Bent u bekend met het bericht van RTL «Nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer afkeurenswaardig is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op politieke partijen in Nederland?
Ja.
Herkent u de signalen over NL Plan en Chinese inmenging in die partij via intensieve betrokkenheid en steun van het Verenigd Front?
In algemene zin stelt het kabinet dat sommige landen al dan niet heimelijk de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden, zoals beschreven is in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Welke instrumenten kunnen worden ingezet om de banden van NL Plan met de Chinese overheid en Communistische Partij nader in kaart te brengen?
Op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toezicht op de financiering van politieke partijen. De wet is van toepassing op politieke partijen en aan de politieke partij geallieerde neveninstellingen met een zetel in de Staten-Generaal, en politieke partijen, neveninstellingen en kandidaten die deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen.
De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» heeft in september 2023 haar aanduiding geregistreerd bij de Kiesraad.2 Op grond van artikel 29 van de Wfpp moest de partij, omdat zij deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 een overzicht van bijdragen en schulden verstrekken aan de Minister van BZK. Het ging daarbij om bijdragen van in totaal € 4.500,– of meer in de periode van 1 januari 2022 tot en met de eenentwintigste dag vóór de dag van de stemming. Ook het verbod op bijdragen van niet-Nederlanders was in deze periode van toepassing op de partij.
NL Plan heeft in november 2023 aangegeven geen bijdragen boven de € 4.500,– te hebben ontvangen. Ook heeft de partij verklaard de regels die volgens de Wfpp van toepassing waren, te hebben nageleefd.
In hoeverre is er zicht op de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland? Op welke manier kan buitenlandse inmenging van deze organisatie tegengegaan worden?
In algemene zin geldt dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten verschillende openlijke en heimelijke vormen kunnen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren.
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd.
Personen in Nederland die te maken krijgen met OBI, kunnen hiervan melding doen bij onderdelen van de rijksoverheid, zowel binnen het sociale, als het veiligheidsdomein. In het geval van mogelijke strafbare feiten, kunnen mensen aangifte of melding doen bij de politie. OBI-signalen die via de zogenoemde centrale meldfunctie binnenkomen worden allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak en nadere verkenningen.
Heeft het Verenigd Front, al dan niet via haar mantelorganisaties zoals de CCPPNR, eerder donaties gedaan aan Nederlandse politici of politieke partijen, zoals in veel andere landen reeds is gerapporteerd?
De Wfpp schrijft voor welke bijdragen politieke partijen moeten melden aan de Minister van BZK. Sinds 1 januari 2024 is de drempel verlaagd van in totaal € 4.500,– of meer naar in totaal € 1.000,– of meer per gever per jaar. Bij Tweede Kamerverkiezingen zijn politieke partijen verplicht aanvullende overzichten van bijdragen bij de Minister van BZK aan te leveren. Deze overzichten worden ook openbaar gemaakt.
Het Australian Strategic Policy Institute(ASPI) beschrijft in haar rapport «the party speaks for you» het Verenigd Front als een systeem en een netwerk.3 Het Verenigd Front is dan ook geen formele organisatie met rechtspersoonlijkheid en/of inschrijving in de Kamer van Koophandel. Omdat onbekend is welke (rechts)personen tot dit netwerk behoren, is geen definitief uitsluitsel te geven over de hoogte van mogelijke bijdragen van rechtspersonen uit dit netwerk aan politieke partijen en politici in Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat Nederlandse politieke partijen wel bijdragen van individuen of organisaties die gelieerd zijn aan het Verenigd Front hebben ontvangen, maar dat deze bijdragen tot op heden onder de grens van de meldplicht (€ 4.500) zijn gebleven.
Hoe kijkt u naar de wereldwijde activiteiten van het Verenigd Front, zoals omkoping van politici, bedreigingen van journalisten en spionage? Welke maatregelen hebben andere Europese en westerse landen genomen om dit tegen te gaan, die als voorbeeld of inspiratie voor Nederland kunnen dienen?
Het kabinet hanteert, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd. Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse inmenging. In deze contacten vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden
Is de financiële steun aan NL Plan vanuit het Verenigd Front c.q. de CCPPNR in strijd met artikel 23a van de Wet financiering politieke partijen, die stelt dat partijen geen gelden of bijdragen in natura mogen ontvangen van niet-Nederlandse gevers? Beschikt u over voldoende informatie om vast te kunnen stellen of artikel 23a is overtreden?
Zie het antwoord op vraag 4. De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» valt alleen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 22 november 2023 onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Verder doe ik als toezichthouder geen uitspraken over een individuele casus. Indien ik als toezichthouder een concrete aanwijzing heb dat in de Wfpp neergelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan dat aanleiding zijn tot het doen van nader onderzoek (art. 36 Wfpp). Dit onderzoek kan ertoe leiden dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd (art. 37 Wfpp). Voorafgaand aan het besluit tot een boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) om advies gevraagd te worden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a?
Vooralsnog kan ik geen algemene uitspraken doen over de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a van de Wfpp. Bijdragen van niet-Nederlandse gevers zijn sinds 1 januari 2023 verboden. Bij de financiële verantwoording over 2023, die politieke partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is het verbod dus voor het eerst van kracht. Of het verbod is nageleefd of niet, wordt gecontroleerd door de accountant, die door middel van een accountantsverklaring moet verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De Auditdienst Rijk (ADR) voert daarnaast jaarlijks nog een review uit over het werk van de accountants van drie tot vier politieke partijen.
Kan er gesteld worden dat bij de partij NL Plan het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland, zoals vastgelegd binnen de Wet Financiering Politieke Partijen, voor politieke partijen en/of politici omzeild wordt?
Zie het antwoord op vraag 9. Verder doe ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, als toezichthouder op de Wfpp geen uitspraken over de individuele casus.
Indien blijkt dat de Wet Financiering Politieke Partijen is overtreden, bent u dan bereid om een bestuurlijke boete op te leggen?
Laat ik vooropstellen dat ik ervan uit ga dat politieke partijen handelen op integere wijze en conform de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de regels uit de Wfpp zijn overtreden, ben ik bereid om een bestuurlijke boete op te leggen. Voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) daarover om advies gevraagd te worden.
In het licht van de giften aan NL Plan, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doelmatigheid van het huidige verbod op giften vanuit het buitenland aan politieke partijen?
Het giftenverbod voor niet-Nederlanders is een duidelijke wettelijke norm die geldt in de Wfpp vanaf 1 januari 2023. Als toezichthouder op de Wfpp verwacht ik van politieke partijen dat zij handelen naar deze norm. Hierbij houdt het Ministerie van Binnenlandse Zaken continue aandacht voor mogelijke omzeilingsroutes en nieuwe manieren waarop financieel invloed uitgeoefend zou kunnen worden op politieke partijen. Indien hier aanleiding toe is zal het wettelijk kader worden aangepast.
Bent u bereid om te bezien, eventueel na overleg met de commissie toezicht financiering politieke partijen, welke extra maatregelen kunnen worden getroffen binnen het huidige wettelijk kader om het verbod op buitenlandse giften beter te handhaven?
Aangezien artikel 23a met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, zal ik de Commissie toezicht financiën politieke partijen vragen om bij haar advisering over de verantwoording van het jaar 2023 extra aandacht te besteden aan de effectiviteit van het toezicht en de handhaving op het verbod op bijdragen uit het buitenland.
Bent u het ermee eens dat de casus de noodzaak onderstreept van de nieuwe Wet Politieke Partijen? Wanneer verwacht u dat het advies van de Raad van State beschikbaar is en wanneer kan deze wet bij de Kamer worden ingediend?
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is een volgende stap in het robuuster maken van het Nederlandse partijstelsel. Zodra de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies heeft uitgebracht over het ontwerp wetsvoorstel zal ik een nader rapport opstellen en het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer. De planning hiervan is afhankelijk van zowel het moment waarop het advies wordt ontvangen als de inhoud daarvan.
Welke nog niet-bestaande instrumenten heeft de nieuwe Nederlandse autoriteit politieke partijen straks om ongewenste buitenlandse beïnvloeding via steun aan politieke partijen tegen te gaan?
De Wpp voorziet in de oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke partijen (Napp). Als aangewezen toezichthouder heeft de Napp alle toezichtsbevoegdheden tot zijn beschikking die zijn vastgelegd in titel 5.2 van de algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van artikelen 5:18 en 5:19. Daarbij is van belang dat de Napp alleen toezicht houdt op het naleven van de regels zoals gesteld in de Wpp.
Heeft u signalen dat er sprake is geweest van Chinese inmenging bij politieke partijen in andere landen van de Europese Unie (EU), in aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met andere EU-lidstaten om ervaringen en ideeën uit te wisselen om onze weerbaarheid tegen Chinese inmenging te vergroten?
Ik verwijs hier graag naar de uitgebreide berichtgeving in de media over de recent gearresteerde medewerker van de Duitse AfD-lijsttrekker Maximilian Krah die gespioneerd zou hebben voor China en over de Belgische politicus Filip de Winter die jarenlang in opdracht van de Chinese Communistische Partij gewerkt zou hebben. Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), ook rond de verkiezingen. Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, in de G7, binnen de NAVO en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze wegen worden campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. In de aanloop naar de verkiezingen zijn deze trajecten geïntensiveerd, waarin ook een evaluatie van het verloop van de verkiezingen zal worden meegenomen.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de omvang en impact van de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland en Europa, zoals eerder voor Australië en Canada gedaan door hetAustralian Strategic Policy Institute (ASPI)?
Ja.
Het kabinet heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren door ASPI naar de aard, structuur en internationale inzet van het Verenigd Front.4 Momenteel wordt gewerkt aan een onderzoek naar Chinese inmenging in Nederlandse media, conform motie Brekelmans.5 Publicatie is verwacht eind deze zomer. Het rapport zal (deels) publiek worden en met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw Chinese ambtgenoten om uw ongenoegen over deze inmenging kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap zult u overbrengen?
Het kabinet kan stappen ondernemen indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging. Het onderwerp is o.a. opgebracht tijdens het bezoek aan Beijing vorig jaar van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra. Het kabinet zal de Chinese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories waarin wordt gesteld dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn bij het intimideren en bedreigen van Rwandese critici van het regime-Kagame die in Nederland wonen?1
Ja, de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend.
Bent u bekend met het onderzoek van de Belgische justitie naar de betrokkenheid van de Rwandese ambassadeur in Nederland bij laster, smaad en intimidatie via een anoniem X-account? Welke stappen heeft u gezet of bent u van plan te zetten om ondersteuning te bieden voor dit onderzoek?
Het is het kabinet bekend dat er een justitieel onderzoek loopt in België tegen de Rwandese ambassadeur in Nederland. In zijn algemeenheid is het zo dat staten elkaar om assistentie kunnen vragen bij opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de ambassadeur in Nederland onschendbaarheid en immuniteit geniet hetgeen (het ondersteunen van) een onderzoek in de weg staat.
Bent u daarnaast bekend met de beschuldiging dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn geweest bij het beramen van moordaanslagen op vijf critici van het Rwandese bewind in 2009? Heeft er onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van deze beschuldiging? Is de ambassade aangesproken op deze beschuldiging? En welke acties zijn sindsdien ondernomen om ervoor te zorgen dat Rwandese opposanten in Nederland niet hoeven te vrezen voor intimidatie of erger? Hoe houdt u toezicht op deze activiteiten?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft kort na het uitkomen van het genoemde artikel de Rwandese ambassadeur in Nederland uitgenodigd voor een gesprek en om opheldering gevraagd. Het kabinet keurt elke vorm van geweld af, vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich ervoor in dat iedereen in Nederland vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leven. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie zijn verantwoordelijk voor opsporing en vervolging van mogelijk strafbare zaken, waarbij het van belang is op te merken dat de onschendbaarheid en immuniteit van de ambassadeur onderzoek en vervolging in Nederland in de weg staan, tenzij Rwanda daar afstand van doet.
Bent u ook bekend met de intimidatie die mensen die in Nederland tegen de Rwandese overheid demonstreren ervaren? Deelt u de mening dat we niet mogen tolereren dat buitenlandse overheden Nederlandse demonstranten schaduwen?
Buitenlandse overheden hebben zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en kunnen zonder medeweten en instemming van de Nederlandse overheid geen overheidstaken uitvoeren op Nederlands grondgebied. Het schaduwen van mensen in Nederland valt niet binnen de kaders van diplomatieke of consulaire taken van een ambassade die zij uit mogen oefenen op Nederlands grondgebied.
Bent u op de hoogte van intimidatie en bedreigingen die de Nederlandse freelance journaliste Anneke Verbraeken en de Belgische journalist Peter Verlinden zeggen te hebben ondervonden? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om hun veiligheid te waarborgen? Zo nee, bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen om journalisten in Nederland veilig te houden? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen in Nederland met wortels in het buitenland moeten vrezen voor bemoeienis vanuit hun herkomstland?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. De Nederlandse overheid treft aanvullende beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico’s. Het kabinet kan niet ingaan op individuele beveiligingssituaties. Wel kan worden aangegeven dat het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk vindt en zich ervoor inzet dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Intimidatie en bedreigingen zijn verwerpelijk en in voorkomende gevallen strafbaar. Opsporing en vervolging van strafbare feiten ligt bij het OM en de Nationale Politie.
Hoe kunnen mensen die zich bedreigd voelen door een buitenlandse mogendheid hier melding van maken? Welke rol speelt de Taskforce Problematisch Gedrag hierin? Deelt u de noodzaak van een toegankelijk meldpunt om problematisch gedrag te melden? Welke middelen heeft de overheid om in te grijpen bij een vermoeden van een dergelijke bedreiging?
Binnen de rijksoverheid is een zogenoemde centrale meldfunctie rond Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) ingericht. Hierbij worden de OBI-signalen die binnenkomen bij verschillende onderdelen van de rijksoverheid allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Uw Kamer is mede namens de deelnemende departementen eerder geïnformeerd over het feit dat er geen werkzaamheden meer plaats vinden binnen het kader van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.2 Alle departementen werken nog steeds goed samen binnen hun eigen wettelijke grondslag, maar niet onder de noemer van de Taskforce.3
Deelt u de mening dat de acties van de Rwandese overheid op Nederlands grondgebied een zeer zorgwekkende ontwikkeling zijn? Bent u het daarom eens dat het des te meer van belang is om kritisch te wegen hoe we vanuit de Nederlandse overheid steun geven aan Rwanda? Heeft u er een beeld van hoe de 144 miljoen euro in de opbouw van onafhankelijke rechtspraak in Rwanda is besteed? Wat is uw beeld van het effect van de Nederlandse investeringen in de Rwandese rechtspraak? Bent u bereid deze te evalueren?
Het kabinet neemt de in het genoemde artikel geuite beschuldigen zeer serieus en heeft dat ook richting de Rwandese ambassadeur uitgedragen.
Nederland onderkende direct na de genocide tegen de Tutsi in 1994 dat wederopbouw hand in hand diende te gaan met verzoening, gerechtigheid voor de slachtoffers en adequate berechting van de daders. Als enige ontwikkelingspartner van Rwanda heeft Nederland vanaf het vroege begin en consistent, over een periode van zo’n dertig jaar, de door de genocide weggevaagde justitiële sector ondersteund.
De Nederlandse financiële ondersteuning aan de Rwandese rechtsstaat bedroeg sinds 1995 tot heden afgerond EUR 144 miljoen. Het genoemde bedrag betreft projecten die in brede zin de rechtsstaatopbouw van Rwanda ten goede kwamen en gaat dus verder dan ondersteuning van de Rwandese rechtspraak alleen. De steun ging onder meer naar de training van rechters en advocaten, herstel van kritieke infrastructuur zoals rechtbanken en gevangenissen, wetgevingsadvies en steun aan de gacaca (lokale genociderechtspleging). Steun aan het maatschappelijk middenveld maakte een groot deel uit van de inzet. Daarnaast betrof het ook de bevordering van mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en steun aan maatschappelijke organisaties die werkten aan traumaverwerking en sociale cohesie.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. Daarom is tussen 2018 en 2022 deze steun geleidelijk afgerond, m.u.v. vertraagde projecten die eind 2023 ten einde zijn gekomen.
De uitkomsten van de Nederlandse steun aan de juridische sector in Rwanda waren in 2021 onderwerp van een conferentie, waaraan naast Rwandese ook Nederlandse deskundigen deelnamen. Over het algemeen werden de resultaten van de door Nederland gesteunde interventies, die zich uitstrekten over een groot aantal onderdelen van deze sector, positief beoordeeld. Ook zijn in de loop van de jaren een aantal individuele projecten geëvalueerd.
Daarnaast is in augustus 2023 de Nederlandse bijdrage aan stabiliteit, veiligheid en rechtsorde in fragiele contexten en conflictgebieden door IOB geëvalueerdvoor de periode 2015–2022. De wederopbouw van het justitieapparaat in Rwanda maakte ook onderdeel uit van deze evaluatie, die focust op algemene beleidsontwikkelingen, aan de hand van een aantal case studies.
Wat is uw reactie op de kritiek dat Nederland onvoldoende actie onderneemt tegen de lange arm van het Rwandese regime, die zich uitstrekt tot in Nederland en Europa? Op welke manier kunt u de bescherming van Rwandezen in Nederland intensiveren?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich er voor in dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Sinds 2023 heeft het kabinet die aanpak geïntensiveerd, waarbij op drie sporen wordt ingezet, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor.4 Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Hoe beoordeelt u de paragraaf «1F-procedure» in het NRC-artikel? Vindt u dat het onderzoek naar Rwandese verdachten van oorlogsmisdrijven of genocide zorgvuldig verloopt? Hoe wordt gewaarborgd dat de 1F-procedure nooit door Rwanda en andere staten misbruikt wordt om wegens politieke redenen af te rekenen met mensen?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) beoogt te voorkomen dat landen van toevlucht een veilige haven worden voor overtreders van het internationale recht. De gedachte daarachter is dat slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen bescherming verdienen, niet de daders.
