Het nieuwe Zweedse asiel- en terugkeerbeleid |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Het artikel 'Faillissementsgolf mkb door corona schulden, Nederland wereldwijd koploper' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herkent u zich in dit inzicht dat in het artikel wordt gesteld dat het hoge aantal faillissementen in Nederland veroorzaakt wordt door het niet kunnen betalen van achterstallige belasting en corona schulden?1
In de jaren voor corona (2017–2019) lag het gemiddeld aantal uitgesproken faillissementen van mkb-bedrijven rond de 750 per kwartaal. Vanaf het derde kwartaal van 2020 is dit gemiddelde gedaald. Er is in deze periode sprake van een opvallend gering aantal faillissementen. In het eerste kwartaal van 2023 bedraagt het aantal faillissementen van mkb-bedrijven binnen het niet-financiële bedrijfsleven 5912. Dit is nog steeds een lager niveau dan voor corona. Bedrijfsbeëindigingen en faillissementen vormen een regulier onderdeel van de bedrijvendemografie, niet iedere onderneming of ondernemer is immers succesvol. Wanneer door externe omstandigheden, zoals coronasteunmaatregelen, een periode van relatief weinig faillissementen heeft bestaan, wordt dit op termijn gecorrigeerd door een periode van meer faillissementen, omdat de steunmaatregelen er niet toe leiden dat bedrijven structureel succesvoller worden.
Zijn er mogelijk nog andere oorzaken die u kunt toeschrijven aan de faillissementsgolf?
Het aantal faillissementen ligt op dit moment relatief laag; 2021 en 2022 zijn sinds 1981 de jaren met het laagste aantal faillissementen. Door de verwachte stijging in 2023 komt het aantal faillissementen ongeveer op het niveau van voor de coronapandemie.
De redenen voor een faillissement zullen per bedrijf verschillen. Een mogelijke factor die in 2023 tot een stijging zou kunnen leiden is de afkoeling van de economie. De laatste raming van het CPB gaat uit van een groei van 1,6 procent voor 2023. Het economische groeicijfer van het eerste kwartaal in 2023 (–0,7%) valt inmiddels tegen ten opzichte van deze raming en wijst in ieder geval in het eerste kwartaal op een afkoelende economie. Een afkoelende economie kan een hoger aantal faillissementen tot gevolg hebben: een dalende vraag maakt het moeilijker voor bedrijven om financieel gezond te blijven.
Een andere mogelijke reden voor financiële problemen bij ondernemingen is de stijgende rente. Deze heeft tot gevolg dat de financieringslasten voor bedrijven kunnen stijgen. Ook dit zal echter per bedrijf verschillen, afhankelijk van de wijze waarop de bedrijfsactiviteiten gefinancierd zijn.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) de ruggengraat is van de Nederlandse economie en ook als zodanig behandeld dient te worden?
Van de Nederlandse bedrijven valt ruim 99% onder het mkb. Verder draagt het mkb bijna 2/3 bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie en bijna driekwart aan de Nederlandse werkgelegenheid3. Het mkb is dus inderdaad een belangrijke pijler van onze economie.
Welke invloed heeft de faillissementsgolf volgens u op de Nederlandse economie?
Faillissementen zijn in de eerste plaats vaak een drama voor betrokkenen. Op macro-economisch niveau hoeft een stijging van het aantal faillissementen echter niet nadelig te zijn. Faillissementen zijn een onderdeel van economische dynamiek: doordat er bedrijven verdwijnen en andere nieuwe bedrijven ontstaan, kan de economie zich vernieuwen. Dit is een belangrijk mechanisme waarmee de economie zich aanpast aan nieuwe omstandigheden, en een motor van productiviteitsgroei. Productiemiddelen die werden benut door de onderneming die wegvalt, komen vrij om te worden ingezet door andere ondernemingen. Wanneer deze middelen in de nieuwe onderneming meer waarde kunnen opleveren dan in de oude, levert dit winst op voor de economie. Anderzijds kan een nadelig gevolg van faillissementen op macro-economisch niveau zijn dat de economie afkoelt en werkloosheid kan toenemen, vooral wanneer voor uitstromend personeel geen vervangende banen voorhanden zijn. Dit risico is op dit moment echter juist gering, gezien de grote krapte op de arbeidsmarkt. Om deze krapte te verminderen is economische dynamiek en vernieuwing nu bovendien extra belangrijk.
Welke sectoren kampen volgens u het meest met faillissementen?
De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat in mei 16 bedrijven meer failliet zijn verklaard dan in april, dat is een stijging van 7 procent. Het aantal faillissementen bleef onder het gemiddelde niveau van voor de pandemie. Wel is het aantal faillissementen in de eerste vijf maanden van dit jaar ruim de helft hoger dan in dezelfde periode in 2022.4
In de periode 2019–2022 is er op bedrijfstakniveau sprake van een daling van het aantal faillissementen. De enige uitzondering hierop is landbouw. Het aantal faillissementen in de landbouwsector is in de periode 2020–2021 ook gedaald maar is in 2022 weer op vergelijkbaar niveau van 2019.5
De faillissementsstatistieken van mei tonen nominaal het hoogste aantal faillissementen in de sector handel. Dit is ook de sector met de meeste bedrijven in Nederland. De bouwnijverheid en de horeca volgden op respectievelijk plaats twee en drie. Relatief gezien werden er in mei van dit jaar de meeste faillissementen uitgesproken in de sector horeca.6
Kunt u een globaal overzicht geven van de verschillende vormen van steun/belastingschulden die nog door ondernemers terugbetaald dienen te worden?
De vaststellingsaanvragen voor de NOW-subsidie worden op dit moment nog door UWV verwerkt. Een deel van de ondernemers die een voorschot hebben ontvangen, moet dit voorschot terugbetalen. Meestal komt dit omdat het omzetverlies lager was dan verwacht (of helemaal niet is opgetreden) of omdat de loonsom tijdens de NOW-periode is gedaald. In die gevallen is er meer NOW-subsidie verstrekt dan waar recht op bestond en is terugvordering een logisch gevolg.
Kunnen zij daarbij gebruikmaken van aanvullende (betalings)regelingen?
Bij de terugbetaling van NOW-vorderingen hanteert UWV ruime betalingsregelingen. Er kan een betalingsregeling van maximaal 5 jaar worden afgesproken, met de mogelijkheid om binnen deze vijf jaar een betaalpauze van één jaar in te lassen. Daarnaast wordt er door UWV geen rente berekend over de openstaande vordering.
Op 17 mei jl. heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst een brief gestuurd met als onderwerp «Actuele cijfers coronabetalingsregeling en intrekken betalingsregelingen»7. In deze brief is een overzicht gegeven van o.a. de openstaande coronabelastingschuld en de betalingsregeling. Zie tabel 1 voor een overzicht van het aantal debiteuren dat gebruik maakt van de betalingsregeling en van de openstaande schuld. De duur van de betalingsregeling is vijf jaar. Ook konden ondernemers onder bepaalde voorwaarden een versoepeling aanvragen zoals een betaalpauze of een verlenging van de betalingsregeling van vijf naar zeven jaar. Zie tabel 2 voor een overzicht van de behandelde verzoeken om versoepeling. Voor overige informatie verwijs ik uw Kamer graag naar voornoemde brief van 17 mei jl.
Peildatum
Aantal ondernemers
Openstaande schuld in €
1 oktober 2022
266.369
19,6 mld
5 december 2022
254.583
18,6 mld
16 januari 2023
244.847
17,7 mld
6 februari 2023
243.373
17,5 mld
14 februari 2023
242.925
17,4 mld
27 februari 2023
242.226
17,2 mld
20 maart 2023
240.672
16,9 mld
24 april 2023
237.420
16,5 mld
Type verzoek
Aanvragen
Toegewezen
Afgewezen
Verlenging (5–7 jaar)
2.230
1.081
1.149
Pauzeren
5.884
4.954
930
Kwartaalbetaling
228
228
Incomplete verzoeken, wachtend op aanvulling
Totaal
11.861
6.263
2.079
Ziet u nog aanvullende mogelijkheden om ondernemers te ondersteunen met hun terugbetalingstraject?
Ondernemers kunnen onder bepaalde randvoorwaarden gebruik maken van de WHOA8-regeling. Deze kan onder andere soelaas bieden wanneer het nodig is om schulden te herstructureren ten behoeve van de doorstart van hun onderneming.
Daarnaast onderzoekt de aangestelde aanjager schulden de schuldenproblematiek bij ondernemers en gaat hier verder op in. In zijn rapportage worden mogelijke oplossingen aangedragen. Deze rapportage met aanbevelingen wordt verwacht in augustus en zal zo snel mogelijk na het reces met een Kabinetsreactie aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
De afgelopen periode zijn diverse lasten voor ondernemers, waaronder mkb'ers, aanzienlijk gestegen. Het vpb-tarief en de loonlasten zijn daar voorbeelden van. Bent u van mening dat deze lastenverzwaringen de huidige faillissementsgolf versterken?
Het kabinet heeft ervoor gekozen het lage vennootschapsbelastingtarief per 2023 te verhogen van 15% naar 19% en de tariefgrens te verlagen van € 395.000 winst naar € 200.000. Daarmee heeft het kabinet de onevenwichtigheid verkleind die bestaat tussen de belasting van werknemers en IB-ondernemers9 enerzijds en directeuren-groot aandeelhouders anderzijds. Ook vermindert deze maatregel het risico dat bedrijven zich opsplitsen om gebruik te maken van het lage vennootschapsbelastingtarief. De maatregel treft alleen winstgevende bedrijven. Daarom verwacht het kabinet dat deze maatregel geen effect zal hebben op het aantal faillissementen. Daarnaast beseft het kabinet dat ondernemers last ondervinden van externe omstandigheden zoals stijgende rentekosten, energieprijzen en loonkosten. Het kabinet houdt uiteraard vinger aan de pols en probeert ondernemers hierin zo goed mogelijk te ondersteunen met bijvoorbeeld de regeling voor Tegemoetkoming Energiekosten (TEK).
Kunt u uitsluiten dat de gemiddelde belastingdruk voor ondernemers verder zal stijgen in 2024?
Dit voorjaar heeft de Staatssecretaris van Financiën een start gemaakt met de lastenbesluitvorming voor 2024 en verder. De Voorjaarsnota bevat een tussenstand van het inkomstenkader. Definitieve besluitvorming over de inkomsten en koopkracht vindt plaats in augustus. Er spelen verschillende onderwerpen die leiden tot een uitdagende dekkingsopgave. Tijdens de augustusbesluitvorming maakt het kabinet een integrale afweging over de invulling van het pakket aan maatregelen dat wordt genomen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Hier is aan voldaan, zie hierboven.
Het bericht ‘Aboutaleb stopt met dwangsom mesbezit’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb stopt met dwangsom mesbezit; Rechter fluit aanpak van jongeren met steekwapen terug»?1
Ja
Bent u van mening dat burgemeesters een last onder dwangsom in hun instrumentarium moeten kunnen hebben om messenbezit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een last onder dwangsom kan een nuttig instrument zijn, ook om messenbezit tegen te gaan. Het is echter afhankelijk van de aard en omvang van de lokale problematiek of een bepaling in de Algemene plaatselijke verordening (APV) als aanvulling op de Wet wapens en munitie (WWM) nodig is. Dat verschilt per gemeente en het is niet aan mij als Minister om daar een standpunt op in te nemen. In geval van een aanvullende bepaling in een APV is een gemeentelijke last onder dwangsom mogelijk. Dat zo’n aanvullende bepaling kan bestaan, blijkt ook uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 2020, waarin een APV-bepaling van de gemeente Amsterdam verbindend werd geacht.2
Bent u bereid om een wettelijke grondslag te creëren waardoor burgemeesters een last onder dwangsom op kunnen leggen voor messenbezit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (extra) maatregelen bent u voornemens te treffen om het messenbezit onder jongeren het hoofd te bieden?
Hoewel uit de cijfers blijkt dat de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, is sprake van een zorgwekkende toename van een kleine groep jongeren die persisteren in het plegen van ernstige feiten, zoals (vuur)wapen- en geweldsdelicten. Om deze problematiek onder jongeren terug te dringen, is in 2020 het Actieplan Wapens en Jongeren opgesteld.3
In de periode van 2020 tot en met 2022 zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren zestien acties geformuleerd én uitgevoerd om dit doel te bereiken. De gemeenten bepaalden zelf welke van de acties het beste aansloten op hun lokale situatie en de doelgroep.
Alle deelnemende gemeenten hebben zich gecommitteerd aan het uitvoeren van in ieder geval een viertal acties, namelijk:
handreiking voor het verbeteren van de samenwerking rond risicojongeren);
Het doel van het Actieplan is om wapenbezit en wapengebruik, waaronder messenbezit, onder jongeren te verminderen. Met de Kamerbrief van 8 maart jongstleden is de Kamer geïnformeerd over het WODC-onderzoek «Plan- en procesevaluatie Actieplan Wapens en Jongeren». De uitkomsten van het WODC-rapport bevestigen dat we nog meer moeten doen om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen.
In mijn brief van 1 juni aan de Kamer met een reactie op de plan- en procesevaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren, wordt nader ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen uit het WODC-rapport. Bij het vervolg wordt in ieder geval ingezet op contact met de doelgroep door de inzet van jongerenwerkers en rolmodellen en verdiepend onderzoek naar de achterliggende oorzaken en werkzame interventies bij wapengeweld door jongeren.
De aanpak van pinpasfraude |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat Nederlanders jaarlijks voor miljoenen euro’s aan schade ondervinden vanwege fraude die wordt gepleegd door gestolen/verloren betaalpassen (hierna: pinpasfraude)?
Bij pinpasfraude raakt de bankpas van het slachtoffer kwijt (vanuit verlies of diefstal) en worden met deze bankpas door de fraudeur fysieke betalingen verricht of geld opgenomen. Naast de financiële schade die slachtoffers kunnen ondervinden door pinpasfraude, kan dit ook emotionele of psychische schade veroorzaken. Ik vind het daarom van belang om, samen met de belangrijkste partners in het betalingsverkeer, pinpasfraude te bestrijden.
