De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Het Radio 1 interview ‘5 jaar BBB: Waar komt de partij vandaan en waar gaan ze naar toe’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het radio-fragment waarin BBB-Kamerlid Vermeer stelt dat «de VVD moet wennen dat er een totaal ander landbouwbeleid is»?1
Ik heb kennisgenomen van dit interview.
Deelt u deze opvattingen van het Kamerlid Vermeer? Zo ja, op grond waarvan doet u dat? Zo nee, bent u bereid om hier afstand van te nemen?
Het is niet aan mij om te reflecteren op politieke uitspraken van individuele Kamerleden.
Deelt u de mening van het Kamerlid Vermeer dat het Hoofdlijnenakkoord in volledigheid dient te worden eerbiedigd, waarmee zo snel mogelijk – en eigenlijk per direct – navolging dient te worden gegeven aan onderstaande gemaakte afspraken in het Hoofdlijnenakkoord?
Het Hoofdlijnenakkoord is voor mij de opdracht die ik van uw Kamer heb gekregen. Ik span mij tot het uiterste in om de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn gemaakt tussen de Tweede Kamerfracties van de PVV, VVD, NSC en de BBB, die door dit kabinet zijn uitgewerkt in het Regeerprogramma, waar te maken. Ik streef daarbij naar het maximale resultaat, maar vind het belangrijk om erop te wijzen dat ik voor navolging van alle afspraken vaak afhankelijk ben van onderhandelingen met derden, de Europese dimensie en de doorwerking van het beleid in de praktijk (zoals autonome ontwikkelingen in de markt en bijdragen van ketenpartijen en agrarisch ondernemers). Dit neemt niet weg dat ik de gemaakte afspraken zie als mijn opdracht.
Hoe staat het in die hoedanigheid met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor een regio-specifieke derogatie van de Nitraatrichtlijn, gebaseerd op gemeten waterkwaliteit zoals in andere landen?
In mijn brief van 13 september jl. over de aanpak van de mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 559) heb ik uw Kamer over alle bovenstaande -en andere- zaken uitgebreid geïnformeerd over mijn voorgenomen aanpak, waar ik ten volle aan werk. Met uw Kamer heb ik in recente debatten (WGO Meststoffenwet op 7 oktober jl. en begrotingsbehandeling LVVN op 18 oktober), uitgebreid hierover van gedachten gewisseld. In deze debatten heb ik mijn inzet en mijn acties op de verschillende thema’s ook mondeling nader aan u mogen toelichten.
Ten aanzien van uw vraag over de derogatie verwijs ik u graag naar pagina 8 en 9 van de voornoemde Kamerbrief.
Ten aanzien van uw vragen over de beperking van de derogatievrije zones en het aanpassen van de breedte ervan verwijs ik u graag naar pagina 4 en 5 van voornoemde Kamerbrief.
Ten aanzien van uw vraag over het schrappen van de maximale hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest uit de Nitraatrichtlijn verwijs ik u graag naar pagina 8 van voornoemde Kamerbrief.
Hoe staat het met de in de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor de beperking van derogatievrije zones (overgangsgebieden) rondom Natura 2000-gebieden tot alleen stikstofgevoelige natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor het verkleinen van de bufferstroken van 250 meter naar 100 meter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor het schrappen van de maximale hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest van 170 kilogram per hectare uit de Nitraatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor de herijking van de Natura 2000-gebieden gericht op een hoofdstructuur van robuuste natuurgebieden (geen snippernatuur)?
In het Hoofdlijnenakkoord is de ambitie opgenomen om Natura 2000-gebieden te herijken, waarbij het kabinet wil toewerken naar een hoofdstructuur van robuustere natuurgebieden. Dit is in het regeerprogramma verder uitgewerkt. Een eerste stap is om nationale voorbereidingen te treffen om zo waar nodig met goed onderbouwde voorstellen het gesprek met de Europese Commissie en lidstaten aan te gaan. Daar waar instandhoudingsdoelen elders in Nederland beter, robuuster en efficiënter gerealiseerd kunnen worden, onderzoeken we of verschuiving van doelstellingen past binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Waar nodig gebeurt dat in afstemming met het Ministerie van VRO. Het kabinet zal voortouwnemers verzoeken om vanuit hun gebiedskennis een inventarisatie te maken, waarvoor LVVN ter ondersteuning een verduidelijkend beleidskader opstelt. Afhankelijk van de resultaten die uit de uitvraag volgen en voorzien zijn vanaf medio 2025, wil Nederland het gesprek in Brussel aangaan met Commissie en lidstaten, om waar nodig constructief op zoek te gaan naar werkbare oplossingen om efficiënter een gunstige staat van instandhouding te bereiken.
Hoe vaak bent u inmiddels in Brussel geweest om bovenstaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord bij de Europese Commissie aanhangig te maken en welke resultaten hebben deze bezoeken opgeleverd?
Sinds de Staatssecretaris van LVVN en ik op 2 juli jl. zijn aangetreden, zijn wij beiden of ten minste één van ons, afhankelijk van de agenda, bij alle formele en informele bijeenkomsten van de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) in Brussel, Luxemburg en Boedapest aanwezig geweest. Daar hebben wij de speerpunten op het gebied van LVVN uit het Hoofdlijnenakkoord, waaronder mest (onder andere derogatie, Nitraatrichtlijn en RENURE), pulsvisserij en Natura 2000-gebieden met verschillende van onze collega-bewindslieden besproken tijdens de vergadering zelf en/of in (bilaterale) gesprekken en/of en marge van de Raad. Daarbij hebben wij continue het belang van inzet in de EU op innovatie, doelsturing en voedselzekerheid onderstreept, zoals genoemd in het Regeerprogramma. Wij nemen tijdens deze gesprekken en bijeenkomsten doorgaans een open en constructieve houding aan. Ook is er veelvuldig contact met andere lidstaten en de Commissie op ambtelijk niveau. Wij voeren deze gesprekken met het doel om onze relaties met andere lidstaten en de Commissie te versterken en het draagvlak voor onze voorstellen en ideeën te vergroten. Daar zijn wij nog steeds mee bezig en gaan wij ook mee door. Tot nu toe ontmoeten wij bij onze collega-bewindspersonen begrip voor de Nederlandse situatie en constructieve reacties.
Kunt u nog altijd garanderen dat er gedurende uw ambtstermijn geen sprake zal zijn van een generieke korting op dierrechten in de veehouderij, hetgeen is afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord?
In het Hoofdlijnenakkoord van de Tweede Kamerfracties van de PVV, VVD, NSC en de BBB is de volgende zin opgenomen: «De mestcrisis krijgt urgente aandacht, opdat geen sprake is van een generieke korting.»
In mijn brief van 13 september jl. over de aanpak van de mestmarkt heb ik aangegeven: «Ik ga er dan ook alles aan doen om de problematiek op de mestmarkt de urgente aandacht te geven die het verdient en zal mij vol inzetten om een generieke korting als gevolg van het overschrijden van de mestproductieplafonds te voorkomen, zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen».
Zoals ik in de Nota naar aanleiding van het verslag van de wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie (Kamerstuk 36 618, nr. 34) heb aangegeven, kan ik niet garanderen dat er geen sprake zal zijn van een generieke korting. Zoals in voornoemde Nota naar aanleiding van verslag is aangegeven, volgt uit de artikelen 33Ab en 33Ac van de Meststoffenwet dat een generieke korting kán worden toegepast bij overschrijding van de sectorale mestproductieproductieplafonds. Nederland zal moeten voldoen aan de voorwaarde over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking en aan haar eigen nationale regelgeving waarin de mestproductieplafonds zijn vastgelegd (de in artikel 18a Meststoffenwet en thans in de Urm opgenomen mestproductieplafonds). Ik span mij tot het uiterste in om met de ingezette maatregelen te borgen dat de mestproductieplafonds niet worden overschreden om een generieke korting te voorkomen. Daarnaast is bijvoorbeeld de potentiële reductie in de melkveehouderij door het voerspoor van groot belang voor het verlagen van de mestproductie onder het nationale mestproductieplafond en daarmee het voorkomen van een mogelijke generieke korting. Hiervoor verwacht ik een grote inspanning van ketenpartijen in de melkveehouderij en melkveehouders verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en wel voor het plaatsvinden van de commissiedebatten Mestbeleid op 7 november 2024 en Stikstof, NPLG en Natuur op 4 december 2024?
Ja.
De beantwoording van schriftelijke vragen over het intrekken van vergunningen bij onderbezetting van stallen |
|
André Flach (SGP) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin het besluit van een gemeente om geen ongebruikte vergunningruimte van een proefboerderij in te trekken vernietigd is?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangehaalde uitspraak. Deze uitspraak is, net als de uitspraak die het lid Flach eerder aanhaalde, op 22 mei 2024 gedaan. In beide gevallen oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat er, in afwijking van hetgeen de rechtbank stelt, wel aanleiding kan zijn om de vergunning in te trekken. Aan de besluitvorming moet een belangenafweging vooraf gaan. In een van de uitspraken2 oordeelt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders het besluit tot afwijzing van het verzoek om de vergunning in te trekken, deugdelijk heeft onderbouwd. De belangenafweging heeft dus plaatsgevonden en de Afdeling acht die ook overtuigend. In de andere uitspraak3, over het proefbedrijf De Raamloop, heeft het college van burgemeester en wethouders een vergelijkbaar besluit echter niet goed onderbouwd. Het college moet een nieuw besluit nemen op het verzoek tot intrekking.
Deelt u de zorg dat veehouders, nu de motiveringsplicht voor het niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte aangescherpt lijkt te zijn, afhankelijk worden van de medewerking van het bevoegd gezag inzake het al dan niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte (die mogelijk in de toekomst weer nodig is), terwijl zij behoefte hebben aan rechtszekerheid?
Ik vind dat een veehouders zekerheid aan hun vergunningen moeten kunnen ontlenen. De motiveringsplicht voor het intrekken van ongebruikte vergunningsruimte is echter niet aangescherpt. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Uit de een van de twee uitspraken blijkt dat de motivering van het bevoegde gezag voldoende was om de vergunning niet te hoeven wijzigen. En die goede motivering in de praktijk dus mogelijk is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veehouders door deze risico’s mogelijk terughoudender worden met inzet op een lagere stalbezetting in het kader van bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk of als tijdelijke maatregel in verband met de mestcrisis, terwijl deze lagere stalbezetting bijdraagt aan beleidsdoelen?
Ja.
Bent u alsnog bereid in gesprek te gaan met gemeenten om te zorgen voor voldoende rechtszekerheid voor veehouders en te bezien of aanpassing van regelgeving nodig is?
Ik ben zeker bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over risico’s die verdere doorontwikkeling van de veehouderij en daarmee het behalen van beleidsdoelen belemmeren. Zoals ik al aangaf in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Flach over dit onderwerp heb ik er vertrouwen in dat het bevoegd gezag een goed gemotiveerde en gedegen belangenafweging zal maken4. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Daarom ga ik, eventueel samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en mijn collega van Openbaar Vervoer en Milieu (OVM), in gesprek over vergunningen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de Omgevingsdienst NL om te bezien wat er nodig is om in de praktijk de gewenste rechtszekerheid daarvan te borgen. Daarbij ga ik er gezien de aangehaalde uitspraken van uit dat dit binnen het bestaande juridische kader mogelijk moet zijn.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) , Dirk Beljaarts (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Fleur Agema (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Chris Stoffer (SGP), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Rob Jetten (D66), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Harmen Krul (CDA), Sandra Beckerman (SP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Ines Kostić (PvdD), Laurens Dassen (Volt) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Fleur Agema (minister ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
De wrede jacht op kangoeroes en de Nederlandse betrokkenheid daarbij |
|
Jan Paternotte (D66), Marieke Koekkoek (D66), Sarah Dobbe , Joost Eerdmans (EénNL), Dion Graus (PVV), Daniëlle Hirsch (GL), Ines Kostić (PvdD), Dennis Ram (PVV) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente bezoek van een Australische delegatie aan de Tweede Kamer, waarbij aandacht is gevraagd voor de wrede jacht op kangoeroes en de rol die Nederland hierbij speelt als één van de grootste importeurs van kangoeroevlees en -leer?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bezoek.
Heeft u kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlands parlement, waarmee zij oproept om actie te ondernemen tegen de jacht op kangoeroes (Kamerstuknummer 2024Z15518/2024D37625)?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlandse parlement. Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 9 oktober jl. ontvangt u separaat mijn reactie op de brief van Purcell (kenmerk 2024Z14473/2024D37625).
Heeft u de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam geraakt zijn, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Omdat ik hecht aan dierenwelzijn heb ik zorgen over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Daarbij wil ik opmerken dat door de Australische autoriteiten in 2018 al is aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat de EU wereldwijd de grootste importeur is van kangoeroeproducten, verantwoordelijk voor ongeveer 65% van de handel?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd, en of de EU daarmee wereldwijd de grootste importeur van kangoeroeproducten is.
Kunt u bevestigen dat Nederland jaarlijks zo’n honderdduizenden kilo’s aan kangoeroevlees importeert en daarmee binnen de EU de op twee na grootste importeur van kangoeroevlees is?
In 2022 en 2023 is er 246 ton (15 zendingen) respectievelijk 203 ton (15 zendingen) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. In 2024 ging het – tot 22 oktober – om 145 ton (9 zendingen).
Heeft u er kennis van genomen dat ruim vijftig Nederlandse bedrijven al zijn gestopt met de verkoop en de promotie van kangoeroeproducten, nadat zij zijn geïnformeerd over de wreedheid van de jacht?
Een aantal Nederlandse bedrijven is inderdaad op vrijwillige basis gestopt met de verkoop van kangoeroeproducten. Hierbij wil ik aangeven dat het aan bedrijven zelf is om – binnen de wettelijke kaders – keuzes te maken met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Het staat bedrijven vrij daarbij de keuze te maken om bepaalde producten niet (meer) aan te bieden. Dat dierenwelzijn – in algemene zin – een rol speelt bij de keuze van een aantal bedrijven om bepaalde producten niet aan te bieden steun ik.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2022 de regering heeft verzocht om bij de Europese Commissie de problematiek rond de toegang van omstreden producten als kangoeroevlees en kangoeroeproducten tot de Europese markt aan te kaarten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1376)?
