Racisme en geweld bij de politie en een incompleet dossier |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat racisme en politiegeweld en het weglaten van deze feiten uit het dossier leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Deelt u de mening dat dit in meerdere opzichten heel ernstig is, allereerst omdat racisme niet thuishoort bij de politie, maar ook omdat geprobeerd is dit buiten het dossier te houden?
Racisme en discriminatie zijn ontoelaatbaar, in de samenleving en dus ook in de politieorganisatie. Het is van groot belang dat racisme en discriminatie worden aangepakt en tegengegaan. In deze zaak zijn er twee procedures gestart: een interne procedure die inmiddels is afgerond en een strafrechtelijke procedure die nog niet is afgerond.
Voor wat betreft de interne procedure kan ik het volgende melden. De politie heeft onderzoek laten doen door de afdeling Veiligheid en Integriteit en Klachten (VIK). Onderwerp van dit onderzoek waren de discriminerende uitlating en het toegepaste geweld door medewerkers bij de aanhouding van de drie verdachten. De politie veroordeelt de racistische uiting van deze politiemensen sterk. De betrokken politieman is hiervoor disciplinair gestraft door middel van een schriftelijke berisping die in het personeelsdossier is opgenomen. Hierbij is nadrukkelijk vermeld dat het de medewerker ernstig wordt verweten dat hij zich racistisch heeft uitgelaten. Ook is opgenomen dat bij een soortgelijk incident in de toekomst rechtspositionele maatregelen zullen volgen voor de medewerker.
Voor wat betreft de strafrechtelijke procedure kan ik het volgende melden. Het OM oordeelde dat het gekozen racistische scheldwoord dat een van de politiemensen heeft geuit grensoverschrijdend was, daarvoor heeft de politiemedewerker zich voor de rechter moeten verantwoorden. De medewerker is door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege belediging met een discriminatoir aspect. De medewerker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
De drie aangevers hebben een artikel 12 Sv-procedure aangespannen bij het gerechtshof omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van het OM dat het toegepaste geweld door de politie proportioneel was gelet op het doel de situatie onder controle te krijgen.
Daarnaast is het OM zoals gezegd in appel gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank Rotterdam. Omdat al deze zaken nog onder de rechter zijn, kan ik op dit moment niet verder inhoudelijk op de zaak ingaan.
Erkent u dat dit racisme en geweld van de politie niet naar buiten was gekomen als het NRC hier niet over had gepubliceerd?2 Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en rechtsstatelijkheid van het OM in deze zaak, nu het er op lijkt dat zeer afkeurenswaardig gedrag door politieambtenaren niet zelf bij het OM tot de conclusie leidt dat dit gevolgen moet hebben en dat hier open over moet worden gecommuniceerd?
Het gedrag van de betrokken politieambtenaren is zoals gezegd onderwerp geweest van een disciplinair onderzoek door de afdeling VIK van de politie. Over de uitkomsten van dit onderzoek heeft het OM op 26 februari 2021 een persbericht uitgebracht.3 Hierin heeft het OM aangegeven zich er bewust van te zijn dat een politieagent een voorbeeldfunctie heeft en er een ontoelaatbare grens is gepasseerd. De agent heeft hierin aangegeven dat hij betreurt wat hij heeft gezegd. De zaak is nu onder de rechter. Ik kan er daarom hier niet verder op ingaan.
Is men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust van het effect wat dit optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat?
Het OM en de politie zijn zich zeer bewust van het feit dat het vertrouwen van de samenleving in de overheid voor een belangrijk deel afhangt van de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan dergelijke incidenten.
De korpsleiding keurt racistisch gedrag en discriminatie ten zeerste af en is recent zeer expliciet geweest over haar voornemen tot duidelijker normeren en helder sanctioneren van discriminerend gedrag. Daarnaast is er een landelijk coördinator voor het bestrijden van discriminatie en racisme aangesteld die een specifiek actieplan zal opstellen voor de politie, waarover uw Kamer ook zal worden geïnformeerd. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het disciplinair stelsel en de afhandeling van klachten. Er wordt hierbij geleerd van incidenten zoals deze. De politie pakt het tegengaan van discriminatie met kracht op. Ik heb vertrouwen in deze aanpak.
De politie heeft de volgende opties voor disciplinaire maatregelen bij plichtsverzuim: een schriftelijke berisping, het inhouden van loon of verlofuren, tot de zwaarste sanctie: ontslag. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt geluisterd naar de expertise van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren – Politie (AGFA Politie) – die altijd als externe toetsingscommissie beziet of de grondrechten van politieambtenaren recht wordt gedaan – maar ook naar externe deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht. Verder wordt bezien hoe het proces van melden, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA Politie) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als de bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen in van het proces van normeren en sanctioneren is door de politie in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie hierover meer heeft uitgewerkt. Mijn streven is om dat in ieder geval te doen in het volgende halfjaarbericht politie dit najaar.
Hoe wordt er nu in de toekomst voor gezorgd dat dit soort feiten, omstandigheden en bijvoorbeeld relevant beeldmateriaal altijd aanwezig zijn in de dossiers omdat dat voor de rechtszekerheid van alle betrokkenen en voor de waarheidsvinding van belang kan zijn?
Voor de beoordeling van een strafzaak zullen alle feiten en omstandigheden die noodzakelijk en relevant zijn voor de beoordeling worden opgenomen in het strafdossier. Deze afweging wordt voor elke individuele zaak gemaakt door de officier van justitie. Uiteindelijk bepaalt de rechter de omvang van het strafdossier.
Wordt het onderzoek naar de betrokken agenten nu heropend?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de maatregelen die u destijds heeft aangekondigd naar aanleiding van deze kwestie nog afdoende? Ziet u na deze uitspraak aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zal nu in de praktijk worden gebracht wat recent door de politie is aangekondigd, namelijk dat tegen racisme altijd direct en stevig zal worden opgetreden?4
Zie antwoord vraag 5.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
Het bericht ‘Frontex left 'traumatised' says caretaking leadership’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat sommige personeelsleden van Frontex weigeren naar hun werk te gaan door de slechte reputatie ten aanzien van het niet naleven van rechten door het Agentschap?1
Ja, het bericht is bekend.
Op welke schaal belemmert dit de werkzaamheden van het Agentschap? Kunnen grens- en kustwachters nog op korte termijn worden ingezet in uitzonderlijke situaties door Frontex?
Het Agentschap heeft aangegeven dat ondanks de controverse rondom het vertrek van de vorige Uitvoerend Directeur, de lopende operaties gewoon doorgaan. Er worden nog steeds 2000 permanente korps officieren ingezet in alle verschillende operationele activiteiten. Daaronder zijn ongeveer 480 grenswachters die deelnemen in operaties bij de Oost-Europese grenzen, zoals Moldavië. In het geval van uitzonderlijke situaties kan Frontex een zogeheten Rapid Border Intervention starten. Categorie 4 van het permanente korps is hiervoor doorlopend beschikbaar. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 22 juni jl. aangegeven, heeft iedere lidstaat, dus ook Nederland, een pool voor deze categorie gereed.2 Er zijn – door het vertrek van de Uitvoerend Directeur – bevoegdheden naar de waarnemend Uitvoerend Directeur gedelegeerd, waaronder het starten van een operatie of Rapid Border Intervention.
Hoe functioneert de organisatie nu Fabrice Leggeri is opgestapt? Welke impact heeft dit op de werkzaamheden en het functioneren van Frontex gezien de onrust binnen de organisatie?
Naar aanleiding van het OLAF-rapport is de Uitvoerend Directeur opgestapt. Deze keuze respecteert het kabinet. Het OLAF-rapport gaat over (vermeende) integriteitsschendingen van een drietal leidinggevende medewerkers, waaronder de Uitvoerend Directeur. OLAF heeft geen onderzoek gedaan naar eventuele pushbacks als zodanig maar naar het optreden van deze drie medewerkers. Er volgen echter grote uitdagingen en meerdere aanbevelingen uit voorgaande onderzoeken, die bijvoorbeeld zien op het gebied van strategische sturing, interne cultuur en waarborging van fundamentele rechten. Met het vertrekken van de vorige Uitvoerend Directeur zijn die uitdagingen natuurlijk niet weg. Het is van groot belang dat de positie dus spoedig wordt ingevuld door iemand met bestuurlijke ervaring, kennis van grensbeheer en een duidelijke visie over de toekomst van het Agentschap en die de noodzaak van een cultuurverandering bij Frontex erkent.
Werken aan de grote uitdagingen voor Frontex is primair een opdracht voor het Agentschap en de toekomstige uitvoerend directeur, maar ook voor de Commissie en de lidstaten. Deze actoren hebben een gezamenlijk belang bij het goed functioneren van het Agentschap en nemen deel aan de Management Board (MB). Frontex is onmisbaar bij het EU-grensbeheer. Het agentschap opereert in complexe omstandigheden. Het kabinet onderstreept dat het Agentschap voor grote uitdagingen staat. Recente rapporten hebben duidelijke conclusies getrokken over nodige verbetering in rapportage- en monitoringsmechanismen, governance en cultuur. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie zijn nu cruciaal. De Nederlandse inbreng in de MB is hierop al lange tijd kritisch maar constructief. De benoeming van een nieuwe Uitvoerend Directeur is een goed moment om in gezamenlijkheid de uitdagingen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd vergt een cultuurverandering tijd en daarom moet het Agentschap ook de mogelijkheid krijgen om die verandering te laten zien. Een cultuur is niet gemakkelijk te veranderen. Dat heeft tijd nodig. Inmiddels is de vacature voor de functie van Uitvoerend Directeur gepubliceerd3. De inschrijving voor deze vacature sluit op 19 juli 2022. De vacaturetekst en specifiek gevraagde capaciteiten van de nieuwe Uitvoerend Directeur weerspiegelen op een groot aantal terreinen de hiervoor geschetste uitdagingen.
Op welke wijze is een veranderd leiderschap binnen Frontex te zien? Welke concrete stappen worden nu genomen om de cultuurverandering binnen de organisatie, waaronder de transparantie en de mismanagement binnen het agentschap, te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de operatie in Griekenland? Moet Frontex daar wel blijven opereren na alle mistanden over pushbacks? Wordt hier een standpunt over ingenomen tijdens de Schengen Council?
Het beëindigen van een activiteit van Frontex in een lidstaat, zoals de vraag suggereert, is mogelijk op basis van artikel 46 lid 4 van de EGKW Verordening 2019/1896. De Uitvoerend Directeur heeft de exclusieve bevoegdheid om na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en na de betrokken lidstaat op de hoogte te hebben gesteld, te beslissen om een activiteit van Frontex te schorsen of te beëindigen. De Uitvoerend Directeur kan dit besluit nemen, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de Uitvoerend Directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten en verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder de EGKW Verordening vallende gebieden. In o.a. het rapport van het Europees Parlement over Frontex wordt kritisch geschreven over deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur en de onduidelijkheid omtrent het gebruikt ervan. Daarom is inmiddels een werkinstructie opgesteld over artikel 46, waarin wordt toegelicht hoe en op basis van welke informatie de Uitvoerend Directeur, na consultatie van de grondrechtenfunctionaris tot een dergelijk besluit kan komen. In 2020 is, na een uitspraak van het Hof4, de gezamenlijke operatie in Hongarije op basis van artikel 46 gepauzeerd.
In voorgaande brieven aan uw Kamer is het kabinetsstandpunt ten aanzien van vermeende misstanden aan de grens toegelicht. Het kabinet neemt stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de buitengrens. Lidstaten zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor Lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Echter staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en Internationaal recht. Daarbij ligt tevens een belangrijke rol voor de Commissie, als hoedster van de EU-Verdragen. Zorgen over mensenrechtenschendingen aan de grens heeft de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid meermaals, ook recentelijk, aangekaart bij o.a. de Griekse en Kroatische collega’s. Tevens, zoals in het verslag van de JBZ-Raad van 9-10 juni jl. reeds geschreven, is tijdens de JBZ-Raad benadrukt dat de werkzaamheden van Frontex te allen tijde binnen de kaders van het internationaal en Europees recht dienen plaats te vinden. Robuust grensbeheer moet hand in hand gaan met waarborging van grondrechten.
Wat zijn de gevolgen voor de terugkeeroperaties van mensen die niet in de EU mogen blijven? Worden deze op dit moment gecoördineerd en gefinancierd? Hoeveel mensen zijn met behulp van Frontex in 2019, 2020 en 2021 daadwerkelijk teruggekeerd?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft geen gevolgen voor de terugkeeroperaties van Frontex. Na inwerkingtreding van Verordening 2019/1896 heeft Frontex onder meer een versterkt mandaat inzake terugkeer gekregen. Hierdoor kan Frontex, op verzoek van de lidstaat, ondersteuning bieden op het gebied van terugkeer. Deze ondersteuning kan betrekking hebben op alle terugkeeraspecten, van de voorbereiding op terugkeer, zoals het boeken van tickets (ook voor zelfstandige terugkeerders), het organiseren van chartervluchten en identificatiemissies, tot de activiteiten na terugkeer en na aankomst. Alle activiteiten van Frontex worden volledig door het Agentschap betaald en worden uitgevoerd door functionarissen van Frontex.
In 2019 zijn 15.876 migranten teruggekeerd vanuit de EU met hulp van Frontex. In 2020 waren dit er 12.073 en in 2021 waren dit er 18.310. In Nederland kunnen migranten naast terugkeer via Frontex ook vertrekken met behulp van de DT&V, de IOM of een NGO.
Worden er door Frontex nog risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken verricht zodat de Europese landen een goed beeld krijgen van onderliggende trends en patronen als het gaat om irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit? In hoeverre vult dit de bestaande inzichten in Nederland aan?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft ook geen gevolgen voor het uitvoeren van risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken door Frontex. Ieder jaar wordt, conform de EGKW-verordening, door Frontex de zogeheten kwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd. Het kabinet hecht aan dit kwaliteitsmechanisme naast het Schengenevaluatiemechanisme, waarin getoetst wordt in hoeverre lidstaten het Schengen-aqcuis correct toepassen. De EGKW-verordening bepaalt verder dat de uitkomsten van de kwetsbaarheidsbeoordeling, met inbegrip van een uitvoerige beschrijving, worden gedeeld met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad. Ook zijn de ontwikkelingen van Frontex onderdeel van het jaarlijks te publiceren State of Schengen rapport. Voor wat betreft risicoanalyses maakt de Frontex Risk Analysis Unit diverse periodieke analyse producten over irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit die samen de «European Situational Picture» vormen. Daarnaast worden er door Frontex ook «Specific Situational Pictures» gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van migratiestromen rond Oekraïne. Deze analyses en rapporten geven het kabinet zowel inzicht in de situatie in Europa en aan de EU-buitengrenzen, als de ontwikkelingen van de activiteiten bij Frontex zelf.
Elke lidstaat heeft en nationaal punt van contact (NFPOC). De NFPOC is o.a. verantwoordelijk voor de communicatie met het Agentschap. Via de NFPOCs wordt alle informatie verspreid naar de relevante autoriteiten.
Het bericht dat er volgens een Europees plan vanaf 2027 een verplichting komt van elektrificatie voor bedrijfswagens |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u bericht «EU plan: vanaf 2027 verplicht elektrificatie van bedrijfswagens»?1
Ja. Dat bericht ken ik.
Was u al op de hoogte van dit EU-plan? Is dit EU-plan al besproken in de Europese Transportraad of in de Europese Milieuraad? Zo ja, wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit EU-plan zal worden besproken?
Ik was op de hoogte. Het voorstel is benoemd als onderdeel van het onlangs door de Commissie gepresenteerde REPowerEU plan dat als doel heeft de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen. Een eerste bespreking van het REPowerEU plan zal geagendeerd worden in de Energieraad.
In hoeverre is dit EU-plan afgestemd met autofabrikanten en autoverkopers?
Dit betreft een voornemen van de Europese Commissie. Ik beschik niet over informatie in hoeverre de Europese Commissie contact heeft gehad met autofabrikanten en autoverkopers.
Welk deel van het bedrijfswagenpark valt onder dit EU-plan? Gaat het hierbij om het hele bedrijfswagenpark of alleen de zakelijke leasewagens?
Vooralsnog heeft de Europese Commissie slechts aangekondigd een wetgevingsinitiatief te overwegen om het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen. Het is daarom niet duidelijk of dit voornemen het gehele bedrijfswagenpark en/of de zakelijke leasewagens betreft.
Hoe staat u tegenover dit EU-plan om vanaf 2027 grote bedrijven te verplichten hun bedrijfswagens te elektrificeren en mkb-bedrijven vanaf 2030? Vallen zzp’ers ook onder dit EU-plan?
Ik verwelkom EU-maatregelen om de mobiliteitssector verder te verduurzamen. Spelregels op EU-niveau dragen bij aan een gelijk speelveld en een grotere markt voor nieuwe voertuigen. Ik sta daarom ook open voor evt. concrete maatregelen voor het vergroenen van vloten indien deze maatregelen bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van de sector en proportioneel zijn in de gevolgen voor de sector.