Uit de meest recente cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat de schade als gevolg van deze vorm van fraude in 2022 2,7 miljoen euro bedraagt. In de tabel hieronder is de schade over de afgelopen jaren weergegeven. Uit de cijfers valt op dat er een daling is te zien in de schadecijfers tussen 2019 en 2021, met een stijging in 2022.
2018
2019
2020
2021
2022
3,3
6,6
5,8
1,9
2,7
Kunt u een overzicht geven voor hoeveel euro er de afgelopen jaren aan schade is ontstaan door pinpasfraude?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel van de gevallen van de afgelopen jaren waarbij pinpasfraude wordt gepleegd, wordt de dader ook daadwerkelijk gepakt en vervolgd?
De cijfers over de opsporing van pinpasfraude zijn onderdeel van de totale cijfers met betrekking tot fraudezaken met betaalproducten en worden door het Openbaar Ministerie tweejaarlijks in de Fraudemonitor gepubliceerd. De Fraudemonitor wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden. Daar wordt behalve zaken over pinpasfraude, ook spoofing, phishing en het gebruik van valse betaalapp’s, QR-codes en online misbruik van gestolen creditcardgegevens onder verstaan. Het ging in 2017 om 158 parketnummers, dat wil zeggen 158 verdachten die zijn vervolgd ten aanzien van fraude met betaalproducten en in 2018 om 149 verdachten.1 In 2019 en 2020 was er sprake van een stijging van het aantal zaken. In 2019 ging het om 250 verdachten en in 2020 om 326.2 De Fraudemonitor 2021–2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u voornemens om (creatieve) oplossingen voor pinpasfraude te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u hiervoor al concrete voorstellen heeft?
Met gestolen of verloren pinpassen en/of pincodes kunnen betalingen op rekening van het slachtoffer plaatsvinden. Het is daarom van cruciaal belang dat mensen pincodes geheim en gescheiden houden van pinpassen en daarnaast nooit hun pinpas afgeven aan onbekenden.3 Fraude met betaalmiddelen kan het vertrouwen in het (digitale) betalingsverkeer raken. In de Werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt door vertegenwoordigers van verschillende stakeholders, zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, OM, De Nederlandsche Bank en de overheid gewerkt aan het veilig houden van het betalingsverkeer. Binnen de MOB-werkgroep Veiligheid worden continu de veiligheidsontwikkelingen in het betalingsverkeer gemonitord. Ook speelt deze werkgroep een belangrijke rol bij het bevorderen van innovaties in het veilig houden van het betalingsverkeer. Daarbij beziet deze werkgroep ook de mogelijkheden van nieuwe technologieën om fraude te bemoeilijken.
Op dit moment zijn er al verschillende (technische) veiligheidsmaatregelen zoals pincodes, opnamelimieten en camerabewaking bij geldautomaten om pinpasfraude te bemoeilijken. Daarnaast hebben banken het tegenwoordig makkelijker gemaakt om een betaalpas snel te blokkeren als iemand zijn pas kwijt is geraakt, bijvoorbeeld via de internetbankierenomgeving of via de mobiele app van de bank. Daarnaast geven de meeste banken aan dat er ook gebeld kan worden naar de klantenservice om een pas te blokkeren. Het idee om gelduitgifte bij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid te weigeren gaat gepaard met complexe technische aanpassingen bij geldautomaten, waarbij technische, privacy-, toegankelijkheids- en veiligheidsvraagstukken komen kijken. Bovendien lijken bestaande (technische) veiligheidsmaatregelen in combinatie met preventieve maatregelen effectiever om pinpasfraude te voorkomen. Desalniettemin zal ik in de MOB-werkgroep Veiligheid bespreken op welke manier pinpasfraude verder bemoeilijkt kan worden en hoe aanvullende technologische maatregelen daarbij kunnen helpen.
Voorts investeer ik in de integrale aanpak van online fraude, waarbij pinpasfraude een mogelijk onderdeel van de modus operandi van criminelen is. Dat doe ik samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en in de publiek-private samenwerking met onder andere de Nederlandse Vereniging van Banken, de Betaalvereniging Nederland, de politie en het Openbaar Ministerie. Het gaat daarbij om bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Het actieplan voor de integrale aanpak van online fraude heeft de Minister van Justitie en Veiligheid u recent toegezonden.4 Onze inzet binnen de integrale aanpak is gericht op preventieve maatregelen en om samen het aantal slachtoffers te verkleinen.
Is er op dit moment technologie die toereikend zou kunnen zijn om pinpasfraude te bemoeilijken? Zo ja, wat houdt deze technologie in en waarom is deze technologie nog niet geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om te kijken naar een oplossing voor pinpasfraude waarbij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid weigeren geld uit te keren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om met cashdienstverleners het gesprek aan te gaan om te kijken naar oplossingen voor pinpasfraude? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 aangeef ben ik binnen de MOB-werkgroep Veiligheid en binnen de integrale aanpak online fraude continu in gesprek met de belangrijkste stakeholders uit het betalingsverkeer om te kijken naar oplossingen voor verschillende vormen van fraude. Daaronder valt ook pinpasfraude. De resultaten van het MOB worden in de MOB-jaarrapportages beschreven. Ik verwacht de MOB-jaarrapportage 2022 op korte termijn naar de Kamer te versturen. In het najaar van 2023 wordt ook de eerste voorgangsrapportage over de integrale aanpak van online fraude door de ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en mij naar uw Kamer gestuurd.
Dreigende onteigening van panden als gevolg van de asieldwangwet. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat tijdens een expertmeeting met gemeenteraadsleden in de regio Kennemerland op 1 februari jongstleden door de Haarlemse burgemeester Jos Wienen, verantwoordelijk voor de inventarisatie van asielopvanglocaties in de regio, is gemeld dat «gedwongen onteigening» in het kader van de dwangwet niet wordt uitgesloten?
Nee, dat is mij niet bekend.
Bent u ermee bekend dat een dag later, op 2 februari, door de Beverwijkse wethouder Bal in antwoord op vragen van raadsleden bevestigde dat onteigening inderdaad niet wordt uitgesloten als onderdeel van dit «transitieplan»?
Nee, dat is mij niet bekend.
Deelt u de conclusie dat gemeenten derhalve als gevolg van uw dwangwet de deur naar onteigening openzetten? Zo nee, waarom niet?
De Raad van State heeft op 6 februari jl. haar advies gepubliceerd ten aanzien van het wetsvoorstel Gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Het wetsvoorstel is op 24 maart jl. in de ministerraad besproken en wordt voorgelegd ter behandeling aan de Tweede en daarna de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen die onteigening mogelijk maken. Onteigening is dus onder deze wet geen optie.
Sluit u uit dat er onteigening gaat plaatsvinden als gevolg van de dwangwet? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten terwijl u gemeenten tegelijkertijd dwingt om ruimte voor asielopvang te creëren en zij hierbij wel degelijk onteigening overwegen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid direct en wettelijk bindend iedere vorm van onteigening, door welke bestuurslaag dan ook, in het kader van de dwangwet onmogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Ziet u inmiddels in dat de dwangwet op nul draagvlak kan rekenen, op juridisch drijfzand gebouwd is, de lokale democratie uitholt en zeer schadelijke gevolgen voor gemeenten met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw plannen in te trekken en de dwangwet niet naar de Kamer te sturen?
Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen verplicht om asielzoekers opvang te bieden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het opvangen van asielzoekers. Het COA voert dit in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uit. Tegelijkertijd is er geen wettelijke taak voor gemeenten om de opvang van asielzoekers door het COA in gemeenten mogelijk te maken. Het wetsvoorstel wil een einde maken aan deze situatie door gemeenten ook een taak te geven bij de opvang van asielzoekers. Tevens wil het kabinet met dit wetsvoorstel komen tot een evenwichtigere verdeling van asielzoekers over gemeenten. De regering streeft ernaar het wetsvoorstel op korte termijn aan de Tweede Kamer ter behandeling voor te leggen.
Het bericht 'Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van Nieuwe Oogst «Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is bekend dat de gestegen energiekosten een grote impact hebben op de glastuinbouw. Dit heeft ook een effect op de keuzes die ondernemers maken, zoals extensivering, bedrijfsbeëindiging of elektriciteitslevering. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van WEcR van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan.
Meerdere ondernemers gaan stoppen met hun bedrijf of zijn genoodzaakt de productie aanzienlijk terug te schroeven, wat gaat dit volgens u betekenen voor het aanbod van groenten, zoals tomaten, paprika’s en komkommers?
Indien productie wordt verlaagd of beëindigd zal het aanbod van producten uit de glasgroententeelt afnemen. Mogelijk wordt het weggevallen aanbod vervangen door groenten uit het buitenland. In de eerder aangehaalde verkenning wordt uitgegaan van volumedalingen in 2022 van circa 10% voor komkommers en circa 15% voor tomaten. Voor paprika’s vermoed men dat de volumes ongewijzigd zijn ten opzichte van het vorige jaar. Hierbij wordt wel een voorbehoud gemaakt, namelijk dat de landelijke arealen van de diverse teelten ook van invloed zijn om bovengenoemde volumeontwikkelingen. Daarbij is de situatie divers en zijn er ook veel telers die het winterseizoen overslaan. Dat betekent dat het aanbod van Nederlandse groenten in de winter daalt, terwijl richting zomer veel aanbod gelijktijdig op de markt komt.
Wat zijn de gevolgen van het terugschroeven van de productiecapaciteit voor de prijzen van groenten?
In algemene zin zullen prijzen stijgen wanneer het aanbod daalt. De prijzen van groenten zijn echter ook sterk afhankelijk van opbrengsten in andere landen, gezien het om een internationale markt gaat en het de vraag is in hoeverre de daling in aanbod in Nederland door producten uit andere landen opgevuld zullen gaan worden. De verwachting is dat richting zomer het aanbod van Nederlandse groenten juist weer stijgt.
Het komende tekort aan groenten gaat waarschijnlijk gecompenseerd worden door import vanuit Marokko en Spanje. Dergelijke ontwikkelingen staan haaks op de duurzaamheidsambities. Wat is uw reflectie hierop?
Bij de beantwoording van deze vraag moeten twee voorbehouden worden gemaakt. Ten eerste is er niet genoeg data voorhanden om hier sluitende uitspraken over te doen. Ten tweede is het antwoord ook afhankelijk van of het duurzaamheidsperspectief smal (broeikasgasuitstoot) of breed (zoals effecten op biodiversiteit) is.
Voor tomaten uit Spanje en Marokko geldt dat deze veelal in de buitenlucht of onder plastic worden geteeld. In vergelijking met de Nederlandse glastuinbouw betekent dat dus een vermoedelijk minder energie-intensieve teeltwijze en dat er dus ook vermoedelijk minder koolstoflekkage optreedt. Dat moet opgewogen worden tegen het transport van de producten uit zuidelijke landen. Anderzijds scoort de Nederlandse glastuinbouw in algemene zin beter op watergebruik en wordt ook veel biologische plaagbestrijding ingezet.
Door de hoge gasprijzen en het ontbreken van financiële steun verplaatsen verschillende ondernemers hun research & developtment naar landen als India, wat zijn de gevolgen hiervan op onze concurrentiepositie?
Vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten is het moeilijk om generieke uitspraken te doen over de specifieke gevolgen voor de concurrentiepositie. Enerzijds betekenen de hoge energieprijzen dat de glastuinbouw minder concurrerend wordt. Anderzijds zal, voor zover er concurrentie plaatsvindt met buitenlandse energie-intensieve glastuinbouw, dit effect ook gelden voor het buitenland.
In een ledenenquête van glastuinbouw Nederland geeft 8% van de ondernemers aan dit jaar faillissement aan te moeten vragen, wat zijn hiervan de gevolgen voor onze hoogwaardige tuinbouwcluster?2
Het is vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten moeilijk om generieke uitspraken te doen over wat het effect is van faillissementen op de rest van het cluster. In algemene zin kan gesteld worden dat een disruptie zoals de energiecrisis negatief is voor het cluster, dit heeft immers ook effect op de keten van toeleveranciers en afnemers. Daarbij kunnen de hoge kosten leiden tot minder investeringsruimte. Door de diversiteit binnen de sector is het lastig in te schatten wanneer een dusdanig keteneffect optreedt dat het cluster als geheel wordt bedreigd.
Kunt u vertellen waarom de motie van de leden Grinwis en Erkens over een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven roepen (Kamerstuk 29 023, nr. 322)?
Helaas lijkt er een deel van de vraag weggevallen. Ik ga er daarom vanuit dat de vraag ziet op de stand van zaken van de afhandeling van de motie. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn over de uitvoering van de motie te kunnen informeren.
Vanwege de hoge energieprijzen en het uitblijven van afdoende financiële steun is er geen kapitaal om te investeren in verdere verduurzamingsmaatregelen, wat zijn de gevolgen hiervan op de energietransitie?
Het is vanwege de uiteenlopende situaties op bedrijfsniveau lastig te zeggen wat het effect is van de energiecrisis op de energietransitie. Wel worden via verschillende instrumenten middelen vrijgemaakt voor de energietransitie in de glastuinbouw, zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Tegelijk wordt met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland gesproken over mogelijkheden om de energietransitie te versnellen. Voorts kan ik u melden dat eraan gewerkt wordt dat de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten zo gauw als de staatssteun-goedkeuring verkregen wordt, tijdelijk een optie gaat bieden voor glastuinbouwbedrijven die vanwege de hoge energieprijzen over aanvullend werkkapitaal moeten kunnen beschikken om in bedrijf te kunnen blijven. De Kamer is daarover in een aparte brief van mijn collega’s van EZK en LNV (2022Z25539) uitgebreider geïnformeerd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Het is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt om aan dit verzoek te voldoen.
Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Marieke Koekkoek (D66), Henri Bontenbal (CDA), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
De aantallen asielzoekers die gemeenten moeten opvangen als gevolg van de dwangwet. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat gemeenten (al dan niet via de commissaris van de Koning (CdK) van hun provincie) te horen hebben gekregen hoeveel asielzoekers ze (indicatief) moeten gaan opvangen, mocht de dwangwet van kracht worden?