Het Vluchtelingenverdrag beschrijft de voorwaarden om een persoon als vluchteling te erkennen. Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, wordt deze persoon op grond van artikel 1F uitgesloten van de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt. Het gaat hier altijd om de meest ernstige misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, moord, verkrachting en genocide. Bij vaststelling van 1F-gedraging door de IND kan zij een besluit nemen het Nederlanderschap in te trekken. Voor meer informatie over deze procedure van de IND verwijs ik naar de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
Bent u bereid om in overleg te treden met Europese collega’s met Rwandese diasporagemeenschappen die met vergelijkbare inmenging te maken kunnen hebben en om met hen samen te werken in het tegengaan hiervan? Zo ja, hoe?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat veelvuldig in contact met Europese en andere gelijkgestemde collega’s, onder wie ook vertegenwoordigers van landen met Rwandese gemeenschappen. Uit deze internationale contacten blijkt dat veel landen OBI niet of anders hebben gedefinieerd en de aanpak op verschillende wijzen vormgeven. Nederland blijft inzetten op het agenderen van dit thema, het uitwisselen van kennis en ervaring en het verkennen van mogelijkheden tot gezamenlijk optreden in EU-verband.
Hoe beoordeelt u de stelling dat Nederland het intrekken van paspoorten van Rwandese oppositieleden zou hebben gedaan op basis van twijfelachtige betrouwbaarheid van getuigenverklaringen?
Het kabinet herkent zich niet in deze stellingname. De Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben u daarover geïnformeerd in de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
Het bericht ‘Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Daniëlle Hirsch (GL), Sarah Dobbe (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de briefing van Amnesty International getiteld «Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië»?1
Ja
Kunt u reageren op de conclusie dat een Nederlands bedrijf, met behulp van de overheid, heeft bijgedragen aan het schenden van mensenrechten?
Het kabinet neemt bevindingen van maatschappelijke organisatie waaronder Amnesty International serieus. De onderwerpen die de briefing van Amnesty International worden genoemd zijn onderdeel van de structurele mensenrechtendialoog die Nederland als enige land, naast de Europese Unie, met Saoedi-Arabië onderhoudt. Met deze dialoog richten we ons op het bespreken van bredere mensenrechtenaspecten in Saoedi-Arabië die buiten de invloedssfeer van de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven kunnen liggen.
Bent u het ermee eens dat volgens de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Nederlandse beleid inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bedrijven niet enkel verantwoordelijkheid dragen voor de rechten van degenen die zij zelf in dienst hebben, maar ook voor de rechten van andere mensen die worden geraakt door hun bedrijvigheid? En deelt u de opvatting dat die verantwoordelijkheid dus ook geldt als mensen van hun land worden verdreven en worden vervolgd als zij hiertegen protesteren?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights vormen de basis van het IMVO-beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met deze normen toepassen om negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens te identificeren en aan te pakken. De OESO-richtlijnen bevelen ondernemingen daarbij aan om maatregelen te nemen om een veilige ruimte te creëren waarin zorgen over negatieve gevolgen zonder represailles kunnen worden geuit. Gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. De Nederlandse overheid informeert bedrijven over het belang van IMVO en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid en biedt dienstverlening om bedrijven hierin te ondersteunen.
Zijn er andere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line» en, zo ja, kunt u toezeggen in gesprek met deze bedrijven te gaan over hun verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten?
Ja, er zijn meerdere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line». De verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten (en in breder verband IMVO) ligt bij de bedrijven en het onderstrepen van de OESO-richtlijnen maakt onderdeel uit van de reguliere contacten die RVO en de ambassade in Saoedi-Arabië onderhouden met deze bedrijven.
Op welke manier zijn ondernemers die deelnamen aan de economische missie naar Saudi-Arabië in 2022, getoetst op IMVO en hoe zijn zij geïnformeerd over de risico’s? Zijn er deelnemende bedrijven die na afloop van de economische missie nog ondersteund zijn bij economische activiteiten in Saudi-Arabië?
Deelnemende bedrijven aan de economische missies naar Saoedi-Arabië in 2022 en 2024 hebben voldaan aan het IMVO kader voor economische missies.2 Zij hebben de IMVO-zelfscan ingevuld welke vragen stelt over de toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Zoals eerder medegedeeld aan Amnesty International, gaven de uitkomsten van deze zelfscans geen aanleiding tot nader onderzoek. Enkele bedrijven die deelnamen aan de economische missie in 2022, maakten ook in 2024 onderdeel uit van een economische missie op het gebied van tuinbouw en water naar Saoedi-Arabië. Voorafgaand en tijdens deze recente economische missie is een presentatie gegeven over IMVO, waarin de verwachtingen van de Nederlandse overheid op het gebied van IMVO zijn gedeeld met betrokken Nederlandse bedrijven. Hierin was tevens een rol weggelegd voor de regionale IMVO-expert in de Golfregio (zie tevens het antwoord op vraag 8).
Geven de conclusies uit deze briefing aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De conclusies in de briefing geven geen aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen. Toepassing van de OESO-richtlijnen wordt als voorwaarde gesteld aan alle bedrijven om deel te kunnen nemen aan een economische missie. In combinatie met de voorlichting die in het kader van economische missies aan bedrijven wordt gegeven over IMVO-risico's, vormt dit coherent beleid waarmee bedrijven worden geïnformeerd over de verwachting die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ten aanzien van hun verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de OESO-richtlijnen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is en blijft de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf.
Zouden de acties en uitspraken zoals beschreven in de briefing nog houdbaar zijn onder de onlangs aangenomen Europese richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht deze richtlijn in Nederland te implementeren?
De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) verplicht grote bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen. De richtlijn draagt daarmee bij aan het Europees en mondiaal bevorderen van mensenrechten en milieubescherming. Het kabinet kan zich niet uitspreken over individuele bedrijven en of zij wel of niet voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn. Het is straks aan een onafhankelijk toezichthouder om dit te beoordelen.
Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving. Om tijdige implementatie mogelijk te maken zijn de voorbereidingen al gestart.
Kunt u reageren op elk van de aan de overheid gerichte aanbevelingen in de briefing?
In de briefing worden 7 aanbevelingen richting de overheid gedaan. Deze gaan over het Nederlands handelsbeleid en prioriteitsmarkten, voorwaarden m.b.t. gepaste zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten voor overheidssteun en de informatieverstrekking hierover. Hier zal ik kort op ingaan. Ten eerste het Nederlandse handelsbeleid, dat is gericht op de versterking van ons internationale verdienvermogen. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit en kunnen elkaar aanvullen. Keuzes voor prioriteitsmarkten en economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over gevoelige onderwerpen.
Ten tweede, wat betreft de voorwaarden met betrekking tot mensenrechten due diligence; deze zijn al ontwikkeld en onderdeel van staand beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen toepassen om in aanmerking te komen voor het bedrijfsleven instrumentarium. In de toetsing is sprake van proportionaliteit en deze is gericht op het verbeteren van de verankering van IMVO en niet op uitsluiting van het instrumentarium. Echter, als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun of uitsluiting van een missie tot gevolg hebben.
Tot slot, zet de Nederlandse ambassade in Saoedi-Arabië zich ook actief in om te communiceren over IMVO risico’s in de lokale context, inclusief mensenrechtenschendingen. Er zijn leermodules beschikbaar en bedrijven kunnen voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt. Op de landenpagina van Saoedi-Arabië op de website van de RVO is daarnaast informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s. Bovendien is een regionale IMVO-expert aangesteld in de Golfregio waar bedrijven terecht kunnen voor vragen en ondersteuning. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert daarnaast twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties.
Het bericht 'Etnische zuiveringen in Darfur en mogelijk zelfs genocide, stelt Human Rights Watch' |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Massalit Will Not Come Home» van Human Rights Watch?1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Human Rights Watch dat in het westen van Darfur sprake is van etnische zuivering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Darfur. De feiten zoals die in het Human Rights Watch rapport worden beschreven, wijzen erop dat wordt geprobeerd door geweld en intimidatie personen van bepaalde groepen uit het gebied te verwijderen. Het is niet aan het kabinet hier een kwalificatie aan te verbinden.
Bent u bereid de aanbevelingen van Human Rights Watch op te volgen en in de relevante gremia te pleiten voor sancties tegen commandanten en militieleiders die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in West-Darfur? En bent u bereid te pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo en sancties voor individuen en bedrijven die het wapenembargo schenden? Zo nee, waarom niet?
Mede op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties, onder andere tegen commandanten verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in West-Darfur, voorbereid en besproken. Het doel van de sancties is het verder onder druk zetten van beide strijdende partijen en daarmee het geweld een halt toe te roepen. Daarbij wordt de timing van sancties en het niveau waarop sancties worden ingesteld meegewogen, zodat het bemiddelingspogingen niet belemmert, maar juist versterkt.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 8 maart 2024 het mandaat van het panel van deskundigen dat zijn sanctiecomité voor Soedan moet bijstaan, verlengd tot 12 maart 2025. De Raad besloot tegelijkertijd om de sanctieregeling (waaronder wapenembargo Darfur) tegen Soedan te bevestigen en te verlengen tot 12 september 2024. Voor die tijd moeten eventuele nieuwe sancties worden verkend.
Nederland onderhoudt contact met gelijkgezinde landen in de VN-Veiligheidsraad, waaronder het VK (penvoerder) en met EU lidstaten over de mogelijkheid van uitbreiding van huidige sancties. Deze zullen zoals gebruikelijk afhankelijk zijn van de dynamiek in de Veiligheidsraad.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlands of Europees ontwikkelingsgeld terechtkomt bij de strijdende partijen, zoals eerder het geval was in verband met de rol die de RSF speelde in het bewaken van de grenzen?
Sinds de staatsgreep van 2021 lopen de ontwikkelingsprogramma’s in Soedan uitsluitend via iNGO’s, private sector en multilaterale kanalen. Er gaat geen directe OS-financiering naar de de facto overheid, noch naar de RSF.
Bent u in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en bereid de politieke en praktische steun te bieden die nodig is om het onderzoek af te ronden? Kunt u daarnaast toezeggen alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten om te zorgen dat alle partijen medewerking verlenen aan het onderzoek?
Ja, Nederland is in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en is bereid, met inachtneming van de onafhankelijkheid van het Strafhof, om waar mogelijk politieke en praktische steun te bieden om het onderzoek van het Strafhof naar de situatie in Darfur te faciliteren. Nederland benadrukt in diverse fora en in bilaterale contacten het belang van het investeren in accountability, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen jaren door middel van een vrijwillige bijdrage van in totaal 6 miljoen euro een bijdrage geleverd aan de versterking van de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof. Met behulp van deze vrijwillige bijdrage heeft het Parket van de Aanklager onder meer geïnvesteerd in nieuwe ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, die ook voor dit onderzoek kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid zich in te zetten voor het uitbreiden en verlengen van de Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan, in lijn met de aanbeveling van Human Rights Watch?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Nederland zal zich inzetten voor verlenging van het mandaat van de FFM. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Deelt u de zorgen over gebrekkige toegang tot alle relevante gebieden in het kader van de Fact-Finding Mission en het gebrek aan toegang voor journalisten en hulpverleners? Zo ja, welke rol kan Nederland – zowel individueel als in Europees of internationaal verband – spelen in het verbeteren van deze toegang?
Die zorgen deel ik. Nederland steunt daarom onder andere een lokale media organisatie om onafhankelijk nieuws te brengen. Ook steunt Nederland organisaties die mensenrechtenverdedigers helpen en die ondersteunen bij het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Wat betreft de Fact Finding Mission wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. De EU heeft afgelopen jaar een sanctieregime aangenomen waarop momenteel 6 bedrijven gelist staan die hebben bijgedragen aan mensenrechtenschendingen in Soedan. Zoals vermeld bij vraag 3, wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties voorbereid en besproken.
Op welke manier zet Nederland druk op het naleven van resolutie 2724 (2024) van de VN Veiligheidsraad om ervoor te zorgen dat alle belemmeringen worden weggenomen en volledige, snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang mogelijk te maken, ook over de grenzen heen, en te voldoen aan verplichtingen op grond van het internationaal humanitair recht?3
Tijdens de humanitaire conferentie in Parijs van 15 april jl., georganiseerd door Frankrijk en de EU met deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is een declaration of principles ondertekend waarin o.a. wordt opgeroepen humanitaire toegang te verbeteren. Nederland zegde EUR 10 miljoen extra toe aan het World Food Programme als onderdeel van een totaalpakket van EUR 80 miljoen aan Soedan en buurlanden. De EU zet zich in voor verbetering van humanitaire toegang via diplomatieke inzet van met name de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika. Daarnaast is Nederland in gesprek met verschillende VN organisaties, waaronder World Food Programme en de Food and Agriculture Organization, in New York, Geneve en Rome om de urgentie van de situatie te benadrukken, inspanningen waar mogelijk te vergroten, en mogelijke acties te identificeren en coördineren.
De EU heeft op 12 april jl. een verklaring uitgebracht waarin ook wordt opgeroepen het geweld te staken en humanitaire hulp toe te laten. Hierin is tevens gerefereerd aan het EU sanctie-regime, waarin het blokkeren van humanitaire hulp een criterium is voor listing. Op 13 mei jl. heeft de EU bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een verklaring gepubliceerd naar aanleiding van gevechten in Noord-Darfur waarbij wederom dezelfde oproep wordt gedaan.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het hervestigen van de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging gebeurt op voordracht van de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) vanuit een land van eerste opvang. UNHCR selecteert daarvoor de meest kwetsbare vluchtelingen en draagt hen voor. Om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland moet een persoon daarnaast op grond van het geldende nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Op dit moment geldt een besluit- en vertrekmoratorium (BVM) voor asielzoekers afkomstig uit Soedan, omdat de huidige situatie in Soedan te onduidelijk en instabiel is om adequaat asielbeleid te kunnen opstellen. Aan de hand van het binnenkort te verschijnen Ambtsbericht Soedan zal het land-gebonden asielbeleid voor Soedan opnieuw bezien worden. Zolang het besluit- en vertrekmoratorium geldt, kan de beoordeling van asielaanvragen niet worden gemaakt en is het niet mogelijk om Soedanezen te hervestigen4. Het geldende besluit- en vertrekmoratorium zal op 8 juli 2024 van rechtswege verlopen. Het vertrekmoratorium kan niet meer verlengd worden gelet op de maximale termijn. Zodra het BVM wordt opgeheven en weer kan worden beslist op asielverzoeken van Soedanezen, kunnen Soedanezen ook weer door UNHCR worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland.
Welke steun biedt Nederland aan de opvang van Soedanese vluchtelingen in de omringende landen? Hoe kan deze steun worden verbeterd zodat vluchtelingen humaan en met toekomstperspectief kunnen worden opgevangen?
Nederland financiert humanitaire partners (VN, Rode Kruis/ICRC en NGO’s van de Dutch Relief Alliance/DRA) die werkzaam zijn in Soedan en in de buurlanden waar vluchtelingen en terugkeerders opgevangen worden. Nederland heeft in april besloten tot een extra bijdrage aan WFP van EUR 10 miljoen voor de crisis in Soedan en WFP zal deze bijdrage deels in Tsjaad inzetten voor de opvang van Soedanese vluchtelingen. Ook heeft DRA EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor een acute response in het Oosten van Tsjaad. Nederland is daarnaast een van de grootste donoren van het Central Emergency Response Fund (CERF) dat voor steun aan Soedanese vluchtelingen al USD 10 miljoen vrijmaakte voor Zuid-Soedan en USD 15 miljoen voor Tsjaad.
Door middel van het door Nederland gefinancierde PROSPECTS partnerschap wordt daarnaast steun geboden aan Soedanese vluchtelingen in Egypte en Ethiopië. Dit partnerschap biedt vluchtelingen perspectief in hun gastlanden door sociale en juridische bescherming, onderwijs, werk en kritieke infrastructuur (WASH, huisvesting). Recentelijk is een tweede fase van PROSPECTS gestart met een verhoogd budget voor de periode 2024 -2027.
De humanitaire crisis in Oost-Congo |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van het International Non-Governmental Organizations Forum in the Democratic Republic of Congo (FONGI-RDC): «Emergency Situation in Displaced Persons Camps and Sites in Goma»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige humanitaire en veiligheidssituatie in Oost-Congo? Wordt er door de internationale gemeenschap voldoende gedaan om de humanitaire noden te lenigen? Zo niet, waarom niet?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Oost-DRC is zeer zorgelijk. Het geweld in Oost-DRC is het gevolg van een langslepend, ingewikkeld en gelaagd conflict met betrokkenheid van vele verschillende statelijke en niet-statelijke actoren en een verscheidenheid aan oorzaken. Meerdere gewapende groepen, deels met buitenlandse steun, zijn actief in het gebied. Op dit ogenblik komt de grootste dreiging voor stabiliteit vanuit de door Rwanda militair en materieel gesteunde M23. Het conflict tussen DRC en de door Rwanda gesteunde rebellengroep M23 leidt tot grote aantallen ontheemden. In totaal zijn in DRC 7,2 miljoen mensen intern ontheemd (UNHCR). Ontheemdenkampen kunnen de grote aantallen niet aan, vooral niet rond de provinciehoofdstad Goma. De humanitaire situatie is schrijnend en verslechtert in rap tempo verder.
De internationale gemeenschap spant zich in om de humanitaire noden te verlichten. VN organisaties, NGOs, het Rode Kruis en andere humanitaire actoren doen wat ze kunnen op verschillende locaties in Oost-DRC, al blijft toegang tot gebieden waar gewapende groepen de dienst uitmaken moeilijk. Ook het feit dat de gevechten tussen de strijdende partijen ook plaatsvinden in ontheemdenkampen zelf, maakt de situatie er niet makkelijker op. Nederland en andere humanitaire donoren dringen er bij de Congolese autoriteiten op aan om humanitaire toegang niet te belemmeren, land vrij te maken waar ontheemden kunnen worden opgevangen en de militarisering van ontheemdenkampen tegen te gaan.
Financiering voor het humanitaire respons plan 2024 blijft achter: tot nu toe is 12% van de benodigde USD 2,12 miljard toegezegd. Dit hangt samen met het grote aantal intensiverende conflicten en de daarmee gepaard gaande enorme noden wereldwijd, waardoor humanitaire fondsen steeds minder toereikend zijn.
Hoe beoordeelt u de rol van Rwanda en de militaire rebellengroep M23 bij het steeds verder aanwakkerende geweld in Oost-Congo?
De rol die Rwanda speelt in het ondersteunen van rebellengroep M23 op Congolees grondgebied is zorgelijk en onwenselijk. In bilateraal contact met Rwanda roept Nederland dan ook op de steun aan M23 te staken en de Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. Dit gebeurde ook tijdens ontmoetingen tussen beide Ministers van Buitenlandse Zaken in november 2023 en april 2024.
