De maximale temperatuur bij diertransporten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat afgelopen zomer op verschillende plekken in Nederland wéér dieren zijn aangetroffen die leden aan extreme hittestress tijdens transport naar het slachthuis op hete dagen?1
Ik vind dat dieren hittestress bespaard moet blijven. Op de door Zembla getoonde beelden waren varkens te zien waarbij tekenen van hittestress zichtbaar waren en dat is heel naar om te zien. Ieders inzet moet erop gericht zijn om dit te voorkomen. De NVWA heeft extra gecontroleerd tijdens de warme periodes. Daar waar onnodig lijden kon worden vastgesteld, zijn rapporten van bevindingen opgemaakt. De NVWA verwerkt op dit moment de uitkomsten van de inspecties tijdens de zomer, die worden in november in het kader van de evaluatie van het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen geëvalueerd. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze evaluatie worden geïnformeerd.
Herinnert u zich dat de Kamer u in juli 2021 opriep om geen diertransporten meer toe te staan bij een temperatuur boven de 30 graden, maar dat er volgens u niet voldoende wetenschappelijke onderbouwing was om de temperatuur generiek te verlagen?2
Ja deze motie is mij bekend. In de «Verzamelbrief dierenwelzijn», die op 14 april 2022 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1255), licht Minister Staghouwer toe dat met de wetenschappelijke kennis van dat moment, geen generieke verlaging in de beleidsregel mogelijk was.
Heeft u gezien dat de EFSA (European Food Safety Authority) inmiddels haar verwachte adviezen heeft uitgebracht over dierenwelzijn tijdens transport?3, 4, 5, 6, 7
Ja. De Europese Commissie heeft in het kader van de herziening van de transportverordening8 om advies van de EFSA gevraagd. Op woensdag 7 september publiceerde de EFSA een vijftal wetenschappelijke adviezen over het welzijn van dieren tijdens transport op haar website. De rapporten beschrijven uitgebreid de gangbare praktijken van alle stadia van diertransporten en de consequenties voor het welzijn van dieren. Ze sluiten af met aanbevelingen.
Heeft u gezien dat de EFSA niet alleen stelt dat dieren meer ruimte moeten krijgen tijdens transport, maar ook duidelijke grenzen stelt aan de maximale temperatuur waarboven dieren niet meer moeten worden vervoerd?
Ja. Het verheugt mij dat EFSA hierin mijn inzet voor de aankomende herziening van de EU transportverordening steunt. Ik verwijs de Kamer graag naar de position paper die samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België is opgesteld (bijlage bij de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022, Kamerstuk 21501-32, nr. 1452). Daar vragen we onder andere om meer ruimte voor de dieren en duidelijkere temperatuurgrenzen. De Europese Commissie verwacht eind volgend jaar met voorstellen tot wijziging van de transportverordening te komen.
Heeft u gezien dat EFSA op basis van wetenschappelijke studies concludeert dat biggen, varkens en zeugen niet meer moeten worden vervoerd boven een temperatuur van respectievelijk 30, 25 en 22 graden, gezien de grote kans op ernstige hittestress?
Het EFSA-rapport «Welfare of pigs during transport» bevat een brede analyse van de microklimatische omstandigheden tijdens varkenstransporten. In de conclusies wordt onder andere aangegeven dat de temperatuur, luchtvochtigheid, thermische radiatie, temperatuur van omliggende oppervlakten en windsnelheid de warmtebelasting van dieren tijdens transport beïnvloeden. Deze factoren zouden in theorie allemaal meegenomen moeten worden bij de beoordeling van de microklimatische omstandigheden van varkens. De temperatuur en luchtvochtigheid worden als belangrijkste factoren gezien. In de aanbevelingen staat dat de temperatuur in de transportmiddelen de «upper critical temperatures» (UCT) niet zou moeten overschrijden, om de risico’s op welzijnsconsequenties, veroorzaakt door blootstelling aan hoge effectieve temperaturen, te verkleinen. Deze is geschat op respectievelijk 30, 25 en 22 graden voor biggen van ongeveer 30 kg, varkens en zeugen.
Heeft u gezien dat EFSA op basis van wetenschappelijke studies concludeert dat koeien niet meer moeten worden vervoerd boven een temperatuur van 25 graden, gezien de grote kans op ernstige hittestress?
Het EFSA-rapport «Welfare of cattle during transport» noemt in de conclusies dezelfde factoren als die in het rapport over varkens, die in theorie allemaal in ogenschouw genomen moeten worden om de microklimatische omstandigheden van runderen tijdens transport te beoordelen. De temperatuur en luchtvochtigheid worden weer als belangrijkste factoren aangemerkt. In de aanbevelingen staat dat de temperatuur in de transportmiddelen niet de UCT van zou moet overschrijden, om de risico’s op welzijnsconsequenties, veroorzaakt door blootstelling aan hoge effectieve temperaturen, te verkleinen. De conclusies uit het EFSA-advies geven 25 graden als schatting van de UCT voor runderen.
Heeft u gezien dat EFSA op basis van wetenschappelijke studies concludeert dat ongeschoren schapen niet meer moeten worden vervoerd boven een temperatuur van 28 graden en geschoren schapen bij 32 graden, gezien de grote kans op ernstige hittestress?
Ook het EFSA-rapport «Welfare of small ruminants during transport» bevat een brede analyse van de microklimatische omstandigheden tijdens transporten van kleine herkauwers. De factoren relatieve luchtvochtigheid, thermische radiatie, temperatuur van omliggende oppervlakten en windsnelheid worden wederom genoemd, om in theorie allemaal in ogenschouw te nemen om de microklimatische omstandigheden van schapen tijdens transport te beoordelen. Ook hier zijn temperatuur en luchtvochtigheid als belangrijkste factoren aangemerkt. In de aanbevelingen staat dat de temperatuur in transportmiddelen met schapen niet de UCT zou moeten overschrijden, om de risico’s op welzijnsconsequenties, veroorzaakt door blootstelling aan hoge effectieve temperaturen, te verkleinen. De UCT wordt geschat op 27 graden voor ongeschoren schapen en 32 graden voor geschoren schapen.
Wanneer en op welke manier gaat u aan de slag met het wettelijk vastleggen van deze maximum temperaturen?
De borging van het dierenwelzijn tijdens transporten is Europees geregeld via de transportverordening. Deze verordening is rechtstreeks van toepassing in Nederland en bevat niet de hierboven beschreven temperatuurgrenzen, maar meer algemene normen. Voor de aanpassing van de transportverordening zet Nederland zich samen met andere Europese landen in, zoals ik bij het antwoord op vraag vier heb beschreven.
Niettemin, de transportverordening kent in artikel 3 de algemene bepaling dat het verboden is «dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent». Wat waarschijnlijk letsel of onnodig lijden vanwege hitte betreft, wordt nu beschreven in de EFSA-rapporten. Daarom bezie ik momenteel de mogelijkheden om de EFSA-uitkomsten toe te passen in een beleidsregel, vergelijkbaar met hoe ik in 2020 de Beleidsregel voor diertransport bij hoge temperaturen heb opgesteld. Ik betrek de NVWA en de relevante sectorpartijen hierbij, vooral ook voor de noodzakelijke aandacht voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Misstanden binnen de United Nations Office for Project Services (UNOPS) |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe de VN Nederlands geld voor schone toiletten verkwistten»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Nederlandse middelen, afkomstig van de begrotingen van uw departementen of van andere departementen, er naar de United Nations Office for Project Services (UNOPS) zijn gegaan ten behoeve van de uitvoer van projecten voor het Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) of voor andere projecten of fondsen?
In de afgelopen 10 jaar zijn vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken 31 contracten afgesloten met UNOPS, voor een totaalbedrag van EUR 123,5 miljoen. Aanvullende gegevens over de Nederlandse projecten bij UNOPS kunt u vinden in het open data OS Portaal2.
Naar aanleiding van welke conclusies in de samenvatting van het frauderapport hebt u besloten om betalingen aan het WSSCC tijdelijk stop te zetten?
Er zijn geen betalingen aan WSSCC stopgezet. De laatste betaling aan UNOPS ten behoeve van WSSCC was in december 2019 voor de uitvoering van activiteiten in de periode januari t/m december 2020. WSSCC is per eind december 2020 opgehouden te bestaan.
Wel is in december 2020 de ondertekening van een arrangement met UNOPS ten behoeve van het nieuwe Sanitation and Hygiene Fund (SHF) en de betaling van de eerste bijdrage daaraan aangehouden. Dit omdat Nederland volledige openheid van UNOPS wilde aangaande onregelmatigheden die bij WSSCC waren geconstateerd en aanvullende waarborgen eiste om de kans op dergelijke herhalingen binnen SHF te minimaliseren. Nederland is pas overgegaan tot committering nadat UNOPS voldoende vertrouwen had gegeven dat aan de gevraagde voorwaarden en waarborgen zou worden voldaan.
Op basis van welke informatie of conclusies heeft u na ontvangst van het gehele rapport besloten om de stopgezette betalingen alsnog doorgang te laten vinden?
In juni 2021 had het ministerie op basis van de conclusies van de onafhankelijke interne audit- en onderzoeksdienst van UNOPS en gesprekken die werden gevoerd met medewerkers van deze dienst, voldoende vertrouwen in het beheer van het voorgestelde programma en werd een nieuw arrangement met UNOPS voor SHF aangegaan. Aan dat arrangement werden wel voorwaarden gesteld, zoals de toezending van het volledige onderzoeksrapport, welke vertrouwelijk is, om volledig inzicht in de bevindingen te hebben. Hieraan heeft UNOPS na het afsluiten van een Memorandum of Understanding met het ministerie vóór de gestelde deadline voldaan.
Hoe reflecteert u op het besluit om de VN-medewerker en zijn collega’s die werkzaam waren bij het WSSCC en zich hebben gemeld als klokkenluider bij de ambtenaren van uw ministerie niet te horen?
Klokkenluiders die zich melden bij Buitenlandse Zaken worden altijd gehoord. Iedere melding wordt serieus genomen en opgevolgd. Het ministerie doet geen uitspraken over specifieke gevallen, omdat deze gesprekken op vertrouwelijke basis plaatsvinden.
Hoe reflecteert u op de conclusie van klokkenluider Mukesh Kapila dat binnen de organisatie UNOPS sprake is van een gebrek aan toezicht op investeringen, due dilligence, compliance, risicomanagement, scheiding der machten en leiderschap?
Sinds maart 2022 kwamen steeds meer serieuze, systemische problemen bij UNOPS aan het licht. De Uitvoerende Raad, waarin Nederland dit jaar procesmatig een actieve rol heeft als voorzitter, en de Executive Director a.i. van UNOPS hebben hier op gehandeld om enerzijds meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en anderzijds bestaande risico’s zo veel mogelijk te mitigeren.
Nederland heeft, samen met andere lidstaten, een toezichthoudende rol ten aanzien van het werk van VN organisaties als UNOPS en diens audit- en onderzoeksdienst (Internal Audit and Investigation Group – IAIG). Voor nu is het van belang dat alle feiten op tafel komen. De Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS heeft hiertoe opdracht gegeven tot twee externe onderzoeken. Deze twee externe onderzoeken naar UNOPS, over mogelijke misstanden bij het S3i-initiatief en naar de interne controlesystemen en het management van UNOPS, moeten meer inzicht gaan geven. Op basis hiervan, en los van deze onderzoeken, maakt Nederland, samen met andere donoren, afspraken met UNOPS ter verbetering van de interne controle- en toezichtmechanismen.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de New York Times dat er 22 miljoen dollar is verdwenen bij UNOPS?2
In het United Nations Board of Auditors (UNBoA) Rapport over UNOPS4 uit 2021 zijn de betalingsproblemen rondom S3i gesignaleerd. UNBoA keurde het UNOPS financieel jaarverslag wel goed. Tijdens de Uitvoerende Raad van september 2021 en in de Vijfde Commissie van de 76e Algemene Vergadering is hier ook aandacht aan besteed. Op dat moment waren er nog geen indicaties van systemische problemen binnen UNOPS en gaf UNOPS aan dat betreffende zaken onder controle waren en dat aanbevelingen van UNBoA opgevolgd zouden worden.
Vanaf maart 2022 werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van serieuze problemen bij UNOPS en is door Nederland als voorzitter van de Uitvoerende Raad om extra informatie en helderheid gevraagd bij UNOPS en andere relevante VN onderdelen in voorbereiding op de jaarlijkse vergadering in juni. Mede op aandringen van Nederland – in zowel haar procesmatige voorzittersrol van de Uitvoerende Raad alsook als lidstaat, werd daarom door de Uitvoerende Raad in juni stevig ingegrepen bij UNOPS. Er werd besloten tot bevriezing van alle investeringsfondsen en -reserves, anders dan de operationele reserve die noodzakelijk is voor het functioneren van UNOPS. Daarnaast werd onmiddellijke actie van UNOPS geëist om eventueel verkeerd besteedde fondsen direct terug te vorderen en een tweetal externe onderzoeken gelast naar enerzijds S3i en anderzijds UNOPS controlesystemen. Sinds juni wordt door de VN juridische dienst (OLA) onderzocht hoe en hoeveel van deze fondsen inderdaad teruggevorderd kunnen worden en lopen er meerdere onderzoeken naar de achtergronden en oorzaken. Nederland hecht grote waarde aan accountability en rechtvaardigheid en zal zich er dus voor blijven inzetten dat onrechtmatig besteedde financiering teruggevorderd wordt en dat er passende sancties volgen voor de verantwoordelijken.
Op basis van welke informatie heeft u besloten alle resterende betalingen aan UNOPS te bevriezen en geen nieuwe contracten meer met UNOPS af te sluiten? Wanneer heeft u dit besluit genomen?
De informatie die in de periode vanaf maart 2022 werd ontvangen vanuit UNOPS en van andere betrokken VN-partijen, alsmede verdere ontwikkelingen zoals het aftreden van de Executive Director van UNOPS op 8 mei, hebben tot grote zorgen over het functioneren van UNOPS geleid bij Nederland en andere betrokkenen/partners.
