Het dreigende vertrek van gasbedrijven uit Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat gasbedrijven uit Nederland dreigen te vertrekken door de tijdelijke accijnsverhoging en het invoeren van een solidariteitsbijdrage?1
Ja, ik ben bekend met het artikel uit de Telegraaf.
Klopt het dat er straks van iedere euro ongeveer 90 cent naar de staat gaat, zoals Menno Snel, voorzitter van Element NL, aangeeft?
Nee, dat is niet juist. Naast de vennootschapsbelasting (vpb) met een percentage van 25,8% over het belastbare bedrag in het hoge tarief, die geldt voor alle bv’s en nv’s, betalen bedrijven actief in de exploratie en productie van olie en gas ook zogeheten mijnbouwheffingen. Dit zijn:
Cijns: Een heffing berekend op basis van de behaalde omzet, met een staffel van 0 tot 7% op basis van geproduceerde hoeveelheden geldend voor gaswinning op land.
Oppervlakterecht: Een bedrag per km2 voor het houden van een opsporings- of winningsvergunning, variërend van € 288 tot € 865 op basis van het tijdvak van de vergunning.
Winstaandeel: 50% berekend op basis van de winst- en verliesrekening van de vergunninghouder.
Als gevolg van de tijdelijke verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet, voor zowel gaswinning op land als op zee, wordt het tarief verhoogd van maximaal 7% naar 65% voor 2023 en 2024, ten aanzien van de omzet van het geproduceerde gas boven de prijsdrempel van € 0,50 per m3. De bovengenoemde heffingen werken op elkaar in, doordat de heffingen berekend over de omzet (zoals cijns) en het oppervlakterecht leiden tot een lagere winst, op basis waarvan het winstaandeel en de vpb berekend worden. Het winstaandeel kent een wisselwerking met de vpb. Het winstaandeel is als kosten aftrekbaar voor de vpb, terwijl een fictief berekende vpb verrekenbaar is met het winstaandeel, het zogenaamde verrekenbare bedrag. Per saldo komt voor de jaren 2023 en 2024 cumulatief gemiddeld zo’n 83% van de winst toe aan de Staat. Overigens valt niet uit te sluiten dat voor een individueel bedrijf, en met name een kleinere operator, de belastingdruk in enig jaar hoger kan zijn dan het berekende gemiddelde.
Voor de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage voor 2022 geldt vervolgens dat deze wordt ingevoerd conform de op 6 oktober 2022 door de Raad van de Europese Unie (EU) aangenomen verordening betreffende een noodinterventie op de energiemarkt (de verordening)2. Op basis van de solidariteitsbijdrage uit deze verordening wordt de overwinst met 33% wordt belast. De overwinst in 2022 is vervolgens de winst voor de vpb voor zover die de gemiddelde winst voor de vpb van de jaren 2018 t/m 2021 met 20% overschrijdt. Deze solidariteitsbijdrage zal in aanvulling op de vpb worden geheven. Als gevolg hiervan is de overwinst over 2022 belast met circa 83% (toevalligerwijs is dit in beginsel hetzelfde percentage als ten aanzien van de verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet voor 2023 en 2024).
Bij beide percentages van wat aan de Staat toekomt, is reeds rekening gehouden met het winstdeel van 40% dat Energie Beheer Nederland (EBN) ontvangt.
Vindt u dit redelijk of buitenproportioneel?
Het kabinet ziet in het gekozen tarief van 65% de juiste balans tussen het belang van de burgers die lijden onder de hoge energieprijs en de bijdrage die van de vergunninghouders die van de hoge energieprijs profiteren mag worden verwacht. Voor de voorgestelde solidariteitsbijdrage voor 2022 geldt dezelfde argumentatie. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij beide voorstellen.3
Moeten gasbedrijven nu juist niet ruimte hebben om te investeren? Werkt een extreem hoge heffing dan niet averechts?
Het is door de hoge gasprijzen nog nooit eerder zo rendabel geweest om te investeren in gaswinning op de Noordzee. De ingevoerde extra heffingen zien enkel op een extra belasting op onvoorziene extreme overwinsten voor de jaren 2022 tot en met 2024. Ter referentie, de gasprijzen voorafgaand aan deze energiecrisis hebben de € 0,35 per m3 niet overschreden. Investeringsbeslissingen, die over het algemeen genomen worden voor een termijn van minimaal 10 tot 15 jaar, houden hier geen rekening mee. Dit geldt des te meer omdat bij de huidige voorliggende investeringen pas over enkele jaren gas wordt geproduceerd.
Het kabinet kijkt nog nader, ook in overleg met de sector, of er mogelijkheden zijn om naast de verhoogde mijnbouwheffingen ook investeringsprikkels in te bouwen om te zorgen dat bedrijven blijven investeren in de gasproductie in Nederland. De wenselijkheid van een dergelijk instrument zal gewogen moeten worden op basis van doeltreffendheid en doelmatigheid. Mochten hier kosten aan verbonden zijn dan zullen die binnen de begroting gedekt moeten worden.
Kunt u aangeven wat de gasbedrijven bijdragen aan de Nederlandse economie? Kunt u dit uitsplitsen in belastingen, directe- en indirecte banen?
Bedrijvigheid van de gassector, door de gaswinning uit de kleine velden, leidt tot economische activiteiten. Op de eerste plaats in de regio’s waar het gas wordt gewonnen, maar ook in de rest van Nederland. Deze activiteiten door de gaswinning uit de kleine velden vertegenwoordigen voor de Nederlandse economie een aanzienlijk grotere waarde dan de omvang van de aardgasbaten. De gasbedrijven zijn, net als andere ondernemingen in Nederland, onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Daarbovenop zijn zij ook mijnbouwheffingen verschuldigd, te weten het winstaandeel, oppervlakterecht en cijns (dat laatste alleen bij winning op land in het huidige systeem).
Via het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) wordt jaarlijks gerapporteerd over de betaalstromen van de Nederlandse delfstoffenindustrie. De rapporten richten zich op de olie-, gas- en zoutindustrie en rapporteren over de geldstromen tussen deze bedrijven en de Nederlandse overheid. Afgelopen jaar zijn middels een brief aan uw Kamer de reconciliatierapporten over 2019 en 2020 gepresenteerd4. Volgens de branchevereniging Element-NL zorgt de sector in Nederland voor zo’n 16.500 banen. Daarbij gaat het om mensen op de productielocaties, onderzoekers en technisch ontwerpers, maar ook om banen bij de toeleveringsbedrijven en bijvoorbeeld in de bouw van installaties en offshore platforms.5
Kunt u toelichten hoe de solidariteitsbijdrage en de tijdelijke accijnsverhoging zich met elkaar verhouden?
De voorgestelde tijdelijke verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet geldt voor 2023 en 2024 en is van toepassing op het deel van de omzet in een kalenderjaar dat behaald is met de verkoop van aardgas tegen een gemiddelde prijs hoger dan € 0,50 per m3. Deze verhoging is slechts van toepassing op houders en medehouders van een winningsvergunning voor aardgas. De voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage geldt voor 2022 en is van toepassing op de overwinst van fossiele bedrijven met activiteiten in de ruwe olie, aardgas, kolen en de raffinage van aardolie. Voor de wijze waarop deze overwinst wordt berekend en welk tarief van toepassing is, wordt verwezen naar het antwoord bij vraag twee.
De voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage en de voorgestelde verhoging van de cijns in de mijnbouwheffingen hebben beiden als doel om het surplus aan winsten als gevolg van onvoorziene omstandigheden – die met name zijn veroorzaakt door verstoringen op de markt in de aanloop naar en als gevolg van de Russische oorlog in Oekraïne – additioneel te belasten. De beide heffingen gelden echter volgtijdelijk voor verschillende jaren, de solidariteitsbijdrage voor 2022 en de verhoging van de cijns voor 2023 en 2024.
Waarom komt de solidariteitsbijdrage bovenop de cijns-verhoging, die ook gezien kan worden als invulling van de EU-noodverordening?
De oorsprong van de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage ligt in de verordening. Daarmee is op het niveau van de EU-actie ondernomen om de directe economische gevolgen van de scherpe stijging van de energieprijzen voor de begrotingen van overheidsinstanties, consumenten en bedrijven in de hele EU te verzachten. Om de effecten van de energiecrisis voor huishoudens te mitigeren is onder andere een solidariteitsbijdrage voorgesteld, waarvan de opbrengst dient te worden aangewend voor de ondersteuning van onder andere huishoudens. De uitzonderlijk gestegen energieprijzen hebben een bepalend en sterk effect op de inflatie en koopkracht van Nederlandse huishoudens en in het bijzonder de laagste inkomens kunnen de sterk gestegen energiekosten moeilijk of niet dragen. Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd om burgers incidenteel en structureel te compenseren voor de sterk gestegen energieprijzen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de Miljoenennota 2023 en het Belastingplan 2023.
Daarnaast is tijdens de augustusbesluitvorming besloten om een tijdelijk prijsplafond in te stellen om burgers te compenseren voor de stijgende energieprijzen en zekerheid te bieden. Dit alles heeft geleid tot een aanvullende dekkingsopgave van vele miljarden.6 Gegeven de dekkingsopgave als gevolg van het hiervoor genoemde tijdelijke prijsplafond heeft het kabinet besloten om in aanvulling op de verhoging van de cijns in 2023 en 2024 de door de verordening voorgeschreven tijdelijke solidariteitsbijdrage te introduceren in 2022. Hiermee wordt ook voor het jaar 2022 een extra opbrengst verzekerd. De opbrengst van de solidariteitsbijdrage dient daarbij ten eerste specifiek ter dekking van de tussenvariant voor het prijsplafond op energie voor kleinverbruikers in de maanden november en december van dit jaar, die via de energieleveranciers een tegemoetkoming van € 190 per maand ontvangen als korting op de energierekening.
Wat is het gevolg van de solidariteitsheffing en de tijdelijke accijnsverhoging voor het versnellingsplan van de aardgaswinning? Loopt dit hierdoor vertraging op?
Het versnellingsplan voor gaswinning op de Noordzee behelst verschillende maatregelen om de verwachte afname van gasproductie op de Noordzee te beperken en daarmee in aanvulling op energiebesparing en het opschalen van de productie van duurzame energie een bijdrage te leveren aan het beperken van de importafhankelijkheid van aardgas. Er is potentieel voor een versnelling van de gaswinning op de Noordzee, of beter gezegd het afvlakken van de dalende trend. Het realiseren hiervan vergt een voorspelbaar en stabiel investeringsklimaat. Ten aanzien van de voorspelbaarheid van het investeringsklimaat heb ik aangegeven dat ik in zal zetten op een verbetering van het vergunningenproces, waarbij voorspelbaarheid en versnelling van de procedures het doel is zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit en de zorgvuldigheid van het proces.
Het daadwerkelijke effect op de investeringsbereidheid is pas in de loop van 2023 zichtbaar. De sector geeft aan dat hierdoor het versnellingsplan dat extra gaswinning op de Noordzee beoogd, mogelijk in gevaar komt. Om die reden wordt er nader bezien of het wenselijk is om een investeringsprikkel in te bouwen om zo de negatieve effecten van de solidariteitsbijdrage en de verhoogde cijns op de gasleveringszekerheid te mitigeren. De wenselijkheid van een dergelijk instrument zal gewogen moeten worden op basis van doeltreffendheid en doelmatigheid. Mochten hier kosten aan verbonden zijn dan zullen die binnen de begroting gedekt moeten worden.
Wat is het effect van de accijns-verhoging op het investeringsklimaat ten opzichte van andere landen rondom de Noordzee? Klopt het dat deze heffingen hebben die vele malen lager zijn?
Ten aanzien van een stabiel investeringsklimaat zouden de voorgestelde verhoging van de cijns voor 2023 en 2024 en de tijdelijke solidariteitsbijdrage voor 2022 een negatieve impact kunnen hebben op de gewenste investeringen in de versnelling van de gasproductie evenals de beoogde investeringen in projecten in relatie tot de energietransitie. Dit komt met name doordat de heffingsvoet van de gasproductie activiteiten in Nederland hoger komt te liggen dan in sommige omringende landen. Zo kent het Verenigd Koninkrijk momenteel een belastingvoet van zo’n 65%, die overigens per 1 januari 2023 verhoogd zal worden naar 75% naar aanleiding van de recente bekendmaking van de verhoging van de zogeheten «windfall profit tax» aldaar7. Maar in Noorwegen is bijvoorbeeld de belastingvoet van olie- en gaswinningsactiviteiten zo’n 90%. Beide landen kennen echter ook een investeringsaftrek die in de buurt komt van de percentages gelijk aan de belastingvoet, wat het aantrekkelijker maakt om te investeren in nieuwe projecten.
