
Vanuit de ISDE worden naast investeringen in (hybride) warmtepompen ook investeringen in isolatiemaatregelen, zonneboilers en warmtenetaansluitingen gesubsidieerd. Het hiervoor beschikbare budget wordt jaarlijks vastgesteld. Voor 2022 gaat het om een budget van in totaal € 228 miljoen en voor de komende jaren wordt mede in verband met een verruiming van de toegankelijkheid voor investeringen in isolatiemaatregelen een aanmerkelijk hoger budget voorzien. In het coalitieakkoord zijn bovendien middelen voorzien om de stimulering van hybride warmtepompen, onder andere via subsidie, langjarig te kunnen doorzetten. Ik ga er daarom vanuit dat het jaarlijks vast te stellen budget voldoende is.
Mocht in enig jaar blijken dat het budget niet toereikend is, dan biedt de systematiek van de ISDE voor eigenaar-bewoners de garantie dat in het daaropvolgende jaar de aanvraag opnieuw mogen indienen. Particulieren lopen daardoor dus geen risico dat ze op grond van budgetuitputting geen subsidie ontvangen.
U geeft aan dat het voor burgers met lage inkomens mogelijk is om renteloos het aanschaf- en installatiebedrag te lenen bij Het Nationaal Warmtefonds, maar helaas geeft dit Nationaal Warmtefonds bij testen bij mensen met lage inkomens en/of een flexibel arbeidscontract aan dat ze geen lening verstrekken, bent u hiervan op de hoogte? En welke actie gaat u ondernemen om een lening voor iedere aanvraag mogelijk te maken?
Zoals in het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving is aangegeven, gaat het Nationaal Warmtefonds een energiebespaarlening aanbieden voor woningeigenaren zonder leenruimte buiten gemeentelijke wijkaanpakken (binnen wijkaanpakken kon dit al sinds juli 2021). Voor woningeigenaren met een laag inkomen of zonder leenruimte zal een rentepercentage van 0% gelden. Beide wijzigingen gaan naar verwachting in per 1 oktober 2022.
Wat is de hoogte van het jaarlijkse leningsplafond en bent u bereid dit plafond te verwijderen? En zo ja, hoe gaat u dat financieren?
Het Warmtefonds heeft geen jaarlijks plafond. Tot en met 2030 is er op de meerjarenbegroting van BZK nog ruim 650 miljoen euro beschikbaar voor het Nationaal Warmtefonds. Dit budget wordt naar behoefte ter beschikking gesteld aan het Warmtefonds en het wordt door het Warmtefonds aangevuld met budget van private kredietverstrekkers.
De in het verleden door het Rijk aan het Warmtefonds beschikbaar gestelde middelen en de aangetrokken private middelen zijn voldoende om de aan woningeigenaren en VvE’s verstrekte financieringen door te laten groeien van 700 miljoen euro nu tot 1,2 miljard euro. Dit volume aan financiering wordt naar de verwachting van het Warmtefonds eind 2.023 jaar bereikt. Het Warmtefonds en het Rijk treffen voorbereidingen om ook na het bereiken van de 1,2 miljard aan financiering, door te gaan met het verstrekken van financiering aan woningeigenaren en VvE’s. Het budget hiervoor komt uit de bestaande middelen op de rijksbegroting en nieuwe private middelen die het Warmtefonds aan zal trekken.
Wat bedoelt u met de opmerking in uw brief dat in goed geïsoleerde woningen «direct kan worden overgestapt naar een volledige warmtepomp» en houdt dit in dat u hierop aanstuurt? Hoe ziet u dit concreet voor zich na 2026?2
Bij goed geïsoleerde woningen is het niet nodig om de woning te verwarmen met een hybride warmtepomp omdat deze woningen door de goede isolatie in de winter ook warm zullen blijven bij gebruik van een volledig elektrische warmtepomp als duurzame verwarmingsinstallatie. Uitgangspunt bij de normering is dat de verwarmingsinstallatie die de cv-ketel vervangt efficiënter moet zijn dan de huidige cv-ketel. Dit betekent dat het ook mogelijk is om bij vervanging van de gasketel over te stappen op een volledig elektrische warmtepomp. Bewoners kunnen op de website Milieu Centraal controleren welke optie voor hun woning het meest geschikt is en kunnen vervolgens zelf een keuze maken.
Bent u ermee bekend dat het EIB heeft becijferd dat het installeren van een volledige warmtepomp (all-electric) afhankelijk van het energielabel een gemiddelde investering van tussen de 27.400 en 49.600 euro per woning vergt, waarbij 54% tot 58% van de investering onrendabel is en dus op geen enkele manier terug te verdienen valt?
De kosten genoemd in uw vraag gaan over woningen met een energielabel dat nog niet geschikt is voor een volledig elektrische warmtepomp, waarbij het overgrote deel van de genoemde kosten bestaan uit het isoleren van de woning. Voor woningen met energielabel A waar extra isolatie niet nodig is liggen de kosten voor de elektrische warmtepomp gemiddeld rond de 10.000 euro, inclusief de installatie en afgifteset. Verder gaat het rapport uit van een gasprijs van 0,95 euro/m3. Dit is een stuk lager dan de huidige prijs en dit houdt nog geen rekening met de in het coalitieakkoord aangekondigde schuif in de energiebelasting van elektriciteit naar aardgas. Bij goed geïsoleerde woningen verdient de warmtepomp zichzelf met de huidige energieprijs in veel situaties terug.
Bij minder goed geïsoleerde woningen is het vaak verstandiger om over te stappen op een hybride warmtepomp of eerst verder te isoleren. Naast de genoemde subsidies en financiering voor de (hybride) warmtepomp, is er ook veel ondersteuning beschikbaar voor het isoleren van woningen. De mogelijkheden hiervoor staan beschreven in de brief over het Nationaal Isolatieprogramma die ik eerder met uw Kamer heb gedeeld.9
Deelt u de conclusie dat dit daarom een kostenpost van tienduizenden euro’s per huiseigenaar betekent? Zo nee, waarom niet? Van welke bedragen gaat u dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. De voorgestelde normering richt zich op efficiëntere verwarmingsinstallaties. Dat kan een volledig elektrische warmtepomp zijn, maar ook een hybride warmtepomp, afhankelijk van het type woning. De bewoner maakt de keuze en zoals in het antwoord op vraag 1 beschreven staat, geldt er een uitzondering voor woningen waar het alternatief economisch niet haalbaar is.
Bent u er tevens mee bekend dat het EIB heeft becijferd dat het aansluiten van een woning op het warmtenet een gemiddelde investering van 38.800 euro met zich meebrengt waarvan gemiddeld slechts 18.800 euro kan worden terugverdiend?
Ja, ik ben bekend met het rapport en de resultaten. Ook hier geldt dat de uitgangspunten breder zijn dan alleen de kosten voor de installatie. In de 38.800 euro is rekening gehouden met onder andere isolatie en inpandige woningaanpassingen. Uit onderzoek van TNO blijkt dat er ook situaties zijn die lagere kosten met zich meebrengen10 en ook in de startanalyse is zichtbaar dat voor verschillende buurten in Nederland het aansluiten op een warmtenet tot de laagst nationale kosten leidt. Het is belangrijk dat er in de komende jaren wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van collectieve warmtesystemen zodat deze ook tot kostendaling zullen leiden.
Deelt u de conclusie dat ook hier daarom sprake is van een kostenpost van tienduizenden euro’s per huiseigenaar? Zo nee, waarom niet? Van welke bedragen gaat u dan uit?
De kosten per aansluiting op een warmtenet zijn sterk afhankelijk van de wijk, de beschikbaarheid van bronnen en de aanwezigheid van fysieke obstakels in een buurt. Ook het tempo waarin afnemers aansluiten bepaalt het kostenplaatje. Voor wijken die nu overstappen op collectieve warmtesystemen zijn er verschillende subsidies om de kosten te beperken, bijvoorbeeld de SDE++ en de ISDE-subsidie. Verder, zoals beschreven in het Coalitieakkoord, is de Minister voor Klimaat en Energie aan het bezien hoe de onrendabele top voor collectieve warmteprojecten kan worden gefinancierd uit een nationale subsidieregeling, zodat de aansluiting op een warmtenet voor woningeigenaren betaalbaar blijft.
Is er volgens u tijdig voldoende personeel beschikbaar om de gevraagde aantallen warmtepompen te laten installeren en waar baseert u dat op?
Met deze normering geven we de installatiesector duidelijkheid, zodat zij gericht kunnen gaan investeren in arbeidsbesparende innovatie en het opleiden en omscholen van personeel. We hebben met de producenten en de installatiesector afgesproken dat zij ervoor zorgen dat er bij het ingaan van de normering voldoende personeel is, deels door het opleiden van extra personeel, maar ook door het flink verkorten van de gemiddelde installatietijd. Dit is ook opgenomen als actie in het actieplan hybride warmtepompen.
In het kader van de Gasketelwet moest onlangs iedere monteur voor een bedrag van ongeveer 2.000 euro gecertificeerd worden en voor het installeren van installaties met F-gassen, zoals warmtepompen, is nog eens een certificeringstraject nodig van ongeveer 2.200 euro per monteur. Gaat u de kosten en de tijdsinzet hiervan compenseren aan de branche of worden zij geacht deze kosten te verwerken in de factuur voor de burger?
Voor F-gassen betreft de eenmalige certificeringsplicht een al langer bestaande Europese verplichting, waarvoor alleen nieuwe monteurs kosten moeten maken. Er zijn veel gesprekken gevoerd met installateurs om te waarborgen dat er in 2026 genoeg vakbekwame arbeidskrachten zijn. Hierin werken het Rijk en de sector nauw samen. Er zijn geen signalen vanuit de sector dat hier bijdragen voor nodig zijn vanuit de rijksoverheid. Maar ik zal er op toezien dat de factuur voor de burger niet toeneemt door de invoering van normering. Overigens zien we ook (hybride) warmtepompen op de markt verschijnen waar geen F-gassencertificaat voor nodig is.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie zo snel mogelijk van F-gassen, voor het milieu bijzonder schadelijke broeikasgassen, af wil en hoe rijmt u dat met de voorgestelde inzet van miljoenen installaties met F-gassen? Accepteert u hiermee verantwoordelijk te zijn voor het creëren van een nieuw milieuprobleem?
Ik ben bekend met de herziening van de verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen van de Europese Commissie. Het kabinet steunt van harte de ambitie in dat voorstel om het klimaateffect van gefluoreerde broeikasgassen verder te beperken. Dit past bij onze Europese en nationale doelstellingen voor 2030 en 2050. Het herzieningsvoorstel bevat onder andere een voorstel om de inzet van hoog-GWP (klimaat opwarmingseffect) F-gassen in split-warmtepompen (en airconditioning) over enige jaren te verbieden. Juist omdat de inzet van warmtepompen de komende periode zal groeien, is het verstandig nu een helder signaal aan de markt te geven dat warmtepompen op afzienbare termijn geen hoog-GWP F-gassen meer mogen bevatten en overgestapt moet worden op alternatieven zoals propaan. Dit geeft de markt de gelegenheid om het nu nog beperkte aandeel warmtepompen zonder hoog-GWP F-gassen snel op te schalen. Uiteraard moet het tempo ook realistisch zijn. Op dit moment wordt daarom met de branchevereniging van fabrikanten nader bekeken wat het effect van deze verordening is.
Zijn volgens u voldoende productiecapaciteit, grondstoffen en componenten zoals chips beschikbaar om de gevraagde aantallen warmtepompen tijdig te leveren en waar baseert u dat op?
Momenteel is er sprake van een wereldwijde verstoring van de markt. Deze markt is zich aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Vanuit het Rijk worden er gesprekken gevoerd met verschillende branchevertegenwoordigers, om samen te bekijken wat de mogelijkheden zijn. Op de lange termijn onderzoekt het rijk verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Recent heeft de branchevertegenwoordiger van fabrikanten aangegeven drie nieuwe fabrieken in Nederland te bouwen voor de nodige opschaling van (hybride) warmtepompen. Zie ook de antwoorden op eerdere Kamervragen met betrekking tot de ontwikkeling van warmtepompen11.
Nu al loopt de wachttijd voor de plaatsing van een warmtepomp op tot 18 maanden, hoe kan het dan verplicht worden om bij noodzakelijke vervanging na een defecte CV-ketel deze subiet te vervangen door een warmtepomp of vindt u een jaar zonder verwarming en warm water acceptabel?
De lange wachttijden worden veroorzaakt door onvoldoende productiecapaciteit en warmtepompmonteurs. Voor het vergroten van de productiecapaciteit en het opleiden van voldoende monteurs zijn forse investeringen nodig vanuit de sector. De sector kan die investeringen alleen snel doen als er duidelijkheid is over de vraag naar warmtepompen. Die duidelijkheid komt er door de normering die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Met de sector is afgesproken dat zij zorgen voor voldoende productiecapaciteit en installateurs als de normering in 2026 ingaat. Daarnaast heeft de branchevereniging voor fabrikanten aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten worden bijgebouwd.
U geeft aan dat er voor woningen die niet geschikt zijn, een uitzonderingsmogelijkheid bestaat. Wanneer vindt u een woning niet geschikt?
Een woning is niet geschikt als het economisch, technisch of functioneel niet haalbaar is om aan de normering te voldoen. Dat houdt in dat de duurzame installatie goed in de woning moet kunnen worden geïnstalleerd en de woning goed moet kunnen verwarmen tegen aanvaardbare kosten. De exacte uitwerking hiervan zal in de komende periode verder worden onderzocht. De inzet van warmtenetten is op verschillende locaties in het land een logische stap om woningen en gebouwen te verduurzamen, om die reden zal er een uitzonderingsmogelijkheid komen voor situaties waar een warmtenet binnen aanzienlijke periode wordt ontwikkeld.
Vindt u een woning waarin spouw-, vloer- en/of dakisolatie en dubbel glas ontbreekt ook ongeschikt?
Zie ook het antwoord op vraag 20. Of een woning geschikt is voor verwarming is afhankelijk van de genoemde combinatie van factoren (economisch, technisch en functioneel). De mate van isolatie van een woning is hierbij een relevante factor, want in zeer slecht geïsoleerde woningen moet de cv-ketel een groter deel van de verwarmingslast vervullen waardoor de besparing op aardgas minder is. Na afronding van het nadere onderzoek zal ik uw Kamer in meer detail informeren over de afbakening van deze uitzonderingscategorieën.
Worden monumentale woningen en huizen in beschermd stadsgezicht door u ook uitgesloten van de dwang om vanaf 2026 warmtepompen te plaatsen als een CV-ketel geplaatst of vervangen moet worden?
We gaan de komende tijd uitwerken in welke gevallen een woning onder de uitzonderingsmogelijkheid valt. Monumentale woningen en huizen in beschermd stadsgezicht zijn onderdeel van deze uitwerking.