Nee, dit klopt niet. Op het moment van schrijven van deze beantwoording vinden er nog gesprekken plaats over de inhoud van het wetsvoorstel. Vanuit het Rijk zijn er geen mededelingen gedaan die de inhoud van het wetsvoorstel betreffen.
Zo ja, waarom worden dergelijke aantallen aan gemeenten gecommuniceerd terwijl er nog niet eens een wet ligt, laat staan dat de Kamer zich hierover – inclusief de verdeelsleutel als onderdeel hiervan – heeft kunnen uitspreken?
Zie antwoord op vraag 1
Kunt u deze aantallen (per gemeente) direct met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Ja.
De potentieel desastreuze gevolgen van de gascrisis voor de industrie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe zeker bent u ervan dat met een totale vulgraad van de Nederlandse gasopslagen van 90 procent gastekorten deze winter voorkomen zullen worden?
Voor wat betreft de leveringszekerheid baseer ik mij op de inzichten van Gasunie Transport Services (GTS) en die onderschrijf ik. GTS geeft aan dat indien aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan (blijven lagere gasvraag, geen capaciteitsbegrenzing voor stroomopwek met kolen, voldoende aanvoer van LNG, maximale benutting van LNG, en goed gevulde gasopslagen) zich deze winter geen tekorten aan gas hoeven voordoen. Op dit moment wordt aan deze randvoorwaarden voldaan. Het blijft zaak constant te monitoren of dit zo blijft. Goed gevulde gasopslagen zijn slechts één van deze randvoorwaarden. Het kabinet heeft zich daarom ingespannen om te zorgen dat de gasopslagen zo vol mogelijk zijn en is op dit moment bezig om maatregelen uit te werken voor het volgende vulseizoen. Los van het monitoren van de door GTS geschetste randvoorwaarden ga ik ook verder met verder operationaliseren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). Op die manier zijn we ook op slechtere scenario’s voorbereid.
Deelt u de conclusie van de Gasunie dat Nederland met deze vulgraad ook een strenge winter probleemloos aankan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de omstandigheden schetsen waaronder wél een gastekort kan ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate bereidt u zich op dat scenario voor?
Zie antwoord vraag 1.
Tot welke trede van de maatregelenladder van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) verwacht u deze winter te zullen gaan?
Op dit moment zitten we in fase 1 (vroegtijdige waarschuwing) van het Bescherm- en Herstelplan Gas. Ook heeft het kabinet al meerdere keren opgeroepen tot een vermindering van het gasverbruik (maatregel 1 uit de maatregelenladder). Daarnaast is door het kabinet de beperking op stroomopwek door middel van gebruik van kolen ingetrokken. Dit maakt het mogelijk dat meer elektriciteit kan worden opgewekt met kolen waardoor de gascentrales minder snel aan de beurt komen. Dit is een vorm van vrijwillige brandstofomschakeling die mogelijk is gemaakt. Andere maatregelen uit het BH-G hoopt het kabinet komende winter niet te hoeven inzetten. Uiteraard zijn we bezig met het verder operationaliseren van de BH-G maatregelen 3 (besparingstender) en 7 (afschakelstrategie) voor het geval dit toch nodig blijkt.
Kunt u vanaf maatregeltrede 5 van het BH-G (gedwongen brandstofomschakeling van industrieën) per trede aangeven welke (niet-beschermde) afnemers u hierbij concreet voor ogen hebt en in het geval van trede 7 ook de volgorde in afnamevolume vermelden? Zo nee, wilt of kunt u deze informatie niet geven? Waarom niet?
Het concept van de afschakelstrategie heb ik op 9 september in mijn brief over de voortgang van het Bescherm- en Herstelplan Gas met uw Kamer gedeeld. In de afschakelstrategie lopen alle niet-beschermde afnemers mee en wordt ook de volgorde waarin verschillende sectoren worden afgeschakeld bepaald. Op dit moment werk ik deze verder uit, waarbij ik ook verder specificeer wat beschermde en niet-beschermde afnemers zijn. Voor het einde van het jaar kom ik met een nieuwe update rond het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ziet u ook het risico dat eenzijdig wordt gefocust op scenario’s van gastekorten, waardoor scenario’s onder de radar blijven waarin gas wel fysiek leverbaar is voor het bedrijfsleven, maar te duur is om productieprocessen van industrie op gang te houden, zoals nu bijvoorbeeld bij HAK gebeurt? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bereidt u zich op dergelijke scenario’s voor?
Het voorbereiden op scenario van gastekorten is en blijft van belang in de huidige situatie. Daarnaast is het kabinet bezig met de gevolgen van de hoge energieprijzen voor consumenten, huishoudens en bedrijven. Het prijsplafond voor huishoudens en de recent aangekondigde regeling Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) voor het gas-intensieve mkb zijn voorbeelden van maatregelen die het kabinet neemt om burgers en bedrijven te ondersteunen.
Ziet u het probleem dat energie-intensieve bedrijven vaak aan het begin van de productieketen staan, en daarom bij uitval potentieel hele bedrijfsketens om kunnen laten vallen, zoals de chemische industrie die voor vele andere industrieën en bedrijven een belangrijke of zelfs belangrijkste toeleverancier is?
We zien op dit moment dat met name energie-intensieve bedrijven die het moeten opnemen tegen concurrenten van buiten de EU die kunnen produceren met lagere energiekosten, moeite hebben de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers en daardoor stil dreigen te vallen. Dit zijn inderdaad veelal bedrijven aan het begin van waardeketens. Echter juist omdat deze bedrijven niet meer kunnen concurreren met goedkopere importen zien we dat de impact hiervan op de verdere waardeketen nog beperkt blijft omdat lokale productie wordt vervangen door importen van buiten de EU. Het kabinet verwacht van deze importsubstitutie geen economische schade op korte termijn. Het is macro-economisch gezien efficiënt dat waardeketens mondiaal verspreid zijn en dat handel mondiale prijsverschillen kan omzetten naar welvaartswinst voor binnen- en buitenland. Desniettemin heeft het kabinet en ook Europa oog voor strategische autonomie en investeringen in verduurzaming. Het is belangrijk dat industriële waardeketens die ook op lange termijn economische kansen bieden voor Nederland en Europa behouden blijven. Het kabinet wil duurzame investeringen en industriële productie in Nederland en geen blijvende weglek van banen en emissies naar het buitenland.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken in welke mate de hoge prijzen tot ongecontroleerde grootschalige uitval van de industrie – en daarmee de bredere Nederlandse economische activiteit – kunnen leiden?
Door de hoge energieprijzen in Europa hebben meerdere bedrijven hun productie afgeschaald of gestopt en staat de continuïteit van enkele bedrijven op het spel. Omdat de energieprijs in Europa significant hoger is dan de energieprijs in Azië en in de VS, zijn het vooral energie-intensieve bedrijven die concurreren met concurrenten buiten Europa, die het lastig hebben. Door de concurrentiedruk slagen zij er moeilijk in om de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers. De verwachting is dat deze hogere prijzen in Europa versus Azië en de VS zullen aanhouden de komende jaren. Ik onderzoek momenteel welke sectoren hierdoor getroffen worden en wat de gevolgen voor Nederland zijn.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde, grootschalige uitval van (grote) industrie in Nederland voorkomen dient te worden, ook aangezien dit leidt tot krimp aan de aanbodkant waardoor de inflatie verder opgejaagd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van het belang van de industrie voor Nederland. De situatie van verhoogde en volatiele gasprijzen zal naar verwachting nog enige tijd aanhouden, waardoor het concurrentievermogen van een aantal energie-intensieve bedrijven mogelijk gedurende langere periode onder druk zal blijven staan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we voor een aantal producten in toenemende mate afhankelijk worden van importen van buiten de EU. Vanuit het oogpunt van strategische autonomie zou dit voor een aantal waarde ketens ongewenst kunnen zijn.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat dit voor veel bedrijven pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie-intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie-Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie1.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u scenario’s schetsen waarin u aangeeft welke van deze maatregelen wanneer worden getroffen, net zoals u middels het BH-G heeft gedaan met afschakeling in het geval van fysieke gastekorten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u daarin tevens de verwachte kosten en de verwachte afname van werkgelegenheid, en de afname van het BBP vermelden in geval van niet ingrijpen, en deze afzetten tegen de verwachtingen indien er maatregelen worden getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor 1 november beantwoorden?
In verband met interdepartementale afstemming beantwoord ik de vragen later.
Het inzetten van Rijksvastgoed en provinciaal vastgoed voor asielopvang. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er nog steeds sprake van dat u, zoals u op 16 augustus aan de Kamer schreef, van plan bent om het Ruimtelijk Ordeningsinstrumentarium (hierna RO-instrumentarium) op «meerdere locaties in andere gemeenten» dan Tubbergen in te zetten (Kamerstuk 19 637, nr. 2952)?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel gaan wij dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moesten worden. De inzet van RO-instrumentarium is op dit moment niet aan de orde.
Zo nee, garandeert u daarmee dat het RO-instrumentarium niet langer ingezet wordt ten behoeve van asielopvang of opvang van statushouders? Zo ja, hoeveel en welke locaties in welke gemeenten zijn in beeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er momenteel Rijksvastgoed vrijgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Er is contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het COA inzake het realiseren van opvanglocaties. Hierbij wordt gekeken naar panden en kavels. Mocht Rijksvastgoed ingezet worden voor opvang van asielzoekers of statushouders, dan treedt het COA in overleg met de gemeente. De gemeente gaat zelf over het huisvesten van aan hen gekoppelde statushouders. Het COA heeft bijna 195.000 m2 Rijksvastgoed in gebruik.
Wordt er momenteel provinciaal vastgoed vrij- of gereedgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Een aantal Provinciale Regietafels heeft aan de provincie en aan het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om ook in de eigen bestanden te kijken naar mogelijkheden voor gebouwen en percelen t.b.v. huisvesting van statushouders of het realiseren van asielopvang. Gemeenten worden zo snel mogelijk op de hoogte gesteld en betrokken als provinciaal vastgoed in hun gemeente beschikbaar is voor huisvesting van statushouders en/of asielopvang.
Wanneer en op welke wijze heeft u provincies gevraagd c.q. opdracht gegeven voor het inventariseren en gereedmaken van provinciaal vastgoed voor asielopvang en/of de opvang van statushouders?
Wij hebben daar geen opdracht toe gegeven. Provincies en gemeenten mogen hun taakstelling m.b.t. plaatsing statushouders dan wel de opvang van asielzoekers realiseren met behulp van provinciaal vastgoed.
Klopt het concrete signaal dat de provincie Noord-Holland bezig is met plannen in deze richting in Zwaagdijk-West in de gemeente Medemblik?
De provincie Noord-Holland voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een locatie in de gemeente Medemblik om hiervan de (on)mogelijkheden te onderzoeken van tijdelijke huisvesting van spoedzoekers, waaronder statushouders.
In welke fase verkeren deze plannen? Klopt het dat deze momenteel officieel nog in de fase van een haalbaarheidsstudie zijn? Zo nee, in welke fase dan wel?
Het klopt dat er nog sprake is van een haalbaarheidsonderzoek.
Is de gemeente volledig op de hoogte van iedere stap die door die provincie wordt gezet in deze concrete casus?
Ja. De provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik trekken samen op.
Wat is er de reden van dat op het terrein in kwestie inmiddels werkzaamheden worden verricht, namelijk het verwijderen van een kas?
De provincie is al enige jaren eigenaar van de locatie. Er stond een kassencomplex van circa 10.000 m2 op het erf. Een deel van de kassen werd tot voor kort gebruikt als opslagruimte bij de woning. Helaas was er behoorlijk wat schade (door derden aangebracht) ontstaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn de kassen gesloopt.
Sluit u uit dat er werkzaamheden worden verricht ten behoeve van opvang op dit terrein zonder dat de gemeente van deze stap in het proces op de hoogte is?
De provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik geven aan dat dit het geval is.
Kunt u bevestigen dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit moment geen gebruikmaakt van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 3.1 besluit Omgevingsrecht, zo nodig voorafgegaan door toestemming van provinciale staten?
Ja
Is uw oordeel dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de eerder uitgevoerde werkzaamheden op het genoemde perceel en de beantwoorde schriftelijke Statenvragen (2022–79) in ogenschouw nemend, voldoet aan alle bepalingen in artikel 167 van de Provinciewet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 167 Provinciewet gaat over de informatie-uitwisseling tussen Gedeputeerde en Provinciale staten. Oordeelsvorming daarover laten wij graag aan hen.
De bedreiging van het wokisme |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het totaal ontkennen door uw voorganger van alarmerende signalen over politieke intimidatie door een woke-cultuur en cancel-praktijk in het hoger onderwijs?1
Ik ben op de hoogte van de vragen die de leden van de JA21-fractie eerder stelden.
Hoe beoordeelt u deze ontkenning, nu opnieuw blijkt dat wokisme wel degelijk een grote bedreiging vormt, zoals blijkt aan Erasmus Universiteit Rotterdam waar studenten met een conservatiever wereldbeeld zich stilhouden omdat ze bang zijn voor boze, negatieve reacties?2
De publicatie in De Telegraaf waarnaar verwezen wordt, betreft het relaas van twee studenten bestuurskunde en sociologie die ook actief zijn in de centrale studentenraad. Zo sprak een van hen zich uit tegen een regenboogzebrapad op de campus en kreeg hierop vervolgens kritiek via een appgroep. Een ander voorbeeld dat zij aandroegen is dat de Europese Unie als instituut in een studieboek kritiekloos zou worden aangeprezen. De student had het gevoel dat het geen zin heeft om hier tijdens college vragen over te stellen.
Ik zie in deze voorbeelden geen bedreiging van de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting of de kwaliteit van het onderwijs. De studenten zijn het niet eens met bepaalde uitingen, en de universiteit weerhoudt hen er niet van om zich daarover uit te spreken binnen de universiteit. De berichtgeving hierover geeft daar ook geen concrete signalen over. Deze studenten kunnen het gesprek aangaan met betrokken docenten en bestuurders, zo nodig een klacht indienen bij de instelling of bezwaar maken tegen beslissingen. Ook kunnen zij kwesties agenderen in de studentenraad. Ik hecht daarbij te verwijzen naar de reactie van het College van Bestuur die ook in het bericht van De Telegraaf is opgenomen: «Als instituut bieden wij ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken en zijn/haar mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle manier. Ook als het schuurt».