Tegelijk vormen de hoge gasprijzen momenteel ook een stimulans om te investeren. De heffing wordt daarbij pas geheven vanaf een prijs die € 0,50 per m3 te boven gaat (cijns), wat als excessief kan worden beschouwd, dan wel ten aanzien van de overwinst (solidariteitsbijdrage). Investeringsbeslissingen voor dergelijke projecten zijn tot voor kort altijd genomen op basis van reguliere prijzen die niet boven de € 0,35 per m3 uit zouden komen.
Kunt u bevestigen dat de verhoging van het cijnstarief enkel in 2023 en 2024 zal gelden en daarmee dus tijdelijk zal zijn? Hoe wordt voorkomen dat de maatregel wordt verlengd?
Omdat er sprake is van een uitzonderlijke situatie, die naar verwachting tijdelijk is, is de maatregel ook tijdelijk en daarmee op dit moment voorzien voor 2023 en 2024. Mochten de verwachte ramingen uit de gasbaten uitwijzen dat er over de jaren na 2024 ook excessieve overwinsten verwacht worden en de hoge energierekeningen van consumenten ook vragen om een substantiële bijdrage in de koopkrachtreparatie zal nader worden heroverwogen of een verlenging van de maatregel nodig is.
Hoe wordt voorkomen dat incidentele winsten die los staan van de gasprijs niet in deze additionele cijnsheffing worden meegenomen?
De cijns wordt geheven over de omzet en die wordt alleen bepaald door de gasprijs (en de gewonnen hoeveelheid). Incidentele winsten die niet worden veroorzaakt door de gasprijs of de gewonnen hoeveelheid hebben dus geen invloed op de additionele cijns.
Bent u in gesprek met de gasbedrijven over deze maatregelen?
Ik ben samen met mijn collega’s de Minister van Economische Zaken & Klimaat en de Staatssecretaris van Financiën in gesprek met de sector over deze maatregelen en om te bezien of er mogelijkheden bestaan om eventuele onbedoelde effecten weg te kunnen nemen. Zo is er bijvoorbeeld naar aanleiding van deze gesprekken reeds een aanpassing gedaan aan de voorgestelde maatregelen om rekening te houden met het effect van hedgecontracten (die operators aangaan om het risico van de schommelende gasprijs te mitigeren) op de daadwerkelijke omzet van de operators en daarvoor het cijnsartikel in de Mijnbouwwet aan te passen.8
Wat zou het effect zijn op onze gaswinning als gasbedrijven daadwerkelijk zullen vertrekken?
Het staat bedrijven altijd vrij om hun activiteiten in Nederland af te bouwen of te verkopen. De laatste jaren hebben meerdere operators hun activiteiten verkocht aan andere partijen. Dit kan vervolgens ook weer voor een investeringsstimulans zorgen bij deze nieuwe spelers op de markt. Een vertrek van operators uit Nederland zonder opvolging van andere partijen zou de al aanwezige dalende trend van de gasproductie, die mede veroorzaakt wordt door de natuurlijke uitputting van de bronnen, echter nog sterker kunnen laten dalen. Hierdoor zal de importafhankelijkheid van aardgas toenemen. Mocht gaswinning onrendabel worden, dan zou de olie- en gasinfrastructuur voortijdig kunnen worden ontmanteld en verwijderd en kan dan dus ook niet meer worden ingezet voor vormen van duurzame energie. Op dit moment is gaswinning, ook na verhoging van de Mijnbouwheffingen, echter nog rendabeler dan ooit.
Zijn de accijnsverhoging en de solidariteitsbijdrage juridisch haalbaar, alsmede uitvoerbaar?
De voorgestelde verhoging van de cijns in de Mijnbouwwet en de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage zijn naar mening van het kabinet juridisch haalbaar. De Belastingdienst heeft beide maatregelen daarnaast beoordeeld met een uitvoeringstoets, waaruit blijkt de beide maatregelen uitvoerbaar zijn. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de memorie van toelichting en de uitvoeringstoets bij beide voorstellen.9
Het bericht dat chemiefabriek Chemours maandenlang veel meer GenX in water loosde dan toegestaan |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chemiefabriek Chemours loosde maandenlang veel meer GenX in water dan toegestaan»?1
Ja.
Bent u bekend met de resultaten van de metingen bij Brienenoord en Maassluis die worden aangehaald in het artikel? Erkent de u dat deze metingen eind vorig jaar een duidelijke piek laten zien in de concentratie gemeten GenX?
Ja, deze zijn bekend. Dit betreft meetresultaten van het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) van Rijkswaterstaat. Die data worden met name gebruikt voor het bepalen van trends en het leveren van nationale en internationale rapportages in verband met de Kaderrichtlijn Water. De metingen zijn niet geschikt of bedoeld om aan een individuele lozer te koppelen.
Het klopt dat de MWTL-metingen eind 2021 hogere concentraties GenX lieten zien op de meetlocaties Brienenoord (Nieuwe Maas) en Maassluis (Scheur).
Klopt het dat de fabriek van Chemours in Dordrecht de enige fabriek is in Nederland die de GenX-technologie toepast?
Voor zover mij bekend is Chemours de enige producent van GenX in een ruime straal (gehele provincie Zuid Holland) rondom de meetpunten Brienenoord en Maassluis. Dat laat onverlet dat GenX door toedoen van andere partijen in het water, de bodem of de lucht terecht kan komen. Verontreiniging met GenX is ook op andere plekken in Nederland aangetroffen, onder andere in Noord-Brabant.2 Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen het lid Van Esch (PvdD) (kenmerk 2022Z16485), zet Nederland in op een zo breed mogelijk Europees verbod op PFAS om de emissies van PFAS in de gehele keten te voorkomen.
Klopt het dat er geen andere mogelijkheid kan zijn dan dat de bij Brienenoord en Maassluis gemeten GenX-concentraties veroorzaakt zijn door lozingen van Chemours? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
Wat is de maximale hoeveelheid GenX die Chemours jaarlijks volgens zijn vergunning mag lozen? Hoe is het voorzorgsprincipe meegenomen in het bepalen van deze hoeveelheid? En is om de maximale toegestane hoeveelheid te bepalen ook getoetst aan de Kaderrichtlijn Water?
Voor de indirecte lozing van (gezuiverd) afvalwater op de rioolwaterzuivering Dordrecht heeft Chemours een vergunning van de provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen op de Beneden Merwede heeft Chemours een watervergunning die door Rijkswaterstaat is verleend namens de Minister van IenW. Op grond van die vergunningen bedragen de maximaal toegestane vrachten GenX 2 kg per jaar voor de indirecte lozing en 5 kg per jaar voor de directe lozing.
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken. Daarnaast wordt met behulp van de immissietoets gecontroleerd of de lozing geen negatieve effecten heeft op het direct ontvangende oppervlaktewater.
GenX is een Zeer Zorgwekkende Stof waarvoor in de vergunningen ook een minimalisatieplicht is opgenomen zodat emissies steeds verder worden teruggedrongen.
Bent u het met het vermoeden van de heer Jonker van de Universiteit van Utrecht eens dat op basis van de aangehaalde metingen het zeer aannemelijk is dat er veel meer GenX geloosd zou zijn door Chemours dan volgens hun vergunning is toegestaan?
De heer Jonker baseert zijn vermoeden op de MWTL-meetgegevens. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn die gegevens niet geschikt en ook niet bedoeld voor brononderzoek. Toezicht op de lozingen van Chemours vindt door Rijkswaterstaat plaats voor de directe lozingen. De omgevingsdienst DCMR Milieudienst Rijnmond houdt, namens de provincie Zuid-Holland, toezicht op het afvalwater dat na zuivering door Chemours wordt geloosd (indirecte lozingen).
Rijkswaterstaat bemonstert vier keer per jaar het rivierwater nabij Chemours voor onderzoek op onder meer PFOA en GenX. Daarnaast doet Rijkswaterstaat vier keer per jaar onaangekondigde metingen bij Chemours op het water van de directe lozing.
In de periode september-december 2021 heeft Rijkswaterstaat één bemonstering van de directe lozing uitgevoerd en twee rivierwaterbemonsteringen. DCMR Milieudienst Rijnmond meet iedere maand in verband met de indirecte lozingen.
Chemours voert zelf ook metingen uit op zowel directe lozingen (twee keer per kwartaal) als op de indirecte lozingen (wekelijks). Over de eigen monstername en ongewone voorvallen wordt gerapporteerd aan Rijkwaterstaat en DCMR Milieudienst Rijnmond. Uit geen van deze metingen blijkt dat Chemours eind 2021 de gestelde norm voor GenX heeft overschreden. Er zijn verder géén aanwijzingen dat andere bedrijven voor de overschrijdingen uit 2021 verantwoordelijk zijn. Mogelijk heeft er een illegale lozing plaats gevonden door een onbekende partij.
Bent u het ermee eens dat bij het omgaan met (p)ZZS'en, zoals bijvoorbeeld GenX, voldoende voorzorg moet worden ingebouwd en dat signalen van lozing serieus genomen moeten worden?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de keuze van Rijkswaterstaat om ondanks de aangetoonde concentraties GenX niet over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn DCMR milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat het toezichthoudend en handhavend bevoegd gezag. Zij zien, mede op basis van metingen, toe op de naleving van de lozingsnormen die aan Chemours worden gesteld.
Dat er eind 2021 tijdelijk hoge concentraties GenX werden aangetroffen in de Nieuwe Maas en het Scheur is verontrustend, maar omdat de concentraties niet kunnen worden gerelateerd aan een bepaalde partij is het helaas niet mogelijk gebleken om handhavend op te treden tegen de veroorzaker.
Klopt het dat het niet mogelijk is voor Rijkswaterstaat om op basis van metingen, zoals die van de heer Jonker, over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek? Zo ja, Wat moet er veranderen om dat wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat hier voldoende voorzorg in acht wordt genomen en dat er op een serieuze en adequate manier is gereageerd op de gemeten concentraties, zoals gemeten door de heer Jonker?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Tien jaar stilstand reden recordkrapte’ |
|
Bart Smals (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tien jaar stilstand reden recordkrapte»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zaak is om, zeker nu sprake is van een ongekende krapte op de arbeidsmarkt, er een unieke kans is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of oudere werknemers naar werk te begeleiden, maar dat hiervoor wel zaak is dat vaart wordt gemaakt met maatregelen die dit vereenvoudigen?
Iedereen die wil en kan werken of meer uren wil werken moet de mogelijkheid hebben dit te doen, zeker nu er sprake is van een krappe arbeidsmarkt. Het is onze overtuiging dat mensen met een arbeidsbeperking meer kunnen bijdragen aan onze samenleving, als we hen daartoe kansen bieden. Eventuele obstakels die werk in de weg staan moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. Zie ook het hierop volgende antwoord.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van het UWV dat het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt zaak is voor werkgevers om minder «kieskeurig» te zijn bij het aannemen van werknemers? Zo ja, hebt u dit overgebracht in uw contacten met werkgevers? Mocht u dit niet hebben overgebracht, bent u bereid dit te doen?
Het is belangrijk dat meer werkgevers kansen bieden aan mensen die een steuntje in de rug nodig hebben om aan de slag te gaan. Hier is het kabinet in de brief van 24 juni 2022 over de aanpak van de arbeidsmarktkrapte op ingegaan. Er zijn verschillende initiatieven om werkgevers over de streep te trekken om meer banen te realiseren voor mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Zo werken VNO-NCW en MKB-NL – via hun projectenorganisatie NL onderneemt Maatschappelijk! – samen aan een najaarsoffensief van bijeenkomsten en activiteiten voor werkgevers, waarin krapte en inclusie centraal staan. Hierin komen de routes uit het actieplan Dichterbij dan je Denkt, de activiteiten van regionale mobiliteitsteams voor ondersteuning van kandidaten die dat nodig hebben en de inzet voor de banenafspraak samen. Naast bijeenkomsten worden vragen van werkgevers opgepakt in samenwerking met bijvoorbeeld de werkgeverservicepunten en vindt een bel-actie plaats naar grotere werkgevers over genoemde thema’s. Daarnaast is november de maand van de 1.000 voorbeelden om werkgevers te inspireren, stimuleren en faciliteren om specifiek mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, aan te nemen. Uitgangspunt hierbij is «goed voorbeeld doet goed volgen», vandaar dat voorbeelden van inclusieve werkgevers worden uitgelicht.