Dit resulteerde in zeer vergaande ingrepen en gevraagde acties door de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS tijdens de jaarlijkse vergadering (6 t/m 10 juni j.l.). Zo zijn investeringsreserves bij UNOPS bevroren, externe onderzoeken om misstanden te onderzoeken afgedwongen en wordt op aandringen van Nederland de onafhankelijkheid van de interne onderzoeksdienst en Ethics Office versterkt.
Op 30 juni 2022 werd, in het licht van datgene wat op dat moment bekend was en gegeven de onzekerheden over de reikwijdte van de problemen, besloten om in de Nederlandse samenwerking met UNOPS een tijdelijke betaalpauze in te gelasten en tevens een verzwaarde procedure in te stellen voor het aangaan van nieuwe committeringen.
Heeft u signalen om aan te nemen dat UNOPS Nederlandse middelen op een oneigenlijke manier heeft uitgegeven?
Op dit moment hebben we geen indicaties dat Nederlandse middelen aan UNOPS op een oneigenlijke manier zijn uitgegeven anders dan de middelen die betrokken zijn bij de geconstateerde problemen rondom het S3i initiatief. Dat S3i initiatief is namelijk gefinancierd uit de reserves van UNOPS, die zijn opgebouwd uit de onbestede management tarieven welke door UNOPS voor haar werkzaamheden worden geïnd. De exacte herkomst en opbouw van die reserves is niet eenvoudig herleidbaar tot individuele bijdrages van lidstaten.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat Nederlandse middelen in de toekomst door UNOPS of andere VN-fondsen op een oneigenlijke manier worden uitgegeven?
Nederland en andere donoren en partners van UNOPS volgen de ontwikkelingen bij UNOPS kritisch en nauwgezet en zetten de organisatie voortdurend aan om de zaken snel en degelijk op orde te krijgen. Vanuit de procesrol als voorzitter van de Uitvoerende Raad vraagt Nederland, sinds de ernst van de zaak duidelijk is geworden, regelmatig updates van UNOPS voor de leden van de Uitvoerende Raad. Er heeft onder andere, voor het eerst ooit, een gesloten bijeenkomst plaatsgevonden tussen de UNOPS controlediensten en de Uitvoerende Raad, om zonder aanwezigheid van management open en eerlijk te spreken over onafhankelijkheid, hervormingen en noodzakelijke verbeteringen. Zo zorgen we ervoor dat alle partijen continue geïnformeerd blijven over de laatste ontwikkelingen, inzichten en genomen acties. Het Nederlandse leiderschap in deze zaak als voorzitter wordt breed gewaardeerd door de leden van de Uitvoerende Raad. Er zal onder Nederlands voorzitterschap eind november bij uitzondering een speciale sessie van de Uitvoerende Raad worden georganiseerd om de uitkomsten van de gevraagde externe onderzoeken te bespreken.
Mogelijke vervolgstappen zet het ministerie op basis van feiten en onderzoek, daar lopen we nu niet op vooruit. In afwachting van de onderzoeken en maatregelen die worden genomen, heeft Nederland een tijdelijke betaalpauze ingelast en is er een verzwaarde procedure voor het aangaan van nieuwe committeringen bij UNOPS.
Aanvullend is, mede op initiatief van Nederland, in september tijdens de Uitvoerende Raad extra aandacht besteed aan en zijn relevante besluiten genomen op het terrein van de toezicht- en controlestructuren van UNDP/UNFPA/UNOPS5, UN Women6 en UNICEF7 in hun respectievelijke Uitvoerende Raden. Met de besluiten die zijn aangenomen wordt de informatievoorziening aan de Uitvoerende Raad in de toekomst beter, waardoor mogelijke risico’s sneller kunnen worden aangepakt.
De campagne ‘Koop geen kortsnuit’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de campagne «koop geen kortsnuit» van het samenwerkingsverband van de Caring Vets, het Cluster Gezelschapsdieren van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dierengeneeskunde, en de dierenwelzijnsorganisaties DierenLot, Sophia-Vereeniging en Dier&Recht?1
Ja.
Onderschrijft u deze campagne?
Ik vind het een goede zaak dat consumenten bewust worden gemaakt van de welzijns- en gezondheidsproblemen die een hond met een te korte snuit mogelijk ondervindt. Ook mensen die al een kortsnuitige hond hebben, vinden via de campagne informatie over de mogelijkheden om eventuele ongemakken bij hun hond te verlichten. Ik wil hier nog wel bij aangeven dat niet álle kortsnuitige honden lijden onder hun uiterlijk. Desondanks is het risico op welzijns- en gezondheidsproblemen groter dan bij niet-kortsnuitige honden.
Indien u de campagne «Koop geen kortsnuit» steunt, bent u bereid om hier ruchtbaarheid en steun aan te geven? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om te zien dat zoveel dierenartsen en organisaties zich achter deze campagne scharen, zij hebben ook de mogelijkheden om diereigenaren nader te informeren. Ook via de sociale media kanalen van RVO en NVWA is hier aandacht aan besteed. Daarnaast heeft het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG) veel informatie beschikbaar, die structureel te vinden is voor de consument. Ik steun het LICG hiervoor financieel.
Wat is de voortgang van het ontwikkelen van criteria waarmee wel en niet gefokt mag worden die uw ambtsvoorganger in het commissiedebat Dierenwelzijn van 20 april 2022 heeft aangekondigd?2
Het ministerie ondersteunt het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde (EGD, voorheen ExpertiseCentrum Genetica Gezelschapsdieren/ECGG) financieel bij haar werkzaamheden. Onderdeel van deze werkzaamheden is het ontwikkelen van nieuwe modules in het dierenartsensysteem PetScan3. Het EGD werkt, voor de module die betrekking heeft op de fokkerij, momenteel aan een inventarisatie van schadelijke kenmerken waarvoor mogelijk criteria ontwikkeld kunnen worden. Dat is complex. Ik blijf met het EGD in gesprek om te kijken welke uiterlijke kenmerken in aanmerking komen om criteria voor te ontwikkelen. Zodra hier sprake van is zal ik de Kamer nader informeren.
Kunt u de Kamer jaarlijks informeren over de voortgang en afspraken die gemaakt worden in de «Voluntary initiative group health & welfare of pets in trade» onder het EU-platform dierenwelzijn, voorgezeten door Nederland, zoals genoemd in de verzamelbrief dierenwelzijn en diergezondheid van 6 juli 2022?3
Ja. De Voluntary initiative group is afgelopen mei gestart met het leveren van ondersteuning aan de Europese Commissie waarmee de Commissie (wetgevings)instrumenten van de Unie kan aanpassen ter verbetering van het welzijn van honden en katten. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de voortgang van de besprekingen in de groep zoals die later dit jaar (in december) aan het EU-Platform zal worden gepresenteerd, en wederom in 2023.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek naar een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van dieren om impulsaankopen te voorkomen tegemoet zien, waar de Kamer in 2018 om vroeg middels de motie van het lid Wassenberg?4
Ik ben hiermee bezig. Ik verwacht de uitkomsten in het eerste kwartaal van 2023. Zodra de uitkomsten bekend zijn, breng ik de Kamer hiervan op de hoogte.
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland (Raad van Beheer) dierenartsen oproept om zich te bekwamen in de zogenaamde Cambridgemethode ter beoordeling van fokkerij van honden?
Ja. De Raad van Beheer voert een beleid om de gezondheid van de kortsnuitige rassen te verbeteren. De Raad van Beheer heeft daartoe aan hun leden (rasverenigingen) een onderzoeksprotocol verplicht voor kortsnuitige rassen. Daarin zijn meerdere screeningsonderzoeken opgenomen, waaronder het Respiratory Function Grading Scheme (Cambridge methode). Ter uitvoering hiervan roept de Raad dierenartsen op zich hierin te bekwamen. Dat laat onverlet dat dat de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de regels over het fokken van gezelschapsdieren (artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren) handhaven aan de hand van de zes handhavingscriteria uit het rapport «fokken met kortsnuitige honden»6 dat ik heb laten opstellen door de UU. De Cambridge-methode is hier geen onderdeel van.
Ik wil met de Raad van Beheer in gesprek om nader kennis te maken en zal dan ook het onderwerp gezonde fokkerij en voorkomen van welzijns- en gezondheidsproblemen bij kortsnuitige rassen met hen bespreken. Dit heb is ook toegezegd door mijn voorganger tijdens het Commissiedebat van 20 april jongstleden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van Beheer weer/nog steeds stambomen afgeeft aan kortsnuitige honden die niet volgens de wet zijn gefokt?
Ja, de Raad van Beheer geeft een stamboom (een afstammingsbewijs, waarbij ouderschapsverificatie door middel van DNA-onderzoek wordt uitgevoerd en vastgelegd) af voor kortsnuitige honden waarvan de ouderdieren mogelijk niet voldeden aan de handhavingscriteria die in Nederland worden toegepast. Daarbij is relevant dat de Raad van Beheer één van de zes handhavingscriteria uit het hierboven genoemde rapport, dat ik heb laten opstellen door de Universiteit Utrecht (UU), niet heeft opgenomen het private onderzoeksprotocol.
Hierbij wil ik opmerken dat pas uitsluitsel gegeven kan worden over «honden die niet volgens de wet zijn gefokt» als aangetoond kan worden dat ouderdieren niet voldeden aan de handhavingscriteria voor de naleving van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. Een fokker die met ouderdieren fokt die niet voldoen aan de criteria is in overtreding van voorgenoemd artikel. Het bezitten van een nakomeling uit een dergelijke combinatie wordt niet als overtreding aangemerkt, omdat de wetgeving alleen betrekking heeft op het fokken van gezelschapsdieren.
Hoe gaat u de Raad van Beheer verbieden nog stambomen af te geven aan deze kortsnuitige honden die niet volgens wet en regelgeving gefokt zijn?
Het afgeven van stambomen is een private aangelegenheid waarvoor geen wettelijke regeling geldt. Ik kan de Raad van Beheer daarom niet verbieden om (bepaalde) stambomen af te geven. Overigens geldt het verbod op fokken met ongeschikte gezelschapsdieren (artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren) voor álle fokkers, en dus niet alleen voor fokkers van rashonden. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van alle fokkers om hieraan te voldoen. De Raad van Beheer wijst de fokkers van rashonden op de eigen verantwoordelijkheid die zij als fokkers hebben in het kader van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren.
De berichten ‘Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken’ en ‘Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken» en het artikel «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u op korte termijn in een brief laten weten welke sectoren en specifiek welke in die sectoren geproduceerde goederen door het kabinet als cruciaal worden beoordeeld en zo ja, wat het Kabinet gaat doen om de productie van die cruciale goederen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met individuele bedrijven en branche organisaties weten we dat bedrijven momenteel stilvallen omdat ze door de hoge energieprijzen niet meer kunnen concurreren met importen van buiten de EU. Omdat hier sprake is van substitutie door importen leiden deze stilleggingen vooralsnog niet tot tekorten van cruciale goederen of verstoring van essentiële waardeketens.
Op de langere termijn zouden hogere energieprijzen er echter toe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen. Dit zou de Europese economie voor cruciale goederen meer afhankelijk kunnen gaan maken van importen van buiten de EU.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met daarin een overzicht van (belangrijke) industrieën die de productie (deels) hebben stilgelegd en kunt u een actuele stand van zaken toevoegen betreffende de verwachtingen voor deze herfst en winter waar het verder afschalen van productie betreft met daarbij de achterliggende strategie van het kabinet?
De data die het CBS beschikbaar heeft voor de industriële productie t/m augustus van dit jaar laten zien dat de totale productie ten opzichte van vorig jaar toegenomen is. Ook een aantal gas-intensieve sectoren (aardolie, voeding, papier, bouwmaterialen) groeit nog. De sectoren basismetaal en chemie laten een afname van de productie zien.
Uit gesprekken met individuele bedrijven en brancheorganisaties weten we dat sinds juli de situatie in een aantal branches verslechterd is door de in juli en augustus verder opgelopen gasprijzen. Met name in de basismetaal sector en chemische sector hebben een aantal bedrijven besloten hun productie te verlagen of stil te leggen.
Deze bedrijven geven aan dat zij op dit moment met de hoge energieprijzen in Europa niet kunnen concurreren met bedrijven die buiten Europa met lagere energieprijzen produceren. Door die concurrentiedruk kunnen zij de verhoogde kostprijs niet doorberekenen aan hun afnemers.
In andere sectoren die met name concurreren met binnenlandse of Europese concurrenten is het vaak nog wel mogelijk gebleken de prijzen door te berekenen aan afnemers.
De verwachtingen voor de herfst en de winter zijn sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. De gasprijzen zijn na een piek in augustus inmiddels weer flink gedaald, waardoor de situatie voor de energie intensieve bedrijven zou moeten verbeteren. Als de kostprijsverschillen met andere landen echter weer zouden gaan toenemen, zou verdere beperking van productie aan de orde kunnen zijn.
Het kabinet blijft in gesprek met branches en individuele bedrijven in de industrie.
in het tweeminutendebat over de ingelaste Energieraad gaf u aan dat er de hele zomer is gewerkt aan betere afstemming en harmonisering in de Europese Unie omtrent productievermindering in de industrie. In hoeverre is de huidige stilleging van productie in lijn met die afstemming en ligt er een visie van Europese strategische autonomie onder? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met uw collega’s in Europa?
De huidige stillegging van productie vindt niet plaats op initiatief van de overheid, maar is door bedrijven zelf geïnitieerd op basis van economische signalen, veelal omdat de producten die deze bedrijven maken buiten de EU goedkoper geproduceerd kunnen worden. Over de huidige stillegging op initiatief van bedrijven vindt dan ook geen verdere afstemming binnen de EU plaats.
Vooralsnog is het ook niet te verwachten dat deze stillegging tot grote problemen in waardeketens gaat leiden: juist de beschikbaarheid van voldoende goedkope alternatieven is de reden dat bedrijven gaan afschakelen. Wel zouden tweede orde effecten zoals het wegvallen van kritische bijproducten kunnen leiden tot verstoring van waardeketens. In de eerste plaats dienen bedrijven zo veel mogelijk zelf deze problemen aan te pakken.