DRC en Rwanda dragen beide verantwoordelijkheid voor de opgelopen spanningen, de escalerende veiligheidssituatie en de humanitaire noden. Naast het aanspreken van Rwanda roept Nederland daarom ook de Congolese autoriteiten op om steun aan gewapende groeperingen, inclusief FDLR (voortkomend uit betrokkenen bij de genocide tegen de Tutsi in 1994), te staken en etnische hate speech aan te pakken. Dit is ook de positie van de EU, zoals recentelijk ook uitgedragen in een gezamenlijke EU-verklaring. Nederland heeft zich ingespannen voor de totstandkoming van deze gezamenlijke verklaring.
Hoe is Nederland zelf betrokken bij het verlichten van de humanitaire noden in Oost-Congo, en ziet u mogelijkheden deze rol te vergroten in 2024? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de rol die Nederland speelt in het helpen van slachtoffers van seksueel en gender-gerelateerd geweld, dat in Oost-Congo schrikbarend hoog is?
Nederland draagt bij aan verlichting van de humanitaire noden (voedselonzekerheid, stijgende aantal ontheemden) door middel van financiële bijdragen aan verschillende fondsen en humanitaire programma’s. Zo draagt Nederland bij aan humanitaire programma’s in Oost-DRC via de Dutch Relief Alliance (DRA) en via het Humanitaire Fonds voor DRC. De DRA ontvangt in Oost-DRC financiering voor de meerjarige joint response (2024–2026) van jaarlijks zo’n EUR 5,5 miljoen. Nederland draagt in 2.024 EUR 10 miljoen bij aan het Humanitaire Fonds voor DRC. Daarnaast draagt Nederland financieel bij aan de VN en andere humanitaire organisaties met ongeoormerkte middelen. Zo is Nederland met EUR 55 miljoen een van de grootse donoren van het CERF (Central Emergency Response Fund) van de VN. In 2024 is er tot nu toe USD 26 miljoen via CERF gealloceerd aan de DRC. Ook de afgelopen jaren zijn er aanzienlijke bedragen vanuit CERF naar DRC zijn gegaan: USD 51 miljoen in 2022 en USD 46 miljoen in 2023.
De humanitaire inzet wordt gekoppeld aan andere activiteiten die bijdragen aan stabiliteit en weerbaarheid, capaciteit van gemeenschappen om met conflicten om te gaan, en om relaties op te bouwen tussen gemeenschappen en lokale overheden. Daarnaast ligt de focus op lokalisering, het versterken van de synergie op humanitaire, ontwikkelings- en vredesprogrammering en op het verlenen van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS).
Naast humanitaire hulp draagt Nederland ook bij aan de aanpak van grondoorzaken van het conflict, door middel van een regionaal programma van EUR 37,5 miljoen per jaar dat zich richt op veiligheid en stabiliteit in Oost-DRC en de bredere Grote Merenregio. In Oost-DRC richt dit programma zich op het verbeteren van veiligheid en stabiliteit, het aanpakken van grondoorzaken van conflict en het verzachten van de effecten van conflict voor de bevolking. Het programma ziet ook toe op de stijgende noden van slachtoffers van seksueel en gender-gerelateerd geweld. Zo financiert Nederland een project dat slachtoffers van seksueel geweld medische, juridische, psychosociale en financiële hulp geeft. Ook steunt Nederland een project dat werkt aan verbetering van de toegang tot seksuele gezondheidzorg in kampen voor ontheemden. In samenwerking met lokale gezondheidscentra wordt de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld beter toegankelijk.
Welke maatregelen kunnen door de internationale gemeenschap, en de EU in het bijzonder, worden genomen om de veiligheid van het enorme aantal ontheemden en ook de humanitaire hulpverleners in de kampen te verbeteren?
In beginsel moeten vluchtelingen worden opgevangen op plekken waar het veilig voor hen is. In het geval van Oost-DRC is de situatie in ontheemdenkampen momenteel niet veilig genoeg. Zo werd begin mei een tweetal vluchtelingenkampen nabij provinciehoofstad Goma gebombardeerd waarbij minstens 14 doden vielen. Nederland en de EU zijn in constant overleg met de Congolese autoriteiten over de opvang van de hoge aantallen ontheemden, met name rond Goma. De autoriteiten hebben plekken voor ontheemdenkampen gecreëerd, maar die plekken zijn niet altijd goed bewaakt en voorzien van basisvoorzieningen.
De internationale gemeenschap zal dan ook blijven benadrukken dat Internationaal Humanitair Recht door strijdende partijen moet worden gerespecteerd en dat burgers en humanitaire hulpverleners moeten worden beschermd. Dit werd recent nog in EU verband gedaan in een verklaring als reactie op de aanval op de vluchtelingenkampen rond Goma. Ook de aan te treden EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Grote Meren regio (zie verder vraag 7) zal als taakstelling hebben om naleving van Internationaal Humanitair Recht bij de strijdende partijen te blijven benadrukken.
Welke diplomatieke initiatieven, zowel vanuit buurlanden, de Afrikaanse Unie als vanuit de bredere internationale gemeenschap, lopen er om de sterk geëscaleerde situatie te mitigeren?
Nederland is in doorlopende dialoog met zowel autoriteiten in DRC als Rwanda over het conflict in Oost-DRC. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak zowel in november 2023 als in april 2024 met de Rwandese ambtsgenoot over de situatie in Oost-DRC. Daarbij wijst de Minister van Buitenlandse Zaken ook op de noodzaak tot het staken van steun aan rebellengroep M23 en het terugtrekken van Rwandese troepen van DRC grondgebied. Ook in gesprekken met de Afrikaanse Unie wordt gesproken over de zorgelijke situatie in Oost-DRC. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken in april dit jaar met AU-Commissaris Bankole over de regionaal geleide vredesinitiatieven als het Luanda-proces en het Nairobi proces.
In multilateraal verband spant Nederland zich in om dit soms «vergeten conflict» op de agenda te houden: zo nam Nederland begin dit jaar het initiatief tot een EU-27 verklaring om in EU-verband zorgen te uiten over de escalatie van geweld en de humanitaire situatie en op te roepen tot de-escalatie en terugkeer naar de regionaal geleide vredesprocessen. Ook speelde Nederland een actieve rol in het aanstellen van een EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de regio (zie ook het antwoord op vraag 7).
Ook is Nederland, zowel bilateraal als in multilateraal verband, in contact met andere landen in de regio als Burundi, Oeganda, Angola, Zuid-Afrika en Kenia om te bespreken hoe regionaal geleide vredesinitiatieven kunnen worden ondersteund. Zo reisde een Nederlandse vertegenwoordiger in maart dit jaar af naar zowel DRC als Rwanda als onderdeel van een internationale missie van VS, VK, EU, Frankrijk, België, de VN en de Afrikaanse Unie. Nederland deed dit in de hoedanigheid als voorzitter van de International Contact Group, een informeel samenwerkingsverband van gelijkgezinde partners om informatie uit te wisselen en inspanningen om vredesinitiatieven te ondersteunen te coördineren.
Daarnaast draagt Nederland bij aan de inspanningen van de VN Speciaal Gezant voor de Grote Meren regio en steunt Nederland de International Conference for the Great Lakes, een intergouvernementele organisatie van landen in de Grote Meren regio, die zich bezig houdt met de bevordering van regionale ontwikkeling en duurzame vrede.
Wat is de status van de aan te stellen EU Speciale Gezant voor het Grote Merengebied? Deelt u de mening dat deze persoon zo snel mogelijk ter plekke zou moeten zijn? Kunt u die urgentie adresseren tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken in Brussel?
De Europese Commissie is in de afrondende fase van de aanstelling van een EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Grote Meren regio. Nederland heeft zich sterk ingespannen voor de instelling van deze functie door dit, in samenwerking met andere lidstaten, consistent onder de aandacht te brengen in Brussel. Inmiddels is de Europese Commissie bezig met de afronding van de selectieprocedure, en is er reeds overeenstemming bereikt over het mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger. Gezien de voorgenoemde ontwikkelingen acht ik het niet nodig dat Nederland dit tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken agendeert.
Het bericht 'Duitsland verhoogt vliegtaks: nu 70 euro belasting op verre vlucht' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de keuze van Duitsland om de vliegbelasting met ruim 20 procent te verhogen en deze afstandsafhankelijk te maken?1
Ja. Het tarief van de Duitse vliegbelasting is al sinds de invoering in 2011 afstandsafhankelijk, dit is geen nieuwe maatregel. Wel zijn de tarieven per 1 mei 2024 verhoogd.
Hoe waardeert u de diverse categorieën die Duitsland hiervoor toepast?
Het toepassen door Duitsland van verschillende tariefcategorieën op basis van afstand is een keuze van de Duitse politiek geweest. Duitsland heeft ervoor gekozen om kortere vluchten tot 2.500 kilometer met een lager tarief te belasten dan verre vluchten. In Nederland is bij de invoering van de vliegbelasting in het kader van de uitvoering ervoor gekozen om de vliegbelasting zo eenvoudig mogelijk te houden en een vlak tarief te hanteren. Een differentiatie van het tarief van de vliegbelasting naar afstand beprijst de negatieve externe effecten van lange afstandsvluchten beter, maar maakt de vliegbelasting complexer.
Heeft Duitsland in Europa de samenwerking opgezocht met andere lidstaten om eensgezind een dergelijke belastingwijziging door te voeren? Zo ja, wat is de reactie van Nederland hierop geweest?
Duitsland heeft niet de samenwerking met Nederland opgezocht om eensgezind een belastingwijziging van de verschillende vliegbelastingen van de lidstaten door te voeren. Het is niet bekend of Duitsland de samenwerking met andere lidstaten heeft opgezocht. Wel heeft Nederland heeft zich ingezet voor het afstemmen en uitwisselen van ervaringen met andere lidstaten. Zo heeft het Ministerie van Financiën in 2019 een internationale conferentie over de vliegbelasting en CO2-beprijzing georganiseerd en heeft in 2023 een technische workshop over de Europese vliegbelastingen plaatsgevonden op het Ministerie van Financiën.
Wat is de stand van zaken om op Europees niveau een (gedifferentieerde) vliegbelasting in te voeren waardoor verschillen in vliegbelasting door lidstaten worden opgeheven?
Het initiatiefrecht voor het indienen van een voorstel tot het invoeren van een Europese vliegbelasting ligt bij de Europese Commissie. De uiteindelijke vorm van een dergelijke belasting is daarmee onderhevig aan Europese besluitvorming. Tot op heden lijkt de Europese Commissie geen concrete plannen te hebben voor een voorstel van een Europese vliegbelasting.
Bent u het eens dat met een afstandsafhankelijke vliegbelasting een eerlijkere prijs voor de maatschappelijke kosten van vliegen wordt betaald dan met een vlakke vliegbelasting?
In december 2023 is de Kamer geïnformeerd over de studie «Prijs van een Vliegreis» door CE Delft.2 Hierin zijn onder andere de externe (maatschappelijke) kosten van vliegen onderzocht. Deze kosten zijn volgens de studie niet volledig gedekt door belastingen en heffingen. Uit deze studie blijkt dat de externe kosten van de luchtvaart (klimaat, emissies en brandstofproductie) sterk toenemen als de vluchtafstand toeneemt, terwijl de belangrijkste belastingen en heffingen, waaronder de vliegbelasting, niet toenemen bij een langere vluchtafstand.
Het kabinet heeft onder andere omwille van het principe «de vervuiler betaalt» begin 2023 het vlakke tarief van de vliegbelasting verhoogd. Daarmee worden de negatieve externe kosten van de luchtvaart beter in rekening gebracht. Dit is echter, zoals de studie van CE Delft aantoont, niet volledig. Een mogelijke verdere aanpassing van de vliegbelasting is aan een nieuw kabinet.
Hoe waardeert u de verschillende soorten vliegbelastingen die worden toegepast in buurlanden waar veelal een differentiatie bestaat in de belasting? Waarom loopt Nederland hierin achter?
In Nederland is bij de invoering van de vliegbelasting in het kader van de uitvoering ervoor gekozen om de vliegbelasting zo eenvoudig mogelijk te houden en te starten met een vlak tarief. Het vlakke tarief leidt tot relatief hoge kosten per passagier, en indirect per ticket, op korte afstanden. Hiermee is de Nederlandse vliegbelasting anders vormgegeven dan vliegbelastingen in buurlanden, maar dat betekent niet dat Nederland achterloopt op een van die buurlanden, of andersom. Een differentiatie van het tarief van de vliegbelasting naar afstand beprijst de negatieve externe effecten van lange afstandsvluchten beter, maar maakt de vliegbelasting wel complexer. Afhankelijk van de maatvoering kan een afstandsafhankelijke vliegbelasting mogelijk ook gevolgen hebben voor de netwerkkwaliteit van de Nederlandse luchthavens.
Wat zou het effect zijn van het invoeren van een gedifferentieerde vliegbelasting op het aantal vluchten en de geluidsbelasting van deze vliegtuigbewegingen?
Een precieze berekening van het effect op het aantal vluchten en geluid is niet beschikbaar. De effecten van een naar afstand gedifferentieerde vliegbelasting is afhankelijk van de inrichting van een dergelijke belasting.
Ten behoeve van het IBO Klimaat heeft het onderzoeksbureau CE Delft begin 2023 een grove inschatting heeft gemaakt van de effecten van een naar afstand gedifferentieerde vliegbelasting. Hieruit volgt dat het aantal origin destination-passagiers, ofwel OD-passagiers, met verre bestemmingen zal afnemen en het aantal Europese OD-passagiers en transferpassagiers zal toenemen. De geluidsbelasting daalt naar verwachting doordat op Europese bestemmingen kleinere toestellen vliegen dan op intercontinentale bestemmingen. Dat geldt ook voor landing- and take offemissies.
Om goed te kunnen inschatten wat de effecten zijn op aantallen vluchten en geluidsbelasting is nader onderzoek vereist van mogelijke varianten voor invulling van een dergelijke differentiatie.
Deelt u de mening dat de huidige vliegbelasting, maar ook eventuele toekomstige aanpassingen, ook moeten gelden voor transferpassagiers aangezien dit vliegen op korte afstanden ontmoedigt en de koppeling tussen vliegen en de trein op het Europese continent financieel aantrekkelijker te maakt?
In juli 2023 is de Kamer geïnformeerd over een onderzoek door CE Delft in opdracht van het Ministerie van Financiën naar het includeren van transferpassagiers in de vliegbelasting.3 In deze Kamerbrief heeft het demissionaire kabinet aangegeven het op dit moment onverstandig te vinden om als enige EU-lidstaat een vliegbelasting voor transferpassagiers in te voeren, mede gelet op de potentieel significante economische implicaties en implicaties voor de connectiviteit van Nederland. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet
Welke stappen zijn er gezet sinds in februari alternatieven voor de huidige vliegbelasting zijn gepresenteerd in fiche F09 bij het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel»?2
Het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» betreft een ambtelijk rapport geschreven ten behoeve van de formatie van een nieuw kabinet. Het demissionaire kabinet heeft zodoende geen vervolg gegeven aan het rapport.
Welke variant van de in dit fiche genoemde alternatieven heeft hierbij uw voorkeur? Kunt u dat toelichten?
Zoals reeds benoemd in het antwoord op vraag 9 betreft het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel» een ambtelijk rapport ten behoeve van de formatie van een nieuw kabinet.
Welke stappen zijn er gezet sinds u in het commissiedebat Luchtvaart (incl. Verduurzaming luchtvaart) heeft aangegeven dat u de wens heeft om in te zetten op «harmonisatie» van vliegbelasting met de ons omringende landen, zoals Duitsland?
Dit is een voortdurende inzet van Nederland. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Nederlandse vliegbelasting heeft Nederland de wens om te komen tot Europese afspraken over het beprijzen van de luchtvaart neergelegd bij de Europese Commissie.5 Het draagvlak hiervoor is in de EU echter vooralsnog beperkt. Voor harmonisatie van belastingen op vliegen is ook accijns op brandstof relevant. Binnen de EU lopen onderhandelingen over een voorstel hiertoe, in het kader van de herziening van de Richtlijn energiebelastingen.
Uit eerder onderzoek blijkt dat elke euro die wordt geïnvesteerd in het Nationaal Groeifonds ongeveer zes euro oplevert, hierbij gaat het onder andere over het project «Luchtvaart in Transitie». Wat is het rendement wanneer de opbrengsten van de huidige en van de in het fiche gepresenteerde alternatieven worden ingezet in het innoveren van de luchtvaart? Wat levert dit op voor het Nederlandse verdienvermogen?
In onderzoek van RaboResearch6 wordt geschetst wat omgerekend de bbp-rendementen zullen zijn van in het Nationaal Groeifonds (NGF) en het Fonds Onderzoek en Wetenschap (FOW) geïnvesteerde middelen. In dat onderzoek wordt geen nadere specificatie gemaakt naar verwachte rendementen per programma.
De opbrengsten van de vliegbelasting in 2023 en in het fiche gepresenteerde alternatieven tellen samen op tot € 864 miljoen per jaar. Vanwege de scheiding van inkomsten en uitgaven op de Rijksbegroting is het niet mogelijk om opbrengsten van (alternatieve vormen van) vliegbelasting direct in te zetten ten behoeve van het innoveren van de luchtvaart. De opbrengsten van de vliegbelasting vloeien toe naar de staatskas. Uit de staatskas worden alle uitgaven bekostigd, waaronder ook de maatregelen die bijdragen aan een duurzame luchtvaart en vermindering van leefomgevingseffecten.
In het algemeen kan gesteld worden dat innovaties zoals ontwikkeling van nieuwe duurzame brandstoffen, elektrisch vliegen en innovaties rond gewichtsreductie kansen bieden voor verdienvermogen en verduurzaming. Het vraagt nader onderzoek om aan te kunnen geven welk effect specifieke maatregelen zouden kunnen hebben.
Indien er wordt gekozen om de vlakke vliegbelasting de komende vier jaar te handhaven of de vliegbelasting af te schaffen, wat is daarvan het effect op de CO2-reductie doelstellingen voor de luchtvaart? Wat is hiervan het gevolg voor de geluidsnormen? Wat is daarvan het effect op de staatskas?
Uit het rapport Economische en duurzaamheidseffecten van de vliegbelasting van het onderzoeksbureau CE Delft7 komt naar voren dat de mondiale CO2-emissies dalen met 0,3 Mton bij invoering van een vliegbelasting van € 7,45.
Uit de impactanalyse van de verhoging van de vliegbelasting van € 7,45 met een bedrag van € 17,95 per 1 januari 2023, uitgevoerd door CE Delft8, volgt dat de emissies van de Nederlandse luchtvaart dalen met ongeveer 0,6 Mton in drie van de vier doorgerekende scenario’s. Dat is ongeveer 5% van de totale Nederlandse luchtvaartemissies. Ook dalen de wereldwijde emissies licht, ondanks de uitwijk naar buitenlandse luchthavens.