Wat zou dit EU-plan betekenen voor grote bedrijven, mkb-bedrijven en zzp’ers?
Het is nog niet duidelijk hoe dit eventuele plan van de Commissie eruit zal gaan zien. Het is daarom nog onduidelijk wat de precieze gevolgen zijn voor het bedrijfsleven. Overigens zijn we als Nederland koploper in de EU-27 voor wat betreft elektrificatie van ons wagenpark. Ik verwacht daarom geen grote problemen voor de private sector. Uiteraard zal ik een nadere analyse van de impact van eventuele Europese maatregelen op dit vlak met uw Kamer delen via de gangbare BNC-procedure.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe elektrische bedrijfswagens zullen zijn voor dit EU-plan?
Het gaat om een Europees plan waarvan de details nog onbekend zijn, waaronder een beeld om hoeveel elektrische bedrijfswagens het in Europa gaat. Het initiatiefrecht om met een voorstel te komen voor Europese regelgeving ligt bij de Europese Commissie. Als onderdeel daarvan zal ook de impact van het voorstel in beeld moeten worden gebracht. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat ze dit aspect meenemen bij de impactanalyse.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe laadpunten zullen zijn voor dit EU-plan?
In navolging van mijn antwoord op de vorige vraag, ligt het in de rede dat de Europese Commissie ook dit aspect onderzoekt bij de verdere uitwerking. Ik zal dit eveneens onder hun aandacht brengen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Europese «Fit for 55»-klimaatpakket?
De Europese Raad heeft de Europese Commissie op 25 maart gevraagd een uitgebreid plan te ontwikkelen om de Europese afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit Rusland zo snel als mogelijk af te bouwen. Het onlangs gepresenteerde REPowerEU plan bestaat deels uit aanscherpingen van afspraken die onderdeel uitmaken van het Fit For 55 klimaatpakket en deels uit nieuwe voorstellen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om te stimuleren en niet te verplichten?
Het Rijk heeft met diverse maatschappelijke partijen in het klimaatakkoord afspraken gemaakt over verduurzaming van personenmobiliteit. Dit Kabinet kijkt, gezien de huidige klimaatopgave, naar een goede balans tussen normeren, stimuleren en beprijzen2. Zo is afgesproken om te streven naar 100% nieuwverkoop van emissieloze auto’s per 2030 en wordt er een voorstel uitgewerkt voor normering van CO2-uitstoot van zakelijk verkeer voor grotere werkgevers3. Ik zal de Kamer conform de motie Van Ginneken, De Hoop en Kröger4 informeren over het eventueel meenemen van vlootnormering bij dit voorstel.
Wat is de Nederlandse inzet ten aanzien van dit EU-plan? Kunt u wat betreft de Nederlandse inzet toezeggen om vast te houden aan het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om niet te verplichten, maar te stimuleren?
De Tweede Kamer zal voor de volgende Energieraad waar de eerste bespreking plaatsvindt van de Minister voor Klimaat en Energie een appreciatie van het REPowerEU-plan ontvangen, in de vorm van een Kamerbrief.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Duurzaam vervoer op 29 juni?
Ik heb uw vragen voor het commissiedebat Duurzaam vervoer beantwoord.
De situatie met betrekking tot de Oeigoeren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoeksartikel van Adrian Zenz:The Xinjiang Police Files: Re-Education Camp Security and political Paranoia in the Xinjiang Uyghur Autonomous Region?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit onderzoek en de onderliggende Xinjiang Police Files?
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.2
Daarnaast heeft Nederland op 14 juni namens 47 landen een gezamenlijke verklaring voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad over de mensenrechtensituatie in China.3 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt verandert? Kwalificeert u de misstanden tegen de Oeigoeren in Oost-Turkestan als genocide op basis van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De ernstige zorgen over de situatie in Xinjiang blijven bestaan. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord bekijkt Nederland samen met een representatief aantal gelijkgestemde EU-lidstaten de erkenning van genocides en onder welke voorwaarden gezamenlijk tot erkenning van genocides kan worden overgegaan. Het antwoord op vraag 9 gaat verder in op de status van dit proces.
Zijn de Xinjiang Police Files aanleiding om vanuit de Verenigde Naties te onderzoeken of er, naast misdaden tegen de menselijkheid, ook sprake is van genocide?
Het groeiende aantal rapporten en berichten over de systematische mensenrechtenschendingen vraagt om een respons van de Chinese regering waarin deze rekenschap aflegt over de ernstige beschuldigingen en maatregelen neemt om de misstanden te beëindigen. Het kabinet zet zich hier al geruime tijd voor in en dringt er daarnaast op aan dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten (OHCHR) het aangekondigde rapport over de situatie in Xinjiang openbaar maakt. VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Michelle Bachelet kondigde op 13 juni tijdens de VN Mensenrechtenraad aan dat dit rapport voor het einde van haar termijn als Hoge Commissaris in augustus zal worden gepubliceerd. Het kabinet verwacht dat zij hierin een objectieve en onomwonden beoordeling zal geven van de mensenrechtensituatie in Xinjiang.
Sluit u zich aan bij uw Europese ambtsgenoot die opriep tot een transparant onderzoek en benadrukte dat dit niet iets is, wat genegeerd kan worden?2
Het kabinet zet zich al geruime tijd in voor betekenisvolle, ongehinderde toegang tot Xinjiang voor onafhankelijke onderzoekers en blijft China hier in bilateraal en multilateraal verband op aanspreken, meest recent via de hierboven genoemde gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad.
Hoe oordeelt u over de Chinese reactie op het lekken van de Xinjiang Police Files en opvolgende onderzoeken die ernaar zijn gedaan?
De Chinese autoriteiten doen de berichten af als leugens en desinformatie. Het kabinet bestrijdt deze reactie. Het groeiende aantal rapporten en berichten over de systematische mensenrechtenschendingen in Xinjiang biedt een overtuigend inzicht in de situatie ter plaatse dat niet zomaar terzijde kan worden geschoven. De Xinjiang Police Files illustreren dit op beeldende wijze.
Hoe oordeelt u verder over het bezoek en de kritiekloze uitlatingen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, aan China? Kunt u erop aandringen dat mevrouw Bachelet zo snel mogelijk het VN-rapport over de misstanden tegen de Oeigoeren in Oost-Turkestan publiceert?
Het kabinet heeft nota genomen van het bezoek van de VN Hoge Commissaris van de Mensenrechten Bachelet aan Xinjiang en het feit dat het bezoek geen onderzoeksmissie was. De beperkingen en voorzorgsmaatregelen van de Chinese autoriteiten maakten objectieve en betekenisvolle waarheidsvinding onmogelijk. Hoge Commissaris Bachelet had zeer beperkte toegang tot het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers of detentiecentra. Hierdoor heeft ze de omvang van de politieke heropvoedingskampen niet kunnen waarnemen en bestaande zorgen niet weg weten te nemen.
In de hierboven genoemde gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad van 14 juni heeft Nederland de Hoge Commissaris van de Mensenrechten namens 47 landen opgeroepen om zo snel mogelijk het VN-rapport over de mensenrechtensituatie in Xinjiang te publiceren.
Bent u het ermee eens dat het een enorm gemiste kans is dat mevrouw Bachelet de genocide in Oost-Turkestan op z’n minst niet publiekelijk heeft geadresseerd jegens de Chinese staat? Bent u bereid in overleg te treden met het Internationaal Strafhof om te bezien of de deportaties van Oeigoeren in landen die het Statuut van Rome hebben ondertekend (Tajikistan, Cambodja, Afghanistan), voldoende basis kunnen zijn om een strafzaak te openen tegen China (zoals tegen Myanmar is gebeurd inzake de Rohingya in Bangladesh)?3 4 5
Zoals hierboven toegelicht maakten de beperkingen en voorzorgsmaatregelen van de Chinese autoriteiten objectieve en betekenisvolle waarheidsvinding onmogelijk en heeft Hoge Commissaris Bachelet tijdens haar bezoek aan Xinjiang geen inzage kunnen krijgen in de werkelijke omvang van de problematiek. De bestaande zorgen van het kabinet zijn niet weggenomen. Het bezoek is in dat opzicht een gemiste kans.
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en mengt zich derhalve niet in het vervolgingsbeleid van de Aanklager. Het kabinet heeft er het volste vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof zelfstandig zal beoordelen of er voldoende basis bestaat om een (voor)onderzoek te openen.
Kunt u hiernaast een update verschaffen van de ontwikkelingen rondom het erkennen van genocides door de Nederlandse staat samen met een representatief aantal gelijkgestemde EU-lidstaten, waaronder de Oeigoerse genocide, zoals omschreven in het coalitieakkoord?
Om opvolging te geven aan de betreffende passage in het coalitieakkoord is een plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak betreft outreach naar EU lidstaten in twee stappen, waarbij het primaire doel is om informatie te vergaren over de standpunten van onze partners ten aanzien van genocide en de erkenning hiervan. Daarna zal verdere verkenning met mogelijk geïnteresseerde landen plaatsvinden. Inmiddels is de fase van algemene outreach afgerond, waarbij onze EU-posten zijn verzocht te rapporteren over de situatie rondom de erkenning van genocide in de betreffende lidstaat. Op dit moment worden de ontvangen rapportages bestudeerd om te bezien naar welke EU landen specifieke outreach zal worden gedaan. Met deze EU lidstaten zal het gesprek worden aangegaan over de erkenning van genocides en onder welke voorwaarden gezamenlijk tot erkenning van genocides kan worden overgegaan.
Wanneer toont wetenschappelijk onderzoek volgens het kabinet genocide aan?6
Wetenschappelijk onderzoek dient verricht te worden volgens de normen die daarvoor gelden zoals vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit9. Een onderzoek naar genocide toetst of handelingen uit het Genocideverdrag zijn gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen. Ingevolge het Genocideverdrag gaat het daarbij om:
het doden van leden van de groep;
het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.
Hoe oordeelt u bijvoorbeeld over onderzoeken als deUyghur Tribunal Judgment, Kashgar Coerced: Forced Reconstruction, Exploitation, and Surveillance in the Cradle of Uyghur Culture, «Ideological Transformation»: Records of Mass Detention From Qaraqash, Hotan, Demolishing Faith: The Destruction and Desecration of Uyghur Mosques and Shrines of The Uyghur Genocide: An Examination of China’s Breaches of the 1948 Genocide Convention?7
Dit onderzoek is gedaan door een zelfbenoemd volkstribunaal dat is opgericht door ngo’s en de Oeigoerse diaspora, onder leiding van rechter Sir Geoffrey Nice. Het werk van het volkstribunaal toont de ernst van de situatie ter plaatse aan. De bevindingen van dit volkstribunaal hebben evenwel geen juridische gelding.
Kunt u een update geven over mogelijke medeplichtigheid van Nederlandse bedrijven aan dwangarbeid van Oeigoeren in Oost-Turkestan? Wat doet het kabinet eraan om dit te voorkomen? Zijn er voorbeelden van bedrijven die zijn vertrokken uit China vanwege de misstanden in Oost-Turkestan, zoals in Rusland het geval is?
De Nederlandse overheid heeft geen inzicht in de individuele waardeketens van Nederlandse bedrijven in China en eventuele medeplichtigheid aan dwangarbeid van Oeigoeren.
Het kabinet deelt evenwel de grote zorgen van de Kamer over de berichtgeving over mogelijke dwangarbeid in Xinjiang. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf om due diligence uit te voeren.
Het bedrijfsleven kan op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Voorbeelden van ondersteuning zijn het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, voorlichting door het Nationaal Contactpunt OESO-Richtlijnen (NCP) en de mogelijkheid informatie over de lokale situatie in Xinjiang te verkrijgen bij BZ, RVO en de Nederlandse ambassade in Peking. Daarnaast zet de overheid in op voorlichting aan en het bewust maken van het bedrijfsleven door proactief informatiebijeenkomsten voor bedrijven te organiseren, in samenwerking met het Postennet, RVO en andere stakeholders.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven bij het verlenen van steun uit het BZ-buitenlandsinstrumentarium getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Dit kan onder andere gaan om financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies.
Op welke manier zet u zich in om de veiligheid en het welzijn van de Oeigoerse gemeenschap in Nederland te garanderen? Hoe spelen elementen als Chinese intimidatie vanuit het buitenland een rol?
De regering staat pal voor het beschermen van de rechten van alle Nederlandse ingezetenen, waaronder bescherming tegen mogelijke druk door andere overheden. Dit geldt uiteraard ook voor de vrijheid en veiligheid van Oeigoeren in Nederland. Iedere Nederlandse burger moet vrij zijn om zijn/haar fundamentele rechten uit te oefenen in de Nederlandse samenleving, zonder belemmering of tussenkomst van een buitenlandse statelijke actor. Het kabinet roept burgers op in geval van bedreiging aangifte te doen. Voor het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging richting in Nederland wonende gemeenschappen met een migratie-achtergrond is in 2018 een aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging ontwikkeld, waarover uw Kamer destijds is geïnformeerd.11 Deze aanpak is ook in 2022 onverminderd van kracht en er wordt doorlopend bekeken of de aanpak nog volstaat. De aanpak is landenneutraal en bestaat uit de volgende drie onderdelen:
Er wordt doorlopend gekeken of deze aanpak in het licht van huidige en nieuwe dreigingen volstaat om de veiligheid en vrijheid van deze burgers te kunnen blijven beschermen.
Bent u bekend met het feit dat veel kinderen en familie van Oeigoeren in Nederland zich momenteel in China bevinden en graag met hun gezin in Nederland herenigd willen worden, maar dit door hinder van de Chinese staat erg lastig is?
Het kabinet is bekend met deze informatie en heeft daarover in gesprekken met de Chinese ambassade in Den Haag ook zijn zorgen uitgesproken.
De IND registreert echter niet op bevolkingsgroep maar op nationaliteit. De IND registreert Oeigoeren dus niet als categorie bij gezinsherenigingsaanvragen. Het is daarom onduidelijk hoeveel aanvragen zijn ingediend door Oeigoeren. De IND erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de aanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband. De IND verlangt niet dat gezinsleden zich wenden tot de autoriteiten van hun land als dat vanwege de vluchtsituatie niet aanvaardbaar is. Eventueel kan nader onderzoek worden aangeboden, als dat nodig is.
Hoe zet het kabinet zich concreet in om mogelijke gezinshereniging alsnog mogelijk te maken? Op welke manier kan dit beleid mogelijk verbeterd worden? Wat zijn hierbij de grootste belemmeringen?
Bij de inhoudelijke beoordeling van een gezinsherenigingsaanvraag in het kader van nareis wordt zorgvuldig rekening gehouden met de omstandigheden waarin gezinsleden van vluchtelingen kunnen verkeren. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over aan aantal verbeteringen in dit beleid12. De inhoudelijke weging van de omstandigheden kan echter niet wegnemen dat deze ertoe kunnen leiden dat het voor de gezinsleden lastig kan zijn om hun visum daadwerkelijk bij een Nederlandse vertegenwoordiging op te halen, in geval van een positief besluit op de aanvraag.
Welke maatregelen worden er verder genomen om de mentale gezondheid en het trauma van de Oeigoerse gemeenschap te ondersteunen?
Alle asielzoekers hebben recht op medische zorg, dat geldt ook voor psychische zorg. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de reguliere zorg. Op de opvangcentra van het COA is deze zorg laagdrempelig aanwezig, inclusief speciale Praktijkondersteuner van de Huisarts (POH) voor geestelijke gezondheidszorg. Verder biedt het COA het programma Bamboo aan dat is gericht op het leren kennen, onderkennen van en omgaan met psychische klachten.
Vergunninghouders kunnen op dezelfde wijze gebruik maken van de medische zorg zoals deze ook voor ingezetenen geldt, dit geldt ook voor GGZ-instellingen, zoals Arq/Centrum 45.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Lucratieve bijverdiensten voor fulltime topbestuurders’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lucratieve bijverdiensten voor fulltime topbestuurders»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat functionarissen in de (semi-) publieke sector, van wie de salarissen betaald worden met publiek geld en derhalve onder het bereik van de Wet normering topinkomens (Wnt) vallen, naast hun (fulltime) hoofdfunctie nog nevenfuncties vervullen in de (semi-) publieke sector waarvoor zij een vergoeding ontvangen en hierdoor in totaal meer geld verdienen dan volgens de Wnt is toegestaan? Deelt u de mening dat dit, hoewel naar de letter van de wet strikt formeel niet verboden, niet naar de geest van de Wnt is? Zo nee, waarom niet?