In het winterpakket «Save gas for a safe winter»2 en de bijbehorende richtlijn3 van de commissie zijn een aantal criteria vastgelegd die gehanteerd kunnen worden door lidstaten om in geval van vrijwillige of gedwongen afschakeling van niet beschermde afnemers te prioriteren. Deze criteria zijn congruent met afwegingen die Nederland zelf gemaakt heeft bij de totstandkoming van de afschakelstrategie in de derde fase van een gascrisis zoals beschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Deelt u de mening dat er waarborgen moeten zijn voor bedrijven die genoodzaakt zijn om hun productie vanwege de huidige energieprijzen stil te leggen, niet uit Nederland of Europa verdwijnen, waardoor we gedwongen worden (essentiële) producten van buiten Europa te importeren? En zo ja, hoe geeft u invulling aan deze waarborging?
De huidige energiecrisis en krapte op de gasmarkt leiden op dit moment tot historisch hoge gasprijzen. Europa is versneld afhankelijk geworden van geïmporteerd Liquified Natural Gas (LNG). Hoewel ik verwacht dat in de komende jaren de productie van LNG groeit en dat dit zal leiden tot een daling van de huidige historisch hoge gasprijzen, zal Europa uiteindelijk grotendeels afhankelijk blijven van geïmporteerde LNG en zal Nederland op de lange termijn rekening moeten houden met gasprijzen die hoger zijn dan we in de afgelopen jaren gewend zijn geweest.
Deze op de langere termijn hogere gasprijzen zouden ertoe kunnen leiden dat bedrijven uit Nederland en/of Europa gaan verdwijnen.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat voor veel bedrijven dit pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie4.
Kunt u toezeggen de situatie rondom de mogelijke permanente sluiting van metaalfabrieken te bespreken in Europees verband, met daarbij de uitgangpunten een zo snel mogelijke gecoördineerde Europese verduurzaming en besparing, financiële steun voor metaalfabrieken daartegenover, harde normering van de vermindering van uitstoot van zowel CO2 als giftige stoffen en de strategische autonomie van een groene staalsector voor Europa?
Metaalbedrijven worden net als vele andere bedrijven in allerlei sectoren op dit moment geconfronteerd met historisch hoge energieprijzen. Deze sector zal ik betrekken in het hierboven genoemde onderzoek dat ik momenteel uitvoer naar de impact van de gestegen energieprijzen op energie intensieve bedrijven.
Het kabinet zet bij de verduurzaming van de staalsector in op een zo snel mogelijk vermindering van de CO2-uitstoot en een sterke vermindering van de impact op milieu- en leefomgeving. Deze inzet staat ook zo geformuleerd in de Expression of Principles die op 15 juli met Tata Steel is overeengekomen als onderdeel van de maatwerk aanpak. Deze inzet is grotendeels congruent met de inzet die andere Europese landen hebben bij de verduurzaming van de staalindustrie en die ook door de Europese Commissie is verwoord in het RePower EU pakket5. In dit pakket wordt als onderdeel van de maatregelen voor de industrie de ambitie om in 2030, 30% van de staalproductie in de EU te verduurzamen met de inzet van groene waterstof.
Het bericht 'Neerlandici lopen weg bij vergadering Taalunie' |
|
Harry van der Molen (CDA), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Neerlandici lopen weg bij vergadering Taalunie»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de eenmalige middelen voor 2021 voor de internationale Neerlandistiek al zijn besteed en waaraan?
In 2021 zijn hier minimale bestedingen voor gedaan, omdat de middelen zijn bedoeld voor het impulstraject internationale Neerlandistiek: een traject van drie jaar voor de periode 2022 t/m 2024. In 2021 is € 9.391,- besteed aan de organisatie en begeleiding van de focusgroep voor het impulstraject als onderdeel van de verkenning. Hieronder vindt u de bestedingen van de Taalunie per project voor 2022.
Bestedingsplan
2022
Menskracht: vacaturesite
€ 40.000,–
Menskracht: Voorbereidingstraject (online gecertificeerde opleiding ontwikkeld door internationale docenten)
€ 20.000,–
Menskracht: stagenetwerk
€ 10.000,–
Talentontwikkeling: studentennetwerk (structureel internationaal netwerk voor en door studenten)
€ 5.934,–
Talentontwikkeling: doctoral school
€ 17.500,–
Netwerken: Oprichting nieuwe thematische netwerken (bv. Vertaalnetwerk)
€ 10.000,–
Netwerken: Expertisedeling met Voortvarend Nederlands Virtueel (online webinars van de IVN)
€ 10.000,–
Kunt u aangeven waarom er al een jaar een voortraject loopt, terwijl de toelichting van het amendement van de leden Van der Molen en Wiersma klip en klaar is; de middelen zijn bedoeld om de internationale neerlandistiek infrastructuur in stand te houden en te werken aan de speerpunten zoals geformuleerd in de analyses van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) van januari 2020?2, 3
Eerder zijn er door de IVN en de Taalunie onderzoeken gedaan naar de knelpunten van Neerlandici wereldwijd. Door de COVID-crisis moesten deze knelpunten echter verfijnd worden, o.a. omdat meer kleine vakgroepen werden bedreigd met sluiting en online lesgeven vroeg om nieuwe een methodologische aanpak.
Het impulstraject moest afgelopen jaar nog op stoom komen. Dat is begrijpelijk, maar ik ben het met u eens dat concrete activiteiten belangrijk zijn voor onderzoekers, docenten en studenten die zich inzetten voor de internationale Neerlandistiek. Er zijn eind 2022 voor alle projecten van het impulstraject activiteiten opgezet. Ik noem er hier een aantal: trainingen en een vacaturesite ten behoeve van het werven van assistenten voor de afdelingen Nederlands wereldwijd en het opzetten van een vertaalnetwerk ten behoeve van de professionalisering voor (jonge) zakelijke vertalers. Ik heb gevraagd om zichtbare voortgang voor de activiteiten van 2023 en 2024, bij het Comité van Ministers op 12 december 2022. De activiteiten voor de komende jaren bestaan onder meer uit: het uitbreiden en versterken van de netwerken, het breder beschikbaar stellen van loopbaanondersteuning voor jong talent en de digitale taalinfrastructuur wordt breder toegankelijk gemaakt.
Wat vindt u ervan dat het bericht gebaseerd is op een verslag dat aangeleverd is door een IVN-lid, dat er vanwege financiële afhankelijkheid van de Taalunie voor kiest om anoniem te blijven? Wat zegt dit over de onderlinge verhoudingen tussen de Taalunie en IVN?
Voor zover mij bekend is, is er regulier overleg tussen de Taalunie en de IVN en zou de financiële relatie tussen het Algemeen Secretariaat van de Taalunie en de IVN geen belemmering moeten zijn voor de onderlinge communicatie. Op 9 september 2022 was er een ontmoeting tussen de voorzitter van IVN en de algemeen secretaris van de Taalunie over het belang en de toekomst van de internationale neerlandistiek.
Bent u ook in gesprek met IVN of alleen met de Taalunie?
Contacten met het IVN lopen in eerste instantie via de Taalunie, aangezien zij de ondersteuning van de Nederlandse taal als hoofdtaak hebben.
Er is ambtelijk contact met de IVN, want de IVN is een belangrijke partner van de Taalunie en een belangrijke veldpartij op het gebied van de internationale Neerlandistiek. Het is daarom belangrijk dat de visie van IVN wordt meegenomen in het impulstraject.
Wat is uw visie op de internationale neerlandistiek infrastructuur? Bent u van mening dat het van belang is dat Nederland het Nederlands in andere landen aangeboden blijft worden? Wat wordt uw inzet hierop de komende jaren?
Het is van belang dat het Nederlands aangeboden blijft worden in andere landen. Wereldwijde studenten Nederlands blijven ambassadeurs van het taalgebied, bouwen bruggen tussen hun omgevingstaal, cultuur en samenleving en die van ons. Daarnaast versterkt het onze internationale contacten, houdt het (internationale) archieven toegankelijk en blijft er op die manier meer behoud van de Nederlandse taal en cultuur wereldwijd.
Net zoals tijdens recente internationale werkbezoeken zal ik de komende jaren actief in gesprek gaan over de internationale Neerlandistiek met de Nederlandse gemeenschap, Nederlandse studenten, docenten en wetenschappers. Neerlandistiek heeft nadrukkelijk toegevoegde waarde in het buitenland. Via deze studie leggen studenten contact met de Nederlandse taal, geschiedenis, erfgoed, cultuur en van daaruit ontstaat verbinding met andere landen en talen.
Naar aanleiding van het amendement van het lid Van der Molen bij de begrotingsbehandeling 2023 zal structureel 1 miljoen euro geïnvesteerd worden om de toekomst van de internationale Neerlandistiek veilig te stellen. Daarnaast zal ik het onderwerp en de voortgang als voorzitter van het Comité van Ministers van de Taalunie blijven agenderen, zoals ik dat ook deed tijdens het Comité van Ministers van de Taalunie op 12 december 2022. Ik wil echt zien dat we bouwen aan een duurzame structuur voor de studies Nederlands wereldwijd. De afdelingen zijn nu kwetsbaar dus het is belangrijk om te investeren in regionale platformen waar wordt samengewerkt.
Het veiligstellen van Ct-waarden door de minister |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin u bent veroordeeld tot het veiligstellen van de Cycle-treshold (Ct)-waarden van positieve COVID-19 testuitslagen bij de gecontracteerde labs voor tenminste de tijd dat de onderliggende Wet open overheid (Woo)-procedure loopt?1
Ja
Hoe gaat u zorgdragen voor deze veiligstelling?
Met een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (thans de Wet open overheid) is gevraagd om Ct-waarden openbaar te maken. De Ct-waarde is een maat voor het aantal cycli dat nodig is om het genetische materiaal van een PCR-test waar te nemen. De CT-waarde correleert met de hoeveelheid virus in het monster.
Ik heb dit Woo-verzoek afgewezen omdat ik niet over de gevraagde informatie beschik en hier ook niet over hoef te beschikken. Ik heb namens de Staat mede ten behoeve van de GGD’en overeenkomsten gesloten met private laboratoria. Deze laboratoria verrichten diagnostische diensten in het kader van deze overeenkomsten. Zij analyseren monsters op Covid-19 en registeren in een digitaal systeem (CoronIT) het resultaat: positief, negatief of onbeoordeelbaar. Het resultaat wordt middels dit systeem vervolgens teruggekoppeld aan de geteste persoon. Informatie over CT-waarden wordt niet gedeeld en het terugkoppelen van de CT-waarde aan de Staat valt ook niet onder de reikwijdte van de overeenkomst. De private laboratoria werken niet onder mijn verantwoordelijkheid, maar zijn privaatrechtelijke opdrachtnemers.
Er loopt een bestuursrechtelijke procedure bij de rechter over de afwijzing van het Woo-verzoek. Om er zeker van te zijn dat de gevraagde informatie (de Ct-waarden) gedurende de procedure niet wordt vernietigd, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mij opgedragen ervoor te zorgen dat de verzochte Ct-waarden beschikbaar blijven totdat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Ter uitvoering van deze ordemaatregel heb ik contact opgenomen met de laboratoria waarmee de Staat een overeenkomst heeft voor het analyseren van monsters op Covid-19. Ik heb de betrokken laboratoria verzocht om, voor zover mogelijk binnen de voor hun laboratorium geldende wettelijke regels, overeenkomstig de ordemaatregel te handelen en de Ct-waarden – als het laboratorium daar nog over beschikt – niet te vernietigen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
Ik heb niet alleen de drie laboratoria aangeschreven waarmee de Staat tot 1 oktober 2020 een overeenkomst had gesloten, maar ook de laboratoria waarmee ná 1 oktober 2020 een overeenkomst is gesloten. Dit in verband met het Woo-verzoek dat ziet op een andere periode.
Indien de labs niet tot het bewaren van de Ct-waarden kunnen worden verplicht, wilt u de Ct-waarden dan bij de labs opvragen en deze veiligstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb hier gekozen voor een andere actie, zie hierboven (antwoord op vraag 2/4).
Klopt het, aangezien het onderhavige Woo-verzoek opgevraagde Ct-waardes betreffen van een periode tot en met oktober 2020, dat er nog een ander Woo-verzoek is ingediend voor de meer actuele Ct-waarden en gaat u ook voor deze periode de Ct-waarden veiligstellen, dan wel opvragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de uitspraak van de rechter zich tot de nieuwe aanbestedingen waarin van de gecontracteerde labs opnieuw een bewaartermijn van slechts één jaar wordt gevraagd?2
Er is nog geen uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Ik kan niet op de zaken vooruitlopen. Zodra de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak zal ik de uitspraak bestuderen en zal ik beoordelen of dit gevolgen heeft voor mijn huidige beleid en de afspraken die de Staat met de laboratoria heeft gemaakt.
Bent u voornemens om na de uitspraak van de rechter deze termijn in de aanbestedingen en te sluiten overeenkomst zodanig te aan te passen dat informatie die via de Woo-wordt opgevraagd niet gedurende een lopende Woo-procedure kan worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid, gezien het feit dat in de nieuwe aanbestedingsovereenkomsten, in tegenstelling tot eerdere aanbestedingen en overeenkomsten, een limitatieve opsomming staat van hetgeen u aan labs kunt vragen, de voorwaarden zo uit te breiden dat een lab ook gehouden is aan medewerking tot het verstrekken van informatie die via de Woo wordt opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen waar mogelijk beantwoorden vóór het geagendeerde commissiedebat over de Ontwikkelingen rondom het coronavirus van 28 september 2022?
Dit is niet haalbaar gebleken. Het opvragen van relevante informatie heeft meer tijd gekost.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
De desastreuze gevolgen van de hoge energieprijzen voor de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de grote zorgen over de explosie van de energiekosten voor sportverenigingen en sportondernemers, zoals zwembaden, ijsbanen en andere sportaanbieders?1, 2
Ik deel de zorgen over de stijgende energieprijzen en de gevolgen die dit kan hebben voor de sport.