Kunt u garanderen dat het plaatsen van miljoenen warmtepompen niet gaat leiden tot geluidsoverlast in dichtbebouwde omgevingen? En zo ja, hoe dan?
Sinds 2021 zijn er in het gewijzigde Bouwbesluit nieuwe strenge eisen opgenomen voor het maximale geluid van warmtepompen met een buitenunit ter voorkoming van geluidsoverlast. Deze eisen gelden niet alleen voor nieuwbouw maar ook voor bestaande bouw. Daarnaast kan de buitenunit ook in een geluiddempende omkasting worden geplaatst. Overigens hebben niet alle (hybride) warmtepompen een buitenunit en vindt er veel ontwikkeling plaats in goed inpasbare oplossingen.
Hoe gaat u om met woningen waarbij de installatie niet past in de huidige ketelruimte?
Zie het antwoord op vraag 20.
Ziet u het risico dat burgers die niet onder de uitzonderingsregels vallen zich wenden tot een buitenlandse of niet officiële installateur, met alle negatieve gevolgen van dien voor Nederlandse bedrijven en de veiligheid van consumenten?
Nee ik zie dat risico niet. Voor het uitvoeren van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties, waaronder hybride warmtepompen, geldt vanaf 2023 dat alleen nog gecertificeerde bedrijven mogen worden ingeschakeld. Daarnaast is de hybride warmtepomp een product dat juist specifiek interessant is voor de Nederlandse markt en is het daarom juist een kans voor de sector om hier op in te zetten.
Hoe gaat u garanderen dat huurders niet geconfronteerd gaan worden met een huurverhoging vanwege een hogere duurzaamheidswaarde na het plaatsen van een warmtepomp?
Als er een wettelijke plicht is om een efficiëntere verwarmingstoestel te plaatsen i.p.v. een mono cv-ketel, geldt de (technisch) noodzakelijke vervanging van een cv-ketel door een hybride warmtepomp als dringende werkzaamheid, waarvoor geen instemming van de huurder vereist is en waarvoor geen huurverhoging mag worden berekend.
Voordat de verplichting ingaat, in 2026, hebben huurders de nodige waarborgen dat zij niet zomaar geconfronteerd worden met een huurverhoging bij het plaatsen van een (hybride) warmtepomp:
Eén belangrijke waarborg die nu wettelijk al geldt is, dat een verhuurder die een cv-ketel wil vervangen door een hybride warmtepomp daarvoor instemming dient te krijgen van de zittende huurder. Het ligt voor de hand dat de huurder alleen instemt als hij de voordelen ziet van die hybride warmtepomp. Die voordelen kunnen zodanig zijn, dat de huurder instemt met een huurverhoging.
Een tweede waarborg is dat huurders en verhuurders zich bij de plaatsing van een hybride warmtepomp kunnen wenden tot de Huurcommissie voor een oordeel over de redelijkheid van een daaraan verbonden huurverhoging.
Kunt u garanderen dat het elektriciteitsnetwerk in staat is de grote extra vraag aan stroom te transporteren?
Als gevolg van de verduurzaming van de gebouwde omgeving, en de rest van de economie wordt er steeds meer van het elektriciteitsnet gevraagd. In de gebouwde omgeving gaat het dan bijvoorbeeld om het terug leveren van elektriciteit uit zonnepanelen en het extra verbruik van elektriciteit door (hybride) warmtepompen en elektrisch koken. Netbeheerders investeren fors in de uitbreiding om aan al deze wensen te kunnen accommoderen, maar dat dat zal ook tijd kosten en soms voor knelpunten zorgen. Netbeheerders geven aan dat de overstap op hybride verwarmen in vergelijking met de installatie van zonnepanelen leidt tot significant minder congestieproblematiek.
Kunt u garanderen dat de stroomleveranciers in staat zijn bij de inzet van grote aantallen warmtepompen de grote extra vraag aan stroom te leveren?
Het knelpunt in de elektriciteitsvoorziening ligt voornamelijk bij de transportcapaciteit van de elektriciteitsnetten en niet in de elektriciteitsproductie. In de elektriciteitsvraag is wel sprake van een seizoensgebonden onbalans. Dit komt doordat de meeste duurzame elektriciteit wordt opgewekt in de zomer, terwijl de vraag het grootst is in de winter. Dit vraagt om afstemming tussen de beschikbare bronnen en de vraag, door bijvoorbeeld flexibele elektriciteitsproductie en (warmte)opslag. Met de toenemende elektriciteitsvraag zullen er additionele bronnen van duurzame elektriciteit moeten worden ontwikkeld. Dit gebeurt bijvoorbeeld al door het tenderen van nieuwe windparken.
Wat gaat u doen met het alternatief voor aardgas, te weten waterstofgas en moet dit volgens u niet eerst onderzocht worden in relatie tot ons unieke gasleidingennetwerk voor we deze infrastructuur zomaar afschrijven? En wie moet volgens u de kosten dragen van deze voorgenomen versnelde afschrijving en ontmanteling van het gasnetwerk?
Waterstof is een energiedrager die potentieel ook in de gebouwde omgeving kan worden ingezet, maar waarvan beschikbaarheid en betaalbaarheid nog zeer onzeker zijn. We verwachten daarom dat grootschalige toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving niet voor 2030 plaats zal vinden. Om ervoor te zorgen dat, als waterstof beschikbaar is, dit ook ingezet kan worden, wordt nu al gewerkt aan het opbouwen van kennis over de toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en aan de randvoorwaarden. Dat doen we door het gezamenlijk met anderen uitvoeren van een strategische onderzoekagenda, en via het uitvoeren van demonstratieprojecten. De hybride warmtepomp is overigens technisch goed te combineren met het gebruik van waterstofgas.
Bent u bereid eindelijk te erkennen dat het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving een onbetaalbare exercitie met een onmeetbaar klein effect op het klimaat is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze operatie te staken en al helemaal niet over te gaan tot enige vorm van drang of dwang?
Nee. Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Klimaatakkoord van Parijs en dat betekent dat we in alle sectoren van de economie onze CO2-uitstoot moeten reduceren. In de gebouwde omgeving werkt dat door middel van aardgasreductie. Deze normering zorgt voor een flinke reductie in aardgasgebruik en verlaging van de energierekening.
Het stikstofbeleid |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Excretieforfaits melkvee»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van het WUR-rapport dat de P-excretie in de huidige normen als «te hoog» is vastgesteld en dat deze normen bijstelling behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel die norm aangepast moet worden?
Excretieforfaits zijn normen voor de bepaling van de hoeveelheden fosfaat (P2O5) en stikstof (N) in dierlijke mest die de werkelijke excretie zo goed mogelijk benaderen, maar niet de werkelijke excretie zijn. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde diercategorieën en spelen op diverse plaatsen in de mestregelgeving een rol. De excretieforfaits worden van tijd tot tijd geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. De gemiddelde excreties zijn namelijk aan verandering onderhevig, bijvoorbeeld door veranderingen in de voersamenstelling. Omdat er een verband is tussen de hoeveelheid melkproductie en de excretie, zijn de excretieforfaits bij melkkoeien gebaseerd op de gemiddelde excretie van melkkoeien in de betreffende melkproductieklasse.
Voor het fosfaatrechtenstelsel geldt dat de excretieforfaits voor melkvee bepalend zijn voor het aantal stuks melkvee dat, gelet op het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, op dat bedrijf gehouden mag worden. Als de betreffende excretieforfaits bij actualisatie worden verhoogd, kan de veehouder voor hetzelfde aantal fosfaatrechten minder melkvee houden en vice versa. Het genoemde rapport bevat geen algemene conclusie over de hoogte van de huidige normen, maar geeft een beeld van de actuele excreties over diverse melkproductieklassen.
Het advies wordt binnen mijn ministerie bestudeerd. Ik verwacht in de loop van het derde kwartaal met een besluit te komen hoe ik om zal gaan met dit advies.
Moet er volgens u bij het toepassen van excretie- en emissienormen worden uitgegaan van feitelijkheden en niet van politiek geformuleerde getallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord dienen feitelijke excretie en excretieforfaits van elkaar te worden onderscheiden. Excretieforfaits zijn gebaseerd op de gemiddelde excretie van bepaalde categorieën dieren en dienen van tijd tot tijd te worden geactualiseerd aan de hand van wetenschappelijk onderzoek naar (ontwikkelingen in) de omvang van die excreties. In dat geval vindt er een wijziging plaats van bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Bij een dergelijk traject worden alle gevolgen in ogenschouw genomen.
Kunt u aangeven op basis van welk(e) jaartal(len) het Fosfaatreductieplan uit 2017 is opgesteld?
De excretieforfaits die de basis vormden voor het Fosfaatreductieplan uit 2017 zijn vastgesteld in 2014 en gebaseerd op data over de gemiddelde excreties in de jaren 2010, 2011 en 2012.
Is het mogelijk te achterhalen of in het Fosfaatreductieplan de meest recente data en inzichten gebruikt zijn bij het vaststellen van de excretiecijfers voor melkvee?
Voor de vaststelling van de excretieforfaits in 2014 is gebruik gemaakt van de meest actuele data en inzichten die toen beschikbaar waren.
Kunt u, gelet op het feit dat het WUR-rapport uit 2021 is samengesteld op basis van de gegevens van 15.000 kringloopwijzers en andere data over de jaren 2017 en verder, aangeven wat de fosfaatproductie van melkvee in 2017 zou zijn geweest als de nieuwe excretiecijfers ook toen zouden zijn gebruikt?
De jaarlijkse fosfaatproductie wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend op basis van feitelijke gegevens over dieraantallen, voersamenstelling en -opnames en de vastlegging van stikstof en fosfaat in dierlijke producten van het betreffende jaar. De fosfaat- en stikstofproductie per jaar wordt jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.
De jaarlijkse fosfaatproductie per sector wordt dus niet berekend op basis van de excretieforfaits. Het is juist andersom: de excretieforfaits worden gebaseerd op (gemiddelde cijfers van) de feitelijke excretie.
Bent u bekend met het artikel «Geheime stukken voeden twijfel stikstofmodel Aerius»?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de auteur dat bij het hanteren van de herrekende excretiecijfers in 2017 er geen overschrijding van het fosfaatplafond zou zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
In het artikel waar u naar verwijst wordt door de auteur geen conclusie getrokken met betrekking tot de excretie van fosfaat.
Was er in 2017 een daadwerkelijke overschrijding van het fosfaatplafond? Zo ja, kunt u dit bekrachtigen met bronnen?
Uit het CBS-rapport Dierlijke mest en mineralen 20173 blijkt dat in 2017 de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij 86,6 miljoen kilogram bedroeg, ruim meer dan het sectorale fosfaatplafond van 84,9 miljoen kilogram. Overigens blijkt uit hetzelfde rapport ook dat de fosfaatproductie van de gehele Nederlandse veestapel in 2017 met 169,0 miljoen kilogram onder het door de Europese Unie vastgestelde plafond van 172,9 miljoen kilogram lag.
Zijn er in de Nederlandse natuur ook stikstofminnende planten? Zo ja, welke en welk oppervlak beslaan deze in Nederland?
Ja, die zijn er. Welke het precies betreft, hangt af van de gehanteerde definitie. Maar daarbij moet gedacht worden aan brandnetels, bepaalde soorten bramen en allerlei soorten ruigtekruiden. Welke oppervlakte deze beslaan, is onbekend; duidelijk is wel dat deze oppervlakte sterk is toegenomen.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofarme natuur?
Dat is niet bekend.
Hoeveel levend gewicht, dus biomassa (in kg.), aan insecten en ongewervelde wezens zijn afhankelijk van stikstofminnende planten/natuur?
Dat is niet bekend.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. U bent hierover per brief geïnformeerd op 1 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2943).
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u duiden waarom u in uw beantwoording op vragen over de grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne1 eenzijdig de lezing van de Oekraïense autoriteiten volgt, waarin zij aangeven dat de heer Dulmers in strijd zou hebben gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand? Kunt u in uw beantwoording aangeven waarom het feitenrelaas ontbreekt en waarom de Oekraïense autoriteiten niet kunnen achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld?
In gesprekken met de Oekraïense autoriteiten heeft het ministerie informatie over de zaak opgevraagd. Onlangs heeft het ministerie gerappelleerd bij de Oekraïense autoriteiten. Tot op heden bleek het, in verband met de huidige oorlogsomstandigheden, niet mogelijk om nadere informatie te verkrijgen.
Bent u op de hoogte van het feit dat een officiële aanklacht van Oekraïne tegen de heer Dulmers ontbreekt?
Het ministerie heeft hierover navraag gedaan. Tot op heden is geen nadere informatie ontvangen.
Waarom komt u met flutantwoorden op vragen waarbij een Nederlandse journalist die, nadat hij een pistool op het hoofd gedrukt heeft gekregen, op een zeer grove wijze het land is uitgezet? Zou het verdedigen van de persvrijheid niet om een veel stevigere reactie van het kabinet moeten vragen?
Het ministerie heeft de zaak opgebracht bij de Oekraïense autoriteiten. Daarnaast heb ik deze zaak besproken met Minister van Buitenlandse Zaken, Kuleba. In deze gesprekken heeft Nederland het belang van persvrijheid – ook in oorlogssituaties – sterk benadrukt. Ook de proportionaliteit van de uitzetting is aan de orde geweest in het gesprek met Minister Kuleba.
Heeft u de pijnlijke kwestie over de omgang met een Nederlandse journalist aanhangig gemaakt bij uw bezoek bij president Zelenski? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op dinsdag 10 mei heb ik deze casus opgebracht bij mijn evenknie Minister Kuleba. Minister Kuleba heeft toegezegd naar de zaak te kijken.
Deelt u de mening dat een inreisverbod van tien jaar voor journalist Dulmers bij het uitblijven van een officiële aanklacht van Oekraïne geen pas geeft? Zo ja, wat gaat u doen om het inreisverbod per direct op te laten heffen?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd om nadere informatie. Op dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de specifieke context en omstandigheden van deze kwestie.
Welke acties gaat u verder ondernemen inzake excuses van de Oekraïense overheid inzake de handelwijze ten opzichte van een Nederlandse journalist? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten een aantal keer gevraagd om nadere informatie. Gezien de huidige oorlogsomstandigheden hebben de Oekraïense autoriteiten tot dusver geen nadere informatie kunnen geven. Daarnaast heb ik de casus onder de aandacht gebracht van mijn Oekraïense collega, Minister Kuleba.
De heer Dulmers kan in Oekraïne een nationale rechtsgang starten. Het ministerie heeft – op zijn verzoek – een lijst van advocaten met de heer Dulmers gedeeld. Toegang tot een internationaal mensenrechtenhof of -comité vereist het doorlopen van de nationale rechtsgang.