Ja, ik ben bekend met deze motie van het lid Wassenberg (PvdD). Naar aanleiding van deze motie is er met de Europese Commissie gesproken over kangoeroeproducten die op de EU-markt geplaatst worden vanuit Australië. De Commissie heeft toen aangegeven reeds in gesprek te zijn over de import van kangoeroeproducten uit Australië met organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Van Nederlandse zijde is daarbij gewezen op het belang van hoge dierenwelzijnsnormen. Over deze uitvoering van de motie Wassenberg is de Kamer in juni 2022 geïnformeerd.3 Daarbij is ook aangegeven dat het uiteindelijk aan de Australische overheid is op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2023 de regering heeft verzocht om met een plan te komen om producten waarin onder andere kangoeroeleer is verwerkt, uit de Nederlandse winkels te weren (Kamerstuk 36 254, nr. 16)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan 70% van Nederlanders wil dat de jacht op kangoeroes stop en dat ze een importverbod willen op kangoeroeproducten?2
Ik ben bekend met resultaten van een onderzoek van Pureprofile uit 2024, waar ook onderzoek onder Nederlandse respondenten is verricht.5
Heeft u gezien dat er vervolgens door de Europese Commissie is ingezet op dierenwelzijnsstandaarden? Zo ja, heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Australische delegatie in het bezoek aan de Tweede Kamer (21 oktober 2024) – tevens verwoord in een wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties3 – dat deze industrie niet gereguleerd kan worden, o.a. omdat Australië groot is en omdat de jacht ’s nachts en zonder toezicht plaatsvindt en dat een importverbod de enige optie is om dit dierenleed te stoppen?
Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.7
Heeft u de wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties (ondersteund door wetenschappers), waaronder de Nederlandse Dierenbescherming, over de kangoeroejacht als een dierenwelzijnscrisis gelezen, waarin ook een oproep wordt gedaan aan overheden?4 5 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met de verklaring. Allereerst, ik vind dierenwelzijn belangrijk. Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.10 Met betrekking tot de oproep aan nationale overheden het volgende. Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Import van een product verbieden dat uit een land komt van buiten de Europese Unie, in dit geval Australië, kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Bent u bereid om u volgens de wens van de Tweede Kamer op Europees niveau actief in te zetten voor verbod op de import van kangoeroevlees en -producten, naar voorbeeld van o.a. zeehondenproducten? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk importverbod kan alleen worden ingesteld als het verbod in overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is. Omdat de Commissie eerder heeft aangegeven geen juridische basis te zien om deze producten op basis van dierenwelzijn te weren, zie ik geen aanleiding om voor een importverbod te pleiten. Het kabinet zal er zorg voor dragen dat de door uw Kamer aangedragen zorgpunten worden overgebracht aan de Europese Commissie.
Bent u bereid om met een plan te komen om kangoeroevlees en -producten van de Nederlandse markt te weren? Zo nee, waarom niet?
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Momenteel werkt het kabinet aan de invulling van de motie van voormalig lid Van Esch (PvdD).11 De motie vraagt om met een plan te komen om producten waarin bont, dons van levend geplukte dieren, angorawol of kangoeroeleer is verwerkt uit Nederlandse winkels te weren.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden, voor de aankomende Raad Buitenlandse Zaken Handel en de Landbouw- en Visserijraad?
Helaas heeft de beantwoording van de vragen vertraging opgelopen vanwege interdepartementale afstemming.
Het bericht ‘Rechter dwingt provincie stikstofvergunning plasticfabrikant aan te passen' |
|
Thom van Campen (VVD), Harm Holman (NSC) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rechterlijke uitspraak die de provincie Brabant verplicht om de stikstofvergunning van plasticproducent Sabic deels in te nemen?1
Ja.
Op grond van welke wet- en regelgeving heeft de rechter geoordeeld dat de ongebruikte (hierna: latente) vergunninsruimte van het bedrijf moet worden ingenomen?
In deze zaak is nog de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing, die van kracht was tot 1 januari 2024. De zaak heeft betrekking op een verzoek tot intrekking van een deel van de latente ruimte in de natuurvergunning van een kunststof producerend bedrijf. De bevoegdheid tot intrekking was neergelegd in artikel 5.4 Wnb.2
Kunt u bevestigen dat de rechter dit noodzakelijk achtte omdat het niet goed gaat met het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Brabantse Wal? Zo ja, hoeveel Nederlandse Natura 2000-gebieden bevinden zich in soortgelijke staat?
De rechtbank heeft het besluit van de provincie Noord-Brabant vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met de volgende aanwijzing: «wijzig de natuurvergunning van SABIC zodanig dat een substantieel deel wordt beperkt van de niet gebruikte emissieruimte vanwege de Cogen2 installatie waarop deze vergunning betrekking heeft». Die aanwijzing geldt alleen «indien voor 28 februari 2025 geen nieuw provinciaal beleid omtrent de intrekking of wijziging van natuurvergunningen (inclusief vergunningen voor Natura 2000-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder e, van de Omgevingswet) is vastgesteld.» In de conclusie stelt de rechtbank verder dat het aan het College is te bepalen hoe groot dat deel is en dat het college concrete plannen van SABIC hierbij kan betrekken. Het bedrijf heeft door een eerdere vervanging van een verbrandingsinstallatie een veel lagere stikstofemissie dan vergund, waardoor zijn natuurvergunning uit 2016 veel latente ruimte bevat. De rechtbank meent dat het college bij de beoordeling van het verzoek tot intrekking of wijziging van de vergunning had moeten nagaan waarom de latente ruimte niet substantieel zou kunnen worden beperkt. De rechtbank betrekt in het oordeel inderdaad de verslechterde staat van de natuur in het Natura 2000-gebied de Brabantse Wal. Voor informatie over de staat van Natura 2000-gebieden verwijs ik naar de uitkomsten van de natuurdoelanalyses, waar uw Kamer onder meer bij brief van 9 april 2024 (Kst. 33 576, nr. 371) over is geïnformeerd.
Wat vindt u van het verweer van de rechter tegen de argumentatie van de provincie, waarin hij stelt dat het belang van rechtszekerheid niet zwaarder mag wegen dan natuurbelang?
Het is niet aan mij om een concrete weging te geven aan deze specifieke uitspraak, nu ik geen direct belanghebbende ben bij deze zaak. Vanuit beleidsmatig oogpunt vind ik het van groot belang dat de rechtszekerheid van een ondernemer stevig wordt meegenomen en gewogen bij dergelijke afwegingen.
Kunt u juridisch motiveren waarom de provincie dan wel juist stelt dat sprake moet blijven van rechtszekerheid, indien u dit verweer niet deelt?
De provincie zal een nieuw besluit moeten nemen dat in overeenstemming is met de uitspraak van de rechtbank.
Vreest u precedentwerking van deze rechterlijke uitspraak voor andere situaties waarin sprake is van latente stikstofruimte in Wet natuurbescherming (WNb)-vergunningen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u dit voorkomen?
De vraag of hier precedentwerking van uitgaat, is pas aan de orde als dit oordeel wordt bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wat gaat u op korte termijn doen om de depositie vanuit álle provincies terug te dringen?
Het kabinet zet in op een structurele verlaging van de uitstoot van stikstofemissies. De komende tijd zijn effecten te verwachten van diverse maatregelen, zoals bijvoorbeeld de Lbv, de Lbv-plus en de diverse andere instrumenten uit de aanpak piekbelasting. Ook zet het kabinet aanvullend in op een aanpak met als belangrijke componenten een inzet op juridisch houdbare innovaties. vrijwillige beëindiging en diverse maatregelen in het kader van de mestproblematiek. Tegelijkertijd wordt toegewerkt naar bedrijfsspecifieke doelen, zodat ondernemers weten wat er van ze verwacht wordt. Relevant is tot slot dat het kabinet breder kijkt dan alleen de drukfactor stikstof en breder stuurt op de natuurkwaliteit en op andere drukfactoren, daar waar dat voor de natuur noodzakelijk is.
Hoe gaat u voorkomen dat in het hele land verplicht vergunningen moeten worden ingetrokken door bevoegde gezagen, en daarmee het ondernemingsklimaat in Nederland ernstig wordt geschaad door het ontbreken van landelijke stikstofreducerende maatregelen op korte termijn?
Ik vind het belangrijk dat we ondernemingen zekerheid en toekomstperspectief kunnen blijven bieden, en richt mij daar met de bovengenoemde aanpak ook op. Een belangrijke sleutel daarvoor is het realiseren van voldoende natuurherstel. Zoals ook in antwoord 7 is aangegeven, zet het kabinet daarvoor in op een structurele daling van de stikstofuitstoot, in combinatie met de bredere natuurinzet.
Deelt u de opvatting dat u de verantwoordelijkheid draagt voor het formuleren van beleidsregels over hoe om te gaan met latente ruimte in WNb-vergunningen? Zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Gedeputeerde staten zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor de natuurvergunning, de daarmee samenhangende beleidskaders en het opstellen van beleidsregels. Op dit moment is intern salderen vergunningvrij en is er geen aangrijpingspunt voor het opstellen van beleidsregels over hoe om te gaan met latente ruimte bij intern salderen. Er is wel ruimte voor het opstellen van beleidsregels over het ambtshalve of op verzoek geheel of gedeeltelijk intrekken van natuurvergunningen.
In de motie-Bromet/Grinwis roept uw Kamer mij op om het onderdeel over het vergunningplichtig maken van intern salderen uit het wetsvoorstel dat het vorige kabinet in voorbereiding had, naar de Kamer te sturen vóór het commissiedebat van 4 december 2024.3 Over de uitwerking van deze motie zal ik u op korte termijn informeren.
Het artikel 'Derogatiebedrijven helpen kabinet een handje: ‘Nitraatconcentratie daalt naar, op of onder de norm’' |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u beiden bekend met het artikel «Derogatiebedrijven helpen kabinet een handje: «Nitraatconcentratie daalt naar, op of onder de norm»»?1
Ja.
Kunt u beiden een reactie geven op het artikel en daarbij de onderzoeken van het RIVM en van Wageningen Economic Research betrekken?2 3
Het rapport laat zien dat er sinds 2017 een stijging is geweest in de nitraatconcentraties op de derogatiebedrijven, waarschijnlijk door de droge jaren van 2018 tot en met 2020, en dat deze sinds 2022 op alle bodemtypen weer dalen, veelal vanwege de hogere neerslag van de afgelopen 2–3 jaar. De ontwikkelingen in de waterkwaliteit zullen door de Europese Commissie betrokken worden bij het oordeel over een nieuwe derogatie.
Zijn deze rapporten al voorgelegd aan de Europese Commissie? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Ja, deze rapporten zijn door de Minister van LVVN met de Europese Commissie gedeeld. Nederland is dit ook jaarlijks (voor 1 juli) verplicht op grond van de derogatiebeschikking.
Welke rapporten over deze onderwerpen zijn de afgelopen jaren gedeeld met de Europese Commissie?
Nederland verstrekt verplicht jaarlijks een rapportage van de waterkwaliteit onder derogatiebedrijven aan de Europese Commissie. Tevens wordt elke 4 jaar een bredere rapportage gemaakt van de effecten van het mestbeleid op de waterkwaliteit in Nederland. Deze Nitraatrapportage is voor het laatst in 2020 aan de Europese Commissie gestuurd4 en dit najaar wordt komt de volgende versie. Tevens worden ook andere rapporten waar relevant met de Commissie gedeeld, bijvoorbeeld het rapport van Herman de Boer zoals medegedeeld in het Commissiedebat van 24 april 20245. Tot slot worden de gegevens van deze rapportages aangevuld met andere gegevens gebruikt voor de stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), die iedere 6 jaar aan de Europese Commissie worden toegestuurd6.
Welke gegevens van nitraatconcentratie zijn bekend bij de Europese Commissie en wie is verantwoordelijk voor deze gegevensverstrekking?
De gegevens die gebruikt zijn voor de derogatierapportage zijn afkomstig van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In de Nitraatrapportage worden meer gegevens gebruikt. In de tabel hieronder staat aangegeven welke gegevensbronnen er zijn en wie verantwoordelijk is.
Landelijk meetnet effecten mestbeleid (LMM)
Uitspoelingswater (ondiep grondwater), landbouwsloten
Nitraat,
Fosfaat
RIVM
Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG)
Grondwater (5–30 m diepte)
Nitraat,
Fosfaat
RIVM
Registratie Waterkwaliteit bedrijven (REWAB)
Gemengd ruwwater voor drinkwaterproductie (> 30 m diepte)
Nitraat,
Fosfaat
Drinkwaterbedrijven
Meetnet KRW en Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO)
Zoet oppervlaktewater (regionale- en Rijkswateren)
Nitraat, N-totaal,
Fosfaat1
Waterschappen, RWS
Meetnet KRW en KRM
Zout oppervlaktewater (Rijkswateren)
Nitraat, DIN (opgelost anorganisch N)
Fosfaat1
RWS
In oppervlaktewater wordt naast fosfaat «P-totaal» gemeten, een maat voor al het fosfor in een watermonster.
Kunt u (de Minister van Infrastructuur en Waterstaat) uw recente uitspraak «Daarbij is de mestderogatie van tafel en dat zal het water in ieder geval een stuk helpen», gedaan tijdens het commissiedebat Water van 24 september jongstleden, herinneren?
Staat u nog steeds achter die uitspraak?
Was u ten tijde van uw uitspraak bekend met het advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) uit 2020 waarin staat dat bij geen derogatie de nitraatuitspoeling waarschijnlijk zal toenemen, omdat grasland zal worden omgezet in maisland voor de productie van meer eiwitarmvoer?4
Deelt u de mening dat uit (onder andere) bovenstaande onderzoeken blijkt dat het helemaal niet zo evident is dat er daadwerkelijk een positief effect op de waterkwaliteit zal zijn bij het wegvallen van derogatie?