Wat heeft u tot nu toe precies gedaan met deze zorgen, die er al veel langer zijn, maar zeker de laatste tijd zo urgent zijn geworden? Welke maatregelen heeft u al genomen en zijn deze naar uw mening voldoende en doeltreffend?3
In de afgelopen maanden heb ik veel gesproken met de sector, en heb ik het Mulier Instituut verzocht bij sportclubs en ondernemende sportaanbieders te inventariseren4 in welke mate zij te maken krijgen met de gevolgen van stijgende energielasten, en hoe zij dit denken op te vangen.
Ik heb allereerst extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Sportclubs en exploitanten krijgen besparingstips via de website www.duurzamesportsector.nl. Op de lange termijn is verduurzaming van de sport de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en minder afhankelijkheid te zijn van externe factoren als de energieprijs. Om die reden heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen sportclubs, gemeenten, sportbedrijven en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Deze ondersteuning helpt de sport om te besparen en te verduurzamen. Daarnaast kijk ik naar de invulling van de motie Mohandis c.s., die het kabinet oproept om de sportsector te ondersteunen om de gevolgen van hoge energieprijzen op te vangen. In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. die oproept tot ondersteuning voor maatschappelijke voorzieningen zoals zwembaden en sportverenigingen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportverenigingen en sportondernemers (waaronder zwembaden en ijsbanen) onder de TEK vallen. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre deze voldoende geholpen is middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Beide uitwerkingen wil ik betrekken bij mijn antwoord op de motie Mohandis c.s.. Ik informeer uw Kamer daarover in november.
Erkent u dat sport voor veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden wanneer verenigingen en sportaanbieders zich genoodzaakt zien de prijzen van contributies, lidmaatschappen en toegangskaartjes fors te verhogen? Vindt u dat acceptabel?
Ik begrijp dat het ongewenst is dat verenigingen en sportaanbieders de prijzen verhogen om de stijgende kosten te kunnen dragen. Echter zie ik ook de gedeelde verantwoordelijkheid in het opvangen van de energiecrisis en hoe we hier als sportsector aan kunnen bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Deelt u de mening dat prijsstijgingen voor het sport- en beweegaanbod moeten worden voorkomen, omdat er nu al beweegarmoede is in Nederland en er nu al sprake is van tweedeling in de samenleving, en deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat nog minder mensen voldoende bewegen met alle gevolgen (zoals ook hoge zorgkosten) van dien? Zo niet, waarom niet?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Erkent u dat zelfs een deel van het voortbestaan van een deel van de sportsector op het spel staat, nu zwembaden dreigen de deuren te moeten sluiten en schaatsbanen niet gaan openen in het winterseizoen omdat de kosten niet meer te dragen zijn? Vindt u dat acceptabel?
Ik deel de mening dat het ongewenst is dat sportclubs en -aanbieders de deuren moeten sluiten of dat de financiële drempel om te sporten te hoog wordt. Om die reden roep ik de sportsector op om zelf te kijken naar mogelijkheden om de hogere kosten op te vangen, bijvoorbeeld door energie te besparen of op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. Aangekondigde maatregelen vanuit het kabinet, zoals het tijdelijk prijsplafond voor kleinverbruikers, kunnen verder ondersteuning bieden om de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Energie-intensieve mkb’ers kunnen bovendien aanspraak maken op de subsidieregeling Tegemoetkoming Energiekosten. Naar verwachting zullen daar ook een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, aanspraak op kunnen maken om de gestegen energielasten deels te compenseren. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veel mensen hun sport niet meer kunnen beoefenen omdat sportondernemers en verenigingen de energieprijzen niet meer kunnen dragen? Deelt u ook de mening dat niet ingrijpen zou betekenen dat kinderen niet meer leren zwemmen, mensen hun therapie niet meer kunnen volgen, ouderen bijvoorbeeld hun baantjes niet meer kunnen zwemmen en dat dit enorm schadelijk zou zijn voor de (zwem)veiligheid, het welzijn van mensen en uiteindelijk de hele samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zo snel mogelijk een adequate compensatieregeling te treffen, zodat het sport- en beweegaanbod in Nederland intact blijft? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe ziet die regeling er uit?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met gemeenten en sportclubs en -aanbieders. De focus ligt hierin op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen. Uw Kamer zal in november worden geïnformeerd over de uitwerking van de motie van het lid Pieter Heerma c.s., en ik zal u dan ook informeren over de wijze waarop het kabinet de gewijzigde motie van het lid Mohandis c.s. invult.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, zo snel mogelijk en uiterlijk voor Prinsjesdag beantwoorden?
De problematiek van stijgende energielasten is sterk aan verandering onderhevig. Het kabinet heeft zich de afgelopen tijd ingezet om aanvullende maatregelen op te stellen zoals het energieplafond voor kleingebruikers en de tegemoetkoming Energie Kosten voor energie-intensief mkb. Hierbij is eerst gekeken hoe de sport hierop aan kan sluiten alvorens een goede inschatting te kunnen maken van de eventuele resterende benodigdheden voor de sport. Om deze reden was het niet mogelijk deze vragen voor Prinsjesdag adequaat te beantwoorden.
Het recent uitgebrachte VN rapport over de mensenrechtenschendingen jegens de Oeigoeren in Xinjiang. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang dat woensdag 31 augustus jl. is uitgebracht?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat dit VN-rapport bevestigt wat al sinds 2018 wordt onderzocht, te weten dat in de regio van Xinjiang ernstige mensenrechtenschendingen en inhumane handelingen plaatsvinden zoals gedwongen arbeid, gedwongen abortus en stelselmatig seksueel misbruik, en wat is uw oordeel hierover?
Het rapport bevestigt onze eerdere zorgen over ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren. Naast de schendingen genoemd in de vraag is er volgens het rapport mogelijk sprake van misdrijven tegen de menselijkheid in Xinjiang. Het Chinese beleid zou hebben geleid tot dwangarbeid, marteling, mishandeling, seksueel geweld, schending van reproductierechten en arbitraire vrijheidsbeperking op grote schaal, met schattingen dat het meer dan 1 miljoen gedetineerde leden van Oeigoerse en andere Moslim gemeenschappen in Xinjiang betreft. Ook spreekt het rapport over transnationale repressie en de intimidatie van de Oeigoerse diaspora. Ons oordeel is dat dit VN-rapport geloofwaardig is en daarom serieus dient te worden genomen en opvolging verdient.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt ten opzichte van deze situatie heeft veranderd? Zo ja, hoe?
Het standpunt van Nederland is onveranderd. Nederland steunt de aanbevelingen van OHCHR en spoort China aan de arbitrair opgesloten individuen vrij te laten, intimidatie en vergelding jegens Oeigoeren en andere Moslimminderheden in het buitenland onmiddellijk stop te zetten, het repressieve beleid in Xinjiang te beëindigen en de individuen verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen aansprakelijk te houden.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenschendingen zeer verwerpelijk zijn en dat de uitkomsten van dit VN-rapport, afkomstig van het hoogste internationale orgaan voor de waarborging van mensenrechten, niet ondermijnd mogen worden?
Deze mening delen wij.
Kunt u aangeven welk percentage van de totale handel tussen Nederland en China plaatsvindt met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang?
Volgens gegevens uit het Chinese douane platform was de waarde van de import en export tussen Nederland en Xinjiang in 2021 ruim 108 miljoen USD.
Het aandeel van de totale handel tussen Nederland en Xinjiang in 2022 t/m juli bedraagt 52,9 miljoen USD. De totale waarde van de bilaterale handelsrelatie met China in 2021 was ongeveer 73 miljard euro. Dat betekent dat het percentage van de totale handel tussen Nederland en China met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang neerkomt op minder dan 1 procent.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten wettelijk de import van alle goederen uit Xinjiang verbieden en dat Duitsland bedrijven wettelijk zal verplichten te voorkomen dat ergens in de toeleveringsketen dwangarbeid zit?2
Ja, ik ben bekend met de wetgeving van de Verenigde Staten gericht op goederen gemaakt met dwangarbeid en de Duitse wet voor toeleveringsketens.
Deelt u de opvatting dat dergelijke wettelijke sancties nastrevenswaardig zijn, zeker met het oog op de aanbeveling uit het rapport om zoveel mogelijk maatregelen te treffen om mensenrechten binnen de handelsketen te waarborgen?
In de Verenigde Staten betreft het een importverbod voor goederen gemaakt met dwangarbeid. In Duitsland gaat het om wetgeving op gepaste zorgvuldigheid die bedrijven verplicht risico’s voor mensenrechten – waaronder dwangarbeid –, arbeidsomstandigheden en milieu in kaart te brengen en aan te pakken.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Net als de Duitse wet zal zowel het Europese voorstel voor een richtlijn op het gebied van IMVO (CSDDD), dat op 23 februari 2022 werd gepresenteerd, als de nationale wetgeving in voorbereiding, bedrijven verplichten tot gepaste zorgvuldigheid op gebied van risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, inclusief gedwongen arbeid.
Bent u bereid ten gevolge van dit rapport handelsmaatregelen te treffen jegens China voor handel afkomstig uit deze regio? Zo nee, kunt u uitleggen waarom voor een andere koers gekozen wordt dan eerdergenoemde landen?
Handelsbeleid is een gemeenschappelijke bevoegdheid van de Europese Unie. Nederland kan als EU-lidstaat niet zelfstandig een handelsmaatregel introduceren.
De Europese Commissie publiceerde op 14 september jl. een wetgevend voorstel tegen dwangarbeid. Dit voorstel komt neer op een verbod op het op de Europese markt brengen en de uitvoer van producten die vervaardigd zijn met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen, het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid. Het voorstel voor de verordening kan een belangrijke bijdrage zijn aan het aanpakken van deze misstanden.
De Duitse wet is geen handelsmaatregel, evenmin als de concept-CSDDD en nationale wetgeving in voorbereiding. Dit zijn wettelijke maatregelen die zien op ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven.
Hoe verhouden de conclusies van dit rapport zich tot het feit dat in de Beleidsnotitie «Doen Waar Nederland Goed in is» China juist als een van de focuslanden voor internationale handel wordt genoemd? Bent u het eens met het feit dat met een land dat structureel mensenrechten schendt, volgens de uitgangspunten van de nota («Nederland kiest voor het beschermen van mensenrechten en westerse waarden») juist minder, in plaats van meer handel gedreven zou moeten worden?
De relatie van Nederland en de EU met China is «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit houdt in dit geval in dat handeldrijven met China mogelijk is, maar we tegelijkertijd terdege rekening houden met de risico’s hiervan. China is een belangrijke partner op handelsgebied, onze handelsrelatie omvatte meer dan 73 miljard euro in 2021. Bovendien is samenwerking met China bijvoorbeeld noodzakelijk om de energietransitie waar te maken, vanwege zijn grote rol in de betreffende waardeketens. Een ambitieuze inzet op de energietransitie is cruciaal om de wereldwijde klimaatagenda binnen bereik te houden en er liggen bovendien voor Nederlandse bedrijven veel kansen in de Chinese markt.
Uiteraard heeft het kabinet ook oog voor de problematische kant van de handelsbetrekkingen, waaronder m.b.t. mensenrechten. Nederland veroordeelt het schenden van mensenrechten in alle gevallen en vraagt hier doorlopend aandacht voor. Daar waar handel afbreuk aan mensenrechten zou doen, dienen passende maatregelen genomen te worden, in eerste instantie door bedrijven zelf, en waar opportuun door de overheid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Ook wordt bedrijven hulp geboden bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld via het IMVO-steunpunt en via de sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat door deze mix van maatregelen bevorderd wordt dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid in hun waardeketens toepassen en misstanden in hun internationale waardeketens identificeren, aanpakken en voorkomen. Daarnaast zal, zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, de kabinetsappreciatie van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening met betrekking tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten aan uw Kamer toekomen. De handelsrelatie met China biedt voorts ook mogelijkheden om de dialoog over mensenrechtenschendingen aan te gaan.
Tevens heeft het kabinet toenemende aandacht voor risico’s van strategische afhankelijkheden van derde landen, waaronder China. Het kabinet mitigeert de risico’s hiervan o.a. via inzet op diversificatie. Voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken gaat uw Kamer een brief toe over open strategische autonomie, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie voor het oprichten van een interdepartementale taskforce strategische afhankelijkheden (Motie Brekelmans en Mulder, 35 925, nr. 97)
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland van plan is bij te dragen aan de opvolging van dit rapport door de VN Mensenrechtenraad, om te zorgen dat dit rapport niet in een la verdwijnt nu de ambtstermijn van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Bachelet, is verlopen?
Nederland heeft tijdens de huidige sessie van de VN Mensenrechtenraad in de nationale item 2 en item 4 verklaringen China opgeroepen zich te houden aan zijn mensenrechtenverplichtingen. Tevens heeft Nederland de OHCHR opgeroepen het rapport en de situatie in Xinjiang met voorrang te bespreken in de VN Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt NL een procedurele resolutie om China op de agenda te krijgen van de volgende Mensenrechtenraad.
Het bericht 'Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd' |
|
Erik Haverkort (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de valse wolfspin een gevaar voor mensen vormt?
Deze spin vormt voor mensen geen gevaar. De spinnendeskundige die in het krantenartikel kort wordt aangehaald, nuanceert in een later artikel in Nature Today2 en in het Jeugdjournaal3 zelf de berichtgeving rond de valse wolfspin. Incidenteel, wanneer de spin zich bedreigd voelt, kan de spin bijten. De beet van de valse wolfspin is vergelijkbaar met een wespensteek en kan bij uitzondering – net zoals in het geval van een wespensteek – een allergische reactie veroorzaken. Het geringe gevaar wordt ook bevestigd door de spinnendeskundige van het Nederlands Instituut voor Vectoren, Invasieve planten en Plantgezondheid (NIVIP) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Hoe verklaart u de stelling uit het artikel dat de valse wolfspin vergeleken met een jaar geleden twee keer zo vaak in Nederland gezien is?
De eerste waarneming van de valse wolfspin dateert uit 2007. Sindsdien wordt de soort geregeld waargenomen; hij heeft zich gevestigd, en neemt in aantal toe. Experts voorspellen de komende decennia verdere en snellere toename van het aantal introducties van exoten als gevolg van menselijke activiteiten. Vooral internationale handel, transport en toerisme dragen bij aan introductie van exoten in ons land. Intensief gebruik van land, water en zee en klimaatverandering vergroten vervolgens de kans op vestiging en verdere verspreiding van exoten. Dit lijkt ook het geval voor de valse wolfspin.