Ziet u in een bredere toepassing van de no-riskpolis ook een oplossing voor het wegnemen van de risico’s voor werkgevers die hen nu nog weerhouden om een bredere blik te hanteren bij het aannemen van werknemers? Zo ja, bent u bereid om hiertoe stappen te zetten?
De voormalig Minister van SZW Wouter Koolmees informeerde uw Kamer op 2 juli 2021 over diverse onderzoeken naar de no-riskpolis. Uit de onderzoeken kwam naar voren dat de no-riskpolis voor bepaalde groepen en onder specifieke omstandigheden kan helpen op de weg naar werk(behoud). De no-riskpolis hoeft echter niet per se doorslaggevend te zijn in de afweging van werkgevers om iemand in dienst te nemen.
De no-riskpolis is daarmee niet vanzelfsprekend een oplossing voor de beperkte arbeidsparticipatie van bepaalde groepen. Om de krapte op te lossen kunnen meerdere factoren van belang zijn. Om te kunnen bepalen of een bepaalde groep gebaat zou zijn bij de no-riskpolis, dienen we te begrijpen waarom de arbeidsparticipatie van deze groepen achterblijft en welke drempels ze precies ervaren op weg naar het vinden of behouden van werk.
We hebben oog voor een juiste afbakening van de doelgroep van de no-riskpolis. Zo verkennen we op dit moment de mogelijkheden voor een (pilot met een) no-riskpolis voor langdurig bijstandsgerechtigden. Zoals de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in haar brief van 28 november jl.2 en tijdens het debat over de begroting SZW aangaf, kan een pilot meer inzicht bieden in de vraag of een no-riskpolis voor deze doelgroep werkt. Bij de begroting is het amendement van het lid De Kort3 aangenomen, dat voorziet in financiële middelen voor het samen met UWV en gemeenten uitwerken van een concreet voorstel voor een pilot. Ook loopt er momenteel een onderzoek naar de afbakening van de doelgroep voor de banenafspraak (wie onder de banenafspraak valt, heeft recht op een no-riskpolis). Het streven is om dit onderzoek begin 2023 af te ronden. Op basis van de uitkomsten en de financiële consequenties wordt een besluit genomen over het breder toegankelijk maken van de instrumenten voor de doelgroep banenafspraak (waaronder de no-riskpolis) en het al dan niet verbreden van de doelgroep banenafspraak en het verhogen van de ambitie. Dit uiteraard ook na overleg met de partijen in De Werkkamer en UWV.
Zijn werkgevers naar uw inschatting voldoende op de hoogte van de mogelijkheid van de no-riskpolis en andere tegemoetkomingen bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking of werknemers boven de pensioengerechtigde leeftijd, zoals loonkostensubsidie? Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld het feit dat slechts 17% van de werkgevers gebruik maakt van werkgeversservicepunten? Bent u bereid om meer in te zetten op voldoende voorlichting richting werkgevers over deze mogelijkheden?
Er is de afgelopen jaren, sinds de banenafspraak, veel aandacht geweest voor het belang van het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking en ook voor de mogelijkheden die er ten aanzien van ondersteuning bestaan voor werkgevers. Er is voor werknemers boven de AOW-leeftijd een verlicht arbeidsrechtelijk regime waardoor het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om AOW’ers in dienst te houden of aan te nemen. In de kamerbrief Seniorenkansenvisie4 van 24 november jl. bent u geïnformeerd over de publiekscommunicatie doorwerken na AOW-leeftijd die de komende tijd wordt vormgegeven en ingezet. Deze publiekscommunicatie heeft als doel om werkgevers beter bekend te maken met de mogelijkheden die de wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd biedt.
Specifiek ten aanzien van de werkgeversservicepunten geldt dat we het belangrijk vinden om de bekendheid te vergroten. Met de campagne werkgevers anno nu in 2020 is ingezet op het beter op de kaart zetten van de werkgeversservicepunten (waaronder de website werkgeversannonu.nl). Met ingang van 1 januari 2021 is het besluit SUWI aangepast, waarin eenduidige naamgeving van de werkgeversservicepunten wordt geregeld om de herkenbaarheid en vindbaarheid te vergroten.
Op welke termijn worden welke stappen gezet om de arbeidsmarktinfrastructuur te vereenvoudigen, bijvoorbeeld met behulp van de voorgenomen «Werkcentra», zodat werkgevers op één plek terecht kunnen met hun arbeidsmarktgerelateerde vragen? Deelt u de opvatting dat het zaak is om de inzet hierop te versnellen?
In de kamerbrief van 11 oktober jl., waarin u bent geïnformeerd over de uitgangspunten voor de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur staat dat er geen tijd te verliezen is, gezien de huidige krapte en de grote maatschappelijke opgaven waar we voor staan. De ambitie van het kabinet is om in iedere arbeidsmarktregio (in totaal 35) minimaal één (ook digitaal) loket in te richten met overal dezelfde naam (bijvoorbeeld «Werkcentrum») dat toegang biedt tot integrale arbeidsmarktdienstverlening. Bij dit regionaal loket kunnen werkenden, werkzoekenden en werkgevers met al hun arbeidsmarkt gerelateerde vragen terecht. De komende periode werken we de uitgangspunten samen met de betrokken partijen verder uit. Zoals is aangeven in de kamerbrief, is de planning om uw Kamer voor de zomer van 2023 te informeren over de nadere uitwerking.
Welke andere mogelijkheden ziet u om werkgevers te ontzorgen bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking, oudere werknemers of andere werknemers waarvoor werkgevers nu nog teveel risico’s zien?
Voor het ontzorgen van werkgevers bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking zijn diverse instrumenten beschikbaar. Zo komt de no-riskpolis werkgevers tegemoet in de loonkosten als iemand uit o.a. de doelgroep banenafspraak ziek uitvalt. Met loonkostensubsidie en loondispensatie komen gemeenten en UWV werkgevers tegemoet in de loonkosten als zij mensen in dienst nemen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Met het loonkostenvoordeel is daarnaast een financiële tegemoetkoming beschikbaar voor werkgevers die mensen uit onder meer de doelgroep banenafspraak en oudere uitkeringsgerechtigde werknemers vanaf 56 jaar in dienst nemen. Met de inzet van een jobcoach maken UWV en gemeenten persoonlijke begeleiding voor mensen uit de doelgroep banenafspraak op de werkvloer mogelijk.
Als het gaat over mensen met een arbeidsbeperking en oudere werkzoekenden dan is het van belang dat deze groep nog beter de weg naar de arbeidsmarkt weet te vinden en dat obstakels die werk in de weg staan worden weggenomen. Juist in deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt zijn er kansen voor mensen die nog aan de kant staan.
We werken daarom toe naar een verbetering van de banenafspraak. Over de stappen op dit punt is de Kamer geïnformeerd in de brief van 7 juli jl. We blijven in gesprek met betrokkenen over hoe we gezamenlijk meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk kunnen helpen en houden. Naast de banenafspraak is ook het wetsvoorstel Breed Offensief belangrijk voor de baankansen van mensen met een arbeidsbeperking. Het wetsvoorstel bevat maatregelen om de kans op werk voor deze mensen te vergroten. Op 5 juli jl. is door uw Kamer met grote meerderheid ingestemd met het wetsvoorstel. De Eerste Kamer heeft op 29 november jl het wetsvoorstel als hamerstuk aangenomen.
Als het om senioren gaat, heeft uw Kamer onlangs de Seniorenkansenvisie (SKV) ontvangen. Naast het ontzorgen van werkgevers, zijn wij van mening dat we anders naar deze groep moeten kijken. We zijn er sterk van overtuigd dat senioren meer kunnen bijdragen aan onze maatschappij, mits zij daar de kans toe krijgen. Op zoek naar effectieve nieuwe interventies bij werkgevers, zetten we in op een praktijkverkenning. De vraag hoe het loonkostenvoordeel ouderen kan worden ingezet om werkzoekende senioren aantrekkelijker te maken in de beeldvorming bij werkgevers, nemen we daarin mee. In het verlengde daarvan wordt onderzocht of het wenselijk en mogelijk is om de arbeidskosten van 55-plussers te verlagen, conform de motie van de leden Van Haga/Léon de Jong.
Tot slot, is onze ambitie om bij de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur in iedere arbeidsmarktregio minimaal 1 loket in te richten dat toegang biedt tot integrale arbeidsmarktdienstverlening van een publiek privaat samenwerkingsverband. De huidige Werkgeversservicepunten, Leerwerkloketten en het regionaal mobiliteitscentrum worden onderdeel van dit samenwerkingsverband. Voor werkgevers wordt het dan makkelijker om gebruik te maken van dienstverlening omdat zij bij 1 loket terecht kunnen met al hun vragen over het aannemen van o.a. mensen met een arbeidsbeperking of oudere werknemers en de regelingen die daarvoor beschikbaar zijn.
Deelt u de analyse dat de starre wetgeving rondom arbeidsverhoudingen een belemmering vormen voor werkgevers bij het aannemen van werknemers met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt? Zo ja, hoe vertaalt deze analyse zich in uw implementatie van de door de Commissie Borstlap aanbevolen arbeidsmarkthervormingen rondom «vast minder vast»?
In de huidige krappe arbeidsmarkt is het over het algemeen gemakkelijker voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om aan de slag te gaan. Op dat gebied zien we ook positieve ontwikkelingen: er is een afname van het aantal langdurige werklozen, het aantal mensen in de bijstand en het aantal mensen dat beschikbaar is voor de arbeidsmarkt maar niet recent heeft gezocht naar werk. Arbeidswetgeving en andere wetgeving op sociaal terrein zijn bedoeld om mensen de zekerheid te bieden van een bestaansminimum, bij voorkeur binnen een arbeidsrelatie en als het nodig is daarbuiten. Deze regelgeving maakt dat het voor werkgevers in sommige gevallen duurder is om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen. Daarom zijn er maatregelen om het voor werkgevers zo aantrekkelijk en gemakkelijk mogelijk te maken dit toch te doen. Zie hiervoor onder meer de genoemde maatregelen in de antwoorden op vraag 5 en 7.
Het kabinet beoogt de totstandkoming van duurzame arbeidsovereenkomsten te bevorderen, met maatregelen die zowel de zekerheid van mensen in een flexibel contract moeten laten toenemen, als de wendbaarheid van ondernemingen moeten vergroten. Uw Kamer heeft hierover in juli een brief ontvangen met de hoofdlijnen van het beleid op deze onderwerpen. Begin 2023 ontvangt u een brief over de voortgang van de uitwerking daarvan.
Ziet u nog mogelijkheden tot deregulering die kunnen bijdragen aan het bieden van meer kansen voor mensen met een arbeidsbeperking en oudere werknemers of andere werknemers waarvoor werkgevers nu nog teveel risico’s zien?
In het antwoord op vraag 7 zijn wij ingegaan op maatregelen om het aantrekkelijker en eenvoudiger te maken voor werkgevers om onder meer mensen met een arbeidsbeperking of ouderen aan te nemen. Specifiek voor wat betreft werknemers boven de pensioengerechtigde leeftijd voegen we hierbij nog toe dat uit het SEO-onderzoek «Evaluatie Wet werken na de AOW» blijkt dat een groot deel van de werkgevers niet bekend is met het verlichte arbeidsrechtelijke regime dat sinds de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geldt voor werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt5. Zo heeft een werkgever een kortere loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en is de werkgever bij ontslag geen transitievergoeding verschuldigd. Om werkgevers te wijzen op het verlichte arbeidsrechtelijke regime en de mogelijkheden die de wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd biedt, zal zoals aangegeven in de Seniorenkansenvisie6 de komende tijd een publiekscommunicatie doorwerken na AOW-leeftijd worden vormgegeven en ingezet.