Voor wat betreft de impact op het geluid volgt uit de impactanalyse van CE Delft dat in een deel van de onderzochte scenario’s het aantal woningen dat geconfronteerd wordt met geluidsoverlast met enkele procenten daalt. In scenario’s met knellende capaciteitsrestricties op Schiphol kan de geluidsoverlast licht stijgen. Dit komt doordat in deze scenario’s het aandeel intercontinentale vluchten stijgt. De vliegtuigen die vliegen op intercontinentale routes zijn groter en zwaarder en geven hierdoor meer geluidsoverlast.
De geraamde budgettaire opbrengst van de vliegbelasting voor de jaren 2024 tot en met 2028 staat in de tabel hieronder. In het geval de vliegbelasting wordt afgeschaft, is de budgettaire derving gelijk aan de reeks zoals hieronder weergegeven.
Vliegbelasting
792
837
882
926
943
Het bericht ''Niet bewust getraineerd'; Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet versoepelde exclusief voor Schiphol de bestaande stikstofregels»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij het opkopen van bedrijven voor stikstofruimte, eerst gekeken moet worden of de aanwezige stikstofruimte nodig is voor het herstellen van kwetsbare natuur?2
Ja, ik was altijd al van mening dat dit moet gebeuren bij extern saldeertransacties waar een overheidspartij bij betrokken is en dat is ook gebeurd. De RvS heeft in haar uitspraak van februari jl. geoordeeld dat bij extern salderen tussen private partijen eveneens getoetst moet worden op additionaliteit. Sindsdien volg ik deze lijn.
Klopt het dat van de negen opgekochte boerenbedrijven alle stikstofruimte naar de vergunning van Schiphol is gegaan en dat hierbij geen rekening is gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de buurt van de luchthaven? Zo ja, waarom is deze werkwijze toegepast en bent u zich ervan bewust dat dit tegen de Programma Aanpak Stikstof (PAS-)uitspraak ingaat?
Niet alle aangekochte stikstofruimte is benut voor activiteiten van Schiphol. Er is wel degelijk afgeroomd overeenkomstig het daarover door mijn ambtsvoorganger vastgesteld beleid.3 Dat betekent dat alleen gesaldeerd mag worden met depositie van de vergunde, feitelijke gerealiseerde capaciteit en maximaal 70% van deze depositie benut kan worden voor de luchthaven en minimaal 30% is afgeroomd. Dit gaat niet in tegen de PAS-uitspraak. De PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2019 maakt duidelijk dat een maatregel die naar z’n aard ook geschikt is om te worden ingezet als instandhoudingsmaatregel om in een Natura 2000-gebied de instandhoudingsdoelen te realiseren in de zin van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn of als passende maatregel om verslechtering in het gebied te voorkomen in de zin van artikel 6, lid 2, Habitatrichtlijn, alleen mag worden ingezet als mitigerende maatregel bij toestemmingverlening voor projecten met mogelijk significante gevolgen in de zin van artikel 6, lid 3, Habitatrichtlijn als dat aanvullend is aan hetgeen nodig is voor de natuur (additionaliteitstoets).
Uit de uitspraak Logistiek Park Moerdijk uit 2020 is vervolgens gebleken dat de overheid alleen extern kan salderen na een additionaliteitstoets. Dat was wat mij betreft destijds geen reden om aan te nemen dat extern salderen tussen private partijen ook moest worden getoetst aan additionaliteit. Ik was daarvan overtuigd omdat alleen de overheid maatregelen kan nemen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2, Habitatrichtlijn, en niet een willekeurige private partij.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om een onhoudbare vergunning te verstrekken om tijd te rekken? Zo ja, waarom is dit dan toch gebeurd?
Ja dat zou inderdaad onwenselijk zijn. Dit is, anders dan u suggereert echter niet het geval geweest.
Bent u het ermee eens dat Schiphol niet anders behandeld dient te worden dan boeren (of andere bedrijven) bij het verkrijgen van een natuurvergunning? Zo ja, waarom is voor Schiphol dan een andere werkwijze toegepast en waarom krijgt dit bedrijf een uitzonderingspositie?
Ik heb bij het verlenen van een natuurvergunning aan de luchthaven Schiphol niet anders gehandeld dan bij het verlenen van andere natuurvergunningen, waar extern salderen tussen private partijen onderdeel uitmaakte van de aanvraag om vergunning.
Kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat de vergunning zoals deze is verstrekt wel houdbaar is?
Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover geen inhoudelijke uitspraken doen.
Is het mogelijk nu al de natuurvergunning van Schiphol te herzien en daarmee niet de uitspraak van de rechter af te wachten in de aangespannen procedures? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om een aanvullende motivering te leveren in beroep.
De wet voorziet voorts in de mogelijkheid om een herstelbesluit te nemen (op grond van 6:19 Algemene wet bestuursrecht). Het beroep is in dat geval dan ook tegen een dergelijk herstelbesluit gericht. Gelet op de lopende beroepsprocedure kan ik hierover verder geen inhoudelijke uitspraken doen.
Indien deze manier van vergunningen verstrekken wel houdbaar zou zijn, waarom wordt deze dan niet toegepast voor bijvoorbeeld PAS-melders?
Door de recente uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat additionaliteit moet worden getoetst bij elke extern saldeertransactie. Dit geldt voor alle initiatiefnemers (zowel overheidspartijen als private partijen) die een overeenkomst ten behoeve van extern salderen sluiten.
De inzet van het Rijk is om via bronmaatregelen van de Structurele Aanpak Stikstof te komen tot legaliseren van PAS-melders. Tot nu toe heeft dit niet voldoende PAS-melders geholpen. Daarom verken ik samen met provincies ook andere mogelijkheden.
In mijn brief van 12 april jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er onvoldoende snelheid is op het legaliseren van PAS-meldingen. Daarom heb ik een verbreding van het programma aangekondigd. De verbrede aanpak moet ertoe leiden dat meer PAS-melders sneller aan een oplossing geholpen kunnen worden. De nieuwe lijnen die ik heb uitgezet en die de komende tijd verder worden uitgewerkt zijn: maatwerk, vrijwillige beëindiging en schadevergoeding. Ik blijf zoeken naar juridisch houdbare alternatieven waarmee meer PAS-melders sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat deze handelwijze niet toegepast zal worden op het verkrijgen van een vergunning voor Rotterdam Airport en Eindhoven Airport?3
Bij het verlenen van nieuwe vergunningen waarbij sprake is van extern salderen toets ik in alle gevallen aan additionaliteit conform de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Michiel van Nispen (SP), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Het bericht 'Nieuwe sof voor treinreizigers: Nederland verliest directe spoorverbinding met Zwitserland' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe sof voor treinreizigers: Nederland verliest directe spoorverbinding met Zwitserland»?1
Ja, hier heb ik inderdaad kennis van genomen.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat er in tijden van klimaatcrisis internationale treinverbindingen verdwijnen in plaats van worden toegevoegd? Welke concrete stappen heeft u tot op heden gezet om nieuwe internationale verbindingen van de grond te krijgen en daarnaast bestaande verbindingen te behouden?
Ik hecht veel belang aan voldoende en goede internationale verbindingen voor treinreizigers. Door de internationale verbindingen meer aan de markt te laten, zullen treinvervoerders meer gestimuleerd worden om op de (middel)lange afstanden nieuwe internationale treinverbindingen aan te gaan bieden, als de verwachting is dat het voor groepen reizigers interessant is. Dat treinvervoerders daarvoor belangstelling hebben, is zichtbaar aan het grote aantal meldingen bij de ACM om internationale verbindingen aan te bieden in de komende jaren.
Met het werkprogramma Internationaal Spoor werken we met regionale overheden, de OV-sector en buitenlandse stakeholders om de internationale bereikbaarheid per spoor te verbeteren. Daarmee zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet. Zo is de reistijd tussen Amsterdam en Berlijn met een halfuur verkort tot minder dan zes uur. Er rijden inmiddels vier rechtstreeks treinen per dag tussen Amsterdam en Londen. Met de bouw van een nieuwe terminal op Amsterdam Centraal zal het aantal reizigers dat gebruik kan maken van die treinen naar verwachting sterk toenemen. Verder gaat vanaf juni 2024 de Drielandentrein rijden, waarbij de huidige verbindingen tussen Maastricht en Luik en tussen Maastricht en Aken gekoppeld worden. NS en NMBS werken daarnaast samen aan een versnelling en frequentieverhoging van de verbinding Amsterdam-Brussel vanaf december 2024.
Wat is uw eerste reactie op het per 15 juli wegvallen van de bijna honderd jaar oude internationale treinverbinding tussen Nederland en Zwitserland?
Tot eind van dit jaar valt de verbinding naar Basel onder de huidige HRN-concessie. Ik sta daarom ook in overleg met NS over de gevolgen voor de concessie. Het feit dat de rechtstreekse verbinding verdwijnt per 15 juli a.s. heeft te maken met omvangrijke werkzaamheden tussen Frankfurt en Karlsruhe in de zomer en dit najaar. NS en DB zetten in die periode in op het bieden van een goede overstap richting Basel om zo de extra reistijd te beperken.
Vanaf 2025 worden de internationale verbindingen aan de markt overgelaten. Het is met open toegang primair aan de vervoerders om tot een passend aanbod voor reizigers te komen.
Het is natuurlijk spijtig dat een rechtstreekse treindienst naar Basel verdwijnt. In plaats van een rechtstreekse trein naar Basel komt er een nieuwe, rechtstreekse trein naar München, een bestemming die volgens de vervoerders in trek is en veel reizigers heeft vanuit Nederland. Overigens hebben NS en DB aangegeven dat Basel vanaf Amsterdam wel rechtstreeks bereikbaar blijft via de nachttrein. Zij hebben ook verzekerd dat gedurende de dag, via een goede overstap in Mannheim, met ongeveer dezelfde reistijd als de huidige directe verbinding Basel per trein goed bereikbaar blijft vanuit Nederland.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de betrokken spoorbedrijven en de Duitse en Zwitserse overheden om samen alles op alles te zetten om de bijna honderd jaar oude verbinding tussen Nederland en Zwitserland te behouden? Welke stappen gaat de NS zetten om het vervallen van de verbinding Amsterdam-Basel te voorkomen?
Om de vraag van de reiziger beter af te stemmen op het vervoersaanbod, is besloten om de internationale langeafstandsverbindingen vanaf 1 januari 2025 in open toegang tot stand te laten komen. Deze werkwijze geldt al in veel landen om ons heen. In deze nieuwe setting zie ik mijn rol vooral in het zorgen dat er mogelijkheden zijn om internationale verbindingen aan te bieden, waarbij een level playing field bestaat voor alle vervoerders.
Klopt het dat het laten vervallen van de verbinding naar Basel niet de voorkeur had van de NS? Waarom heeft de NS zelf geen ambitie en materieel om dergelijke internationale treinverbindingen op te zetten?
In partnerschap met DB rijdt NS de treinen van en naar Duitsland en verder. Dit gebeurt nu al deels in open toegang en vanaf 2025 volledig in open toegang. NS en DB zien de vraag naar München stijgen en willen graag tegemoetkomen aan deze vraag.
NS heeft eerder al gemeld dat vanaf 2024 de eerste nieuwe (door DB aangeschafte) ICE3-neo treinen op de route naar Frankfurt en verder zullen gaan rijden. Momenteel wordt de toelatingsprocedure doorlopen, in opdracht van DB. Daarnaast worden door NS 12 ICNG-stellen ingericht zodat deze ook kunnen rijden in Duitsland. Momenteel wordt hiervoor een testbedrijf doorlopen in Duitsland.
Hoeveel reizigers maakte jaarlijks gebruik van de verbinding tussen Amsterdam en Basel? Tot hoeveel extra vliegbewegingen zal het wegvallen van deze verbinding leiden?
Over de exacte cijfers van het aantal treinreizigers beschik ik niet, ook omdat het hier gaat om bedrijfsgevoelige informatie van verschillende vervoerders in verschillende landen welke bijvoorbeeld in Duitsland nu al in open toegang rijden.
Gelet op het feit dat de reistijd naar Basel (inclusief overstap) niet veel zal veranderen en daarnaast een nieuwe rechtstreekse verbinding wordt toegevoegd naar een nieuwe bestemming (München), die ook potentie heeft voor substitutie van luchtvaart naar trein, zal naar verwachting het totale effect op het aantal vliegbewegingen positief zijn.
Overwegende dat uit berekeningen van de website EcoPassenger blijkt dat een treinreiziger tussen Amsterdam en Basel 25 kilo broeikasgassen uitstoot, terwijl een vliegreiziger 121 kilo aan broeikasgassen uitstoot, wat is de totale klimaatschade van het wegvallen van de verbinding tussen Amsterdam en Basel?
In haar onderzoek naar de substitutie van luchtvaart naar trein uit 2023 heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) laten zien dat zowel Basel als München relevante en kansrijke locaties zijn voor de transitie van luchtvaart naar trein. München komt in de KiM-studie zelfs op de 4e plek bij kansrijke herkomst-bestemmingsrelaties na Londen, Parijs en Kopenhagen en wordt ook gezien als kansrijk voor transferreizigers. De bereikbaarheid per trein van beide bestemmingen zal onder meer na de werkzaamheden van komend jaar tussen Frankfurt en Mannheim nog verder verbeteren. De KIM-studie laat zien dat met alle variabelen in acht genomen (reistijdverkorting, ticketprijzen, etc.) er in 2040 mogelijk 64.000 reizen naar Basel gesubstitueerd kunnen worden (vliegtuig naar trein) en 104.000 naar München.
Overwegende dat nieuwe spoorbedrijven staan te springen om nieuwe internationale verbindingen op te zetten, bent u bereid om met alle mogelijke aanbieders van internationale treinreizen samen te komen en een actieagenda op te stellen om zo snel mogelijk te komen tot nieuwe internationale verbindingen?
Met het werkprogramma Internationaal Spoor zet ik mij reeds actief in om vervoerders actief te faciliteren. Daarbij houd ik ook rekening met het feit dat vanaf 2025 internationale verbindingen in open toegang zijn en dus de wijze van sturen vanuit overheden verandert, ook in wisselwerking tussen verschillende vervoerders. Met de bouwstenen voor een strategie breng ik de mogelijkheden om deze aanpak te intensiveren of uit te breiden in kaart, waarbij de keuzes wel voor een nieuwe regering zijn.
Welke maatregelen kunt u op korte termijn nemen om mogelijke nieuwe aanbieders van internationale treinen te ondersteunen? Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s de mogelijkheid te verkennen om nationale spoorwegbedrijven wagons en treinen te laten verhuren aan potentiële nieuwe spoorwegbedrijven?
In aanvulling op de verschillende zaken, die ik reeds beschreven heb, blijf ik in gesprek met aanbieders van internationale treinen. Ik zie mijn rol daarbij vooral in het bieden van een gelijk speelveld voor alle partijen en het zorgen dat de belangen van reizigers geborgd zijn. De Europese spooragenda voor internationaal personenvervoer per spoor zal ik blijven ondersteunen.
Wat betreft de beschikbaarheid van materieel zie ik vooral een rol bij vervoerders zelf, zeker ook in de context van open toegang. De pilots in het kader van het EU Actieplan voor internationale railverbindingen kunnen hier ook relevante input voor opleveren voor wat betreft de rol van de Commissie als ook de lidstaten.
Het bericht dat er vijf jaar na ramp met MSC Zoe duidelijk wordt waar de troep ligt |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat er nog 800.000 kilo afval van de MSC Zoe op de bodem van de beschermde Waddenzee ligt?1
De Waddenzee is een zeer waardevol natuurgebied en moet beschermd worden. Het betreft overigens ladingrestanten in de Noordzee en niet in de Waddenzee, maar afval hoort niet in zee, welke zee dan ook.
Nadat de MSC ZOE begin 2019 342 containers verloor op de Noordzee ten noorden van de Waddeneilanden in Nederland en Duitsland hebben er in 2019 uitvoerige bergingswerkzaamheden plaatsgevonden. Na het incident is alles op alles gezet om zoveel als mogelijk is op te ruimen van de ruim 3 miljoen kilo aan goederen die verloren ging. Hierbij is ruim driekwart van de lading teruggevonden en opgeruimd langs de kust en op de Noordzee. De 800 ton ladingrestanten van de MSC ZOE die niet konden worden terug gevonden liggen verspreid over een zeer groot gebied (Nederlands en Duits gebied), en het betreft naar verwachting kleine objecten in kleine hoeveelheden. Die zijn moeilijk vindbaar vanwege de dynamiek van de zeebodem en daardoor ook nagenoeg niet te bergen. Het effect van verder zoeken en opruimen is zeer beperkt, en vergt onevenredig veel (milieubelastende) inspanning en kosten.
Na het incident met de MSC ZOE is verder een verkenning uitgevoerd van de ecologische effecten op de lange termijn. De resultaten laten zien dat er geen significante negatieve effecten zijn van de onderzochte microplastics op de (bodem)ecologie van de Waddenzee en Noordzee.
Indien er toch ladingresten van de MSC ZOE worden teruggevonden of aanspoelen op stranden, zijn er in de overeenkomst met de reder afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan eventuele toekomstige opruimingen. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 5.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de zogenaamde Master Target List, een lijst waardoor het opruimen van dit afval gerichter kan, jarenlang achter te houden?
De Master Target List is eigendom van MSC, de reder, en was bestemd om onder toezicht van Rijkswaterstaat doelgericht de bergingswerkzaamheden te kunnen verrichten. MSC weigerde de Master Target List ter beschikking te stellen aan anderen dan Rijkswaterstaat. MSC heeft daarvoor geen redenen aangevoerd.
Op de bodem van de Noordzee bevindt zich maritiem erfgoed zoals scheepswrakken. Bij de bergingsoperatie is de zeebodem gescand en daarbij zijn mogelijke locaties van erfgoed in beeld gekomen. Het openbaar maken ervan zou mogelijk kunnen leiden tot roof van cultureel erfgoed. De weigering van MSC om de Master Target List met derden te delen had om deze reden de steun van Rijkswaterstaat.
In juni 2023 is bij Rijkswaterstaat een verzoek op grond van de Wet open overheid ingediend waarin om openbaarmaking van de Master Target List wordt gevraagd. Dat resulteerde in de publicatie van de Master Target List en andere informatie op 21 december 2023, waarbij locatiegegevens slechts gedeeltelijk werden vrijgegeven vanwege erfgoedbelangen. Eventuele vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens heeft in dat besluit geen rol gespeeld. Naar aanleiding van een bezwaarschriftprocedure is komen vast te staan dat de Wet open overheid in dit geval geen grond biedt voor weigering vanwege erfgoedbelangen.