Wat is uw reactie op de constatering uit het artikel dat de valse wolfspin zich definitief in Nederland gevestigd heeft? In hoeverre is er meer onderzoek nodig om dit aan te tonen?
Op basis van het aantal waarnemingen kan worden geconcludeerd dat de valse wolfspin zich in Nederland gevestigd heeft. Aanvullend onderzoek is daarvoor niet nodig.
Klopt de constatering dat als de valse wolfspin zich in Nederland definitief gevestigd heeft, deze diersoort opgemerkt kan worden als een invasieve exoot?
De valse wolfspin is een uitheemse soort. Hij komt van nature onder meer in Zuid-Europa voor. Het is waarschijnlijk dat de valse wolfspin niet op eigen kracht in Nederland terecht is gekomen, maar hierbij «geholpen» is door de mens. Dat kan door bewuste introductie in ons milieu (zoals import en loslaten van dieren), maar ook onbedoeld. Bijvoorbeeld door het meeliften van de spin met (goederen-) transport, bagage of via kampeerspullen na een vakantie in Zuid-Europa. In geval van de valse wolfspin wordt aangenomen dat menselijk handelen op zijn minst heeft bijgedragen aan de introductie, en dan spreken we van een exoot. Indien een exoot schadelijk is voor natuur of anderszins, bijvoorbeeld doordat deze inheemse Nederlandse spinnen- of diersoorten (organismen) verdringt, dan spreken we van een invasieve exoot. Er zijn geen signalen dat de valse wolfspin schadelijk is voor de Nederlandse biodiversiteit.
Klopt het dat invasieve exoten teruggedrongen dienen te worden, vanwege hun negatieve effect op de biodiversiteit en daarmee de kwaliteit van onze leefomgeving?
Invasieve uitheemse soorten vormen een van de voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten. Introductie van invasieve exoten in ons milieu dient daarom zoveel mogelijk te worden voorkomen. Als introductie in het milieu toch plaatsvindt, dan is de meest effectieve aanpak om de populatie in een zo vroeg mogelijk stadium van invasie proberen uit te roeien. In de praktijk blijkt uitroeiing echter niet altijd haalbaar.
In de Europese Unie komen duizenden soorten exoten (planten en dieren) voor. De meesten zijn nuttig en onschadelijk (zoals aardappel en tomaat). Echter, zo’n 10 tot 15% van de soorten blijkt in meer of mindere mate invasief. Binnen de Europese Unie is daarom afgesproken de aanpak te richten op zorgwekkende invasieve uitheemse soorten van de Europese Unielijst (verder: Unielijst). De Unielijst komt tot stand via een zorgvuldig proces van risicobeoordeling en Europese besluitvorming. De Europese Exotenverordening (Nr. 1143/2014) is van toepassing op de soorten van de Unielijst. De valse wolfspin staat niet op de Unielijst.
Wat is uw reactie op de causale relatie tussen klimaatverandering en de toename in invasieve exoten, zoals de valse wolfspin en de jachtkrabspin?
Het leefgebied van soorten verandert door klimaatverandering. In Nederland hebben zich laatste decennia nieuwe soorten gevestigd, soms door natuurlijke verspreiding en soms geholpen door de mens. Klimaatverandering kan maken dat invasieve exoten zich dankzij veranderde klimaatomstandigheden beter kunnen vestigen en verspreiden in Nederland.
Welke stappen neemt u op dit moment om ervoor te zorgen dat het aantal invasieve exoten in Nederland afneemt of in elk geval niet verder toeneemt?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt in de aanpak van invasieve exoten samen met andere overheden en organisaties. Met name de provincies vervullen hierbij een belangrijke rol vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies. De Europese Exotenverordening is leidend voor de inzet die zich richt op drie hoofdsporen; preventie, beheersing en herstel. De opgave zal, zie ook antwoord 3, de komende decennia groter worden. Dit betekent dat er steeds slimmere strategieën gevolgd moeten gaan worden, zoals meer preventie vóóraf in plaats van bestrijding en herstel achteraf. Ook zal in de toekomst scherp geprioriteerd moeten worden welke invasieve exoten wel of niet (kunnen) worden aangepakt en op welke locaties. Handelingsperspectief ontbreekt vaak bij gebrek aan effectieve en uitvoerbare bestrijdingsmethoden. En ook kan niet ongelimiteerd beroep worden gedaan op (schaarse) mensen en middelen.
Het bericht ‘Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijheid voor leider Bende van Venlo lonkt na zeven moorden»?1
Ja.
Klopt het dat de Frank P. in totaal ongeveer 250 geweldsdelicten heeft gepleegd, waaronder ten minste zeven moorden?
De heer P. is op 26 april 1996 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor meervoudige moord en meervoudige gekwalificeerde doodslag op in totaal zeven personen. Over mogelijk gepleegde delicten die niet hebben geleid tot deze veroordeling kan ik geen uitspraken doen.
Sinds wanneer staat de tot levenslang veroordeelde Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel?
P. staat sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) De Rooyse Wissel.
Zijn alle slachtoffers en nabestaanden betrokken bij het besluit om Frank P. op de wachtlijst van de Rooyse Wissel te plaatsen? Zo ja, hoe zij zijn betrokken en zo nee, waarom niet?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat P. mogelijk wordt overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel zodat hij daar een behandeltraject kan volgen, er is geen sprake van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden (zie ook de beantwoording op vraag 6 en 7). Slachtoffers en nabestaanden worden geïnformeerd over een overplaatsing als er sprake is van vrijheden. In dit geval is dat daarom niet gebeurd.
Klopt het dat er in 2019 meerdere adviezen zijn geweest, waaronder die van het Adviescollege Levenslanggestraften, op grond waarvan destijds is geoordeeld dat zelfs van een eerste stap richting terugkeer in de samenleving niet aan de orde kon zijn?
Voordat ik in ga op de zaak P., schets ik eerst het beleidskader voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.2 Het beleidskader voorziet in een procedure voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf en biedt mogelijkheden voor de levenslanggestrafte om zich daarop voor te bereiden. Op grond van dit kader adviseert het Adviescollege Levenslanggestraften (hierna: Adviescollege) 25 jaar na aanvang van de detentie of een levenslanggestrafte kan worden toegelaten tot de re-integratiefase. Dit doet het Adviescollege bij iedere levenslanggestrafte. Het Adviescollege hanteert hierbij de volgende vier criteria:
Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege vindt een uitgebreid onderzoek plaats, waarbij de betrokkene onder meer ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt geplaatst voor ten minste zes weken. Het Adviescollege baseert zijn advies mede op het rapport van het PBC. Naast het onderzoek door het PBC wordt advies ingewonnen bij de reclassering en wordt een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Ook hoort het Adviescollege de slachtoffers en nabestaanden, indien zij dat wensen, en tot slot de levenslanggestrafte zelf.3
Het Adviescollege brengt vervolgens advies uit aan mij zodat ik een beslissing kan nemen over het al dan niet toelaten van een levenslanggestrafte tot de re-integratiefase.
In de zaak P. heeft het Adviescollege op 11 maart 2019 negatief geadviseerd omtrent de toelating tot de re-integratiefase. Zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 8 juli 2019 heb ik aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase. Het Adviescollege heeft in zijn advies van 2019 opgenomen dat het na twee jaren een vervolgadvies zou uitbrengen (zie antwoord op vraag 6 en 7).
Waarom kan een eerste stap richting terugkeer in de samenleving nu wel aan de orde zijn?
In november 2021 heeft het Adviescollege vervolgadvies uitgebracht in de zaak P. Het Adviescollege adviseerde op basis van zijn deskundig oordeel en alle uitgevoerde onderzoeken opnieuw om P. niet toe te laten tot de re-integratiefase. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 ben ik gehouden bij een negatief advies van het Adviescollege dienovereenkomstig te beslissen. Bij besluit van 21 december 2021 heb ik wederom aan P. medegedeeld dat hij niet wordt toegelaten tot de re-integratiefase.
De plaatsing van P. op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel is dan ook niet in het kader van de re-integratiefase, maar in het kader van behandeling. Het PBC heeft door middel van observatieonderzoek een stoornis bij P. geconcludeerd en hierover in juni 2021 gerapporteerd. P. heeft in september 2021 een verzoek ingediend tot overplaatsing naar een FPC voor behandeling van die stoornis. In dit verband is het Murray-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van belang. Op grond van het Murray-arrest is elke lidstaat verplicht zijn volledige medewerking te geven aan een behandeling van een stoornis bij een gedetineerde wanneer er een reële kans is dat door de behandeling zijn recidiverisico wordt verminderd. Het OM heeft negatief geadviseerd over het opstarten van een behandeltraject van P. Het Adviescollege heeft in november 2021 overwogen dat betrokkene een behandelingstraject zal moeten ingaan gericht op vermindering van het recidiverisico, teneinde in de toekomst eventueel in aanmerking te kunnen komen voor toelating tot de re-integratiefase.
Alles overwegende heb ik bij besluit van 21 december 2021 aan P. gecommuniceerd dat ik de besluitvorming omtrent zijn overplaatsingsverzoek naar een FPC aanhoud in afwachting van de uitkomst van de indicatiestellingsprocedure (een indicatie is een verwijzing die nodig is voor behandeling van een justitiabele in een instelling). Inmiddels is voor P. een indicatie afgegeven voor plaatsing in een FPC voor behandeling. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 staat P. sinds 8 september 2022 op de wachtlijst van FPC De Rooyse Wissel. Wanneer een opnamedatum bekend is, neemt de directeur van de penitentiaire inrichting namens de Minister een besluit over het overplaatsingsverzoek. Tijdens het behandeltraject zal geen sprake zijn van re-integratieactiviteiten zoals verlof of andere vrijheden. Na afloop van de behandeling gaat P. weer terug naar de penitentiaire inrichting. Het Adviescollege brengt in 2023 weer een vervolgadvies uit in de zaak P. omtrent de re-integratiefase.
Heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd tot deze stap? Zo nee, waarom heeft u daar dan toch toe besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is bij het besluit in 2019 en het besluit in 2022 de impact op de vele slachtoffers en nabestaanden in Venlo en omstreken gewogen?
Het wegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden gebeurt door het Adviescollege in het kader van zijn advisering aan de Minister voor Rechtsbescherming over de toelating tot de re-integratiefase. Aan slachtoffers en nabestaanden wordt gevraagd of zij bereid zijn mee te werken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Een dergelijk onderzoek vindt plaats door tussenkomst van Slachtofferhulp Nederland.
Indien de slachtoffers en nabestaanden dat wensen, worden zij door het Adviescollege gehoord in het kader van het eerste advies. Bovenstaande is ook van toepassing op de zaak P.
De Zembla uitzending van 9 september 2022 over PFAS. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla d.d. 9 september, waarin wederom wordt aangetoond dat de hoge gehaltes PFAS in de Westerschelde leiden tot enorme gezondheidsschade bij omwonenden in het gebied, zowel aan Nederlandse als aan Vlaamse zijde?1
Ja.
Gegeven de constatering dat in borstvoeding de PFAS-waarden zeer hoog zijn en dus van moeder op kinderen worden doorgegeven, hoe kwalificeert u deze en andere constateringen gedaan tijdens deze uitzending?
Voor de deelnemers die mee hebben gedaan aan het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) van Amsterdam moet het verontrustend zijn geweest om te horen dat hun borstvoeding PFAS bevat. Echter, er is ten onrechte geconcludeerd dat de borstvoeding van deze vrouwen meer dan tien keer meer PFAS bevat dan wat op basis van de gezondheidskundige grenswaarde als veilig wordt geacht. De VU heeft naar aanleiding van de berichtgeving door Zembla een verklaring naar buiten gebracht waarin zij afstand neemt van de conclusies die in de uitzending van Zembla van 9 september jl. worden getrokken.2
De gemiddelde hoeveelheid PFAS komt in het onderzoek uit op ongeveer 77 ng/L borstvoeding. Dit blijft ruim onder de concentratie van 133 ng/L PFAS in moedermelk die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) als grenswaarde hanteert. Bij deze concentratie worden geen nadelige effecten van PFAS in moedermelk op het immuunsysteem van jonge kinderen verwacht. De gemeten PFAS-concentraties in de steekproef van de VU geven voor het RIVM ook geen aanleiding om te adviseren een kortere periode borstvoeding te geven of helemaal te stoppen met borstvoeding geven.
Klopt het dat Indaver jarenlang PFAS heeft geloosd en uitgestoten zonder hiervoor te beschikken over de juiste vergunning?
Van de Vlaamse overheid is vernomen dat op dit moment wordt onderzocht welke emissies plaatsvinden van Indaver naar de lucht en of deze aanvaardbaar zijn. Indien nodig zullen extra voorwaarden worden opgenomen in de omgevingsvergunning. Op basis hiervan kan niet op voorhand gesteld worden dat er nu of in het verleden luchtemissies hebben plaatsgevonden zonder dat daar de benodigde vergunning voor was afgegeven.
Het lozen van stoffen in oppervlaktewater is (anders dan in Nederland) in Vlaanderen gekoppeld aan de mogelijkheid tot het kunnen meten ervan. De relevante meetmethode en de vastgelegde rapportagegrenzen (of bij afwezigheid daarvan: de bepalingsgrenzen) zijn doorslaggevend om te bepalen wanneer er voor een bepaalde parameter een lozingsnorm moet aangevraagd worden. Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het lozen van stoffen gereguleerd te krijgen via de vergunning.
Indaver heeft sinds 10 november 20113 een lozingsvergunning voor zes soorten PFAS. Deze werden op aandringen van het bevoegd gezag door het bedrijf aangevraagd en opgenomen in de omgevingsvergunning. In de recente vergunning4 zijn de lozingsnormen voor PFAS aangescherpt en zijn meer soorten PFAS opgenomen, die eerder nog niet in de vergunning waren opgenomen.