Kunt u voorbeelden geven van cao’s die het aannemen of in dienst nemen van ouderen of mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de weg zitten, bijvoorbeeld omdat het in dienst blijven na de pensioengerechtigde leeftijd niet mogelijk is? Bent u bereid hiervan een inventarisatie te doen en de Kamer hierover te informeren?
In cao’s kunnen afspraken worden gemaakt over beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (pensioenontslagbeding, waarbij de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd) en over doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd (of er doorgewerkt mag worden, onder welke contractvorm, maximale leeftijd tot wanneer er mag worden doorgewerkt). Deze afspraken worden jaarlijks onderzocht door SZW (hoofdstuk «Oudere werknemers» in de cao-rapportage). Uit de rapportage blijkt dat voor 59% van de werknemers die onder een cao in het onderzoek vallen, de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op het moment dat de werknemer de AOW-gerechtigde (of de overeengekomen pensioengerechtigde) leeftijd bereikt; voor nog eens 31% van de werknemers is opgenomen dat een pensioenontslagbeding van kracht is tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. Voor 72% van de werknemers met een cao is een bepaling opgenomen over de mogelijkheid om door te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Hieruit volgt dat een cao met een pensioenontslagbeding, daarnaast ook een afspraak kan bevatten over de mogelijkheid tot doorwerken. Een pensioenontslagbeding hoeft dus niet per se belemmerend te werken voor het in dienst nemen of behouden van oudere werknemers. Bovendien kunnen werkgevers in de praktijk afwijken van de afspraken, door op individuele basis doorwerken toe te staan. We beschikken niet over informatie waaruit blijkt hoe vaak hiervan sprake is.
Hoeveel cao’s een afspraak bevatten over een pensioenontslagbeding in combinatie met een afspraak over doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd (of in hoeveel cao’s een pensioenontslagbeding juist niet samengaat met een afspraak over doorwerken), is op dit moment niet bekend, omdat deze aspecten tot op heden los van elkaar zijn geanalyseerd en niet in samenhang. Op dit moment loopt de dataverzameling voor de volgende cao-rapportage die medio 2023 naar de Kamer wordt gestuurd. De onderzoekers hebben toegezegd in deze rapportage de hierboven genoemde aspecten in samenhang tot elkaar te bezien.
Wat is de stand van zaken rondom het doorbetalen van loon door mkb’ers in geval van ziekte? Kunt u aangeven wat de stand van zaken rondom gesprekken die hierover met sociale partners gevoerd worden?
In het coalitieakkoord is afgesproken om loondoorbetaling bij ziekte te verbeteren door de re-integratie in het tweede ziektejaar in principe te richten op terugkeer naar werk bij een andere werkgever (het tweede spoor). Dit is in lijn met het SER MLT-advies. Begin 2023 wordt uw Kamer hierover nader geïnformeerd.
Kunt u een internationale vergelijking geven van de regels van loondoorbetaling bij ziekte? Bent u bereid om nader te onderzoeken wat de impact van de Nederlandse regelgeving op dit punt is op de bereidheid van werkgevers om werknemers met meer afstand tot de arbeidsmarkt of oudere werknemers aan te nemen?
Het stelsel van loondoorbetaling bij ziekte zoals we dat in Nederland hebben, kan internationaal gezien als ruim worden bestempeld7. Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid zou in zijn geheel bezien moeten worden om een juiste vergelijking tussen landen te maken.
Tijdens het Kamerdebat over de krapte op de arbeidsmarkt van 29 september jl. is een motie van Azarkan en Gündoğan aangenomen die de regering verzoekt te onderzoeken of een loondoorbetalingstermijn van twee jaar bij ziekte een belemmering vormt tot het deelnemen aan de arbeidsmarkt. In reactie op de motie gaf de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het debat aan dit te willen beleggen bij de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel. Deze commissie is gevraagd te komen met oplossingsrichtingen vanuit een meervoudige probleemanalyse omtrent de belangrijkste knelpunten in het huidige stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het verzoek daarbij is om de probleemanalyse in context te zetten met een internationale vergelijking van stelsels. De periode van loondoorbetaling bij ziekte is onderdeel van dit vraagstuk.
Boetes voor huisartsen die niet-toegestane medicijnen tegen Corona voorschreven |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boetes voor artsen die niet-toegestane medicijnen tegen Corona voorschreven»?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom in de protocollen van de beroepsgroep expliciet staat opgenomen dat voor het gebruik van de off-label medicatie Ivermectine en/of Hydroxychloroquine bij COVID-19 geen plek is? Wat zijn hiervoor de medische overwegingen?
Het is niet aan mij om de protocollen van de medische beroepsgroepen te duiden – deze worden door en voor de beroepsgroep zelf opgesteld.
Kunt u verklaren waarom sommige andere experimentele behandelingen van COVID-19-infecties, zoals vaccineren met een nieuw vaccin waarover nog relatief weinig bekend was, wel geoorloofd zijn, maar het inzetten van Ivermectine en Hydroxychloroquine niet, terwijl over de antivirale werking en de potentiele bijwerkingen daarvan veel data beschikbaar is?
Ik wil allereerst duidelijk maken dat de coronavaccins die in Nederland worden ingezet geen experimentele behandelingen zijn, dat is een onjuiste bewering. Verder geldt in Nederland doorgaans dat geneesmiddelen worden ingezet voor de indicaties waarvoor zij op de markt zijn gebracht. Hier zijn enkele uitzonderingen op, bijvoorbeeld dat een arts een middel off-label (d.w.z. voor een andere indicatie) kan voorschrijven wanneer dit in de richtlijnen van de beroepsgroep is opgenomen. Het inzetten van ivermectine en hydroxychloroquine voor de behandeling van COVID-19 is niet opgenomen in de richtlijn van de beroepsgroep, dit wordt zelfs expliciet afgeraden, en is derhalve niet geoorloofd.
Deelt u de mening dat het in crisissituaties soms belangrijk is om beslissingen te nemen die buiten de gebaande paden en protocollen vallen? Zo ja, bent u dan niet van mening dat de betreffende artsen bij het voorschrijven van deze off-label medicatie gepoogd hebben te handelen in het belang van hun patiënten door aan preventie en vroegsignalering te doen, teneinde hen met veilige en non-invasieve behandelingen te behoeden voor een ernstig verlopende COVID-19-infectie? Zo ja, bent u dan niet van mening dat dat gegeven moet prevaleren boven het feit dat deze artsen off-label medicatie hebben voorgeschreven?
Ook bij crisissituaties moet het uitgangspunt zijn dat alleen werkzame en veilige geneesmiddelen worden toegepast. Dit geldt ook voor een preventieve behandeling. Het off-label voorschrijven van geneesmiddelen die niet aan deze voorwaarden voldoen, acht ik niet in het belang van de patiënt.
Weet u wat het effect is geweest van de behandelingen met off-label medicatie die de patiënten van deze artsen hebben gekregen? Hoeveel van deze mensen hebben alsnog een ernstig verlopende COVID-infectie doorgemaakt? Bij hoeveel van deze mensen namen hun klachten significant af na de behandeling met deze off-label medicatie? Als u hiervan niet op de hoogte bent, gaat u hiernaar dan nog onderzoek doen?
Deze cijfers heb ik niet en ik ben niet voornemens hier onderzoek naar te doen. Er zijn reeds veel data beschikbaar uit gecontroleerde klinische studies. De huidige consensus binnen de medische beroepsgroepen is dat zowel ivermectine als hydroxychoroquine niet werkzaam zijn tegen COVID-19.
Bent u ervan op de hoogte dat door de betreffende artsen duizenden hulpvragen zijn afgehandeld door middel van het inzetten van Ivermectine en Hydroxychloroquine en kunt u uitleggen waarom er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en uw departement nooit gevraagd is naar de resultaten van deze behandelkeuzes van artsen? Vindt u niet dat het in het nationaal belang, in het belang van de volksgezondheid en in het belang van de toekomstige zogenaamde «pandemische paraatheid» is om de resultaten hiervan in kaart te brengen?
Ivermectine en Hydroxychloroquine zijn niet goedgekeurd voor de indicatie behandeling van een COVID-19 infectie. Er zijn geen data overlegd over de werkzaamheid en veiligheid van deze middelen voor bovengenoemde indicatie, waardoor geen beoordeling heeft plaatsgevonden. Uit de Geneesmiddelenwet volgt de hoofdregel dat een geneesmiddel slechts mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bij mogelijk off-label gebruik baseert de inspectie zich op de wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen die door de beroepsverenigingen worden opgesteld op basis van een kritische beschouwing van (inter)nationale literatuur.
Bent u ervan op de hoogte dat de IGJ voor het kunnen uitschrijven van boetes gegevens heeft opgevraagd die raken aan de privacywetgeving, bijvoorbeeld middels het opvragen van uitgeschreven recepten voor off-label medicatie? Kunt u verklaren op welke gronden de privacywetgeving voor deze doeleinden geschonden mocht worden? Op welke manier vindt u deze werkwijze van de IGJ te rechtvaardigen?
Van strijdigheid met privacywetgeving is geen sprake. Op grond van onder andere artikel 100, zesde lid, van de Geneesmiddelenwet is de inspectie bevoegd tot het opvragen van een recept.
Waarom gaat de IGJ direct over tot het uitgeven van geldboetes en worden niet eerst andere middelen ingezet, zoals bijvoorbeeld het aanscherpen van toezicht? Is het direct overgaan tot het uitschrijven van boetes bovendien niet tegen de eigen richtlijn van de IGJ zelf, waarin staat dat alvorens wordt overgegaan tot bestuursrechtelijke maatregelen, eerst geopteerd moet worden voor advies-, stimulerings, en corrigerende maatregelen?
Van een verplichting voor IGJ tot het altijd eerst kiezen voor adviserende of stimulerende maatregelen is geen sprake. Op grond van artikel 101 van de Geneesmiddelenwet is een overtreding van artikel 68 bestuurlijk beboetbaar. De IGJ heeft in diverse gevallen geoordeeld dat het opleggen van een bestuurlijke boete een passende maatregel is in die zaken en heeft hiervoor de «Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport» gevolgd. Daarin is opgenomen dat direct een bestuurlijke boete opgelegd wordt. IGJ handelt op basis van meldingen en signalen die zij daarover ontvangt. Bovendien heeft de IGJ op haar website meermaals aandacht gevraagd voor dit onderwerp, namelijk in de nieuwsberichten van 26 maart 2020, 8 april 2020, en 25 maart 2021. In die nieuwsberichten is ook gecommuniceerd dat dit off-label voorschrijven in strijd is met de wet en dat de inspectie zou ingrijpen als dit toch zou gebeuren.
Vindt u het uitschrijven van deze in sommige gevallen hoge geldboetes proportioneel voor deze kwestie, zeker gezien het feit dat er geen mensen schade hebben opgelopen van het gebruik van deze off-label medicatie en er bovendien goede resultaten mee geboekt zijn? Zo ja, waarom vindt u het opleggen van geldboetes geoorloofd?
De IGJ heeft zoals hierboven weergegeven in diverse gevallen geoordeeld dat het opleggen van een bestuurlijke boete een passende maatregel is en heeft hiervoor de «Beleidsregels bestuurlijke boete Ministerie Volksgezondheid Welzijn en Sport» gevolgd. Tegen de besluiten hiertoe kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
Is de IGJ in de keuze voor het direct overgaan tot het uitschrijven van geldboetes beïnvloed door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke manier en vindt u het gerechtvaardigd dat het ministerie zich actief mengt in de beleidskeuzes van de Inspectie?
De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. De IGJ heeft in de betreffende gevallen op onafhankelijke wijze geoordeeld dat een boete een passende maatregel was en heeft deze boetes in mandaat opgelegd.
Waarom wordt het voorschrijven van andere off-label medicatie voor andere aandoeningen vaak wel degelijk gedoogd, maar wordt het protocol bij de behandeling van COVID-19 dusdanig strikt gehanteerd? Kunt u uitleggen waarin het verschil zit, zeker gezien het feit dat sommige andere medicatie die off-label wordt voorgeschreven soms hevige bijwerkingen kent en de off-label medicatie die voorgeschreven werd voor COVID-19 niet? Gaat u, met het oog op het gelijkheidsbeginsel, artsen die voor andere aandoeningen wel off-label medicatie voorschrijven voortaan ook beboeten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van 14 juni 20223 reeds uiteen heb gezet, volgt uit de Geneesmiddelenwet de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd. Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen vanwege off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de Geneesmiddelenwet.