Berichten over wangedrag in azc’s |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker verminkte azc-personeel met opzet»?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat verdachte Tarek S. inderdaad kort voor deze zware mishandeling cq. poging doodslag op 27 januari jl. te horen had gekregen dat hij Nederland uitgezet zou worden? Zo ja, wat zou de reden zijn geweest voor uitzetting van Tarek S.?
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u naar aanleiding van dit incident van mening dat, indien een asielzoeker in de toekomst een soortgelijk bericht krijgt, er aanvullende maatregelen genomen dienen te worden met het oog op de veiligheid van de medewerkers en andere bewoners van een asielzoekerscentrum (azc)? Zo ja, welke maatregelen zouden hier naar uw mening passend en geboden zijn?
De veiligheid van medewerkers en bewoners heeft continu mijn aandacht en dat van het COA. Ik leef mee met de medewerkers die het slachtoffer zijn geworden van deze daad en wens hen sterkte in hun herstel.
Indien gesprekken op een opvanglocatie plaatsvinden, wordt vooraf een inschatting gemaakt op welke wijze het gesprek het meest passend kan plaatsvinden. Indien de inschatting wordt gemaakt dat er een dreigende situatie kan ontstaan, zijn diverse faciliteiten, trainingen en procedures op locaties (zoals een spreekkamer met een nooddeur en meerdere alarmeringsmogelijkheden, gespreksvoering, portofoons, gezamenlijk met een collega een gesprek voeren, afspraken met beveiliging) beschikbaar. Wanneer de situatie fysiek of verbaal dreigend wordt, kan, indien nodig gezamenlijk, de-escalerend opgetreden worden.
Ik acht het van groot belang dat – ook naar aanleiding van incidenten als deze – vinger aan de pols wordt gehouden of er aanscherpingen of aanvullende maatregelen nodig zijn om de veiligheid van medewerkers en bewoners te borgen. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces nader informeren over aanvullende maatregelen in het voorkomen en aanpakken van overlastgevend en crimineel gedrag. Daarbij vind ik het wel belangrijk om te benadrukken dat, ondanks maatregelen die worden getroffen, incidenten nooit helemaal kunnen worden voorkomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer wrang is dat een misdrijf zoals het vermoedelijk door Tarek S. gepleegde, kan betekenen dat hij het daarmee door hem beoogde doel, te weten het rekken van zijn verblijf in Nederland, ook bereikt? Zo ja, overweegt u regelgeving op deze onwenselijkheid af te stemmen?
Uitgangspunt van het beleid is, dat personen die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertonen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Als er incidenten zijn waarbij COA-medewerkers belaagd worden, doet het COA aangifte bij de politie.
In de gevallen waarin sprake is van ernstige strafbare feiten, waar het opportuun is om te vervolgen, kan het OM aangeven dat er bezwaar is tegen de gedwongen terugkeer van de vreemdeling. In deze zaken is er immers een strafvorderlijk belang.
Indien de vreemdeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf zal, als het vertrek aan de orde is, dat in beginsel aansluitend aan de strafrechtelijke detentie plaatsvinden. Daarbij is van belang dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar wel vervroegd de inrichting kan verlaten als hij direct aansluitend vertrekt. In de regel zal een vreemdeling ook een inreisverbod zijn opgelegd. Mocht dit door omstandigheden niet te realiseren zijn, dan zal er aansluitend op de strafrechtelijke detentie over worden gegaan tot vreemdelingenbewaring als aan de juridische voorwaarden wordt voldaan.
Het feitelijk verblijf in Nederland wordt derhalve alleen verlengd met het oog op de strafrechtelijke vervolging en het ondergaan van de strafrechtelijke sanctie. De IND zal doorgaan met de behandeling van de asielaanvraag en deze afwijzen wanneer daar gronden voor zijn. Waar relevant voor de afhandeling van de aanvraag zal de IND wachten op het vonnis in de strafzaak en deze waar nodig tegenwerpen. In die zin ben ik het er niet mee eens dat er een verkeerd signaal vanuit gaat naar andere asielzoekers.
Bent u van mening dat in algemene zin voldoende rekening wordt gehouden met de veiligheid van medewerkers van azc’s? Zo ja, waar baseert u die mening op? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn in algemene zin passend en geboden naar uw oordeel?
De veiligheid van medewerkers in de opvang heeft mijn constante aandacht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3. Ik realiseer me daarbij dat de arbeidsbelasting en werkdruk voor de medewerkers in de opvanglocaties zeer groot is door diverse ontwikkelingen, zoals de langere verblijfstijden in de opvang door lange wachttijden voor de procedures, een achterblijvende uitstroom en de oplopende bezettingsgraden in de opvanglocaties als gevolg van een tekort aan opvangcapaciteit. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de situatie in de opvanglocaties en kunnen gevolgen hebben voor de veiligheid en de beleving daarvan. Tegelijkertijd speelt ook dat een kleine groep asielzoekers crimineel of overlastgevend gedrag vertoont dat een grote impact kan hebben op de medewerkers.
De maatregelen die beschikbaar zijn voor het voorkomen en de aanpak van crimineel en overlastgevend gedrag van bepaalde asielzoekers helpen om de zowel de woon- als de werkomgeving veilig te houden. Voor het zomerreces verwacht ik meer toelichting te kunnen geven op de maatregelen in het voorkomen en aanpakken van crimineel en overlastgevend gedrag.
Is het juist dat de uitzetting van Tarek S., ofwel vanwege de reeds aanwezige aanleiding voor uitzetting of met als aanleiding het plegen van dit strafbare feit, pas kan worden geëffectueerd na onherroepelijke veroordeling, met als gevolg dat dit met inbegrip van hoger beroep en cassatie nog vele jaren kan duren en hij al die tijd rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo ja, kan hier naar uw oordeel het verkeerde signaal van uitgaan naar andere asielzoekers die zich wel goed gedragen en die wel uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat, indien inderdaad reeds tot uitzetting is besloten, zodra Tarek S. de gevangenis om welke reden dan ook verlaat, hij direct voordat hij de Nederlandse maatschappij opnieuw in gevaar kan brengen, zal worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «Ruzie over drugs aanleiding steekpartij azc Echt»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of een drugsgerelateerd incident inderdaad aanleiding is geweest voor het steekincident?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u het eens met de stelling dat de reeds overbelaste asielketen en politie in Nederland haar spaarzame capaciteit niet zou moeten kunnen benutten voor asielzoekers die een veilig heenkomen zoeken in Nederland, in plaats van asielzoekers die Nederland onveiliger maken?
Ervan uitgaande dat het woordje «niet» een verschrijving is, ben ik het eens met deze stelling. Ik merk hierbij overigens op dat op dit moment meer dan 40.000 asielzoekers worden opgevangen in de COA-opvang. Het zal dus nooit zijn te voorkomen dat zich in de opvang, net als in de Nederlandse maatschappij, incidenten voordoen.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële middelen die een asielzoeker ter beschikking gesteld krijgt vanuit de Nederlandse overheid niet bedoeld zijn voor de aanschaf van verdovende middelen?
Een asielzoeker is vrij om binnen de grenzen van de wet zijn geld te besteden.
In hoeverre bent u, zowel ten aanzien van het azc in Echt, als in algemene zin op de hoogte van de beschikbaarheid, de handel en het gebruik van drugs en het aantal en aandeel aan drugs gerelateerde incidenten in de Nederlandse azc’s?
Het gebruik van drugs in het azc is niet toegestaan. Zodra iemand met drugs wordt gevonden, wordt dit afgepakt. In hoeverre drugsgebruik een rol speelt bij incidenten is moeilijk te achterhalen, omdat deze gegevens niet worden geregistreerd. Dat er door een aantal bewoners ongemerkt drugs kan worden gebruikt, is niet uit te sluiten.
Wat wordt op dit moment gedaan ter voorkoming van de beschikbaarheid, handel en gebruik van drugs in azc’s? Welke maatregelen bent u van plan aanvullend te nemen naar aanleiding van voornoemd nieuwsbericht waaruit blijkt dat drugs voorhanden is en bovendien geweldsconflicten oplevert?
In het nieuwsbericht wordt door getuigen de suggestie gewekt dat er sprake zou zijn van een drugs gerelateerd incident. De politie heeft geen uitsluitsel kunnen geven over de precieze oorzaak van het incident.
In zijn algemeenheid kan aangegeven worden dat het COA huisregels hanteert waarin onder andere staat aangegeven dat illegale drugs verboden zijn op COA-opvanglocaties. De COA-medewerkers gaan met regelmaat op kamerbezoek en kamercontrole. Indien er een verdenking is van bv illegaal drugsbezit kan er vaker een controle worden uitgevoerd of kan de politie worden ingeschakeld voor een controle.
Welke delicten hebben de betrokkenen, waarvan duidelijk is geworden dat zij al eerder in aanraking zijn geweest met politie, in het verleden gepleegd? Zijn dit ernstige delicten geweest die aanleiding destijds hadden kunnen zijn voor uitzetting uit Nederland van betrokkenen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Heeft u zicht op de vraag of de gepleegde strafbare feiten die aanleiding zijn voor dit nieuwsbericht aanleiding kunnen zijn voor alsnog uitzetting van de betrokken asielzoekers? Zo ja, zijn hiertoe reeds stappen gezet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Ook samenleving zelf moet zich voorbereiden op nieuwe coronagolf’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Ook samenleving zelf moet zich voorbereiden op nieuwe coronagolf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op uitspraken gedaan door onder andere de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) tijdens het rondetafelgesprek Lange termijn coronabeleid op 16 mei jl. in de Kamer over dat alleen het basisscenario met betrekking tot het langetermijnbeleid is uitgewerkt?
Het kabinet bereidt zich voor op verschillende scenario’s, zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de lang termijnaanpak COVID-19 van 1 april jl.2 Deze scenario’s zijn gebaseerd op de scenario’s van de WRR en KNAW en schetsen de mogelijke epidemiologische ontwikkelingen van het virus, variërend van licht (verkoudheidsscenario) tot zwaar (worst case). Ook sectoren bereiden zich op verschillende scenario’s voor. In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl., is nader ingegaan op de voorbereidingen van de overheid, de zorgsector, sectoren en doelgroepen op verschillende scenario’s, waaronder een scenario waarin we te maken krijgen met een opleving van het virus.3 Zo is in de brief ingegaan op de voorbereidingen voor nieuwe vaccinatierondes, opschaalbare capaciteit voor testen, beschikbaarheid van medicatie, de stappen die gezet worden in het optimaliseren van de zorgketen en de vervolgstappen voor de sectorale aanpak.
Op welke manier kan de samenleving zich voorbereiden op een nieuwe coronagolf als laagdrempelige instrumenten zoals de Coronamelder niet meer actief zijn en een online registratie voor zelftesten (nog steeds) op de plank ligt? Welke handvatten wilt u individuen en organisaties dan geven om zich voor te bereiden?
Sinds 11 april jl. is het advies om een confirmatietest te doen bij de GGD vervallen. De zelftest is de primaire testmethode, ook bij oplevingen van het virus. Op basis van een testuitslag kunnen mensen zelf passende maatregelen nemen om zichzelf en hun naasten te informeren en beschermen. Het zelfzorgadvies informeert en ondersteunt hierbij door mensen handelingsperspectief te geven. Dit advies gaat bijvoorbeeld over de isolatieduur na een positieve zelftest en hoe een geïnfecteerd persoon zijn omgeving kan informeren, maar ook breder over hoe te handelen bij een negatieve test of aanhoudende klachten. Een eerste versie van het zelfzorgadvies is digitaal te vinden (Quarantaine Check COVID-19 | Rijksoverheid.nl) en wordt komende tijd verder aangevuld. Voor de mensen die de weg naar het digitaal zelfzorgadvies (nog) niet goed kennen is er ondersteuning en hulp vanuit de GGD’en.
Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn. Mocht het nodig zijn kan ook BCO weer opgeschaald worden. Daarvoor wordt regionaal een beperkte basiscapaciteit behouden. De basiscapaciteit kan ingezet worden voor het adviseren bij specifieke uitbraken, zoals in intramurale instellingen waar mensen verblijven met een hoog risico op ernstig verloop. Wanneer opschaling van capaciteit nodig is, schalen de regio’s eerst binnen de eigen GGD op. De LCCB behoudt de noodzakelijke niet-personele infrastructuur, indien er bij een sterke opleving behoefte is aan landelijke BCO-capaciteit.
Daarnaast kan, mocht het nodig zijn, de inzet van bijvoorbeeld CoronaMelder – waarbij sneller, meer (onbekende) nauwe contacten kunnen worden bereikt – worden heroverwogen. Zoals toegezegd aan uw Kamer4 zal ik de toekomstige inzet van CoronaMelder, in combinatie met zelftesten, nader verkennen. Ik heb de Taskforce Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 (DOBC) gevraagd om mij hierover te adviseren. Ik verwacht uw Kamer voor het reces over dit advies te kunnen informeren.
Wat is uw planning rondom mogelijke opschaling van capaciteit voor testen, vaccineren en boosten, waaronder personeel, bij de GGD’en? Wanneer kunnen GGD’en uit de startblokken met deze opschaling en wie bepaalt op basis waarvan deze opschaling wordt opgestart?
Zoals ik in mijn brief van 17 mei jl. heb aangegeven monitort het RIVM continu of en wanneer een nieuwe herhaalprik noodzakelijk is.5 Het Responsteam van Centrum Infectieziektebestrijding (CiB) van het RIVM duidt elke twee weken de noodzaak voor revaccinatie in relatie tot de epidemiologische situatie en maakt op basis hiervan een inschatting van de noodzaak om een herhaalprik te overwegen. Indien nodig kan diezelfde week een «expertteam COVID-19 vaccinaties» (OMT-Vaccinatie) worden ingesteld om over een herhaalprik te adviseren. Het «expertteam COVID-19 vaccinaties» adviseert op basis van het «Toepassingskader revaccinatie tegen COVID-19» en eerdere adviezen van de Gezondheidsraad, die leidend zijn voor de inzet en prioritering van COVID-19-vaccins bij verschillende doelgroepen. Voor het uitvoeren van de vaccinatiecampagnes heeft het RIVM samen met de GGD’en uitvoeringsplannen uitgewerkt om op verschillende scenario’s, die ook in mijn brief van 1 april jl. zijn toegelicht, voorbereid te zijn.
Op dit moment kunnen de GGD’en vanuit een basiscapaciteit van 300.000 vaccinaties per week in drie weken opschalen naar een capaciteit van 500.000 vaccinaties per week, en na zes weken naar een capaciteit van 1,5 miljoen vaccinaties per week. Daarnaast werkt het RIVM een noodscenario uit om met meerdere uitvoeringspartners in geval van nood binnen zeer korte tijd de hele bevolking te kunnen vaccineren. Om snel te kunnen opschalen werken de GGD’en aan flexibele inzet van personeel voor zowel testen als vaccineren. Zo wordt er gebruik gemaakt van een regionale pool van oud-medewerkers en worden er afspraken gemaakt met uitzendorganisaties, reguliere zorginstellingen, Defensie en hulporganisaties van het Rode Kruis. GGD’en bespreken met werkgevers – vanwege de krappe arbeidsmarkt – de mogelijkheden voor het beschikbaar stellen van medewerkers met ervaring met prikken of testen.