Deelt u de mening dat boeren, door het verlies van de derogatie, meer kunstmest moeten aanwenden om de bodemvruchtbaarheid en de gewasopbrengst op peil te houden?
Wat zijn volgens u de gevolgen van het wegvallen van de derogatie voor het gebruik van kunstmest en de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Kunt u (de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) aangeven wat het verwachte effect is op de hoeveelheid grasland in Nederland na afschaffing van de derogatie?
Naar verwachting neemt het areaal grasland af in veel gebieden na afschaffing van de derogatie. Hoe groot dit effect zal zijn is echter niet aan te geven omdat dit van veel factoren afhangt, zoals bodemsoort, bedrijfstype en specifieke ondernemerskeuzes.
Hoe houdt u rekening met de invloed van wisselende weersomstandigheden op de uitspoeling van nitraat en de nitraatconcentratie in het grondwater? Welke aanvullende maatregelen worden overwogen om de weersafhankelijke fluctuaties te beheersen?
Het is op dit moment nog moeilijk te zeggen hoe de wisselende weersomstandigheden zich zullen ontwikkelen. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet heeft in 2020 een advies opgeleverd over hoe om te gaan met structurele droogte in het mestbeleid12, maar zoals afgelopen jaar is gebleken is ook extreme neerslag iets dat zich in de toekomst vaker voor kan gaan doen. Het is ook niet ondenkbaar dat opbrengsten van bepaalde gewassen in Nederland juist kunnen toenemen door klimaatverandering. Dit maakt het toepassen van generieke maatregelen zeer lastig. Hoe dan ook zal van boeren de komende jaren verwacht worden dat zij, nog meer dan voorheen, rekening houden met de weersverwachtingen in hun bemestingsplan. Ook het zo mogelijk meer verspreiden van de bemesting over het seizoen zal hier van belang zijn.
Het instemmen van Nederland voor uitstel van verplichtingen voor het traceren van pesticiden om de last voor boeren te verlichten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat u op maandag 30 september 2024 heeft ingestemd namens Nederland op Europees niveau met uitstel van verplichtingen voor het traceren van pesticiden, die volgen uit de Verordening ((EG) nr. 1185/2009) betreffende statistieken over pesticiden, om de last voor boeren te verlichten? Zo ja, waarom is hiermee ingestemd? Kunt u dat nader toelichten?
Ik kan u bevestigen dat tijdens de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) van maandag 23 september jl. een voorstel is besproken van enkele lidstaten om de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/564 over het bijhouden van registers voor gewasbeschermingsmiddelen in een elektronisch format met twee jaar uit te stellen1. Zoals ik uw Kamer heb geinformeerd, heeft het meerendeel van de lidstaten dit voorstel in de Raad gesteund, zo ook Nederland (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1673). In Nederland wordt in de praktijk al grotendeels voldaan aan de vereisten. Mijn inschatting, die wordt gesteund door de NVWA, is dat het grootste deel van professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in de Nederlandse land- en tuinbouw een digitale gebruiksregistratie bijhoudt. Dit gebeurt op eigen initiatief en/of omdat ketenpartijen en certificeerders dit eisen. De overheid heeft hierover geen gegevens beschikbaar. Met mijn steun wilde ik een handreiking doen naar lidstaten waar op dit punt een grote opgave ligt en de wens voor uitstel groot is. In de Raad is nog geen besluit genomen. De Europese Commissie komt nog terug op het voorstel.
Hoe kan de overheid dit monitoren, als de overheid niet weet waar welke landbouwgif wordt gebruikt? Hoe kan de overheid passend beleid maken? Hoe kan de overheid handhaven? Hoe kan de overheid burgers beschermen voor gezondheidsschade?
Landelijke monitoring van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vindt plaats op basis van de verordening betreffende statistieken over pesticiden, Verordening (EG) Nr. 1185/2009. Deze verplicht lidstaten, zo ook Nederland, om periodiek statistieken te verzamelen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit wordt in Nederland uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en gegevensverstrekking vindt momenteel eens per vier jaar plaats. Het volgende rapportagejaar zal 2024 zijn. Vanaf 1 januari 2025 geldt de Verordening betreffende landbouw-input en -output (EU) 2022/2379 (hierna: SAIO). Daarin is vastgelegd dat de leveringsfrequentie aan de Europese Commissie (Eurostat) van statistieken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw wordt verhoogd, het wordt jaarlijks vanaf 2028. De SAIO voorziet in een overgangsregeling voor de periode 2025 t/m 2027 waarin één gegevensverstrekking plaatsvindt met als referentiejaar 2026. Het hiervoor genoemde voorstel leidt er naar mijn interpretatie toe dat vanaf 2028 een tweejaarlijkse gegevensverstrekking van toepassing is en dat jaarlijkse gegevensverstrekking later ingaat, namelijk vanaf 2030. Die verplichting is namelijk gekoppeld aan het tijdstip van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening 2023/564. Ik zie als voordeel in dergelijk uitstel dat de statistische autoriteiten in lidstaten, zo ook het CBS, langer de tijd hebben om zich op deze taakverzwaring voor te bereiden.
Mijn beleid is gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Daar zet ik verschillende instrumenten voor in, in lijn met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en conform het Hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma. Hiervoor is ook een monitoringsprogramma ingericht (Kamerstuk 27 858, nr. 611).
Zoals u weet heeft mijn ambtsvoorganger besloten om de ontwikkeling van een digitale gewasbeschermingsmonitor te heroverwegen, waarmee een verbeterde monitoring werd beoogd (Kamerstuk 27 858, nr. 671). Eén van de redenen betrof het wegvallen van de verplichting die was voorzien in het Commissievoorstel voor een Verordening Duurzaam Gebruik van Gewasbeschermingsmiddelen (ook wel de SUR genoemd) om elektronische registers in te richten voor het verzamelen van de door het bedrijfsleven (digitaal) geregistreerde informatie over geïntegreerde gewasbescherming, waaronder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie heeft dit voorstel op 31 maart jl. ingetrokken. Op dit moment zijn gesprekken gaande met de sector over de vraag hoe kan worden doorgegaan met het ontwikkelen van een instrument voor monitoring en benchmarking van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelenen en de randvoorwaarden daarbij. Daar zal ik de Kamer op korte termijn verder over informeren.
Zie voor het antwoord op uw (deel)vragen over handhaving en bescherming van burgers mijn antwoord op vraag 3.
Waarom vraagt de overheid deze cruciale data niet op?
Op dit moment zijn professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen op grond van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 verplicht om een register bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in een vormvrij format. Ook om gebruiksgegevens op verzoek beschikbaar te stellen aan de autoriteiten. Overheden hebben daarmee de mogelijkheid om deze gegevens op te vragen, echter mag dit alleen voor een vooraf vastgestelde doel. Zo kunnen de NVWA, waterschappen en Omgevingsdiensten gegevens opvragen (vorderen) voor toezichts- en handhavingsdoeleinden.
Ook kunnen derden, zoals omwonenden van agrarische percelen, toegang krijgen tot relevante informatie van het bedrijfsleven, die bij de bevoegde instantie voorhanden is. Zij kunnen een verzoek bij de Minister van LVVN indienen conform artikel 67 van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 en artikel 4, lid 4 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De toegang ziet evenwel alleen op informatie die zich onder het Ministerie van LVVN (inclusief de uitvoerende diensten als de NVWA) bevindt.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Gewassenbeschermingsmiddelen op 27 november 2024?
Ja.
Het artikel 'Bekende stikstofexperts slaan uitnodiging Tweede Kamer af' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bekende stikstofexperts slaan uitnodiging Tweede Kamer af»?1
Ja.
Erkent u de signalen van de hoogleraren dat wetenschappers in een positie worden gebracht waarin zij geen objectief advies kunnen geven, maar worden gebruikt om geitenpaadjes te vinden in de stikstofproblematiek?
Dat (h)erken ik niet. Het onderzoek naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens is juist gestart om schijnzekerheid te voorkomen in stikstofdepositieberekeningen bij de verlening van natuurtoestemmingen. Zodat AERIUS Calculator op wetenschappelijk verantwoorde wijze gebruikt kan worden, rekening houdend met het toepassingsbereik van de modellen. Het onderzoek geeft daarmee gevolg aan de adviezen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (commissie Hordijk, 2020) waarin al werd geconcludeerd dat met de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar sprake is van schijnzekerheid.2 Een onderbouwde rekenkundige ondergrens kan bijdragen aan het verkleinen van deze schijnzekerheid. En daarmee zorgt een ondergrens voor een beter wetenschappelijk verantwoord gebruik van het model.
Objectieve advisering en betrouwbare informatie vanuit de wetenschap zijn nodig om beleid op te kunnen baseren en goede besluiten te kunnen nemen.
Kunt u reflecteren op het feit dat door wetenschappers wordt aangegeven dat een ondergrens voor stikstofuitstoot wetenschappelijk niet te onderbouwen is? Op welke manier wordt dit advies meegewogen in de nog te presenteren plannen van het kabinet?
De inzichten onder wetenschappers lopen hierover uiteen, dat bleek ook tijdens het rondetafelgesprek met de vaste commissie van de Tweede Kamer voor LVVN. Dat inzichten uiteen lopen hoort ook bij de wetenschap: er kan vrijwel nooit volledige consensus bereikt worden, maar vaak kan er wel een breder gedragen conclusie bereikt worden.
Eén van de inzichten over een ondergrens is het expertoordeel van Arthur Petersen. We zijn gestart met een wetenschappelijke peerreview om bij andere wetenschappers te toetsen of zijn expertoordeel breder gedragen wordt.
Een peerreview is in wetenschappelijke kring gebruikelijk om onderzoeken en conclusies te toetsen. De uitkomsten en adviezen van de peerreview worden uiteraard meegewogen bij het besluit dat ik neem.
Kunt u aangeven wie er is geconsulteerd bij de totstandkoming van het voornemen alsnog een ondergrens vast te stellen door het betrekken van andere wetenschappelijke disciplines? Op welke manier is dit advies verwerkt?
Allereerst zitten in het onderzoeksrapport van TNO/UvA een aantal aanbevelingen. Daarnaast adviseerde het IPO, op basis van de verkenning die zij hebben gedaan, om vervolgonderzoek te doen naar een breder wetenschappelijk onderbouwde ondergrens, onder andere door expertise uit andere wetenschappelijke disciplines te betrekken. Zoals ik eerder heb aangegeven in de kamerbrief en vragen van het lid Holman heb ik deze adviezen en aanbevelingen overgenomen.3
Ik werk de vervolgstappen nu uit. Zoals in vraag 3 is aangegeven is één van deze stappen een wetenschappelijke peerreview op het expertoordeel van Arthur Petersen. Bij dit peerreview worden meerdere wetenschappelijke disciplines betrokken. Welke wetenschappers worden betrokken wordt momenteel nog uitgewerkt.
Ben u bereid de ambtelijke adviezen en andere adviezen van experts en een overzicht van de gesprekspartners te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kan ik deze adviezen nog niet delen met de Kamer omdat ik nog bezig ben met de uitwerking van de vervolgstappen. Wanneer het proces is afgerond en het besluit is genomen zal ik de Kamer hierover informeren.
Wat zijn de kosten en het tijdpad van een nieuwe verkenning voor het komen tot een juridisch houdbare ondergrens?
Met de huidige opzet van een wetenschappelijk peerreview zijn de kosten zeer beperkt.
In het tijdpad dat nu is voorzien wordt de review nog voor het einde van dit jaar afgerond. Naar aanleiding van de motie-Holman c.s. heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer toegezegd om een eventueel voorstel voor de invoering van een rekenkundige ondergrens voor advies («voorlichting») voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State.4 Als de review tot de conclusie leidt dat het verantwoord is om een rekenkundige ondergrens in te voeren, dan zal ik de Afdeling advisering vragen om over dat voorstel voorlichting te geven. Ik kan de Afdeling advisering vragen om haar voorlichting met spoed te geven, maar verder heb ik geen invloed op het werk van de Afdeling. Ik kan daarom niets zeggen over de termijn waarop de voorlichting wordt vastgesteld. Vervolgens kost het tijd dit advies te beoordelen en een eventuele wetenschappelijk onderbouwde ondergrens in te voeren. Of deze uiteindelijk juridisch houdbaar is zal moeten blijken uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dit tot de urgentie van het vaststellen van een nieuwe meetmethode?
Ik werk toe naar een systeem van emissiesturing, maar het ontwikkelen van een dergelijke systematiek kost tijd. In de tussentijd zullen we moeten blijven werken met modellen en een ondergrens draagt bij aan een beter wetenschappelijk verantwoord gebruik van deze modellen. Ik zie een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens dus als een tijdelijke oplossing.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)?
Ja.
Het bericht 'Klimaatminister voorspelt dat haar eigen beleid niet voldoende is' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de mening die is geformuleerd in de volgende uitspraak dat «je geen helderziende hoeft te zijn» om in te zien dat het regeerprogramma ontoereikend is om de klimaatdoelen voor 2030 te halen?1
In hoeverre met het huidige, voorgenomen en geagendeerde beleid de klimaatdoelen voor 2030 gehaald worden, zal moeten blijken uit de Klimaat- en Energieverkenning van 2024 die op 24 oktober aanstaande gepubliceerd wordt.
Hoe schat u de klimaateffecten in van de huidige beleidsinzet op landbouw, bijvoorbeeld door het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, de herintroductie van rode diesel en het schrappen van het «Plan van aanpak mestmarkt», met daarin de graslandnorm (Kamerstuk 2024D22332)?
Uit de KEV 2024 van PBL zal blijken welk klimaat-relevante landbouwbeleid van het Hoofdlijnenakkoord is meegenomen in de ramingen. Deze ramingen bevatten ook de klimaateffecten van eerder vastgesteld, voorgenomen en geagendeerd landbouwbeleid. De klimaateffecten van specifieke maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord zijn daarom lastig vast te stellen. Het Klimaatplan 2025–2035
zal de contouren van nieuw beleid bevatten, dit kan vervolgens ook worden
meegenomen in de ramingen van PBL.