In de 1e evaluatiewet WNT die op 1 juli 2017 in werking is getreden, is hierover het volgende opgenomen in de memorie van toelichting:
«De anticumulatiebepaling ziet alleen toe op functies als bestuurder (executieve topfunctionaris) met een dienstbetrekking, en niet op functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionarissen zonder dienstbetrekking. De regering beperkt de anticumulatiebepaling tot bestuursfuncties om gericht en uitsluitend de hiervoor geschetste, niet vaak voorkomende situatie tegen te gaan. Het komt in de (semi)publieke sector wel veel voor dat topfunctionarissen een hoofdfunctie als bestuurder combineren met één of meer nevenfuncties als toezichthouder. Dat is in principe niet ongewenst: zo vergroten en delen topfunctionarissen hun kennis en expertise, wat de kwaliteit van bestuur in de (semi)publieke sector ten goede komt. Een anticumulatiebepaling die ook toezichthoudende functies omvat, zou een groot aantal topfunctionarissen raken en het (willen) vervullen van bezoldigde nevenfuncties in de (semi)publieke sector mogelijk kunnen ontmoedigen. De regering vindt dit ongewenst.»
Het beperken van de anticumulatiebepaling tot leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking is toentertijd een bewuste keuze geweest van de wetgever en is dan ook in lijn met zowel de letter als de geest van de Wnt.
Deelt u de mening dat een inkomen van rond de Wnt-norm een goed inkomen is waarvan iemand in Nederland prima rond kan komen?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat een bestuurder in de (semi-) publieke sector meer verdient dan leden van het kabinet? Zo nee, kunt u nauwkeurig met concrete voorbeelden uitleggen waarom u van mening bent dat het wel logisch is dat sommige bestuurders meer verdienen dan de Wnt-norm?
Nee, dat is in sommige gevallen goed uitlegbaar. Zoals gezegd is dit een bewuste keuze van de wetgever geweest. Enkele concrete voorbeelden worden gegeven in het artikel dat de aanleiding vormde voor deze vragen. Andere gevallen waarin een bestuurder in de (semi-)publieke sector meer verdient dan leden van het kabinet zijn bijvoorbeeld toegestane uitzonderingen, waarvoor instemming moet worden gevraagd aan het kabinet, of gevallen van overgangsrecht. Als het gaat om een niet-toegestane overtreding van het bezoldigingsmaximum, dient het onverschuldigde bedrag te worden terugbetaald aan de betreffende Wnt-instelling. Zie ook het antwoord op vraag 3 van uw eerdere set vragen d.d. 12 mei 2022, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3381.
Hoe beoordeelt u het feit dat een bestuurder die werkzaam is in de (semi-) publieke sector, voor een of meerdere nevenfunctie(s) in de (semi-) publieke sector met een tijdsbesteding van enkele uren per week een vergoeding ontvangt die vergelijkbaar of zelfs hoger is dan het wettelijk minimumloon?
De hoogte van een vergoeding is doorgaans gebaseerd op de zwaarte van de functie, en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring. Dit kan betekenen dat in sommige gevallen een vergoeding dient te worden betaald die vergelijkbaar of hoger is dan het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het moeilijk uit te leggen is dat voor een nevenfunctie bij een organisatie in de (semi-) publieke sector – die (deels) met belastinggeld wordt gefinancierd – de bezoldiging net zo hoog of zelfs hoger is dan het bedrag waar een gezin met een minimumloon of met een bijstandsuitkering maandelijks van moet rondkomen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit wel logisch is?
De hoogte van een vergoeding is doorgaans gebaseerd op de zwaarte van de functie, en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring. Dit kan betekenen dat in sommige gevallen een vergoeding dient te worden betaald die vergelijkbaar of hoger is dan het wettelijk minimumloon of een bijstandsuitkering.
Zijn u (zonder namen te noemen) voorbeelden bekend van bestuurders in de (semi-) publieke sector die moeilijk rond kunnen komen van een inkomen op of net onder de Wnt-norm?
Mij zijn zulke voorbeelden niet bekend.
Wat vindt u van het voorstel van de Alegemene Onderwijsbond om schoolbestuurders hun bijverdiensten bij andere (semi-) publieke organisaties aan de eigen onderwijsinstelling over te laten maken wanneer ze daarmee boven de Wnt-norm uitkomen? Is dit een voorstel dat breder in de (semi-) publieke sector zou kunnen passen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover de werkzaamheden als toezichthouder zouden worden verricht in de arbeidstijd als bestuurder, kan bij arbeidsovereenkomst worden afgesproken dat de verdiensten uit de werkzaamheden door de functionaris worden overgemaakt naar de instelling waar hij/zij werkzaam is als bestuurder. Het is aan de instelling zelf om dit met de bestuurder af te spreken. Dit is niet mogelijk als de werkzaamheden als toezichthouder worden uitgevoerd naast of boven de bestuurdersfunctie, dus buiten de arbeidstijd als bestuurder. Betrokkene verricht die nevenwerkzaamheden dan in de eigen tijd.
Hoeveel bestuurders die onder het bereik van de Wnt vallen verdienen op dit moment met hun hoofdfunctie meer dan de Wnt-norm? Kunt u hiervan een actueel overzicht geven? Kan een inschatting gegeven worden hoeveel bestuurders precies op of net onder de Wnt-norm verdienen en daarnaast nog betaalde nevenfuncties hebben en daarmee cumulatief meer verdienen dan de Wnt-norm? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen als deze gegevens niet bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Wij kunnen geen inschatting geven t.a.v. de vraag hoeveel bestuurders precies op of net onder de Wnt-norm verdienen en daarnaast nog betaalde (toezichthoudende) nevenfuncties hebben en daarmee cumulatief meer verdienen dan de Wnt-norm. Het toezicht op de naleving van de Wnt is primair ingericht op verantwoording door de verantwoordelijke Wnt-instellingen, niet op de individuele topfunctionaris.
Omdat de wetgever met reden de mogelijkheid heeft opengehouden dat leidinggevende topfunctionarissen daarnaast een of meer toezichthoudende nevenfuncties vervullen, zien wij geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek.
Wel ontvangt de Tweede Kamer elk jaar in december een rapportage van het aantal geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen per toezichthoudende instantie/sector. De Tweede Kamer ontvangt daarbij ook elk jaar een overzicht van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. Zie voor de laatste jaarrapportage over 2020 TK 2021–2022, 30 111, nr.126.
Bent u bereid om een landelijk openbaar toegankelijk (neven)functieregister in te stellen waarin alle organisaties die onder het bereik van de Wnt vallen moeten opnemen wie bestuurders en toezichthouders zijn, zodat deze informatie voor een ieder eenvoudig nazoekbaar is? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de bezoldiging van topfunctionarissen (bestuurders en toezichthoudende topfunctionarissen) is reeds grotendeels beschikbaar/terugvindbaar. Wnt-plichtige instellingen dienen een Wnt-verantwoording m.b.t. de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Met ingang van 1 januari 2018 is het voor alle Wnt-instellingen verplicht de Wnt-verantwoording jaarlijks uiterlijk 1 juli op algemeen toegankelijke wijze op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. Een landelijk openbaar toegankelijk (neven)functieregister waarin alle Wnt-instellingen zouden moeten opnemen wie bestuurders en toezichthouders zijn, zou tot extra administratieve lasten leiden voor Wnt-instellingen.
Bent u bereid om met voorstellen te komen om de Wnt zo te wijzigen dat ook een cumulatie aan vergoedingen voor hoofd- en nevenfuncties in de (semi-) publieke sector niet boven de Wnt-norm uit mag komen? Zo nee, waarom niet?
De anticumulatiebepaling ziet sinds de invoering ervan alleen toe op functies als bestuurder (executieve topfunctionaris) met een dienstbetrekking, en niet op functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionarissen zonder dienstbetrekking. Het komt in de (semi)publieke sector veel voor dat topfunctionarissen een hoofdfunctie als bestuurder combineren met één of meer nevenfuncties als toezichthouder. Dat is in principe niet ongewenst: zo vergroten en delen topfunctionarissen hun kennis en expertise, wat de kwaliteit van bestuur in de (semi)publieke sector ten goede komt. In het kader van de wetswijziging Wnt die ik namens het kabinet onlangs heb aangekondigd, ben ik wel bereid om nader uit te laten zoeken wat de voor- en tegens zijn van het verder aanscherpen van de anticumulatiebepaling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel toezichthouders van organisaties in de (semi-) publieke sector zelf ook ergens bestuurder in de (semi-) publieke sector zijn en dat hierdoor een relatief kleine kring ontstaat van bestuurders en toezichthouders die elkaar controleren en elkaars vergoedingen vaststellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw voornemens om de kring van functionarissen groter te laten worden?
Dat is in principe niet onwenselijk. Ervaring in en kennis van bestuurlijke vraagstukken in de ene sector kan zo benut worden in een andere publieke sector. Dat laat onverlet dat de diversiteit in de top van de (semi)publieke sector momenteel een belangrijk punt van aandacht is.
Zoals wij hebben aangegeven in antwoord op uw eerdere vragen over de beloning van topinkomens (d.d. 12 mei 2022, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3381) neemt het kabinet verschillende maatregelen om meer diversiteit in de top te realiseren. Kortheidshalve verwijzen wij naar het antwoord op vraag 15 van die eerdere vragen.
Hoe beoordeelt u het feit dat bestuurders in bijvoorbeeld het onderwijs, de zorg of in andere (semi-) publieke sectoren – sectoren waar mede door personeelstekorten een hoge werkdruk is – naast hun fulltime functie ook nog nevenfuncties bekleden waar zij een ruime beloning voor ontvangen? Deelt u de mening dat het verstandiger zou zijn wanneer deze bestuurders al hun werkzame tijd zouden besteden aan hun hoofdfunctie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de werkgever van de betreffende topfunctionaris om hierover afspraken te maken met de werknemer, en desnoods in voorkomende gevallen over te oordelen.
Hoe beoordeelt u het dat bestuurders met hun hoofd- en nevenfuncties tezamen vaak ruim boven de 40 uur uitkomen? Hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke maximum qua werkuren? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de hoge werkdruk voor werknemers in de (semi-) publieke sector?
Het is niet verboden om meer dan 40 uur per week te werken. Afspraken over het bewaken van een gezonde werk-privé balans zijn aan werkgever en werknemer, rekening houdend met de eisen van de Arbowetgeving en de Arbeidstijdenwet.
Begrijpt u dat bijvoorbeeld leraren of verplegers – die vaak lange dagen maken en regelmatig ook in hun vrije tijd nog werkactiviteiten verrichten waar zij geen extra vergoedingen voor ontvangen – zich afvragen waar de bestuurders van hun organisaties de tijd vandaan halen om naast hun drukke bestuurderswerk ook nog goed betaalde nevenfuncties kunnen vervullen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft veel waardering voor leraren en verplegers die vaak lange dagen maken en ook nog in hun vrije tijd werkactiviteiten verrichten. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders in de publieke sector. Gezien de aard van de nevenfuncties staan hier soms bepaalde vergoedingen tegenover.
Welk signaal gaat er naar de samenleving uit van het feit dat een kleine groep bestuurders en toezichthouders forse beloningen krijgt die bij elkaar opgeteld boven de Wnt-norm uitkomen? Begrijpt u dat juist in deze tijden waarin veel mensen met lage of gemiddelde inkomens de eindjes aan elkaar moet knopen om financieel gezond het einde van de maand te halen, het beeld van een kleine groep bestuurders en toezichthouders die hoge beloningen ontvangt niet fraai is?
Het kabinet begrijpt dat mensen die moeite hebben om financieel de eindjes aan elkaar te knopen, vragen zouden kunnen hebben over de hoogte van de bezoldiging van bestuurders en toezichthouders. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk dat topfunctionarissen hun kennis en expertise ten dienste stellen van de samenleving. Dat hier in sommige gevallen vergoedingen tegenover staan, kan nodig zijn gelet op de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Religieuze strijd tegen homoseksualiteit»1 en het bijbehorende artikel «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»2?
Ja.
Hoe verhoudt de toename in het toegenomen aantal scholen dat nog altijd gebruik maakt van identiteitsverklaringen die een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet dan wel expliciet afkeuren, zich tot de aangenomen motie Gündoğan/Simons3 over daadwerkelijk een eind maken aan alle identiteitsverklaringen waarin een seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) in welke vorm dan ook, impliciet of expliciet, worden afgewezen?
De wijze waarop een school zijn identiteit uitdraagt mag nooit een inbreuk vormen op de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, waaronder het recht van kinderen zich vrij te voelen om zich te uiten, te kunnen zijn wie ze willen zijn en een relatie te mogen hebben met degene van wie zij houden. Dat staat voor mij voorop. Leerlingen moeten zich ten allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Het afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) is wat mij betreft onacceptabel. Ook in identiteitsverklaringen is daarvoor geen ruimte.
Indien een school een verklaring gebruikt waarin leerlingen expliciet worden afgewezen zal de inspectie direct ingrijpen en er door middel van een herstelopdracht en bij het uitblijven van herstel waar nodig sancties voor zorgen dat de school de identiteitsverklaring met dergelijke passages niet meer gebruikt. Op dit moment onderzoek ik op welke manier ik uitvoering kan geven aan de motie-Gündoğan/Simons, net als aan de motie-Kwint c.s., die oproepen tot het verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in het onderwijs. Dit doe ik zorgvuldig. Hierover informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar.
Bovenstaande is uiteraard van toepassing op álle scholen in Nederland, en daarmee ook op het speciaal onderwijs.
Hoe bent u concreet van plan om dergelijke identiteitsverklaringen, en het aanhoudende gebruik ervan, daadwerkelijk een halt toe te roepen?
Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich middels identiteitsverklaringen uitspreken op een manier die maakt dat leerlingen zich niet veilig en geaccepteerd weten. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden.
Dat geldt ook voor de aangescherpte burgerschapsopdracht en de wettelijke verplichtingen rondom sociale veiligheid. Daar waar scholen leerlingen en/of medewerkers geen sociaal veilige leer- en werkomgeving bieden zal de inspectie daarop handhaven. Maar ik heb al aangegeven dat ik het niet wenselijk vind dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Dit onderzoek ik op een zorgvuldige wijze. Hierover informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in te stellen naar reformatorische basis- en middelbare scholen in zowel het regulier als het speciaal onderwijs om te achterhalen hoeveel en welke scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren, identiteitsverklaringen handhaven en een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet of expliciet afwijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk onderzoek van start gaan, en bent u dan ook bereid om de onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het toelatingsbeleid, de inhoud van het onderwijs, identiteitsverklaringen, de bevordering van basiswaarden, de aandacht voor risico’s en het feit of de schoolcultuur in overeenstemming is met wettelijke bepalingen, worden door de inspectie getoetst. Als blijkt dat een school niet voldoet aan de wettelijke eisen zal zij handhaven. Juist door op deze wijze te handelen kan direct tegen een school worden opgetreden. Een grootschalig onderzoek vindt in die zin al plaats. Middels het reguliere toezicht kunnen de desbetreffende leerlingen sneller worden geholpen.
Bent u bekend met het feit dat het handhaven van identiteitsverklaringen niet alleen in het reguliere onderwijs desastreuze gevolgen heeft voor het mentale en fysieke welzijn van leerlingen en hun ouders, maar dat ook (en juist) in het speciaal onderwijs de identiteitsverklaringen zorgen voor angst en stress onder LHBTIQA+4 leerlingen en hun ouders, omdat zij bang zijn voor schorsing en/of gedwongen schoolverlating van de queer scholier en diens siblings?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat – juist in regio’s waar instellingen voor passend onderwijs schaars zijn – het impliciet of expliciet afwijzen van niet-heteroseksuele relaties, identiteiten, expressies en geaardheden het recht van ieder kind op onderwijs in gevaar brengt, omdat reformatorische scholen gespecialiseerd in speciaal onderwijs geen LHBTIQA+ kinderen willen toelaten, ondanks dat deze kinderen speciale leerbehoeften hebben en nergens anders in de regio terechtkunnen?
In de basis staat voorop dat het door scholen afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van zaken als hun seksuele oriëntatie, genderidentiteit of afkomst niet is toegestaan. Ieder kind heeft recht op onderwijs binnen een redelijke afstand van de woning en dient zich in alle vrijheid en veiligheid te kunnen ontwikkelen.
Het recht op de vrijheid van onderwijs dat is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet is dus niet onbegrensd. Zo wordt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) geëxpliciteerd welke vrijheid scholen hebben met betrekking tot het voeren van onder meer toelatingsbeleid en de voorwaarden die hierin zijn verbonden. Zo mogen scholen bij toelating onderscheid maken op grond van godsdienst, levensovertuiging of geslacht en is het maken van onderscheid enkel toegestaan vanwege de grondslag van de school. Deze vrijheid mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Daarnaast is in de sectorwetten vastgelegd dat scholen een acceptatieplicht hebben indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs.5 Daarmee wordt het recht op onderwijs voor kinderen gegarandeerd.