Vlaanderen kan vanuit de vergunningsgeschiedenis niet eenduidig concluderen dat er illegale PFAS-lozingen zouden hebben plaatsgevonden.
Voldoet Indaver op dit moment wel aan de lozings- en uitstootnormen, zoals opgenomen in de aangescherpte vergunning?
De Vlaamse overheid meldt aan ons dat Indaver op dit moment voldoet aan de nieuw opgelegde lozingseisen. Sinds de recente aanscherping van de lozingsnormen op 18 juni 2022 heeft de omgevingsinspectie van het Departement Omgeving tweewekelijkse analyseresultaten beoordeeld en de situatie van nabij opgevolgd. Analyse gebeurt volgens vastliggende kwaliteitsprocedures door een gecertificeerd laboratorium. Vlaanderen heeft aangegeven dat indien daaruit blijkt dat stappen nodig zijn richting het bedrijf, de omgevingsinspectie die ook zal ondernemen.
Welke actie heeft u reeds ondernomen en welke actie gaat u nog ondernemen richting de vervuilers en de Vlaamse regering?
Sinds het najaar van 2021 heeft de Vlaamse overheid met Nederlandse overheden informatie gedeeld over bedrijven die vergunningen hebben om PFAS te lozen en het proces dat in Vlaanderen wordt doorlopen om vergunningen aan te passen (te verscherpen) en verscherpte normen in de regelgeving op te nemen. Vergunningen met grensoverschrijdende effecten worden vanuit Vlaanderen ter advisering gepubliceerd. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de Nederlandse zienswijzeprocedure. In dit verband heeft Rijkswaterstaat in een zogenoemd «openbaar onderzoek» voorafgaand aan de totstandkoming van de vergunning voor Indaver tot tweemaal toe geadviseerd aan de Vlaamse overheid.
De uitkomst van dit proces was een besluit van Minister Demir tot een verder aangescherpte vergunning voor Indaver. Daarnaast is door de Vlaamse overheid melding gemaakt van 27 vergunningen die tegen het licht zijn gehouden voor wat betreft de PFAS-lozingen, waarbij bij 25 vergunningen dit tot aanscherping heeft geleid. In de Vlaamse regelgeving zijn inmiddels scherpere normen voor PFAS-lozingen opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het leidende principe moet zijn dat de vervuiler betaalt? En dat eventuele sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn?
Ja.
Bent u bereid om in navolging van de motie-Hagen (Kamerstuk 30 175, nr. 402) de schade aangericht door Indaver in samenwerking met de Vlaamse overheid te verhalen op Indaver?
Op basis van de invulling van de motie-Hagen (Kamerstuk 30 175, nr. 402) zal bezien worden of en zo ja welk perspectief dit kan bieden voor andere situaties, zoals bijvoorbeeld Indaver.
Klopt het dat er meerdere brieven van Rijkswaterstaat zijn gestuurd aan de Vlaamse overheid waarin u namens de Nederlandse overheid bezwaar maakt tegen de lozingen van afvalverwerker Indaver?
Rijkswaterstaat heeft namens mij brieven verzonden aan het college van burgemeester en schepenen en het Vlaams departement Omgeving waarmee werd gereageerd op de aanvraag en op de bijgestelde aanvraag respectievelijk van Indaver voor een omgevingsvergunning. Deze twee brieven zijn als bijlage bijgevoegd. Anders dan in de media wordt verondersteld, zijn deze brieven niet binnenskamers gehouden, maar zijn zij ingebracht in een openbaar onderzoek. De brieven waren of zijn op geen enkele wijze geheim; in het besluit van de Vlaamse Minister op de vergunningaanvraag van Indaver wordt ook naar het advies van Rijkswaterstaat verwezen. Over de brieven is ook gesproken in het PFAS-overleg dat tussen de diverse betrokken partijen plaatsvindt onder leiding van de PFAS-coördinatoren.
Sinds wanneer is bij u bekend dat Indaver een rol speelt bij de PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Wanneer heeft het eerste contact hierover plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Vlaamse overheden?
In 2019 heeft Nederland PFAS geagendeerd in de Internationale Schelde Commissie (ISC) en wordt er internationaal (ook met Vlaanderen) over de PFAS-problematiek in het Scheldestroomgebied gesproken. Tegelijkertijd zijn bilateraal met Vlaanderen gesprekken en onderzoektrajecten gestart om de verontreiniging in de Schelde beter in kaart te brengen. In het najaar van 2021 is Rijkswaterstaat op de hoogte gebracht van de bedrijven in Vlaanderen met vergunningen waarin PFAS-lozingen zijn opgenomen, waaronder Indaver.
Rijkswaterstaat is in januari 2022 door Vlaanderen uitgenodigd om in het kader van een openbaar onderzoek advies uit te brengen op de aangevraagde aanpassing van de vergunning van Indaver Antwerpen, aangezien dit een vergunning betreft met grensoverschrijdende effecten. Het was duidelijk dat het hierbij om een vergunning ging met een mogelijke significante impact op de Westerschelde. Door RWS is op 28 januari 2022 een pro-forma advies naar de gemeente Antwerpen verstuurd. Op 18 februari 2022 is het pro-forma advies aangevuld om dit compleet te maken. Mede op basis van de ingediende adviezen is door Indaver een aangepaste aanvraag opgesteld waarbij de lozingsvoorwaarden verder zijn aangescherpt.
Het Vlaamse Departement voor de Omgeving heeft op 18 mei 2022 aan RWS een verzoek gestuurd voor een tweede advies op basis van de bijgestelde aanvraag. Naar aanleiding van de bijgestelde aanvraag en ter voorbereiding van het tweede advies is er op 30 mei 2022 een ambtelijk overleg geweest met het Vlaamse Departement Omgeving. Op 7 juni 2022 is de brief met het tweede advies aan het Vlaamse Departement Omgeving verstuurd.
Op 24 juni 2022 heeft Vlaamse overheid Rijkswaterstaat op de hoogte gebracht van definitieve vergunning van 18 juni 2022, waarbij deze vergunning nog verder is aangescherpt ten opzichte van de voorgelegde aangepaste aanvraag.
Op 13 juli heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van IenW en de Vlaamse Minister Demir, waarin onder andere is gesproken over de vergunningverlening aan Indaver en meer in algemene zin over de aanpak van PFAS-lozingen.
Kunt u een reconstructie geven van al het contact dat heeft plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Vlaamse overheden over de PFAS-vervuiling van Indaver?
Zie de beantwoording van vraag 9.
Kunt u alle documenten waarnaar in de uitzending wordt verwezen aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de documenten zijn als bijlage aan de beantwoording toegevoegd. Zie ook het antwoord bij vraag 8, die de RWS-adviezen betreffen. Daarnaast is het rapport van de onderzoeker bijgevoegd.
Wat is de reden dat u tijdens het commissiedebat Externe veiligheid d.d. 22 juni, geen melding heeft gemaakt van de contacten met Vlaanderen over Indaver, terwijl meerdere brieven uit uw naam zouden zijn verstuurd?
De Minister van IenW is de verantwoordelijk bewindspersoon voor lozingen van afvalwater. Deze was geen deelnemer aan het commissiedebat Externe Veiligheid. In het debat is, naar aanleiding van vragen van enkele leden over lozingen van PFAS, door de Staatssecretaris aangegeven dat de Minister hierop terug komt voorafgaand aan het WGO Water.
In de op 15 juli aan uw Kamer toegestuurde voortgangsrapportage van de PFAS-coördinatoren zijn de contacten over Indaver vermeld, in de gehele context van de contacten met Vlaanderen over het verminderen van PFAS-lozingen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het «breed meerjarig landelijk gezondheidsonderzoek» zoals geadviseerd door de GGD Zeeland?2
De Kamer wordt hier voorafgaand aan het Commissiedebat PFAS met een Kamerbrief over geïnformeerd.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en individueel van elkaar beantwoorden?
Ja.
De moord op een Palestijnse journaliste |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van de verklaring d.d. 5 september van de Israëlische strijdkrachten over de dood van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh?1
Nederland heeft kennisgenomen van de verklaring van de Israëlische strijdkrachten. De conclusie die hierin wordt getrokken is dat Shireen Abu Akleh zeer waarschijnlijk om het leven is gekomen door een kogel van de Israeli Defence Forces (IDF). Om te begrijpen wat er precies is gebeurd, is een uitgebreide beschrijving nodig van de omstandigheden en de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid. Het IDF-rapport draagt hieraan bij. Samen met gelijkgezinde partners blijft Nederland bij Israël aandringen op verantwoording en op berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en de veiligheid van journalisten zijn essentieel voor een democratische rechtsstaat.
Bent u het eens dat de conclusie van deze verklaring – dat de schuldige niet kan worden aangewezen en het onderzoek daarmee ten einde is – uitermate onbevredigend is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de motie Jasper van Dijk/Agnes Mulder om zich voor deze zaak te blijven inspannen zodat de daders kunnen worden berecht, nog altijd niet is uitgevoerd?2 Wat gaat u doen om dit alsnog te realiseren?
Nederland heeft zich er met gelijkgezinde landen hard voor gemaakt dat de oproep tot berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van Shireen Abu Akleh zou worden opgenomen in het EU-statement voor de EU-Israël Associatieraad. Ook heeft Nederland zich als co-voorzitter van de Media Freedom Coalition ingespannen voor een gezamenlijke verklaring waarin het overlijden van de Palestijnse journaliste Shireen Abu Akleh scherp wordt veroordeeld. In deze verklaring wordt opgeroepen tot verantwoording en bepleit dat aanvallen op journalisten en mediapersoneel grondig onderzocht moeten worden. Mede dankzij de inzet van Nederland is deze oproep door 26 landen ondertekend. Ten slotte benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten met Israël het belang van verantwoording en gerechtigheid. Op basis hiervan is het kabinet van oordeel dat uitvoering is gegeven aan de motie van Jasper van Dijk en Agnes Mulder (Kamerstuk 35 925-V, nr. 109).
Erkent u dat onafhankelijk onderzoek naar de toedracht nog altijd hard nodig is? Gaat u daarop aandringen?
Israël heeft, na oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland, een forensisch onderzoek ingesteld. De United States Security Coordinator of the Israel-Palestinian Authority (USSC) heeft hier als onafhankelijke partij toezicht op gehouden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van uw diplomatie richting Israël? Erkent u dat u veel meer kunt doen dan gesprekken voeren en verbale veroordelingen?
Het voeren van gesprekken en het veroordelen van gebeurtenissen zijn beproefde instrumenten in het diplomatieke verkeer. In de kwestie van de dood van Shireen Abu Akleh hebben oproepen van de internationale gemeenschap inclusief Nederland ertoe bijgedragen dat Israël een forensisch onderzoek heeft ingesteld.
Dankzij de goede bilaterale relatie is Nederland in staat gesprekken met Israël aan te gaan ook over gevoelige onderwerpen.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
De betaling Stichting Open Nederland aan Jaap van Dissel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving omtrent een betaling van € 750.000 euro die Stichting Open Nederland (SON) vanaf een rekeningnummer in België gedaan zou hebben aan Outbreak Management Team (OMT)-baas de heer van Dissel?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat deze betaling daadwerkelijk is gedaan door SON aan de heer van Dissel? Zo ja, kunt u hiervoor bewijs aanleveren? Zo nee, kunt u dat aantonen?
Nee dit kan ik niet bevestigen. Het verontrust mij dat ongefundeerde berichtgeving en beschuldigingen op deze wijze worden verspreid. Het is zeer zorgwekkend dat Kamerleden deze (smadelijke) uitlatingen zonder enige kritische kanttekening voor waar aannemen. Ik zie geen enkel geloofwaardig bewijs voor hetgeen beweerd wordt. Daarnaast zijn na verzoek van het RIVM om publieke rectificatie de ongefundeerde berichtgeving ondertussen teruggenomen en is excuses aangeboden aan de heer van Dissel. Daarom is er ook geen aanleiding dit te onderzoeken. Daarbij is het zeer verontrustend dat er geen rekenschap lijkt te worden gegeven van het effect hiervan op de betrokkenen, die zich de afgelopen jaren vol overgave hebben ingezet om de pandemie te bestrijden.
Aangezien SON gelieerd is aan - en werkt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunt u alle financiële documentatie en interactie van het ministerie met SON openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Verantwoording is en wordt afgelegd via de normale procedures. Via die weg is ook de financiële verantwoording inzichtelijk voor de Kamer.
Kunt u verklaren waarom SON een bankrekening heeft in België? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, waarvoor werd deze rekening gebruikt en waarom is niet gekozen voor een Nederlandse bankrekening?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u inzicht in de gelden die op deze bankrekening van SON werden bij- en afgeschreven, door wie en waarvoor? Zo ja, kunt u deze gegevens inzichtelijk maken? Zo nee, waarom heeft u hier geen informatie over?
SON werkt in opdracht van het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS heeft inzicht in de financiële administratie van SON, voor zover dat past binnen de controles en verantwoording die plaatsvinden in het kader van de opdrachtverlening.
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment een betaling gedaan aan SON op deze bankrekening? Zo ja, kunt u deze transactie openbaar maken?
Nee, er is geen betaling gedaan aan SON op deze bankrekening.
Worden op dit moment nog betalingen gedaan aan SON door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op deze rekening? Zo ja, wat voor betalingen, waarvoor, hoe vaak en hoe veel? . Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overgemaakt naar SON en waaraan is dit geld precies besteed? Kunt u de uitgaven van SON gedetailleerd inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat is de betrokkenheid van de heer van Dissel bij de werkzaamheden van SON? Heeft hij tijdens de coronaperiode opdrachten en/of werkzaamheden verricht voor deze stichting? Zo ja, onder welke voorwaarden/afspraken?
De financiële afwikkeling van de opdracht die het Ministerie van VWS heeft gegeven aan SON voor het organiseren van Testen voor Toegang vindt op het moment nog plaats. Daarom is het eindbedrag wat VWS aan SON heeft betaald nog niet bekend. Het ministerie legt vervolgens op haar beurt verantwoording af aan de Tweede Kamer middels de normale verantwoordingsprocessen.