Kunt u een inschatting geven van de extra uitstoot van de landbouwsector als gevolg van de introductie van rode diesel? Hoeveel voertuigen maken hier gebruik van?
Rode diesel is diesel die onder een lager accijnstarief valt. Het herinvoeren van rode diesel heeft dus een effect op de prijs, niet per definitie op de hoeveelheid diesel die gebruikt wordt door landbouwvoertuigen en/of de CO2-uitstoot. Het kabinet werkt momenteel deze maatregel om de brandstofkosten voor de landbouwsector te verlagen verder uit. Onderdeel van deze uitwerking zal ook een impactanalyse zijn waarin onder andere wordt gekeken naar het aantal landbouwvoertuigen, het brandstofverbruik en of er effecten zijn op de CO2-uitstoot.
Vindt en verwacht u dat aanvullend beleid nodig is binnen de landbouwsector en in het landgebruik om de klimaatdoelen voor 2030 te halen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
De opgave voor de landbouw en het landgebruik om de klimaatdoelen voor 2030 te realiseren is fors. Bij de Voorjaarsbesluitvorming zal op basis van de KEV 2024 hierover verder besloten worden.
Onderschrijft u de aanbeveling van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de «Keuzewijzer Klimaat» 3 dat aanvullend beleid nodig is en dat zo snel mogelijk moet worden begonnen met de voorbereiding daarvan?2
Ik heb kennis genomen van de aanbevelingen van het PBL en de Keuzewijzer Klimaat. Bij de Voorjaarsbesluitvorming zal op basis van de KEV 2024 hierover verder besloten worden.
Hoe vaak hebt u persoonlijk contact met de Minister van Klimaat en Groene Groei over de klimaatdoelen en het klimaatbeleid sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord?
Sinds de publicatie van het hoofdlijnenakkoord heb ik meermaals contact gehad met de Minister van Klimaat en Groene Groei.
Zo ja, welk aanvullend beleid heeft u voor ogen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dat niet het geval is?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Voedselzekerheid, Visserij en Natuur (de week van 15 oktober 2024)?
Helaas is dat niet gelukt.
Het potentiële valmeerproject bij de Haringvlietmonding |
|
Pieter Grinwis (CU), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de opinie «Valmeren: vergeten sleutel tot duurzame energie»1 en wat is uw opinie daarover?
Ja. Energieopslag als vorm van flexibiliteit speelt al geruime tijd een cruciale rol in ons energiesysteem. Alle vormen van energieopslag – elektriciteits-, moleculen,- en warmteopslag – zullen nodig zijn voor het toekomstig energiesysteem. In potentie biedt het Delta21 valmeer dat in het artikel genoemd wordt, een vorm van grootschalige elektriciteitsopslag.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van CE Delft2 naar de businesscase en maatschappelijke waarde van het Delta21-project, waaruit blijkt dat dit valmeer investeringen in opwekcapaciteit bespaart én netverzwaring kan voorkomen, zowel in de regio Rotterdam als elders in Nederland op het hoogspanningsnet, en kan leiden tot lagere energiekosten voor huishoudens en bedrijven tot maximaal 1,8 miljard euro per jaar?
Meer flexibiliteit zorgt ervoor dat investeringen in opwekcapaciteit worden bespaard en dat netverzwaringen worden voorkomen. Energieopslag – zoals in potentie het Delta21 valmeer – draagt bij aan meer flexibiliteit, maar is niet de enige manier. Andere vormen van flexibiliteit zijn: (1) flexibele vraagsturing, (2) (CO2-vrij) regelbaar vermogen, (3) conversie en (4) interconnectie met andere landen.
De uitkomsten van het onderzoek van CE Delft geven aan dat het Delta21 valmeer in theorie van waarde kan zijn voor Nederland. De businesscase is daarbij omgeven door grote onzekerheden, omdat de markt- en prijsontwikkelingen onzeker en de investeringskosten hoog zijn. Hierdoor zijn de geïdentificeerde lagere energiekosten dan ook onzeker. Daarnaast heeft CE Delft alleen globaal onderzoek gedaan naar de voordelen van dit project ten opzichte van andere technieken op het gebied van grondstofgebruik, waterveiligheid en CO2-impact van productie. Het onderzoek van CE Delft toont daarom niet afdoende aan dat dit project van meerwaarde zou zijn ten opzichte van andere vormen van flexibiliteit.
Bent u van mening dat een grootschalige energieopslagfaciliteit nabij de Maasvlakte kan bijdragen aan een efficiënter gebruik van het elektriciteitsnetwerk en aan een optimaler gebruik van energie uit zon en wind, zowel op land als offshore?
Ja. Grootschalige energieopslag nabij de Maasvlakte kan ervoor zorgen dat er efficiënter gebruik wordt gemaakt van het elektriciteitsnetwerk, mits netcongestieneutrale inpassing wordt geborgd. Wanneer het Delta21 valmeer (net als andere vormen van opslag) bijvoorbeeld zou worden ingezet voor handel op elektriciteitsmarken en balansmarkten (aFRR) in plaats van enkel voor opslag van eigen opgewekte energie, kan de belasting op het net juist toenemen. Dit leidt mogelijk tot extra netcongestie.
Als langetermijnopslagtechnieken beperkt van de grond komen, zijn andere technieken (zoals Li-ion-batterijen en meer elektrolyse en waterstofcentrales) nodig om de flexibiliteitsbehoefte in te vullen. In het onderzoek van CE Delft3 is een gevoeligheidsanalyse gedaan waarbij de potentie voor technieken voor lange termijnopslag op nihil is gezet om te zien welke andere technieken de flexibiliteitsbehoefte in dat geval zouden invullen. Hier volgt uit dat een deel van de behoefte aan flexibiliteit in Nederland dan ingevuld wordt met Li-ion-batterijen, met name 4-uursbatterijen en 8-uursbatterijen. De batterijen vervangen echter niet volledig de rol die langetermijnopslag (24-uurs) zou kunnen spelen. Er worden in dit scenario volgens CE Delft extra elektrolysers gerealiseerd (7 GW in plaats van 5 GW) voor het omzetten van lange termijnoverschotten naar waterstof en er is meer inperking van de opwek van zonne- en windparken (curtailment).
Bent u het met de initiatiefnemers van Delta21 eens dat het project én hoogwater in het binnenland kan voorkomen en daarmee mogelijke dijkversterkingen- en verhogingen én veel kan bijdragen aan natuurherstel, doordat het dichtslibben en verzanding van het Haringvliet inclusief de monding kan worden voorkomen en een brak gebied wordt gerealiseerd?
Nee. Op dit moment heeft een valmeer, als zeewaartse kustuitbreiding, geen meerwaarde voor de waterveiligheid. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging heeft onderzoek gedaan naar zeewaartse kustuitbreiding bij extreme zeespiegelstijging als een van de mogelijke toekomstbeelden voor de waterveiligheid van Nederland, naast beschermen en meebewegen4. In het onderzoek is naar voren gekomen dat een zeewaartse kustuitbreiding pas bij extreme zeespiegelstijging een meerwaarde heeft als opvangbekken voor het overtollige rivierwater. Hiervoor zijn echter vele aanvullende maatregelen nodig zoals het beperken van de rivierafvoer via de Nieuwe Waterweg en pompcapaciteit die toeneemt bij doorgaande zeespiegelstijging.
Uit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging volgt daarnaast dat een zeewaartse kustuitbreiding grote negatieve ecologische impact heeft. De aanleg van een valmeer in Natura2000 gebied Voordelta zou daar een voorbeeld van zijn. Daarmee zou immers waardevolle onderwaternatuur, evenals waardevolle visgronden, in de Voordelta verdwijnen. Deze negatieve impact moet ook meegewogen worden bij een beoordeling van Delta21. Tevens dient rekening gehouden te worden met de verplichtingen die voortkomen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Welke voor- en nadelen ziet u voor het verdienvermogen en de strategische autonomie van Nederland als ingezet wordt op een project als Delta21 met veel Nederlandse kennis en bedrijvigheid in plaats van op grootschalige batterijen waarvoor schaarse metalen moeten worden geïmporteerd of extra centrales die door buitenlandse bedrijven moeten worden gebouwd?
Energieopslag en in het bijzonder elektriciteitsopslag zijn, vanwege de verwachtingen van enorme groei in de vraag naar dit type opslag, potentieel zeer belangrijk voor het toekomstig verdienvermogen en strategische autonomie van Nederland. In de Actieagenda Batterijsystemen wordt daarom onder andere ingezet op de ontwikkeling van batterijsystemen, inclusief data en veiligheid.
Daarnaast zet het kabinet met het Nationaal Groeifonds voorstel «Material Independence & Circular Batteries» eveneens in op langetermijnenergieopslag door Nederlandse bedrijvigheid te ontwikkelen voor toepassingen in bijvoorbeeld batterijen met een lange opslagduur. Door ook de ontwikkeling van alternatieve batterijen – zoals zoutbatterijen of redox flow batterijen – te stimuleren, verminderen we de noodzaak schaarse metalen te importeren. Deze subsidieregeling (€ 25 miljoen), waarbij projecten zich richten op minimaal gebruik van kritieke materialen, wordt vanaf 16 december 2024 opengesteld.
Het is momenteel overigens onzeker in hoeverre het volledige Delta21-project zou kunnen worden uitgevoerd door Nederlandse bedrijven en instellingen.
In hoeverre vermindert een grootschalige opslag als Delta21 de kwetsbaarheid van de energievoorziening bij een aanslag of schade door andere oorzaken, ook ten opzichte van andere flexibiliteitstoepassingen?
In het algemeen is het zo dat de kwetsbaarheid van onze energievoorziening afneemt naarmate er meer flexibiliteit in het energiesysteem zit. De flexibiliteit wordt bij voorkeur door meerdere flexibiliteitstoepassingen verzorgd om de kans op systeemfalen te verminderen.
In potentie zou het Delta21 valmeer ook bijdragen aan de weerbaarheid van ons energiesysteem, met een relatief grote theoretische opslagcapaciteit van 34 GWh en – daarmee – relatief veel flexibiliteit. Toch kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat elektriciteitsopslag van dergelijke grootte relatief meer zou bijdragen aan de weerbaarheid van het energiesysteem. Hiervoor zouden de kwetsbaarheden van valmeren zoals het Delta21-project beter in kaart moeten worden gebracht en worden afgezet tegen (een combinatie van) kleinere flexibiliteitstoepassingen. Daarnaast kent het Delta21-plan belangrijke ecologische nadelen, zie ook het antwoord op vraag 4.
In hoeverre neemt u in uw afwegingen voor opslagtechnieken maatschappelijke voordelen mee die niet zuiver energetisch zijn?
In de afweging voor opslagtechnieken worden ook de maatschappelijke voor- en nadelen van de techniek meegenomen die niet zuiver energetisch zijn. Het kabinet weegt hierbij de publieke belangen en stuurt op de hoogste maatschappelijke waarde zoals is toegelicht in het Nationaal plan energiesysteem (NPE). In het kader van het Delta21-project zijn dit onder andere de impact op biodiversiteit en waterveiligheid. De ecologische impact van een project zou ertoe kunnen leiden dat een bepaalde opslagtechniek als ongewenst wordt gezien.
Hoe reflecteert u op het feit dat een valmeer bij de Haringvlietmonding mogelijk diverse maatschappelijke voordelen biedt ten opzichte van andere opslagtechnieken, maar dat deze hoogstwaarschijnlijk niet tot stand zal komen als de flexibiliteitstoepassing enkel op basis van marktmechanismen tot stand zal komen?
Bij het bepalen van de business case van het Delta21 valmeer speelt de elektriciteitsprijs – net als bij andere flexibiliteitstoepassingen – een belangrijke rol. De maatschappelijke waarde van de flexibiliteit voor het elektriciteitssysteem kan als opbrengst of als negatieve kosten meegenomen worden bij de beoordeling van de maatschappelijke voordelen van het valmeer, naast maatschappelijke nadelen zoals voor ecologie.
Deelt u de mening dat, aangezien TenneT waarschuwt voor een duidelijke verslechtering van de leveringszekerheid na 2030 door onder andere achterblijvende groei van flexibiliteit, het voor de hand ligt om geen mogelijkheden uit te sluiten en ook (middel)lange-termijnopslag zoals het valmeerproject op te nemen in het door TenneT geadviseerde uitvoeringsplan leveringszekerheid?3
Het klopt dat er op voorhand geen mogelijkheden worden uitgesloten. Verder ziet het door TenneT geadviseerd uitvoeringsplan leveringszekerheid toe op verbeteringen van de elektriciteitsmarkt. Omdat deze markt in Nederland goed ontwikkeld is, zijn er naar verwachting beperkte mogelijkheden tot verbetering te identificeren. Eventuele verbeteringen zouden in ieder geval zoveel mogelijk techniekneutraal dienen te zijn. Hierdoor kan er niet worden gezegd dat een specifiek project zoals een valmeer zal worden meegenomen in een uitvoeringsplan leveringszekerheid.
Welke opdracht ziet u voor zichzelf na de conclusie uit de routekaart Energieopslag dat investeringen in (middel)lange-termijnopslag moeizaam tot stand komen, zeker met inachtneming van het feit dat vanwege de toekomstige leveringszekerheid veel meer flexibiliteit vereist is? Hoe reflecteert u in dat kader op de conclusie van CE Delft uit het onderzoek dat de financiering van het valmeer een belangrijk aandachtspunt is en mogelijk overheidsparticipatie vereist is om dit project mogelijk te maken?