Hoe bent u van plan om het recht op onderwijs van ieder kind te garanderen, juist ook in de regio’s waar reformatorische scholen de enige scholen zijn die gespecialiseerd zijn in speciaal onderwijs?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat, zelfs wanneer reformatorische scholen geen identiteitsverklaring handhaven waarin zij LHBTIQA+ scholieren afwijzen, zij in de praktijk andere manieren vinden om die scholieren toelating te weigeren, zoals pretenderen dat hun wachtlijsten vol zijn? Zo niet, bent u bereid om ook indirecte vormen van afwijzing, uitsluiting en weigering van LHBTIQA+ scholieren op reformatorische scholen te onderzoeken en tegen te gaan? Wanneer kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Er zijn diverse juridische waarborgen om op te treden indien scholen zich schuldig maken aan het afwijzen, veroordelen of ongelijk behandelen van leerlingen op basis van onder meer hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Zo ziet de inspectie toe op naleving van onderwijswetgeving en zal zij optreden tegen scholen die leerlingen afwijzen of ongelijk behandelen op basis van eerder genoemde gronden. De inspectie toetst dus of een identiteitsverklaring, de inhoud van het onderwijs, de bevordering van de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, aandacht voor risico’s en de schoolcultuur in overeenstemming zijn met wettelijke bepalingen, zoals die voor het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat. Als dit niet het geval is, zal zij handhaven. In de toekomst wordt het mogelijk om door middel van meer ingrijpende interventies naleving van wettelijke voorschriften, zoals het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat, te garanderen, zoals aangekondigd in mijn brief «vrij en veilig onderwijs» uit maart6 en de brief «vrij en veilig onderwijs» uit november.7
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de moties Kwint c.s.5 en Gündoğan/Simons6, alsook de afspraken uit het COC Regenboog Stembusakkoord en het coalitieakkoord die betrekking hebben op het stoppen van discriminatoir toelatingsbeleid op scholen, daadwerkelijk worden volbracht?
Veilig en vrij onderwijs voor elke leerling, dat is waar ik mij hard voor maak. Om dat te kunnen garanderen zet ik in op een stevig juridisch kader, scherp en geïntensiveerd inspectietoezicht en een goed ondersteuningsaanbod voor scholen. Maar er is meer nodig. In de brief van 18 november jl. heb ik aangekondigd wat ik de komende tijd doe om te garanderen dat iedere leerling zich op school in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen. Daarnaast informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar, na zorgvuldig onderzoek, over de uitvoering van de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.
Kunt u de antwoorden op deze vragen meenemen in de aanstaande Kamerbrief betreffende de moties over de identiteitsverklaringen in het funderend onderwijs?
Ik stuur u op dit moment de antwoorden op de Kamervragen toe. In de loop van dit jaar volgt nog een Kamerbrief over de uitvoering van de motie-Gündoğan/Simons en de motie-Kwint c.s.
Het bericht ‘Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen»?1
Ja.
Wat is de huidige stand van zaken? Zijn er inmiddels oplossingen gevonden voor de tekorten aan voedsel in de verpleeghuizen en voor de financiële tekorten?
Het Ministerie VWS heeft naar aanleiding van berichtgevingen omtrent dit onderwerp contact gehad met het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) van Curaçao. Dit ministerie geeft aan op de hoogte te zijn van de ernst van de situatie en reeds enige tijd bezig te zijn met verschillende stappen om te komen tot een integrale en structurele aanpak van de diverse uitdagingen in de zorg op Curaçao.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in het Koninkrijk der Nederlanden bewoners van verpleeghuizen door geldgebrek maaltijden moeten delen? Zo nee, waarom niet?
Het is geen goede zaak dat mensen binnen het Koninkrijk onder dergelijke omstandigheden in verpleeghuizen leven. Dat wordt ook in Curaçao erkend en trek ik mij ook aan. Het Ministerie van GMN heeft aangegeven sinds een paar maanden met de verpleeghuizen in gesprek te zijn om door middel van evaluatie en analyse van de beschikbaar gestelde/te stellen financiële data inzicht te krijgen in de problematiek. Op basis daarvan kan het Ministerie van GMN beoordelen hoe de financiële knelpunten integraal en structureel aan te pakken en de zorg ten bate van alle betrokkenen tot een aanvaardbaar en acceptabel niveau te brengen.
Klopt het dat door de verpleeghuizen en/of de overheid van Curaçao om financiële steun is gevraagd bij de regering van het land Nederland en dat er geen steun kon worden gegeven vanwege het ontbreken van een gezonde financiële verantwoording?
Dat klopt niet. Er is bij de regering van het land Nederland niet om financiële steun gevraagd voor dit specifieke probleem.
Deelt u de mening dat voldoende voedsel een eerste levensbehoefte en daarmee een fundamenteel recht van iedere inwoner van ons Koninkrijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Hoe verhoudt de situatie waarbij in een van de landen in het Koninkrijk onvoldoende voedsel beschikbaar is voor bewoners van verpleeghuizen zich tot de onderlinge waarborgfunctie uit artikel 43 lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk?
Uitgangspunt in artikel 43 Statuut is dat elk van de landen in het Koninkrijk zelf zorgdraagt voor de verwezenlijking van fundamentele menselijke rechten. De waarborgfunctie van het Koninkrijk, neergelegd in artikel 43, tweede lid, komt pas in beeld als in een land geen redres meer mogelijk blijkt door de organen van dat land. Dat is, zoals hierboven beschreven, in casu niet het geval.
Wat doet de regering van Curaçao om te waarborgen dat iedere bewoner van een verpleeghuis voldoende voedsel krijgt? Op welke wijze helpt het Koninkrijk het land Curaçao hierbij?
In het kader van het Landspakket Curaçao hebben Nederland en Curaçao afgesproken om te komen tot een traject om de duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het gehele zorgstelsel te realiseren. Daartoe wordt eind 2022 een rapport opgeleverd over mogelijke stelselwijzigingen. De Tijdelijke Werkorganisatie heeft expliciet aandacht gevraagd bij Curaçao voor de derdelijnszorg, waar de verpleeghuiszorg een onderdeel van is, zodat deze sector wordt meegenomen in dat traject.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd? Kunt u hierbij ook aangeven op welke wijze de Koninkrijksregering de naleving van deze fundamentele menselijke rechten en vrijheden concreet waarborgt?
Een uitputtend overzicht van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd valt niet te geven. Op het niveau van het Koninkrijk bestaat geen grondrechtencatalogus. Aan de basis van artikel 43 Statuut ligt het uitgangspunt dat besluitvorming en beleidsvorming omtrent mensenrechten een landsaangelegenheid vormen. Tussen de landen bestaan dan ook verschillen wat betreft de mensenrechten die worden beschermd. Wel is het zo dat het totaal aan mensenrechten dat in elk land geldt grote gelijkenissen vertoont. Dat is allereerst het geval omdat de grondrechten die zijn neergelegd in elk van de vier constituties (Grondwet en Staatsregelingen) sterk overeenkomen. Daarnaast gelden belangrijke mensenrechtenverdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in het gehele Koninkrijk. Mensenrechten die in elk van deze constituties en/of deze verdragen worden beschermd, zijn rechten die in het gehele Koninkrijk gelden en die derhalve voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd.
Ingrijpen door de Koninkrijksregering op grond van de waarborgfunctie is een laatste redmiddel. Zulk ingrijpen wordt alleen overwogen als er sprake is van een evidente schending van een mensenrecht en, zoals gezegd, geen redres van deze schending in een land zelf mogelijk blijkt. Het constitutionele recht van het Koninkrijk opent de weg voor de uitoefening van de waarborgfunctie in een aantal procedures (artikel 50 en 51 Statuut; artikel 15, 21 en 22 Reglement Gouverneur). Signalen dat van een ontoelaatbare toestand sprake is in een Caribisch land, die ingrijpen zou kunnen rechtvaardigen, kunnen de Koninkrijksregering op verschillende manieren bereiken. Zie uitvoeriger hierover Kamerstuk Eerste Kamer, 2019–2020, 29 653, I, p. 5–6. Een belangrijke rol in dit verband is in ieder geval weggelegd voor de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Kunt u, mede in het licht van de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens en de Adviesraad Internationale Vraagstukken, een stand van zaken geven van de implementatie van mensenrechtenverdragen in zowel Caribisch Nederland als in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Welke internationale verdragen moeten voor welke delen van het Koninkrijk nog worden geïmplementeerd en wat is hiervoor het concrete tijdpad?
Door het Koninkrijk zijn in de loop der tijd verschillende mensenrechtenverdragen aangegaan die niet in het gehele Koninkrijk verbindend zijn. Dit kan worden verklaard door het hierboven beschreven uitgangspunt achter artikel 43 Statuut van autonomie. Of zulke binding er moet komen in een land, is in beginsel aan henzelf om te beslissen. Vanwege de bijzondere aard van mensenrechten en de waarborgfunctie in artikel 43, tweede lid, Statuut wordt door de vier landen niettemin zoveel mogelijk gestreefd naar gelding van mensenrechtenverdragen in het gehele Koninkrijk. Dit is recentelijk nog eens onderstreept in het nader rapport van de Koninkrijksregering op het ongevraagd advies van de Raad van State over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht (d.d. 1 september 2022, nog geen Kamerstuknr). Ter bevordering van dit streven hebben de landen in 2021 een commissie ingesteld waarin zij samenwerken om de implementatie van mensenrechtenverdragen in een of meerdere landen van het Koninkrijk (incl. Caribisch Nederland) te bespoedigen. Op de werklijst van deze commissie staan op dit moment de volgende verdragen:
– Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind
– Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel
– Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
De commissie is nog niet zover dat voor de implementatie van elk van deze verdragen een tijdpad kan worden gegeven. De totstandkoming van de benodigde uitvoeringsregelgeving is een verantwoordelijkheid van de landen zelf en kan tijd en geld vergen. De commissie onderzoekt modaliteiten voor samenwerking tussen de Caribische landen en Nederland die dit proces kunnen ondersteunen. De aandacht van de commissie gaat op dit moment vooral uit naar de implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). Voor Caribisch Nederland is de ratificatie van dit verdrag voorzien in 2025. Ook Curaçao streeft ernaar voor dit verdrag deze planning aan te houden. Verder wordt voor Curaçao op korte termijn de ratificatie verwacht van het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit verdrag is reeds in werking in beide delen van Nederland en in Aruba.
Het gebrek aan humanitaire toegang tot de Tigray-regio in Ethiopië |
|
Chris Stoffer (SGP), Christine Teunissen (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Learn lessons of Rwandan genocide and act now to stop Ethiopian war, UN urged»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de VN-Mensenrechtenraad vrij onderzoek moet kunnen doen naar oorlogsmisdaden en dat de Ethiopische regering hier volledige medewerking aan moet verlenen?
Ja, die mening deel ik. Nederland heeft dit herhaaldelijk uitgedragen in contacten met de Ethiopische regering. Overigens vindt Nederland ook dat oppositiebeweging TPLF toegang moet bieden tot de gebieden onder haar controle, omdat ook onderzoek gedaan moet worden naar mensenrechtenschendingen waarvan Tigrese strijders worden beschuldigd.
Van welk aantallen burgerslachtoffers die sinds het begin van het conflict zijn omgekomen in Ethiopië, gaat u uit? Welk aantal wijst u daarbij toe aan de regio Tigray?
Het is onmogelijk een exact aantal burgerslachtoffers te geven in het conflict in Noord-Ethiopië. De Tigray-regio is in sterke mate afgesloten van de buitenwereld. Journalisten, hulpverleners, onderzoekers, en diplomaten hebben slechts zeer beperkt toegang gekregen tot de regio door een combinatie van veiligheidsrisico’s, (bewuste) administratieve obstakels en logistieke problemen.
Desondanks is het duidelijk dat er sprake is van zeer hoge aantallen slachtoffers. De Universiteit Gent heeft eerder dit jaar, mede op basis van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification van de VN en cijfers van de Wereldbank, een schatting gepubliceerd die uitgaat van 300.000–500.000 slachtoffers die overleden zijn als direct en indirect gevolg van het conflict in Tigray. Deze cijfers maken geen specifiek onderscheid tussen burgerslachtoffers en slachtoffers onder de strijdende partijen. Dit is, gezien het gebrek aan geverifieerde informatie, ook niet mogelijk.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van de Wet Internationale Misdrijven (WIM)? Zo ja, dient Nederland daarop te acteren en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om een oordeel te vormen over de vraag of er sprake is van een verdenking op basis van de Wet Internationale Misdrijven.
Schat u in dat er sprake is geweest van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden? Zo ja, wat kan er gedaan worden om bewijzen te verzamelen en toekomstige vervolging van daders mogelijk te maken?
Ja, de inschatting is dat er inderdaad sprake geweest is van ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdrijven. Dit is ook de conclusie van een gezamenlijk onderzoeksrapport van het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) en de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC)2. In dit rapport worden Ethiopische federale troepen, milities uit de Amhara regio, Tigrese troepen, en troepen uit Eritrea, allen beschuldigd van ernstige mensenrechtenschendingen. Deze conclusie wordt verder gestaafd door een groot aantal onderzoeken van onafhankelijke mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International, Human Rights Watch, en internationale mediaorganisaties.
Het gezamenlijke onderzoek van OHCHR en de EHRC heeft ook een aanzet gedaan tot het verzamelen van bewijsmateriaal dat toekomstige vervolging moet kunnen ondersteunen. Eind 2021 heeft de Ethiopische regering een task force opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende ministeries, om onder meer daders te vervolgen. Nederland volgt dit proces nauwgezet.
Tevens heeft de Mensenrechtenraad van de VN in december 2021 een speciale onderzoekscommissie opgezet die verder onderzoek moet doen naar mensenrechtenschendingen in het conflict in Noord-Ethiopië. Bewijzen verzameld tijdens dit onderzoek kunnen dienen ter ondersteuning van toekomstige vervolgingen van daders.
Kunt u inzage geven of er sprake is van buitenlandse inmenging in het conflict?
Ja, er is sprake van buitenlandse inmenging in het conflict. Eritrese troepen hebben op verzoek van de Ethiopische regering actief meegevochten aan de zijde van de Ethiopische federale overheid. Sporadisch is er nog altijd sprake van gevechten tussen Eritrese troepen en troepen uit Tigray en de situatie aan de grens blijft gespannen. Nederland heeft zich herhaaldelijk aangesloten bij oproepen van EU en andere gelijkgezinden tot terugtrekking van deze Eritrese troepen als onderdeel van een politieke oplossing van het conflict.
Daarnaast hebben verschillende landen wapens geleverd aan de strijdende partijen, die invloed hebben gehad op het verloop van het conflict. Nederland heeft daarom, in lijn met de motie Sjoerdsma3, in de RBZ gepleit voor een EU-wapenembargo op Ethiopië. Daar was indertijd niet voldoende draagvlak voor.
Is er sprake, of sprake geweest, van een overtreding van VNVR-resolutie 2417 (2018)? Zo ja, wat voor consequenties heeft dit voor de Ethiopische regering?
Overtreding van resolutie 2417 is een zware beschuldiging. Daarom hecht Nederland aan een gedegen onderbouwing, op grond van onafhankelijk onderzoek. Er bestaan aanwijzingen dat het gebrek aan voedsel inderdaad gebruikt is als oorlogswapen gedurende het conflict. Hoge functionarissen van de VN en EU, evenals rapporten van mediaorganisaties, maken hier melding van. Het gezamenlijke rapport van de OHCHR en EHRC van november 2021 concludeerde echter dat beide organisaties niet konden verifiëren of honger ingezet is als oorlogswapen, en riep op tot verder onderzoek naar obstructie van de leveranties van humanitaire hulp aan de getroffen bevolking.
Nederland heeft bij de nieuwe onderzoekscommissie van de VN-Mensenrechtenraad voor Ethiopië aangegeven dat het mogelijke gebruik van honger als oorlogswapen, evenals de blokkade van humanitaire hulp, een belangrijk zorgpunt is en dat verder onderzoek van groot belang is.
Kunt u er in Europees en internationaal verband voor pleiten om de druk op de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) maximaal te verhogen om de humanitaire toegang aan Tigray te behouden en te versnellen en ervoor zorgen dat burgers niet langer het slachtoffer worden van het interne conflict tussen strijdende groepen in Ethiopië?
Nederland pleit er zowel in EU als VN verband voor dat de humanitaire toegang tot de bevolking van Tigray en andere getroffen gebieden in Noord-Ethiopië verbetert. Dit is een van de grootste prioriteiten voor de EU in Ethiopië, samen met overeenkomen van een staakt-het-vuren en de vervolging en berechting van vermeende daders van mensenrechtenschendingen. De EU heeft deze drie voorwaarden consequent uitgedragen richting de strijdende partijen, en duidelijk gemaakt dat normalisering van de betrekkingen tussen de EU en Ethiopië afhankelijk is van vooruitgang op deze drie punten. Nederland heeft zelf deze boodschap ook actief uitgedragen, inclusief in de VN en Internationale Financiële Instellingen.