De aanpassing van het testbeleid heeft geleid tot structureel minder testvraag bij de GGD’en. Niet voor iedereen is zelftesten de aangewezen optie; voor deze mensen is het mogelijk om toch een professioneel afgenomen test (bij de GGD) te doen, zoals inwoners van een verpleeghuis of andere instelling met kwetsbare personen en zorgmedewerkers. Hiertoe houdt de GGD een basistestcapaciteit beschikbaar. Deze basiscapaciteit geeft ook de mogelijkheid tot beperkte opschaling indien nodig. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. In dat geval zal mogelijk het testbeleid gewijzigd worden door het Ministerie van VWS. In ieder geval tot februari 2023 houden de GGD’en rekening met dit scenario en zijn er afspraken gemaakt over de opschalingssnelheid. De GGD’en bereiden zich voor om vanuit een risicogerichte testcapaciteit per regio binnen twee weken de testcapaciteit op te schalen naar 15.0006 per dag en in de vijf weken daarna naar een testcapaciteit van 100.000 per dag. De beschikbaarheid personeel is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Het is van belang om bij een nieuwe variant die dominant dreigt te worden snel te kunnen bepalen in hoeverre antigeen(zelf)testen nog voldoende werken. Daarom werkt het Ministerie van VWS met wetenschappers en uitvoerende partijen gezamenlijk een protocol uit om snel te kunnen onderzoeken hoe goed antigeen(zelf)testen nog werken7. Het is onder andere afhankelijk van de uitkomsten van deze validatiestudies of het nodig is om het (zelf)testbeleid te wijzigen. Dat zou bijvoorbeeld een opschaling van de PCR-testcapaciteit kunnen zijn. Het protocol voor antigeentestvalidatie wordt in de zomer afgerond.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw uitspraak «dat er nog steeds ziekenhuizen zijn die geen goed plan hebben voor het opschalen van de zorg als het virus terugkomt en ook in de horeca wordt nog onvoldoende nagedacht over mogelijkheden om veilig open te blijven»?
Op de gehele arbeidsmarkt zien we tekorten, dat geldt ook voor de zorg. De zorgcapaciteit is begrensd door het aantal zorgverleners dat beschikbaar is. De knelpunten voor opschalen zijn het hoge ziekteverzuim en het gebrek aan voldoende en gekwalificeerd personeel. Met deze knelpunten wordt nadrukkelijk rekening gehouden bij de voorbereidingen op een eventuele opleving van het coronavirus. Zo heeft het kabinet afspraken gemaakt met diverse zorgsectoren, bijvoorbeeld over flexibele opschaling van IC-capaciteit met ziekenhuizen. Verder is er winst te behalen als het gaat om in-, door- en uitstroom van patiënten in het zorgnetwerk.
Zo wil het kabinet bijvoorbeeld blijven faciliteren dat meer patiënten thuis met zuurstof kunnen worden behandeld. De optimalisatie van het zorgnetwerk draagt bij aan verlichting van de druk op bepaalde sectoren.
Het kabinet heeft het rapport van het expertteam COVID-zorg ontvangen. Het expertteam heeft geadviseerd over het optimaliseren van het zorgnetwerk opdat – bij een eventuele nieuwe opleving van het coronavirus – de kritiek planbare zorg binnen zes weken geleverd kan blijven worden en de reguliere ziekenhuiszorg zoveel mogelijk doorgang kan vinden. Daarnaast heeft het expertteam in beeld gebracht hoe de coördinatie van COVID-capaciteit in tijden van crisis het beste kan worden ingericht, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring, kennis en infrastructuur die is opgebouwd door alle partijen in de voorbije crisisjaren. Ik verwijs naar mijn brief van 13 juni jl. voor mijn reactie op het rapport van het expertteam.
In de lange termijn brief aan uw Kamer van 1 april jl. heeft het kabinet de sectorale aanpak aangekondigd. Sectoren hebben de afgelopen twee jaar ervaring opgedaan met corona. Het kabinet vindt het belangrijk om inzichten van sectoren mee te nemen in de lange termijn strategie. Sectoren zijn daarom uitgenodigd om sectorplannen op te stellen met daarin aandacht voor preventieve maatregelen, werkbare interventies en preferenties ten aanzien van contactbeperkende maatregelen indien dit nodig is. Het kabinet is blij dat veel sectoren de handschoen hebben opgepakt en dat veel sectoren een eerste versie van hun plannen hebben aangeleverd. Zij stellen ook terechte vragen over dit traject en het vervolg. In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. In deze brief benoemt het kabinet ook de gedeelde verantwoordelijkheid tussen burgers, ondernemers en overheid, om samen te zorgen voor een open samenleving. Daarom vertrouwt het kabinet erop dat ook de horeca nadenkt over de mogelijkheden om veilig open te blijven. Daarbij blijft het kabinet graag in gesprek met de horeca om de sector hierin te ondersteunen.
Deelt u de mening dat de samenleving, organisaties en individuen alleen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in de bestrijding van het virus, als de overheid duidelijk is over wat dan nodig is? Zo ja, kunt u dan concreter duidelijk maken wat van iedereen verwacht wordt?
In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl. geeft het kabinet inzicht in de concrete voorbereidingen die getroffen worden vanuit de overheid, de zorgsector, maatschappelijke sectoren en doelgroepen, en wat van ons als individuele burger wordt verwacht. Zo wordt onder meer beschreven wat van de overheid, de zorg, sectoren en de samenleving wordt gevraagd om de zorg toegankelijk te houden en sociaal, maatschappelijke en economische schade in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Het openhouden van de samenleving vraagt immers om een integrale en preventieve aanpak en is een verantwoordelijkheid van ons allemaal. Zoals ook beschreven in de brief van 1 april jl. aan uw Kamer, zal actie op alle drie de eerder gedefinieerde sporen (zorg, vaccineren en maatregelen) nodig zijn, om bij hevige oplevingen de samenleving zoveel mogelijk open te houden. Verschillende maatschappelijke sectoren hebben de afgelopen twee jaar bijvoorbeeld ervaring opgedaan met het op een verantwoorde wijze doorgang laten vinden van hun activiteiten. Sectoren zijn daarom gevraagd om plannen op te stellen waarmee men zich voorbereidt op verschillende mogelijke scenario’s. Deze sectorplannen vormen bij besluitvorming over eventuele maatregelen het uitgangspunt. Het kabinet zet daarnaast in op oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT). Het MIT zal ten tijde van besluitvorming over maatregelen gevraagd worden te adviseren over de maatschappelijke impact hiervan, gelijktijdig met de OMT-advisering.
De samenleving wordt gevraagd om zich ook op de langere termijn te houden aan de basisadviezen, zoals het advies je handen te wassen of thuis te blijven bij klachten en dan een zelftest te doen. Ook wordt mensen gevraagd een herhaalprik of booster te halen, indien de situatie daar aanleiding toe geeft. Op die manier proberen we besmettingen zo veel mogelijk te voorkomen en rekening te houden met mensen die zich zorgen maken om hun gezondheid. De overheid blijft actief communiceren over het belang van het naleven van de basisadviezen. In het bijzonder heeft het kabinet in de voorbereidingen voor de langetermijnstrategie aandacht voor kwetsbare groepen en mensen die nog steeds de impact van de epidemie aan den lijve ondervinden, zoals zorgmedewerkers met langdurige klachten na corona, ondernemers met schulden en thuiswerkers met burn-out klachten.
Deelt u de mening dat het voor de bestrijding van COVID van belang is dat de inzet van organisaties en individuen elkaar moeten versterken en de daarvoor benodigde afstemming bij het kabinet hoort samen te komen? Zo ja, bent u bereid de Kamer daar op korte termijn meer inzicht en overzicht over te geven?
Zie antwoord vraag 6.
De roekeloze investeringsplannen van de fossiele industrie, waarmee ze de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord torpederen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Revealed: the «carbon bombs» set to trigger catastrophic climate breakdown»?1
Ja.
Kunt u de cijfers uit dit onderzoek van The Guardian bevestigen? Zo nee, welke cijfers kloppen niet?
Ik kan de juistheid van de cijfers van het onderzoek van de Guardian niet controleren, maar op basis van informatie van het IPCC in haar mitigatierapport de algemene boodschap wel onderschrijven. Het IPCC geeft aan dat als we de temperatuurstijging onder de 2 graden willen houden ongeveer 80% van de kolen, 50% van gas, en 20% van de oliereserves waarschijnlijk niet kunnen worden gebruikt. In scenario’s voor het beperken van de temperatuurstijging tot 1,5 graden (met beperkte overshoot) is in 2030 al sprake van een significante afname van het gebruik van olie en gas ten opzichte van het huidige niveau.
Erkent u dat de «koolstofbommen» uit de investeringsplannen van de fossiele industrie de kans op het halen van de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord minimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat, als de cijfers van The Guardian kloppen, de totale CO2-uitstoot als gevolg van het verbranden van de beoogde winningsplannen voor olie- en gas het resterende budget voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden geheel of gedeeltelijk zou opmaken en daarmee de 1,5 gradendoelstelling buiten bereik zou brengen. Het IPCC trekt eenzelfde conclusie als het gaat over de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande en geplande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen). Dit overstijgt het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden. IPCC geeft ook aan dat Carbon Capture en Storage (CCS) maar soelaas biedt om een beperkt deel van die extra emissies te vermijden.
Beseft u hoe problematisch dat is?
Zeker. Het overstijgen van 1,5 graden leidt tot onomkeerbare schade aan onze leefomgeving en maakt het aanpassen aan dit niveau van klimaatverandering lastiger en in sommige delen van de wereld zelfs helemaal niet meer mogelijk.
Erkent u dat de fossiele industrie met deze roekeloze investeringsplannen aanstuurt op wereldwijde klimaatontwrichting en ecocide? Zo nee, waaruit blijkt dat het niet zo is?
Indien de cijfers van The Guardian kloppen, dan zijn de veronderstelde plannen van de internationale fossiele sector niet verenigbaar met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs en moet klimaatbeleid er voor zorgen dat die voorraden niet allemaal worden gewonnen. Investeringen in verdere ontginning van fossiele reserves hebben het risico dat die investeringen stranded assets worden, zoals ook aangegeven door het IPCC. Het kabinet heeft deze visie bevestigd met ondertekening van de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de energievoorziening, waarover de Kamer separaat geïnformeerd wordt. De sector in Nederland is zich hier ook van bewust, ondersteunt de doelen (o.a. Parijs) en werkt aan verdere verduurzaming.
Herinnert u zich het oordeel van secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres die, in reactie op recente IPCC-rapporten, sprak van code rood voor de mensheid, een crimineel gebrek aan leiderschap en dat het huidige energiebeleid zal leiden tot een onleefbare wereld?2
Ja.
Onderschrijft u de door Guterres op basis van het IPCC geschetste ernst van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de ernst van de klimaatcrisis en de noodzaak voor het direct omlaag brengen van de mondiale uitstoot. Het kabinet onderschrijft daarnaast de conclusies van het IPCC volledig, zoals ook aangegeven in de kabinetsappreciatie van beide recente IPCC-rapporten3. Nederland zet zich daarom nationaal in voor meer emissiereductie, en pleit daarnaast internationaal voor ambitieuzere klimaatdoelen van landen, met name bij landen met een hoge CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat de investeringsplannen van de fossiele industrie illustratief zijn voor het door Guterres benoemde criminele gebrek aan leiderschap? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 5 is het van belang dat de door The Guardian veronderstelde investeringsplannen in de internationale fossiele industrie niet allemaal tot uitvoer worden gebracht. Dit zou het halen van de Parijs doelen onhaalbaar maken. Het is echter niet duidelijk in hoeverre deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. Voor het halen van de klimaatdoelen moet financiering zoveel mogelijk stromen richting hernieuwbare energieopwek en emissiereductie in plaats van naar het ontwikkelen van nieuwe bronnen van CO2-uitstoot. Het kabinet deelt de mening dat er in de hele samenleving doortastend leiderschap nodig is voor de energietransitie, niet alleen binnen de energiesector zelf, maar ook bij overheden en multilaterale banken, en roept daar ook internationaal toe op.
Beseft u dat deze fossiele bedrijven klaarblijkelijk niet van plan zijn om zelfstandig de juiste keuzes te maken voor het klimaat en dat ze liever hun ontwrichtende verdienmodel zo lang mogelijk in stand willen houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor u en uw beleid?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie van fossiel naar hernieuwbare energie een actieve rol van de overheid vraagt. U kunt de doorvertaling hiervan breed zien in het klimaat- en energiebeleid van het kabinet, zowel nationaal als internationaal. De sector in Nederland werkt hard aan verduurzaming en is bereid hierin te investeren. Het kabinet stimuleert en borgt deze beweging, bijvoorbeeld door het maken van (wederkerige) maatwerkafspraken, de aanleg van infrastructuur en het beprijzen van fossiele energie en CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat regeringsleiders wereldwijd moeten optreden tegen de ontwrichtende investeringsplannen van de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 9 is het kabinet van mening dat de overheid actief beleid moet voeren voor de energietransitie. Het kabinet doet dit ook, evenals de Europese Commissie en diverse andere landen buiten de EU. Dit beleid moet het aantrekkelijk maken om te investeren in hernieuwbare energiebronnen, emissiereductie en circulair gebruik van grondstoffen.
Wat gaat u, op het internationale toneel, concreet doen om deze gevaarlijke investeringsplannen te stoppen?
Nederland is aangesloten bij allerlei internationale coalities en verklaringen waarin bijvoorbeeld wordt gewerkt aan het vergroenen van financieringsstromen en het bewegen van landen om internationale kolenfinanciering te stoppen. Nederland heeft zich tijdens de afgelopen klimaattop van de Verenigde Naties (COP26) in Glasgow aangesloten bij en actief ingespannen voor de verklaring4 om het geven van nieuwe directe publieke steun voor de fossiele energiesector te beëindigen per 1 januari 2023. Uw Kamer wordt hierover apart geïnformeerd.
Welke barrières komt u hierbij tegen en hoe kunnen die barrières worden weggenomen?