Het is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over hoe (middel)lange termijn opslagtechnieken kunnen bijdragen aan meer flexibiliteit in het energiesysteem tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Uit systeemstudies blijkt dat (middel)lange termijn energieopslag kan leiden tot een besparing van maatschappelijke kosten. Daarom wordt onderzocht wat de meerwaarde is van een stimuleringsmechanisme voor (middel)lange termijn opslag. Deze actie wordt meegenomen in de update van de Routekaart Energieopslag waar de Kamer eind 2024 over zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te laten voeren naar het valmeerproject van Delta21, waarbij tevens een vergelijking wordt gemaakt met andere flexibiliteitstoepassingen, en in reactie daarop te bezien welke volgende stappen te nemen zijn?
Zoals is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (7 november 2024) is het kabinet bereid om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van een valmeerproject voor het energiesysteem, inclusief een vergelijking met andere flexibiliteitstoepassingen. Op basis van deze analyse wordt bezien welke vervolgstappen genomen kunnen worden.
Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja. Inmiddels is in overleg met de Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) besloten de boeken niet meer te versturen aan basisscholen.
Wat is de aanleiding geweest voor dit ontegenzeggelijk sympathieke, maar vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) kwestieuze initiatief?
Dit initiatief is verbonden aan het maatregelenpakket tegen bijtincidenten dat op 18 december 2023 aan uw Kamer is gestuurd. Deze maatregelen richten zich met name op volwassenen. Veel bijtincidenten vinden echter plaats met kinderen. Zij zijn een kwetsbare groep die bovendien moeilijker te bereiken is met de aangekondigde maatregelen.
Dit is de reden dat mijn ambtsvoorganger, door middel van een speciale editie van dit boek, kinderen van 6–10 jaar op een luchtige manier wil laten lezen over hoe zij veilig met honden kunnen omgaan. De inhoud van het boek is gebaseerd op de informatie van het door LVVN gesubsidieerde Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), zoals op de website www.minderhondenbeten.nl te vinden is.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van uw ministerie om kinderboeken te verspreiden over basisscholen in Nederland, terwijl het waarschijnlijk geen hond interesseert? Zo ja, hoe voorkomt u dat u uiteindelijk voor boer en natuur de gebeten hond wordt? Zo nee, waarom heeft u dan toch dit initiatief genomen?
Mijn beleidsterrein beperkt zich niet tot boer en natuur. Ook onderwerpen als dierenwelzijn en hondenbeleid behoren daartoe. Het verstrekken van informatie over veilige omgang met honden, met als doel om bijtincidenten te voorkomen zie ik dan ook als mijn verantwoordelijkheid.
Hoeveel geld kost dit initiatief het Ministerie van LVVN en vreest u niet dat hiermee geld voor boer en natuur aan verkeerde doelen wordt besteed, waardoor zij de hond in de pot dreigen te vinden?
De totale geraamde kosten voor dit initiatief bedragen € 45.000 exclusief btw.
Is dit een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van LVVN en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of dreigen onze fracties hiermee slapende honden wakker te maken?
Dit is een initiatief van het Ministerie van LVVN in het kader van de aanpak tegen bijtincidenten door honden.
In het nieuwe regeerprogramma dat op 13 september jl. is gepresenteerd staan ambities genoemd op het gebied van onderwijs. Zo staat er dat scholen zich in de eerste plaats moeten kunnen richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Ook is het een ambitie van het kabinet om overladenheid van het curriculum bij basisscholen tegen te gaan.
In verband met deze ambities is in overleg met de Staatssecretaris van OCW besloten de boeken niet meer vanuit LVVN te versturen aan basisscholen. Dat besluit heeft niets te maken met de inhoud van de boeken. Er wordt op dit moment gekeken naar een alternatieve bestemming.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden in samenhang met de gestelde vragen van het lid Kisteman (2024Z12563), teneinde te voorkomen dat blaffende honden zullen bijten?
Beide sets vragen zijn in samenhang beantwoord. De antwoorden op de vragen van lid Kisteman zullen door mijn collega, de Staatssecretaris van OCW worden verstuurd.
Het bericht 'Meisje (14) sloot zichzelf op in hok van rottweiler na brute aanval: 'Zichzelf gered’' |
|
Wim Meulenkamp (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meisje (14) sloot zichzelf op in hok van rottweiler na brute aanval: «Zichzelf gered»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie dat dit soort incidenten te vaak voorkomen, gezien het feit dat incidenten met agressieve risicohonden zeer grote gevolgen kunnen hebben?2
Ja, ik ben van mening dat elk incident er een te veel is.
Wat is uw visie op het probleem van bijtincidenten met agressieve risicohonden? Kunt u daarbij ook aangeven waar uw visie overeenkomt of juist verschilt met uw voorganger?
Ik ben het eens met mijn voorganger dat bijtincidenten zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden.
Ik zal daarom maatregelen nemen om bijtincidenten tegen te gaan. Daarbij geef ik prioriteit aan het opzetten van een landelijk meldpunt voor incidenten met honden en de invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken.
Deelt u de urgentie dat er zo snel als mogelijk maatregelen moeten komen om het aantal bijtincidenten met risicohonden te verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de uitwerking van de eerder aangekondigde maatregelen, zoals het verbieden van hoog-risico honden zonder stamboom, een landelijke muilkorf- en aanlijnplicht en betere registratie via een nationaal meldpunt? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Zoals in antwoord op vragen 3 en 4 aangegeven, geef ik prioriteit aan het opzetten van een landelijk meldpunt voor incidenten met honden en de invoering van een verplicht afstammingsbewijs voor honden met bepaalde kenmerken.
Over het proces waarin de maatregelen zich bevinden informeer ik uw Kamer via de verzamelbrief Gezelschapsdieren, welke u voor het commissiedebat van 23 oktober ontvangt.
Overweegt u naast deze eerder aangekondigde maatregelen nog aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om een overzicht naar de Kamer te sturen met alle maatregelen waar u aan werkt en in welk proces deze maatregelen zich nu bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen dat ook risicohonden met stamboom een mogelijk gevaar vormen? Overweegt u om tevens de risicohonden met stamboom op te nemen in het aangekondigde verbod?
De beet van een hond kan veel schade aanrichten, ongeacht of deze hond een stamboom heeft of niet. Uit onderzoek is echter herhaaldelijk gebleken dat het algeheel verbieden van bepaalde typen honden niet leidt tot minder hondenbeten.
Ik blijf daarom net als mijn ambtsvoorganger benadrukken dat gevaarlijk gedrag ontstaat door een samenspel van verschillende factoren, waaronder de fokkerij.
Daarom is verantwoorde fokkerij zo belangrijk. Pijn veroorzaakt door erfelijke aandoeningen blijkt bijvoorbeeld in een zeer groot deel van de bijtincidenten een rol te spelen. Een verplicht afstammingsbewijs, waar voorwaarden aan kunnen worden gekoppeld zoals bijvoorbeeld bepaalde gezondheidscontroles en een gedragstest voor ouderdieren, kan zo het risico op bijtincidenten verlagen.
Zijn er thans recentere inschattingen beschikbaar over het aantal bijtincidenten, bijvoorbeeld op basis van het Landelijk Honden Dossier, gezien het feit dat er jaarlijks in Nederland 150.000 bijtincidenten plaatsvinden, zoals blijkt uit onderzoek uit 2008 in opdracht van uw ministerie?3 Zo ja, om welke cijfers gaat het? Zo nee, welke stappen overweegt u om het probleem beter in kaart te brengen tot er een nationaal meldpunt of registratiesysteem is opgezet?
Ja, ten aanzien van hond-mens incidenten is er recentere data beschikbaar. Zo heeft het kenniscentrum voor letselpreventie VeiligheidNL4 in 2021 onderzocht hoe vaak mensen medische zorg nodig hadden na een hondenbeet in Nederland, in de periode 2010–2019. Uit dit openbaargemaakte onderzoek blijkt het aantal Spoedeisende Hulp (SEH)-bezoeken na hondenbeten tussen 2010 en 2019 sterk te zijn afgenomen, naar schatting van 4.200 in 2010 naar 1.700 in 2019. Deze afname kan mogelijk verklaard worden door de verschuiving van behandeling van lichte verwondingen door huisartsen in plaats van de SEH. Het aantal ziekenhuisopnamen lijkt met naar schatting 200 per jaar stabiel over de hele periode. Het gemiddelde sterftecijfer is 0,5 personen per jaar (dus 1 persoon per twee jaar).
Zoals mijn ambtsvoorganger aangaf in de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 24 januari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) is er nog niet voldoende data beschikbaar in het Landelijk Honden Dossier om eventuele ontwikkelingen of trends te signaleren. Dit heeft mijn aandacht.
Op welke manier zet u zich in om de (medische) schade van de slachtoffers te verhalen op de eigenaren van deze honden?
De eigenaar van een hond die heeft gebeten is in principe al aansprakelijk voor schade die de hond heeft veroorzaakt, op grond van art. 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Meestal valt de schade onder de Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering) van de hondeneigenaar en wordt deze via de verzekering afgehandeld. Als de eigenaar van de hond geen aansprakelijkheidsverzekering heeft, dient de eigenaar de schade zelf te vergoeden. Indien nodig kan hiervoor een civiele procedure worden gestart. Indien er sprake is van een strafproces, dan kan de benadeelde partij zich ook voegen in het strafproces en een schadevergoeding vragen.
Ik zie daarom nu geen aanleiding om hier aanvullende acties op te zetten.
Bent u bereid om met slachtoffers van bijtincidenten in gesprek te gaan om uit eerste hand te horen wat het met hen doet, zodat u deze slachtofferervaringen kan meenemen in uw beleidsvoorstellen?
Mijn departement spreekt met vele groepen en organisaties over het onderwerp bijtincidenten, en neemt desgewenst ervaringen van slachtoffers ook mee.
Het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Barry Madlener (minister ) (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) nog kabinetsbeleid?
Als kabinet slaan we een andere koers in en stoppen met het NPLG, zoals dat als ontwerp nog door het vorige demissionaire kabinet was vastgesteld. Wel worden de internationale doelen door het kabinet onderschreven, waarbij we nog steeds voor het behalen van deze doelen staan. We zien het belang van een robuuste natuur, gezond en voldoende water en het reduceren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering. Ook zullen samenhangende generieke en gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk blijven om aan internationale afspraken te kunnen voldoen. Ik kies daarbij voor een aanpak waarbinnen er een grotere rol is voor de innovatiekracht van boeren. De middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie spelen een belangrijke rol bij het gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte beleid dat dit kabinet gaat ontwikkelen. Eind van dit jaar zal ik aan de Kamer de contouren van een nieuw programma kenbaar maken.
Staat u nog altijd achter de opvatting dat «Toekomstbestendige verduurzaming vergt een integrale benadering zodat meerdere opgaven (zoals klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit) in samenhang worden aangepakt»? (Kamerstuk 32 813, nr. 1307)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NPLG dan wordt geschrapt?
Ik ben er voorstander van dat opgaven waar mogelijk in samenhang worden opgepakt. Het NPLG is daar echter geen randvoorwaarde voor. Ook op een andere manier kan nog steeds in samenhang worden gewerkt aan het oplossen van de uitdagingen in en de doorontwikkeling van het landelijk gebied.
Ik kijk daarvoor naar het zo effectief mogelijk inzetten van verschillende middelen. Anders dan met een Transitiefonds komt het kabinet met een nieuwe koers die integraal aan de doelen werkt, bijvoorbeeld via innovatie, doelsturing op bedrijfsniveau en agrarisch natuurbeheer.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de klimaatdoelen?
Begin dit jaar concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied dat met de uitwerking van de Provinciale plannen landelijk gebied (PPLG’s) zoals die erop 1 juli 2023 lagen, goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de NPLG-doelen, maar dat het volledig doelbereik van de natuur, water en klimaatdoelen binnen grofweg een decennium niet plausibel is. De PPLG’s waren voornamelijk op hoofdlijnen geformuleerd en er moest nog veel worden uitgewerkt. Hierdoor is het kwantificeren van de effecten van het schrappen van het NPLG op het behalen van de doelen voor klimaat, natuurherstel en -uitbreiding en de KRW lastig.
Ik heb toegezegd om eind dit jaar de contouren van een nieuwe aanpak naar de Kamer te sturen.
In algemene zin geldt dat de voortgang van klimaatbeleid in de verschillende sectoren wordt gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Deze verschijnt eind oktober en zal zicht geven op de voortgang van de sectoren landbouw en landgebruik. De tussenevaluatie KRW die in december gereedkomt, zal meer inzicht geven in waar we in 2027 uitkomen en welk handelingsperspectief er is om tot doelbereik te komen.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen voor natuurherstel en -uitbreiding?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet, in plaats van het NPLG, in op een alternatieve, vergelijkbare integrale benadering voor het realiseren van de doelen in de landbouwsector op het gebied van klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit?
Ik werk op dit moment aan een nieuwe aanpak. Uiterlijk eind dit jaar worden de contouren van deze aanpak naar de Kamer verzonden. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor.
Verandert er iets in de te halen doelen in de tijdspanne waarin deze worden gerealiseerd?
De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan. Dat geldt ook voor de termijnen die ons daarvoor zijn aangereikt. Ik voer daarbij, conform het regeerprogramma, wel een check uit op nationale koppen.
Dit kabinet heeft de ambitie om aan die doelen en termijnen te voldoen. Niet alleen bij het uitwerken van de nieuwe aanpak, maar ook bij het verder ontwikkelen van LVVN-beleid is dit dan ook een van de belangrijke uitgangspunten. Ook vanuit IenW en KGG wordt daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. We staan uiteindelijk als één overheid voor het behalen van deze opgave.
Aangezien het resterende budget van het NPLG bestemd is voor onder andere innovatie en mest, deelt u de mening dat normerende en beprijzende maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verschillende wettelijke doelen voor de landbouwsector? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het kabinet heeft in haar regeerprogramma aangekondigd om in te zetten op haalbare bedrijfsspecifieke normen voor broeikasgassen- en stikstofemissies. Hiermee wordt voor individuele bedrijven duidelijkheid gegeven welke bijdrage er van hen verwacht wordt in het realiseren van de doelen. Een systematiek daarvoor wordt op dit moment nader uitwerkt en de Kamer zal hierover aan het einde van het jaar worden geïnformeerd. Deze inzet past bij de gewenste omslag die dit kabinet wil maken naar een aanpak gebaseerd op doelsturing. Het kabinet heeft een integrale aanpak om te werken aan doelbereik. Naast middelen voor bedrijfsspecifieke emissienormen zijn voor activiteiten die de landbouwer onderneemt op landbouwgrond, bijvoorbeeld ook middelen vanuit het agrarisch natuurbeheer onderdeel van de aanpak.