Dit heeft ook tot enkele resultaten geleid. Druk van de EU, in nauwe samenwerking met onder meer de gezanten van de Afrikaanse Unie en de VS, heeft een belangrijke rol gespeeld in het toegenomen aantal trucks met hulpgoederen dat de Tigray regio binnen is gekomen. Tevens heeft de aanhoudende druk ertoe geleid dat de Ethiopische regering geen verder militair offensief heeft ingezet, en dat Tigrese troepen zich grotendeels hebben teruggetrokken uit naburige regio’s. Dit is positief, maar nog niet voldoende. Nederland zal zich in blijven zetten, in EU- en internationaal verband, op de hierboven genoemde drie prioriteiten.
Kunt u ervoor pleiten dat de VN, de EU, en andere gelijkgestemde partners zoals de VS en het VK persoonsgerichte sancties opleggen aan de Ethiopische regering en het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF), indien er inderdaad sprake is van grove overtredingen van het volkenrecht?
Nederland heeft meerdere malen, binnen de EU, ook binnen de RBZ, actief gepleit voor sancties tegen partijen die hulp blokkeren, die een politiek proces tegenhouden, en die verantwoordelijk zijn voor grootschalige mensenrechtenschendingen. Daar bleek indertijd geen draagvlak voor te zijn binnen de EU. De Kamer is daarover ook geïnformeerd.4
Nederland denkt dat sancties tot de mogelijkheden moeten behoren indien dit bijdraagt aan vooruitgang op de drie voorwaarden van de EU. Sancties zijn daarbij niet bedoeld om verantwoording af te dwingen, maar als politiek instrument om deze vooruitgang te bewerkstelligen.
Nu in de afgelopen maanden het conflict enigszins is gede-escaleerd, humanitaire toegang is verbeterd, en er een begin gemaakt is door de Ethiopische regering met verantwoording, zal het draagvlak in EU-verband om sancties in te voeren heel beperkt zijn. Mocht de situatie daartoe aanleiding geven, dan ben ik zeker bereid de sanctiediscussie wederom in EU-verband aan te gaan.
Wordt er in VN-verband gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray, waar burgers naar toe kunnen vluchten om te ontsnappen aan het geweld en de juiste voeding en medische hulp toegediend kunnen krijgen? Acht u dit nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hiervoor pleiten en kunt u de Kamer hierover informeren?
Op dit moment wordt in VN-verband niet gesproken over het creëren van veilige zones in de regio rondom Tigray. In de regio’s rondom Tigray (Afar en Amhara) is geweld op dit moment grotendeels gestopt en keren intern ontheemden weer terug naar hun huizen.
Met uitzondering van West-Tigray, heeft de oppositiebeweging TPLF de controle over het grondgebied van Tigray. De veiligheidssituatie is op dit moment relatief kalm. Burgers hebben dringend behoefte aan voedsel en medische hulp. Die hulp ontvangen zij het liefst in Tigray in plaats van in naburige regio’s, waar men zich onveilig voelt omdat daar grote animositeit heerst jegens Tigreëers. Voor Nederland is het van belang dat hulp alle mensen bereikt die getroffen zijn, ongeacht waar ze zich bevinden, in lijn met de humanitaire principes.
Kunt u zich tevens inzetten voor persvrijheid in de Tigray-regio, zodat journalisten op locatie onderzoek en verslag kunnen doen van de mensenrechtenschendingen? Zo ja, op welke manier gaat Nederland dit in gezamenlijkheid met partners afdwingen?
Onder Premier Abiy Ahmed was de afgelopen jaren meer vrijheid gekomen voor journalisten om hun werk te doen. Sinds de uitbraak van de oorlog in Noord-Ethiopië is de persvrijheid echter weer ingeperkt. Zowel nationale als internationale journalisten wordt het werk sterk belemmerd, met name waar het onafhankelijke berichtgeving betreft over de oorlog. Nederland zet zich specifiek in op dit thema en spreekt de Ethiopische regering hierop aan. De ambassade in Addis Abeba is onder meer co-voorzitter van de Media Freedom Coalition.
Binnen de regio Tigray is TPLF aan de macht. Nederland onderhoudt geen direct regulier contact met TPLF. Vanuit de EU-instellingen is de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika gemandateerd om contact te onderhouden met de TPLF ter bevordering van het vredesproces. Nederland zal in overleg gaan met de EU Speciaal Gezant of het mogelijk en wenselijk is specifiek te vragen om toegang voor journalisten tot Tigray om onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse, inclusief mensenrechtenschendingen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Inbeslagname rijbewijs buitenland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen die ons bereikt hebben dat (vrachtwagen)chauffeurs die in het buitenland tijdelijk hun rijbewijs moeten inleveren bij overtredingen die in Nederland slechts een boete zouden opleveren, in grote problemen komen, doordat ze hun beroep niet meer kunnen uitoefenen?
Er zijn geen signalen dat dit momenteel op grote schaal voorkomt. Wel ontvangt de dienst wegverkeer (RDW) met enige regelmaat rijbewijzen die in andere landen tijdelijk ongeldig zijn gemaakt. Het is bij de RDW niet bekend op basis waarvan dit is gedaan. Andere landen hebben eigen wet- en regelgeving op basis waarvan ze een tijdelijke rijontzegging voor hun land kunnen opleggen en daarbij ook het rijbewijs tijdelijk in beslag kunnen nemen, ook voor overtredingen waar in Nederland een geldelijke boete op staat. Voorop moet worden gesteld dat de toepassing van deze sanctie onder het nationale strafrecht of bestuursrecht van een land valt, waarvoor geen geharmoniseerde regels of afspraken bestaan.
Het wordt chauffeurs in een geval van een dergelijke rijontzegging aangeraden om met de betreffende autoriteiten de afspraak te maken om een mogelijkheid te zoeken om niet het rijbewijs in te leveren, maar om bijvoorbeeld alleen een aantekening of stempel in het paspoort te krijgen, zodat het uitoefenen van het beroep in overige landen wel door kan gaan.
Hebben u of uw collega’s weleens contact gehad met buitenlandse ambtsgenoten over dergelijke gevallen, om zo bijvoorbeeld het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken aan te gaan in Europees verband en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dergelijke gevallen zijn niet aan de orde geweest in internationale context. Als er signalen zijn dat Nederlandse chauffeurs in het buitenland onrechtmatig of tegen internationale afspraken in worden benadeeld zal hierover contact opgenomen worden met de betreffende autoriteiten om zo het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen. Daarvan is in deze gevallen geen sprake.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden u heeft om de groep die hun rijbewijs tijdelijk moet inleveren voor een overtreding die hier slechts een boete oplevert tegemoet te komen, bijvoorbeeld middels een tijdelijk vervangend rijbewijs? Zo nee, hoe denkt u dan te voorkomen dat Nederlanders die in het buitenland hun rijbewijs op genoemde wijze verliezen, maar deze nodig hebben voor hun werk, zonder werk en inkomen belanden?
Het is volgens Europees rijbewijsrecht niet mogelijk om een tijdelijk, vervangend ander rijbewijs te verstrekken aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Het tijdelijk ongeldig maken van het rijbewijs elders kan worden voorkomen als chauffeurs zich aan de regels houden van het land waar ze op dat moment rijden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb uw vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het Unicef-rapport 'Places and Spaces. Environments and Childrens Well-Being' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Places and Spaces. Environments and Children’s Well-Being»1 van UNICEF? Wat is uw reactie op het feit dat ook welvarende landen, waaronder Nederland, er veelal niet in slagen om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden om in op te groeien?
Ja.
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek. Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een brief.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederland volgens de onderzoekers vooral slecht scoort op het vlak van blootstelling aan pesticiden en geluidsoverlast van bijvoorbeeld wegverkeer en vliegtuigen en de 27ste plaats krijgt voor de impact van ons land op grensoverschrijdende omgevingsinvloeden, zoals de uitstoot van CO2, en het beleid en de uitgaven om die impact te verkleinen?
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen – is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden2.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen, geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het RIVM in 20193 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden, wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20184. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid5. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Het UNICEF-rapport kijkt met grensoverschrijdende omgevingsinvloeden onder andere naar het gebruik van grondstoffen en de hoeveelheid afval en e-waste. Met het circulaire economiebeleid zet het kabinet in om de effecten van het grondstoffengebruik weer binnen de planetaire grenzen terug te brengen. Zoals de Integrale Circulaire Economierapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving in 2021 ook heeft laten zien, gaat het gebruik van grondstoffen nog niet de goede kant op met alle negatieve effecten tot gevolg waaronder de consumptie gebaseerde CO2-uitstoot. Dit vraagt een intensivering van de inzet. Zoals aangekondigd in het beleidsprogramma van IenW zal invulling hiervan zijn beslag gaan krijgen in het Nationaal Programma Circulaire Economie dat eind dit jaar naar uw Kamer gestuurd zal worden.
Wat e-waste (afgedankte elektrische en elektronische apparaten) betreft scoren welvarende landen, waaronder Nederland, hoger dan het mondiale gemiddelde. In het circulaire economiebeleid zijn elektrische apparaten dan ook een prioritaire productgroep binnen de Transitieagenda Consumptiegoederen. Daarin werken producenten en andere spelers in de keten aan een nationale aanpak die moet leiden tot minder e-waste door betere producten, langer gebruik- en meer hergebruik van onderdelen en materialen. Het afvalbeheer van e-waste is opgedragen aan de producenten van elektrische- en elektronische apparaten via het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Producenten zijn verplicht hun afgedankte apparaten in te zamelen en correct te verwerken. In Nederland hebben de producenten daartoe de producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) opgericht die zich ten doel heeft gesteld de e-waste sector meer circulair te maken6 en daarmee de negatieve milieu effecten van e-waste te verkleinen.
Tenslotte aangaande de export van e-waste. Veelal bestaat e-waste uit een mengsel van ingezamelde apparaten en onderdelen, waarin bovendien gevaarlijke componenten zitten zoals batterijen, zware metalen en vlamvertragers (in plastic). Export van dergelijk afval naar niet-OESO-landen is verboden.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen uit het bovengenoemde rapport van UNICEF?
Het kabinet zet zich volop in om een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor iedereen in Nederland te bieden. In de antwoorden op vragen 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van de GroenLinks Kamerleden ga ik verder in op de specifieke stappen die dit kabinet neemt om dit te realiseren.
Hieronder zet ik de acties per beleidsterrein op een rij.
Wat betreft luchtkwaliteit: Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Wat betreft het verwarmen van woningen: Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties) om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd. Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur- en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen. De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen.
Wat betreft de blootstelling aan lood: Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Wat betreft de blootstelling aan pesticiden: Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden7.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt binnenkort een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod te herstellen.
Wat betreft de blootstelling aan vocht- en schimmelproblemen: Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021 – 2025 is de aanpak van vocht en schimmel expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties. RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen8.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders9. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen over de aanpak10. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Op welke manier wordt de kwaliteit van de gezondheid van de leefomgeving voor kinderen gemonitord? Gebeurt dit op een integrale manier? Zo nee, bent u bereid om voor een integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen te zorgen?
Er is geen specifieke monitor voor de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen, maar de gezondheid van kinderen en de kwaliteit van de leefomgeving worden in Nederland uitgebreid gemonitord.
De gezondheid van kinderen in Nederland wordt gemonitord door de gemeenten op basis van de Wet publieke gezondheid. Zo hebben gemeenten de taak om te zorgen voor het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking (Wpg, artikel 2) en specifiek het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren (Wpg, artikel 5). De gemeenten werken daarbij samen met GGD’en en jeugdgezondheidsorganisaties, die regelmatig kinderen en hun ouders/verzorgers zien om eventuele gezondheidsproblemen vroeg op het spoor te kunnen komen. Ook hebben gemeenten op basis van artikel 2 van de Wpg een wettelijke taak om medisch milieukundige zorg te bevorderen, waarbij GGD’en onderzoek doen en adviseren over de relatie tussen de leefomgeving en de gezondheid van de bevolking. De GGD’en werken daarvoor onder andere samen in een landelijke werkgroep voor het thema kind, milieu en gezondheid.
De omgevingsfactoren die in het rapport van UNICEF zijn opgenomen, zijn bekende omgevingsfactoren waar in Nederland ook op wordt gemonitord, zowel op lokaal als op landelijk niveau.
Het beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving is in Nederland integraal gericht op kinderen en volwassenen, al kunnen daar soms specifieke maatregelen in worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van kinderen, zoals in het geval van lood in drinkwater (zie vraag 8 van de Kamervragen van GroenLinks). Om die reden is het kabinet geen voorstander van een aanvullende specifieke integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen.
Op welke manier kunnen cumulatieve effecten van bijvoorbeeld verschillende geluidsbronnen of soorten bestrijdingsmiddelen op de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen beter worden meegenomen in de afweging en vergunning van nieuwe emissiebronnen?
Cumulatieve effecten van verschillende geluidsbronnen worden al meegenomen bij planontwikkeling, zoals bij de reconstructie van een weg of bij nieuwe woningbouw. Bij de cumulatie wordt rekening gehouden met verschillen in hinderlijkheid tussen geluidsbronnen. Er zijn geen normen voor dit gecumuleerde geluid, wel moet het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordelen in de afweging of een verhoogde geluidbelasting toelaatbaar is.
Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Artikel 4 van deze verordening schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden, zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom brengt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie.
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is de afgelopen maanden nagegaan hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden. Begin 2023 kan ik uw Kamer over de eerste uitkomsten informeren.
Hoe geeft u, in het licht van dit rapport, verder opvolging aan de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad «Rights of the child: realizing the rights of the child through a healthy environment»2, welke aangenomen is tijdens het lidmaatschap van Nederland aan de VN-Mensenrechtenraad, en erop toeziet dat staten maatregelen treffen om de rechten van kinderen én toekomstige generaties te beschermen tegen de nadelige effecten van schade aan het milieu?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderrechten in Nederland worden nageleefd en bevorderd. Volgens UNICEF behoren Nederlandse kinderen tot de gelukkigste kinderen in de wereld12. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat er uitdagingen zijn als het gaat om de naleving van kinderrechten in Nederland. Niet alle kinderen in Nederland krijgen overal dezelfde kansen op een gezond en veilig leven. Ook het VN-Kinderrechtencomité vraagt in de eerder dit jaar verschenen Concluding Observations voor Nederland onder andere aandacht voor de leefomgeving van kinderen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 7 juli jl. geïnformeerd over de opvolging van de Concluding Observations13.
Een van de speerpunten van UNICEF en het VN-Kinderrechtencomité is een betere participatie van jongeren en kinderen bij beleidsontwikkeling. Bij de vormgeving van het Nationaal MilieuProgramma (NMP) krijg ik gevraagd en ongevraagd adviezen van de Jongeren Milieu Raad (JMR). De JMR probeert daarbij breed de mening van jongeren in Nederland te betrekken, zodat zij een duidelijke stem krijgen in de totstandkoming van het NMP en de toekomst van het milieubeleid. Hierbij bekijkt de JMR of ze via een participatietool makkelijk een brede groep jongeren kan bereiken. Ik informeer u binnenkort over de ambities van het NMP.
Meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «GGD: meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat omwonenden van Tata Steel in IJmuiden significant meer last hebben van hart- en vaataandoeningen en een hoge bloeddruk dan mensen buiten de IJmond?
Uit de monitoring blijkt dat wonen in de IJmond, een gebied met een relatief hoge milieubelasting, samenhangt met een minder goede gezondheid van de inwoners, ten opzichte van de andere gebieden in de GGD-regio Kennemerland. Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Daar werken Rijk en provincie Noord-Holland aan.
Op 1 december 2021 heeft mijn voorganger u het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland»2 aangeboden. In mijn brief van 15 juni jl.3 heb ik u op de hoogte gebracht van de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit het plan.
Klopt het dat de directe link die de GGD nu legt tussen de gezondheid van de omwonenden en de uitstoot van Tata Steel veel verder gaat dan in eerdere GGD-rapporten?
Uit de monitor Gezondheid in de IJmond 20204 blijkt dat in 2020 er meer hinder en bezorgdheid is ervaren dan in 2012 en 2016. Dit geldt met name voor stof-, roet- en rookhinder en bezorgdheid over de woonsituatie in de nabijheid van bedrijven/industrie. Ook hadden inwoners van hoog belaste gebieden rond het Tata Steel terrein in 2020 vaker chronische aandoeningen, zoals COPD, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, dan in laag belaste gebieden. In 2012 waren er geen duidelijke aanwijzingen voor nadelige effecten voor chronische aandoeningen. In 2016 was dit in beperkte mate het geval.
Bent u het ermee eens dat dit rapport van de GGD samen met het eerdere rapport over polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) van het RIVM genoeg aanleiding geeft om de uitstoot van Tata zo snel mogelijk fors terug te dringen?
Deze rapportage bevestigt dat de gezondheidssituatie en de leefomgeving van de bewoners in de IJmond moet verbeteren. Mijn voorganger heeft samen met de provincie Noord-Holland om die reden een plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond»5 opgesteld dat op korte termijn tot verbetering moet leiden van de leefomgeving in de IJmond. De stappen die Tata Steel zet moeten leiden tot een gezondere leefomgeving in de IJmond.