Deelt u de constatering van de Minister van Justitie en Veiligheid, Dilan Yeşilgöz-Zegerius, die in haar Schoo-lezing waarschuwt voor de verstikkende invloed van het wokisme op onze universiteiten?3
De Minister van Justitie en Veiligheid onderstreepte in haar lezing het belang van de democratische rechtsstaat als open samenleving. Zij stelt terecht dat ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, gevoed wordt door wederzijdse kritiek en open discussies. Ook waarschuwt zij voor ongefundeerde verdachtmakingen en wantrouwen tegen wetenschap, media en de overheid en stelt ze dat we moeten opstaan tegen intolerantie en intimidatie in het maatschappelijke verkeer. Dit is een oproep die ik natuurlijk van harte onderschrijf. Iedereen, de universiteitsbesturen voorop, is het eens over het belang van academische vrijheid binnen universiteiten.
Deelt u de constatering van uw collega Yeşilgöz dat mensen die vinden dat zij mogen bepalen welke informatie of mening juist is en welke niet, wat kwetsend en wat niet, wie wel deugt en wie niet, en dat allemaal onder de vlag van inclusie in werkelijkheid alleen bezig zijn met uitsluiten?
Over feiten en meningen, over wat kwetsend is en over welk gedrag wenselijk is, moet debat en dialoog mogelijk zijn op een respectvolle manier Debat gaat soms gepaard met een zekere felheid en geestdrift. Dit is iets anders dan iemand de mond snoeren of uitsluiten. Het zou de kwaliteit van het debat over maatschappelijke kwesties ten goede komen als men elkaar over en weer niet te snel afrekent op toon, maar zich richt op de inhoud.
Wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten van het gesprek dat u voert met de universiteiten over het risico op zelfcensuur wegens een klimaat van woke en cancelen en over de acties die worden ingezet om de academische vrijheid te verdedigen?
In antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Van der Woude (VVD)4 heb ik aangekondigd in gesprek te gaan met de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen, mede naar aanleiding van bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs over het studie- en werkklimaat. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen van de uitkomsten.
Het bericht dat honderden verdwijnstudenten uit het buitenland misbruik maken van studentenvisa |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat hogescholen aanwijzingen hebben dat studentenvisa worden misbruikt en dat zij dit misbruik willen tegengaan door strenger te worden in de toelating van buitenlandse studenten?1
Signalen dat een studievisum (c.q. een verblijfsvergunning voor studie) voor een ander doel wordt gebruikt dan in Nederland studeren zijn mij bekend. De Vereniging van Hogescholen werkt op dit moment aan een handelingsrepertoire dat de hogescholen handvatten biedt om een extra controle te doen op niet-EER aspirant-studenten bij wie het vermoeden bestaat dat deze voor een ander doel naar Nederland komen dan het volgen van een studie in het hoger onderwijs.
Herkent u dit probleem en zo ja, wat vindt u van het feit dat studenten uit het buitenland zich aanmelden met een studentenvisum, vervolgens van de radar verdwijnen en zo het Nederlandse onderwijsstelsel misbruiken?
Dat een studievisum (een verblijfsvergunning voor studie) voor een ander doel wordt aangevraagd, en gebruikt, acht ik onwenselijk. De redenen waarom studenten met een verblijfsvergunning van de radar verdwijnen zijn echter divers. Het gaat bijvoorbeeld om aspirant-studenten die zich na aankomst in Nederland niet melden bij de onderwijsinstelling (voor de definitieve inschrijving), geen onderwijs volgen en daarmee uit het zicht verdwijnen, maar ook studenten die bijvoorbeeld vroegtijdig met een opleiding stoppen en van wie verder niet bekend is waar ze verblijven en wat ze doen. De groep is divers waardoor er dus niet zonder meer gesproken kan worden van misbruik van het Nederlandse onderwijsstelsel. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik misbruik van het systeem, in welke vorm dan ook, ten zeerste afkeur.
Uit contacten met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gebleken dat er in 2021 signalen zijn geweest over studenten die vroegtijdig uitvielen in het hoger onderwijs; in het bijzonder van studenten uit Bangladesh. Dit viel samen met signalen over studenten uit dit land die zich in relatief grote aantallen inschreven als zelfstandige met een eenmanszaak. Dit was voor de IND aanleiding om dit nader te onderzoeken. Onderdeel hiervan is het integraal steekproefsgewijs toetsen van de aanvragen voor Bengaalse studenten voor het studiejaar 2022–2023. Dit houdt onder andere in dat de IND stukken opvraagt die de onderwijsinstelling heeft gebruikt om te beoordelen of de student aan de vreemdelingrechtelijke voorwaarden voldoet. Daarnaast is de IND vanuit haar toezichthoudende taak in gesprek met onderwijsinstellingen over deze ontwikkelingen.
Kunt u zich, gelet op de noodzaak om dit misbruik van een studentenvisum tegen te gaan, vinden in het stellen van strengere eisen aan studenten uit het buitenland?
Het stellen van strengere (wettelijke) eisen acht ik op dit moment niet noodzakelijk. De huidige regelgeving stelt aan hogeronderwijsinstellingen, als zijnde erkend referent, een aantal specifieke plichten jegens buitenlandse studenten. Die zijn onder andere: zorg dragen voor een zorgvuldige selectie en werving van de (buitenlandse) aspirant-studenten, administratie inzake, onder meer studievoortgang en middelen voor het bestaan. Daarnaast kent de huidige wet- en regelgeving een aantal verplichtingen voor de onderwijsinstellingen, zoals een meldingsplicht aan IND ingeval de student niet meer een voltijdse studie volgt, vroegtijdig met een studie stopt, onvoldoende studievoortgang boekt, dan wel onvoldoende middelen van bestaan heeft. Dergelijke meldingen kunnen leiden tot het intrekken van een verblijfsvergunning, waardoor het verblijf in Nederland onrechtmatig is geworden, en er dus ook niet meer legaal arbeid kan worden verricht.
Het instellen van een quotum aan internationale studenten heeft geen wettelijke grondslag en is daarmee in strijd met de wet. Daar komt nog bij dat het instellen van een quotum enkel de instroom van studenten, al dan niet uit (vooraf) geselecteerde landen kan beperken, doch geen garantie en/of soelaas kan bieden voor de problematiek rondom misbruik van de verblijfsvergunning voor studie.
De problematiek die hier aan de orde is gesteld, vraagt om gerichte aanpak en maatregelen, waarbij bepaalde groepen studenten niet bij voorbaat worden geweerd dan wel geheel uitgesloten. Ik vind de individuele aanpak van de problematiek wenselijk en ook geheel in lijn met de filosofie van ons stelsel, namelijk student-gericht onderwijs en maatwerk.
Zoals ik eerder aangaf, kennen signalen zoals vroegtijdige uitval of zich niet bij de instelling melden voor de definitieve inschrijving meerdere facetten. Ik ga samen met de instellingen de komende periode gebruiken om een beter zicht te krijgen op de omvang van de problematiek, de oorzaken en de doelgroep, om waar nodig de instellingen beter te kunnen ondersteunen bij de selectieprocedure.
Vindt u het ingestelde quotum van maximaal tien studenten per jaar uit onder andere Bangladesh en Nepal een doeltreffende maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen kunt u nemen om tegemoet te komen aan de behoefte van hogescholen van een landelijke aanpak om het aantal «verdwijnstudenten» te doen afnemen?
Vanuit het veld is een aantal initiatieven gestart. Zoals ik reeds heb aangegeven, wordt door de Vereniging Hogescholen op dit moment gewerkt aan een handelingsrepertoire waarmee de hbo-instelling op een uniforme wijze een extra controle kan doen op niet-EER aspirant-studenten bij wie het vermoeden bestaat dat deze voor een ander doel dan het volgen van een studie naar Nederland komen. Daarnaast gaat per 1 oktober a.s. de herziene Gedragscode Internationale Student Hoger Onderwijs in, waarin onder andere afspraken zijn vastgelegd inzake de samenwerking met agenten die internationale studenten werven, maar ook aanvullende maatregelen in geval van gerede twijfel over de authenticiteit van taaltestcertificaten. Tenslotte heeft een aantal instellingen een aantal extra maatregelen getroffen op instellingsniveau, zoals het vooraf en ineens voldoen van inschrijfgeld en het regelen van huisvesting voor de aanvang van de studie. Pas als aan deze aanvullende eisen zijn voldaan, en de vreemdeling (c.q. buitenlandse aspirant-student) voldoet aan de vreemdelingrechtelijke voorwaarden, gaat de instelling over tot aanvraag van een verblijfsvergunning bij de IND.
Het effect van deze recente maatregelen, zoals het handelingsrepertoire, de herziene Gedragscode Internationale Student Hoger Onderwijs en de extra maatregelen op instellingsniveau moet nog blijken. Ik zal de praktijk nauwlettend volgen en blijf daarover in gesprek met de instellingen en de koepelorganisaties.
Is u bekend dat deze praktijken ook worden gebruikt bij numerus fixusopleidingen?
Er zijn op dit moment geen Engelstalige fixusopleidingen bij hogescholen. Wel is er een aantal opleidingen met aanvullende toelatingseisen, zoals opleidingen op het gebied van kunst. Vanuit het veld is een signaal afgegeven dat ook studenten die voor een proeve van bekwaamheid zijn geslaagd soms uit het zicht verdwijnen. Dit is des te meer reden om een beter zicht te krijgen op de problematiek en de achterliggende oorzaken.
Als uw antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, hoe kan de toegankelijkheid van het onderwijs worden gewaarborgd, aangezien studieplekken aan «echte» studenten worden ontzegd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om hogescholen bij te staan bij het opsporen en afgrendelen van zwakke plekken in het systeem en de eisen voor aanmelding voor buitenlandse studenten aan te scherpen om misbruik te voorkomen?
Zoals ik in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven wil ik een beter zicht krijgen op de problematiek en de achterliggende oorzaken van het misbruik van de verblijfsvergunning voor studie. En als er zwakke plekken in de praktijk naar voren komen, zal ik met het veld verder kijken hoe we deze kunnen voorkomen en respectievelijk stoppen. Ik blijf graag in gesprek met de instellingen en de koepelorganisaties om te bezien wat het effect is van de extra maatregelen die genomen zijn en op welke wijze ik de instellingen kan ondersteunen bij de selectie van aspirant-studenten.
Is het verhogen van het inschrijfgeld/collegegeld voor buitenlandse studenten wat u betreft een goede mogelijkheid om serieuze belangstelling voor een studie aannemelijk te maken?
Sinds 2010 kunnen onderwijsinstellingen niet-EER-studenten een instellingscollegegeld-tarief rekenen. Het instellingscollegegeld is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de studenten die niet worden bekostigd. De huidige wet regelt geen maximumtarief voor het instellingscollegegeld en dient dus kostendekkend zijn.
De praktijk laat zien dat een instellingscollegegeld-tarief nu al aanzienlijk hoger ligt dan het wettelijk collegegeld, waardoor er niet gesteld kan worden dat er een direct verband bestaat tussen het instellingscollegegeld-tarief en het fenomeen «verdwijnstudenten». Het verhogen van het collegegeld-tarief zou niet per se een effectief middel kunnen zijn om de praktijken rondom «verdwijnstudenten» tegen te gaan.
Acht u het goed denkbaar dat deze praktijken ook op universiteiten plaatsvinden?
Uit gesprekken met de koepelorganisatie is gebleken dat deze problematiek bij de universiteiten zich niet, dan wel in zeer beperkte mate, voordoet. Zoals eerder aangegeven ga ik de komende periode in gesprek met de instellingen, koepelorganisaties en de IND om een beter zicht te krijgen op de problematiek en de doelgroep. Samen met het veld gaan we bekijken waar de behoeften vanuit het veld liggen, op welke punten en op welke wijze ik de instellingen kan ondersteunen dan wel faciliteren.
Als het antwoord op vraag 10 bevestigend luidt, wilt u de universiteiten dan dezelfde steun bieden als de steun waar de hogescholen om vragen?
Zie antwoord vraag 10.
Als het antwoord op vraag 10 ontkennend luidt, doet het probleem zich dan op universiteiten niet voor of kunt u de Kamer vervolgens informeren welke maatregelen universiteiten treffen om met dit probleem om te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Het optreden van een CdK als Rijksheer ten behoeve van asielopvang |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland naar eigen zeggen in zijn rol van Rijksheer het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft geattendeerd op een vrijkomende kavel in Bant, die vervolgens door het COA is aangeschaft om er een nieuw aanmeldcentrum voor asielzoekers op te vestigen?
Ja, hoewel naar aanleiding van deze en andere vragen zij opgemerkt dat drie formele rollen van de commissaris van de Koning (hierna: cdK) kunnen worden onderscheiden. Behalve zijn rol als provinciaal orgaan kan de cdK de rol van rijksorgaan en die van rijksheer vervullen. In dit verband gaat het erom dat de rol van de cdK als rijksorgaan strikt formeel dient te worden onderscheiden van diens rol als rijksheer. In de politieke en bestuurlijke praktijk worden deze begrippen wisselend gebruikt, wat mogelijk aanleiding tot verwarring kan geven.