Hoeveel budget acht u noodzakelijk om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan het behalen van de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet? Waar zullen die middelen uit voortkomen?
Conform de Klimaatcyclus wordt het doelbereik van de verschillende sectoren geëvalueerd in de Klimaat- en Energieverkenning. In de voorjaarsbesluitvorming besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief beleid. Welke middelen nodig zijn hangt sterk af van de aard van de maatregelen die getroffen worden. Door beschikbare middelen efficiënt in te zetten, kan een zo groot mogelijke bijdrage geleverd worden aan meerdere doelen. Bij de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, doelsturing en inzet van middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie heb ik hier aandacht voor.
Wat is de uiterlijke datum dat alternatieve maatregelen voor het NPLG gereed moeten zijn om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet?
Voor het realiseren van de doelen uit de Klimaatwet is een combinatie aan maatregelen nodig die betrekking hebben op allerlei sectoren, waaronder de landbouwsector. Voor het eind van dit kalenderjaar zal ik de contouren van de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak met uw Kamer delen. In elk geval ben ik mij bewust van de termijn van 2030 voor de reductie van broeikasgassen.
Verwacht u dat de sector landbouw op tijd kan voldoen aan de inspanningen die nodig zijn om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen? Hoeveel budget acht u hiervoor noodzakelijk?
De KRW-doelen bieden een uitdaging voor meerdere sectoren. Met het NPLG werd specifiek voor de landbouwopgave een bijdrage geleverd aan doelbereik conform de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn, de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en de KRW. Het betreft doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, die van invloed zijn op de doelen voor planten, vissen en waterinsecten.
Er was 811 miljoen euro in het Transitiefonds specifiek bedoeld voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast was de insteek dat ook andere maatregelen (bijv. gericht op natuur of klimaat) in veel gevallen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de KRW. Deze inzet stond naast de maatregelen die reeds zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de agrarische sector en voor andere bronnen. Uit de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied bleek dat goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de KRW-doelen, maar dat de effecten voor het doelbereik in 2027 niet overal gerealiseerd zouden worden (op basis van de gebiedsprogramma’s van 1 juli 2023). Ook de RLI gaf in haar rapport van mei 2023 aan dat de normen voor de KRW, ook die voor landbouw, met de toen voorgenomen maatregelen nog niet gehaald zouden worden voor 2027. Met onder meer het mestbeleid en de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak besteed ik aandacht aan de bijdrage van de landbouw aan het halen van de KRW-doelen. Welk budget hiervoor nodig is hangt sterk af van de maatregelen die onderdeel worden van het beleid dat nu ontwikkeld wordt.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Minister van Klimaat en Groene Groei zijn door mij geconsulteerd over het voornemen te stoppen met de systematiek van het NPLG. Er hebben voorbereidende gesprekken plaatsgevonden en er is een Bewindspersonenoverleg geweest op 23 augustus 2024 tussen de drie opdrachtgevers van het NPLG (MLVVN, MI&W en MVRO), waarbij de MI&W en de MVRO hebben ingestemd met dit voornemen. De Minister van Klimaat en Groene Groei is geen medeopdrachtgever van het NPLG en zodoende niet aanwezig geweest bij een specifiek Bewindspersonenoverleg hierover. Bijgevoegd vindt u de agenda van dit overleg en een informerende nota over de consequenties van het stopzetten van het NPLG. Uiteindelijk is het besluit genomen door het gehele kabinet in de ministerraad als onderdeel van de ontwikkeling van het Regeerprogramma.
Is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van het besluitvormingsproces rond het schrappen van het NPLG?
In het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds.
Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG. Dit heb ik op 18 juli intern aangegeven. Bij het Bewindspersonenoverleg van 23 augustus 2024 heb ik dit voornemen besproken met de medeopdrachtgevers van het NPLG, MVRO en MI&W, waarbij zij hebben ingestemd met dit voornemen. Tijdens dit overleg is ook de nota over de consequenties van het stoppen met de systematiek van het NPLG besproken. Deze nota en de agenda van het Bewindspersonenoverleg zijn bijgevoegd.
Daarnaast vindt u ook de ambtelijke nota met een advies over sturen op ruimte in het landelijk gebied bijgevoegd. Deze nota was onderdeel van het interne adviseringsproces binnen LVVN.
Het besluit om te stoppen met het NPLG en te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak is opgenomen in het Regeerprogramma. Het concept-Regeerprogramma is behandeld in verschillende onderraden. Met het vaststellen van het Regeerprogramma in de ministerraad van 13 september 2024 is ook het besluit om te stoppen met het NPLG en verder te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak geformaliseerd.
Op welke moment zijn provincies en waterschappen geïnformeerd over het schrappen van het NPLG en op welk moment en welke wijze zijn zij betrokken bij alternatieve maatregelen voor het NPLG?
Op 19 augustus 2024 heb ik met de medeoverheden een informeel Bestuurlijk Overleg Landelijk Gebied en Stikstof gehad. Tijdens dit overleg heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om een andere koers in te slaan in het landelijk gebied. Ook in de toekomst wil ik voor de doorontwikkeling van het landelijk gebied graag samen optrekken met medeoverheden.
Het bericht ‘Minister Wiersma trekt ruim 200 miljoen extra uit voor aanpak PAS-melders’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat het hier in totaal om € 226,9 miljoen gaat om Programma Aanpak Stikstof (PAS) melders te helpen?1
Ja.
Betreft het hier geld dat beschikbaar wordt gesteld bovenop de per Voorjaarsnota 2024 beschikbaar gestelde € 250 miljoen voor legalisering van PAS-melders door het kabinet Rutte IV?
Voor deze regeling is in de eerste suppletoire begroting 2024 € 250 miljoen begroot (Kamerstuk 36 550 XIV, nr. 1). Het beschikbaar gestelde bedrag in deze regeling is lager omdat hiervan een deel apart wordt gehouden voor voorziene kosten zoals is toegelicht in de publicatie. Dat betreft € 17,5 miljoen voor de inzet van zaakbegeleiding voor PAS-melders. Deze zaakbegeleiding draagt ook bij aan het vinden van een oplossing voor een PAS-melder. Over de inzet van deze middelen worden separaat, buiten deze regeling om, tussen het Rijk en de provincie afspraken gemaakt. Er is ook € 5 miljoen budgetkorting in 2026 toegepast in verband met de afspraken in de financiële bijlage van het hoofdlijnenakkoord over specifieke uiterkeringen (SPUK’s) en er is € 600.000 voor uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gereserveerd.
Indien ja, komt dit dus ten laste te vallen van het door het kabinet Schoof beschikbaar gestelde budget van € 5 miljard voor de agrarische sector?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, hoe verklaart u de berichtgeving dat niet € 250 miljoen, zoals door het kabinet Rutte IV is aangekondigd in de Voorjaarsnota 2024, maar € 226,9 miljoen beschikbaar wordt gesteld en waar is het gat van € 23,1 miljoen voor PAS-melders gebleven?
Zie antwoord vraag 2.
Indien nee, kunt u bevestigen dat de berichtgeving van RTL onjuist is en welke stappen onderneemt u om deze berichtgeving recht te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verantwoordt u de uitgave van dit geld in effectiviteit op doelbereik zodat er ruimte ontstaat voor legalisering van PAS-melders en woningbouw?
De legalisatieopgave is groot en complex en moet binnen afzienbare termijn worden afgerond. Binnen dat kader wordt alle focus gelegd op het versnellen van de uitvoeringsopgave. De € 226,9 miljoen die met deze regeling beschikbaar wordt gesteld, draagt eraan bij dat voor zoveel mogelijk melders (agrarische en niet-agrarische ondernemingen) op een zo kort mogelijke termijn een oplossing wordt gevonden. Hierin kunnen ondernemers, indien gewenst, ondersteund en begeleid worden door een vast contactpersoon vanuit de overheid, in de vorm van zaakbegeleiders. De stikstofruimte die beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan het legaliseren van PAS-meldingen worden uitgegeven.
Welke maatregelen verwacht u van de provincies om PAS-melders daadwerkelijk te legaliseren?
Iedere PAS-melding is uniek en locatie-gebonden. De provincies kennen hun PAS-meldingen goed en worden met deze regeling staat gesteld om maatwerk te leveren binnen de voorwaarden van deze nieuwe regeling.
Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan innovatieve of technische oplossingen waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan. Dan is het wel nodig dat de innovaties en technische oplossingen met zekerheid voldoende stikstofdepositie reduceren. Daarnaast is het mogelijk om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van stikstof of verplaatsing en zodoende tot een oplossing te komen. Ook kunnen er aankopen worden gedaan – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones. De voorbeelden van het aankopen van het bedrijf van de PAS-melder, verplaatsen en omschakelen laten zien dat de uitkering ook mag worden besteed aan andersoortige «oplossingen voor gemelde PAS-projecten» dan alleen aan «legalisatie» in de strikte betekenis van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor het gemelde PAS-project.
Kunt u bevestigen dat in alle gevallen waarbij PAS-melders tot nu toe in het gehele legaliseringstraject zijn geholpen, dit alleen komt door verificatie waarbij blijkt dat zij uiteindelijk geen natuurvergunning nodig bleken te hebben en geen enkel geval bekend is van een oplossing door middel van externe saldering?
Nee. Er zijn zeven PAS-melders die een onherroepelijke vergunning hebben verkregen. Daarvan zijn zes vergunningen gebaseerd op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem, en is een vergunning verleend op basis van een passende beoordeling zonder stikstofruimte.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat PAS-melders door middel van externe saldering geholpen worden aan een in recht staande vergunning?
Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen. Allereerst hoop ik te komen tot een rekenkundige ondergrens die juridisch houdbaar is. Het TNO-onderzoeksrapport in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik met u gedeeld (Kamerstuk 2024D30726). Ik zie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek en zal dit op korte termijn in opdracht geven. Om de kansen voor het legaliseren van de bestaande situatie (bijvoorbeeld via extern salderen) te vergroten, heeft het kabinet aangegeven de effecten van de aanpak piekbelasting met voorrang in te zetten voor PAS-meldingen (Kamerstuk 30 252, nr. 35). Een van de regelingen is de de Lbv-plus. Deze staat nog tot en met 20 december 2024 open. Ondernemers hebben na ontvangst van een positieve beschikking nog 6 maanden bedenktijd over daadwerklelijke deelname aan de Lbv-plus. Pas daarna is het mogelijk om volledig in beeld te brengen wat de opbrengst van de aanpak piekbelasting is en in hoeverre de opbrengst daadwerkelijk benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Als daar meer duidelijkheid over is, zal ik daarover uw Kamer informeren. Verder wordt er samen met de provincies gewerkt aan de verbreding van de aanpak voor PAS-melders naar aanleiding van de motie-Nijhof (Kamerstuk 30 252, nr. 144). Ik ben met de provincies in overleg hoe we deze verbrede maatwerkaanpak snel kunnen gaan uitvoeren. Hierbij staat de PAS-melder centraal. Tot slot onderzoeken het Rijk en de provincies momenteel gezamenlijk hoe persoonlijke begeleiding voor PAS-melders (nader) kan worden vormgegeven en op welke wijze zij goed kunnen worden begeleid bij het maken van keuzes.
Erkent u dat het door het kabinet Rutte IV beoogde Transitiefonds van € 24,3 miljard voor meer doelen beoogd was dan slechts opkoop van boeren en deelt zij de opvatting dat dit fonds achteraf gezien eigenlijk best een goed idee was?
Het vorige kabinet heeft in de Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied (Kamerstuk 36 277) voorstellen gedaan voor een begrotingsfonds. In deze wet zijn de doelstellingen voor het fonds opgenomen. Nu in het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat het Transitiefonds komt te vervallen, zal het wetsvoorstel worden ingetrokken. Wel komt er een budget van 5 miljard euro om bij te dragen aan het halen van de doelen, plus 500 miljoen euro structureel. Dit kabinet is ervan overtuigd dat met deze bedragen belangrijke stappen kunnen worden gezet, op een wijze die doelmatiger en uitvoeringsgerichter is. Overigens is van het Transitiefonds in totaal al wel een kleine 6 miljard euro gealloceerd voor specifieke doelstellingen. Dat bedrag is niet vervallen.
Het bericht 'Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord»?1
Ja.
Was u reeds bekend met het fenomeen dat boeren drugsafval dumpen op de eigen akker? Heeft u inzicht in de precieze omvang van dit probleem of is deze casus in Baarle-Nassau de eerste?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. Buiten deze casus komt het voor dat drugsafval wordt gedumpt op akkers van boeren. Naar aanleiding van een casus in december 2015 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze problematiek2. Drugsafval kan bijvoorbeeld in mestputten worden gedumpt of hierin geloosd door drugslabs die zich in de stal bevinden. De omvang van dit probleem is onbekend (mede omdat criminelen er veel belang bij hebben om onopgemerkt te blijven). Dit werd ook geconcludeerd in een onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) dat in augustus 2023 werd gepubliceerd.3
Waaruit bestaat de huidige aanpak van deze vormen van druggerelateerde milieudelicten? Hoe verloopt de samenwerking met publieke en private partners om beter zicht te krijgen op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten in het buitengebied?
De aanpak van druggerelateerde milieudelicten is verschillend naar gelang de oorsprong van een delict. De aanpak van drugscriminaliteit valt binnen het Ministerie van JenV onder de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Milieudelicten in de agrarische sector worden in eerste instantie opgepakt door de toezichthouders, zoals de omgevingsdiensten en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voordat politie en het Openbaar Ministerie (OM) verder onderzoek doen.