Bent u het ermee eens dat voor de gezondheid van de omwonenden de fijnstof- en stikstofuitstoot zo snel mogelijk moeten worden teruggebracht onder de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik werk samen met gemeenten en provincies in het Schone Lucht Akkoord aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In het Schone Lucht Akkoord is ook opgenomen dat partijen toewerken naar de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit in 2030. De WHO-advieswaarden uit 2005 zijn daarbij als uitgangspunt benoemd, waarbij is afgesproken dat, als er nieuwe advieswaarden worden vastgesteld, onderzocht wordt wat de gevolgen zijn. In september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden uitgebracht.
In mijn brief van 1 juli jl.6 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM naar de maatregelen die nodig zouden zijn om in 2030 aan de nieuwe WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Het onderzoek van het RIVM laat zien dat het halen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030, vergaande maatregelen zou vragen waarvan de uitvoerbaarheid erg onzeker is. Ook zouden andere landen zich moeten committeren aan gelijke reducties om in de buurt te komen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030. We kunnen het simpelweg niet alleen doen.
Mijn inzet is om stapsgewijs toe te werken naar de nieuwe WHO-advieswaarden. Het RIVM onderzoek geeft geen zicht op wanneer de nieuwe WHO-advieswaarden wel gehaald kunnen worden en welke tussenstappen mogelijk en effectief zijn. Hiervoor is meer informatie nodig over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in onze buurlanden en een beter inzicht welke maatregelen in Nederland aanvullend effectief en haalbaar zijn om de luchtkwaliteit sneller te verbeteren. Volgend jaar wordt in Europa gesproken over de herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijn. Dan kunnen we beter inschatten hoe de luchtkwaliteit zich ontwikkelt na 2030. De Europese Commissie voert hier ook momenteel onderzoek naar uit. Mijn streven is om eind 2023 bij het vaststellen van de uitvoeringsagenda Schone Luchtakkoord 2024–2030, op te nemen in welk tempo, en met welke tussenstappen, wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken.
Om tot dit besluit te komen zet ik in op twee sporen: ik verken welke aanvullende gezondheidswinst in Nederland nog kan worden gerealiseerd met het Schone Lucht Akkoord en ik zet in op een aanscherping van de Europese richtlijn luchtkwaliteit.
Hoe duidt u dat de beoordeling van de eigen gezondheid van directe buren van Tata Steel in de afgelopen tien jaar is verslechterd, terwijl die buiten IJmond juist is verbeterd?
Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Ondanks een daling van de fijnstofemissies, zoals blijkt uit de gegevens van het luchtmeetnet, heeft deze verbetering geen merkbaar effect gehad op het medicijngebruik en op chronische aandoeningen in de hoog belaste gebieden in de IJmond. De gezondheidseffecten van recent genomen maatregelen zijn nog niet in de gezondheidsmonitor te onderscheiden. De aanbevelingen van de rapportage van GGD en RIVM: «Gezondheid in de IJmond 2020» neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel.
Bent u in gesprek met Tata Steel over verdere versnelling van het terugbrengen van zijn uitstoot ten opzichte van de door Tata Steel uitgebrachte «Roadmap Plus»?
Ik heb recent met de directie van Tata Steel en de provincie Noord-Holland gesproken over de voortgang van de maatregelen uit de Roadmap+.
In algemene zin kan worden gesteld dat Tata Steel de verschillende projecten conform planning uitvoert. De komende tijd moet blijken of met het uitvoeren van de verschillende maatregelen ook de aangekondigde (emissie)reducties worden bereikt. Gelet op het belang hiervan, blijf ik hier scherp op meekijken.
Ook onderzoek ik samen met de provincie Noord-Holland en het bedrijf of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap +. Tenslotte verken ik samen met het Ministerie van EZK of er met het bedrijf een wederkerige bindende maatwerkafspraak tot stand kan komen, waarin afspraken worden gemaakt over ambitieuze verduurzaming en over de kwaliteit van de leefomgeving.
Welke nieuwe stappen gaat u zetten, nu door onderzoek van de GGD en het RIVM is bewezen dat de uitstoot van Tata hevige consequenties heeft voor de gezondheid van de omwonenden?
Dit onderzoek toont het belang aan dat de leefomgeving in de IJmond verbetert.
De aanbevelingen neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel. Het is zaak dat Tata Steel maximaal vaart zet in de transitie naar staalproductie met behulp van groene elektriciteit en waterstof. Hieraan wordt door zowel het bedrijf als de gezamenlijke overheden hard gewerkt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 15 juni jl. over de milieuproblematiek Tata Steel7 ga ik in overleg met de IJmondgemeenten en het RIVM om te bepalen op welke manier deze gezondheidsmonitor een goed vervolg kan krijgen in samenhang met de andere onderzoeken die momenteel lopen.
Bent u bereid om samen met Tata Steel in kaart te brengen wat er nodig is om zo snel mogelijk over te gaan tot sluiting van de Kooksfabriek 2?
Ja, in het commissiedebat Externe Veiligheid van 22 juni jl. heb ik toegezegd dat ik met de mede-overheden in gesprek ga over de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 versneld te sluiten. Ik zal uw kamer hierover informeren.
Kritiek op het mandaat, de werkwijze en het eerste rapport van de onderzoekscommissie (COI) naar Israël en de Palestijnse gebieden binnen de VN-Mensenrechtenraad |
|
Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de briefing paper van Thinc. inzake de Commission of Inquiry (COI) die onderzoek doet naar de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?1
Ja.
Klopt het dat de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland lid van is, van 13 juni tot 8 juli a.s. voor haar 50ste zitting bijeenkomt in Genève, en dat daar het rapport van de betreffende COI geagendeerd staat onder punt 2, sub-item 17, van de agenda?
Ja.
Klopt het dat Nederland zich in mei 2021 zeer kritisch heeft uitgelaten over de COI?2
Nederland heeft in mei 2021 in een stemverklaring tot uiting gebracht dat het kritiek heeft op verschillende aspecten van het mandaat van de COI.
Wat was de reden dat Nederland zich ondanks die zwaarwegende kritiek slechts van stemming heeft onthouden in plaats van te kiezen voor een tegenstem? Had dat laatste niet meer recht gedaan aan de kritische noten, en bent u voornemens in de toekomst in vergelijkbare gevallen vaker voor een tegenstem te kiezen?
De Commission of Inquiry is ingesteld tijdens een speciale sessie van de VN-Mensenrechtenraad in mei 2021 in reactie op de escalatie van geweld tussen Israël en Hamas. In lijn met motie Amhaouch (21 501-02 nr. 2340) heeft Nederland in die sessie gepleit voor een onafhankelijk internationaal (VN-) onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht, specifiek in de strijd tussen Hamas en Israël destijds. Het kabinet was daarbij van mening dat het mandaat van de commissie te breed is geformuleerd, en dat het onwenselijk is dat de commissie voor onbepaalde tijd is ingesteld. Tegelijkertijd was het van mening dat de gebeurtenissen in de strijd tussen Hamas en Israël dienen te worden onderzocht om straffeloosheid tegen te gaan. Op basis van deze afweging heeft Nederland zich onthouden van stemming. Nederland zal blijven handelen in lijn met de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44), waarin het kabinet wordt opgeroepen om disproportionele aandacht in de VN voor één lidstaat, te weten Israël, tegen te gaan.
Kunt u zich in dat licht vinden in de argumenten die in de briefing paper van Thinc. genoemd worden voor de constatering dat deze COI vanuit het perspectief van het internationaal recht zeer problematisch is en nooit had mogen worden opgezet?
Het kabinet deelt de mening dat het mandaat van de CoI te breed geformuleerd is en dat de CoI voor bepaalde tijd had moeten worden ingesteld.
Bent u daarom voornemens zich tijdens de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad in te zetten voor a) opheffing van de COI, b) intrekking van het budget, c) publiekelijke afkeuring van de COI, en d) verbetering van het functioneren van de VN-Mensenrechtenraad zelf? Kunt u gedetailleerd ingaan op uw keuzes op deze punten en de onderbouwing daarbij?
Nederland heeft tijdens de 50ste zitting van de VN-mensenrechtenraad een door de VS geïnitieerde verklaring gesteund waarin duidelijke kritiek werd uitgesproken op het mandaat van de CoI en de disproportionele aandacht op Israël in multilaterale fora. Door disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan in de VN-Mensenrechtenraad tracht Nederland bij te dragen aan het vertrouwen van staten in het functioneren van de VN-Mensenrechtenraad als een gezaghebbend forum waar mensenrechtenschendingen aan de kaak kunnen worden gesteld.
Kunt u algemener ingaan op de Nederlands inzet en inbreng tijdens de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van het bestaan, het mandaat en de werkzaamheden van de COI in algemene zin en wilt u zo snel mogelijk na deze zitting hierover nader verslag doen aan de Kamer?
De Nederlandse inzet tijdens de 50e zitting van de VN-Mensenrechtenraad in de sessie over de CoI bestond uit steun voor de eerder genoemde verklaring en voor een EU-verklaring. In de EU-verklaring is naast de kritiek op het mandaat van de CoI zorg uitgesproken over toegenomen spanningen in de regio.
Heeft u kennisgenomen van het eerste rapport van de COI, gepubliceerd op 7 juni 2022, maar gedateerd 9 mei 2022?3
Ja.
Bent u op de hoogte van de conclusie van het COI-rapport, dat de Israëlische bezetting «de enige gemeenschappelijke kwestie is die de onderliggende oorzaak vormt van de terugkerende spanningen, instabiliteit en voortzetting van het conflict in zowel de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, als Israël», en beaamt u dat deze conclusie geen recht doet aan de complexiteit van de situatie waarin zeer vele factoren én actoren, zowel aan Israëlische als Palestijnse zijde, een fundamentele rol spelen?
Het kabinet erkent dat het een zeer complexe situatie is. Daarbij brengen unilaterale acties zoals illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden een duurzame oplossing niet dichterbij. Voor het kabinet is de twee-statenoplossing nog altijd leidend, mits de beide partijen gezamenlijk tot een andere oplossing komen. Nederland erkent dat meerdere factoren en actoren daarbij een rol spelen.
Deelt u onze zorg dat de COI relevante onderliggende oorzaken van het conflict negeert, zoals afwijzend gedrag, terreur en het aanzetten tot haat jegens Israël en het Joodse volk van Palestijnse zijde?
Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de CoI bewust bepaalde aspecten negeert in het streven om een compleet overzicht van onderliggende oorzaken te krijgen vanuit de verschillende zijden. Het kabinet erkent wel dat een compleet overzicht moeilijker is te realiseren, mede omdat verschillende partijen geen medewerking verlenen aan het onderzoek.
Deelt u tevens de mening dat de COI, door zich sterk te richten op bevindingen van eerdere VN-organen en -mechanismen, eenvoudigweg de vooringenomen en eenzijdige analyses van dergelijke organen en -mechanismen herhaalt, en dat dit onwenselijk is?
De CoI, als onafhankelijk comité, kan bepalen om reeds gedane bevindingen en analyses over te nemen. Het is belangrijk dat in het rapport recht wordt gedaan aan alle relevante ontwikkelingen en alle daarbij betrokken partijen. Disproportionele of eenzijdige aandacht voor een partij is onwenselijk.
Beaamt u dat de juridische analyse in het rapport op zich partijdig en onvolledig en daarom incorrect is, omdat: Kunt u op deze vier kritiekpunten afzonderlijk ingaan?
De focus op humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en internationaal strafrecht biedt een overkoepelend internationaal erkend juridisch kader voor het onderzoek van de CoI en vormt hierom een logisch uitgangspunt.
In het CoI rapport wordt niet gesteld dat Israël volgens deze resolutie verplicht is tot het opheffen van de bezetting en het terugtrekken van troepen. In het rapport staat dat de resolutie Israël oproept tot het terugtrekken van troepen uit de bezette gebieden. Dit is in lijn met resolutie 242 (1967).
Het Internationaal Strafhof beschouwt de Palestijnse gebieden als «staat» in de zin dat het een staat is volgens artikel 12(2)(a) van het Verdrag van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Wel houdt het Internationaal Strafhof daarbij de territoriale aanduiding aan zoals beschreven in resolutie 67/19 van de AVVN, «the court’s territorial jurisdiction in the Situation in Palestine extends to the territories occupied by Israel since 1967, namely Gaza and the West Bank, including East Jerusalem.»
Het CoI-rapport beschrijft dat de Oslo-akkoorden bedoeld waren om het proces te starten richting een vredesovereenkomst met daarin een onderscheid tussen areas A, B en C als gebieden voor geleidelijke overdracht. Echter benadrukt het COI-rapport ook terecht dat deze afspraken nooit volledig zijn geïmplementeerd. Er wordt hierbij niet ingegaan op de redenen die hieraan ten grondslag liggen.
Wilt u in het licht van deze kritiekpunten aangeven wat de Nederlandse inzet en inbreng zal zijn tijdens de 50ste zitting van de Mensenrechtenraad ten aanzien van de eenzijdige en juridisch gebrekkige inhoud van het eerste onderzoeksrapport van de COI, en wilt u zich diplomatiek en publiek tegen dit rapport uitspreken?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u daarbij aansluiten bij de door de Verenigde Staten geuite kritiek op het COI-rapport4 en concreet het door de VS geïnitieerde joint statement hierover mede ondertekenen?
Nederland heeft het door de VS geïnitieerde joint statement gesteund en medeondertekend.
Kunt u deze vragen nog voor het hoofdlijnendebat van 14 juni a.s. met de Kamer delen, zodat de Kamer in elk geval voorafgaand aan de Nederlandse deelname aan de 50ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad op de hoogte is van de Nederlandse stellingname, en indien nodig invloed kan uitoefenen op de Nederlandse stellingname?5
Dit is niet haalbaar gebleken.
Het bericht ‘Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de keuzes voor Vlissingen, Velsen en Den Haag tot stand zijn gekomen?
Ik ben in gesprek gegaan met alle gemeenten die mogelijk een geschikte aanlegplaats zouden kunnen hebben voor een cruiseschip. De gemeenten Vlissingen en Velsen stonden ervoor open om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om een cruiseschip te laten aanmeren waar voor de duur van maximaal zes maanden grootschalig asielzoekers opgevangen kunnen worden; ook met andere gemeenten worden hierover gesprekken gevoerd.
De opvanglocatie in Den Haag – op het land – loopt via de reguliere contacten tussen COA en gemeenten.
Zijn de besluiten voor mega-opvanglocaties in samenspraak genomen met de desbetreffende gemeenten?
Ik wil graag benadrukken dat er nog geen formele besluiten zijn genomen. Er lopen goede gesprekken met de betreffende gemeenten, waarbij het College van burgemeester en Wethouders uiteindelijk de beslissing neemt of er een locatie voor een opvangvoorziening in de gemeente komt.
Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen is asielzoekers op cruiseschepen op te vangen? Is er gekeken naar sobere alternatieven?
Er is sprake van een opvangcrisis, waarvoor op dit moment de nationale crisisstructuur is geactiveerd.
Dagelijks melden zich vanuit het buitenland asielzoekers bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Normaliter worden deze personen vanuit daar geplaatst in azc’s door het hele land. Maar doordat er te weinig mensen uitstromen uit azc’s, zijn er te weinig opvangplekken beschikbaar. Daardoor kunnen veel mensen uit ter Apel niet meer terecht in azc’s.
Om toch de benodigde opvangplekken te creëren in Ter Apel voor de nieuwe instroom van asielzoekers hebben veiligheidsregio’s crisisnoodopvanglocaties gerealiseerd. Een crisisnoodopvanglocatie is vaak niet meer dan een sporthal met veldbedden. Gezien deze omstandigheden en de enorme inzet die dit vraagt van veiligheidsregio’s is dit slechts een zeer tijdelijke oplossing. Het is nodig om een meer structurele buffer te creëren om alle mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld een bed te geven.
Na een zorgvuldige inventarisatie van alle mogelijke opties is gebleken dat de inzet van een cruiseschip, waar per schip 1000+ asielzoekers opgevangen kunnen worden, het meest geschikt is om op korte termijn als buffer te fungeren. Ook op andere manieren wordt ingezet op het realiseren van adequate opvang, onder meer door het tijdelijk inzetten van commerciële mogelijkheden.
Wat zijn de kosten voor deze mega-opvanglocaties en hoe wordt het gefinancierd?
De financiering verloopt via de reguliere budgetten van COA. De financiële gevolgen worden dan via de reguliere begrotingssystematiek bezien. Op dit moment zijn er twee cruiseschepen in beeld. De schepen hebben een scheepshuur van respectievelijk 63.250 en 86.250 euro per dag.
Er komen dan nog kosten bij zoals eventuele havengelden/liggeld, compensatie voor de eigenaar van de kade, het veilig en geschikt maken van de kade, diesel, voorzieningen als stroom en water en kosten die de gemeente maakt. Op dit moment is nog niet bekend wat hiervan de exacte kosten zijn.