Bent u bereid/voornemens een onderzoek in te stellen naar deze vermeende betaling en de toedracht daarvan aan de heer van Dissel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen betrokkenheid van de heer Van Dissel bij de werkzaamheden van SON.
Bent u op de hoogte van het bericht dat de heer van Dissel en de Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Hoekstra in 2020 hebben geprobeerd samen een bankrekening in Anguilla te openen? Kunt bevestigen of ontkennen dat dit is gebeurd?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Indien u niet op de hoogte bent van het wel of niet bestaan van deze rekening in Anguilla, bent u dan bereid Minister Hoekstra en de heer van Dissel hierover te bevragen en hun verklaringen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uitleggen welke relatie tussen de heer van Dissel en Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, zou kunnen rechtvaardigen dat deze twee personen samen een offshore bankrekening proberen te openen? Welke betrokkenheid had Minister Hoekstra destijds bij uw departement, het OMT en SON?
Zie antwoord vraag 10.
Het niet weigeren van de toegang tot de EBI aan de advocaat en neef van Ridouan T. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van Taghi niet deugde» en «Politie wist dat advocaat Youssef Taghi contacten had met criminele milieu, maar hij mocht toch EBI in»?1, 2
Ja.
Door wie is besloten dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verkreeg?
De directeur van de PI Vught heeft dat op 10 maart 2021 besloten.3
Op grond waarvan is de beslissing genomen dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de EBI verkreeg?
Die beslissing is genomen omdat er op dat moment onvoldoende concrete informatie was die een weigeringsgrond vormde.
Het besluit om Y. Taghi in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhoudertelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Y. Taghi de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie.
Daarmee verviel de grond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Welke noodzaak was er om Youssef Taghi tot de EBI toe te laten, gelet op het feit dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) de beslissing van de EBI om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren, in stand liet?
De Commissie van Toezicht van de PI Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben geoordeeld dat het besluit om Y. Taghi de toegang tot de EBI gedurende het onderzoek van de deken te weigeren niet onredelijk of onbillijk was. Nadat de deken in zijn onderzoek had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie verviel de weigeringsgrond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Waarom was het welbekende feit dat Youssef Taghi ook in contact stond met Anouar Taghi, een andere neef van Ridouan T. en tevens een verdachte in de zaak van de moord op Derk Wiersum, niet voldoende om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren?
Ik realiseer mij dat het verbazing wekt dat een familielid van een gedetineerde die in het strengste detentieregime dat Nederland kent is geplaatst zonder toezicht toegang tot een gedetineerde heeft. De toegang kan geweigerd worden in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, het voorkomen van strafbare feiten of ter bescherming van slachtoffers.
Alleen het bestaan van een familierelatie tussen gedetineerde en advocaat is conform de regelgeving geen weigeringsgrond.
Hoe en door wie is het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten gewogen en beoordeeld?
Nadat het OM, de politie en DJI na lezing van het onderzoek moesten concluderen dat de eerdere weigeringsgrond voor het verlenen van toegang was weggevallen, en hadden vastgesteld dat er ook geen andere weigeringsgronden meer waren, heeft de directeur EBI besloten om de advocaat weer toegang te geven.
Waarom is kennelijk zoveel waarde gehecht aan het onderzoek van de Deken, terwijl evident zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de politie meer relevante informatie beschikbaar was over Youssef Taghi?
In overleg met de betrokken ketenpartners is onderzocht of er nog andere gronden zijn waarop de toegang kon worden ontzegd. Daartoe is ook advies van de landsadvocaat ingewonnen. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de bij hen aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De beschikbare informatie was naar hun oordeel niet van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van een advocaat, konden rechtvaardigen. Het onderzoek naar het misbruik van de geheimhoudertelefoon door de deken was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde echter wél een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen. Toen dat onderzoek in maart 2021 afgerond was en de deken geen misbruik had vastgesteld, verviel de mogelijkheid om hem nog langer toegang te ontzeggen.
Waarom is niet alles op alles gezet om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te ontzeggen, zeker toen duidelijk was dat Ridouan Taghi persisteerde in het toevoegen van zijn neef Youssef Taghi als advocaat?
Zie antwoord vraag 7.
Nieuwe onderzoeksresultaten m.b.t. schade door mRNA coronavaccins Pfizer en Moderna |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het hogere aantal bijwerkingen veroorzaakt door de mRNA-vaccins van Pfizer en Moderna en de bijbehorende onderzoeksresultaten?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van deze studie en het bericht van Stichting Artsen Covid Collectief.
Wat vindt u van de bevindingen uit dit onderzoek dat een veel groter aantal deelnemers dan aanvankelijk gedacht na het ontvangen van een mRNA-coronavaccinatie te maken krijgt met ernstige bijwerkingen?
De resultaten van dit onderzoek zijn niet gebaseerd op directe klinische data. De onderzoekers hebben gekeken naar het totaal aantal ernstige bijwerkingen en deze niet gekoppeld aan de individuele deelnemers. Het kan dus zijn dat één persoon meerdere bijwerkingen heeft ervaren, terwijl de bijwerkingen wel afzonderlijk zijn geteld. Het kan hierdoor lijken alsof er meer personen met bijwerkingen zijn, terwijl dit in realiteit niet zo is. Tevens is door deze onderzoekers niet bekeken of de klachten ook daadwerkelijk gerelateerd zijn aan de vaccinatie. De benoemde klachten kunnen ook andere oorzaken hebben dan de vaccinatie. Verschillen tussen de resultaten van dit onderzoek en de resultaten van andere onderzoeken zijn ontstaan door verschillen in de opzet van het onderzoek of de data waarmee het onderzoek verricht is, zoals ook de auteurs van het door u gerefereerde onderzoek vermelden.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de gebruikte data voor dit recente onderzoek, die voordat de coronavaccins op de markt kwamen een veel lager aantal ernstige bijwerkingen zou hebben laten zien, nu opeens tot heel andere resultaten leidt? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien recent al bleek dat de coronavaccins bij (vooral) jonge mannen tot relatief veel hartschade leidt, hoe reflecteert u daarop in combinatie met de resultaten uit dit onderzoek?
Ik ben mij bewust van het zeer kleine risico op myocarditis en pericarditis. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. Echter is het nog steeds zo dat de kans op deze aandoeningen aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Voor pericarditis is het risico 5 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het risico op myocarditis voor mannen tussen de 12 en 17 jaar is 6 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het gezondheidsvoordeel van een vaccinatie weegt dan ook zwaarder dan het risico op eventuele bijwerkingen na een vaccinatie. Er is brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins, ook bij jonge mensen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en de eerdere bevindingen omtrent hartschade bij jonge mannen?
Ik vind het niet nodig extra stappen te zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en andere bevindingen rondom hartschade bij jonge mannen. Resultaten van verschillende onderzoeken kunnen van elkaar afwijken door de manier waarop het onderzoek is opgezet. De huidige vaccinatiestrategie is tot stand gekomen op basis van de wetenschappelijke adviezen van o.a. de Gezondheidsraad en het OMT-V. Bij deze adviezen wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten. Daarnaast wegen experts van onder andere het RIVM, Lareb en CBG regelmatig relevante onderzoeken en informeren mij op het moment dat daar voldoende aanleiding toe is. Ook worden bijwerkingen zorgvuldig gemonitord en onderzocht door het Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er bestaat een brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins.
Deelt u de mening dat er nieuwe risico-analyses gemaakt zouden moeten worden, per gespecificeerde leeftijdsgroep, met betrekking tot de bijwerkingen van mRNA-coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Met betrekking tot dit onderwerp wordt al uitvoerig onderzoek gedaan. Daarnaast zijn er bij de tot nu toe gevaccineerde mensen geen nieuwe bevindingen aan het licht gekomen die nieuwe of andere risicoanalyses dan de huidige naar bijwerkingen nodig maken. Bij iedere nieuwe vaccinatieronde is door de Gezondheidsraad of het OMT-V zorgvuldig bekeken of een extra vaccinatie voldoende gezondheidswinst oplevert per doelgroep. Bij deze adviezen wordt gebruik gemaakt van verschillende bronnen.
Is het niet verstandig om het op grote schaal vaccineren met mRNA-vaccins voorlopig stop te zetten, totdat opnieuw uitgebreid onderzoek is gedaan naar de (ernstige) bijwerkingen per gespecificeerde leeftijdsgroep? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Vaccins worden alleen goedgekeurd door het EMA en het CBG als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond, volgens de in Europa vastgestelde regels. Dat is voor alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt het geval. De veiligheid van de vaccins wordt ook na goedkeuring door het EMA voortdurend in de gaten gehouden3. Tot op heden zijn er geen zorgwekkende bevindingen gedaan en daarmee zie ik geen noodzaak om extra onderzoeken op te zetten naast de onderzoeken die al worden gedaan. Ik vind het nog steeds verantwoord om de eerder vastgelegde vaccinatiestrategie uit te voeren. De voordelen van vaccinatie wegen nog steeds op tegen het zeer kleine risico op ernstige bijwerkingen, omdat de kans op complicaties na een infectie groter is dan de kans op complicaties na een vaccinatie.
Als inderdaad blijkt dat de risico-analyse waarop de voorlopige goedkeuring van de mRNA-vaccinaties destijds is gebaseerd niet correct en/of ontoereikend was, wat betekent dat dan voor de vele mensen die de afgelopen twee jaar met deze vaccins zijn ingeënt? Kunt u inzichtelijk maken hoe groot het gezondheidsrisico is voor deze mensen?
Vaccins worden alleen door het EMA goedgekeurd als ze voldoen aan de in Europa vastgestelde eisen voor effectiviteit, kwaliteit én veiligheid. Daarbij wordt ook gekeken naar de onderzoeksmethoden en het productieproces. Daarnaast worden na toelating de vaccins nauwkeurig in de gaten gehouden. De vaccinproducenten moeten hier na toelating data over blijven aanleveren, wat gecontroleerd wordt door het EMA. Ook de bijwerkingen worden nauwkeurig gemonitord en internationaal gedeeld4.
Het gezondheidsrisico van vaccinatie is nog altijd kleiner dan het risico van een SARS-CoV-19 infectie. De meeste mensen hebben na een vaccinatie kort last van milde klachten zoals spierpijn, koorts en hoofdpijn. Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans binnen een aantal dagen vanzelf. Het is zeer onwaarschijnlijk dat er op lange termijn bijwerkingen optreden. Dit komt door de manier waarop vaccins werken. Het vaccin zorgt er alleen voor dat het lichaam antistoffen aanmaakt. Het vaccin zelf wordt binnen 4 tot 6 weken volledig door het lichaam opgeruimd. Alleen de antistoffen blijven in het lichaam achter.
Afgaand op de conclusies van deze recente studie, hoeveel gevaccineerde mensen lopen op dit moment het risico om last te krijgen van (ernstige) bijwerkingen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om deze potentiële schade te ondervangen? Gaat u een plan maken hoe de zorgketen de te verwachten toegenomen zorgvraag als gevolg van deze bijwerkingen gaat opvangen? Gaat u de schade die mensen oplopen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie compenseren? Zo ja, op welke manier?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 en 9 heb toegelicht, is het zeer onwaarschijnlijk dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen veroorzaken. Ik verwacht dan ook geen significante toename in de zorgvraag als gevolg van de vaccinaties. Door middel van vaccinatie kunnen we bescherming tegen COVID-19 op peil houden en voorkomen dat mensen ernstig ziek worden. Vaccineren draagt dus positief bij aan het verminderen van de zorgvraag als gevolg van COVID-19.
Mocht onverhoopt duidelijk worden dat, na grondige beoordeling, een duidelijk (causaal) verband bestaat tussen enig gebrek van het vaccin en de betreffende bijwerking dan zal moeten worden onderzocht of de producent van het vaccin in dit kader een toerekenbaar verwijt kan worden gemaakt. Als dat zo is, dan kan de producent onder omstandigheden worden aangesproken voor de gevolgen van daaruit voortvloeiende bijwerkingen. In die situatie kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid overnemen van de producent. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten van de vaccins tussen de overheid en de producenten. Mocht iemand ervoor kiezen de overheid hiervoor aansprakelijk te stellen dan zal aan de hand van de geldende wettelijke criteria per individueel geval beoordeeld worden of de overheid aansprakelijk kan worden geacht.
Gaat u de personen die op dit moment een mRNA-vaccinatie van Pfizer of Moderna hebben ontvangen informeren over de nieuwe onderzoeksresultaten? Gaat u de burger bij de op handen zijnde nieuwe vaccinatieronde actief informeren over het risico op deze bijwerkingen? Zo ja hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende (online) kanalen kunnen mensen informatie vinden over de COVID-19 vaccins en de mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden als zij dit willen. Daarnaast staan mogelijke bijwerkingen beschreven in de bijsluiters van de vaccins, welke te vinden zijn op de website van het CBG. Deze bijsluiters worden geüpdatet op het moment dat er nieuwe bijwerkingen aan het licht komen. Overige informatie over bijwerkingen en de voordelen en risico’s van de vaccinaties zijn te vinden op de websites van de rijksoverheid, Lareb, het RIVM en het CBG. Ook de zeer kleine kans op meer ernstige bijwerkingen zoals myocarditis en pericarditis wordt daarin benoemd.
Bent u van mening dat de vaccinatieplicht, waarover in het recent uitgekomen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over toekomstscenario’s met betrekking tot de coronapandemie wordt gesproken, nog altijd potentieel geoorloofd is, ook als de bijwerkingen van de mRNA-vaccinaties veel hoger liggen dan aanvankelijk gedacht? Zo ja, waarom?
De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik u daarom naar het rapport zelf. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Ik hecht er wel aan om aan te geven dat het onjuist is dat de WRR zou hebben geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen. Hier ben ik in de antwoorden op uw schriftelijke vragen van 7 september jl.5 al uitgebreid op ingegaan.
De arbonormen van het bagagepersoneel op Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Schipholonderzoek: de helft van onze ouderen heeft klachten»1, «Massaclaim «kansrijk» voor medewerkers op Schiphol: «Ze wisten dat ze fout waren»»2 en «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Waarom heeft de arbeidsinspectie sinds 2009 niet meer gecontroleerd, terwijl in het verleden wel allerlei eisen en verplichtingen op zijn gelegd? Hoeveel waarde heeft dit, als er toch niet op wordt gecontroleerd?