Off-label voorschrijven mag als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Er zijn geen protocollen of standaarden van de beroepsgroep die het gebruik van ivermectine en hydroxychloroquine toestaan. Sterker nog, in de standaarden en protocollen van de beroepsgroep staat expliciet dat voor het off-label gebruik van deze middelen bij Covid-19 geen plek is. Voor deze 16 artsen was het off-label voorschrijven daarom niet toegestaan.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.4
Gaat u het gebruik van off-label medicatie zoals Ivermectine en Hydroxychloroquine heroverwegen bij de (lange termijn) aanpak van COVID-19, aangezien verscheidene onderzoeken inmiddels laten zien dat deze middelen wel degelijk een positief resultaat lijken te kunnen hebben op het voorkomen van een ernstig verlopende COVID-19 infectie? Worden de protocollen omtrent deze medicatie aangepast? Zo ja, worden de geldboetes die nu zijn uitgeschreven terugbetaald aan de betreffende artsen?
Ik heb u, zowel in deze beantwoording, alsook in de beantwoording van eerdere Kamervragen, en in plenaire debatten en in commissiedebatten, meermaals toegelicht dat ik de behandelrichtlijnen niet vaststel en ik hier geen invloed op heb. Dit is ook juist, wetenschappelijke data moeten op inhoud worden beoordeeld door de betrokken medische experts.
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) |
|
Ulysse Ellian (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake het geschil tussen de AP en de KNLTB van 22 september 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het geschil tussen de AP en VoetbalTV van 22 juli 2022?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Met de uitspraak ben ik bekend. De Raad van State heeft geoordeeld dat de AP ten onrechte niet de andere belangen die VoetbalTV heeft aangevoerd bij haar beoordeling heeft betrokken. VoetbalTV stelde namelijk dat het niet uitsluitend een commercieel belang had bij het maken van beelden van voetbalwedstrijden. De vraag of een louter commercieel belang op zichzelf kan dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, is nog niet beantwoord. Over ditzelfde vraagstuk heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak tussen de AP en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) op 22 september een tussenuitspraak3 gedaan, waarin zij heeft besloten prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) te stellen. Een van de vragen is of een zuiver commercieel belang kan gelden als gerechtvaardigd belang. De rechtsontwikkeling op dit punt is dus nog gaande. Het past mij om de uitkomsten daarvan af te wachten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit van 10 september 2020?3
Ik ben bekend met deze antwoorden.
Bent u bekend met het artikel van NRC van 3 juli 2022 «Brussel vindt Nederlandse privacywaakhond te strikt»?4 Wat is uw reactie op dit artikel?
Dit artikel is mij bekend. In het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) zijn de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten verenigd en worden richtsnoeren opgesteld om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Artikel 29-werkgroep», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang».6 Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het HvJEU zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten. De Rechtbank stelt deze vraag om meer duidelijkheid te krijgen, omdat uiteindelijk de interpretatie van Unierechtelijke begrippen aan het HvJEU is. Ik vind het een goede zaak wanneer daardoor rechtseenheid ontstaat over de uitleg van deze norm.
Is de brief van de Europese Commissie in het artikel van NRC gedeeld met het kabinet? Zo ja, wat was destijds de reactie van het kabinet op deze brief, zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dit soort zienswijzen onder de aandacht zouden moeten worden gebracht van de Minister voor Rechtsbescherming?
De brief is destijds niet gedeeld met het kabinet. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen in het gegevensbeschermingsrecht met belangstelling. Dat laat onverlet dat de Europese Commissie in beslotenheid met een toezichthouder als de AP moet kunnen corresponderen zonder daarbij de regering van de desbetreffende lidstaat te betrekken.
Is de brief van de Europese Commissie door de AP ingebracht in de juridische procedures tegen VoetbalTV en de KNLTB? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De stukken die worden gewisseld binnen de beslotenheid van een (in dit geval nog lopende) gerechtelijke procedure zijn tussen de partijen en de rechter. Tijdens een gerechtelijke procedure geldt altijd een vorm van beslotenheid over de stukken die tussen de verschillende partijen en de rechter worden gedeeld. Dat is ook in deze zaak het geval.
Als de brief van de Europese Commissie niet in betreffende juridische procedures is gedeeld, bent u in dat geval bereid te laten onderzoeken of de AP in deze procedures onrechtmatig heeft gehandeld?
Voor een dergelijk onderzoek zie ik geen aanleiding. Het is niet aan het kabinet om zich te mengen in gerechtelijke procedures waarin het zelf geen partij is.
Is het achterhouden van relevante informatie zoals de zienswijze van de Europese Commissie in een juridisch geschil wat u betreft wenselijk in onze democratische rechtsstaat?
De beoordeling welke stukken voor de beslechting van een geschil noodzakelijk zijn, is aan de rechter, niet aan het kabinet.
Deelt u het oordeel van de Europese Commissie uit maart 2020 dat de lijn van de AP veel te strikt is? Acht u de motivering van de Europese Commissie om de AP hierop te wijzen steekhoudend?5 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De rechtsvraag of een zuiver commercieel belang een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid onder f, van de AVG kan zijn (en het verwerken van persoonsgegevens met het oog daarop rechtmatig kan zijn), is in het kader van prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJEU. Ik vind het passend om het oordeel van het HvJEU af te wachten.
Kunt u er bij de AP op aandringen dat zienswijzen van de Europese Commissie over de interpretatie van de AVG voortaan op de website van de AP worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik niet voornemens. De Europese Commissie gaat, als opsteller en verzender ervan, in de eerste plaats zelf over de publicatie van haar documenten.
Is er sinds de uitspraak van de Raad van State van juli 2022 contact geweest met de AP en is de AP gewezen op de consequenties die de uitspraak met zich meebrengt voor het handhavingsbeleid van de AP? Zo ja, wat is uit dit contact gekomen?
Er is geen contact geweest tussen mijn departement en de AP in de hier bedoelde zin naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State.
Is sinds de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ooit de Landsadvocaat om advies gevraagd over de interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang»? Zo ja, wat was de strekking van dit advies?
Het kantoor van de Landsadvocaat, Pels Rijcken, is niet om advies gevraagd. De AP had Pels Rijcken wel gevraagd om haar bij te staan in de procedure over de aan de KNLTB opgelegde boete. Pels Rijcken heeft echter laten weten dat het haar niet vrijstond om als advocaat voor de AP op te treden vanwege conflicterende belangen.
Deelt u nog steeds de mening dat het onwenselijk is dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Zo ja, waarom houdt de AP tot op heden nog altijd vast aan een striktere interpretatie van het begrip «gerechtvaardigd belang» dan andere EU-lidstaten?
Door de AVG gelden in Europese lidstaten in beginsel gelijke normen wat betreft gegevensbescherming en privacy. Op een aantal punten biedt de AVG ruimte aan landen om nadere regels vast te stellen, of dienen lidstaten in lidstaatrechtelijk recht zaken te regelen, zoals bijvoorbeeld uitzonderingen op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. In de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), maar ook in sectorwetgeving wordt uitvoering gegeven aan deze ruimte. Unierechtelijke begrippen dienen echter unierechtelijk te worden uitgelegd. In de European Data Protection Board (EDPB) zijn de Europese privacytoezichthouders verenigd en worden guidelines gemaakt om de uitleg van de AVG te harmoniseren en om handhaving gelijker in te richten. Laatstelijk in 2014 is door de voorganger van de EDPB, de «Article 29 Working Party», een advies uitgebracht over de uitleg van het begrip «gerechtvaardigd belang»8. Over de uitleg van dit begrip heeft de Rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze procedure duurt gemiddeld twee jaar. De beantwoording door het Hof zal vervolgens van toepassing zijn in alle Europese lidstaten.
Welke stappen zijn er sinds 2020 gezet om de AP het belang van rechtseenheid onder de aandacht te brengen en wat heeft de AP sindsdien gedaan om rechtseenheid te bevorderen?
De AP is lid van de EDPB en heeft in samenwerking met de andere Europese privacytoezichthouders in 2022 al meer dan tien guidelines vastgesteld ter bevordering van de rechtseenheid binnen Europa.
Bent u bereid in het kader van het terugdringen van onnodige juridische procedures in gesprek te gaan met de AP om het boetebesluit jegens de KNLTB te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de onafhankelijke positie van de AP en het feit dat er op dit moment een juridische procedure loopt over dit boetebesluit, ben ik niet voornemens met de AP hierover in gesprek te gaan. De AP treedt op grond van artikel 52 van de AVG onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor juridische procedures.
Het bericht ‘UK to issue ‘threat alert’ over China’s attempts to recruit RAF pilots’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UK to issue «threat alert» over China’s attempts to recruit RAF pilots»?1
Ja.
Zijn er bij het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de veiligheidsdiensten gevallen bekend van voormalige piloten die trainingen geven aan de Chinese strijdkrachten, al dan niet via bedrijven in derde landen?
Het mogelijk rekruteren van Britse (ex)-vliegers door China is zorgelijk. Zoals in het openbare MIVD jaarverslag 2021 staat, onderkent Nederland dat China streeft naar een moderne krijgsmacht van wereldklasse en dat China omvangrijke en structurele inlichtingenactiviteiten uitvoert om dit doel te bereiken.2 De MIVD doet actief onderzoek naar deze Chinese activiteiten om de dreiging tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Uw Kamer wordt hierover via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Bent u bereid om bij de Britse autoriteiten na te gaan welke vliegschool in Zuid-Afrika in het bijzonder bekend staat om het met behulp van voormalige piloten van de Britse luchtmacht aanbieden van trainingen aan de Chinese strijdkrachten?
Ja. Het kabinet staat in nauw contact met de Britse autoriteiten over dit onderwerp. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze informatie worden in het openbaar geen verdere uitspraken gedaan.
Zijn er heden of in het verleden piloten van de Nederlandse krijgsmacht verbonden aan deze vliegschool?
Zoals in antwoord op vraag 2 gemeld doet de MIVD actief onderzoek naar activiteiten om dreigingen tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wordt er gemonitord of voormalig defensiepersoneel na het verlaten van de actieve dienst trainings- of advieswerkzaamheden aanbiedt aan krijgsmachten van andere landen, zijnde niet NAVO-, EU- of gelijkgestemde partnerlanden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden bestaan er momenteel om dergelijke advieswerkzaamheden te verbieden of anderszins aan regels te onderwerpen?
De huidige wetgeving voorziet erin dat in geval militairen in actieve dienst zonder verlof daartoe en met inachtneming van de geheimhoudingsplicht in vreemde krijgsdienst treden, de strafbaarheid daarvan conform het Wetboek van Militair Strafrecht als desertie kan worden beschouwd. Voor burgers geldt dat in krijgsdienst treden bij een vreemde mogendheid alleen strafbaar is indien dit plaatsvindt wanneer een oorlog met die staat in het vooruitzicht ligt.
Op basis van de Wet ambtenaren defensie en de Ambtenarenwet 2017 geldt dat iedere (militair) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht. Ook vloeit uit deze wetten voort dat medewerkers nevenwerkzaamheden moeten melden als die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling kunnen raken. Het verbieden van nevenactiviteiten is aan de orde indien goede vervulling van de functie of de dienst, onvoldoende gegarandeerd kan worden.
Voor zittend Defensiepersoneel, dat op basis van een verklaring van geen bezwaar (VGB) werkzaam is bij Defensie, geldt bovendien dat zij bij herhaling worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek door de MIVD, waarbij «loyaliteit» en «ongewenste beïnvloeding» een van de beoordelingsfactoren zijn (Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021).3 In dienst treden bij een andere mogendheid kan dus leiden tot een intrekking van de VGB en daarmee ontheffing uit de functie.
Bovenstaande is niet van toepassing op mensen die niet meer in dienst van Defensie zijn. Wel blijft voor hen, ook na beëindiging van het dienstverband, de wettelijke geheimhoudingsplicht gelden.
Deelt u de mening dat, indien deze regels niet bestaan, het een gevaar voor de Nederlandse en bondgenootschappelijke veiligheid vormt als voormalig Nederlands Defensiepersoneel bijdraagt aan de training van de Chinese strijdkrachten, en dat hiertegen maatregelen genomen dienen te worden? Zo nee, hoe verhoudt deze conclusie zich dan tot de conclusie in het strategisch concept van de NAVO dat China een bedreiging vormt voor onze belangen, veiligheid en waarden?