Daarnaast gelden uiteraard de kosten die ook voor andere COA-locaties gelden, bijvoorbeeld op facilitair gebied. Op het schip kan niet zelfstandig gekookt worden, dus de maaltijden worden centraal bereid.
Waarom is het besluit genomen om mega-opvanglocaties in het leven te roepen? Is hierbij rekening gehouden met de leefbaarheid en sociale veiligheid van asielzoekers, maar ook met die van de omgeving?
Het COA zal samen met de gemeente van de grootschalige opvanglocatie een uitgebreid plan maken voor de leefbaarheid en sociale veiligheid van zowel de asielzoekers als de omgeving. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar onderwijs, dagbesteding, medische zorg, logistiek en inzet van beveiliging en BOA’s.
Bent u het eens dat mega-opvanglocaties de druk op directe omgeving, en daarmee op de zorg, woningmarkt, sociale cohesie, veiligheid en andere voorzieningen, opvoeren?
Uiteraard heeft een grootschalige opvanglocatie gevolgen voor en effect op de directe omgeving.
Samen met de gemeente wordt gekeken welke stappen nodig zijn om de grootschalige opvang goed te organiseren, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, zorg, logistiek, et cetera. Op 27 juni heeft de gemeente samen met het COA ook een bewonersbijeenkomst georganiseerd, waar door de inwoners van Velsen-Noord vragen gesteld konden worden aan de gemeente en het COA. Hier heb ik ook aan deelgenomen. Ik begrijp de zorgen die geuit worden door de inwoners van de gemeente, en probeer de zorgen samen met het COA en de gemeente zoveel als mogelijk weg te nemen. Het gesprek met omwonenden wordt ook de komende maanden voortgezet, mits het schip daadwerkelijk zal aanmeren in de gemeente Velsen.
De inzet van een cruiseschip heeft geen directe gevolgen op de woningmarkt. Op het gebied van zorg wordt gebruik gemaakt van de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA), dit geldt zowel voor grootschalige- als kleinschalige locaties. Door het gebruik van grootschalige locaties, kan dit zelfs effectiever ingeregeld worden.
Bij het realiseren van opvanglocaties wordt altijd gekeken naar aandachtspunten voor de veiligheid. In samenspraak met de gemeente wordt dan ook ingezet op inhuur van particuliere beveiliging en een passende inzet van BOA’s en politie.
Problemen met het notariaat op Saba en Sint Eustatius |
|
Don Ceder (CU), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u er mee bekend dat het enige notariskantoor op Saba en Sint Eustatius vanaf 1 juli sluit en enkel nog bestaande zaken afhandelt, testamenten en huwelijkse voorwaarden?
Het is mij bekend dat de notaris die op dit moment vanuit Sint Maarten de notariële werkzaamheden uitvoert op Saba en Sint Eustatius heeft aangegeven met ingang van 1 juli geen nieuwe zaken meer aan te nemen.
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft, bijvoorbeeld voor mensen die een koopovereenkomst van een huis willen sluiten of een onderneming willen starten?
De gevolgen vallen op dit moment nog niet te overzien omdat de uitkomsten van de wervingsprocedure voor een waarnemer nog niet bekend zijn. De insteek is dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat. Dit is afhankelijk van hoe snel de procedure kan worden doorlopen en wanneer de waarnemer kan starten. De toegang tot het recht op de bovenwindse eilanden is een groot goed. Inzet is daarom om de impact zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Kent u de zorgen van inwoners van de eilanden dat de uitzonderingsgrond in artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES geen uitkomst biedt, omdat er op Sint Maarten geen notarissen zijn die bereid dan wel in staat zijn om ook op Saba en Sint Eustatius notarisdiensten te leveren?
Ik begrijp de zorgen van de inwoners. Om deze reden zet ik, naast het werven van een waarnemer, in op het werken aan duurzame oplossingen, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord.1 Ik hecht er aan dat we dit samen met de openbare lichamen op te pakken en sta hierover in nauw contact. Zoals gezegd is de insteek dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat.
Is er op korte termijn zicht op een nieuw notariskantoor op de eilanden?
De vacature voor een waarnemer op Saba en Sint Eustatius is, in het licht van het ontbreken van waarneming vanuit Sint Maarten, door het Gemeenschappelijk Hof namens mij opengesteld. Tot 25 juni kunnen sollicitanten hun interesse kenbaar maken. Uiteraard kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van een sollicitatieprocedure die door het Gemeenschappelijk Hof wordt georganiseerd, maar mocht er onverhoopt tijd tussen zitten dan zal er alles aan gedaan worden om een oplossing te vinden om de dienstverlening in stand te houden. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe de dienstverlening er in dat geval uit zal zien. Dit is afhankelijk van de tijd die overbrugd zal moeten worden.
Klopt het dat ook in 2018 al soortgelijke problemen ontstonden? Welke mogelijkheden ziet de regering om tot een meer duurzame oplossing te komen, om te voorkomen dat over een aantal jaar weer dezelfde problemen opspelen?
Al verschillende jaren hebben we te kampen met niet structureel ingevulde notariële dienstverlening op Saba en Sint Eustatius en heeft, op grond van de Wet op het notarisambt BES, de vervanging vanuit Sint Maarten plaatsgevonden. De inzet is om op korte termijn een waarnemer te benoemen en tegelijkertijd toe te werken naar een duurzame oplossing, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord. Juist om niet alleen nu, maar ook in de komende jaren de toegang tot het recht op de BES-eilanden te borgen. Door nu een waarnemer te benoemen kan samen met de openbare lichamen worden gekeken welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij neem ik ook de andere thema’s mee om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals de opvolging van de »legal desk» en de duurzame oplossing voor de toegang tot deurwaarders. Ik blijf mijn collega’s van de andere departementen in gesprek om te kijken welke andere verbeteringen nodig zijn op Saba en Sint Eustatius.
Bent u bereid Artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES dusdanig aan te passen zodat ook notarissen die in andere delen van het Koninkrijk zijn gevestigd, al dan niet tijdelijk, diensten kunnen verlenen aan de inwoners van Sint Eustatius en Saba, juist ook gezien de mogelijkheden die de wet recentelijk biedt om meer notarisdiensten online plaats te doen vinden?
Ik ben bereid om de noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de inwoners van Saba en Sint Eustatius duurzaam van toegang tot het notariaat zijn voorzien. Zoals is aangegeven in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland, wordt beoogd het werkgebied van notarissen van Bonaire uit te breiden naar Saba en Sint Eustatius. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle diensten onder BES-wetgeving worden verricht en kan er rechtstreeks zicht en controle worden gehouden op de toegankelijkheid van deze diensten voor de burgers op de bovenwinden. Digitale dienstverlening kan daarbij ondersteunend zijn. De mogelijkheid van toegevoegde notarissen zal ook worden onderzocht, waardoor de passeerdruk voor de notaris zelf verlicht kan worden.
Op welke wijze gaan de Openbaar Lichamen en de rijksoverheid om met burgers die vanwege het ontbreken van een notaris buiten hun schuld om in problemen komen?
Zoals gezegd zal er alles aan gedaan worden om de notariële dienstverlening in stand te houden. We zetten in op het snel benoemen van een waarnemer. Ik sta in contact met de Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius en gezamenlijk monitoren we de situatie. Indien er onverhoopt burgers buiten hun schuld in de problemen komen vanwege het ontbreken van een notaris dan vergt dat individueel maatwerk omdat de impact nu nog niet te overzien valt.
Kunt u deze vragen met gepaste spoed en in ieder geval voor 1 juli beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven»?1
Ja.
Op welke manier heeft het kabinet contact onderhouden met de CEO van de Formule-E, Jamie Reigle, na het ondertekenen van de ondersteuningsbrief?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de CEO van de Formule-E. Het is gebruikelijk dat dit contact verloopt via de nationale organisator, in dit geval de Stichting Formula-Eindhoven (hierna Stichting FE).
Kunt u aangeven of het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog steeds betrokken is bij het overleg, aangezien het kabinet heeft aangegeven graag betrokken te blijven bij overleggen met de initiatiefnemers van de Formule E? Zo ja, wat is de rol van het ministerie in deze fase?
Het Ministerie van VWS spreekt regelmatig met de Nederlandse initiatiefnemers over de voortgang. Daaruit blijkt dat een aantal zaken nog niet zijn geconcretiseerd, waaronder de betrokkenheid van andere relevante partijen zoals de gemeente en de provincie. De rol van VWS is er vooral op gericht steun voor dit evenement te zoeken bij andere departementen.
Mijn voorganger heeft contact opgenomen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, over het tekenen van een ondersteuningsbrief. In deze brief geven de betreffende bewindslieden aan dat de Nederlandse overheid zich in zal zetten om de lokale stichting, deelnemers en Formula E Operations Limited te ondersteunen.
Na het verzenden van de ondersteuningsbrief is contact onderhouden tussen de verschillende departementen en Stichting FE over de manieren waarop ondersteuning kan worden geboden. Ook heeft het Ministerie van VWS hen in contact gebracht met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zodat zij betrokken kunnen worden bij mogelijke maatschappelijke programma’s en marge van het evenement, gericht op technisch onderwijs.
Het is nu zaak dat er een concreet plan komt, met daarin duidelijkheid over de planning, een gedegen financiële onderbouwing en betrokkenheid van andere partijen, zodat de mogelijke betrokkenheid van de rijksoverheid concreet kan worden ingevuld.
Is bekend aan welke eisen Nederland moet voldoen om een plek op de racekalender te krijgen?
Dit is bekend bij de Stichting FE. Er is een aantal standaardvoorwaarden zoals beschikken over een track en voldoende budget. De grootste eis voor Nederland is volgens de Stichting FE dat zij worden ondersteund door een host-city.
Kunt u aangeven wat er vanuit de overheid nodig is om de Formule-E race in Nederland te kunnen laten plaatsvinden? En zijn er ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd in het organiseren van de Formule-E?
Nee, tot nu toe heeft de organisatie nog geen concreet verzoek gedaan. Ook is mij niet bekend of ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd zijn in het organiseren van de Formule-E.
Is er interdepartementaal overleg tussen de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Economische Zaken & Klimaat over de Formule-E? Zo ja, op welke wijze is dit ingericht om de organisatie van Formule E in Nederland tot een succes te maken? Zo nee, kunt u dit overleg starten om te voorkomen dat er extra overleg nodig is op het moment dat de organisatie van de Formule E groen licht geeft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere topsportevenementen zou het kabinet in de komende drie jaren naar Nederland willen halen? Op welke wijze wordt dat vanuit betrokken ministeries georganiseerd? Heeft uw ministerie hierin de leiding en een coördinerende rol?
Het initiatief om internationale topsportevenementen naar Nederland te halen ligt bij de sportsector. Het kabinet is hierin ondersteunend. Ik heb samen met de VSG en NOC*NSF het Coördinatie en Informatiepunt Topsportevenementen (CIT) opgericht om de ambities van de sport, gemeenten en provincies beter op elkaar te stemmen. Vanuit de rijksoverheid heb ik daarin een coördinerende rol en betrek daar ook andere departementen bij. Daarnaast bekijk ik per evenement hoe ik het initiatief kan ondersteunen, bijvoorbeeld door samenwerking te faciliteren en de juiste partijen bij elkaar te brengen, door een ondersteuningsbrief, door het invullen van de randvoorwaarden en eventueel door financiële ondersteuning die past binnen mijn subsidieregeling voor topsportevenementen.
Kunt u de Kamer een stand van zakenbrief over topsportevenementen sturen?
Ja. Zoals mijn voorganger heeft toegezegd stuur ik ieder halfjaar een update over internationale topsportevenementen aan uw Kamer. De laatste update vindt u in de bijlage van de meest recente brief over mijn sportbeleid.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Sportbeleid d.d. 29 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.
Het gebrek aan aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand op rechtenopleidingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het opinieartikel «Rechtenstudenten zijn meer bezig met hun carrière dan met rechtvaardigheid»?1 Kunt u op de inhoud reageren?
Ik vind het – net zoals de auteur van het opinieartikel – belangrijk dat instellingen voor hoger onderwijs mede aandacht besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De instellingen voor hoger onderwijs dienen volgens de wet deze doelstellingen te realiseren. Het is aan de instellingen zelf om invulling te geven aan die brede opdracht. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door het aanbieden van onderwijs in bepaalde vakken en het organiseren van stages en projecten met externe partijen. Daarnaast kunnen de hogeronderwijsinstellingen extracurriculaire vakken of bijvoorbeeld studium generales aanbieden die niet direct binnen het opleidingsdomein vallen. Denk daarbij aan lezingen over rechtsstatelijkheid.
Heeft u ook signalen dat er steeds minder interesse is in de sociaal advocatuur en dat dit te verklaren is door de manier waarop de opleiding is vormgegeven?
Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand («de Raad») blijkt dat er in 2021 8.142 advocaten stonden ingeschreven bij de Raad. Daarvan waren er in 2021 6.218 actief. Dit betekent dat aan hen minimaal één toevoeging is verleend in 2021.2 Aan bijna 2.000 ingeschreven advocaten is géén toevoeging verleend in 2021. Gebleken is dat er 457 advocaten actief zijn geworden ten opzichte van 2020. Zij hebben in 2020 geen toevoeging aangevraagd. Dit is de instroom. En er zijn in 2021 768 advocaten inactief geworden ten opzichte van 2020. Dit is de jaarlijkse uitstroom. Deze aantallen vormen geen trendbreuk met de afgelopen jaren. De spreiding over leeftijdscategorieën duidt op een aanstaande vergrijzing en onvoldoende aanwas. Ook zijn er signalen dat in bepaalde regio’s niet op alle rechtsgebieden (voldoende) advocaten beschikbaar zijn (zoals bij personen- en familierecht). De Raad is daarom dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht en moeten meer en een actueel inzicht geven daarin. Of de lagere interesse (mede) te verklaren is door de vormgeving van de opleiding is nog niet bekend.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat studenten aangeven slechts economische redenen als motivatie noemen voor hun rechtenstudie, het individualisme en rendementsdenken in opleidingen, dat «mensen helpen geen «economische meerwaarde» heeft» en dat het helpen bij een rechtswinkel alleen belangrijk is voor een goed CV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de auteur van het artikel eens dat de rechtenfaculteiten continu kritisch moeten kijken naar hun curriculum. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vorig jaar over dit onderwerp geïnformeerd.
Ik vind het begrijpelijk dat studenten bij het volgen van een opleiding oog hebben voor hun kansen in de samenleving en op de arbeidsmarkt, en tijdens hun studie bepaalde keuzes maken om hun kansen te vergroten.
Ook vind ik het belangrijk dat de student zijn/haar talenten en interesses verder kan ontwikkelen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld een bijbaan of bestuursfunctie, maar ook uitwisseling tijdens de studie enzovoort. De studenten hebben daarin eigen keuzes te maken. Het is aan de instelling om zich in te spannen voor het opleiden van zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten voor de samenleving, en die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee te laten wegen in oordeelsvorming. Opleidingen in het hoger onderwijs dienen de studenten uit te dagen om hierop te reflecteren.
Meent u ook dat rechtenstudenten niet louter zo snel mogelijk moeten afstuderen om aan de slag te kunnen op de Zuidas, maar ook juist leren over het belang van sociaal advocatuur en hoe zorgt u hiervoor?
Graag verwijs ik hierbij ook naar mijn antwoord op uw eerste vraag. Het is aan instellingen voor hoger onderwijs om in de opleiding mede aandacht te besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Mijn voorganger heeft reeds de koerswijziging ingezet waarbij het rendementsdenken plaats heeft gemaakt voor studentsucces met het doel dat de studenten zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij is het nog steeds belangrijk dat de studenten de studie succesvol binnen een redelijke termijn afronden maar zonder dat dit ten koste gaat van het welzijn van de studenten. Die koers wil ik graag voortzetten. Het is tot slot de vrije keuze van de student om na de studie voor een bepaalde werkgever of beroepenveld te kiezen.
Wat zou volgens u moeten veranderen aan de opleidingen om aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand te bereiken? Welke bijdrage kunt u eraan leveren om hier verandering in te brengen?
De inhoud van de opleiding (het curriculum) wordt bepaald door de hogeronderwijsinstelling zelf. Om het civiel effect te bereiken, wordt tijdens de opleiding onderwijs verzorgd dat ook voor het beroep van een sociale advocaat van belang is.
Met de universiteiten en hogescholen worden gesprekken gevoerd of binnen het curriculum voldoende aansluiting bestaat met de sociale advocatuur. Daarbij is ook de Nederlandse Orde van Advocaten («de NOvA») actief betrokken.
Kunt u een beeld schetsen van de omvang van de financiële bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenstudies, die onafhankelijk zouden moeten zijn, en tevens aangeven hoe u dit de kop in probeert te drukken?