De internationale vergroeningsambitie vraagt om doorvertaling naar beleid op verschillende overheidsniveaus. Bij bilaterale instrumenten kan het kabinet de beleidsregels zelf opstellen en vraagt dit proces vooral om zorgvuldige omgang met de betrokken belanghebbenden. Daarbij kan Nederland een koplopersrol spelen maar wil het kabinet nadrukkelijk ook oog houden op wat anderen doen om zo het gelijk speelveld voor het Nederlands bedrijfsleven in stand te houden. In multilaterale fora zoals bij de Verenigde Naties, de EU of de multilaterale banken heeft Nederland het niet alleen voor het zeggen en probeert Nederland in overleg en samenwerking met andere bestuurders tot aanscherping van het beleid te komen. Dat hier nog stappen te nemen zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de recent verschenen analyse door de OESO en IEA van de publieke steun voor productie en consumptie van fossiele energiebronnen. In 2021 bedroeg die steun bijna 700 mld. US dollar. In verband met sterk gestegen energiekosten voor bedrijven en huishoudens is de verwachting dat deze steun in 2022 verder oploopt5.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle aan Nederland en/of Nederlands beleid gerelateerde investeringsplannen van bedrijven die geld verdienen aan fossiele producten?
Nee, die data zijn niet openbaar en houdt het kabinet dus ook niet bij.
Hoe gaat u deze investeringsplannen stoppen?
In Europa zet het kabinet er stevig op in om de emissies van broeikasgassen in hoog tempo te verminderen. Onder meer dankzij een aanscherping van het Europese Emissiehandelsysteem weten bedrijven ook dat het huidige verdienmodel met verbranding van fossiele energiedragers een zeer kostbare aangelegenheid wordt. Energieopwek uit hernieuwbare bronnen kost daarentegen steeds minder en zal naar verwachting fossiele energiedragers uit de markt prijzen. De opkomst van elektrisch rijden zal ook de behoefte aan fossiele brandstoffen voor mobiliteit sterk verminderen. Financiële partijen weten dat ook. Het vooruitzicht van grote productieoverschotten maakt deze projecten onaantrekkelijk en zodoende is er tegelijkertijd een opmars van investeringen in hernieuwbare energie gaande. Fossiele bronnen kunnen echter ook op lange termijn nodig zijn voor het leveren van grondstoffen voor bijvoorbeeld plastics, medicijnen, bouwmateriaal, medicijnen. Van deze producten wordt verwacht dat de mondiale vraag zal blijven stijgen. Zolang die na winning gerecycled worden is dit in overeenstemming met een scenario van volledige circulariteit, hoewel het ook dan de voorkeur heeft om geen nieuwe olie en gas te winnen.
In het artikel van The Guardian wordt aangegeven dat met name zeer grote staatsbedrijven de gevreesde fossiele investeringen doen. Deze partijen opereren in landen die niet of nauwelijks klimaatbeleid voeren en die grote belangen hebben in de fossiele sector. Het is onzeker of het Europese klimaatbeleid ook invloed zal hebben op investeringen in deze landen. Nederland zal zich in ieder geval blijven inzetten, onder meer op bijeenkomsten van de G20 en bij klimaattoppen van de Verenigde Naties, om ook deze landen mee te krijgen.
Bent u bereid om op de aankomende VN-klimaatconferentie in Sharm-el-Sheikh (COP27) een koploperspositie in te nemen door actief verzet te organiseren tegen nieuwe fossiele investeringsplannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich als koploper, met de andere ondertekenaars, inzetten voor versterking en uitbreiding van de coalitie van ondertekenaars van de COP26 verklaring en de effectieve doorvertaling daarvan in beleid, en zal dat ook doen in aanloop naar en tijdens COP27.
Bent u bereid om alsnog namens Nederland een handtekening te zetten onder de «Beyond Oil and Gas Alliance»? Zo nee, waarom niet? (zie: https://beyondoilandgasalliance.com/)
Het kabinet onderschrijft het overkoepelend doel van de verklaring van de Beyond Oil and Gas Alliance om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en steunt het doel om internationale overheidssteun voor fossiele brandstoffen te beëindigen. De Beyond Oil and Gas Alliance legt daarnaast echter de nadruk op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. Hoewel Nederland de gaswinning in het Groningenveld al versneld aan het afbouwen is, geeft het kabinet er de voorkeur aan gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import en daarnaast remt productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen. Bovendien heeft Nederland het gas uit de Nederlandse kleine velden en Noordzee momenteel nodig ten behoeve van gasleveringszekerheid en de afbouw van energie-import vanuit Rusland. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland is daarom niet verstandig.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, is het kabinet nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten. Vanuit de verschillende initiatieven die het kabinet wel steunt, blijven we internationaal samen optrekken met andere landen om de energietransitie te versnellen.
De subsidiëring van een conferentie waar een NGO die gelieerd is aan terreurorganisatie PFLP aan deelneemt |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat uw ministerie als mede-subsidieverstrekker van de bijeenkomst Palestine & the ICC Paralysis is genoemd?1
Ja. De Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) heeft ten onrechte gemeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het evenement financieel zou steunen. De foutieve verwijzing is gerectificeerd.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat een van de sprekers, Shawan Jabarin, algemeen directeur van Al-Haq is?
Ja.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat Al-Haq door de Israëlische regering op een lijst van ngo’s is geplaatst die onderdeel zijn van terreurorganisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Klopt het volgens uw eigen informatie dat Al-Haq banden heeft met de PFLP?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van het Israëlische besluit, te herzien. Dit geldt voor meerdere EU-landen. De EU en VS zijn tevens op dit moment niet naar buiten getreden met een andere positie. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
Geeft Nederland nog steeds subsidie aan Al-Haq?2 Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer en om welke redenen is deze subsidie gestopt? Garandeert het toekenningsproces van het ministerie dat er geen Nederlands geld in handen van organisaties komt die – mogelijk – banden met terreurbewegingen hebben?
Zoals reeds aan de Kamer gemeld heeft Nederland een beperkte en indirecte financiële relatie met Al Haq als uitvoerende partner in een breder programma (zie nummer 20212022–739). Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Klopt het dat deze bijeenkomst expliciet als doel heeft om het International Criminal Court (ICC) ertoe te bewegen Israël te vervolgen wegens oorlogsmisdaden?
Het kabinet was niet betrokken en ook niet aanwezig bij dit evenement. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de aard en doelstelling hiervan.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie haar financiering aan Al-Haq heeft opgeschort? Is dit volgens de regering een terechte stap?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei (niet n.a.v van listings in oktober jl.) aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739).
Indien het het ministerie geen bijdrage heeft geleverd aan deze bijeenkomst of aan een van de organisatoren ervan, bent u dan voornemens om de organisatie aan te spreken op onrechtmatig gebruik van de naam van het ministerie? Welke stappen onderneemt het ministerie verder om dit te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor de dag dat het evenement plaatsvindt, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt. De bijeenkomst vond plaats op 23 mei 2022.
Grootschalige kabelinterceptie door AIVD/MIVD |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland stemde tegen de «sleepwet» en toch staat nu alles klaar voor grootschalig aftappen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het artikel in De Volkskrant.
Is het waar dat het technisch mogelijk is geworden dat de AIVD/MIVD tot op regionaal of zelfs landelijk niveau communicatie via de kabel kunnen aftappen en opslaan? Zo ja, was de technische mogelijkheid er ook al ten tijde van het opnemen van de bevoegdheid tot kabelinterceptie in de wet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Wij willen allereerst benadrukken dat vanuit technisch oogpunt en de manier waarop gegevens over communicatienetwerken worden getransporteerd, het inrichten van een interceptieketen die de diensten in staat stelt om tot op regionaal of zelfs landelijk niveau alle communicatie te intercepteren, in de praktijk niet mogelijk is. Daarnaast kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten enkel op basis van de Wiv 2017 in het kader van de aan hun opgedragen taken bevoegdheden inzetten. Welke onderzoeken door de diensten worden verricht, wordt vastgesteld in de zogeheten Geïntegreerde Aanwijzing. De AIVD en MIVD zetten onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (hierna: OOG-interceptie) op de kabel niet in op het aftappen van wijken of regio's in Nederland. Dit middel richt zich bij inzet dus nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
De noodzaak van OOG-interceptie op de kabel ligt met name in het onderkennen van gekende en ongekende dreigingen in internationale verkeersstromen. Juist het feit dat het gaat om het blootleggen van (cyber)dreigingen waar nog geen zicht op is, en het feit dat bijvoorbeeld landen met een offensief cyberprogramma zich heimelijk over het internet begeven, maakt dat de diensten hun onderzoeken ook op die plek moeten kunnen uitvoeren waar zicht is op die dreigingen.
Is het waar dat de inlichtingendiensten de bevoegdheid tot kabelinterceptie willen gebruiken om gegevens op niveau van een hele wijk of nog groter te kunnen onderscheppen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intentie van de toenmalige wetgever en de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat dergelijke interceptie niet zou gebeuren, en dat dat niet aan de wettelijke eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zou voldoen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee. Zoals in ons antwoord bij vraag 2 aangegeven, richt de inzet van OOG-interceptie op de kabel zich nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
Een van de bevoegdheden die door de diensten kan worden ingezet is de OOG-interceptie op de kabel. De bevoegdheid tot OOG-interceptie bestond al voor de invoering van de Wiv 2017, maar is in de Wiv 2017 techniekonafhankelijk geformuleerd. Daardoor kan deze wijze van interceptie behalve in de ether ook op de kabel plaatsvinden. Met het techniekonafhankelijk maken van deze bevoegdheid zijn er bovendien in de Wiv 2017 strikte aanvullende waarborgen opgenomen.
Zo is er onder meer een voorafgaande onafhankelijke toets door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) vereist en moet de inzet van deze bevoegdheid noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en zo gericht mogelijk zijn. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 2018.
Dat betekent bij inzet van elke bevoegdheid, ook bij OOG-interceptie op de kabel, wordt beoordeeld of er alternatieve minder vergaande bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die eerder ingezet kunnen worden, met het oog op de waarborgen van het huidige wettelijk stelsel. Dit zijn bevoegdheden zoals de inzet van bronnen en observatie of dat er simpelweg navraag gedaan kan worden bij Nederlandse instanties of in Nederland gevestigde bedrijven.
Deelt u de mening van het genoemde oud-Kamerlid van D66 en toenmalig woordvoerder op dit onderwerp dat «wat de diensten nu willen en kunnen, allesbehalve doelgericht [is]?» en dat het ook niet «in overeenstemming [is] met wat de Kamer heeft gevraagd en ook niet met wat de Kamer destijds is beloofd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij delen die mening niet. Elke inzet van een bevoegdheid door de diensten kent een wettelijke grondslag in de Wiv 2017. De onderzoeksopdrachten vloeien voort uit de GA. Daarmee werken de diensten dus altijd doelgericht vanwege de GA. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 20182.
Allereerst is in de Kamerbrief aangegeven dat bijzondere bevoegdheden, waaronder onderzoeksopdrachtgerichte (OOG)-interceptie op de kabel, zo gericht mogelijk worden ingezet. Dit vereiste voor bijzondere bevoegdheden is nagekomen en is inmiddels in artikel 26, vijfde lid van de Wiv 2017 geïncorporeerd. Daarbij is in de Kamerbrief aangegeven dat enkel in het geval dat geen lichtere middelen beschikbaar zijn voor het te bereiken doel, de inzet van OOG-interceptie op de kabel wordt overwogen. Hierbij werd benadrukt dat voor onderzoeken in Nederland diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die gericht op personen kunnen worden ingezet, zoals de inzet van bronnen en observatie. Dit is thans nog steeds het geval.
Vervolgens is in de Kamerbrief aangegeven dat in 2018, 2019 en 2020 per jaar slechts een zogeheten acces-locatie gereed gemaakt wordt voor OOG-interceptie op de kabel. Op deze wijze kunnen de diensten stapsgewijs ervaring opdoen met deze nieuwe bevoegdheid. Bij de in de kamerbrief aangekondigde evaluatie zouden de resultaten van deze eerste inzet worden bezien. Deze toezegging is nagekomen dat er in deze periode een access-point is geoperationaliseerd.
Tot slot is in de Kamerbrief aangegeven dat de inzet van OOG-interceptie voor onderzoek naar communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland de komende jaren vrijwel uitgesloten zou zijn, met uitzondering van onderzoek in het kader van cyber defense omdat bij digitale aanvallen misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse digitale infrastructuur en OOG-interceptie op de kabel noodzakelijk kan zijn om dit te onderkennen. De diensten handelen naar de bedoeling van deze toezegging, met dien verstande dat de CTIVD in haar rapport nr. 75 over de inzet van kabelinterceptie, dat ik uw Kamer op 15 maart 2022 deed toekomen3, de volgende nuances heeft aangebracht. Het onderzoek van de CTIVD wijst uit dat de diensten gedurende de onderzoeksperiode kabelinterceptie niet hebben toegepast voor onderzoeksopdrachten (anders dan cyber defence) die gericht zijn op Nederland. Dit betekent echter niet dat er helemaal geen communicatie met oorsprong en bestemming Nederland is geïntercepteerd. Dit is immers niet te voorkomen, gelet op de routering van kabelcommunicatie. Kabelcommunicatie wordt getransporteerd via de goedkoopste en/of snelste route. Hierdoor is niet uitgesloten dat communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland ook wordt getransporteerd via internationale kabeltrajecten, aldus de CTIVD4.
Deelt u de mening dat zeker zolang de huidge Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 niet gewijzigd is dat de diensten niet in staat mogen zijn om gebruik te maken van de technische mogelijkheid om aan ongerichte kabelinterceptie te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Wiv 2017 mogen de diensten kabelinterceptie toepassen. 00G-interceptie is niet ongericht, maar is een doelgericht middel omdat het op onderzoeksopdrachten die uit de GA voortvloeien, wordt ingezet. 00G-interceptie is wel naar zijn aard een middel met een andere mate van gerichtheid dan bijvoorbeeld een telefoontap. Zoals de CTIVD ook in haar rapport aangeeft is 00G-interceptie per definitie een bulkbevoegdheid met een grote mate van inherente ongerichtheid. Gezien de aard van het middel zijn er dan ook in de Wiv 2017 aanvullende waarborgen opgenomen voor de toepassing van deze bevoegdheid en de omgang met de data die met deze bevoegdheid wordt verworven. Zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven gaat het hierbij dan om de onafhankelijke toets door de TIB en de noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en het zo gericht mogelijk zijn van de inzet van deze bevoegdheid.
Zowel de CTIVD als de Evaluatiecommissie Wiv 2017 hebben onderzoek gedaan naar de toepassing van 00G-interceptie onder de Wiv 2017. Met onze brief van 15 maart 2022 boden wij uw Kamer het meest recente rapport aan van de CTIVD over de inzet van kabelinterceptie door de AIVD en de MIVD, de snapshotfase (nr. 75). In dit rapport geeft de CTIVD aan dat het inrichten van de interceptieketen complex is en dat het voor de diensten de afgelopen jaren technisch en juridisch pionieren is geweest. Het gaat immers om een nieuw middel. De aanbevelingen, onder meer dat er voor verkennen ten behoeve van interceptie een andersoortig regime zou moeten gelden dan voor interceptie, worden meegenomen bij zowel het reguliere wetswijzigingstraject van de Wiv 2017 als de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, die wij aankondigden in onze brief van 15 maart 2022.