Heeft u in de afgelopen jaren de rederij van de MSC Zoe verzocht om de lijst openbaar te maken? Zo ja, welke inzet heeft u hierin getoond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vertrouwelijke bedrijfsgegevens in het geding zouden zijn nu de plekken waar afval is gevonden bekend zijn? Weegt dit volgens u op tegen de milieuschade die is ontstaan en voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat deze gegevens altijd bekend zijn geweest zich tot de keuze om het resterende afval tot zwerfvuil te verklaren en de inspanningsverplichting aan de rederij van de MSC Zoe te beëindigen?
Zoals eerder ook mondeling toegelicht bij het CD Maritiem op 8 februari 2024, is het niet zo dat de ladingrestanten van de MSC Zoe tot zwerfafval zijn verklaard. In de praktijk blijkt echter dat het opsporen en bergen van dit afval niet zinvol is. Bij het beëindigen van de bergingsoperatie is vastgesteld dat de verhouding tussen de (milieu)lasten en de verwachte opbrengst ongunstig zou zijn.
De Master Target List is een belangrijk hulpmiddel geweest om in 2019 ladingresten van de MSC ZOE te kunnen bergen. De Master Target List geeft echter géén inzicht de locatie van de circa 800 ton lading van de MSC ZOE die nooit werd teruggevonden. Dit wordt hieronder toegelicht.
Na de ramp is in 2019 uitvoerig de zeebodem van een groot gebied (3.000 vierkante km – equivalent van de Provincie Utrecht) gescand. Dit leidde tot identificatie van ongeveer 6.000 mogelijke objecten of delen van objecten («targets») op de Nederlandse en Duitse Noordzee. Dat er veel targets werden gevonden was te verwachten aangezien dit deel van de Noordzee al eeuwenlang wordt gebruikt voor scheepvaart en visserij. De 6.000 targets zijn vastgelegd op de Master Target List. Een derde van deze targets bleek van de MSC ZOE afkomstig en deze zijn vervolgens geborgen. De rest bestond uit een brede groep van mogelijkheden, zoals verloren visnetten, scheepswrakken, verloren ankers en ankerkettingen, objecten die van nature voorkomende zoals stenen, of bleken toch geen object te zijn maar afwijkende, natuurlijke, vormen van de zeebodem. Deze zaken bevinden zich naar verwachting nog steeds op de zeebodem maar het zijn, voor zover dat kan worden nagegaan, dus géén ladingrestanten van de MSC ZOE.
Vanwege de lading van de MSC ZOE die niet kon worden teruggevonden zijn er in de overeenkomst die bij de beëindiging van de bergingsoperatie met MSC is gesloten afspraken gemaakt over financiële bijdragen aan het Fishing for Litter programma, aan eventuele toekomstige bergingen op zee en voor het opruimen van MSC ZOE-lading die alsnog op de stranden zou kunnen aanspoelen. Rijkswaterstaat heeft uit deze gelden in 2023 een financiële bijdrage gedaan van € 70.000 aan project CleanupXL van de Waddenvereniging. Ook is een grootscheepse schoonmaakactie van plastic korrels op Terschelling uit deze gelden betaald. Over besteding van het resterende budget zal Rijkswaterstaat in overleg treden met de Waddengemeenten.
Deelt u de mening dat het resterende afval alsnog moet wordengeborgd?
Afval hoort niet in zee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is na het incident met MSC ZOE is zo veel als mogelijk opgeruimd. De bergingsactiviteiten van de ramp met MSC ZOE zijn daarmee afgerond.
Ook de komende jaren zal het Fishing For Litter (FFL) project ondersteund worden. Daarmee wordt afval ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt waaronder ook resterend afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is en waardoor de Noordzeebodem schoner wordt.
Welke ruimte geeft de openbaarmaking van deze Master Target List en deze publicatieplicht tot het verplichten van de reder om het afval alsnog te bergen?
De afwikkeling en bergingsactiviteiten van de ramp met MSC zijn definitief afgerond. De reder heeft aan zijn verplichtingen voldaan en kan niet tot verdere berging worden verplicht. De Kamer is hier over geïnformeerd2.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn de objecten(delen) op de Master Target List die niet al in 2019 werden geborgen niet afkomstig van de MSC ZOE. Het gaat hooguit gedeeltelijk om afval, zoals resten van visnetten, maar bijvoorbeeld ook om stenen. Verder is het waarschijnlijk dat vijf jaar na dato objecten zijn verplaatst of dieper onder het zand zijn geraakt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 5, zou verder zoeken naar afval en het bergen ervan veel inspanning vragen maar weinig opleveren.
Komende jaren zal ondersteuning worden gegeven aan het project Fishing For Litter (FFL), waarmee afval wordt ingezameld dat tijdens vissen in netten terecht komt, waaronder ook afval dat mogelijk van de MSC ZOE afkomstig is. Mitigatie van CO2-uitstoot is daarbij niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dit afval alsnog te bergen? Zo ja, op welke manier en met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een resultaatverplichting toezeggen om deze hoeveelheden afval, zoals ook inzichtelijk op de Master Target List, alsnog te bergen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mitigerende maatregelen kunnen hierbij genomen worden om de CO2-uitstoot van de bergingsoperatie te verkleinen?
Zie antwoord vraag 7.
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
De berichtgeving is gebaseerd op cijfers van de Chinese douane. Op dit moment is het niet mogelijk om deze cijfers te verifiëren. Daarnaast kunnen andere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals prijsstijgingen, doorvoer via de provincie Xinjiang vanuit andere Chinese provincies, en doorvoer van producten via Nederlandse (lucht)havens.
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van Adrian Zenz. De bevindingen beschreven in dit onderzoek, maar ook andere internationale rapporten over dwangarbeid door Oeigoeren zijn zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie over de situatie ter plaatse en kan de specifieke conclusies van dit onderzoek dus niet bevestigen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Volgens deze kaders moeten bedrijven rekening houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties. Potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen – zoals dwangarbeid – dienen zij volgens het gepaste zorgvuldigheidsproces te identificeren, voorkomen of mitigeren, en hier rekenschap over af te leggen. Met totstandkoming van de Europese anti-dwangarbeidverordening wordt het voor bedrijven ook wettelijk verboden om producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid op de Europese markt te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de anti-dwangarbeidverordening is per brief met uw Kamer gedeeld op 29 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 436).
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Het kabinet kan helaas niet uitsluiten dat Nederlandse consumenten producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Daarbij verstoort dwangarbeid het internationale gelijke speelveld door oneerlijke concurrentie. Het kabinet ziet daarom de urgentie om hier paal en perk aan te stellen en onderschrijft het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD).
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet te zeggen of de import uit Xinjiang is gestegen vanwege de aanstaande inwerkingtreding van de anti-dwangarbeidverordening. Er kunnen meerdere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Vanwege de benodigde juridische tekstcontroles en vertalingen en de aanstaande Europese Parlementsverkiezingen kunnen de stappen om de anti-dwangarbeidverordening formeel vast te stellen pas na de zomer worden afgerond. Na vaststelling van de verordening wordt de definitieve tekst gepubliceerd in het EU Publicatieblad en treedt de verordening de volgende dag in werking. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing. Naar verwachting gebeurt dat in het najaar van 2027. Vanaf dat moment zal de verordening in ieder geval effect hebben, maar naar verwachting anticiperen bedrijven al eerder op de inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet zal bedrijven daarbij ook ondersteunen onder andere in relatie tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid via het IMVO-steunpunt.
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
De CSDDD zal zeer grote bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun keten van activiteiten om zo risico’s voor mens en milieu – waaronder dwangarbeid – te identificeren, te voorkomen en aan te pakken Naar verwachting zal de CSDDD daarmee een positief effect hebben op het tegengaan van dwangarbeid. Anders dan de anti-dwangarbeidverordening legt de CSDDD echter geen verbod op om producten, bijvoorbeeld gemaakt met dwangarbeid, op de markt van de Unie te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over risicovolle strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Uitgangspunt voor het kabinet is dat open markten bedrijven de mogelijkheid bieden om toegang te krijgen tot verschillende leveranciers en afzetmarkten, waardoor bedrijven hun toeleveringsketens effectief kunnen diversifiëren. Dat draagt bij aan het voorkomen of verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden is niet het doel van de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD. Wanneer de CSDDD in werking treedt, worden bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en dus risico’s voor mens en milieu in hun keten van activiteiten in kaart te brengen en te adresseren, ongeacht waar ter wereld deze risico’s plaatsvinden. Een mogelijk aandachtspunt daarbij is dat dit zou kunnen leiden tot terughoudendheid bij bedrijven om te investeren in nieuwe grondstoffenketens met hoge IMVO-risico’s, met als gevolg dat er minder diversificatie plaatsvindt. Dit punt geldt minder als het gaat om verder uitbouwen van bestaande grondstoffenketens in hoog-risicogebieden, omdat bedrijven daar al gecommitteerd zijn. Andersom zou de CSDDD juist kunnen bijdragen aan diversificatie wanneer bedrijven besluiten relatief meer te investeren in gebieden met minder IMVO-risico’s. Daarbij geldt overigens dat de CSDDD bedrijven juist stimuleert om, in lijn met de OESO-richtlijnen, hun invloed aan te wenden om via gepaste zorgvuldigheid geleidelijke verbetering aan te brengen in waardeketens. Terugtrekking uit risicogebieden is daarbij alleen passend als laatste redmiddel. Alhoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun waardeketen faciliteert en stimuleert het kabinet diversificatie door middel van partnerschappen, handelsakkoorden, diplomatie en financiële instrumenten op Europees en nationaal niveau.
Met de anti-dwangarbeidverordening wordt o.a. beoogd oneerlijke concurrentie te bestrijden door het verdienmodel dat gebruik maakt van dwangarbeid bij bedrijven weg te nemen.
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen en de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven binnen de reikwijdte wettelijk verankerd. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Met de inwerkingtreding van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden bedrijven verplicht te rapporteren over hun impact op mens en milieu, waar dan ook ter wereld. Onder de gedelegeerde handelingen van de CSRD zijn rapportagestandaarden aangenomen die o.a. vragen om te rapporteren over werknemers in de waardeketen en getroffen gemeenschappen. Deze duurzaamheidsrapportage draagt bij aan transparantie over waardeketens.
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het gebruik van door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde economische dienstverlening. De overheid verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze richtlijnen. Het kabinet kan niet uitsluiten dat bedrijven die producten importeren uit Xinjiang steun van de Nederlandse overheid ontvangen. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD.
De berichten ‘Vitens: mogelijk geen drinkwateraansluiting bij nieuwe woningen’ en ‘Al tientallen bedrijven krijgen geen aansluiting op drinkwater’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de uitspraak, gedaan door de terugtredend bestuursvoorzitter van Vitens, dat het tekort aan drinkwater «een crisis in slow motion» is?1, 2
De zorgen die door de terugtredende bestuursvoorzitter van Vitens en ook door zijn collega’s geuit zijn, worden herkend. Het tempo waarmee de drinkwatervraag groeit en dat waarmee de productiecapaciteit zich ontwikkelt, lopen niet synchroon. Naast technische vraagstukken zoals de impact van een winning op de omgeving maar ook de beschikbaarheid van voldoende energie voor de productielocatie, is het ook nodig dat het bevoegd gezag scherpe keuzes maakt over het gebruik van de boven- en ondergrond. Ingrijpen door het Rijk sluit ik niet uit, maar dit heeft gezien de bestuurlijke verhouding niet de voorkeur.
Hoeveel nieuwbouwwoningen lopen de komende jaren naar verwachting vertraging op doordat er niet tijdig voldoende drinkwatercapaciteit beschikbaar is?
De drinkwaterbedrijven hebben de plicht om huishoudens te voorzien van drinkwater. Daarbij is het belangrijk te weten wat wanneer wordt gebouwd en moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten uit de Kamerbrief Water en Bodem Sturend en de motie Van der Plas3.
In de regionale woondeals zijn de aantallen woningen opgenomen die tot en met 2030 worden gerealiseerd en hebben gemeenten aangegeven welke locaties zij daarvoor geschikt achten. Hierbij is door de gemeenten, voor een deel van hun nieuwbouwopgave, al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Als er projecten zijn waar de levering van drinkwater op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kunnen deze aan de regionale versnellingstafels of landelijke versnellingstafel worden geagendeerd om te bezien wat mogelijkheden zijn om toch versnelling in de woningbouw te houden. Ook het ruimtelijk afwegingskader klimaat adaptieve gebouwde omgeving besteedt aandacht aan de beschikbaarheid van voldoende drinkwaterbronnen voor de woningbouwopgave.
Op dit moment zijn knelpunten bekend in Twente, de Achterhoek, rond Utrecht, Amersfoort, Den Haag en het noorden van Groningen. Om te voorkomen dat woningen niet kunnen worden aangesloten, krijgen in eerste instantie de zakelijke gebruikers daar geen nieuwe aansluiting.
We werken met de drinkwaterbedrijven en de provincies aan het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen tot 2030. In januari is de Signaalrapportage ten aanzien van de bestuurlijke prioriteit voor de drinkwatervoorziening bij provincies ook met de Kamer gedeeld.4 Deze is voor mij reden geweest om in het Bestuurlijk Overleg Water de provincies aan te sporen om de behoeften per provincie goed in kaart te brengen. Afgesproken is dat de provincies in het volgende Bestuurlijk Overleg hun beelden opleveren. Ook onderhoud ik nauw contact hierover met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Hoeveel opstartende of uitbreidende bedrijven lopen de komende jaren naar verwachting vertraging op doordat er niet tijdig voldoende drinkwatercapaciteit beschikbaar is?
Zoals in het Wetgevingsoverleg van 29 januari jl. aangegeven, zijn we de vanzelfsprekendheid al geruime tijd voorbij dat er altijd voldoende water beschikbaar is voor alle activiteiten in Nederland. Het is zaak voor alle bedrijven, bestaand, opstartend of uitbreidend, om na te gaan hoeveel water van welke kwaliteit voor de bedrijfsvoering echt nodig is.
In het werken aan drinkwaterbesparing voeren de drinkwaterbedrijven gesprekken met hun zakelijke klanten, vooral ook met de grootzakelijke gebruikers, om inzicht te krijgen in de zogenaamde waterprofielen. We zijn in overleg met de betrokken brancheorganisaties ook op zoek naar sectoren waar niet dat hele schone drinkwater nodig is, juist ook om daarmee de voorwaarden voor dit soort bedrijven te waarborgen om zich duurzaam in Nederland te vestigen, dan wel ze in Nederland gevestigd te houden.
Wat is het effect op onze economie van het tekort aan drinkwatercapaciteit voor nieuwbouw en bedrijven? Leidt dit bijvoorbeeld tot een minder aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee minder investeringen in Nederland?
Het tekort aan drinkwatercapaciteit leidt er in sommige regio’s toe dat bedrijven onderzoeken waar water van minder goede kwaliteit ook zou volstaan voor het productieproces. Het is een positieve ontwikkeling dat veel bedrijven nu zelf in beweging komen, door te kijken naar eigen verbruik en benchmarks te doen per branche. De vereniging van grote industriële watergebruikers, de VEMW, is zelf ook al bezig om op zoek te gaan naar bedrijven die kunnen volstaan met een lagere kwaliteit.
Daarbij is de beschikbaarheid van voldoende water altijd een overweging geweest die bedrijven in ogenschouw namen bij het kiezen van locaties. Dat het niet meer vanzelfsprekend is dat het drinkwaterbedrijf alle vragen van zakelijke klanten kan accommoderen, zal bij die bedrijven mogelijk tot andere keuzes leiden.
Voor het effect op de nieuwbouw van woningen: zie het antwoord bij vraag 2.
Kunt u garanderen dat ziekenhuizen, scholen en vitale infrastructuur altijd toegang hebben tot de benodigde hoeveelheid drinkwater?
De Drinkwaterwet verplicht de drinkwaterbedrijven tot het leveren van drinkwater aan consumenten en andere afnemers, daar waar het gaat om water dat is bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden. De Drinkwaterwet kent geen bijzondere doelgroepen of typen gebouwen.
Welke rol speelt het feit dat de toegang tot schoon drinkwater een mensenrecht is in het kabinetsbeleid?
Het is essentieel dat iedereen voldoende drinkwater heeft. Dat moet nu, morgen en verder in de toekomst goed geregeld zijn. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals verwoord in de Beleidsnota Drinkwater 2021–20265.
Hoe staat het met de uitvoering van de D66-motie over het starten van een publiekscampagne voor meer waterbewustzijn?3
De uitvoering van de motie is onderdeel van het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing. Dit plan is recent vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Water. Op korte termijn wordt u hierover nader geïnformeerd.
Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende drinkwater kan worden opgepompt zonder dat de natuur wordt geschaad?
Het beschikbare zoetwater in de ondergrond dat zonder problemen kan worden opgepompt is beperkt. Daarom is in de Water en Bodem Sturend-brief opgenomen dat het van belang is om zowel zuinig om te gaan met water en om water beter vast te houden en te bergen. Daarom worden in de gebiedsprocessen in het kader van het NPLG alle grondwateronttrekkingen in beeld gebracht. Het doel is inzicht te krijgen in de totaal onttrokken volumes. Ook moeten afspraken worden gemaakt over de hoeveelheid grondwater die er per jaar in totaal onttrokken mag worden en over de verdeling hiervan. Ook bepalen provincies een grondwaterplafond, waarbij ook de kleine onttrekkingen mee worden genomen. Dit geldt zowel op provinciale schaal, als op het schaalniveau van verdrogingsgevoelige natuurgebieden.
In het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen tot 2030 werken we samen met IPO en Vewin onder andere uit wat de juridische doorwerking is van het benoemen van drinkwater als dwingende reden van groot openbaar belang bij de afweging met andere belangen. Ik ga er vanuit dat het altijd een casus-afhankelijke afweging zal zijn, die het bevoegd gezag moet maken. Het grondwaterplafond kan hierbij helpen.
Wat zou een verhoging van het grondwaterpeil kunnen bijdragen aan het terugdringen van het zoetwatertekort?