De cdK is zowel provinciaal – als rijksorgaan. Grondwettelijk is hij primair provinciaal orgaan, zo volgt uit artikel 125 van de Grondwet. De Provinciewet werkt dit verder uit: de cdK is voorzitter van provinciale staten, voorzitter tevens lid van gedeputeerde staten en eenhoofdig provinciaal orgaan, in welke hoedanigheid hij onder andere een goede behartiging van de provinciale belangen heeft te bevorderen. Als provinciaal orgaan is de cdK verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Artikel 126 Grondwet opent daarnaast de mogelijkheid voor de wetgever om de cdK te belasten met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie; dat zijn de taken die de cdK als rijksorgaan vervult en waarvoor hij verantwoording verschuldigd is aan de regering. Aan die grondwettelijke mogelijkheid is door de wetgever uitvoering gegeven. Op grond van artikel 182 van de Provinciewet heeft de cdK een aantal taken als rijksorgaan, welke nader zijn uitgewerkt in de Ambtsinstructie. Dit is onder meer het regelmatig bezoeken van de gemeenten in de provincie en het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen of integriteitskwesties in een gemeente. De cdK heeft op grond van die bepaling geen beslissingsbevoegdheid als rijksorgaan, veeleer hebben de genoemde taken het karakter van een bestuurlijke zorgplicht om processen goed te laten verlopen. Ook in andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Gemeentewet en de Wet veiligheidsregio’s, worden aan de cdK taken en soms ook bevoegdheden als rijksorgaan toegekend, met eveneens een uitwerking in de Ambtsinstructie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de benoeming van een waarnemend burgemeester door de cdK (artikel 78 Gemeentewet) of bij bovenlokale rampen en crises indien de cdK toeziet op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en daartoe aanwijzingen geeft (art. 41 Wet veiligheidsregio’s), of in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis (of ernstige vrees voor het ontstaan ervan) de voorzitter van de Veiligheidsregio een aanwijzing geeft over het te voeren beleid inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing (art. 42 Wet veiligheidsregio’s). Zoals deze voorbeelden laten zien, is de cdK als rijksorgaan in sommige gevallen dus wel beslissingsbevoegd.
Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen de rol van de cdK als provinciaal orgaan en als rijksorgaan. Nog een andere rol heeft de cdK als rijksheer. Rijksheren zijn gedeconcentreerde rijksambtenaren, dat wil zeggen dat zij hiërarchisch ondergeschikt zijn aan het Rijk voor hun werk in de provincie, en in die hoedanigheid aanwijzingen van het Rijk hebben op te volgen. De cdK heeft uitsluitend een rol als rijksheer wanneer het staatsnoodrecht wordt toegepast. In die situatie is de cdK daadwerkelijk de vertegenwoordiger van de Minister in een provincie, en oefent op diens aansturing, of indien communicatie niet mogelijk is, in diens plaats bevoegdheden uit. Dat is bijvoorbeeld aan de orde wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 2b van de Wet verplaatsing bevolking en de cdK wordt gemachtigd om de in dat artikel genoemde bevoegdheid uit te oefenen. Zie voor een verdere toelichting op dit punt het antwoord op vraag 13.
In de huidige situatie met betrekking tot de asielopvang handelen de commissarissen van de Koning als rijksorgaan. De commissarissen zitten op verzoek van de regering provinciale regietafels voor en voeren daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen, waarin afstemming plaatsvindt tussen het COA en de betrokken overheden over de opvang van asielzoekers, met als doel het realiseren van voldoende opvanglocaties. De wettelijke grondslag voor dit optreden van de cdK als rijksorgaan is artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie (het bevorderen van de samenwerking tussen in de provincie werkzame rijksambtenaren – het COA – en andere overheden). Deze taak vervult de cdK niet door middel van de uitoefening van specifieke wettelijke bevoegdheden, maar door middel van bestuurlijk overleg en gezaghebbend optreden. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten blijft daarbij altijd bij de betrokken instanties zelf; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval, als provinciaal orgaan, betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Bent u er tevens mee bekend dat de CdK van Flevoland in zijn gesprek met de gemeenteraad van de Noordoostpolder over deze kwestie naar eigen zeggen «als boodschapper van de opvatting van de Staatssecretaris» aanwezig was – dus eveneens in de rol van Rijksheer?
Ja, met de kanttekening dat de commissaris van de Koning het gesprek met de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder heeft verricht in zijn hoedanigheid van rijksorgaan, zoals hiervoor uiteengezet. Een ander voorbeeld van het invulling geven aan die rol is – zoals eveneens hiervoor uiteengezet – het voorzitten van een regietafel waarin wordt overlegd tussen ambtenaren van het Rijk (het COA) en bestuurders van gemeenten en provincies. De cdK’s vervullen daarmee een waardevolle rol als verbindingsschakel tussen het Rijk en de medeoverheden.
Bent u ermee bekend dat zijn optreden in de hoedanigheid van Rijksheer tevens is bevestigd door het College van gedeputeerde staten van Flevoland?
In reactie op deze vraag merk ik op dat voor het kunnen optreden van de cdK van Flevoland als rijksorgaan het niet noodzakelijk is dat dit wordt bevestigd door gedeputeerde staten.
Bent u ermee bekend dat uit een notitie die op verzoek van de Statengriffie van de provincie Flevoland is opgesteld door dr. Ernst Brainich von Brainich Felth (zie bijlage) blijkt dat van een optreden als Rijksheer geen sprake kan zijn inzake kwesties rond opvang van asielzoekers?
Ja, die notitie is ons bekend. Zoals hiervoor reeds uiteengezet worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselend gehanteerd en vervult de cdK in het onderhavige dossier een rol als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Deelt u de conclusie zoals uiteengezet in deze notitie? Zo nee, waarom niet?
De notitie maakt onderscheid tussen de verschillende rollen van de cdK, de daaraan verbonden taken en bevoegdheden en de wijze van verantwoording afleggen. De auteur wijst terecht op de rol van de cdK als rijksorgaan in dezen. Wij herkennen ons in het licht van het vorengaande echter niet in diens suggestie dat de regering met een beroep op de cdK als rijksorgaan buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden. Zoals gezegd is de grondslag voor het bevorderen van een goede samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden, in dit geval gericht op het realiseren van voldoende opvangplekken, gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Het door de cdK als rijksorgaan bevorderen van die goede samenwerking heeft geen gevolgen voor de bestaande bevoegdheidsverdeling ter zake, die blijft bij de betrokken instanties; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Indien u deze conclusie wel deelt, erkent u dan dat de CdK rond de aanschaf van grond door het COA in Bant niet als Rijksheer kon optreden?
Zoals aangegeven betreft het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden de rol van de cdK als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. De suggestie die in de notitie wordt gewekt dat met dit optreden buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden, delen wij niet.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is uw reactie op het feit dat de CdK van Flevoland desondanks aangeeft dat hij wel als Rijksheer optrad?
Zoals gezegd worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk regelmatig door elkaar gebruikt, hetgeen tot verwarring zou kunnen leiden. Buiten kijf staat dat de cdK in het bevorderen van een goede samenwerking tussen het COA en de betrokken overheden – op verzoek van de regering – als rijksorgaan heeft opgetreden.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is volgens u de juridische en/of bestuurlijke grond waarop de CdK van Flevoland als Rijksheer kan optreden met betrekking tot het verwerven van gronden en gebouwen ten behoeve van het COA en het optreden richting de gemeente Noordoostpolder inzake de vestiging van een aanmeldcentrum door het COA?
Het door de provincie als publiekrechtelijk rechtspersoon verwerven van gronden en gebouwen betreft het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling; het besluiten daartoe is een bevoegdheid van gedeputeerde staten (artikel 158 lid 1 onder d Provinciewet), waarbij zij aangetekend dat de cdK de provincie in en buiten rechte vertegenwoordigt (artikel 176 Provinciewet).
Het bestuurlijk overleg met de gemeente Noordoostpolder is, evenals het voorzitten van de provinciale regeltafel, een taak die de cdK als rijksorgaan verricht op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval als provinciaal orgaan betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Heeft u op deze CdK een beroep gedaan in de hoedanigheid van Rijksheer inzake de opvang van asielzoekers?
Gelet op de omvang en ernst van het vraagstuk is op alle commissarissen een beroep gedaan in de hoedanigheid van rijksorgaan, dit ter bevordering van de goede samenwerking tussen de verschillende overheden, gericht op het realiseren van voldoende opvang.
Heeft u dit tevens richting andere CdK gedaan?
Ja, dit beroep is op alle commissarissen gedaan.
Heeft u dit tevens expliciet richting hem/hen uitgesproken?
Het beroep op de commissarissen is expliciet in verschillende brieven gedaan, waarbij tevens de gedeputeerden en de colleges van burgemeester en wethouders zijn geïnformeerd en op hun eigen verantwoordelijkheden zijn aangesproken, een en ander in afstemming met de VNG, het IPO en het COA.1
Indien u dit niet heeft gedaan, houdt dat in dat deze – en eventueel andere CdK – ten onrechte optreden als Rijksheer inzake kwesties met betrekking tot asielopvang? Zo ja, wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de commissarissen expliciet gevraagd om de regietafels voor te zitten (en daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen te voeren) om zo een goede samenwerking te bevorderen. Voor zover in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselende terminologie is gehanteerd, zijn hieraan geen bijzondere gevolgen verbonden. Het is een kwestie van begripsverwarring in het alledaags taalgebruik. Wel onderkennen wij dat het de voorkeur heeft telkens de juiste formeel-juridische terminologie te hanteren; wij zullen dit bij alle betrokkenen onder de aandacht brengen, om toekomstige verwarring te voorkomen.
In welke situaties heeft u de afgelopen maanden gebruikgemaakt van Rijksheren? Om welke reden deed u dit en op welke gronden was dit gerechtvaardigd?
De afgelopen maanden is geen gebruik gemaakt van de rijksheren, zoals bedoeld in de strikt formeel-juridische betekenis van dit begrip. Hoewel het staatsnoodrecht op 1 april jl. is geactiveerd, betreft dit de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking. Deze activering heeft de burgemeester belast met een (tijdelijke) opvangtaak ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne. Artikel 2b van deze wet is thans niet geactiveerd, wat betekent dat de cdK geen bevoegdheid is gegeven in zijn rol als rijksheer. De commissarissen zijn dan ook niet als rijksheren betrokken in de opvang van ontheemden uit Oekraïne.
Hoeveel CdK hebben de afgelopen maanden in de breedste zin van het woord acties ondernomen met betrekking tot asielopvang vanuit de (vermeende) hoedanigheid als Rijksheer? Welke betrof dit?
In de strikt formeel-juridische terminologie zoals hiervoor omschreven heeft geen enkele cdK met betrekking tot de asielopvang vanuit de hoedanigheid als rijksheer geacteerd. Alle commissarissen hebben zich de afgelopen maanden ter zake als rijksorgaan ingezet, om een goede samenwerking tussen de verschillende overheden te bevorderen. Dit betrof het voorzitten van de provinciale regietafels en het voeren van daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen zoals in het onderhavige geval; van enige beslissingsbevoegdheid van de cdK als rijksorgaan is geen sprake geweest.
Zoals gezegd was de cdK van Flevoland in het onderhavige geval in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Hoeveel CdK doen dit tot op de dag van vandaag?
Alle cdK’s handelen tot op heden bij het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (het COA) en de betrokken overheden met betrekking tot de asielopvang in de hoedanigheid als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Indien van een optreden als Rijksheer inzake asielgerelateerde kwesties inderdaad geen sprake kan zijn, welke gevolgen heeft dat dan voor de (juridische) houdbaarheid van de acties en besluiten die als zodanig genomen zijn?
Het wisselend gebruik van de terminologie in het politieke en bestuurlijk spraakgebruik heeft geen gevolgen voor de juridische houdbaarheid van de besluiten en andere rechtshandelingen die als zodanig genomen zijn. Als rijksorgaan heeft de cdK in deze ook helemaal geen formele beslissingsbevoegdheid, zijn rol is gelegen in het bevorderen van de goede samenwerking tussen de betrokken overheden.
Als provinciaal orgaan was de cdK Flevoland in het onderhavige geval bevoegd ten aanzien van de totstandkoming van de koopovereenkomst; zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u ermee bekend dat de CdK van Flevoland eerder heeft aangegeven dat hij over de onderhavige kwestie geen verantwoording hoeft af te leggen aan de provinciale staten aangezien hij meent te acteren als Rijksheer?
Het gevolg van het handelen van de cdK als rijksorgaan is dat de cdK verantwoording verschuldigd is aan de regering (artikel 182, vijfde lid, Provinciewet) en niet aan provinciale staten. Dat neemt niet weg dat hij provinciale staten desgevraagd kan informeren over de feitelijke gang van zaken van zijn optreden ter zake.
Voor zover het zijn handelen als provinciaal orgaan betreft, is de cdK uiteraard verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Kunt u zich voorstellen dat de provinciale staten (PS) van Flevoland, ook gelet op de notitie van dr. Brainich von Brainich Felth, behoefte hebben aan een toelichting van uw kant op deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze toelichting te geven voorafgaand aan het interpellatiedebat in de PS van Flevoland over deze kwestie op woensdag 7 september aanstaande?
Ja, zij het dat wij aannemen dat de toelichting zoals hiervoor is gegeven tegemoet komt aan de informatiebehoefte van provinciale staten van Flevoland. Om die reden achten ook wij het van belang om deze vragen voor het interpellatiedebat van 7 september a.s. te hebben beantwoord.
Wilt u deze vragen tevens voor 7 september beantwoorden?
Ja.
De aankopen en transacties in het kader van het nieuwe aanmeldcentrum in Bant |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een gedetailleerde reconstructie geven (en dus niet volstaan met uw brief van 6 juli) van de gang van zaken met betrekking tot de aankoop van de kavel in Bant waarop u een nieuw aanmeldcentrum wilt vestigen – vanaf het allereerste moment dat de kavel in beeld was tot en met het afronden van de aankoop? Zo nee, waarom niet?
Eind maart 2022 heeft naar aanleiding van een informatiebijeenkomst in het kader van Aanpak stikstof Flevoland, zich de mogelijkheid voorgedaan om te komen tot de aankoop van een boerderij met opstallen. In april is COA door de CdK van de provincie Flevoland in de rol van rijksorgaan gewezen op de mogelijkheid tot het kunnen aankopen van 10 ha grond met bijbehorende opstallen in de Noordoostpolder. Er hebben in deze periode diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan, de bestuursvoorzitter van het COA, de directeur-generaal Migratie en mijzelf. Bij het bekijken van de ruimtelijke mogelijkheden in geval van aankoop van het gehele bedrijf, is gekeken naar de specifieke locatie, de mogelijkheden en maatschappelijke opgaven. Daarop heeft de commissaris in zijn hoedanigheid als rijksorgaan de partijen samengebracht. Dit is op verzoek van het Rijk gedaan, waarbij de grondslag voor de CdK om een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden te bevorderen is gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Eind april 2022 heeft er vervolgens een gesprek met vertrouwelijk karakter plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan en het college van B&W alsmede de fractievoorzitters van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder over de mogelijkheid tot koop van de grond met opstallen aan de Oosterringweg in Bant (Luttelgeest) door COA. Op ambtelijk niveau is er na dit gesprek contact geweest met de provincie over deze mogelijkheid.