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
Recent bleek opnieuw dat het van belang is om in te zetten op de weerbaarheid en veiligheid van bewoners en ondernemers in het buitengebied. Hier heeft uw Kamer op 23 augustus vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving uit Trouw4. Op basis van een enquête van LTO Noord is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.
Er lopen meerdere initiatieven om de veiligheid van het platteland te vergroten. Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt er actief met de gemeente gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt. Door de samenwerking met het Platform Veilig Ondernemen (PVO) worden zeventig buitengebieden ondersteund bij de aanpak Veilig Buitengebied. Ook het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) richten zich op het versterken van de weerbaarheid van het buitengebied tegen ondermijnende criminaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de netwerkfunctie.
Voor boeren zijn vertrouwenspersonen ondermijnende criminaliteit aangesteld bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersoon door deze te positioneren binnen hun organisaties.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Deelt u dat, ondanks de inzet van de Nederlandse regering, het buitengebied zich nog altijd leent voor ondermijnende criminele activiteiten? Hoe bent u van plan hier meer grip op te krijgen?
Ik herken het beeld dat het buitengebied, dat om verschillende redenen kwetsbaar is, zich nog altijd kan lenen voor ondermijnende criminaliteit. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt ingezet op het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen. Deze middelen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnen komen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Hebben politie maar ook omgevingsdiensten wat u betreft voldoende handvatten en middelen om deze nieuwe vorm van drugscriminaliteit, waarbij drugsafval wordt vermengd met mest, effectief te onderzoeken en te bestrijden?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. In het antwoord op deze vraag zullen dus in zijn algemeenheid de handvatten en middelen worden beschreven.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is dit geen nieuwe vorm van drugscriminaliteit. De inzet van capaciteit tegen deze vorm van criminaliteit is een afweging van het lokale gezag. Verder geldt dat de capaciteit van de politie en omgevingsdiensten5 beperkt is.
Omgevingsdiensten kunnen wanneer zij drugsafval aantreffen namens het voor hen bevoegde gezag (provincies, waterschappen of gemeenten) handhaven, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht van de eigenaar van betreffende percelen. Elke eigenaar van een perceel heeft immers een zorgplicht rondom bodembescherming. Die zorgplicht is vastgelegd in artikel 2.11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Een omgevingsdienst kan namens het bevoegd gezag in dit soort situaties bestuursdwang toepassen. Dit betekent dat de eigenaar van de grond een zeer korte gelegenheid krijgt om het drugsafval te verwijderen en de bodemkwaliteit te herstellen. Wordt dit niet of niet afdoende uitgevoerd dan voert de omgevingsdienst bestuursdwang uit en verhaalt dan de opruimkosten van het drugsafval op de eigenaar van het perceel. Dit is een bestuursrechtelijke vorm van handhaving. De handhaving op grond van dit artikel zorgt ervoor dat de bodemverontreiniging wordt beperkt en hersteld. Dit artikel kan ook via het strafrecht worden gehandhaafd, namelijk via de Wet op de economische delicten (Wed). Er kan afhankelijk van de situatie ook gehandhaafd worden op grond van een aantal andere bepalingen van de Omgevingswet, zoals het op of in de bodem brengen van afvalstoffen zonder vergunning buiten een stortplaats (artikel 3.40c Bal), en het gebruiken van gronden in strijd met het Omgevingsplan (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet).
De gemeente kan ook kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de gemeente zelf de overtreding ongedaan laat maken dan wel herstelt en de kosten daarvan verhaalt op de overtreder. Deze maatregel ligt bijvoorbeeld voor de hand als de gemeente het risico niet kan nemen dat de overtreder zich niets aantrekt van de indirecte financiële prikkel van een dwangsom, waardoor een onaanvaardbare of gevaarlijke situatie ontstaat.
Het komt helaas ook voor dat drugsafval door criminelen wordt gedumpt op publieke of particuliere grond. Terreineigenaren hebben zoals aangeven hiervoor een zorgplicht. Op dit moment kunnen deze grondeigenaren op basis van provinciale regelingen bij BIJ12 subsidie aanvragen voor de opruimkosten van het drugsafval op hun terrein.6 Overigens is het zo dat gelet op de complexiteit van het vraagstuk de landelijke regeling voor het opruimen van drugsafval niet op 1 januari 2025 in werking kan treden. Om die reden wordt de huidige regeling ook in 2025 voortgezet. Over de toekomstige situatie wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
Waaruit bestaan de bestuurlijke maatregelen die de gemeente (in dit geval Baarle-Nassau) kan nemen op het moment dat er sprake is van drugsdumping op het eigen terrein door boeren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 kunnen diverse bestuurlijke maatregelen worden genomen. In dit geval heeft Baarle Nassau ervoor gekozen om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat het in deze casus niet gaat om een willekeurig braakliggend weiland, maar om akkers van akkerbouwers waar onder andere uien en mais worden geteeld. Een verontreiniging met drugs gerelateerde stoffen op akkers leidt naar het oordeel van de gemeente Baarle-Nassau tot een groter risico voor mens, milieu en/of de volksgezondheid.
Zijn er specifieke initiatieven om boeren te informeren over dan wel weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit? Ziet u hierin een rol voor Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, zoals eerder bij modelhuurcontracten voor boeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Daarnaast worden via de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en de LLTB
leden en niet-leden geïnformeerd en weerbaar gemaakt in relatie tot het mogelijke benaderingen van criminelen. Hier wordt ingezet op een breed palet aan maatregelen. Te denken valt aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten, e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten.
Is het wenselijk om in het bericht melding te maken van een anonieme tip? Wat doet dit met de meldingsbereidheid?
Het heeft altijd de voorkeur rechtstreeks bij de politie te melden. Helaas wijst de praktijk uit dat in de meer gesloten gemeenschappen de stap naar de politie niet altijd gemaakt wordt. Een potentiële melder heeft sociaal wat te verliezen, is angstig voor de mogelijke represailles of wil niet bij een rechtszaak betrokken raken als getuige.
In dit geval ging het ook nog eens om zware drugscriminaliteit. Meld Misdaad Anoniem fungeert in die gevallen als laagdrempelig vangnet voor informatie die anders helemaal niet wordt gedeeld. Door te benoemen dat de melding anoniem is gedaan, wordt de aandacht gevestigd op Meld Misdaad Anoniem als serieus handelingsperspectief dat tot resultaten kan leiden.
Wat wordt er gedaan om de handhaving in landelijke gebieden zoals Baarle-Nassau te versterken, zodat dit soort incidenten sneller worden opgespoord en aangepakt?
Wij zetten hierbij in op een betere samenwerking en informatiedeling tussen toezichthoudende organisaties. Door samenwerking en informatiedeling te bevorderen kunnen dit soort incidenten beter en sneller aan het licht komen. Dit helpt bevoegde gezagen om de beschikbare capaciteit efficiënt in te zetten en de handhaving te versterken.
Wordt er in de vervolging van dit soort delicten rekening gehouden met het onderscheid tussen boeren die uit vrije wil samenwerken met criminelen en boeren die gedwongen worden dit te doen?
Ja, in een strafrechtelijk onderzoek wordt altijd gekeken naar de rol en het aandeel van de (afzonderlijke) verdachte(n). Als verdachten aantoonbaar gedwongen zijn om dergelijke delicten te plegen kan het zo zijn dat dit uiteindelijk niet zal leiden tot strafvervolging.
Is er zicht op het criminele netwerk waar deze actie onderdeel van uitmaakt? Wie is verantwoordelijk om dit in beeld te krijgen?
Als Minister past het mij niet om op een individuele casus in te gaan, niet in de laatste plaats vanwege het opsporingsbelang. In dit soort gevallen doet de politie, onder gezag van het OM, onderzoek naar strafbare feiten en worden lopende het opsporingsonderzoek over dergelijke zaken geen mededelingen gedaan.
Welke risico's brengt het uitrijden van mest vermengd met drugsafval met zich voor de gezondheid van gewassen, vee en uiteindelijk consumenten? Zijn er al concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen?
Diverse studies geven aan dat er nog veel onbekend is over het risico van drugsafval op de voedselveiligheid en het wordt aanbevolen om nadere studies hiernaar te doen met zogenaamde stofgedragsstudies (zie verwijzingen naar studies bij het antwoord op vraag 2). Ons zijn geen concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen als gevolg van drugsdumpingen.
Welke stappen worden ondernomen om de controle en monitoring van meststoffen te verbeteren, zodat vergelijkbare incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wordt overwogen om strengere eisen te stellen aan de kwaliteit en herkomst van meststoffen?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven moet het onderzoek eerst worden afgewacht over wat zich precies heeft afgespeeld in deze casus. Als dit duidelijk is kan worden bekeken of aanvullende controle of handhaving nodig is en waar dit in het proces -bij vervoer, opslag of toediening- moet worden ingezet. Aanpassing van de reeds strenge wettelijke kaders van de Opiumwet en de Meststoffenwet, lijkt op dit moment niet aan de orde. Het probleem bij dit type overtredingen is ook niet zozeer dat het wettelijk kader onvoldoende duidelijk is of dat niet duidelijk is wie bij overtreding daartegen kan optreden. Vraag is vooral hoe vergelijkbare incidenten in de toekomst beter kunnen worden voorkomen. Wij zetten er daarom op in de diverse toezichthoudende instanties beter te laten samenwerken en voorlichting te geven aan de landbouwers. Hiermee wordt beoogd dat de landbouwers bewuster en weerbaarder worden om dergelijke overtredingen te voorkomen en te onderkennen.
De publicatie verkenning rekenkundige ondergrens gedaan door TNO en UvA |
|
Diederik Boomsma (CDA), Harm Holman (NSC) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens dat de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare niet wetenschappelijk onderbouwd is en daarmee voor schijnzekerheid en rechtsonzekerheid zorgt?1
Dat er sprake kan zijn van schijnzekerheid bij de berekening van stikstofdepositie met de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar is een conclusie van het rapport van de commissie Hordijk. Dit onderzoek van TNO en UvA bevestigt deze conclusie. Een onderbouwde rekenkundige ondergrens kan bijdragen aan het verkleinen van deze schijnzekerheid. En daarmee zorgt een ondergrens voor een beter wetenschappelijk verantwoord gebruik van het model.
De huidige ondergrens is niet wetenschappelijk onderbouwd. Deze is tot stand gekomen na het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Tijdens het PAS werd er gewerkt met een beleidsmatig gekozen drempelwaarde. De Raad van State oordeelde in de PAS-uitspraak van 29 mei 2019 dat het PAS niet juist passend was beoordeeld en daarmee verviel ook de toenmalige drempelwaarde. Er is vervolgens besloten om alle PAS-elementen uit AERIUS te verwijderen. Daarnaast is er gekozen van een nieuwe drempel van 0, gelet op de uitspraak van de Raad van State. Het rekenen tot 0 gaf technische problemen. Op voorstel van het RIVM is er beleidsmatig ingestemd om een berekening van de depositiebijdrage af te ronden op twee decimalen. Hierdoor worden alle waarden onder de 0,005 afgerond op 0 en daarboven op 0,01.
De huidige drempel is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State. Er is ook overeenstemming dat de huidige ondergrens van
0,005 mol/ha/jaar significant negatieve effecten van nieuwe projecten op de natuur uitsluit.
Deelt u de mening dat de verschillende onderzoeken die u uitzet weliswaar nuttig zijn, maar op korte termijn geen verlichting voor de vergunningverlening en/of een oplossing voor de PAS-melders zullen bieden?
Ik ben juist voornemens om dit vervolgonderzoek uit te zetten met als doel om op zo kort mogelijke termijn een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens in te voeren. Ik sta voor beleid en vergunningverlening dat gebaseerd is op voldoende zekerheid. Daarom wil ik elke mogelijkheid aangrijpen om een ondergrens mogelijk te maken.
De gevolgen van zo’n ondergrens zijn aanzienlijk voor iedereen die een natuurvergunning nodig heeft. Een hogere ondergrens kan een oplossing bieden voor PAS-melders die op dit moment in een hele benarde positie zitten. Maar de PAS-melders en de vergunningverlening zijn alleen geholpen met een robuust wetenschappelijk onderbouwde ondergrens die ook juridisch houdbaar is. Dat moeten we zorgvuldig doen en dat kost ook tijd.
Op welke termijn verwacht u dat deze aanvullende onderzoeken kunnen worden afgerond?
De komende weken ga ik de vervolgstappen uitwerken. Deze uitwerking is nodig om een termijn aan te kunnen geven over wanneer de vervolgonderzoeken zo snel mogelijk kunnen worden afgerond.
Bent u op de hoogte van de deadline van 1 maart 2025 voor de PAS-melders? Zo ja, vindt u het verantwoord om tot het einde van het jaar te wachten met maatregelen gezien de grote noodzaak?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik vind de problematiek van PAS-melders zeer ernstig en wil er alles aan doen om hen zo snel mogelijk te helpen. Een rekenkundige ondergrens zou een oplossing kunnen bieden, dus daarom ben ik bezig om de vervolgstappen zo snel mogelijk uit te werken.
Gezien die urgentie, wil ik alle mogelijkheden die er zijn om PAS-melders te helpen, aangrijpen. Het is dus wat mij betreft «en-en». Ik ga daarom ook door met de mogelijkheden voor PAS-melders via het legaliseren van de bestaande situatie, maatwerk, vrijwillige beëindiging en/of schadevergoedingen.
Deelt u de mening dat een ondergrens van 1 mol per hectare per jaar juridisch houdbaarder is dan de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare per jaar?
De huidige ondergrens is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State.
Het voorstel van een ondergrens van 1 mol/ha/jaar is op dit moment nog niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd. In het recente rapport van TNO/UvA is er nog geen ondergrens gevonden op basis van de model/atmosfeerwetenschap. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) doet de aanbeveling om vervolgonderzoek te doen om zo mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen, onder andere door expertise vanuit andere wetenschappelijke disciplines te betrekken. IPO verwijst hierbij naar het expertoordeel van Arthur Petersen, die ook van mening is dat een ondergrens van 1 mol te onderbouwen is. Deze aanbeveling van het IPO neem ik over en ik ga zo snel mogelijk met dit vervolgonderzoek aan de slag.