Een effect van het verhogen van het grondwaterpeil op het terugdringen van het zoetwatertekort is locatieafhankelijk. Op de hogere zandgronden bijvoorbeeld, waar geen of beperkte aanvoer van oppervlaktewater is, heeft het verhogen van de grondwaterstanden zeker een positief effect op de zoetwaterbeschikbaarheid. Daarom is in de Water en Bodem Sturend-brief ook opgenomen dat in deze gebieden de grondwaterstanden omhoog gebracht moeten worden. Dit ophogen van de grondwaterstanden kan door in natte periodes, waarin er veel regen valt, het water lokaal vast te houden en te laten infiltreren.
Hoe stuurt het kabinet op de eigen ambitie om in 2035 20% drinkwaterbesparing te realiseren? Wordt dit gemonitord en wanneer vindt u het tijd om aanvullende maatregelen te nemen?
Onder regie van IenW wordt samen met stakeholders gewerkt aan een Nationaal Plan van Aanpak voor Drinkwaterbesparing (een maatregel zoals genoemd onder «Zuinig met water» uit de Kamerbrief Water en Bodem Sturend) om uiteindelijk te komen tot een reductie van drinkwatergebruik van 20% in 2035. De maatregelen richten zich op: (1) huishoudens, (2) nieuwbouw en renovatie, en (3) zakelijke gebruikers. Monitoring vindt jaarlijks plaats en het plan wordt elke twee jaar met de stakeholders geactualiseerd en aangescherpt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 wordt u hierover op korte termijn nader geïnformeerd.
Tata Steel en de HUMAN documentaire STAAL |
|
Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u de HUMAN-documentaire STAAL, bestaande uit vier afleveringen, gezien?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik beschik niet over een NPO Plus account en heb daarom nog niet de volledige serie bekeken. Het materiaal dat ik tot nu toe heb gezien geeft een goede inkijk in de verschillende perspectieven in de IJmond.
Wat wilt u zeggen tegen de omwonenden van Tata Steel die, zoals ook naar voren komt in de documentaire, grote hinder en negatieve gezondheidseffecten ervaren van de fabriek en hun leven op allerlei wijzen moeten aanpassen aan de fabriek?
Bewoners in het IJmondgebied maken zich terecht zorgen over hun gezondheid en die van hun kinderen. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren2. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op het fragment waarin een Tata Steel-medewerker, wanneer hij een afsluiter van een installatie opendraait, tegen een collega zegt dat hierbij rotzooi vrijkomt, maar dat het goed is als het maar niet op de camera’s van Frisse Wind staat en dat ze de installatie daarom ’s avonds in het donker starten?2
Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden niet. Dat maakt het lastig om goed te kunnen reflecteren. In algemene zin geldt dat uit de wetgeving volgt dat de toezichthouder, in dit geval de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, onverwijld over ongewone voorvallen moet worden geïnformeerd.
Tata Steel heeft mij laten weten dat het in dit geval ging om normale onderhoudswerkzaamheden die conform de geldende eisen gemeld zijn aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied handelt deze informatie af conform de in het toezicht gebruikelijke werkwijze. Daarbij wordt beoordeeld wat hier precies gebeurd is en of het bedrijf regels heeft overtreden.
Klopt het dat Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, omdat gifwolken die hierbij vrijkomen dan minder goed te zien zijn op beeld? Zo nee, hoe zit dit dan en waarom wordt die indruk dan gewekt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Dat kan ik niet beoordelen. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet erop toe dat onderhoud conform de daaraan gestelde eisen wordt uitgevoerd en dat de daarbij behorende meldingen worden gedaan.
Bent u het ermee eens dat, als Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, zodat het minder goed te zien is op beeld, dit bevestigt dat Tata Steel handhaving probeert te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Wat vindt u van het feit dat omwonenden van Tata Steel zelf camera’s en een infraroodcamera moeten opstellen, om te borgen dat de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata goed wordt geregistreerd en erop kan worden gehandhaafd door de omgevingsdienst?
Het uitgangspunt van het milieurecht is overigens dat een grote onderneming als Tata Steel zélf door middel van metingen en monitoring de uitstoot van haar installaties in de gaten houdt. Daartoe huurt het bedrijf geaccrediteerde meetbedrijven in. De metingen die bewoners doen, kunnen een interessante aanvulling zijn op de zaken die het bedrijf en de verschillende overheden zelf al uitvoeren.
Het stellen van monitoringsvoorschriften in de vergunning, de monitoring en het indien nodig uitvoeren van controlemetingen daarop is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd. Ook is recent een extra camera geplaatst voor toezicht op de Kooksfabriek 1. Daarnaast evalueert de provincie op dit moment het luchtmeetnet.
Kunt u bevestigen dat de door omwonenden geïnstalleerde infraroodcamera meer en actuelere inzichten biedt in de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata Steel? Zo nee, op welke wijze heeft de omgevingsdienst zelf (los van input van Tata Steel zelf) inzicht in de dagelijkse uitstoot van die stoffen door Tata Steel?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Mijn ministerie zal, samen met het RIVM en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, contact leggen met de omwonenden om meer te weten te komen over de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie.
Bent u het ermee eens dat dit soort techniek actief moet worden ingezet door de omgevingsdiensten en dat burgers hiermee niet belast zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik op dit moment niet zeggen, omdat de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie mij nog niet duidelijk is.
Gaat u in gesprek met omgevingsdiensten om ze aan te sporen en waar nodig te faciliteren om bij grote vervuilers meer gebruik te maken van technologie zoals camera’s en eigen meetapparatuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ik vind in algemene zin dat de overheid voortdurend moet streven naar een effectief en sterk stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. In het kader van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zet ik daarom in op onder andere effectieve handhaving door het delen van de juiste informatie. In de actieagenda Industrie en Omwonenden4 wordt in het onderdeel «meten en weten» ook nader onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van dit soort metingen.
Hoe kan het dat er nog maar zes verbeuringen zijn uitgedeeld in de derde last onder dwangsom voor rauwe kooks, terwijl op de camera’s van Frisse Wind al vele malen het soort zwarte wolken te zien zijn waarvan de omgevingsdienst in de documentaire STAAL zegt dat het rauwe kooks zijn?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst heeft op haar website een uitgebreide uitleg geplaatst over het beoordelen van camerabeelden en rauwe kooks5. Daaruit blijkt overigens dat er diverse zaken in onderzoek zijn.
Kent u het gezondheidsultimatum van omwonenden van Tata Steel en milieuorganisaties?3 Wat is uw reactie hierop, punt voor punt?
Ja, dat is mij bekend. Hierin roepen omwonenden en milieuorganisaties op tot een snelle sluiting van de ziekmakende fabrieksonderdelen en een voortvarende verduurzaming van de fabriek. Het voorstel van de omwonenden vertoont grote overeenkomsten met het door Hans Wijers en Frans Blom geanalyseerde scenario «alleen elektrische boogovens.7» Zij geven aan dat een keuze voor de productieroute met alleen elektrische hoogovens logisch is als de Staat de grote investering van publieke middelen in een economisch kwetsbaar bedrijfsmodel op vindt wegen tegen de reductie van de lokale hinder en het behoud van een deel van de lokale werkgelegenheid, en als de Staat het vertrouwen heeft dat Tata Steel Nederland concurrerend kan zijn in de markt voor laagwaardig staal. Zij beoordelen de economische levensvatbaarheid van dit scenario als slecht.
In de recente brief heeft het kabinet een voorkeur uitgesproken voor een ander scenario, namelijk het «voorstel van TSN met versnelde overlastreductie»8.
Vindt u het acceptabel dat Tata Steel nog tot zeker 2040 wil doorgaan met het uitstoten van grote hoeveelheden ziekmakende stoffen, ten koste van de gezondheid van mens en milieu? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier dan tegen nemen?
Nee, dat vind ik niet acceptabel. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil daarom op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren9. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op de eis van deze omwonenden- en milieuorganisaties, namelijk dat Tata Steel de kooksfabriek 2 uiterlijk in 2025 moet sluiten? Wanneer gaat u hier gehoor aan geven?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, onderzoekt het kabinet of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren. Een definitief besluit hierover wordt tijdens de voorjaarsbesluitvorming genomen. Onderdeel van deze optie is een versnelde reductie van de impact op de gezondheid door het sneller realiseren van overkappingen en het eerder sluiten van Kooks- en Gasfabriek 2. In de onderhandelingen met het bedrijf zal moeten blijken in hoeverre het mogelijk is om de gewenste versnelling ook daadwerkelijk te bereiken. Daarbij spelen zaken als technische haalbaarheid, mogelijkheden voor versnelling van vergunningverlening en financiële haalbaarheid een rol.
Erkent u dat het stellen van bovenstaande eisen zoals ook verwoord in het gezondheidsultimatum aan Tata Steel ook helpt om de klimaat- en stikstofdoelen te halen, gezien het bedrijf de grootste CO2- en stikstofuitstoter is van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende scenario’s waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de klimaat- en stikstofdoelen. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport van Hans Wijers en Frans Blom10.
Hoe gaat u de maatwerkafspraken die met Tata Steel worden gemaakt ook afdwingbaar maken, zodat er bijvoorbeeld sancties kunnen worden opgelegd als Tata de doelen niet haalt en de afspraken niet naleeft, ook met betrekking tot gezondheid?
Het kabinet zal, in lijn met het advies van de Expertgroep gezondheid IJmond11, inzetten op het opnemen in een eventuele maatwerkafspraak van een paragraaf over gezondheid, met duidelijk omschreven doelen wat betreft effecten op de gezondheid. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Zoals ik uw Kamer in juli 202312 heb gemeld, worden deze afspraken vastgelegd in juridisch bindende maatwerkafspraken, waar voorwaarden aan worden verbonden. Op dit moment wordt onderzocht hoe (het afdwingen van) een dergelijke afspraak het beste kan worden vormgeven.
Wat is uw reactie op het toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst, uitgesplitst per stap, namelijk: Tata Steel halffabricaten laten inkopen, de oude hoogovens uiterlijk in 2030 vervangen door elektrische ovens en de productie vanaf 2030 verlagen van 7 miljoen naar 4 miljoen ton staal?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Neemt u dit toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst mee bij het uitvoeren van de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?4 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het rapport van Hans Wijers en Frans Blom14 heeft dit onafhankelijk en transparant in beeld gebracht.
Wanneer krijgt de Kamer de resultaten van de uitvoering van de bovengenoemde motie-Van Esch c.s. met een MKBA van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder ook expliciet een scenario van recycling en het afschalen van de fabriek?
De Kamer heeft deze informatie recent ontvangen in de vorm van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom15. Hiermee is deze motie afgedaan.
Aangezien eerder al is gebleken dat de data van Tata over de schadelijke stoffen die zij uitstoten geen betrouwbaar, compleet en actueel beeld geeft van de daadwerkelijk uitgestoten stoffen, bent u bereid om ervoor te zorgen dat er vanuit de overheid meer zelf wordt gemeten bij Tata Steel, bijvoorbeeld met meer inzet van slimme technologie en uitbreiding van meetpunten waardoor continu kan worden gemeten, actuele gegevens over schadelijke stoffen worden vergaard en handhavers en burgers zo voorzien worden van betrouwbare informatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 9 januari 202416 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de provincie Noord-Holland vorig jaar al aanvullend budget gegeven aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voor het uit laten voeren van additionele emissiemetingen bij Tata Steel. De Omgevingsdienst voert aanvullende emissiemetingen uit bij onder andere de Kooksfabrieken van Tata Steel. Dit vanwege de behoefte vanuit verschillende partijen om de betrouwbaarheid te kunnen toetsen van metingen door het geaccrediteerde meetbureau van Tata Steel en door andere geaccrediteerde meetbureaus in opdracht van Tata Steel. Daarnaast is het doel onder meer om niet-genormeerde emissies in kaart te brengen. Na uitvoering van de metingen zal worden geëvalueerd of vervolg of aanpassing in deze meetstrategie nodig is. Daarnaast houdt de Omgevingsdienst sinds februari 2023 cameratoezicht op Kooksfabriek 2. Sinds eind december is ook een tweede camera operationeel met zicht op Kooksfabriek 117.
Indien u niet wilt zorgen voor meer onafhankelijke metingen bij Tata Steel, hoe denkt u dan het vertrouwen van omwonenden van Tata te herstellen, aangezien omwonenden geen vertrouwen hebben in de data van Tata en de overheid al jaren oproepen om te investeren in onafhankelijk, continu en fijnmazig meten?
Zie het antwoord op vraag 19.
Wat is uw reactie erop dat een kritische Tata Steel-medewerker, die te zien is in de documentaire STAAL, plotseling wordt ontslagen en één dag nadat de trailer van de documentaireserie te zien is, plotseling weer wordt aangenomen?5
Dit is een kwestie tussen de betreffende werknemer en Tata Steel als werkgever. Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden van dit geval niet.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken er erg op wijst dat Tata Steel een kritische werknemer de mond wil snoeren? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie het antwoord op vraag 21.
Wat is uw reactie erop dat deze kritische Tata Steel-medewerker signaleert dat er achterstallig onderhoud is bij installaties, dat er te weinig mensen zijn voor het vele werk en dat enkele mensen veel te veel overuren maken?
Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de medewerkers van Tata Steel. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgever de werknemers beschermt, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Hoewel ik de beweringen van deze kritische medewerker niet kan beoordelen, vind ik dit signaal wel zorgelijk.
Handhaving en toezicht op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. In de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit staat hoe lang een werknemer per dag en per week mag werken en wanneer de werknemer recht heeft op pauze of rusttijd. Werkgevers zijn op basis van Arbowet ook verplicht om beleid vast te stellen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, dan wel te beperken. Daaronder valt ook het voorkomen of beperken van hoge werkdruk. De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. Het toezicht op de Arbeidstijden- en de Arbowet is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie en vormt daarmee het sluitstuk.
Wat is uw reactie erop dat er nog nooit goed onderzoek is gedaan naar de gezondheid van medewerkers, terwijl staalarbeiders volgens onderzoeken in het buitenland tot 500% grotere kans op kanker hebben?
Ik neem de gezondheid van werknemers serieus. Iedereen heeft immers recht op een veilige en gezonde werkplek. De werkgever is verantwoordelijk voor het beschermen van zijn werknemers, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Werkgevers zijn verplicht om via een Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en een plan van aanpak op te stellen om deze aan te pakken. Ook zijn werkgevers verplicht om een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan medewerkers aan te bieden. Deze verplichting vloeit voort uit de Arbowet- en regelgeving. Het toezicht hierop is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u van plan opdracht te geven voor een dergelijk onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door welke instantie en per wanneer?
In een eventuele maatwerkafspraak zet het kabinet in op het opnemen van een paragraaf over gezondheid die naast omwonenden ook gaat over werknemers en oud-werknemers. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat Tata Steel de impact op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk minimaliseert. Deze vermindering van schadelijke impact op korte en lange termijn moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden.
Het inzetten van een onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers is echter niet aan mij, maar aan Tata Steel als werkgever. Zie hiervoor het antwoord op vraag 24.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en het liefst voor 4 april 2024 in verband met het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over industrie en omwonenden?
Ja.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over door de Chinese overheid gefinancierde weekendscholen |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op (voormalige) burgers en hun kinderen in Nederland?1
Ja, daar ben ik het mee eens. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om de band te behouden met hun staatsburgers die in het buitenland wonen. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren, zolang dit binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving gebeurt. Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra deze raakt aan fundamenten van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving: de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en/of fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast kan ongewenste buitenlandse inmenging leiden tot spanningen binnen en tussen bevolkingsgroepen in Nederland.
Het kabinet voert een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.2
Kunt u bevestigen dat Nederland eerder wel zicht had op het aantal door de Turkse overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen nadat toenmalig Minister van integratie ons daar een toezegging op had gedaan, maar dat de overheid nu geen zicht heeft op het aantal door de Chinese overheid gesponsorde weekendscholen en de lesmaterialen in deze scholen?
Dat kan ik niet bevestigen, want het kabinet had eerder ook geen zicht op de aard en omvang van informeel onderwijs, waaronder (de Turkse) weekendscholen. Wel heeft in 2018, n.a.v. berichtgeving over de oprichting van Turkse weekendscholen in Nederland, de Minister van Buitenlandse Zaken dit thema besproken met zijn Turkse collega.3 4 De Turkse overheid heeft toen transparantie gegeven over het aantal gesteunde weekendscholen en heeft ook lesmateriaal ter beschikking gesteld voor inzage.
Uit het onderzoek dat hieruit voortvloeide bleek dat de lessen geen antidemocratische, anti-rechtsstatelijke of onverdraagzame elementen bevatten (zie voetnoot 2). In het debat over Toezicht en handhaving van 27 maart jl. heb ik aangegeven bereid te zijn waar nodig in gesprek te gaan met overheden van landen die informeel onderwijs in Nederland sponsoren, om het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs aan te kondigen én de wenselijkheid van transparantie over lesmaterialen te bespreken. De motie van de leden Paternotte, de Kort en Rooderkerk, die de regering verzoekt om dergelijk overleg te voeren, is aangenomen door uw Kamer. Zoals ik al aangaf tijdens het tweeminutendebat, ga ik daar uitvoering aan geven, al wil ik nu verder eerst prioriteit geven aan de uitwerking van het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs.
Bent u bereid om op korte termijn in kaart te brengen hoeveel kinderen deelnemen aan informeel onderwijs, gefinancierd door de Chinese overheid? Kunt u daarbij tevens in kaart brengen om hoeveel weekendscholen dit gaat en hoe deze gefinancierd worden? Zo nee, waarom niet?
Het hierboven benoemde informeel onderwijs wordt door uiteenlopende instellingen en personen verzorgd. Het is nagenoeg onmogelijk om het precieze aantal kinderen dat daar gebruik van maakt in kaart te brengen. We weten immers niet waar en wanneer dit onderwijs wordt aangeboden en aan wie, en hebben geen wettelijke basis om hier informatie over te vergaren. Ik zal mij inspannen om in overleg te treden met de Chinese overheid (zie mijn antwoord op vraag 9) en zal daar vragen of zij de door u gewenste transparantie kunnen bieden.
Ik vind het daarnaast heel belangrijk om bij misstanden bij specifieke instellingen voor informeel onderwijs te kunnen ingrijpen. Daarom werk ik aan het realiseren van signaalgestuurd toezicht op informeel onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om toezicht te houden op weekend- en avondscholen met een antidemocratisch en/of anti-integratief karakter en op welke wijze wordt hier in het wetsvoorstel informeel onderwijs op toegezien?