Het is belangrijk dat de arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt.
De Arbeidsinspectie is inmiddels onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. De Minister van SZW onderschrijft dat. Hierbij is het zo dat de Arbeidsinspectie altijd keuzes maakt als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heeft de Minister van SZW de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, ook breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bij welke organisaties zijn er in het verleden ook eisen en verplichtingen opgelegd, zonder daarna te controleren of de (arbeids)omstandigheden zijn verbeterd?
Hier is geen overzicht van. In het kort is de werkwijze van de Arbeidsinspectie dat wanneer er een waarschuwing of eis wordt opgelegd, er wordt gevolgd of de werkgever afdoende maatregelen neemt. Verder verwijs ik u graag naar de bijlage, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet.
Wat is de situatie omtrent andere gezondheidsrelevante arbeidsomstandigheden, zoals lawaai, (ultra)fijnstof, roosters en werktijden?
In de afgelopen jaren zijn bij de Arbeidsinspectie verschillende meldingen van medewerkers die werken op Schiphol bij de grondafhandelaren binnengekomen. Die meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Daar is door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren op gecontroleerd. Daarnaast loopt een onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de blootstelling aan gevaarlijke stoffen van platformmedewerkers op Schiphol. Door Schiphol en de sectorpartijen is een gezamenlijke taskforce ultrafijn stof opgericht. Deze taskforce onderzoekt de gezondheidsrisico’s voor platformmedewerkers in relatie tot de blootstelling aan vliegtuiguitstoot en beziet ook welke maatregelen nodig zijn. Er loopt voorts een proef met mondmaskers ter bescherming van platformmedewerkers. Voor de lange termijn wordt ingezet op maatregelen zoals het aanpassen van brandstoffen en het sleepproces van vliegtuigen (langere push back/later starten van motoren). Dit laatste kan ook positieve effecten hebben met betrekking tot lawaai.
Wat vindt u ervan dat Schiphol zes verschillende afhandelingsbedrijven heeft toegelaten? Deelt u de mening van Swissport dat daarmee zodanig concurrentie is gestimuleerd, dat werknemers hier de dupe van worden?
Het staat luchtvaartmaatschappijen vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Op 6 september 2022 is er overleg geweest met alle betrokken partijen, te weten Schiphol, FNV, grondafhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen over de beperking van het aantal grondafhandelingsbedrijven. In dat overleg is door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelingsbedrijven vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. Let wel, concurrentie is geen excuus en mag geen reden zijn om de arboregels niet na te leven.
Hoe lang zijn er al signalen van een «race to the bottom», en het effect hiervan op de arbeidsomstandigheden? Wat heeft u hier tot nu toe aan gedaan? Welke mogelijkheid heeft u om hier op in te grijpen? Deelt u de opvatting dat zelfregulering onvoldoende is, met name in concurrentie-intensieve sectoren of waar er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen werknemer en werkgever?
In de Staat van Eerlijk werk (2019)4 zijn zeven mechanismes onderscheiden die oneerlijk werk bevorderen. Sterke (internationale) concurrentie is daar één van. Tevens laat dat rapport zien dat er een groep werkenden is waar de risico’s op oneerlijk werk correleren met hogere risico’s op arboterrein. De tabel op pagina 44 van de Staat van Eerlijk werk toont de relatieve verhouding van meerdere risico’s en sectoren. Een sector, waar de Arbeidsinspectie ook projecten op deed en doet en waar ook aanbestedingen een veelgebruikte manier van contracteren zijn, betreft de schoonmaak. Ook bij het inzetten van uitzendbureaus speelt sterk het risico dat aanbesteding en onderlinge concurrentie de beloning voor de factor arbeid onder druk zet.
Het kabinet heeft de Kamer in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt van 5 juli jl. geïnformeerd over de visie van het kabinet op de arbeidsmarkt en over de uitvoering van de voorgenomen hervormingen5.
Het beleid voor de herziening van de arbeidsmarkt is er mede op gericht om dergelijke ongewenste ontwikkelingen in de arbeidsmarkt te corrigeren en om de economische zelfstandigheid van de werknemer te bevorderen. Werkgevers moeten zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor hun medewerkers. Concurrentie mag daar geen afbreuk aan doen.
Zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt zelf geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. In een Arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak. De Arbeidsinspectie toetst alleen Arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven zoals Schiphol.
Wat is de situatie bij andere werknemersgroepen waarvan de diensten op een vergelijkbare manier zijn aanbesteed?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat alle partijen naar elkaar wijzen, bijvoorbeeld bij de aanschaf van tilhulpen? Wie is daar volgens u verantwoordelijk voor?
Dat is niet wenselijk. De verantwoordelijkheden zijn helder vastgelegd in de wet. De werkgever heeft de primaire verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Dat zijn in dit geval de bagageafhandelingsbedrijven. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. Daarnaast hebben de luchtvaartmaatschappijen als opdrachtgever een rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. Van Schiphol als staatsdeelneming en als exploitant van de onze nationale luchthaven wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, en waar mogelijk haar invloed aanwendt om de arbeidsomstandigheden op het luchthaventerrein te verbeteren. Via het Sociaal akkoord is door Schiphol samen met de andere partijen de stap gezet naar equipment pooling. Dit ten behoeve van de veiligheid. Equipment pooling moet ervoor zorgen dat er een standaard set aan afhandelmateriaal (GSE) beschikbaar is voor algemeen gebruik op vliegtuigopstelplaatsen. De invoering van equipment pooling gaat vanaf 1 oktober 2022 van start.
Wat is er gedaan met alle signalen van bedrijfsartsen? Waar komen deze terecht en worden deze ook in gezamenlijkheid opgepakt?
In het algemeen wordt van gezondheidsklachten bij personeel door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het Nederlands Centrum voor Beroepszieken (NCvB) overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679. Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
De bedrijfsarts mag voorts in verband met de privacy geen informatie over de gezondheidsklachten van het personeel delen met de werkgever. Wel kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld aantallen meldingen van beroepsziekten doorgeven aan een werkgever, zolang deze informatie maar niet herleidbaar is naar het individuele niveau. Of dit voor het afhandelend personeel op Schiphol is gedaan is ons niet bekend.
Bij meldingen van de OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond stelt de Arbeidsinspectie conform artikel 24, lid 7 van de Arbowet altijd een onderzoek in. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaren heeft de Arbeidsinspectie geen meldingen van een vakbond, personeelsvertegenwoordiging of bedrijfsartsen ontvangen.
Is het mogelijk om werknemers actiever te informeren over de mogelijkheid om bij onwerkbare arbeidsomstandigheden een melding te doen bij de inspectie? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Iedereen kan een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directe link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum (MIC), maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7. Ik verwijs ik u graag naar het bijgaande document, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een scan uitgevoerd naar het fenomeen ondermelding. Deze scan heeft ertoe geleid dat de Arbeidsnspectie een project start dat de komende jaren gaat werken aan het terugdringen van ondermelding.
Vindt u ook dat Schiphol hier een verantwoordelijkheid heeft en zich niet langer afzijdig kan houden? Bent u als belangrijkste aandeelhouder bereid Schiphol hier op aan te spreken? Bent u bereid om Schiphol aan te sporen snel overgaan tot compensatie?
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers, op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever ook een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de afhandelings- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven6 dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. De Minister van Financiën onderschrijft dat. In dat kader heeft Schiphol de totstandkoming van een sector-cao in de grondafhandeling gestimuleerd. Schiphol heeft inmiddels afspraken gemaakt met de FNV en CNV in het Sociaal akkoord dat op 1 juni is afgesloten. Het Sociaal akkoord heeft als uitgangspunt dat Schiphol een aantrekkelijke werkplek voor iedereen moet zijn. Naast afspraken over het salaris en vergoedingen is in het akkoord afgesproken om te kijken naar de kwaliteit van de grondafhandelaren en de veiligheid van medewerkers. Per 1 januari 2023 wordt een Sociale Dialoog Tafel opgezet waarbij structureel sociale thema’s worden besproken. Medewerkers van betrokken partijen krijgen hierin ook een stem. Ook heeft Schiphol het afgelopen jaar manieren onderzocht om het grondafhandelingsproces op de luchthaven te verbeteren. Recent heeft Schiphol in dat kader een aantal maatregelen aangekondigd, zoals het verplicht delen van materiaal, de introductie van eisen voor toetreding en het beperken van het aantal afhandelaren.
Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de betrokken bedrijven. Zoals toegezegd in het commissiedebat van 12 mei jl. over gezond en veilig werken hebben de Ministers van SZW en IenW op 8 juli jl. bijvoorbeeld gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De betrokken Ministers zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Wat betreft compensatie van schade als gevolg van beroepsziekten geldt dat dit in eerste instantie een zaak is tussen werknemers en werkgevers. De afhandelingsbedrijven en de werknemers zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht.
Wat is de situatie op andere luchthavens? Zijn er signalen dat er vergelijkbare problematiek speelt als op schiphol?
Het toezicht op bagageafhandeling is, net als het toezicht op alle andere werkzaamheden, risicogericht en zowel actief als reactief/responsief. Vanwege het lopende onderzoek op Schiphol gaat de Arbeidsinspectie na wat de situatie op andere luchthavens is.
Hoe kunnen we in de toekomst dergelijke voorvallen voorkomen, mensen beter beschermen en achteraf beter compenseren? Wat vindt u van een financiële tegemoetkoming van werkgevers bij beroepsziekten, zoals in België en Duitsland? Kan dit een uitkomst bieden om werkgevers beter te stimuleren om beroepsziekten te voorkomen?
In algemene zin is het beleid van het Ministerie van SZW gericht op preventie van beroepsziekten. De Minister van SZW zet daartoe in op het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving, en het vergroten van kennis en bewustwording over risico’s op de werkvloer alsmede op ondersteuning van werkgevers bij de invulling van hun wettelijke taken. Een concreet voorbeeld hiervan is het RI&E programma dat sinds 2020 tot en met 2023 loopt. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en-regelgeving. Onderdeel van de nieuwe Arbovisie 2040 waaraan op dit moment gewerkt wordt is om te bezien of andere prikkels moeten worden ingebouwd om een gezond en veilig werken in de praktijk verder te bevorderen.
Onder andere België en Duitsland kennen het systeem dat ingeval van arbeidsongeschiktheid door een ongeval of een beroepsziekte een structurele inkomenscompensatie of aanvullende uitkering wordt verstrekt. Dit wordt gefinancierd uit een specifiek fonds dat wordt gevuld door premies van werkgevers. Werkgevers zijn dan doorgaans gevrijwaard tegen private aansprakelijkheid. Dit is een «risque professionel» systeem. In Nederland is voor een ander systeem gekozen, namelijk het «risque social» systeem. In Nederland krijgen werknemers in geval van arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak, een inkomensvervangende uitkering. Ook in het stelsel zoals we dat in Nederland kennen zitten voldoende prikkels voor werkgevers om ervoor te zorgen dat werknemers niet ziek worden, en – mochten zij toch ziek worden – zo snel als mogelijk weer te helpen herstellen en te re-integreren. Zo kent het Nederlandse stelsel twee jaar waarin de werkgever verplicht is het loon door te betalen.
Wervingscampagnes ten behoeve van donoren via social media |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat spermabanken, zoals de European Sperm Bank, donoren werven via verschillende sociale mediaplatforms en daarbij adverteren met «voordelen» van donorschap zoals regelmatige gezondheidschecks en vergoedingen tot 560 euro per maand?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit soort marketing bestaat en op deze manier donoren worden geworven?
In Nederland mogen bedrijven reclame maken voor hun producten en diensten, mits zij zich houden aan de ter zake geldende Nederlandse wet- en regelgeving. Er zijn geen signalen dat de European Spermbank (ESB) zich niet aan die wet- en regelgeving houdt.
Bent u het ermee eens dat deze online marketing strijdig is met het feit dat er in Nederland niet gedoneerd mag worden voor gewin maar alleen op basis van een onkostenvergoeding, zoals beschreven staat in artikel 272 van de Embryowet en in de richtlijn van het Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) waarin staat dat donatie er alleen is om iemand te helpen en niet voor eigen gewin?3
In de Embryowet (artikel 5, lid 2) is bepaald dat de terbeschikkingstelling van geslachtscellen alleen om niet kan worden gedaan. Dat betekent dat alleen de onkosten mogen worden vergoed. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) wordt klinieken geadviseerd voor de onkostenvergoeding een maximum van € 75 te hanteren. Op de website van ESB is aangegeven dat een spermadonor € 40 per donatie ontvangt. Dit bedrag is in lijn met voornoemd Landelijk standpunt spermadonatie.
De European Sperm Bank is een private Deense onderneming met een vestiging in Amsterdam. In hoeverre valt deze vestiging onder de Nederlandse wet- en regelgeving?
De vestiging van de ESB in Amsterdam richt zich op het in ontvangst nemen na verkrijgen, bewaren en bewerken van menselijk sperma voor fertiliteitsbehandelingen en deze handelingen vallen onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Met ingang van 1 juni 2022 heeft de ESB een erkenning gekregen op basis van artikel 9 van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) als orgaanbank.
Mag de European Sperm Bank juridisch gezien op deze manier een wervingscampagne richten op Nederlandse socialmedia-accounts? Op welke manier verhoudt deze juridische status zich tot klinieken in Nederland die aangesloten zijn bij de European Sperm Bank? Kunnen aangesloten klinieken aangesproken worden op deze manier van werving?
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de ESB zich niet houdt aan de Nederlandse wet- en regelgeving, zodat voor optreden door de IGJ op dit moment geen aanleiding bestaat.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om tegen deze (online) marketing op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, voor zover bij u bekend, meer bedrijven die zich niet houden aan de richtlijnen die er voor dergelijke organisaties en bedrijven?
Voor zover u met deze vraag bedoelt of er andere klinieken zijn die zich bij het werven van donoren niet houden aan de geldende wet- en regelgeving, geldt dat er daarvoor op dit moment geen aanwijzingen zijn.