Dat diensten kabelinterceptie doelgericht toepassen blijft daarmee ook zo in de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma. Ook zal de toetsing door de TIB onverkort van kracht blijven voorafgaand aan de inzet van deze bevoegdheid en onderdeel uitmaken van de tijdelijke wet. Wij verwachten het wetsvoorstel nog voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden voor behandeling.
Zoals wij uw Kamer informeerden in onze brief van 15 maart 2022 zijn de conclusies uit het onderzoek van de CTIVD voor de diensten richtinggevend en zeer behulpzaam bij het verder inrichten en verantwoord kunnen uitvoeren van de kabelinterceptie. De CTIVD houdt verscherpt toezicht op de inrichting van kabelinterceptie door de diensten, zodat bij geconstateerde onrechtmatigheden onmiddellijk actie kan worden genomen om deze to herstellen. Zowel de CTIVD als de diensten zijn positief over deze vorm van verscherpt toezicht op de toepassing van kabelinterceptie.
Het bericht dat Nederland dictatoriaal Rwanda ondanks mensenrechtenschendingen financieel bleef steunen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u verklaren met welke redenen Nederland met bijna 140 miljoen euro dictatoriaal Rwanda heeft gefinancierd?
Toen Nederland na de genocide van 1994 begon met ontwikkelingssamenwerking in Rwanda was de justitiesector in het land volledig disfunctioneel. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland richtte zich na de genocide op de justitiesector omdat het beëindigen van de cultuur van straffeloosheid, en aandacht voor het recht in den brede, werd gezien als vereiste voor duurzame vrede in het land. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector. Mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur met functionerende instellingen in het land.
De steun aan de justitiesector sinds 1994 kende drie fases. In de noodhulpfase (tussen 1994 en 1999) is onder andere gewerkt aan hervestiging van vluchtelingen, capaciteitsopbouw en reconstructie van de justitiesector, en het trainen van provinciale politie en aanklagers. Tijdens de moderniseringsfase (2000–2011) is de justitiële infrastructuur verder versterkt door de bouw van rechtbanken en het installeren van ICT-systemen. Ook is de zogenaamde Gacaca-rechtspraak (het systeem van traditionele rechtbanken voor lokale genocidezaken) in die tijd ondersteund. Sinds 2012 lag de nadruk op consolidatie en het mogelijk maken van vervolging voor internationale misdrijven, o.a. via ondersteuning van de oprichting van de speciale afdeling voor de behandeling van internationale misdrijven binnen de rechtelijke macht, training van advocaten, en verbeterde rechtstoegang, via voorlichting en rechtshulp aan burgers.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. De Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de justitiesector, komt na dit jaar dan ook ten einde.
Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en pas eind 2023 zullen worden afgerond. Het gaat hierbij om projecten die hinder ondervonden van door de Rwandese overheid ingestelde COVID-19 maatregelen, waaronder een aantal lockdowns, waardoor de tijdige uitvoering van sommige activiteiten onmogelijk werd.
Kunt u verklaren waarom Nederland al jaren de regering van Rwanda steunt?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat Rwanda een dictatoriaal land is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Rwanda kent, zoals dat overigens geldt voor een groot aantal landen waar Nederland met ontwikkelingsinzet actief is of in het verleden actief is geweest, wel zorgwekkende beperkingen op het vlak van maatschappelijke en politieke ruimte. Nederland besteedt hier bijzondere aandacht aan, ook in de bilaterale contacten met Rwanda. Zo onderstreepte de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en marge van de OESO-ministeriële op 9 juni jl. nog het belang van het respecteren van mensenrechten in een bilateraal gesprek met de Rwandese Minister van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking.
Bent u ervan op de hoogte dat de begroting van Rwanda voor 50 procent afhankelijk is van buitenlandse steun?3
Op basis van de meeste recente cijfers van het IMF4 bedroegen in 2021 de schenkingen 22% van de totale inkomsten van de Rwandese begroting.
Hoe valt het te rijmen dat Nederland 140 miljoen euro geeft aan Rwanda, terwijl de schatrijke president Paul Kagama met zijn staatspartij «tot de rijkste politieke partijen ter wereld behoort»?4
De Nederlandse ontwikkelingsinzet sinds 1994 is ten goede gekomen aan de Rwandese bevolking en is nadrukkelijk ingezet voor hele specifieke doeleinden, daar heeft het Nederlandse kabinet altijd scherp op toegezien door gefinancierde projecten scherp te monitoren. Voor de justitiesector is rechtstoegang voor de Rwandese bevolking een leidend uitgangspunt geweest. Nederland heeft bijvoorbeeld jarenlang Rwandese ngo’s gesteund om rechtsbijstand te verlenen en om Rwandese burgers te helpen aanspraak te maken op hun rechten. Daarnaast richtte de Nederlandse inzet zich onder andere op rechtstoegang voor gedetineerden, het bevorderen van de kwaliteit en snelheid van rechtszaken en mechanismen voor transitional justice en traumaverwerking na de genocide. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wordt de Nederlandse steun op dit moment afgebouwd.
Wereldwijd geldt voor alle organisaties die steun ontvangen van Nederland dat zij vóór het tekenen van het contract moeten laten zien dat ze aan strenge eisen voldoen. Als er sprake is van fraude of corruptie wordt er onderzoek gedaan, eventuele financiële schade wordt teruggevorderd en er worden lessen getrokken om de kans op herhaling te verkleinen.
Kunt u een lijst sturen van landen waarvan de Nederlandse regering erkent dat zij dictatoriaal geleid worden?
Het kabinet maakt geen gebruik van dergelijke lijsten.
Steunt Nederland ook andere dictatoriale landen financieel, zo ja, welke?
Voor een overzicht van de landen waar Nederland op dit moment een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie mee heeft en de bedragen die daarmee gemoeid zijn, wordt verwezen naar de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Kunt u per land ook aangeven om hoeveel euro dit gaat?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: ‘Dit is pure discriminatie’' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: «Dit is pure discriminatie»»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Idsinga en Erkens (beiden VVD) over het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt» (ingezonden 19 juli 2021, 2021Z13868)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens de coronapandemie en dat deze afspraken, na te zijn verlengd, gelden tot en met 30 juni 2022?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona. Deze afspraken zijn diverse malen verlengd, meest recentelijk tot en met 30 juni 2022. Bij de laatste verlenging van de overeenkomsten is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
De thuiswerkovereenkomsten betreffen een crisismaatregel om onverwachte gevolgen van thuiswerken door de coronacrisis te voorkomen. Zonder coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken, is er geen rechtvaardiging meer om af te wijken van de afspraken in het belastingverdrag. Daarvoor is een verdragsaanpassing nodig. De thuiswerkovereenkomsten zijn ook niet geschikt voor een verdere verlenging. Ze zijn namelijk direct gekoppeld aan de coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken en lenen zich daardoor niet voor een permanente maatregel.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na de coronapandemie het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Op initiatief van Nederland wordt in overleg met onze buurlanden bezien of mede vanwege het toegenomen thuiswerken nieuwe afspraken kunnen worden gemaakt voor grensarbeiders in de belastingverdragen. Nadat de thuiswerkovereenkomsten aflopen (per 1 juli van dit jaar) gelden de regels van de belastingverdragen met België en Duitsland zoals die vóór corona ook golden. Deze regels voorkomen op adequate wijze dubbele belastingheffing, ook voor thuiswerkende grensarbeiders.
Zijn beide buurlanden (inmiddels) bereid om oplossingensrichtingen te verkennen? Zo ja, wanneer verwacht u een akkoord? Zo nee, waar loopt het op vast?
Nederland is met zowel België als Duitsland in gesprek over een mogelijke thuiswerkregeling in de belastingverdragen. In het belang van de onderlinge relatie en een vertrouwelijk onderhandelingsproces kan ik niet in detail kan ingaan op de concrete inzet en het precieze verloop van de gesprekken. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de precieze vormgeving van een thuiswerkregeling niet eenvoudig is en een goede analyse vereist van de voor- en nadelen van een dergelijke regeling voor thuiswerkende grensarbeiders en hun werkgevers. Revelante aandachtspunten zijn onder andere de administratieve gevolgen en inkomensgevolgen voor grensarbeiders, de administratieve gevolgen voor werkgevers en (het voorkomen van) discoördinatie tussen sociale zekerheid en fiscaliteit.3 Verder zal moeten worden bezien of een thuiswerkmaatregel leidt tot een (binnen de verdragssystematiek) passende verdeling van heffingsrechten en wat de budgettaire gevolgen voor de verdragspartners zijn. Het is daarom niet zeker of een thuiswerkregelingen de belastingverdragen er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien. Als het lukt om overeenstemming te bereiken over een verdragsaanpassing, dan zal het nog geruime tijd duren voordat deze van toepassing wordt.
Bent u het eens met de stelling dat deze kwestie snel moet worden opgelost voor de betrokken grenspendelaars?
Bij de besprekingen met onze buurlanden wil Nederland verkennen of het wenselijk en mogelijk is om de belastingverdragen met de buurlanden zo aan te passen dat een bepaald aantal of percentage thuiswerkdagen geen invloed heeft op de verdeling van heffingsrechten over het inkomen van een grensarbeider. Ook zonder specifieke thuiswerkregeling voorkomen de belastingverdragen overigens op adequate wijze dubbele belasting voor thuiswerkende grensarbeiders. Bovendien is het goed mogelijk dat het huidige systeem van een gesplitst heffingsrecht door thuiswerken (deels belastingheffing in de woonstaat, deels in de werkstaat) gunstig uitwerkt voor het netto-inkomen van een grensarbeider.
Wanneer verwacht u de Kamer nader te informeren omtrent de besprekingen met beide buurlanden?
Voor het zomerreces zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens mij een brief aan uw Kamer sturen om uw Kamer te informeren over de voortgang van onze gesprekken met buurlanden en binnen de EU.
Wanneer heeft u voor het laatst met uw Duitse en/of Belgische collega’s over deze problematiek gesproken en wat is uit deze gesprekken gekomen?
Er is regelmatig contact tussen delegaties van het Nederlandse Ministerie van Financiën en het Duitse respectievelijk het Belgische Ministerie van Financiën. Eind maart is met Duitsland over het thema thuiswerkende grensarbeiders gesproken. Met België komt dit aan de orde in het kader van de lopende onderhandelingen over het belastingverdrag.
Het antwoord van de minister op eerdere vragen over het bericht 'Nog hoop voor pont Breukelen' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) naar aanleiding van de aanvaring met de pont bij Nieuwer ter Aa in 2010 feitelijk en technisch onderzoek heeft gedaan en geconcludeerd heeft dat er geen structurele veiligheidstekorten hebben plaatsgevonden (Jaarverslag 2010 OvV), aangezien u in het antwoord op vraag 3 stelt dat uit meerdere onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat de veerpont een nautisch veiligheidsrisico vormt, met name voor de passagiers en de schipper?1
Dat klopt. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft naar aanleiding van het feitelijk en technisch onderzoek besloten geen nader onderzoek te doen naar dit ongeval. Het onderzoek is daarmee zonder rapport gesloten. In het jaarverslag 2010 van de OvV staat tevens dat de OvV geen structurele veiligheidstekorten heeft gevonden die tot aanbevelingen kunnen leiden.
Rijkswaterstaat onderzoekt echter als beheerder regelmatig de veiligheidsrisico’s op de Rijksvaarwegen. Sinds 1995 zijn onderstaande zes rapporten verschenen waarin de onveiligheid van de veerpont de Aa steeds meer naar voren komt:
Veerpont Nieuwer ter Aa – Risicoanalyse (9 maart 1995);
Onderzoek veerponten op de Rijkswateren (13 april 2012);
Monitor Nautische Veiligheid – corridor IJmuiden Tiel (21 december 2017);
Monitor Nautische Veiligheid Binnenwateren 2009 – 2018 (11 februari 2020);
Quick scan Nautische Veiligheid Pontverbinding Nieuwer ter Aa (1 juli 2021);
AIS-analyse ten behoeve van nautische veiligheid pontverbinding Nieuwer ter Aa (29 september 2021).
Sinds 2017 krijgt de veerpont in de verschillende onderzoeken de risicokwalificatie «middel tot hoog». Bij die kwalificatie is er een reëel risico op meerdere slachtoffers (letsel, overlijden of vermissing) met een waarschijnlijke frequentie van eens per 20 jaar. Het recente rapport van MARIN onderschrijft dit nogmaals:
Er is een groot aanvaarrisico doordat steeds meer grote schepen op het Amsterdam Rijnkanaal varen.
Deze schepen veroorzaken meer waterbeweging, waardoor de pont dusdanig beweegt dat letsel kan ontstaan bij vallende passagiers tijdens de overtocht en bij het overstappen van de wal naar de veerpont en v.v.
Deze risico’s nemen alleen maar toe vanwege de schaalvergroting in de binnenvaart en het feit dat er sinds februari 2020 meer grote(re) schepen door het Amsterdam-Rijnkanaal varen naar aanleiding van de opening van de 3e sluiskolk Prinses Beatrixsluizen.
Dat de gevaarlijke situatie niet alleen op papier bestaat, blijkt ook uit de
(bijna-)ongevallen die in het verleden helaas al hebben plaatsgevonden:
Sinds 1996 is de veerpont 3 keer aangevaren, 2 keer door beroepsvaart en 1 keer door recreatievaart.
Bij de aanvaring op 22 oktober 2010 is de veerpont overvaren en daarbij is de schipper om het leven gekomen.
Op 29 juni 2017 is de veerpont bijna aangevaren door een binnenvaartschip.
Klopt het dat de pont pas recent is uitgerust met het elektronisch kaartsysteem (ECDIS) met Automatic Identification System (AIS-)data en dat voor de onderzoeken van Rijkswaterstaat dus geen gebruik kon worden gemaakt van nauwkeurige (AIS-)data over een langere periode?
Het klopt dat begin 2022 het elektronische kaartsysteem (ECDIS) geplaatst is op de veerpont. Het klopt niet dat Rijkswaterstaat voor het onderzoek daarom geen gebruik heeft kunnen maken van nauwkeurige AIS-data over een langere periode. Het ECDIS-systeem op de veerpont genereert geen AIS-data maar maakt alleen gebruik van AIS-data van de transponders die op alle passerende beroepsvaartschepen, maar ook op de veerpont zelf, aanwezig zijn. ECDIS is aangebracht om andere (passerende) schepen beter zichtbaarder te maken voor de schipper van de veerpont. De RWS-onderzoeken maken gebruik van de AIS-data die gegenereerd wordt door de zgn. transponders. Deze data is over een langere periode beschikbaar.