Ja, ik ben het daar mee eens. Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderen ook buiten de muren van hun reguliere school veilig kunnen leren en geen denkbeelden meekrijgen die haaks staan op de waarden van onze democratische rechtsstaat en hen hiertegen opzetten. Om daar effectief op toe te kunnen zien en met oog voor de vrijheden die daarmee in het gedrang dreigen te komen, is gekozen voor signaalgestuurd toezicht dat het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie binnen het informeel onderwijs verbiedt. Uw Kamer is in mei 2023 en maart 2024 geïnformeerd over de contouren en uitwerking van dit wetsvoorstel.5
Bent u bereid om informeel onderwijs een vast onderdeel te maken van de landenneutrale aanpak Ongewenste buitenlandse inmenging?
Ik zal het gesprek aangaan met de Minister van Justitie en Veiligheid om te bezien of informeel onderwijs betrokken kan worden bij de landenneutrale aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging. Ik zal uw Kamer hierover vóór het commissiedebat Buitenlandse inmenging en beïnvloeding informeren.
Welke «uiteenlopende omstandigheden» speelden een rol bij de vertraging van het wetsvoorstel informeel onderwijs? Bent u het ermee eens dat dit uitstel onwenselijk is?2
De complexiteit en de gevoeligheid van het onderwerp nopen tot zorgvuldigheid, in zowel de communicatie en afstemming met veldpartijen als de afwegingen die ik moet maken ten aanzien van het wetsvoorstel. Daarbij betreft het hier ook een uitermate complex wetsvoorstel, waar meerdere grondrechten aan raken, waardoor ook de uitwerking soms meer tijd kost dan gedacht. De uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel waarborgen vergt ook tijd en zorgvuldigheid. Wetsvoorstellen duren, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten, altijd minimaal twee jaar wanneer alle zorgvuldigheidschecks- en balances in acht worden genomen. Hoewel ik met u deel dat vertraging onwenselijk is, is daar niet altijd iets aan te doen en staat zorgvuldigheid met betrekking tot zowel het proces als de inhoud voor mij voorop.
Wanneer kan het wetsvoorstel op zijn vroegst ingaan, bij een snelle behandeling in de Staten-Generaal?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht. Het is mede afhankelijk van (het verwerken van) de opbrengst van de internetconsultatie en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, alsook de tijd die gepaard gaat met de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Kunt u het wetsvoorstel versneld, of in ieder geval voor Prinsjesdag, in consultatie laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer zal het wetsvoorstel voor Prinsjesdag in internetconsultatie worden gebracht.7
Bent u bereid om in aanloop naar het wetsvoorstel alvast in overleg te gaan met de landen die voor langdurig in Nederland verblijvende diaspora informeel onderwijs sponsoren, om de komst van toezicht en de wenselijkheid van openbaarmaking van lesmateriaal te bespreken? Bent u dus bereid om dat in dit specifieke geval te doen met de Chinese overheid?
Ja, ik ben bereid om met dergelijke landen in overleg te gaan. Daarbij vind ik het heel belangrijk dat deze gesprekken geen enkele vertraging opleveren bij het wetsvoorstel. Ik kan, zoals ik ook tijdens het voornoemde tweeminutendebat heb aangegeven, mijn eigen mensen ook maar op één ding tegelijk inzetten. Daarom wil ik echt met volle kracht verder met dat wetsvoorstel over informeel onderwijs, want dan hebben we de wettelijke grondslag om het toezicht op een goede manier te effecturen.
Bent u bereid om als onderdeel van de taskforce ongewenste financiering en problematisch gedrag en/of de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) met gemeenten het gesprek aan te gaan over het handelingsperspectief bij weekendscholen die vanuit het buitenland gefinancierd worden en hen begeleiden om het gesprek met deze weekendscholen aan te gaan?
Financiële ondersteuning van instellingen in Nederland die zich richten op taalonderwijs of andere vormen van informeel onderwijs is een toegestane vorm van diasporabeleid. Ook de Nederlandse overheid kent dergelijk beleid.
Met betrekking tot de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wil ik u wijzen op de voortgangsbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering.8 De Minister beschreef in haar brief dat de Taskforce als zodanig geen bevoegdheden heeft, maar dat de individuele organisaties, die onderdeel uitmaakten van de Taskforce, zich blijven inzetten op verschillende taken en opgaven binnen hun eigen taakveld en specialismen. Mocht een situatie zich voordoen, waarin een gemeente vragen heeft over het in contact treden met bijvoorbeeld de Chinese gemeenschappen, dan kan de Expertise unit Sociale Stabiliteit (ESS) hierin adviseren.
Worden er al voorbereidingen getroffen door de Onderwijsinspectie om zo snel mogelijk uitvoering te kunnen geven aan signaalgestuurd toezicht?
De uitwerking van het wetsvoorstel is hierin de eerste stap en daarover ben ik voortdurend in gesprek met de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie geeft in die gesprekken haar visie over de uitwerking van het voorgenomen toezicht en geeft aan wat zij nodig heeft om dat te realiseren. Zij zal daarnaast een uitvoeringstoets doen op basis van het wetsvoorstel. In dit stadium van het wetgevingsproces is dit zover als de inspectie zich kan voorbereiden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de problemen rond de lift bij het station Maarssen waarover op 1 maart 2024 een uitzending van Meldpunt Max was? Welke actie is hier tot op heden op ondernomen en welke actie gaat u hierop nog ondernemen?
Ik ben bekend met de uitzending van Meldpunt Max en de genoemde problematiek. Ik vind het zeer vervelend dat reizigers met een beperking hinder ondervinden bij hun reis door de defecte lift. ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van transfervoorzieningen op stations, zoals liften en roltrappen. Uiteraard blijf ik in contact met ProRail om passende maatregelen te treffen en om reizigers goed te informeren in het geval van defecte liften en roltrappen. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot liftstoringen heb ik uw Kamer door de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart jl. geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik uw Kamer ook de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) over de liftproblematiek op hetzelfde station toegestuurd.3 Voor meer informatie over de reeds getroffen maatregelen en de toekomstige acties om de problemen rond de lift bij het station Maarssen verwijs ik u naar de genoemde beantwoording van de Kamervragen.
Bent u het met de stelling eens dat toegankelijk OV een recht is van iedereen en dat dit betekent dat het OV te allen tijde voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, hoe kijkt u naar het langdurig niet begaanbaar zijn van (in dit geval) station Maarsen als gevolg van een kapotte lift?
Met het ratificeren van het VN-verdrag handicap werken wij naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer in 2040. Binnen het Bestuursakkoord Toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022–2032 (hierna te noemen: Bestuursakkoord) werk ik samen met vervoerders, ProRail, decentrale ov-autoriteiten, en belangenorganisaties aan de uitwerking van enkele artikelen die moeten bijdragen aan het halen van deze doelstelling.
De lift op station Maarssen is sinds 1 maart jongstleden weer in bedrijf. Dit neemt niet weg dat de lift veel te lang buiten dienst is geweest en reizigers hierdoor overlast hebben ervaren. Er zijn afspraken gemaakt tussen NS en ProRail indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail.4 ProRail en NS hebben gezamenlijk afgesproken dat zij de reiziger een passend alternatief of vervangend vervoer bieden indien een lift of een andere toegankelijkheidsvoorziening defect is. In het Bestuursakkoord is deze afspraak ook formeel vastgelegd. Daarnaast heb ik samen met de OV-sector in het Bestuursakkoord afgesproken dat ProRail zo spoedig mogelijk het niet-functioneren of wegvallen van een toegankelijkheidsvoorziening meldt, zodat de reiziger vooraf de reis kan aanpassen.
Heeft u een goed beeld van hoe vaak het voorkomt dat liften op stations lang- of kort durend buiten gebruik zijn? Zo niet, bent u bereid om bij ProRail aan te dringen op betere rapportage hierover?
ProRail meldt dat de totale langdurige (langer dan een week) stilstand van alle ProRail liften en roltrappen rond de 3% bij liften en rond 1% bij roltrappen is. Een lift is daarnaast gemiddeld 9 keer per jaar buiten bedrijf geweest in 2023. Van de gemiddeld 9 storingen in 2023 betreft het gemiddeld 5 keer een storing met externe oorzaak, zoals wateroverlast, aanrijding en vandalisme. Bij gemiddeld 4 van de 9 gevallen gaat het om een interne storing.
Het Ministerie van IenW vraagt reeds periodiek gegevens over de liftstoringen op bij ProRail en spreekt daarover met de verantwoordelijke contactpersonen binnen ProRail. Die gegevens worden onder andere gebruikt voor Kamerbrieven en beantwoording van vragen van de zijde van uw Kamer. Reizigers kunnen de actuele informatie over het aantal langdurige liftstoringen vinden op de website van ProRail.5
Klopt het dat ProRail alleen rapporteert over het aantal liften dat langdurig buiten gebruik is? Bent u het met de stelling eens dat er een accurater beeld ontstaat van probleemliften wanneer ook de liften die regelmatig kortdurend in storing zijn, meegenomen worden in de monitoring?
Zoals ik uw Kamer in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Graaf (CU) op 23 november 2023 heb gemeld, is ProRail hard aan het werk om een real-time monitoringssysteem voor verstoringen in te voeren.6 In de Kamerbrief over de stand van zaken en vooruitblik over OV en Taxi van 8 maart 2024 heb ik uw Kamer gemeld dat de vrijgave van de data zich inmiddels in een testfase bevindt. 7 Over de meest recente stand van zaken en de verdere planning voor het monitoringssysteem verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari 2024 van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB). Ik houd contact met ProRail om dit proces waar mogelijk te bespoedigen.
Ondertussen is er online informatie beschikbaar over liften die voor langere duur (een week of langer) stil staan. Die informatie wordt wekelijks geüpdatet in de reisplanner van NS. Uitgebreide informatie over die procedure is te vinden op de website van ProRail.8
Klopt het dat niet wordt gerapporteerd over de liftuitval bij andere vervoersvormen zoals tram, bus en metro? Zo ja, bent u bereid om ook hier jaarlijks over te rapporteren zodat er een duidelijk beeld ontstaat van de totale liftuitval binnen het OV?
Tram, bus en metro zijn hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van decentrale ov-autoriteiten en regionale vervoerders. De decentrale ov-autoriteiten maken zelf afspraken met hun vervoerders over de wijze waarop reizigers worden geïnformeerd over storingen. Overigens bieden verschillende vervoerders, zoals het GVB in Amsterdam, via de website reeds informatie aan over uitval in liften en roltrappen.
Overwegende dat er nog steeds veel liften langdurig kapot zijn met alle gevolgen voor reizigers van dien, bent u bereid om samen met ProRail aanvullende maatregelen te nemen om het aantal langdurig kapotte liften verder terug te dringen?
Ik vind het belangrijk dat reizigers zo min mogelijk hinder hebben van defecte liften. Het gemiddeld aantal liften dat langdurig in storing is, is gedaald van 15–20 liften medio 2022 naar 9 liften in dit kwartaal. Ik blijf in gesprek met ProRail om verdere maatregelen te treffen om deze problematiek te verhelpen. Mijn indruk is dat ProRail dit goed oppakt, maar iedere defecte lift zorgt voor hinder en dat is vanzelfsprekend onwenselijk.
Zo meldt ProRail dat er reeds een aantal verbeteracties met zijn onderhoudspartijen in gang is gezet om storingen met externe oorzaak binnen het systeem terug te dringen. ProRail heeft een project gestart specifiek voor wateroverlast die hinder veroorzaakt aan liften en roltrappen op stations. Vanwege de complexe aard zullen definitieve oplossingen relatief veel tijd in beslag nemen. Voorts worden er op dit moment op de meest vandalisme gevoelige stations camera’s geïnstalleerd die gericht worden op liften. Verder heeft ProRail een aantal kleinere acties in gang gezet, zoals een pilot met sterkere drukknoppen die minder snel vernield kunnen worden en het plaatsen van blauwe liftstickers op een dusdanige manier dat deze moeilijk kunnen worden verwijderd.
Ten slotte houd ik uiteraard nauw contact met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders en belangenorganisaties om de algemene toegankelijkheid in het OV verder te verbeteren. Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de laatste stand van zaken en vooruitblik in de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart 2024.9
Het bericht 'Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: 'Had betere planning verdiend'' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: «Had betere planning verdiend»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie rondom Schiphol en de gebrekkige communicatie hierover vanuit ProRail? Welke gevolgen heeft dit (gehad) voor reizigers rondom Schiphol?
Dat de vervoerders en reizigers hier op het laatste moment mee zijn geconfronteerd, vind ik vervelend. Op vrijdag 8 maart reden bijna 100 treinen van vervoerder NS – zowel nationaal als internationaal – niet of via een andere route. Op donderdagavond 7 maart stond de aangepaste dienstregeling van vrijdag 8 maart in de reisplanners.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke onaangekondigde grote onderbrekingen van de dienstregeling heel slecht zijn voor het draagvlak en de ervaren kwaliteit van ons OV?
Dit is inderdaad geen goed visitekaartje.
Bent u het eens met de stelling dat reizigers tijdig geïnformeerd moeten worden over werkzaamheden en dat er in geval van werkzaamheden een goed OV alternatief geboden moet worden?
Ik ben het er mee eens dat reizigers moeten weten waar zij aan toe zijn en altijd op hun plaats van bestemming moeten kunnen komen.
Hoe beoordeelt u het dat ProRail al twee weken wist van de benodigde werkzaamheden en pas gisteren (7 maart) reizigers heeft ingelicht over de werkzaamheden en de bijkomende verstoring van het treinaanbod van en naar Schiphol?
Het is absoluut wenselijk dat reizigers tijdig weten waar zij aan toe zijn. Voor de reiziger was het niet prettig om zo kort van tevoren geconfronteerd te worden met deze verstoring. ProRail heeft gezocht naar een veilige, zo snel mogelijke oplossing die zo min mogelijk hinder voor de reiziger zou opleveren. Dit heeft zij gedaan in overleg met de vervoerders, spoortechnisch ingenieurs en met aannemers. Het afstemmingsproces en het vinden van een geschikte oplossing kostte tijd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de betreffende werkzaamheden zijn «vergeten»? Wat wordt er gedaan om dit in de toekomst te voorkomen? En kunt u garanderen dat er niet meer onderhoud is dat is «vergeten» door ProRail?
ProRail laat weten dat roestvorming kan optreden wanneer een spoor zeven dagen of langer niet bereden wordt. Het «ontroesten» van het spoor zorgt er vervolgens voor dat de treindetectie gewaarborgd blijft. Het «ontroesten» van de sporen binnen het project was gepland, maar van de toeleidende sporen buiten het project niet. Dit is pas op het laatste moment gesignaleerd. ProRail heeft mij laten weten dat ze dit betreurt en dat ze hiervan wil leren. ProRail zet zich in om soortgelijke situaties te voorkomen. Daarnaast scherpt ProRail het basisproces «ontroesten» aan en zorgt ze voor borging van de verantwoordelijkheden in de keten. De reiziger mag van ProRail verwachten dat zij een dergelijke fout niet nog eens maakt.
De anti-lhbti-wetgeving die het parlement in Ghana heeft goedgekeurd |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Ghana wetgeving heeft goedgekeurd die het strafbaar maakt om jezelf als lhbti'er te identificeren en waarop een gevangenisstraf wordt gesteld?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de president van Ghana aan te sporen om zijn bevoegdheid te gebruiken om lhbti-rechten te beschermen, ernstige schending van mensenrechten jegens lhbti’ers tegen te gaan en de invoering van de wet tegen te houden door deze niet te ondertekenen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland meermaals in bilaterale contacten met de Ghanese autoriteiten zijn visie duidelijk gemaakt en zal dat ook blijven doen. Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die hierover gezamenlijk in gesprek gaan met de Ghanese autoriteiten.
Bent u bereid om bij de te nemen stappen het lokale maatschappelijk middenveld te betrekken, onder andere om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat recht wordt gedaan aan het «do no harm»-principe?
De Nederlandse ambassade in Accra volgt de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met het Ghanese maatschappelijk middenveld. De ambassade in Accra luistert naar de zorgen van de lhbtiq+-gemeenschap en bespreekt ideeën over de beste handelingswijze. Nederland werkt hier volgens het «do no harm»-principe.
Bent u voornemens om samen met andere landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd en zal binnen deze coalitie met een passende reactie komen in het geval dat de wet bekrachtigd wordt.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om hun persoonlijke veiligheid te bevorderen?
Deze aanpak wordt momenteel al gehanteerd door Nederland.
Bent u bereid om na te denken over het vrijmaken van extra OS-budget ter bescherming van de lhbti-gemeenschap in Ghana, ook voor het geval deze wet uiteindelijk daadwerkelijk van kracht wordt?
Nederland staat in contact met de relevante ngo’s in Ghana die zich inzetten voor de bescherming van mensenrechten en zal, samen met gelijkgestemde landen, inventariseren wat er nodig is om lhbtiq+-organisaties het beste te ondersteunen. Bestaande programma’s, waaronder Safety for Voices, zijn flexibel ingericht, waardoor ingespeeld kan worden op veranderde behoeften en veiligheidssituaties voor mensenrechtenverdedigers wereldwijd.
Het bericht ‘UNRWA Chief Tells Haaretz: We Take Israel's Claims of Hamas Infiltration Seriously, but Yet to See Evidence Against Gaza ‘ Employees’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview in Haaretz met UNRWA-directeur Philippe Lazzarini1 en het bericht «UNRWA kan nog tot eind februari in Gaza helpen, dan is het geld op»?2
Ja.
Klopt het volgens uw informatie dat UNRWA de aantijgingen van betrokkenheid van 12 UNRWA-medewerkers bij de terreuraanval op 7 oktober serieus neemt, maar dat Israël nog geen bewijs heeft overlegd aan de VN of UNRWA voor deze beschuldiging?
Ja, UNRWA en de VN nemen de aantijgingen serieus. Momenteel wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, het Office of Internal Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober 2023. Israël is door de VN middels een note verbale verzocht om alle beschikbare informatie voor deze beschuldigingen te delen met OIOS.
Heeft Israël u bewijs gegeven of getoond van de betrokkenheid van 12 UNRWA-medewerkers bij de terreuraanval?
Israël heeft met een aantal landen openbare informatie gedeeld om hun aantijgingen te onderbouwen, waaronder Nederland. Vooralsnog hebben landen deze informatie niet onafhankelijk kunnen verifiëren.
Kunt u bevestigen dat UNRWA voor al zijn medewerkers een veiligheidscheck doet en elk jaar de namen van alle werknemers overhandigd aan de Israëlische autoriteiten?