Bij de totstandkoming van de koopovereenkomst was de CdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Deze rol dient te worden onderscheiden van de rol van de CdK als rijksorgaan. Na de aankoop door COA, heeft COA op 6 juli het formele verzoek tot planvorming van het aanmeldcentrum bij het college van B&W van de gemeente Noordoostpolder ingediend, zodat gesprekken met belanghebbenden, openbare bespreking en de bestuurlijke besluitvorming kunnen gaan plaatsvinden.
Hoeveel geld is met de aankoop in alle facetten (waaronder maar niet beperkt tot de aankoop van de kavel zelf, de stikstofrechten etc.) gemoeid?
Ik doe in het algemeen geen inhoudelijke mededelingen over de inhoud van een privaatrechtelijke overeenkomst met een particuliere eigenaar. Wel kan ik u mededelen dat er naar aanleiding van een officieel taxatierapport een reële prijs is bepaald voor het geheel. De provincie heeft de stikstofrechten aangekocht en COA de grond en opstallen aangekocht.
Door wie zijn al deze onderdelen van de totale aankoop betaald? Graag een volledig overzicht waarin de afzonderlijke elementen apart worden weergegeven.
Het COA heeft de grond en de opstallen verworven, de overdracht en daarmee de betaling hebben nog niet plaatsgevonden. COA zal bij de overdracht deze onderdelen betalen aan de particuliere verkoper. De provincie Flevoland heeft de stikstofrechten aangekocht, hiervoor geldt dat de stikstofrechten na het staken van de bedrijfsactiviteiten kunnen worden overgedragen en betaald.
Hoe is de waarde van al deze specifieke onderdelen bepaald en op basis waarvan?
De waarde van de onderdelen tezamen (grond, opstallen en de stikstofrechten) is bepaald aan de hand van een officieel taxatierapport. Deze is opgesteld door een erkend makelaar gespecialiseerd in agrarisch vastgoed.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Criminele asielzoekers uit veilige landen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het Amsterdamse politiekorps in De Telegraaf aangeeft dat Amsterdam de afgelopen maanden in toenemende mate te kampen heeft met grootschalige criminaliteit door asielzoekers uit met name Marokko, Algerije, Libië en Tunesië?1
Ja.
Deelt u de absolute afschuw over het geschetste wangedrag door veiligelanders waar Amsterdamse agenten mee te kampen hebben, van scheldpartijen en bespugen tot aanranding van agentes aan toe?
Ik vind de geschetste situatie onaanvaardbaar en zet in op effectieve maatregelen ter voorkoming en aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers, ondermijnt dit het draagvlak voor de asielopvang. De maatregelen die ik tref, zijn toegelicht in de beantwoording op vragen 9, 10 en 14.
Wat is uw reactie op het feit dat Amsterdamse agenten aangeven dat tot wel 80 procent van hun tijd in de binnenstad opgaat aan criminele en overlastgevende veiligelanders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geregistreerde incidenten (van overlast tot criminaliteit) waren er in 2021 in totaal met betrekking tot (uitgeprocedeerde) asielzoekers uit veilige landen, ongeacht de vraag of zij dat jaar op enig moment in een COA-locatie verbleven?
In het incidentenoverzicht 2021, gepubliceerd door het WODC, wordt gerapporteerd over het aantal incidenten en misdrijven door vreemdelingen in COA opvang.2 Het aantal incidenten geregistreerd door het COA was in 2021 5.920, en was daarmee lager dan in 2019 en 2020. Er waren 3.895 unieke vreemdelingen betrokken bij deze incidenten. Van deze betrokkenen hadden 12% de Marokkaanse nationaliteit en 11% de Algerijnse nationaliteit. Marokko is een veilig land van herkomst, Algerije was tot halverwege 2021 een veilig land van herkomst.
In 2021 zijn er 3.990 verdenkingen van misdrijven geregistreerd van vreemdelingen in COA locaties. Het laagste aantal sinds 2017. In totaal waren er 1.795 unieke verdachten. In de top-15 nationaliteiten van 2021 kwamen 4 nationaliteiten voor die destijds hoorden bij een veilig land van herkomst:
Algerijnse
590
33%
Marokkaanse
425
24%
Tunesische
145
8%
Georgische
15
1%
Overige nationaliteiten
620
35%
Totaal
1.795
100%
Bron: Incidenten en misdrijven door COA-bewoners 2017–2021
Om hoeveel van dergelijke geregistreerde incidenten ging het gedurende de eerste helft van dit jaar?
Het WODC rapporteert niet over halfjaarlijkse periodes. Het WODC rapporteert in 2023 over geheel het jaar 2022.
Kunt u een inventarisatie maken (of op zijn minst een gegronde inschatting geven) van het aantal manuren dat de politie landelijk op jaarbasis kwijt is door incidenten met veiligelanders?
Deze is niet te geven. De politie registreert niet specifiek op veiligelanders. Dit heeft de politie immers niet nodig voor haar taakuitvoering.
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode VLIN (Vreemdeling In Nederland) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Onderstaande tabel bevat een overzicht met de aantallen geregistreerde incidenten waarbij de projectcode «VLIN» of «MOBA» is vermeld. Gezocht is op incidenten tussen 01-01-2021 en 30-06-2022. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat uit deze cijfers geen conclusies kunnen worden getrokken om de volgende redenen.
Aantal geregistreerde incidenten
2021
2022 (t/m juni)
VLIN
2.590
2.241
MOBA
2.423
1.412
Hoe vaak was in 2021 sprake van het toekennen van de projectcode MOBA (mobiel banditisme) in politiesystemen? En hoeveel keer was dit in de eerste helft van dit jaar het geval?
Zie antwoord vraag 7.
Snapt u dat Amsterdamse agenten zich ronduit verraden voelen door de politiek, zoals zij in het artikel aangeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, snapt u dat dit begrip niet bij woorden kan blijven, maar dat krachtige stappen nodig zijn?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is voor deze agenten wanneer zij hun politietaken goed hebben uitgevoerd en de overlastpleger hebben heengezonden, deze persoon elders in het land nieuwe delicten pleegt. Deze praktijk is zeer onwenselijk. Daarom heb ik naast de bestaande landelijke Top-X aanpak waarbij zicht op de omvang en aard van de zwaarste groep overlastgevende en/of criminele asielzoekers wordt gekregen, een Coördinator Nationale Aanpak Overlast aangesteld. Hij heeft de positie om te zorgen dat crimineel gedrag en overlast middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt aangepakt. Hij kan met kracht overlastproblematiek aanpakken met commitment van de strafrechtketen en de migratieketen. Hierdoor kunnen overlastgevers geïdentificeerd en aangepakt worden en wordt maximaal voorkomen dat zij uit beeld verdwijnen. Een plan van aanpak wordt momenteel verder uitgewerkt. Bij brief van 16 september 2022 heb ik uw Kamer hierover nader geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat voor deze gigantische problematiek maar één oplossing is, namelijk eindelijk en massaal werk maken van het terugsturen van mensen die hier niet horen, te beginnen met uitgeprocedeerde veiligelanders? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 26 augustus 2022 wordt de inzet op terugkeer van overlastgevende asielzoekers zonder rechtmatig verblijf – als sluitstuk van de kabinetsaanpak van overlastgevers – geïntensiveerd. Bij terugkeer van diegenen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, is het uitgangspunt dat de vreemdeling zelfstandig en zo snel mogelijk Nederland verlaat. Als de vreemdeling evenwel niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek, dan kan de DT&V waar mogelijk overgaan tot gedwongen vertrek. Een van de bepalende factoren bij gedwongen terugkeer is de bereidheid van herkomstlanden om hun eigen onderdanen terug te nemen. Ik blijf daarom in bilateraal verband doorlopend inzetten op verbetering van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst door het voeren en onderhouden van migratiedialogen en het aangaan van migratiepartnerschappen in den brede. Daarbij verschilt de aard, het niveau en de mate van samenwerking per land, en wordt maatwerk toegepast. Ook op Europees niveau worden gesprekken gevoerd met prioriteitslanden uit de focusregio’s voor migratie van de EU. Aangezien een belangrijk deel van de herkomstlanden nog steeds een negatieve testuitslag vereist voorafgaand aan terugkeer en meewerken aan deze test door veel vreemdelingen nog altijd wordt geweigerd, werk ik daarnaast aan een wetsvoorstel om het afnemen van coronatesten onder dwang mogelijk te maken.
Bent u bereid per direct aanvullende maatregelen te treffen tegen tegenwerkende herkomstlanden door onder andere landingsrechten in te trekken, ontwikkelingshulp stop te zetten, uitkeringsverdragen stop te zetten en visa in te trekken? Zo nee, wat moet er nog gebeuren voordat u wel bereid bent hiertoe over te gaan?
Voor een reactie op de in de vraag voorgestelde maatregelen verwijs ik naar de desbetreffende passages uit de brief van mijn voorganger van 20 december 2021 «reactie actieplan van het lid Eerdmans over veiligelanders». Ik sluit mij bij die passages aan.4
Waarom worden recidiverende criminele veiligelanders, die na iedere aanhouding vaak binnen een mum van tijd weer op straat staan, niet standaard in vreemdelingendetentie geplaatst met het oog op een toekomstige uitzetting? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingenbewaring kan om verschillende redenen worden toegepast, onder meer om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure, of – nadat een besluit op de asielaanvraag is genomen – met het oog op vertrek uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is volgens vaste jurisprudentie van het EHRM en het EU HvJ het ultimum remedium binnen het bestuursrecht.5 Indien andere, minder dwingende middelen effectief kunnen worden ingezet, dienen die te worden toegepast. Ook van belang is dat vreemdelingenbewaring primair dient om de vreemdeling beschikbaar te houden voor de asielprocedure en daarna het vertrek, en niet een sanctie is voor het plegen van strafbare feiten of de preventie daarvan.6 Ik zie echter ook dat voor een deel van de asielaanvragen geldt dat het inwilligingspercentage zeer klein of zelfs verwaarloosbaar is, terwijl een groot deel van de vreemdelingen zich voor het einde van de asielprocedure aan het toezicht onttrekt. Zoals ik in mijn brief van juni 2022 aan uw Kamer dan ook heb laten weten bekijk ik momenteel hoe mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.7 Daarbij zullen personen die overlast geven eerder in beeld komen aangezien hun dossiers bij de toezichthouders ook het eerst bekend zijn. Daarbij is de grootste uitdaging om, gegeven de andere prioriteiten in de vreemdelingenketen, voldoende capaciteit te vinden om de bewaringsmaatregel te nemen en het asielproces in gesloten setting af te handelen. Dit zal daarom incrementeel worden ingevoerd.
Voor het voortzetten van de bewaring na de asielprocedure is zicht op uitzetting een wettelijke voorwaarde. Hierbij speelt de medewerking van het land van herkomst aan terugkeer een belangrijke rol. Voor vreemdelingen uit landen waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat zicht op uitzetting ontbreekt, is bewaring om die reden niet mogelijk. Maar zoals reeds genoemd in het antwoord op vraag 10, blijf ik mij doorlopend inzetten voor het verbeteren van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst.
Voor asielzoekers die een incident met grote impact veroorzaken is echter plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) mogelijk. Hier verblijft een asielzoeker onder een sober regime en geldt een strikt gebiedsgebod. Plaatsing op de HTL kan gedurende ieder moment van de asielprocedure.
Deelt u de mening dat het, gelet op het kansloze karakter van hun asielaanvraag in combinatie met de zware oververtegenwoordiging in de criminaliteit, gerechtvaardigd is om asielzoekers uit veilige landen standaard in vreemdelingendetentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier werk van maken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 12, en zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 december 2021 kunnen asielzoekers niet zonder wettelijke grond in vreemdelingenbewaring worden gesteld en bekijk ik momenteel hoe de mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring tijdens de asielprocedure breder kunnen worden benut.
Welke aanvullende maatregelen gaat u per direct treffen om criminaliteit en overlast door veiligelanders in te dammen?
De huidige mate van overlastgevend en crimineel gedrag is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. In juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik tref ten aanzien van de aanpak van overlastgevend gedrag door asielzoekers.8 Deze aanvullende maatregelen zetten in op o.a. het versoberd opvangen van asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, nieuwe initiatieven ten aanzien van opvang en begeleiding binnen bestaande opvanglocaties, inzet op vreemdelingenbewaring en de aanpak overlast in het openbaar vervoer.
Daarbij heeft het Kabinet op 26 augustus jl. aangekondigd structureel € 15 miljoen vrij te maken voor de intensivering van deze aanpak door o.a. de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast zoals aangegeven bij vraag 9.9 Daarnaast komen er opvanglocaties voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit veilige landen van herkomst. In deze bijzondere opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en de komst van kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking hiervan. Hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd. Tot slot zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek ook ingezet worden op versneld uitzetten van asielzoekers die overlast plegen. Ook hiervoor is € 15 miljoen gereserveerd, waarmee er in totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar komt voor de intensivering van de aanpak van overlast en crimineel gedrag door asielzoekers.
Bent u bereid alsnog werk te maken van de maatregelen uit het Actieplan Veiligelanders van JA21? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 20 december 2021 is mijn voorganger ingegaan op het Actieplan Veiligelanders van JA21. Ik sluit mij aan bij deze reactie.
Het aantal woningtoewijzingen aan statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat bedroeg het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de eerste zes maanden van 2022? Kunt u dit per maand aangeven?