Het kabinet deelt de mening dat bijdragen aan het trainen van de Chinese strijdkrachten door voormalig Nederlands Defensiepersoneel onwenselijk is. Het kabinet beziet momenteel samen met het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners of acties, in aanvulling op de mogelijkheden zoals beschreven in antwoord op vraag 6, nodig en mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat er in het bijzonder maatregelen genomen dienen te worden om overdracht van militaire kennis en vaardigheden te verhinderen richting landen die volgens het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inlichtingendiensten doen actief onderzoek naar activiteiten van statelijke actoren die raken aan onze nationale veiligheid. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze onderzoeken kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Bent u bekend met artikel 101 (treden in vreemde krijgsdienst) en 205 (werven voor vreemde krijgsdienst) uit het Wetboek van Strafrecht?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er verschillende mogelijkheden, waaronder de door u aangehaalde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.
Ziet u mogelijkheden om voormalig medewerkers van de krijgsmacht die, al dan niet via derde landen, ingehuurd worden door de in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren vastgestelde landen die een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben, onder deze wetsartikelen te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om de wet dusdanig aan te passen dat dit wel tot de mogelijkheden behoort?
Zie antwoord vraag 9.
Het aanbieden van verzekeringsproducten aan alleen hoger opgeleiden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met verzekeraars (zoals Promovendum) die naar eigen zeggen alleen verzekeringen met een bepaalde lage premie aanbieden aan hoger opgeleiden?
Ja.
Kunt u schetsen wat wettelijk is toegestaan op het gebied van het niet accepteren van mensen die een aanvraag doen bij een verzekeraar (acceptatieplicht) en de mogelijkheid van verzekeraars om binnen verzekeringsproducten de premie te differentiëren op bepaalde kenmerken en specifiek op opleidingsniveau?
Een acceptatieplicht voor verzekeringsproducten geldt momenteel in Nederland alleen voor de basiszorgverzekering. Dit is neergelegd in de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars hebben de plicht om iedereen te accepteren die aan de wettelijke vereisten voldoet en hen tegen gelijke voorwaarden en premies een basisverzekering aan te bieden. Hier staat tegenover dat alle burgers ook een verzekeringsverplichting hebben.
Bij alle overige verzekeringsproducten zoals aanvullende zorg-, schade- en levensverzekeringen is geen sprake van acceptatieplicht, een door de overheid vastgesteld basispakket of een verbod op premiedifferentiatie. Burgers hebben de keuze (en geen plicht) om een verzekering af te sluiten. Een uitzondering hierop is de verplichting voor bezitters van motorrijtuigen om een WA-verzekering af te sluiten, op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het staat verzekeraars op hun beurt vrij om hun aanbod te beperken tot bepaalde groepen. Tevens hebben verzekeraars vrijheid om te differentiëren in de premies die zij vragen. Dit kan ook ten gunste van de consument komen, wat verder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn gegevens die niet gebruikt mogen worden om het aanbod te ontzeggen aan bepaalde groepen of om tot onevenredige premiedifferentiatie te komen, omdat daarmee sprake zou zijn van overtreding van het discriminatieverbod dat onder meer volgt uit artikel 1 van de Grondwet en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het discriminatieverbod is nader uitgewerkt in de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Daarin is expliciet gemaakt dat geen direct of indirect verboden onderscheid gemaakt mag worden op basis van gegevens over godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Verder is er de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte, op grond waarvan het verzekeraars verboden is om bij het aanbieden van verzekeringen onderscheid te maken gebaseerd op handicap of chronische ziekte. Het discriminatieverbod leidt er overigens niet toe dat dat de genoemde gronden geheel niet gebruikt mogen worden door verzekeraars. Een indirect onderscheid is wettelijk toegestaan wanneer daar een objectieve rechtvaardiging voor is. Daarvoor is vereist dat het onderscheid een legitiem doel heeft, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat een hogere verzekeringspremie wordt gevraagd voor een aanvullende zorg-, overlijdens- of levensverzekering op basis van een handicap of chronische ziekte. Alle kenmerken die niet in discriminatiewetgeving zijn gespecificeerd – waaronder het opleidingsniveau – mogen ruimer gebruikt worden bij klantacceptatie en het vaststellen van de hoogte van premies, mits dit niet leidt tot een indirect onderscheid dat verboden is op basis van de wettelijk geëxpliciteerde kenmerken.
Een andere wettelijke norm die hierbij relevant is, betreft de vereisten van productontwikkeling die zijn vastgelegd in de Richtlijn (EU) 2016/97 betreffende verzekeringsdistributie (IDD). Daarin is opgenomen dat verzekeraars bij het ontwerpen van hun producten voldoende rekening moeten houden met de belangen van de consument. Tot slot is bij het gebruik van gegevens door verzekeraars eveneens alle privacywetgeving van toepassing, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Wat vindt u van het feit dat verzekeraars adverteren met de boodschap om er alleen voor hoger opgeleiden te zijn? Hoe beziet u dit in het licht van de kloven in de samenleving?
Marktpartijen hebben in beginsel de vrijheid om hun aanbod en marketing te beperken tot bepaalde doelgroepen. Ik volg deze ontwikkelingen evenwel nauwlettend, omdat er negatieve effecten kunnen optreden als deze marketingmethoden leiden tot vergaande differentiatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in een verkenning ook gewezen op de mogelijke voordelen en risico’s van differentiatie in verzekeringspremies.1 Daarnaast heeft DNB in een rapport recent aandacht gevraagd voor dit onderwerp.2
Binnen het verzekeringsstelsel worden kosten verdeeld doordat degene met minder risico en schade meebetalen voor degenen die hogere risico’s en kosten met zich meebrengen. Het verzekeren van een gecombineerde groep van zowel hoog- als laagrisico subgroepen zorgt voor een betere risicospreiding voor een verzekeraar. Dit wordt aangeduid als risk pooling. Hiermee wordt bereikt dat premies lager en stabieler blijven. Er is daarmee sprake van solidariteit tussen verzekerden. Het kan voor verzekeraars echter voordelig zijn om zich te richten op klanten die minder risicovol zijn omdat er dan minder wordt uitgekeerd en de kosten dus lager zijn. Een verzekeraar met een relatief minder risicovol klantenbestand zal als gevolg van de lagere kosten een lagere premie kunnen vragen. Het bestaan van deze premiedifferentiatie levert ook maatschappelijk voordelen op, doordat het prikkels geeft voor mensen om wenselijker gedrag te vertonen, omdat zij daarmee hun eigen kosten kunnen beperken. Dat is ook in het belang van de samenleving. Als mensen bijvoorbeeld veiliger gaan rijden dan vergroot dat de algehele verkeersveiligheid.
Het risico bestaat echter dat de bovengemiddeld risicovollere verzekerden zich gaan concentreren bij andere verzekeraars, waar de premies hoger zullen uitvallen. In het uiterste geval zou dat er toe kunnen leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij zich niet meer kunnen verzekeren omdat de premies voor hen te hoog worden. Als het uiteenlopen van de premies ook nog eens tot uiting komt langs de scheidslijnen van bestaande ongelijkheid in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden, dan bestaat de kans dat de ongelijkheid zal toenemen. Dit vind ik onwenselijk. Ik houd dan ook nauwlettend in de gaten of dit effect zich voordoet. Als dat zo is, dan zal ik daar tegen optreden. Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat marketing die is gericht op opleidingsniveau – of een ander kenmerk – leidt tot onwenselijk hoge premies voor of onverzekerbaarheid van bepaalde groepen. Ik onderhoud hierover contact met de AFM en DNB om gezamenlijk nauwgezet de ontwikkelingen te volgen.
Ik sta positief tegenover de zelfregulering die vanuit de verzekeringssector hierover tot stand is gekomen in de vorm van de Gedragscode Verzekeraars.3 Hiermee hebben de aangesloten verzekeraars zich verbonden om te zorgen dat zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af kunnen dekken en zij zich zullen inspannen om te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. De verzekeraars hebben daarmee nog steeds ruimte om zich te richten op specifieke doelgroepen, maar zij letten er op dat dit niet leidt tot onverzekerbaarheid van anderen. De jaarlijkse Solidariteitsmonitor die door het Verbond van Verzekeraars wordt opgesteld ondersteunt hierbij. Met dit project wordt in kaart gebracht hoe de spreiding in de premie zich ontwikkelt, wat zicht kan geven op (onwenselijk) sterke stijging van premies die er toe kan leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij zich niet of minder goed kunnen verzekeren. Tot op heden is daaruit niet gebleken dat sprake is van problematische ontwikkelingen in de spreiding van premies.4
Voor reclame-uitingen met betrekking op de basiszorgverzekering is het hanteren van de term hoger opgeleiden überhaupt onwenselijk, gezien de geldende acceptatieplicht voor dit verzekeringsproduct. Het Ministerie van VWS heeft daarom reeds afspraken met Promovendum dat deze terminologie niet zal worden ingezet bij commerciële uitlatingen met betrekking tot de basiszorgverzekering.
Hoe beoordeelt u het volgende antwoord op de website van Promovendum bij de vraag of MBO-ers ook een verzekering kunnen afsluiten: «Met onze schadeverzekeringen richten wij ons op hoger opgeleiden. Daarom kijken wij bij het afsluiten van een verzekering naar de hoogst afgeronde opleiding. Heb je een diploma mbo niveau 4? Dan kun je je ook bij ons verzekeren tegen een iets hogere (en toch nog zeer lage) premie.»?1
Het in rekening brengen van een afwijkende premie voor verschillende verzekerden maakt onderdeel uit van het bedrijfsmodel van verzekeraars. Verzekeraars schatten potentiële risico’s in, waarna zij vaststellen hoe hoog de premies moeten zijn om alle verwachte schade uit te keren en daarnaast de overige bedrijfskosten te kunnen dragen. Verzekeraars berekenen de hoogte van premies in de praktijk op basis van risicoprofielen die worden gevormd door middel van vele verschillende kenmerken. Het opleidingsniveau is een van de kenmerken die gebruikt kan worden door een verzekeraar.
Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, vind ik het echter van belang dat premiedifferentiatie niet leidt tot sterke stijging van premies waardoor bepaalde groepen zich niet meer zouden kunnen verzekeren. Als het uiteenlopen van de premies bestaande ongelijkheid in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden, vergroot dan vind ik dat onwenselijk en zal ik hiertegen optreden.
Hoe heeft de houding van verzekeraars die alleen wensen hoger opgeleiden binnen te halen effect op de premie van verzekerden (zowel verzekerden binnen deze groep en verzekerden die uitwijken naar een andere verzekeraar)? Klopt het dat door een acceptatieplicht een optimale gemiddelde premie ontstaat voor alle verzekerden? Hoe kijkt u dan aan tegen het bundelen van risico’s (risk pooling) door verzekeraars die zich specifiek richten op hoger opgeleiden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 met betrekking tot de potentiële effecten op de premies en risk pooling. Het effect van de onwenselijk sterke spreiding van premies zou mogelijk kunnen optreden wanneer te veel hoger opgeleiden zich concentreren bij een bepaalde verzekeraar en de overige verzekerden bij andere verzekeraars. Het is echter vooralsnog verre van zeker dat alle (en alleen) hoger opgeleiden zich bij zo’n verzekeraar zullen verzekeren. Ik heb daar tot op heden geen indicatie van. Consumenten laten zich bij de keuze voor een verzekeraar leiden door een grote verscheidenheid aan factoren, bijvoorbeeld de polisvoorwaarden. Daarnaast heeft een concentratie van hoger opgeleiden bij een verzekeraar alleen problematische gevolgen voor de solidariteit als het opleidingsniveau het enige kenmerk is dat het risico van de verzekerde bepaalt of een dominant effect heeft op het uiteindelijke risicoprofiel. Dit staat echter niet vast. Er zijn immers nog vele andere variabelen die meespelen bij de risicobepaling van verzekerden zoals leeftijd, beroep of postcode.