Ja. UNRWA deelt jaarlijks een lijst van alle UNRWA-medewerkers met de Israëlische autoriteiten ter doorlichting. Volgens de VN zijn daar niet eerder reacties van Israël op gekomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Israelische Minister van Defensie eerder deze week dat in totaal 30 UNRWA-medewerkers betrokken zijn geweest bij 7 oktober? Weet u of Israël met UNRWA, de VN of met Nederland bewijzen heeft gedeeld van deze nieuwe beschuldiging?
Het kabinet is bekend met de uitspraken. Er is geen bewijs met Nederland gedeeld over deze aantijgingen. Voor zover bekend is ook met de VN nog geen bewijs gedeeld.
Bent u het eens met UNRWA-directeur Lazzarini dat het zonder de bewijsstukken van Israël en met enkel open bronnen – zoals de beelden van de UNRWA-medewerker op 7 oktober die afgelopen week naar buiten kwamen – veel lastiger is goed onderzoek te verrichten naar de vermeende betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij terreuracties? Zo niet, waarom niet?
Die vraag zal beantwoord moeten worden door het lopende onderzoek. Het kabinet en andere donoren roepen alle partijen daarom op tot volledige medewerking aan het onderzoek.
Onderschrijft u nog steeds de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat UNRWA een «cruciale rol» speelt in het leveren van urgente humanitaire hulp voor de inwoners van Gaza, zoals zij zei in een commissiedebat op 30 januari jl.? Geldt dit ook voor de stelling van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het debat over de vaststelling van zijn begroting dat we UNRWA voorlopig «hard nodig hebben om humanitaire hulp te verlenen»?
UNRWA speelt in deze fase van het conflict een cruciale rol in de humanitaire respons in Gaza.
Wat zouden in uw ogen de humanitaire gevolgen en de gevolgen voor de veiligheid zijn als UNRWA geen middelen meer heeft om het humanitaire werk in Gaza en op de West Bank voort te zetten?
De capaciteit, expertise en infrastructuur van UNRWA zijn van groot belang voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp in Gaza. Op dit moment biedt UNRWA daar onderdak aan naar schatting 1,7 miljoen ontheemden. Daarnaast speelt UNRWA een belangrijke rol bij de coördinatie en implementatie van het werk van andere humanitaire hulporganisaties. In de regio, waaronder de West Bank, verleent UNRWA aan ruim 6 miljoen mensen humanitaire hulp en belangrijke maatschappelijke basisdiensten, zoals onderwijs en gezondheidszorg.
Bent u bereid om – indien dat de enige manier is om hongersnood en ziekte onder de Gazaanse burgerbevolking te voorkomen – hangende het onderzoek incidentele steun voor UNRWA te heroverwegen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw eigen stelling en die van de VN3 dat er voor UNRWA geen alternatief is?
U bent hierover geïnformeerd middels de Kamerbrief d.d. 26 april 2024.4
Welke voorbereiding wordt op dit moment door het kabinet getroffen om de steun aan UNRWA zo snel mogelijk te hervatten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u, vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek, aangeven welke mogelijke voorwaarden aan het hervatten van steun aan UNRWA gekoppeld kunnen worden? Kunt u het besluitvormingsproces en het tijdspad voor deze besluitvorming delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om gezamenlijk in EU-verband tot een raamwerk te komen waarin, vooruitlopend op het onderzoek, in EU-verband besloten kan worden de steun aan UNRWA te hervatten? Wordt er op dit moment al aan zo’n Europees raamwerk gewerkt? Zo ja, door welke landen en waar bestaat dat raamwerk uit? Deelt u de mening van de indieners dat een eenduidige stellingname hierin van de EU van belang is?
Nederland trekt in dit dossier samen met andere donoren op. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat donoren een eigenstandige keuze kunnen maken over eventuele hervatting van hun financiering. De wijze, aard en timing van financiering van donoren, ook binnen de EU, verschillen terzake. Over het standpunt van Nederland bent u middels de Kamerbrief d.d. 26 april 2024 geïnformeerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 12 maart, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘EU andRwanda sign a Memorandum of Understanding on SustainableRaw Materials Value Chains’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens dat de Global Gateway een belangrijk instrument is van de Europese Unie (EU) om duurzame en gelijkwaardige partnerschappen te sluiten met Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bekend met de ondertekening van het «Memorandum of Understanding» tussen de EU en Rwanda? Was u hierover voorafgaand aan de ondertekening door de Eurocommissaris geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De lidstaten worden via een zogenaamde «niet-bindende instrumenten procedure» geconsulteerd over de grondstoffenpartnerschappen die de Europese Commissie aangaat met derde landen. Deze procedure is met betrekking tot Rwanda in maart 2023 gestart.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken er precies uitzien en om welke grondstoffen het gaat? Kunt u daarbij ook aangeven waar deze grondstoffen worden gewonnen?
De afspraken hebben de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding) tussen de Europese Unie en Rwanda (hierna: het MoU). De afspraken zullen nog worden uitgewerkt in een zogeheten «roadmap».
Dit MoU valt binnen de strategische Europese inzet in de Grote Merenregio, onder meer vastgelegd in de op 20 februari 2023 door de lidstaten aangenomen Raadsconclusies over de Grote Merenstrategie1. Ook ligt het MoU in het verlengde van het EU Actieplan Kritieke Grondstoffen (2020), de Europese Critical Raw Materials Act (2023), de Europese Conflictmineralenverordening (van kracht sinds 2021) en de bredere doelstellingen van de Europese Unie ten aanzien van de groene en digitale transities en de Global Gateway.
Het MoU stelt vijf terreinen voor samenwerking vast: (1) onderlinge integratie van waardeketens van duurzame mineralen en steun voor economische diversificatie, (2) mobiliseren van financiering voor infrastructuur o.a. door verbetering van het investeringsklimaat, (3) bewerkstelligen van duurzame en verantwoorde productie en inkoop (waaronder samenwerking aan traceerbaarheid van de grondstoffenketen, betrokkenheid van Rwanda bij het EITI2, strijd tegen illegale smokkel en witwassen, en verbinding met internationale duurzaamheidsstandaarden (ESG) en multilaterale afspraken), (4) onderzoek, innovatie en kennisdeling op het gebied van zowel exploratie, extractie, raffinage, verwerking, valorisatie en recycling van strategische en kritieke grondstoffen, substitutie van grondstoffen, afvalbeheer en monitoring van leveringsrisico’s, (5) capaciteitsopbouw voor effectieve handhaving van regels alsmede training en vaardigheden met betrekking tot de grondstoffenproductieketen.
In de overeenkomst is aangegeven dat de afspraken betrekking hebben op «grondstoffen die nodig zijn voor de groene en digitale transitie – exclusief energiedragers (zoals gas of olie) en landbouwgrondstoffen». De Europese Commissie verwijst in haar communicatie over het MoU daarbij naar de kritieke en strategische grondstoffen zoals gedefinieerd op de Europese lijst.3
Met de inzet op diversificatie (component 1) en duurzame en verantwoorde productie (component 3) van kritieke grondstoffen kan dit MoU bijdragen aan zowel de nationale grondstoffenstrategie als de Afrikastrategie, waarin het kabinet pleit voor gelijkwaardige bilaterale partnerschappen alsmede EU-partnerschappen met derde landen. Met samenwerking gericht op mobiliseren van financiering voor infrastructuur (component 2) kan dit MoU bijdragen aan het Global Gateway-initiatief, een belangrijk vehikel van de EU voor versterkt engagement met partnerlanden rond connectiviteit. Global Gateway sluit aan op de Nederlandse inzet om de positie van de EU als geopolitieke speler te versterken, onze ontwikkelingsimpact te vergroten via de EU en het Nederlands verdienvermogen in het buitenland te versterken.
Rwanda speelt momenteel een rol in de waardeketen van onder andere goud, tin, tantaal, wolfraam en niobium en ambieert het om andere kritieke en strategische grondstoffen te winnen en/of verwerken. Er is echter een gebrek aan betrouwbare data rondom de daadwerkelijke Rwandese grondstoffenwinning. Het partnerschap beoogt onder andere bij te dragen aan transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio.
Hoe verklaart u dat Eurocommissaris Jutta Urpilainen in haar persverklaring spreekt over «Rwanda has rich natural resources» terwijl uit cijfers uit 2019 blijkt dat, op Tantalite na, de grondstoffenvoorraad in Rwanda kleinschalig is?
Het kabinet is op de hoogte van het beeld dat uit de formele export- en importdata ontstaat dat Rwanda op dit moment geen dominante positie inneemt op de wereldmarkt voor kritieke en strategische grondstoffen. In het MoU zelf is opgenomen dat de mijnbouwsector 3% van het Rwandese bbp uitmaakt.
Het kabinet – en de EU – is ermee bekend dat Rwanda beschikt over natuurlijke hulpbronnen, en de potentiële bijdrage van deze sector aan de Rwandese economie in de toekomst. Daarbij zij opgemerkt dat het MoU niet alleen gericht is op huidige actieve mijnbouw, maar ook op het ontwikkelen en verder exploreren van mogelijke toekomstige mijnbouw en verdere verwerking van grondstoffen. De ondergrond is op dit moment onvolledig in kaart gebracht en data over voorraden is sterk verouderd. Mogelijke winbare voorraden betreffen volgens de Europese Commissie bijvoorbeeld lithium en zeldzame aardmetalen.
Bent u bekend met het gegeven dat er al langer grote spanningen zijn tussen de Democratische Republiek Congo (DRC) en Rwanda waarbij de DRC Rwanda beschuldigt van diefstal en smokkel van Congolese grondstoffen? Zo ja, in hoeverre zijn deze beschuldigingen onderzocht en meegewogen bij het ondertekenen van het «Memorandum of Understanding» met Rwanda? Zo nee, ben u bereid om dit onderwerp op korte termijn ter sprake te brengen met de Eurocommissaris en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
Ja, hier ben ik mee bekend. Zoals aangegeven in de op 20 februari 2023 aangenomen EU Raadsconclusies over de Grote Merenstrategie zet de EU in op duurzaam hulpbronnenbeheer en de transformatie van illegale handel naar een legitieme, op handel gebaseerde economie. De huidige illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) is een belangrijke grondoorzaak van het aanhoudende geweld in de regio. Het stelt gewapende groeperingen in staat te blijven opereren en mensenrechtenschendingen te begaan. Ik ben bekend met de opgelopen spanningen tussen Rwanda en de DRC. Ik heb recent toegezegd uw Kamer daarover een Kamerbrief te doen toekomen. Daarin zal ik verder op de situatie in Oost-Congo ingaan.
Het MoU dat de Europese Unie heeft getekend met Rwanda ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen, inclusief het onderscheppen van gesmokkelde mineralen. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de timing van het tekenen van deze Memorandum of Understanding ongelukkig is in het licht van de sterk toegenomen escalatie in de laatste weken waarbij naar verluidt Rwanda een aanjagende rol speelt in de activiteiten van de M23 rebellen in DRC?
Zie antwoord op vraag 5. De afspraken zetten specifiek in op het aanpakken van de grondoorzaken van het conflict in het oosten van de DRC en het engageren van de Rwandese autoriteiten hierbij. Nederland is initiatiefnemer van een EU verklaring om de zorgelijke ontwikkelingen in Oost-Congo te veroordelen en op te roepen tot de-escalatie.4
Deelt u de zorgen dat deze gang van zaken het al sterk aanwezig wantrouwen van de autoriteiten en de bevolking van de DRC richting de internationale gemeenschap, en de EU in het bijzonder, verder versterkt? Indien ja, welke diplomatieke activiteiten kan Nederland, al dan niet in EU-verband, ontplooien om dat wantrouwen te proberen weg te nemen?
Het MoU maakt deel uit van de bredere regionale aanpak. In oktober 2023 werd een MoU met DRC ondertekend. Het is belangrijk dat de EU en diens lidstaten, ook Nederland, met alle betrokken partijen in de regio communiceren over het doel van deze aanpak, die in het belang is van de landen in de regio en hun bevolking. Nederland heeft dit in bilaterale contacten met DRC reeds gedaan.
Daarnaast beoogt Nederland door middel van het regionale Grote Merenprogramma bij te dragen aan veiligheid en stabiliteit in deze door conflicten geplaagde regio. Het certificeren van conflictvrije mineralen maakt ook onderdeel uit van dit programma.
Zakelijke vliegreizen binnen de Rijksoverheid |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken hoeveel zakelijke vliegreizen sinds 2018 jaarlijks door ambtenaren van de Rijksoverheid zijn gemaakt en deze uitsplitsen tussen business en economyclass?1
Ik beperk mij in mijn antwoorden tot de situatie bij de sector Rijk. Het Ministerie van Defensie is daardoor niet meegenomen in de beantwoording.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal vliegreizen van de sector Rijk, uitgesplitst tussen economyclass (EC) en businessclass (BC). Vanwege het reisbeleid (zie mijn beantwoording van vraag 6) zijn vluchten in businessclass in principe verre afstandsvluchten (vluchten van zes uur of meer). Percentueel kan de verhouding van vliegkilometers tussen economy- en businessclass daarom anders liggen.
Aantal EC
Aantal BC
EC%
BC%
Jaar 2018
21.918
4.902
82%
18%
Jaar 2019
34.713
5.181
87%
13%
Jaar 2020
11.831
721
94%
6%
Jaar 2021
11.268
1.290
90%
10%
Jaar 2022
23.683
4.144
85%
15%
Jaar 2023
30.512
4.962
86%
14%
Bestaat er een duidelijk kader om de noodzakelijkheid van een zakelijke vliegreis voor overheidsambtenaren te toetsen? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens zo’n toets op te stellen?
Volgens de CAO Rijk is een dienstreis een door de werkgever noodzakelijk geachte reis in verband met het verrichten van werkzaamheden op een andere locatie dan de eigen werklocatie. Dit bepaalt de leidinggevende, maar ministeries kennen hiervoor ook hun eigen kaders. Vanuit het Rijksbrede programma Denk Doe Duurzaam is een checklist beschikbaar.2
De CAO Rijk geeft vervolgens regels over wanneer een buitenlandse dienstreis met de trein moet worden afgelegd en wanneer deze met het vliegtuig mag worden gemaakt. Treinreizen is daarbij het uitgangspunt. Deze regels zijn in 2020 aangescherpt, waardoor niet meer het aantal kilometers, maar het aantal uur leidend is. De dienstreis wordt per trein gemaakt als de reistijd per trein maximaal acht uur is. Is de reistijd meer dan acht uur, maar minder dan anderhalf keer de reistijd per vliegtuig, wordt de reis alsnog met de trein gemaakt. Hierbij geldt als reistijd de tijd die met het reizen is gemoeid, berekend vanaf de werklocatie van de werknemer tot de plek van bestemming. Dit is inclusief het voor- en natransport naar station of vliegveld en inclusief wachttijd (inchecktijd).
Werkgever Rijk en vakbonden hebben in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 werkgevers en werknemers bij organisatieonderdelen die veel internationaal reizen opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen, zoals het verder inperken van businessclass reizen, zo veel mogelijk rechtstreekse vluchten in te zetten en online overleg in plaats van reizen te overwegen.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de cao van de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft om duurzame arbeidsvoorwaarden te stimuleren?
De sector Rijk heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering. In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke, het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie.
De werkgever Rijk is de grootste werkgever van Nederland en heeft in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid en een voorbeeldrol, ook in het kader van duurzaamheid. De werkgever Rijk zet daarom ook in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden. Een recent voorbeeld is de afspraak in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 dat werknemers een werkgeversbijdrage en IKB-budget kunnen besteden aan verduurzaming van de woning. Naar aanleiding van hetzelfde cao-akkoord is daarnaast 2023 de Pilot duurzame cao gestart. Ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen zet de werkgever Rijk in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Binnen de Pilot duurzame cao2 worden vliegreizen niet meegenomen in het duurzame reisgedrag, waarom niet?
Tijdens de onderhandelingen over de CAO Rijk 2022–2024 hebben vakbonden en werkgever Rijk een pilot afgesproken voor verduurzaming van de cao. De bedoeling van deze pilot is om duurzame ideeën uit te proberen, om ze daarna als dat kan rijksbreed door te voeren. Uit de ruim 300 ingestuurde ideeën zijn er veertien geselecteerd, aan de hand van zes vuistregels: originaliteit, uitvoerbaarheid, schaalbaarheid, impact, gedragsverandering en inclusiviteit. Tegelijkertijd bestond de wens ook om een spreiding over de verschillende aspecten van verduurzaming binnen de cao en bedrijfsvoering te creëren. Binnen de Pilot duurzame cao zijn vier andere ideeën die te maken hebben met reizen of mobiliteit uitgewerkt. Zoals in mijn beantwoording op vraag 1 al benoemd, hebben werkgever Rijk en vakbonden in hetzelfde cao-akkoord wel opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen in relatie tot internationaal reizen.
Hoe waardeert de Staatssecretaris het initiatief van andere grote werkgevers om hun werknemers standaard in economy(plus) te laten vliegen, gezien een vlucht in de businessclass 2,6 tot 4,3 keer zoveel CO2-uitstoot oplevert?3
De sector Rijk werkt op vele manieren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Onderdeel hiervan is dat de sector Rijk het zakelijke verkeer van alle rijksambtenaren wil verduurzamen. De ministeries moeten hiermee zelf aan de slag. Het beperken van vliegen in businessclass en vliegreizen in het algemeen zijn manieren om dat te doen. Werkgevers die daarop inzetten, leveren dan ook een positieve bijdrage.
De CAO Rijk geeft regels over het reizen in economy- dan wel businessclass. Bij een vlucht van minder dan zes uur, wordt de reis in economyclass gemaakt. Het reizen in businessclass is toegestaan als de vlucht zes uur of meer bedraagt, maar dit is geen verplichting. Economyclass is voor uitgezonden werknemers (bij verlof, opleiding in Nederland, overplaatsing en familiebezoek / gezinshereniging) de standaard.
Over arbeidsvoorwaardelijke afspraken uit de CAO Rijk moet ik overeenstemming bereiken met de vakbonden en deze kan ik dus niet eenzijdig aanpassen. De werkgever rijk zet ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Overigens geldt dat naast dat reisbeleid duurzaam moet zijn, er ook andere overwegingen spelen. De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemer de reis veilig en verantwoord kan maken, mede met het oog op de gezondheid van de werknemer. Zo moet het reisbeleid de werknemer bijvoorbeeld in staat stellen zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven.
Kan de Staatssecretaris toezeggen om vliegen in economy(plus) voor zakelijke vliegreizen door ambtenaren van de Rijksoverheid de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.