Ik beschik niet over het exacte aantal woningen dat in de eerste zes maanden van 2022 is toegewezen aan statushouders. Hieronder vindt u daarom een schatting, uitgesplitst per maand. Gerekend is met een huishoudgrootte van 2,2 personen, op basis van de gegevens van het COA over de huishoudsamenstelling van de in de eerste helft van 2022 gehuisveste statushouders. Daarnaast wordt op basis van schattingen van Aedes gerekend met ca. 150.000 vrijkomende sociale huurwoningen per jaar. Het aantal woningen dat per maand vrij komt fluctueert, maar omdat ik niet over dergelijke cijfers beschik is nu gerekend met 12.500 vrijkomende woningen per maand.
De schatting resulteert daarmee in een gemiddeld toewijzingspercentage van ruim 7% over de gehele eerste helft van 2022. Dit valt ruim binnen de gebruikelijke bandbreedte van 5–10%. Het percentage ligt vermoedelijk nog iets lager, aangezien een klein deel van de statushouders is uitgestroomd via de hotel- en accommodatieregeling (HAR). Deze statushouders tellen wel mee in de taakstellingscijfers van een gemeente, maar niet in het percentage woningtoewijzingen.
Realisatie taakstelling
Geschat aantal vrijgekomen woningen per maand
Geschat aantal woningen toegekend aan statushouders
Geschat percentage woningtoewijzingen aan statushouders
januari
1.529
12.500
700
5,6%
februari
1.652
12.500
750
6%
maart
2.277
12.500
1.000
8%
april
1.913
12.500
850
6,8%
mei
2.545
12.500
1.150
9,2%
juni
2.018
12.500
900
7,2%
Totaal tot 1 juli
11.934
75.000
5.400
7,2%
Wat was hierbij de gemiddelde huishoudensgrootte?
Op basis van de gegevens van het COA van daadwerkelijk gehuisveste statushouders in deze periode was de gemiddelde huishoudgrootte 2,2 personen.
Hoeveel woningen waren hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1. De cijfers vindt u terug in de tabel. Het gaat naar schatting om circa 5.400 woningen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het percentage woningtoewijzingen aan statushouders per gemeente gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie op gemeenteniveau.
Wat bedraagt het percentage woningtoewijzingen aan statushouders gedurende de periode (zes weken) in het kader van de maatregel versnelde uitstroom van 7.500 statushouders?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om vergunninghouders te huisvesten in tussenvoorzieningen, nieuwe flexwoningen of in woningen uit de reguliere woningvoorraad. Gemeenten bepalen zelf hoe zij hier invulling aan geven. Welke keuze zij maken wordt niet centraal geregistreerd en ik kan dus ook niet zeggen wat het toewijzingspercentage is. Tussen 1 juli 2022 en 21 augustus 2022 zijn 4.020 uitplaatsingen gerealiseerd.
Hoeveel woningen zijn hiermee in totaal gemoeid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Ik beschik niet over deze informatie.
Zijn er meer gemeenten zoals Utrecht die gedurende deze periode op noodgevallen na alle vrijkomende sociale huurwoningen aan statushouders toewijzen? Zo ja, welke gemeenten zijn dit?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in de bestaande woningvoorraad. Voor zo ver mij bekend is Utrecht de enige gemeente die alle vrijkomende sociale huurwoningen gedurende een periode alleen aan statushouders toewijst.
Om verdringing zo veel mogelijk te voorkomen, zijn extra sociale huurwoninegn nodig. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. De komende tijd wil ik met verschillende gemeenten, regio’s en provincies realisatieovereenkomsten sluiten. Het kost echter tijd om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl van belang is dat de huisvesting van vergunninghouders al op zeer korte termijn versnelt. Daarom zal het op korte termijn soms nodig zijn om te kiezen voor tijdelijk hogere toewijzingspercentages in de sociale voorraad. Met de bouw van grotere aantallen flexwoningen en het normaliseren van de taakstelling, zal het toewijzingspercentage weer zakken binnen normale parameters.
De toestroom van asielzoekers naar Nederland via EU-lidstaten |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u over de 13.460 eerste asielaanvragen die van januari tot en met juni 2022 in Nederland zijn gedaan, aangeven hoe de personen in kwestie naar Nederland zijn gekomen, uitgesplitst naar de belangrijkste categorieën (met de auto, met het vliegtuig etc)?
Zoals vermeld in de vraag hebben in de eerste helft van 2022 (januari t/m juni) 13.460 vreemdelingen een eerste asielaanvraag ingediend. Van hen hebben circa 720 vreemdelingen de asielaanvraag ingediend bij de grensdoorlaatposten bij de grote luchthavens in Nederland en minder dan 10 bij een zeehaven. Van de overige vreemdelingen is de wijze van vervoer niet geregistreerd.
Hoeveel eerste asielaanvragers zijn tot nu toe in 2022 over land in Nederland aangekomen?
Van de asielzoekers die hun aanvraag niet bij een grensdoorlaatpost bij een van de grote lucht- of zeehavens hebben ingediend zal het overgrote deel binnengekomen zijn via land, via een van de binnengrenzen. Aan de binnengrenzen worden echter in beginsel geen grenscontroles uitgevoerd. Het precieze aantal asielzoekers dat via land aankomt, is dan ook niet bekend.
Hoeveel eerste asielaanvragers zijn op enige andere wijze via een andere EU-lidstaat naar Nederland gereisd?
Zoals ook uiteengezet in de Staat van Migratie 20221, is de asielinstroom in Nederland veelal te herleiden tot secundaire migratie vanuit lidstaten van eerste aankomst via andere lidstaten naar Nederland. Het aantal migranten dat na een toegangsweigering asiel aanvraagt aan de Nederlandse buitengrenzen is zeer gering ten opzichte van het totaal aantal eerste asielaanvragen (zie ook het antwoord op vraag 1). Vanwege de geografische ligging van Nederland moet dit betekenen dat het merendeel van de eerste asielaanvragers via een andere EU-lidstaat naar Nederland reist.
Onderschrijft u dat deze personen zonder uitzondering door EU-lidstaten naar Nederland zijn gereisd en conform de Dublinverordening in beginsel dus allemaal teruggestuurd dienen te worden naar de eerste lidstaat van binnenkomst in de EU en/of de eerste lidstaat waar asiel is aangevraagd, tenzij zij expliciet onder de criteria vallen die Nederland tot verantwoordelijke lidstaat zou maken op grond van artikel 7, lid 1 en hoofdstuk III van de Dublinverordening? Zo nee, waarom niet?
Het klopt en ik onderschrijf dat het uitgangspunt van de EU-Dublinverordening is dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een in de EU ingediend asielverzoek berust bij de lidstaat waar de asielzoekers op illegale wijze de EU is ingereisd, tenzij een van de andere verantwoordelijkheidscriteria van toepassing is hetzij een overdracht aan die lidstaat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM/artikel 4 van het EU-Handvest. In de praktijk is het echter vaak niet bekend via welke lidstaat de asielzoeker de EU onrechtmatig is ingereisd. Om dit te verbeteren is het kabinet o.a. pleitbezorger van de Screeningsverordening. Deze verordening moet ervoor zorgen dat de controle en registratie van migranten aan de buitengrenzen beter verloopt, en dat voor gescreende personen snel de juiste procedure in gang wordt gezet. In juni jl. heeft de Raad een Raadspositie bereikt over het voorstel, en de onderhandelingen met het Europees Parlement (EP) zouden kunnen starten zodra ook het EP een positie heeft ingenomen. Parellel aan het werken aan deze wetgeving, zet ik mij, samen met gelijkgezinde lidstaten, ook continu in op betere tenuitvoerlegging van de reeds gemaakte afspraken.
Van hoeveel van deze personen is expliciet komen vast te staan dat Nederland, op grond van deze criteria, verantwoordelijk is voor de asielprocedure?
Zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 4, kunnen er veel verschillende redenen zijn waardoor Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure. Het is niet mogelijk de gegevens in de geautomatiseerde gegevenssystemen van migratieketen op te splitsen naar de reden waarom Nederland verantwoordelijk wordt voor de inhoudelijke behandeling van de asielprocedure.
Hoeveel van alle overige personen zijn tot nu toe teruggestuurd of aantoonbaar anderszins teruggekeerd?
Gelet op de doorlooptijden van asielaanvragen is het merendeel van de asielaanvragen die in de eerste helft van 2022 zijn ingediend en waar Nederland voor verantwoordelijk is, nog in behandeling, uitgezonderd de asielverzoeken die worden behandeld in spoor 2. Dit betreft echter een gering deel van de asielaanvragen (4% in 2021, zie Staat van Migratie 2022). Eventuele terugkeer naar het land van herkomst is bij de meeste eerste asielaanvragen die zijn ingediend in 2022 derhalve nog niet aan de orde.
Na afwijzing van een asielverzoek wordt het dossier van betrokkene overgedragen aan de DT&V. In de eerste helft van 2022 hebben bijna 1.800 vreemdelingen Nederland, met tussenkomst van de DT&V, aantoonbaar verlaten.
Waarom zijn alle overige personen (nog) niet teruggestuurd?
Het merendeel van de asielaanvragen die van januari tot en met juni 2022 zijn ingediend, is nog in behandeling. Eventuele terugkeer is derhalve nog niet aan de orde.
Op welke wijze monitort Nederland de wijze van binnenkomst?
Nederland voert aan de buitengrenzen grenscontrole uit conform Europese regelgeving. Dit betekent dat passagiers die de buitengrenzen overschrijden, onderworpen worden aan systematische grenscontroles om te controleren of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van vooraf verkregen passagiersinformatie. Zowel derdelanders als EU-burgers ondergaan grenscontroles als zij de buitengrenzen passeren. Daarbij wordt in ieder geval gecontroleerd of zij in het bezit zijn van een reisdocument en geen gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij derdelanders wordt tevens een zogenoemde doel, duur en middelen controle uitgevoerd. Als een persoon niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet en de toegang wordt geweigerd, heeft hij in beginsel de verplichting direct terug te keren naar het land van vertrek, het land van herkomst of een ander land waar hij toegang krijgt.
Op welke wijze wordt de aankomst van asielzoekers in Ter Apel gemonitord? Hoe vaak gaat dit om georganiseerde (bus)reizen, zoals in 2019 meermaals het geval was met Moldaviërs, en hoe wordt in dergelijke gevallen opgetreden?
De wijze van aankomst in Ter Apel wordt niet systematisch gemonitord. Mocht er evenwel sprake lijken van opvallende vervoerspatronen, dan wordt dit signaal gedeeld binnen de migratieketen en kan bijvoorbeeld worden overgegaan tot controles in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV), die onder andere worden uitgevoerd in de binnengrenszones.
Hoe verhoudt het aantal Dublinclaimanten dat zich in Nederland meldt zich (in absolute en relatieve zin) tot de aantallen in andere EU-lidstaten? Hoe verklaart u de, eventuele, verschillen?
In Staat van Migratie 2022 is opgenomen dat van de asielinstroom in 2021 in Nederland ongeveer 16% in spoor 1 wordt behandeld. Volgens de gegevens in Eurostat heeft Nederland in 2021 5.670 Dublin claimverzoeken uitgestuurd (inclusief heroverwegingsverzoeken). Nederland staat daarmee op de vijfde plaats. Verreweg de meeste Dublinovernameverzoeken werden uitgestuurd door de lidstaten die ook de meeste eerste asielverzoeken ontvangen: Duitsland verzond 46.490 Dublinverzoeken in 2021 en Frankrijk 37.610.
Deelt u de conclusie dat de huidige asielinstroom voldoet aan de criteria op grond waarvan conform de Schengengrenscode kan worden overgegaan tot grensbewaking aan de binnengrenzen, namelijk een ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid en aanhoudende tekortkomingen bij de controles (om niet te zeggen ontbreken) van de buitengrenzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom bent u hiertoe nog niet overgegaan en wat moet er nog gebeuren voordat u dit wel gaat doen?
Herinvoering van grenscontroles binnen de Schengenzone is mogelijk op grond van ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid (Schengengrenscode). Op dit moment is er geen sprake dat door het huidige migratievraagstuk de openbare orde of nationale veiligheid van Nederland in het geding zijn. Daarnaast is de herinvoering van grenscontroles geen maatregel voor het verlichten van de druk op de asielopvang op de korte termijn omdat als een asielverzoek wordt ingediend aan de grens deze in behandeling moet worden genomen. Daar verandert een grenscontrole niets aan. Het kabinet zet daarom in op versterking van de buitengrenzen, voorkomen van secundaire migratie door onder andere informatiegestuurde MTV-controles in de binnengrenszone en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem, inclusief terugkeer.
Bent u bereid per direct een asielstop af te kondigen? Zo nee, waarom niet en op welke andere manieren denkt u per direct de asielinstroom substantieel te kunnen afremmen?
Tijdens het Commissiedebat van 30 juni jongstleden heb ik, naar aanleiding van een vraag van het lid Brekelmans (VVD), uw Kamer toegezegd een juridische verkenning te zullen uitvoeren van de mogelijkheden van een asielbeslisstop, dan wel eventuele andere maatregelen, onder andere op voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet. Ik verwacht u deze verkenning op korte termijn te kunnen toesturen. In mijn schriftelijke antwoorden op resterende vragen tijdens commissiedebat over het vreemdelingen- en asielbeleid d.d. 30 juni 2022, heb ik wel reeds gezegd dat het artikel 111 van de Vreemdelingenwet geen grondslag lijkt te bieden voor een asielstop, omdat de strekking en toepassing van een nationaal artikel niet kan afdoen aan verdragsrechtelijke verplichtingen of EU-recht.2 Ook verwijs ik u naar de brief van het kabinet van 26 augustus jl. over de besluitvorming rond de crisis in de opvang van asielzoekers, en de daarin genoemde bestuurlijke afspraken met medeoverheden, tijdelijke maatregelen en aanvullende versterking en inzet.
Het bericht dat een slachtoffer erin is geslaagd een hoger beroep af te dwingen na een strafproces. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het een slachtoffer in een strafzaak voor het eerst is gelukt een hoger beroep af te dwingen omdat zijn slachtofferrechten tijdens het proces niet gewaarborgd werden door de rechter?1
Laat ik voorop stellen dat slachtofferrechten in strafzaken altijd moeten worden gewaarborgd. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de rechtspositie van slachtoffers te versterken. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat we de positie van het slachtoffer borgen. Samen met de betrokken ketenpartners zet ik mij daarvoor in volgens de ambitie uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2022 – 2025.