Alleen een acceptatieplicht leidt er overigens op zichzelf niet toe dat onwenselijk sterke spreiding van premies volledig kan worden tegengegaan. Ook wanneer verzekeraars iedereen moeten accepteren, hebben zij de mogelijkheid om een meer of minder risicovol klantenbestand op te bouwen. Dit kan plaatsvinden door middel van concurrentie op andere elementen dan acceptatiecriteria zoals polisvoorwaarden of bijvoorbeeld door gebruik van bepaalde reclame-uitingen. Het invoeren van een acceptatieplicht is daarom geen garantie voor het ontstaan van een optimale gemiddelde premie voor alle verzekerden.
Bent u bang voor het risico dat ook op internationale zorgverzekeringsmarkten bestaat waar door adverse selection de premies stijgen en dit een specifieke groep verzekerden zich doet terugtrekken wat weer gevolgen heeft voor de premie («premium death spiral»)? Hoe beziet u in dit licht een acceptatieplicht in combinatie met de voorwaarde dat de premie niet gedifferentieerd kan worden op (bepaalde) kenmerken en iedereen eenzelfde premie aangeboden krijgt als oplossing?
Ik ben mij bewust van de mogelijkheid van een dergelijke spiraal. Dit kan in theorie plaatsvinden bij alle soorten verzekeringen maar wordt in het bijzonder gezien als een risico dat bestaat bij zorgverzekeringen. Dat komt doordat de discrepantie tussen (gezonde en minder gezonde) doelgroepen meer aanwezig en beter is te identificeren ten opzichte van de risicospreiding bij andere type verzekeringen.
Omdat bij de basiszorgverzekering in Nederland sprake is van verzekeringsplicht, is de kans klein dat een spiraal zal optreden voor de zorg die gedekt wordt binnen het basispakket. De verzekerden hebben immers geen mogelijkheid om zich terug te trekken uit de markt. Momenteel zijn er daarnaast geen signalen dat dit fenomeen zal optreden in Nederland voor de aanvullende zorg of bij andere vormen van verzekerbare risico’s. Maatregelen zoals het invoeren van een acceptatieplicht met daarbij een verbod op premiedifferentiatie voor andere verzekeringen dan de basiszorgverzekering vind ik daarom nu niet nodig. Ik blijf niettemin in de gaten houden of een spiraal dreigt op te treden om dan op tijd te interveniëren.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om verregaande selectie door verzekeraars (met verder gedifferentieerde premies ten gevolg) te voorkomen? Kunt u bij uw antwoord betrekken dat we in Nederland ook geen gedifferentieerde zorgpremies opleggen aan onderliggende karakteristieken van verzekerden?
Er zijn verschillende mogelijkheden om op te treden tegen een te vergaande selectie door verzekeraars. Een acceptatieplicht of een verbod op gedifferentieerde premies zijn daar voorbeelden van. Een andere mogelijkheid is om vast te leggen dat selectie of differentiatie niet mag plaatsvinden op basis van bepaalde kenmerken. Op dit moment zie ik echter geen noodzaak om dergelijke stappen te ondernemen. Evenwel houd ik scherp in de gaten of problemen wat betreft te ver uiteenlopende premies of onverzekerbaarheid zich voor gaan doen, om zo nodig in te grijpen.
Hoe beziet u de rol van technologie in deze kwestie, zoals kastjes die het rijgedrag van verzekerden bijhouden voor een lagere premie? In welke mate zijn er wettelijke voorschriften voorhanden waar verzekeraars zich aan moeten houden op dit vlak?
Het inzetten van nieuwe technologie door verzekeraars heeft potentieel positieve gevolgen, maar kent ook risico’s. Een voorbeeld van een positief effect is dat het kan bijdragen aan preventie en het verlagen van de totale maatschappelijke schadelast. Wanneer een auto wordt uitgerust met een dergelijk kastje zal de bestuurder mogelijk minder risicovol gedrag vertonen. Dat zorgt er voor dat zijzelf minder schade oplopen, maar ook de gehele verkeersveiligheid wordt daarmee beter. Echter, de grotere beschikbaarheid van data maakt dat verzekeraars hun producten steeds nauwkeuriger kunnen beprijzen en beter in kaart kunnen brengen welke klanten al dan niet risicovol zijn. Dit kan mogelijk de vergaande selectie versterken en leiden tot problematiek rondom verminderde solidariteit binnen het stelsel. Ook kan het meer concreet er toe leiden dat bepaalde groepen binnen de maatschappij zich in de toekomst wellicht niet (goed) kunnen verzekeren.
Het Verbond van Verzekeraars heeft in dit kader zelfregulering opgesteld in de vorm van het Ethisch Kader.6 Hierin zijn principes en normen vastgelegd waaraan alle aangesloten verzekeraars zich houden bij datagedreven besluitvorming en de inzet van moderne technieken. Een van de principes waaraan zij zich verbinden is het streven om zo veel mogelijk klanten verzekerbaar te houden en klanten die moeilijker of onverzekerbaar dreigen te worden te informeren over manieren om risico’s te verlagen of alternatieve manieren om risico’s af te dekken.
Momenteel is er geen specifieke wetgeving die de inzet van deze technologie beperkt. Uiteraard geldt hier wel het wettelijke kader zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, waaronder het wettelijke discriminatieverbod, de productontwikkelingsnormen en de privacywetgeving. Ook wordt momenteel gewerkt aan het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU-verordening tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie («AI-verordening»). Dit zal mogelijk additionele regels stellen voor verzekeraars bij gebruik van artificiële intelligentie.
Omdat er momenteel mij geen signalen bekend zijn die er op duiden dat de inzet van nieuwe technologie leidt tot onwenselijk hoge premies of onverzekerbaarheid van bepaalde groepen in de maatschappij, ben ik vooralsnog niet voornemens om hiernaast additionele wettelijke kaders vast te stellen.De AFM constateerde dat het vaststellen van premies aan de hand van geavanceerde data-analyses in Nederland nog niet breed lijkt te worden toegepast door verzekeraars.7 Ik vind het ook van belang dat verzekeraars ruimte wordt gelaten voor verdere innovatie. Wel ben ik mij bewust van de mogelijke risico’s en ik houd dan ook voortdurend in de gaten of het gebruik van nieuwe technologie leidt tot nieuwe knelpunten rondom het verzekerbaar houden van groepen in de maatschappij. Zie voor meer toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat discriminatie naar opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen niet door de beugel kan en beëindigd moet worden?
Voor ieder gedrags- of persoonskenmerk kan de vraag gesteld worden in hoeverre het wenselijk is om hierop een onderscheid te baseren, waaronder ten aanzien van premies. In de wet zijn al enkele kenmerken genoemd waarvan wij als samenleving vinden dat zij beperkt gebruikt mogen worden om een onderscheid te maken door verzekeraars. Het gaat dan om godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, handicap en chronische ziekte. Op dit moment zie ik geen reden om daarbovenop nog het gebruik van het opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen in te perken. Wel zal ik de ontwikkelingen in de markt goed in de gaten houden.
De berichtgeving met betrekking tot vaccinatieverplichting voor personeel in Isala ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving inzake een COVID-19 vaccinatieverplichting voor verplegend personeel van de oncologie-, en hematologie-afdelingen van de ziekenhuizen van de Isala-groep?1
Ik heb kennisgenomen van de post op de betreffende website.
Klopt het dat de Isala-ziekenhuisgroep een dergelijke vaccinatieplicht hanteert voor personeel op deze afdelingen en dat een dergelijke vaccinatieverplichting in strijd is met artikel 8 en artikel 11 van de Grondwet? Zo ja, wat vindt u van het besluit van de ziekenhuisgroep tot het invoeren van een dergelijke vaccinatieverplichting?2
Naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is voor de volledigheid bij de ziekenhuisgroep de volledige verklaring, die het ziekenhuis ook heeft verstrekt aan de website die het betreffende bericht heeft geplaatst, opgevraagd. De verklaring luidt als volgt:
Het juridische kader voor het vragen naar een vaccinatiestatus wordt, in tegenstelling tot in de vraagstelling wordt gesuggereerd, geschetst in Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit bevat het recht op privé, familie- en gezinsleven, alsmede de voorwaarden waaronder er sprake kan zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht. In sommige gevallen mag een werkgever daarom vragen of een werknemer gevaccineerd is, mits aan de in het genoemde artikel geschetste voorwaarden wordt voldaan. De werknemer hoeft de vraag van de werkgever niet te beantwoorden.
In zowel vraag 1, vraag 2 als in een aantal van de hierop volgende vragen wordt het beleid van de Isala-groep gekwalificeerd als een «vaccinatieverplichting» op basis van informatie gepubliceerd op een blog zonder journalistieke waarborgen. Ik wil daarom graag eenmaal aangeven dat ik dit, gelet op in antwoord 2 geciteerde verklaring en het hierboven geschetste juridisch kader, niet gepast vind en onzorgvuldig richting zowel de werkgever als de betrokken werknemers.
Het is niet aan mij om te oordelen over de wenselijkheid van het beleid van de Isala-ziekenhuisgroep of te beoordelen of dit beleid binnen het hierboven geschetste wettelijk kader past. Het betreft hier een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de werknemer en de werkgever. Mocht een werknemer vinden dat er sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn of haar grondrechten, is dit een arbeidsrechtelijke kwestie waarover werkgever en werknemer met elkaar in gesprek gaan middels de daartoe ingerichte procedures. Indien werkgever en werknemer hier onderling niet uitkomen, kan een werknemer in het uiterste geval naar de rechter stappen. Door de horizontale werking van grondrechten kan een werknemer zich bij de rechter beroepen op dit recht, waarna de rechter kan beoordelen of de werkgever zich aan het wettelijk kader houdt op basis van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Kan het verplegend personeel van de Isala-groep zich onder druk gezet voelen zich te laten vaccineren en daarmee dus een ongewenste medische behandeling te ondergaan, ondanks dat een woordvoerder aangeeft dat er niet gecontroleerd wordt op COVID-19 vaccinatiestatus? Hoe reflecteert u op deze vaccinatiedwang?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht dat er een juridisch kader is voor het vragen naar een vaccinatiestatus. In sommige gevallen mag een werkgever vragen of een werknemer gevaccineerd is, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan zoals beschreven in artikel 8 van het EVRM. De werknemer is niet verplicht de vraag van de werkgever te beantwoorden. Indien een werknemer vindt dat het beleid van zijn werkgever in strijd is met de wet, kan een werknemer stappen ondernemen, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2.
Resulteert deze vaccinatieverplichting wellicht niet juist in een groter besmettingsrisico voor kwetsbare patiënten, aangezien vaccinatie niet zorgt voor steriele immuniteit en het verplegend personeel na vaccinatie dus nog altijd hoge concentraties virus met zich mee kan dragen en dit (veelal ongemerkt, want asymptomatisch) kan overdragen op deze patiënten? Weet u of de ziekenhuis hieromtrent een risicoanalyse heeft gemaakt?
Het is bekend dat, hoewel vaccinatie tegen COVID-19 niet alle besmettingen voorkomt, mensen die zijn gevaccineerd een kleinere kans hebben om besmet te raken met het coronavirus. Dit is relevant in de omgang met zeer kwetsbare groepen patiënten. Ook andere voorzorgsmaatregelen die het besmettingsrisico voor kwetsbare patiënten kunnen beperken, zoals het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de naleving van hygiënemaatregelen, zijn hierin van belang.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel mensen door/na het halen van een coronavaccinatie ziek worden en dus enige, of soms zelfs langere, tijd uitgeschakeld zijn, met betrekking tot de toch al grote personeelstekorten in de zorg en de uitval door positieve coronatesten en de daarmee samenhangende quarantaines? Vindt u niet dat nog meer uitval/uitstroom in de zorg onwenselijk is en dus te allen tijde dient te worden voorkomen, onder andere omdat dit ten koste gaat van belangrijke zorg voor kwetsbare patiënten die hierdoor wellicht een groter risico lopen op complicaties en/of sterfte? Gaat u hierover in gesprek met de Isala-groep?