Klopt het, zoals aangegeven in de quickscan van MARIN, dat er geen uitgebreide risicobeoordelingstechniek is toegepast, geen metingen zijn uitgevoerd of langdurige waarnemingen hebben plaatsgevonden?2
Dat klopt voor de Quickscan van MARIN uit juli 2021. In het aanvullende onderzoek van MARIN van september 2021 is er gebruik gemaakt van verkeerstellingen van 2004 tot en met 2020 en AIS-data over 2019 en 2020. De risicobeoordeling is middels een expertsessie uitgevoerd en terug te vinden in het rapport 21 december 2017 Monitor Nautische Veiligheid corridor IJmuiden – Tiel. De conclusies uit het aanvullende MARIN-rapport (zie daarvoor antwoord 2) zijn gebaseerd op uitgebreid en zorgvuldig onderzoek.
Klopt het dat een belangrijk deel van de conclusies uit de quickscan van MARIN tot stand gekomen is op basis van een gesprek met een schipper die een officiële waarschuwing heeft gehad van Rijkswaterstaat vanwege roekeloos varen en die inmiddels ontslagen is?
Nee, dat klopt niet. MARIN heeft haar conclusies gebaseerd op een bredere analyse dan het interview met de schipper. De conclusies van MARIN zijn gebaseerd op een beschouwing van:
de eigenschappen van de veerpont (schip);
het gebruik van de veerpont (schipper);
de omstandigheden van het varen van de veerpont (omstandigheden);
de eigenschappen van de infrastructuur (infrastructuur);
de trend in de verkeersituatie (verkeerssituatie).
Het interview met de schipper onderschrijft de conclusies. MARIN is van mening dat de conclusies van het onderzoek niet wijzigt n.a.v. meerdere interviews met andere schippers.
Waarom stelt Rijkswaterstaat geen oploopverbod in tussen de Nieuwe Wetering en Breukelen, vanwege het veiligheidsrisico dat zicht wordt ontnomen door oplopende binnenvaartschepen?
Om de doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal te bevorderen is in 2019 het project verbreding van het Lekkanaal en aanleg 3e kolk Prinses Beatrixsluis gerealiseerd. Het invoeren van een oploopverbod zorgt voor minder doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat conflicteert met de doelstelling van een vlotte, internationale doorvaart op deze economisch belangrijke hoofdtransportas.
Welke redenen heeft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangevoerd voor het niet delen van uw wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst), gelet op uw antwoord op vraag 4?
In mijn beantwoording van 29 maart 2022 heb ik aangegeven dat het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Rijkswaterstaat bestuurlijk heeft geïnformeerd dat het onze wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst) niet deelt. Het waterschap geeft in hun brief aan dicht bij de belangen van hun inwoners te willen staan. Zoals ook aangegeven in mijn eerdere beantwoording vraagt het waterschap niet om de pontverbinding te handhaven maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief.
Kunt u uitleggen waarom u zich in het antwoord op vraag 4 erop beroept dat de juridische waarde van de overeenkomsten uit 1888 en 1942 laag is, terwijl u zich sinds 1888 respectievelijk 1942 aan de verplichtingen hebt gehouden?
Met de overeenkomst is overeengekomen om een oeververbinding te creëren bij het doorsnijden van een lokale weg bij de bouw van het kanaal. Al die tijd heeft Rijkswaterstaat dit middels een pontverbinding geëffectueerd. Helaas is er in de loop van de jaren een situatie ontstaan, waarbij niet meer kan worden ingestaan voor de veiligheid van deze verbinding. Rijkswaterstaat heeft en voelt een grote verantwoordelijkheid voor veilige scheepvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal en daarmee vanzelfsprekend ook voor de veiligheid van de passagiers (vaak kinderen) op de veerpont. Een aanvaring met de pont kan serieuze gevolgen hebben (zie ook antwoord 2). Met de opwaardering van de Breukelerbrug met een volwaardig fietspad in 2015 is er ook een alternatief ontstaan waar mensen gebruik van kunnen maken.
Wilt u de Kamer alsnog de oorspronkelijke overeenkomst uit 1888 doen toekomen, aangezien de tekst die u als bijlage bij antwoord 5 meestuurt een ongedateerde latere kopie lijkt te zijn van de overeenkomst?
De oorspronkelijke overeenkomst is helaas niet in bezit van Rijkswaterstaat. Enkel de gedigitaliseerde meegestuurde kopie.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het overleg met belanghebbenden kan zijn dat de pontverbinding wordt gehandhaafd, aangezien u in het antwoord op vraag 5 stelt dat het waterschap niet vraagt om de pontverbinding te handhaven, maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief?
Ik ben mij er terdege van bewust dat de veerpont van grote waarde is voor omwonenden en dat het omfietsen geen aantrekkelijk vooruitzicht is, ook vanwege de bestaande zorgen over de veiligheid op die route. Daarnaast blijkt uit gesprekken met bestuurders en burgers uit de omgeving dat het nautische veiligheidsrisico niet als urgent wordt beleefd. Zoals in de beantwoording van vraag 1, 4, 7 en 10 wordt aangegeven, is dat risico er wel degelijk en zal dat enkel toenemen. Vandaar mijn voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen. Het is altijd de inzet geweest om het bestaande alternatief dan wel te verbeteren.
De gesprekken met gemeente Stichtse Vecht, de provincie Utrecht en ook de binnenkort te starten bewonersparticipatie richten zich op de vraag hoe we die verandering het best kunnen vorm geven. Ik houd u hierover op de hoogte.
Is er sprake van een significante toename aan schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen en is er sprake van een toenemend aantal grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen? Zo ja, kunt u die stellingen met metingen onderbouwen?
Uit onze verkeersdata tussen 2004 en 2021 blijkt een toename van zowel het aantal schepen in algemene zin als een toename in het aandeel schepen in de grootste twee binnenvaartscheepvaartklassen (zgn. scheepvaartklasse CEMT V en CEMT VI). Zie in de tabel hieronder.
Uit het binnenvaartverkeersmodel (BIVAS), blijkt bovendien dat de trend van de toename van schepen over de afgelopen jaren zich doorzet naar de komende jaren. Dit model voorspelt in 2040 minimaal 85.000 beroepsvaartuigen. Het toenemende aandeel grotere schepen hangt samen met de trend van schaalvergroting die al lang gaande is en de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid ook door zet.
2004
2021
Aantal beroepsvaartuigen
63.198
75.593
Aandeel CEMT V
25,5%
38,5%
Aandeel CEMT VI
3,2%
9,1%
Klopt het dat recreanten het Amsterdam-Rijnkanaal mogen blijven oversteken? Acht u attentieverhogende borden en informatievoorziening aan recreanten afdoende om de veiligheid bij de drie kruispunten op het Amsterdam-Rijnkanaal in Breukelen te garanderen, gelet op het grote aantal ongelukken tussen de beroepsvaart en de recreatievaart?
Ja, recreanten mogen blijven oversteken. Vanuit nautische veiligheidsoptiek heeft dit niet de voorkeur. Kruisingen tussen beroeps- en recreatievaart, hebben het risicoprofiel «hoog» gekregen in de Monitor Nautische Veiligheid uit 2017. In de Basisvisie Recreatietoervaartnet 2015–2020 (BRTN, nov. 2016) is dit risico onderkend. In het kader van het BRTN zijn daarom in 2020 attentieverhogende borden geplaatst voor de recreatievaart. Een verbod op dit kruisende verkeer is echter nu niet aan de orde omdat er geen alternatief voor handen is voor dergelijke kruisingen.
Het bericht dat de Universiteit Leiden sponsoring hoogleraar door Belastingdienst verzweeg. |
|
Jasper van Dijk , Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteit Leiden verzweeg sponsoring hoogleraar door Belastingdienst»?1
Als een leerstoel wordt gefinancierd door externe partijen, dan moet duidelijk zijn wie de financier is. Uit de berichtgeving is gebleken dat de universiteit en de betreffende hoogleraar hierover geen volledige openheid hebben gegeven. Dat vind ik kwalijk.
Waarom heeft de Rijksuniversiteit Leiden niet vermeld dat de leerstoel van bijzonder hoogleraar Rex Arendsen werd betaald door de belastingdienst, terwijl hij als hoogleraar onderzoek doet naar belastingwetgeving en de uitvoerbaarheid daarvan? Gaat u de Rijksuniversiteit daarop aanspreken?
Universiteiten (en hoogleraren) staan in toenemende mate in nauwe verbinding met de samenleving. Dat wordt ook van de instellingen verwacht. Onderzoek en onderwijs zijn gebaat bij kennis en samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Om die reden is de afgelopen decennia door universiteiten juist veel geïnvesteerd in samenwerkingen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden. Dit alles met het oog op kennisontwikkeling die bijdraagt het oplossingen van maatschappelijke uitdagingen.
Tegelijkertijd moet steeds de onafhankelijkheid bewaakt worden. De Universiteit Leiden heeft mij laten weten dat ze de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit onderschrijft en volledige transparantie betracht over externe financiering van activiteiten en nevenfuncties. Hiervoor wordt intern regelmatig aandacht gevraagd. Hoogleraren en faculteiten doen hun best aan de eisen van transparantie te voldoen, maar rondom financiering van leerstoelen zijn de kaders nog niet volledig uitgekristalliseerd. Dat blijkt ook uit de berichtgeving in de media waaruit blijkt dat universiteiten de kaders verschillend interpreteren als het om extern gefinancierde leerstoelen gaat. Omdat de Universiteit Leiden meent dat de vermelding van financiers dit geval wel vollediger en gedetailleerder had gemoeten, zijn inmiddels de vermeldingen aangepast. De universiteit geeft aan van deze casus te willen leren. Hiertoe wordt eerst een inventarisatie uitgevoerd. Daarna zal er intern aandacht aan worden besteed, met als doel actief het belang van transparantie actief uit te blijven dragen binnen haar universitaire gemeenschap.
Ik ben van mening dat de Universiteit Leiden naar aanleiding van deze casus de nodige eerste stappen heeft gezet. Transparante vermelding van dergelijke financiering is aan de betreffende universiteit en diens bijzonder hoogleraren. Ik zal vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het wetenschapsstelsel aan UNL vragen hier goed naar te kijken.
Waarom was de Rijksuniversiteit Leiden niet op de hoogte van regels rondom financiering van leerstoelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere universiteit op de hoogte is van de regels en protocollen rondom de financiering van leerstoelen?
De Universiteit Leiden was en is volledig op de hoogte van geldende kaders, en past deze zo goed mogelijk toe ook op financiering van leerstoelen. Daarbij is Universiteit Leiden (net als de andere instellingen) mede afhankelijk van de (ver)meldingen van externe financiering door de hoogleraren zelf. De hoogleraren worden door de Universiteit Leiden regelmatig aangesproken op en herinnerd aan het grote belang van het tijdig, juist en volledig vermelden van nevenwerkzaamheden en externe financiering. In het geval van de genoemde hoogleraar wordt op dit moment geïnventariseerd hoe de hoogleraar is omgegaan met de kaders. De universiteit heeft aangegeven daarvan te willen leren en zal aandacht blijven vragen voor de noodzaak van transparantie en zorgvuldigheid. Ik ben voornemens de universiteitsbesturen een brief te sturen waarin ik hun verantwoordelijkheden met betrekking tot transparantie over nevenwerkzaamheden en externe financiering onder de aandacht breng.
Welke gevolgen heeft dit voor de Rijksuniversiteit Leiden en Rex Arendsen? Bent u bereid om sancties op te leggen in het geval er niet is voldaan aan de transparantie-eisen?
Wetenschap moet onomstreden en transparant zijn. Alleen dan kunnen we vertrouwen op de feiten, en gaan staan voor deze feiten. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit staan normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit, handhaving en naleving van de normen en zorgplichten en de omvang van de schendingen hiervan. Indien er een vermoeden bestaat dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit wordt geschonden kan een klacht worden ingediend bij en behandeld door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de kennisinstelling waar de persoon waartegen de klacht zich richt werkzaam is. Daarnaast is er het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), een onafhankelijk adviesorgaan in de klachtenprocedure voor mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI kan op verzoek beoordelen of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden. Het ministerie heeft niet de mogelijkheid sancties op te leggen.
Bent u bereid één landelijk register te maken waarin alle hoogleraren inclusief bijbanen zijn opgenomen, onder toezicht van uw ministerie en deze publiek toegankelijk te maken, zodat het publiek weet wie het voor zich heeft alsmede de mogelijke belangen die de hoogleraar dient? Zo nee, hoe voorkomt u dat de registratie onnauwkeurig blijft?
Ik ben in gesprek met UNL over wat de universiteiten gaan doen om de registratie te verbeteren. Het idee van een centraal en openbaar register zal onderdeel van dat gesprek zijn, en hoe geborgd kan worden hoe de registratie van nevenwerkzaamheden actueel en volledig blijft. Ik zal uw Kamer dit najaar een brief sturen over de stand van zaken met betrekking tot de registratie van nevenwerkzaamheden.
Bent u bereid om universiteiten sancties op te leggen in het geval er in de toekomst niet transparant wordt omgegaan met de financiering van leerstoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is uw inzet bij het gesprek met universiteiten om het thema over transparantie te bespreken?
Mijn inzet is allereerst dat ik sta voor de wetenschap. Als Minister heb ik, samen met de universiteiten, ervoor te waken dat wetenschappers in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Ik heb, samen met hen, ook de opdracht om in te staan voor de betrouwbaarheid en het gezag van wetenschap. Ook sta ik voor het belang van een goede samenwerking tussen publieke en private partijen om onze kennissamenleving verder te brengen.
Hier staat tegenover dat de universiteiten en hun medewerkers transparantie moeten betrachten en elke schijn van belangenverstrengeling moeten vermijden. De sector heeft verschillende instrumenten van zelfregulering, zoals de gedragscode, om die verantwoordelijkheid te nemen. Als ik constateer dat zelfregulering niet naar behoren werkt en er geen zicht op verbetering is, zal ik niet schuwen om waarborgen met betrekking tot wetenschappelijke integriteit in de wet te verankeren.
Op welke manier heeft u de Universiteit Leiden en de UvA aangesproken op het gebrek aan transparantie? Kunt u in het kader van transparantie hiervan een afschrift of gesprekverslag naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS over financiering van de leerstoel van de bijzonder hoogleraar in Leiden hebben mijn ambtenaren contact opgenomen met de Universiteit Leiden om opheldering te vragen. Er is per mail gevraagd om te reageren op de gang van zaken zoals beschreven in het bericht. De universiteit heeft aangegeven dat de vermelding van financiers in dit geval vollediger en gedetailleerder had gekund en dat de universiteit inventariseert hoe omgegaan wordt met de geldende kaders.