Deze casus betreft een zaak waarin het OM na uitspraak in eerste aanleg heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen. Het slachtoffer meent dat zijn slachtofferrechten (spreekrecht) tijdens het proces niet zijn gewaarborgd en is het niet eens met de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen. Om dit alsnog af te dwingen, is het slachtoffer een kort geding gestart tegen de beslissing van het OM. Middels deze procedure wordt de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vooropgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) een grote mate van beleidsvrijheid geniet gelet op de taak van het OM in het Nederlands rechtsbestel. En ook dat afwegingen die het OM daarbij maakt in beginsel moeten worden gerespecteerd.
Beslissingen van het OM worden beoordeeld door de strafrechter of door de zogeheten beklagrechter ex art. 12 Wetboek van Strafvordering. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissing van het OM om al dan niet hoger beroep in te stellen. De rechter heeft in deze zaak echter geoordeeld dat de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de keuze van het OM om af te zien van hoger beroep niet in redelijkheid navolgbaar is en niet juist is gemotiveerd. Gelet op de fatale termijn om hoger beroep in te stellen, is de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen, ter zekerstelling van de rechten van het slachtoffer. Hierbij heeft de rechter nadrukkelijk overwogen dat het aan het OM is om een nadere inhoudelijke afweging te maken om te bezien of het OM het hoger beroep alsnog wil intrekken.2 Deze afweging heeft het OM inmiddels gemotiveerd gemaakt waarop het hoger beroep is ingetrokken. Tegen dit besluit van het OM heeft het slachtoffer opnieuw een kort geding aangespannen met de eis dat het hoger beroep zou moeten worden doorgezet. Deze eis is door de voorzieningenrechter afgewezen. Ik herken dan ook niet het beeld dat het een slachtoffer in een strafzaak is gelukt om behandeling in hoger beroep af te dwingen.
Tegen de eerste uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het OM hoger beroep ingesteld, vanwege het feit dat het OM meent dat de burgerlijke rechter in rechtsstatelijk opzicht zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Deelt u de mening dat dit een hoopvolle doorbraak is met betrekking tot de rechten van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de houding van het Openbaar Ministerie (OM) dat, ondanks de evidente schending van het slachtofferspreekrecht, weigerde in hoger beroep te gaan met verwijzing naar de «grote mate van beleidsvrijheid» die het OM geniet?
Het OM komt een grote mate van beleidsvrijheid toe gelet op de taken en de plaats van het OM in het Nederlands rechtsbestel. De wet voorziet ook niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissingen van het OM. Zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is het wel van belang dat keuzes van het OM in redelijkheid navolgbaar en begrijpelijk gemotiveerd zijn. De vraag of in deze zaak de afweging voldoende navolgbaar en begrijpelijk was gemotiveerd, ligt voor in het hoger beroep dat het OM heeft aangespannen.
Deelt u de opvatting dat beleidsvrijheid waarover het OM beschikt nooit bedoeld is om aantoonbare fouten in het strafproces en de gevolgen daarvan van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Bij de afweging of het OM hoger beroep instelt, wordt primair meegewogen of dit redelijkerwijs tot een ander oordeel kan leiden. Dit is in de kern namelijk het beoogde doel van het hoger beroep. Ook eventuele omissies in het strafproces in eerste aanleg kunnen bij deze afweging worden betrokken indien dit de uitspraak in de ogen van het OM heeft beïnvloed. Een verplichting om standaard in hoger beroep te gaan zonder deze afweging te maken is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het OM standaard in beroep dient te gaan wanneer slachtofferrechten tijdens het proces aantoonbaar en onomstotelijk geschonden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe een aanwijzing te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn meer zaken bekend sinds de uitbreiding van het slachtofferspreekrecht sinds juli 2016 waarin slachtoffers ten onrechte zijn beperkt in hun spreekrecht? Zo ja, hoeveel zaken betreft dit?
Het algemene beeld is, dat slachtoffers in staat worden gesteld hun spreekrecht uit te oefenen in overeenstemming met de betreffende bepalingen. Ik ben op moment niet bekend met meer zaken waarin slachtoffers hierin ten onrechte zouden zijn beperkt.
Zijn in deze zaken door slachtoffers pogingen gedaan hoger beroep af te dwingen? Zo ja, in hoeveel zaken en om welke redenen zijn deze pogingen van de hand gewezen?
Mij zijn geen andere voorbeelden bekend waarin slachtoffers pogingen hebben gedaan om hoger beroep af te dwingen zoals in de aangehaalde zaak.
Het hacken van windturbines |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de toename aan cyberaanvallen op windturbines op Europees grondgebied?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Bent u ermee bekend dat als gevolg hiervan bijvoorbeeld vijf windturbines langs de Oude Maas al maandenlang stilstaan?2
Windpark Oude Maas is nog in aanbouw. In februari 2022 is er sprake geweest van stormschade, waardoor onderdelen op de locatie zijn beschadigd. In juli zijn twee windmolens gerepareerd. Deze stormschade staat los van de digitale aanval op de windmolenleverancier Nordex van april dit jaar. De andere drie windmolens konden niet proefdraaiden omdat Nordex problemen ervoer door een cyberaanval.
De digitale aanval op Nordex had betrekking op een IT-applicatie van de organisatie (kantoorautomatisering) en heeft geen impact gehad op de hardware die toegang heeft tot de besturing van de windmolens (continuïteit van de dienstverlening). Er is dus geen sprake van een directe succesvolle cyberaanval op windpark Oude Maas, Nordex is slechts een toeleverancier van het windpark.
Hoeveel (pogingen tot) cyberaanvallen op systemen en netwerken van Nederlandse windturbines zijn u bekend over het afgelopen jaar? Wie waren hiervoor verantwoordelijk?
Er bestaat geen algeheel overzicht van (pogingen tot) cyberaanvallen op specifieke sectoren zoals windenergie.
Het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)3 beschrijft in algemene zin dat de energietransitie verdere digitalisering stimuleert. Dit gaat gepaard met nieuwe risico’s. Zowel statelijke actoren als criminelen maken misbruik van onze afhankelijkheid van digitale technologie. Deze risico’s hebben de aandacht van het kabinet. Op dit moment wordt er onder coördinatie van de Minister van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een nieuwe Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS) met daarin een brede cybersecurityaanpak. Deze zal na de zomer aan de Kamer worden aangeboden.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Onderdeel hiervan is elektriciteitsproductie-, distributie en transport. De Minister van Klimaat en Energie heeft zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) aangewezen onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). AED’s moeten voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen. Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders.
Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij het AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AED’s andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, te adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er nu gewerkt aan de Netcode on Cybersecurity. Dit is specifiek Europese regelgeving waarbij (in aanvulling op de Wbni) extra cybersecuritymaatregelen worden opgelegd aan entiteiten, die een risico kunnen vormen voor het Europese elektriciteitsnet.
Het staat bedrijven echter altijd vrij om voor vragen op het gebied van cybersecurity contact op de nemen met de rijksoverheid. Ook kunnen vitale bedrijven of rijksoverheid partijen contact opnemen met het NCSC en niet-vitale bedrijven met het Digital Trust Centrum (DTC). Daarnaast kunnen bedrijven aangifte doen bij de politie als zij te maken krijgen met cybercrime. Het kabinet roept slachtoffers van ransomware of andere vormen van cybercrime ook op om dit te doen.
In hoeveel gevallen waren deze cyberaanvallen succesvol en was er daadwerkelijk sprake van hacks door ransomware zoals bij het windpark Oude Maas?
Zie antwoord vraag 3.
Om welke beheerders en windparken ging dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is met deze hacks omgegaan? Zijn ze verholpen en zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de (Rijks)overheid hierin een rol gespeeld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel voorziene energie is hierdoor in totaal niet opgewekt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u volhouden dat uw inzet op windenergie ons minder afhankelijk maakt van het buitenland, terwijl u tegelijkertijd via Tennet grote offshore windprojecten gunt aan Chinese staatsbedrijven en uw windturbines vanuit het buitenland gewoon lamgelegd kunnen worden?
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur. Toeleverende partijen voor zowel het net op zee als voor de windparken, dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019 en de actualisering daarvan, zoals de midterm review 2021. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee, en wordt ook opgenomen in de toekomstige tenderregelingen voor de windparken.
Zoals aangegeven in de set Kamervragen betreffende het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven van d.d. 23 februari jl. (kenmerk 2022Z03467), heeft TenneT daarnaast op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Dit is een wettelijke taak van TenneT. In 2020 is er door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo zal het voor bepaalde gevoelige opdrachten mogelijk worden dat netbeheerders gebruik kunnen maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen zijn meegenomen in de Energiewet die nu ter advisering ligt bij de Raad van State.
Het risico op een overval op tabaksspeciaalzaken. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de eigenaresse van een tabakswinkel zwaar getraumatiseerd is als gevolg van een gewapende overval?1
Ja.
Hebt u gezien dat zowel het raam als de voordeur van de betreffende winkel volledig zijn geblindeerd waardoor niemand van buiten kan zien wat er binnen gebeurt en andersom?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van deze winkeliers eist dat zij ramen en voordeur volledig afplakken om aan de regel te voldoen dat rookwaren van buitenaf niet zichtbaar zijn?
Nee, dat klopt niet. De NVWA eist niet van winkeliers dat zij hun ramen en voordeur volledig afplakken.
Voor verkooppunten van tabaks- en aanverwante producten geldt een uitstalverbod. Het uitstalverbod geldt onder voorwaarden niet voor bepaalde uitgezonderde speciaalzaken2. De wetgeving eist van hen dat te koop aangeboden tabaks- en aanverwante producten van buiten de speciaalzaak niet zichtbaar zijn. Daar houdt de NVWA toezicht op.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan deze wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten zodanig af te schermen dat deze niet van buitenaf zichtbaar zijn, of de opstelling in hun winkel hieraan aanpassen.
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs van de NVWA of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. De inspecteur van de NVWA verplicht niet tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf. Dit wordt ook zo gecommuniceerd via de website van de NVWA en door de inspecteurs die de controles uitvoeren.
Is het juist dat deze regel alleen geldt voor een beperkte groep tabaksspeciaalzaken die vanwege de strikte definitie van tabaksspeciaalzaak en de daaraan verbonden vereisten niet onder het uitstalverbod vallen?
Nee, er is geen regel die verplicht tot het afplakken van ramen en deuren. Uitgezonderde (tabaks)speciaalzaken hoeven niet te voldoen aan het uitstalverbod en zijn (onder voorwaarden) vrijgesteld van het verbod op reclame in de winkel mits tabaksproducten en aanverwante producten en reclame niet van buitenaf zichtbaar zijn.
Wat vindt u van de praktische vuistregel van brancheorganisatie NSO Retail dat het voor tabaksspeciaalzaken volstaat als voorbijgangers die op het trottoir langs de winkel lopen en een blik naar binnen werpen geen rookwaar zien?
Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken
Realiseert u zich dat, wanneer mensen met hun neus tegen de etalage staan of op de drempel van de ingang staan om naar binnen te gaan, het niet altijd te vermijden is dat tabaksproducten van buitenaf zichtbaar zijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat tabakswinkels behoren tot een risicosector als het gaat om gewapende overvallen?
Voor retail-winkels in algemene zin geldt dat de risico’s mede bepaald worden door de verkoop van aantrekkelijke en gemakkelijk te verhandelen buit, in combinatie met al dan niet genomen preventieve maatregelen, zoals het alleen cashless betalen of het hebben van camera’s in een winkel.
Weet u dat het Platform Criminaliteitsbestrijding (NPC) het advies geeft dat winkels in het kader van beperking van overvalrisico’s transparant moeten zijn?
Het NPC3 bespreekt op bestuurlijk niveau thema’s die landelijke, regionale en lokale aanpakken kan ondersteunen. Het NPC geeft geen dergelijke concrete adviezen.
Door de politie wordt in het algemeen aan retail-winkels het advies gegeven ervoor te zorgen dat er zichtlijnen zijn, ofwel wordt transparantie bepleit, zodat een eventuele overval zichtbaar is en omstanders, andere winkelmedewerkers of mensen die langs lopen zo spoedig mogelijk alarm kunnen slaan.
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan voornoemde wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.
Vindt u het gerechtvaardigd om van kleine winkeliers te eisen dat ze zichzelf en hun medewerkers in gevaar brengen vanwege de strikte afplakeis van de NVWA?
De NVWA stelt geen afplakeis aan kleine winkeliers.
Uitgezonderde speciaalzaken hebben een aantal opties om aan de wetgeving te voldoen en het is aan hen om daar zelf keuzes in te maken.
Zo kunnen ze bijvoorbeeld besluiten de producten toch af te schermen of de opstelling in hun winkel zodanig aan te passen dat de producten niet van buitenaf zichtbaar zijn. Als men dat ook niet wil of niet kan zal men iets met een andere afscherming moeten doen. Tijdens de controles beoordelen de inspecteurs of de producten van buitenaf zichtbaar zijn, door op een afstandje te kijken. Er wordt door de inspecteur van de NVWA niet verplicht tot het afdekken van de ramen, die keuze is aan de ondernemer zelf.
Weegt het volledige gebrek aan doeltreffendheid van deze eis van de NVWA wat u betreft op tegen de substantiële verhoging van het risico dat winkeliers en hun medewerkers lopen op een gewapende overval en het gevaar en potentiële trauma’s die hiermee gepaard gaan?
Zie het antwoord op vraag 9
Wilt u hierover snel met de branche in gesprek gaan?
Op verzoek van het Ministerie Justitie en Veiligheid zal vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie worden meegedacht met tabakswinkeliers hoe zij de tabakswaren zodanig kunnen opstellen dat zij voldoen aan de wetgeving en er tegelijkertijd zichtlijnen blijven houden voor de veiligheid van winkelier, medewerkers, klanten en andere omstanders.