Er is geen inhoudelijke bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenopleidingen. Het is mij wel bekend dat de grote advocatenkantoren buiten het curriculum van de opleiding activiteiten dan wel studieverenigingen sponsoren. Dit gaat niet ten koste van de onafhankelijkheid van de opleidingen maar zorgt wellicht voor grotere zichtbaarheid van grote advocatenkantoren als potentiële werkgevers.
Voor zover deze vraag toeziet op financiële bemoeienis met onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door het bedrijfsleven, verwijs ik naar mijn reactie op de resultaten van het onderzoek van Rathenau Instituut in 2020 naar de ontwikkeling van derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek.3 Dit rapport heeft op basis van beschikbare cijfers de historische ontwikkeling van de derde geldstroom in kaart gebracht en laat zien wat er op basis van onderzoek en literatuur bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door deze geldstroom. De derde geldstroom wordt onderverdeeld in nationale overheden, bedrijven, internationale organisaties en overige non-profitorganisaties. In het totaal steeg het aandeel van de derde geldstroom ten opzichte van de totale baten van de Nederlandse universiteiten tussen 2008 en 2018 van 14,3% naar 16,2%. Het rapport maakt duidelijk dat beïnvloeding nuances kent en, afhankelijk van het perspectief, zowel gewenst als ongewenst kan zijn. Het rapport geeft geen aanleiding tot zorg, maar maakt wel duidelijk dat het belangrijk is dat universiteiten bewuste en strategische keuzes blijven maken bij het samenwerken met externe partijen.
Voor zover deze vraag gaat over het financieren van bijzondere leerstoelen, heb ik bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk en Kwint (beiden SP) aangegeven dat ik het gesprek over de verhouding bijzonder hoogleraar en gewone hoogleraar met het veld wil voeren. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Hoe zorgt u ervoor, naast het openstellen van de aanwasregeling, dat er in de toekomst voldoende sociaal advocaten beschikbaar zijn?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regeling beroepsopleiding sociale advocatuur nogmaals met een subsidieplafond voor 175 deelnemers laten vaststellen. Tot op heden zijn er 81 advocaat-stagiaires voor wie een subsidie is aangevraagd. De Raad is verder, zoals hiervoor ook aangegeven, dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. Met universiteiten en hogescholen worden, zoals hiervoor ook aangehaald, samen met de NOvA bovendien gesprekken gevoerd over het curriculum om dit beter te doen aansluiten bij de rol en het werk van de sociale advocatuur. Ook de Raad werkt samen met hogescholen en universiteiten om het werk van de sociale advocatuur en innovatie onder studenten meer voor het voetlicht te brengen door middel van voorlichting, gastcolleges, het begeleiden van (afstudeer)onderzoek en het bijdragen aan de onderwijsprogramma’s.
De rente op studieleningen en de verhoging van het collegegeld. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Studenten vrezen einde van nulrente op studieschuld» en «Collegegeld stijgt door inflatie waarschijnlijk met 212 euro»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Hoe ziet de rente op de studieschuld er nu uit voor verschillende soorten studenten? Welke systemen worden er gehanteerd?
Er zijn twee verschillende renteregimes die beide onderdeel uitmaken van een bredere set terugbetaalvoorwaarden. Voor mbo-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde van het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 3 jaar en het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Mbo-studenten betalen hun studielening terug over een periode van 15 jaar. Voor ho-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde rendement over een jaar (oktober tot september) op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Ho-studenten betalen hun studielenig terug over een periode van 35 jaar.
Overigens is het kabinet voornemens om in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs de maatregel op te nemen om het terugbetaalregime voor beide groepen gelijk te trekken, waardoor mbo-studenten hetzelfde rentepercentage krijgen als ho-studenten.
Klopt het dat de rente op de studieschuld vanaf januari 2023 geen 0% meer zal zijn?
De rente op de studielening wordt aan het einde van het jaar vastgesteld. Het is op dit moment dus nog niet te zeggen hoe hoog deze zal zijn. Gelet op de huidige rente en de berekeningswijze van de rente is het echter voorstelbaar dat deze hoger zal zijn dan 0%.
Op welke (oud-) studenten heeft deze eventuele rentestijging invloed?
De eventuele rentestijging heeft effect op studenten die nog studeren én een studielening ontvangen. De rente over de studielening wordt gedurende de studieperiode namelijk ieder jaar opnieuw vastgesteld. Ook heeft de eventuele rentestijging op korte termijn effect op een deel van de oud-studenten in de terugbetaalfase. Voor deze oud-studenten wordt de rente iedere vijf jaar vastgezet. Voor een deel van de studenten zal die rente dus ook in 2023 weer worden vastgezet op basis van de dan geldende rente.
Is het u bekend dat studenten bij het aangaan van de studielening in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven?
Mij bereiken signalen dat er studenten zijn die onterecht in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven.
Vindt u het terecht dat studenten op deze manier worden verrast met een rentestijging op de studieschuld? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo ja, waarom wel?
Ik kan mij goed voorstellen dat studenten, net als andere mensen, schrikken van de hoge inflatie en de stijgende rente. Het feit dat de rente op de studielening enige tijd 0% was, was echter een unicum. Dat studenten hadden verwacht dat deze rente nooit zou stijgen, lijkt mij dan ook geen reële aanname.
Studenten worden op het moment dat zij de lening aanvragen direct geïnformeerd over het feit dat er rente wordt gerekend over die lening. Vervolgens worden zij jaarlijks geïnformeerd over de hoogte van de rente en kan de rente op ieder moment worden ingezien in MijnDUO. Daarnaast communiceert DUO ook via andere kanalen – zoals sociale media en de website – over de hoogte van de rente.
Deelt u de mening dat studenten onevenredig zijn belast sinds de invoering van het leenstelsel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de hoofdlijnenbrief ben ik mij zeker bewust van het feit dat er meerdere zorgen bij de huidige jongere generatie samenkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zorgen over de woningmarkt en het klimaat, maar ook de afgelopen coronajaren hebben veel invloed gehad op het leven van studenten. Hoewel de invoering van het leenstelsel niet heeft geleid tot een lagere instroom in het hoger onderwijs, zie ik wel dat nu anders wordt gekeken naar welke invloed schulden hebben op (oud-)studenten. Dat is ook de reden dat ik het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in voorbereiding heb.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige groepen studenten door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust? Deelt u de mening dat deze groep studenten hierdoor wordt ontmoedigd om door te studeren? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er studenten zijn die door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust. Voor deze groep verandert er niets, want ook nu al wordt er rente op de studielening gerekend. Deze rente is echter op dit moment 0%. Ik heb geen signalen dat deze groep studenten niet of minder deelneemt aan het onderwijs, doordat zij geen gebruik maken van studiefinanciering.
Deelt u de mening van het ISO dat de rentestijging «de zoveelste financiële klap in het gezicht van studenten» is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Dat de rente naar verwachting stijgt, is geen nieuw beleid, maar de logische consequentie van staand beleid dat er de laatste jaren óók voor gezorgd heeft dat (oud-)studenten hebben kunnen profiteren van een historisch lage rente. Hoewel de eventuele rentestijging dus wellicht eerder komt dan verwacht voor studenten, denk ik niet dat het reëel is om te denken dat deze nooit zou stijgen.
Klopt het dat (door de inflatie) het collegegeld vanaf september 2023 voor universiteiten en hogescholen zal stijgen? Zo ja, hoeveel zal het collegegeld dan bedragen?
Het is nog niet aan te geven hoe hoog het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 wordt. Het wettelijk collegegeld voor dat studiejaar willen we de komende periode vaststellen.
Deelt u de mening dat de stijging van het collegegeld nog een financiële klap in het gezicht van studenten is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van studenten rond stijgende kosten. Met het voornemen om de basisbeurs vanaf 2023/2024 opnieuw in te voeren, zet het kabinet een eerste stap om de zorgen van deze generatie jongeren te laten afnemen. Ook is het voornemen om de groep studenten die aanspraak kan maken op een aanvullende beurs te vergroten.
Deelt u de mening dat studenten niet door financiële redenen belemmerd mogen worden om te studeren en dat de verhoging van het collegegeld hierdoor een onwenselijke situatie is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toegankelijk onderwijsstelsel. Toegankelijk zie ik onder meer als beschikbaar en betaalbaar onderwijs. Zo wordt één van de kostenposten, zoals het wettelijk collegegeld, berekend aan de hand van een bepaalde systematiek zoals deze in de wet is vastgesteld.
Het is goed om oog te blijven houden voor de huidige economische ontwikkelingen, en dan in het bijzonder voor de gevolgen voor de kwetsbare groepen, waaronder studenten met ouders die financieel minder draagkrachtig zijn. Ook in het wetsvoorstel herinvoeren basisbeurs wordt bijzondere aandacht gegeven juist voor deze kwetsbare groep.
Bent u bereid om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verhoging van het collegegeld te voorkomen?
Ik ben die mogelijkheden op dit moment aan het onderzoeken.
Bent u bereid om vóór het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni, de Kamer te voorzien van antwoorden op deze vragen?
Ja.
Het bericht ‘Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig’ |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig»?1
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Voor studenten die op dit moment studeren en van wie de ouders geen bijdrage kunnen leveren door een laag inkomen, is de aanvullende beurs beschikbaar. De aanvullende beurs heeft de vorm van een prestatiebeurs en hoeft dus niet te worden terugbetaald na het behalen van een diploma. De bedragen die studenten aan studiefinanciering kunnen ontvangen worden ook jaarlijks geïndexeerd op basis van de CPI.
Opgemerkt zij ook dat het kabinet werkt aan de spoedige verhoging van het minimumloon, waarvan ook studenten met een laag inkomen zullen profiteren.
Deelt u de zorgen dat studenten nauwelijks meer rondkomen door de hoge huren, energiekosten en duurdere boodschappen?
Ik begrijp dat studenten – net als anderen in de samenleving – zich zorgen maken over de huidige inflatie en de gevolgen die dat heeft voor hun financiële positie. De voorgenomen herinvoering van de basisbeurs en verhoging van het minimumloon zullen daarin ruimte verschaffen.
Deelt u de mening dat huidige studenten door het leenstelsel, hoge inflatie, mogelijke stijging van de rente op studieschulden en grote stijging van het collegegeld in een financieel kwetsbare positie zitten?
Ik denk dat er zeker studenten zijn die in een lastige positie zitten, maar ik denk niet dat alle studenten financieel kwetsbaar zijn. Daarnaast denk ik niet dat het huidige studiefinancieringsstelsel de hoofdoorzaak is van die financiële kwetsbaarheid.
Op de korte termijn hebben studenten zorgen over de rente op de studielening. Hoewel op dit moment nog niet vast staat hoe hoog de rente wordt voor 2023, is het voorstelbaar dat deze boven de 0% uitkomt. Dat de rente zo lang 0% was, was een unicum. Het effect dat een rentestijging zal hebben op de financiële positie van de student is echter gering, omdat de student enkel naar draagkracht terugbetaalt. Als hij de rente niet kan betalen, dan betaalt hij deze dus ook niet.
Tot slot, de financiële toegankelijkheid van het onderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouder en de student zelf. Hoewel studenten in het huidige stelsel geen basisbeurs krijgen, kunnen zijn lenen tegen zeer gunstige voorwaarden. Zo betalen zij terug naar draagkracht en als aan het einde van de looptijd nog een schuld openstaat, wordt deze kwijtgescholden. Studenten van wie de ouders geen bijdrage kunnen doen, kunnen een aanvullende beurs krijgen in de vorm van een prestatiebeurs.
Welke maatregelen gaat u treffen om de hoge huren van studentenkamers aan te pakken?
Op dit moment wordt het Landelijk actieplan studentenhuisvesting opgesteld. Het Rijk, gemeenten, hoger onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten slaan met dit actieplan de handen ineen om te komen met oplossingen om aan de toenemende vraag van studentenhuisvesting tegemoet te komen. Een belangrijk onderdeel van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting is de betaalbaarheid van studentenwoningen. Alle samenwerkende partijen vinden het belangrijk dat voldoende woningen worden gebouwd en dat deze betaalbaar zijn voor studenten. Om tot goede richtlijnen voor betaalbare studentenhuisvesting te komen onderzoeken we verschillende aspecten die van invloed zijn op de woonlasten voor studenten. We gaan vervolgens met elkaar richtlijnen ontwikkelen om te komen tot betaalbare woningen voor studenten. In september zal het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan uw Kamer worden aangeboden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de financiële positie van studenten te verbeteren?
Als het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt aangenomen ontvangen alle studenten in het hoger onderwijs vanaf studiejaar 2023/2024 weer een basisbeurs. Wat daarnaast al staand beleid is – en behouden zal blijven – is dat de studiefinancieringsbedragen jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex. Dat betekent concreet dat de bedragen in de Wet studiefinanciering 2000, waaronder de nieuwe basisbeurs in het hoger onderwijs, per 1 januari 2024 geïndexeerd zullen worden op basis van de consumentenprijsindex van 2022. Ook wordt de komende jaren het minimumloon stapsgewijs met 7,5% verhoogd.
Bent u bereid om de rente op studieleningen te maximeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u gedetailleerd uitleggen waarom dit wel of niet kan?
Om deze leningen uit te kunnen geven, wordt door de overheid ook geld aangetrokken op de kapitaalmarkt. Over deze leningen wordt rente betaald en die fluctueert. Daarom is de rente op de studielening ook gekoppeld aan de rente op de staatsobligatie, als de overheid geen rente betaalt doet de student dat ook niet. Als de rente gemaximeerd wordt, kost dat dus geld.
Bent u bereid om meer geld voor de eenmalige energietoeslag uit te trekken zodat gemeenten ook studenten kunnen compenseren? Zo nee, waarom niet?
Om de uitvoering zoveel mogelijk te uniformeren heeft de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen (APP) in samenspraak met de VNG een richtlijn opgesteld waar gemeenten gebruik van kunnen maken. In deze richtlijn wordt gemeenten geadviseerd om studenten de toeslag niet via de categoriale bijzondere bijstand toe te kennen. Daarmee is niet gezegd dat er geen nood onder studenten bestaat of dat deze nood niet serieus genomen wordt. De woonsituatie van studenten is echter heel divers ook voor wat betreft de energiekosten:
Vanwege deze diversiteit in woonsituatie is voor studenten is de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Studentenhuishoudens die in ernstige financiële nood dreigen te raken kunnen een aanvraag voor de individuele bijzondere bijstand indienen bij de gemeente die deze aanvraag zal toetsen aan het gemeentelijk beleid voor de energietoeslag en de voor de individuele bijzondere bijstand geldende regels. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u bereid meer geld vrij te maken voor de basisbeurs en compensatie van studenten? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord is 1 miljard structureel vrijgemaakt voor de basisbeurs en 1 miljard voor de tegemoetkoming. Dat is veel geld en de structurele middelen voorzien ook voor langere tijd in een stevige inkomensverbetering voor studenten. Mede gelet op de andere uitdagingen waar het land voor staat, ziet het kabinet geen mogelijkheden om deze bedragen te vergroten.
Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden zodat ook studenten in onzelfstandige kamers aanspraak kunnen maken op huurtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden is momenteel uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Onzelfstandige wooneenheden worden nu niet geregistreerd in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waardoor het voor Toeslagen niet mogelijk is om deze aanvragen te controleren. Er vindt momenteel een verbetertraject Huurtoeslag plaats, waarbij ook aandacht is voor de verbetering van een aantal basisregistraties, maar dit is niet op korte termijn afgerond. Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden, waaronder studentenkamers, kan pas worden overwogen als deze registratie op orde is.
In hoeverre heeft u zicht op de financiële positie van studenten? Kunt u uitgebreid toelichten in hoeverre studenten op dit moment in de financiële moeilijkheden zitten?
De financiële positie van studenten wordt periodiek gemonitord in het Nibud Studentenonderzoek. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd2 over de uitkomsten van de Nibud onderzoeken naar de financiële situatie van studenten uit het mbo, hbo en de universiteit. Uit de Nibud onderzoeken bleek dat studenten in 2021 beter rondkwamen dan in voorgaande jaren. Studenten hadden in 2021 iets hogere inkomsten en gaven minder geld uit.
Daarnaast worden de inkomsten en uitgaven van studenten jaarlijks gemonitord in de Studentenmonitor. Als daaruit blijkt dat studenten in financiële moeilijkheden komen, zal ik kijken welke maatregelen daarop genomen kunnen worden.
Bent u bereid om samen met studentenorganisaties een breder plan op te stellen om de financiële positie van studenten significant te verbeteren, zodat armoede en schulden onder studenten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met studenten. In de «Spreek je uit»-sessies doe ik dat ook al en spreek ik studenten over de dingen die hen bezighouden. Daarin gaat het bijvoorbeeld ook over de basisbeurs en de tegemoetkoming.
Het kabinet beziet op dit moment in bredere zin hoe we met de inflatie om moeten gaan en ook de positie van studenten is daar een onderdeel van. Daarnaast presenteert het kabinet binnenkort de «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden». Daarin zullen verschillende maatregelen worden aangekondigd om schulden te voorkomen en mensen die in armoede leven te ondersteunen.