Naar aanleiding van de berichtgeving in Folia over de afdeling Belastingrecht bij de Universiteit van Amsterdam (eind februari) hebben mijn ambtenaren contact opgenomen met de UvA om opheldering te vragen. Er heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarvan is geen gespreksverslag gemaakt, maar ik geef hierbij de strekking weer. In dit gesprek hebben mijn ambtenaren gevraagd of het artikel in Folia juist is – dit kon de UvA bevestigen. Gevraagd is of de UvA van plan was om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken. Mijn ambtenaren hebben daarbij gewezen op het belang van een onafhankelijk onderzoek. De UvA heeft bevestigd een onafhankelijk onderzoek in te zullen stellen. Nadat de NOS (eind april) berichtte dat een hoogleraar van deze vakgroep was opgestapt hebben mijn ambtenaren opnieuw contact gezocht met de UvA. De UvA heeft toen bevestigd dat er meerdere onderzoeken zouden plaatsvinden, door externe, onafhankelijke commissies, waaronder de commissie wetenschappelijke integriteit.
De onveilige omstandigheden voor kinderen in noodopvanglocaties zoals in Leeuwarden |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat volgens UNICEF en het onderwijsteam van de Internationale Schakelklas van de noodopvang WTC Leeuwarden noodopvangvoorzieningen grote gevolgen hebben voor de kinderen die daar maandenlang verblijven en dat de grens is bereikt voor vluchtelingenkinderen in noodopvanglocaties?1 2 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ken de berichten. Het klopt dat de opvangsituatie voor deze kinderen onder de maat en onwenselijk is. Het is ook niet de wijze van opvang waar het COA en ikzelf in kwalitatieve zin voor staan.
Ik blijf mij, samen met gemeenten, de veiligheidsregio’s en het COA, inzetten voor de realisatie van nieuwe opvanglocaties die zoveel mogelijk duurzaam inzetbaar zijn en het gewenste voorzieningenniveau bieden en zo bijdragen aan een meer toekomstbestendige en stabiele opvang met draagvlak. Daarbij blijft de eerste prioriteit van alle betrokkenen erop gericht om te voorzien in veilige opvang, dat blijft in de huidige omstandigheden een zeer uitdagende inspanning.
Wat vindt u ervan dat volgens UNICEF de noodopvanglocaties niet aan de minimumeisen voor de opvang van kinderen voldoen en dat de situatie «onhoudbaar en niet meer uit te leggen» is? En wat vindt u van de alarmerende berichten over de vele verhuizingen, het totale privacygebrek en het gebrek aan begeleiding, waardoor kinderen constant in stress, angst en onzekerheid leven? Onderschrijft u de vaststelling dat hoe langer de kinderen in de noodopvang verblijven, hoe meer ze achteruitgaan? Wat wordt precies gedaan om suïcidale gedachten, depressies en moedeloosheid bij de bewoners, in het bijzonder de kinderen, te voorkomen?
Ik betreur de situaties die zich voordoen. Het is onwenselijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, in noodopvanglocaties verblijven. Noodopvanglocaties zijn niet geschikt voor langdurige opvang en voldoen niet aan de vereisten die gesteld worden aan reguliere opvanglocaties. Ondanks dat zetten COA-medewerkers en vele anderen zich elke dag in om de opvang en kwaliteit van elke locatie, inclusief noodopvanglocaties, zo goed mogelijk te maken. Niettemin kan het verblijf op een noodopvanglocatie effect hebben op de bewoners, zeker op kinderen. Ten aanzien van de aanpak van en het voorkomen van psychische en psychosociale problemen bij kinderen wordt er onder andere ingezet op specifieke activiteiten voor kinderen, zoals sport en spel, maar ook creatieve activiteiten, om kinderen ondanks de situatie weer even kind te laten zijn. Hierbij valt te denken aan de kindvriendelijke ruimtes van UNICEF op diverse locaties, TeamUp activiteiten, beschikbaarheid van Squla WoordExtra, kindervakantiefestivals in dertien noodopvanglocaties (door VluchtelingenWerk Nederland) en zwemlessen. Tevens wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk voorzien in basis- of voortgezet onderwijs.
Het COA zorgt ervoor dat op alle locaties, inclusief de noodopvanglocaties, de toegang tot de gezondheidszorg voor volwassenen en kinderen geregeld is. Zo is er toegang tot huisartsenzorg inclusief POH GGZ op of nabij alle locaties. Het COA heeft op zowel reguliere- als noodlocaties de jeugdgezondheidszorg (JGZ) gecontracteerd. Doel van de JGZ is het bevorderen, beschermen en beveiligen van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen van 0–18 jaar. Voor wat betreft het signaleren van mogelijke zorgvragen hebben COA-medewerkers een gidsfunctie gezondheidszorg. Het COA heeft de mogelijkheid om bij voldoende vraag/behoefte van een bepaalde taalgroep preventieve GGZ-groepsbijeenkomsten aan te bieden voor kinderen of jongeren. Als het gaat om jeugdhulp aan kinderen die bij het COA verblijven, geldt net als voor alle andere kinderen in Nederland dat die verantwoordelijkheid is belegd bij gemeenten.
Klopt het dat dit soort schrijnende situaties in noodopvanglocaties wordt geaccepteerd door een gebrek aan opvanglocaties? Zo ja, kunt u aangeven waardoor dit gebrek aan adequate opvanglocaties precies wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven in hoeverre het kabinet en gemeenten op dit moment werken aan het realiseren van permanente en kleinschalige opvang (in plaats van tijdelijke en grootschalige opvanglocaties), waar kinderen tijdens hun asielprocedure kunnen verblijven?
De noodzaak om noodopvanglocaties in te zetten wordt inderdaad veroorzaakt door het gebrek aan voldoende opvangcapaciteit. Dat is ondanks de gewaardeerde grote inzet van vele partijen, mede-overheden, Veiligheidsregio’s, maatschappelijke organisaties.
Specifiek voor de noodopvanglocaties geldt dat de kwaliteit van de noodopvanglocaties veelal niet hetzelfde is als de kwaliteit van reguliere opvanglocaties en dit kan leiden tot schrijnende situaties. Dat is onwenselijk en de inzet is dit te voorkomen, maar de druk op de opvangcapaciteit laat dit helaas niet in alle gevallen toe en maakt deze aanpak noodzakelijk. Voor het openen van een locatie is het COA in de eerste plaats afhankelijk van de medewerking van gemeenten. Hoewel veel gemeenten, provincies en regio’s zich inzetten voor de opvang van asielzoekers, waarvoor ik hen erkentelijk ben, is de totale bijdrage onvoldoende om iedereen met een recht op opvang van een reguliere opvangplek te voorzien. De inzet van tijdelijke oplossingen, zoals (crisis)noodopvang voorziet weliswaar in basisvoorzieningen, maar leidt eveneens tot onwenselijke en schrijnende situaties. Daarbij komt dat het aantal vergunninghouders, in afwachting op permanente huisvesting in gemeenten, drukt op één derde van de totale opvangcapaciteit van het COA. Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd samen met medeoverheden in op het openen van nieuwe en duurzame opvanglocaties. Het gaat dan om zowel kleinschalige als grotere opvanglocaties. Bij brief van 25 mei 20223 heb ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer uitvoerig geïnformeerd over de handelwijze die het kabinet voorstaat om te bewegen naar een meer stabiel, wendbaar en duurzaam opvangstelsel. Het betreft hier samengevat: ondersteuning aan medeoverheden om de huisvesting van vergunninghouders te versnellen teneinde opvangplekken beschikbaar te krijgen voor asielzoekers, het versnellen van de implementatie van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen en een verkenning van de mogelijkheid om een wettelijke taak te creëren voor gemeenten ten aanzien van asielopvang alsook het benutten van het huidige juridische instrumentarium. In de tussenliggende periode werken we onverkort door aan andere manieren om te voorzien in een versnelling van opvang voor asielzoekers en huisvesting van statushouders.
Lukt het momenteel binnen de huidige budgettaire kaders toegang tot goede zorg en begeleiding voor kinderen in de noodopvang te realiseren? Zo nee, welk budget is nodig om daarin te kunnen voorzien?
Het budget voor de begeleiding van kinderen is in principe toereikend om kinderen van de juiste informatie en activiteiten te voorzien. Het gebrek aan ervaren personeel op de noodopvanglocaties is een van de belangrijkste obstakels als het gaat om het organiseren en/of coördineren van kinderactiviteiten. Het tijdelijke karakter van noodopvanglocaties maakt het daarnaast lastig om optimaal gebruik te maken van lokaal aanbod (activiteiten en vrijwilligers).
In de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA) is omschreven welke zorg toegankelijk is voor asielzoekers. Het grootste deel van de aanspraken onder de RMA komt overeen met de aanspraken in het basispakket van de zorgverzekeringswet. Onder de RMA vallen daarnaast de delen van de zorg die onderdeel zijn van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wo) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor de zorg zoals omschreven in de RMA gelden geen budgettaire beperkingen.
Kunt u aangeven welke maatregelen worden genomen om de sociale veiligheid in (crisis)noodopvangvoorzieningen te garanderen? Ziet u mogelijkheden om de sociale veiligheid verder te versterken, bijvoorbeeld door het voorzien in afsluitbare verblijfsruimten waardoor privacy en veiligheid beter vallen te garanderen?
In de antwoorden hierboven heb ik reeds aangegeven dat de kwaliteit van noodopvangvoorzieningen niet het gewenste niveau heeft. Dat komt ook tot uiting in de wijze waarop de verblijfsruimten zijn vormgegeven. Dit kan gevolgen hebben voor de beleving van de sociale veiligheid. Er zijn bijvoorbeeld, om meerdere redenen, met name brandveiligheid, beperkingen op het creëren van een plafond op een verblijfsruimte waardoor verblijf in deze hallen gehorig kan zijn. Daarnaast is de constructie van de binnen compartimentering niet altijd sterk genoeg om alle verblijfsruimten af te sluiten met deuren. Het COA zet zich in om de sociale veiligheid -voor zover de omstandigheden dat toelaten- te bevorderen, bijvoorbeeld door de inzet van beveiliging.
Kunt u aangeven in hoeverre het gebrek aan voldoende adequate opvangvoorzieningen samenhangt met het daarvoor beschikbare budget? Lukt het momenteel binnen de huidige budgettaire kaders om de door gemeenten geprefereerde adequate kleinschalige opvangvoorzieningen te realiseren? Zo nee, welk budget is nodig om daarin te kunnen voorzien?
Gezien de urgente situatie wordt alles op alles gezet om voldoende opvangplekken te creëren. Het budget is daarbij momenteel niet de beperkende factor. Geconstateerd is dat het op korte termijn opstarten en beëindigen van (crisis)noodopvanglocaties vanzelfsprekend forse financiële consequenties heeft. Het COA is, net als de bewoners van het COA, dan ook gebaat bij duurzame, adequate opvangvoorzieningen.
Wanneer het aankomt op het creëren van kleinschalige opvangvoorzieningen spelen ook andere overwegingen dan financiën een rol. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het voorzieningenniveau (taallessen, activiteiten, recreatiefaciliteiten etc.) dat het COA kan bieden als de schaal groter is. Jarenlange praktijkervaring heeft bovendien uitgewezen dat grotere opvanglocaties goede opvang kunnen bieden met goed draagvlak in de gemeenten.
Bij de beoordeling op geschiktheid van een mogelijke (kleinschalige) locatie wordt ook gekeken naar benodigde personele capaciteit (zeker van belang in de huidige krappe arbeidsmarkt), de mogelijkheden tot samenwerking met ketenpartners op locatie en de afstand tot andere voorzieningen. Hierbij valt te denken aan voorzieningen als activiteiten, opvang en onderwijs voor kinderen, begeleiding, een zinvolle dagbesteding en voorbereiding op inburgering. Deze factoren tezamen bepalen of een (kleinschalige) locatie ingezet kan worden als COA-opvanglocatie. Er zijn voor deze factoren geen harde criteria afgesproken, een afweging van alle factoren tezamen bepaalt of een locatie kan worden ingezet of niet.
Het tekort aan forensisch artsen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «GGD: tekort forensisch artsen leidt tot «onaanvaardbare gevolgen»»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat door het tekort aan forensisch artsen sporen van misdrijven niet ontdekt worden waardoor die misdrijven zelf onbekend blijven of waardoor misdrijven niet opgelost worden? Zo ja, waarom kunt u dit uitsluiten? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is zeer ernstig dat het sporenonderzoek voor de opsporing en vervolging van misdrijven onder druk staat door het tekort aan forensische artsen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld geldt dit in het bijzonder voor de kwetsbare groep van slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling2 en bij de lijkschouw.3 Het vinden van oplossingen voor het capaciteitstekort heeft daarom de hoogste prioriteit van mij en mijn collega’s van VWS en BZK. Tot nu toe is het steeds gelukt om een tijdelijke oplossing te vinden en zo de gevolgen van dit capaciteitstekort in de praktijk beperkt te houden. Maatregelen om het capaciteitstekort structureel het hoofd te bieden zien op instroom en behoud van forensisch artsen en op de organisatie van de dienstverlening. Daarnaast worden mogelijkheden van taakherschikking in de forensische geneeskunde onderzocht in pilots bij de GGD-en.4
Deelt u de mening dat er door een ernstig tekort aan forensische artsen bij de GGD een zeer zorgelijke situatie voor slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling is ontstaan? Zo ja, waaruit bestaan uw zorgen en wat neemt u zich voor om blijvend verbetering voor verbetering te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de situatie die geschetst wordt door de 25 GGD-directeuren over de ontstane situatie omtrent de beperkte inzet van forensische artsen die nu keuzes moeten maken tussen bijvoorbeeld een lijkschouwing of een letselonderzoek? Hoe bent u van plan om dit probleem structureel aan te pakken?
De GGD-en, het Forensisch Medisch Genootschap, het NFI en samenwerkende organisaties als de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) en het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO (LOEF) spannen zich in om het hoofd te kunnen bieden aan dilemma’s die ontstaan door het capaciteitstekort. Naast de noodmaatregel voor lijkschouw, waarbij basisartsen onder voorwaarden in een aantal specifieke gevallen lijkschouw kunnen uitvoeren, wordt er waar mogelijk tussen de regio’s samengewerkt en bijstand verleend. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de nood te hoog is om nog lang na te denken over de oplossingen daarvan? Zo ja, bent u bereid het Nederlands Forensisch Instituut en de GGD-instellingen al op korte termijn 20 miljoen euro per jaar extra te geven zodat zij in staat worden gesteld om met structurele oplossingen van de geschetste problemen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan wel doen om deze zeer schrijnende situatie op te lossen?
De nood in de forensische geneeskunde is hoog. Er zijn maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde te versterken en een sterkere positie op de arbeidsmarkt te geven. Het capaciteitstekort zal echter ook met structurele investeringen niet van de ene op de andere dag zijn opgelost. Niet in de laatste plaats omdat er sprake is van een algehele arbeidsmarktkrapte. Op de kortere termijn zullen initiatieven als taakherschikking en bovenregionale samenwerking een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het capaciteitsprobleem. Ik heb hierover nauw overleg met mijn collega’s van VWS en BZK. Ik verwijs uw Kamer voor nadere informatie naar de antwoorden op vragen van de leden Van de Hil en Michon-Derkzen.5