Kunt u een rekenkundige ondergrens van minimaal 1 mol per hectare per jaar instellen gezien de in het rapport genoemde marge van 1 tot 18 mol per hectare per jaar? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze zo snel mogelijk in te voeren?
Op dit moment kan dat niet maar mogelijk kan dit met de vervolgstappen wel.
De conclusie van het onderzoek van TNO/UvA is dat er geen wetenschappelijk onderbouwde ondergrens is gevonden. Er is dus op basis van dit onderzoek geen onderbouwde ondergrens die we kunnen invoeren. Dat vind ik jammer, want ik wil zo’n ondergrens wel heel graag mogelijk maken.
Ik neem daarom de aanbeveling van het IPO om via een vervolgonderzoek mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen over. Dit doe ik ook met de aanbevelingen uit het wetenschappelijk deelproject. Hiervoor zet ik op korte termijn verschillende onderzoeken uit. Ik ben namelijk van mening dat we alle mogelijkheden moeten aangrijpen om zo snel mogelijk tot een juridisch houdbare ondergrens te komen.
Bent u het eens met de stelling dat zeer kleine, op nul af te ronden, deposities alleen als nul meegenomen worden in eventuele optellingen van de deposities van betreffende projecten in de context van vergunningverlening, en voor het betreffende project zelf een cumulatietoets niet van toepassing is, omdat het project aan zo'n optelling geen bijdrage kan leveren?
Een rekenkundige ondergrens geeft weer welke berekende stikstofdepositie met het model wetenschappelijk voldoende zeker is om toe te schrijven zijn aan een project. De stikstofdepositie beneden de ondergrens is niet toerekenbaar aan het project en wordt niet betrokken in een voortoets of passende beoordeling. Zodoende geldt ook de cumulatietoets niet voor deposities onder de ondergrens. De depositie onder de ondergrens wordt onderdeel van de totale depositie, de zogenoemde stikstofdeken; de uitstoot verdwijnt immers niet. Wanneer uit de monitoring blijkt dat na de invoering van een hogere ondergrens er sprake is van toenemende overbelasting, dan zullen er extra maatregelen nodig zijn bovenop de nu al benodigde maatregelen.
Vindt u dat er aan de drie vereisten wordt voldaan voor het invoeren van een rekenkundige ondergrens uit de «Rapportage Juridische analyse rekenkundige ondergrens»? Zo ja, wat weerhoudt u ervan deze op korte termijn in te voeren?2
Op dit moment ontbreekt op basis van de verkenning van het IPO het eerste van deze vereisten omdat er nu geen ondergrens is gevonden. Mogelijk biedt het vervolgonderzoek met expertise uit andere wetenschappelijke disciplines deze onderbouwing wel. Hier zet ik dan ook op in. Nogmaals, ik wil elke mogelijkheid die er is om een ondergrens mogelijk te maken aangrijpen.
Welke stappen wilt u zetten om op korte termijn de stikstofreductie te verminderen?
We hebben een flinke opgave om de totale stikstofdepositie te verkleinen. Daarvoor hebben we al diverse maatregelen, en daarnaast wil ik daar ook op gaan inzetten door middel van doelsturing en innovaties. Ik wil erop sturen dat stikstofreductie plaatsvindt daar waar dat aantoonbaar nodig is voor de instandhouding van de natuur. Daarnaast is het belangrijk dat ook de andere drukfactoren worden ook aangepakt. Dit wordt verder uitgewerkt in het regeerprogramma.
Hoe en op welke termijn gaat u werken aan de door u genoemde toestemmingverlening op basis van emissie in plaats van depositie?
Dit pak ik met voorrang op maar het ontwikkelen van een dergelijke systematiek kost tijd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk voor het commissiedebat Stikstof, Natuur en NPLG op woensdag 4 september 2024 beantwoorden?
Ja.
Onveranderde structurele mishandeling van eenden bij transport, 6 jaar na beloofde beterschap |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u de dronebeelden die zijn gemaakt door de Stichting Animal Rights bekeken, waarop te zien is dat eenden in de veehouderij, wanneer de eendenboer heeft besloten dat ze op transport moeten naar de slacht, nog altijd zeer ruw worden gevangen en ruw in transportkratten worden gesmeten en gepropt?1
Ik heb de door RTL Nieuws getoonde dronebeelden gemaakt door Animal Rights van het vangen van eenden gezien.
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Op de beelden getoond door RTL Nieuws is te zien dat de eenden ruw worden gevangen en geladen. Dat leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden en dat is onacceptabel.
Heeft u ervan kennisgenomen dat RTL Nieuws heeft bevestigd dat de beelden bij zeven verschillende eendenbedrijven zijn gemaakt en dat overal is waargenomen dat er met de eenden wordt gegooid en gesmeten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er dus niet kan worden gesproken over een incident, maar dat er sprake is van structureel dierenleed? Zo nee, waarom niet?
Ik kan bevestigen dat op de beelden van RTL Nieuws te zien is dat eenden niet altijd op de juiste manier worden gevangen en geladen, en dat dit plaatsvindt bij meerdere bedrijven.
Wat vindt u ervan dat eenden in de veehouderij na een kort leven in dichte stallen, zonder zwemwater, met tot wel zeven eenden per vierkante meter, vlak voor hun dood ook nog eens in kratten worden gesmeten voordat ze worden gedood in slachthuizen?
Het vangproces moet zorgvuldig uitgevoerd worden, zonder ruw met de dieren om te gaan of met ze te gooien. Op de beelden is te zien dat het vangproces niet altijd zorgvuldig uitgevoerd wordt en dat vind ik onacceptabel.
Heeft u op de beelden gezien dat eenden regelmatig met hun hoofd klem komen te zitten tussen de kratten? Wat ging er door u heen toen u dit zag?
Ja, ik heb gezien dat een eend klem zat. Ik vind dit onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de eenden op de beelden ernstig lijden? Zo nee, waarom niet?
De manier van vangen die op de beelden te zien is, leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden.
Vindt u de manier waarop deze eenden worden behandeld dierwaardig?
Nee, zo hoor je niet met dieren om te gaan.
Kunt u beschrijven hoe het slachtproces van eenden precies verloopt, vanaf het moment dat de vrachtwagen met de dieren opgestapeld in transportkratten het terrein van de eendenslachterij Tomassen Duck-To is opgereden?
De containers met dieren worden afgeladen van de vrachtwagen en ondergebracht in de aanvoerhal. De containers worden van daaruit een voor een op een transportband gezet. Vervolgens worden de dieren uit de kratten gehaald en aan de poten aangehangen aan de slachtlijn. Kort na het aanhangen worden de eenden bedwelmd door middel van het elektrisch waterbad. Daarna worden de bloedvaten in de hals doorgesneden, waardoor het dier dood gaat. Daarna worden de dieren verder uitgeslacht.
Bent u ermee bekend dat de eendenboeren en eendenslachterij Tomassen Duck-To in 2018 ook al in opspraak kwamen na undercoverbeelden die lieten zien dat eenden ernstig mishandeld worden wanneer de eendenboer ze laat vangen voor de slacht?2
Ja.
Heeft u gezien dat de sector zelf destijds beterschap beloofde en stelde dat er niet meer met eenden mag worden gegooid en dat het vangen en laden van de dieren rustig moet gebeuren?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de beelden uit 2018 stelde: «Uit de beelden die u mij hebt toegestuurd blijkt een dergelijke minachting voor het welzijn van de dieren, in woord en daad, dat ik niet anders kan dan concluderen dat er sprake was van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren»?3
Ja.
Ondersteunt u de NVWA in deze analyse over de situatie in 2018?
De beelden van 2018 lieten een aantasting van het dierenwelzijn tijdens het vangen van eenden zien. In dat opzicht ondersteun ik de analyse van de NVWA over de situatie in 2018.
Bent u ermee bekend dat de NVWA in 2018 zei dat ze in gesprek wilden gaan met de sector «om duidelijk te maken dat dit toch echt niet kan»?4
Ja.
Wat zegt het volgens u over de eendensector dat de NVWA duidelijk moet maken dat dieren geen dingen zijn waar je mee kan gooien en in kratten kan smijten en proppen?
Naar aanleiding van de beelden in 2018 is de eendensector met een set aan aangescherpte maatregelen gekomen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt. De sector heeft hiermee laten zien dergelijke praktijken onacceptabel te vinden. Helaas moet ik constateren uit de recente beelden dat bedrijven zich niet altijd aan deze maatregelen houden, en dit is onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de nieuwe beelden pijnlijk duidelijk maken dat er in de eendensector nog steeds sprake is van minachting voor het welzijn van de dieren en dat er nog steeds sprake is van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren, zoals de NVWA zes jaar geleden al vaststelde? Zo nee, waarom niet?
Ik concludeer aan de hand van de nieuwe beelden dat bij een aantal bedrijven het dierenwelzijn wordt geschaad door de eenden op een dergelijke manier ruw te vangen en te laden en dat dit onvoldoende verbetering laat zien ten opzicht van het beeld van 2018. Dat betreur ik en ik verwacht van de Nederlandse eendensector, dat zij zich aan de wet- en regelgeving en hun eigen aangescherpte maatregelen van 2018 houden en zelf actie ondernemen als blijkt dat dit niet het geval is.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zes jaar na de beloofde beterschap door de eendensector niks wezenlijks blijkt te zijn veranderd en dat eenden in de Nederlandse eendensector nog steeds ernstig worden mishandeld bij het vangen en laden voor de slacht?
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het foutgaat. Dat gebeurt nu blijkbaar onvoldoende.
Bent u trots op de Nederlandse eendensector?
De Nederlandse eendensector draagt bij aan de economie en werkgelegenheid. Ik ben echter niet trots op hoe er met deze eenden wordt omgegaan op deze beelden. Dat moet echt anders.
Vindt u dat het afgelopen moet zijn met de ruwe behandeling van eenden bij het vangen voor de slacht, het gooien met dieren, het in kratten smijten en proppen van dieren; kortom, de dierenmishandeling en de overtredingen die we op de beelden kunnen zien in de eendenhouderij? Zo nee, waarom niet?
Zoals de eenden op de beelden getoond door RTL Nieuws werden behandeld vind ik onacceptabel. Dat moet afgelopen zijn.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To naar aanleiding van de recente beelden heeft aangegeven dat het vangen van eenden er «voor buitenstaanders al snel enigszins ruw kan uitzien»?5
Ja.
Wat vindt u van deze poging van de eendensector om de dierenmishandeling en het dierenleed die duidelijk op de beelden zijn te zien, te bagatelliseren?
Ik vind niet dat deze beelden moeten worden gebagatelliseerd. Tegen misstanden moet duidelijk stelling worden genomen. Iedere misstand is er één te veel.
Vindt u het geloofwaardig dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To nu tegen RTL zegt het «te betreuren dat het nog steeds fout gaat»?
Ja.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij heeft aangegeven het protocol «opnieuw onder de aandacht te brengen» en gaat «bezien» of ze de intensiteit van steekproeven gaan verhogen?
Ja.
Denkt u dat het opnieuw onder de aandacht brengen van het protocol dat in 2018 is opgesteld en het bezien of controles – door de sector zelf – moeten worden geïntensiveerd er nu opeens wel voor zorgen dat eenden niet meer worden mishandeld bij het vangen en laden voor transport naar de slacht? Zo ja, hoe denkt u dat het beeld dat Nederland heeft van u als Minister in dat geval zal zijn?
Ik ga ervan uit dat de eendensector in staat is ervoor te zorgen dat dergelijke praktijken niet meer gebeuren, en dat het nogmaals tonen van deze beelden laat zien dat er meer voor nodig is dan in 2018. Helaas zijn de maatregelen van destijds onvoldoende gebleken, en ik verwacht dat de sector hier van leert.
Hoeveel eenden zijn er sinds de vorige belofte tot beterschap van de sector gevangen en in kratten gepropt voor de slacht? Wat vindt u ervan dat al die jaren de mishandeling van zoveel eenden gewoon doorging en dat niemand ingreep?
2018
8.353.093
6.616.540
1.736.553
8.109.684
6.581.028
1.528.656
4.564.103
3.687.120
876.983
6.630.707
5.268.572
1.362.135
6.131.236
4.576.241
1.554.995
5.772.155
4.335.987
1.436.168
3.299.155
2.499.836
799.319
Dit zijn de aantallen geregistreerd tot en met 5 september 2024 (bron: NVWA)
Er zijn in Nederland geen eenden gevangen voor de slacht in een ander land dan Nederland.
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het fout gaat. De NVWA heeft toezicht gehouden op het vangen en laden, maar tijdens controles zijn geen overtredingen vastgesteld.
Welke maatregelen gaat u zelf treffen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ernstige dierenleed?
Ik verwacht dat de eendensector zelf onderzoekt welke aanvullende aanpassingen in het vang- en laadproces nodig zijn, zodat onnodige stress, pijn en lijden bij de eenden vanaf nu voorkomen wordt. Ook verwacht ik van de eendensector dat zij er zelf op toeziet dat het welzijn van de eenden voldoende wordt gewaarborgd tijdens het vangen en laden, en waar dat nodig is passende maatregelen neemt. Daarvoor gaan de Staatssecretaris en ik samen met de NVWA nogmaals het gesprek met de sector voeren. De NVWA onderzoekt verder of met een aangepaste handhavingsaanpak de sector bewogen kan worden eenden zodanig te behandelen dat er geen onnodige stress, pijn of lijden ontstaat. Daarnaast beoordeelt de NVWA alle beelden gemaakt door Animal Rights en handhaaft waar mogelijk.
Hoe gaat u waarborgen dat de regels worden nageleefd en we niet over zes jaar opnieuw moeten constateren dat het dierenleed gewoon doorgaat?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag 2024 beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.