De suggestie dat COVID-19-vaccinatie tot verhoogde druk op de zorg zou zorgen berust op ongefundeerde aannames over de bijwerkingen die bij vaccinatie optreden en de frequentie waarmee deze zouden voorkomen, alsmede een ontkenning van de enorme impact die vaccinatie heeft gehad en nog steeds heeft in het voorkomen van ernstige ziekte door COVID-19. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) heb ik al meermaals en zeer uitgebreid toegelicht op welke zorgvuldige wijze deze bijwerkingen in Nederland worden gemonitord. Dit heb ik onder meer gedaan onder meer in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli3, 25 juli4, 31 augustus5 en 2 september jl.6 en van het lid Van Houwelingen (FvD) van 17 augustus jl.7 De brede wetenschappelijke consensus over de effectiviteit van COVID-19-vaccinatie en over de gezondheidswinst die vaccinatie oplevert voor personen die ervoor kiezen zich te vaccineren staat voor mij buiten kijf. Ik heb hier niets meer aan toe te voegen.
Bent u voornemens de Isala-groep op de vingers te tikken vanwege deze vaccinatieplicht, aangezien dit ongrondwettelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze vaccinatieverplichting bij de Isala-groep te verbieden?
In een democratische rechtsstaat is het niet aan een Minister of aan een Tweede Kamerlid om te concluderen dat burgers of organisaties «ongrondwettelijk» handelen, zoals de indiener van deze vragen in vraag 6 concludeert. Dit is aan de rechter.
Heeft de Isala-groep over het invoeren van deze vaccinatieverplichting contact gehad met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, heeft u de ziekenhuisgroep erop gewezen dat deze verplichting juridisch gezien niet houdbaar is?
Er is geen contact geweest over de invoering van het betreffende beleid tussen de Isala-groep en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Kunnen werknemers van de Isala-groep die ontslagen worden op grond van hun vaccinatiestatus, of vermoeden dat zij om deze reden zijn ontslagen, steun vragen bij de overheid voor het aanvechten van hun ontslag? Zo ja, op welke manier gaat u deze werknemers helpen, welke juridische bijstand gaat u leveren?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat werknemers niet verplicht zijn om vragen van hun werkgever naar hun vaccinatiestatus te beantwoorden. Ik vind het daarom niet zorgvuldig richting de betrokken werknemers dat in de vraagstelling zonder aanleiding gespeculeerd wordt over ontslag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke stappen werknemers kunnen nemen als zij vinden dat er sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op hun grondrechten. Als de werknemer juridische stappen heeft ondernomen en de rechter komt tot de conclusie dat de werkgever zich niet aan het wettelijk kader heeft gehouden, kan de werknemer pogen de geleden schade te verhalen op de werkgever. Hiervoor dient de werknemer wederom een civielrechtelijke procedure te starten.
Weet u hoe de Isala-groep om zal gaan met schadeclaims van personeel dat mogelijk letsel heeft opgelopen van (onvrijwillige) vaccinatie tegen COVID-19? Gaat u de Isala-groep verplichten deze potentiële schadeclaims in te willigen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Indien door de rechter is vastgesteld dat de werkgever bepaalde schade dient te vergoeden dan heeft de werknemer civielrechtelijke middelen tot zijn beschikking om de werkgever tot het vergoeden van de geleden schade te manen.
Welke verantwoordelijkheid draagt het Rijk voor de eventuele (lichamelijke en emotionele) schade die gepaard gaat met deze vaccinatieverplichting voor verplegend personeel bij de Isala-groep, aangezien deze verplichting onder andere resultaat is van het gevoerde coronabeleid van het kabinet? Kan de overheid aansprakelijk worden gesteld en kunnen eventuele schadeclaims op het Rijk worden verhaald?
Dit is een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de werknemer en de werkgever. Zie daarom mijn antwoorden op vragen 8 en 9. Wat betreft de aansprakelijkheid bij mogelijke bijwerkingen geldt dat vaccins alleen door het EMA goedgekeurd worden als ze voldoen aan de in Europa vastgestelde eisen voor effectiviteit, kwaliteit én veiligheid. Daarnaast worden na toelating de vaccins nauwkeurig in de gaten gehouden. De vaccinproducenten moeten hier na toelating data over blijven aanleveren, wat gecontroleerd wordt door het EMA. Ook de bijwerkingen worden nauwkeurig gemonitord en internationaal gedeeld, zoals ik al meermaals uitgebreid heb toegelicht. Mocht onverhoopt duidelijk worden dat, na grondige beoordeling, een duidelijk (causaal) verband bestaat tussen enig gebrek van het vaccin en de betreffende bijwerking, zal moeten worden onderzocht of de producent van het vaccin in dit kader een toerekenbaar verwijt kan worden gemaakt. Indien dit het geval is, kan de producent onder bepaalde omstandigheden worden aangesproken voor de gevolgen van daaruit voortvloeiende bijwerkingen. In die situatie kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid overnemen van de producent. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten van de vaccins tussen de overheid en de producenten. Mocht iemand ervoor kiezen de overheid hiervoor aansprakelijk te stellen, zal aan de hand van de geldende wettelijke criteria per individueel geval beoordeeld worden of de overheid aansprakelijk kan worden geacht.
Het bericht ‘Marokkanen ‘ten einde raad’ door problemen en fraude bij visa’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkanen «ten einde raad» door problemen en fraude bij visa»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de streeftermijn van 15 kalenderdagen herhaaldelijk niet wordt gehaald bij visumaanvragen?
De behandeltermijn visumaanvragen van 15 kalenderdagen wordt in het merendeel van de ingediende visumaanvragen niet overschreden. Na de versoepeling van COVID-reisbeperkingen is er een snel toegenomen vraag naar visa voor kort verblijf voor het Schengengebied. Hierdoor kunnen aanvragers te maken krijgen met langere wachttijden om een afspraak te maken voor het aanvragen van een visum. Het is een belangrijke prioriteit om in de aanvraagbehoefte te voorzien, en het ministerie werkt er aan de besliscapaciteit op te voeren naar het pre-Corona niveau. Hierbij staat het ministerie voor een aantal personele uitdagingen. Andere Schengenlanden hebben met vergelijkbare uitdagingen te maken.
Hoe verklaart u dat het in sommige gevallen Marokkanen zelfs al sinds april niet lukt om een afspraak te maken met Visa Facilitation Services (VFS) Global?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Daarnaast speelt de opkoop van afsprakenslots door tussenpersonen een rol in de langere wachttijden die aanvragers kunnen ondervinden.
Bent u het eens dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade ondanks de uitbesteding aan VFS Global eindverantwoordelijk blijven voor Nederlandse visumaanvragen?
Ja.
Wat gaat u eraan doen om aan deze verantwoordelijkheid te voldoen en ervoor te zorgen dat o.a. Marokkanen weer in staat zijn om familie op te zoeken?
Het verhogen van de capaciteit van de behandeling van de wereldwijd ingediende visumaanvragen is een belangrijke prioriteit. Om in de aanvraagbehoefte te voorzien is het ministerie bezig om de personele behandelcapaciteit op te voeren door de werving van nieuwe medewerkers en de doorontwikkeling van digitale systemen. De krapte op de arbeidsmarkt en de opleiding van nieuwe medewerkers zijn daarbij uitdagingen, waardoor dit helaas langer duurt dan gehoopt. Het streven is dat de Schengenvisumverlening eind dit jaar 80% bedraagt van de productie in het pre-Covid jaar 2019, waarmee visumaanvragers in staat worden gesteld hun visumaanvraag weer binnen de geldende termijn te kunnen indienen. Daarbij zal met voorrang gekeken worden naar de landen waar dit tot bijzondere knelpunten leidt.
Wat vindt u van het feit dat Marokkanen hierdoor belangrijke familieaangelegenheden zoals verjaardagen, bruiloften en begrafenissen moeten missen en hun familieleden al lange tijd niet kunnen zien?
Het ministerie betreurt het ongemak en de teleurstelling die dit kan veroorzaken. In het geval van begrafenissen of andere noodsituaties zet het ministerie zich op basis van humanitaire gronden in om de visumaanvraag met spoed te behandelen.
Wat vindt u van het feit dat visumaanvragen die meestal 40 euro kosten nu door fraudeurs worden doorverkocht voor 200 euro?
Wij keuren deze praktijk ten zeerste af. Op de VFS website worden mensen gewaarschuwd niet van deze diensten gebruik te maken.
Hoe verklaart u dat deze tussenpersonen wel aan een afspraak kunnen komen, hoewel het voor veel Marokkaanse mensen onmogelijk lijkt?
Een afsprakensysteem dient toegankelijk te zijn voor een ieder die een afspraak wil maken. Er zijn diverse manieren waardoor tussenpersonen aan een afspraak kunnen komen: bijvoorbeeld door het gebruik van speciale software en de inzet van menskracht om het afsprakensysteem continu te monitoren voor vrijkomende slots.
Wat gaat u eraan doen om de fraudeurs die alle beschikbare afspraken opkopen om deze vervolgens illegaal door te verkopen aan te pakken en de aanvragers voor fraude te behoeden nu blijkt dat huidige maatregelen niet helpen?
Er zijn technische maatregelen genomen om te voorkomen dat commerciële partijen afspraken reserveren om deze vervolgens door te verkopen. Voorbeelden van maatregelen zijn dat een afspraak direct op naam gemaakt moet worden en de naam achteraf niet meer aangepast kan worden in het systeem. Wordt een afspraak geannuleerd, dan wordt deze niet meer direct vrijgegeven, maar dit gebeurt op een willekeurig moment. Ook is het niet meer mogelijk om «blokreserveringen» te maken. Deze maatregelen hebben weliswaar enig effect gehad, maar hebben het probleem niet volledig opgelost. Momenteel worden nog andere technische maatregelen voorbereid om te proberen de omvang van deze problematiek verder terug te dringen.
Hoe staat het nu met de capaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse zaken om over de visumaanvragen te beslissen?
De capaciteit wordt regelmatig verhoogd en we streven ernaar tegen het einde van dit jaar 80% van de pre-COVID-aantallen te kunnen verwerken. Hiermee worden visumaanvragers in staat gesteld hun visumaanvraag weer binnen de geldende termijn te kunnen indienen. Daarbij blijft afhankelijkheid van externe factoren, o.a. de arbeidsmarkt en opleiding, genoemd onder beantwoording van de vragen 2 en 5, gelden.
Wanneer is deze capaciteit weer op het niveau dat visumaanvragen binnen de 15 kalenderdagen behandeltermijn vallen?
Zie antwoord bij de vragen 5 en 10.
Het stoppen van fossiele subsidies in 2023 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat Nederland met het ondertekenen van de Glasgowverklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de energietransitie zich eraan gecommitteerd heeft om directe overheidssteun voor internationale fossiele energiesector voor het einde van 2022 te stoppen met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met een 1.5°C-scenario?
Ja. Op 3 november 20221 heb ik aan uw Kamer een brief verstuurd, met daarin de uitwerking van het voorgenomen beleid.
Bent u het met het Internationaal Energie Agentschap eens dat elke nieuwe investering in de winning van olie, kolen en gas, niet compatibel is met het bereiken van net-zero in 2050 en 1.5°C opwarming in 2100?1
Volgens het IEA is er in het Net-Zero Emissions Scenario geen ruimte voor nieuwe olie- en gasvelden, anders dan de velden die reeds goedgekeurd zijn. Verder zijn er geen investeringen in kolenmijnen of uitbreiding van kolenmijnen benodigd.
Kunt u garanderen dat de uitwerking van de ondertekening van de verklaring vasthoudt aan het stoppen met fossiele steun (downstream en midstream) voor einde 2022? En dat enkel het stapsgewijs uitfaseren niet compatibel is met het commitment aan de verklaring?
Op 3 november 2022 is een brief naar uw kamer verstuurd met de uitwerking van de COP26-verklaring. Die brief beschrijft in detail de reikwijdte van de implementatie van de COP26-verklaring. Dit betreft activiteiten gericht op exploratie en winning, verwerking, op- en overslag en transport van fossiele brandstoffen en elektriciteitsopwekking middels fossiele brandstoffen. Verkoop en gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwde omgeving, fossiel gedreven transportmiddelen (voer- en vaartuigen), landbouw en industrie (inclusief staal en plastics) vallen buiten de definitie van de fossiele energiesector. Het kabinet kiest niet voor stapsgewijze uitfasering, maar voor beëindiging van nieuwe steun, die niet in lijn is met de verklaring, per eind 2022.
Bent u het ermee eens dat nieuwe investeringen in olie, gas en kolen niet vallen onder de uitzonderingsgrond uit de verklaring, omdat deze uitzonderingsgrond uitgaat van comptabiliteit met een 1.5°C-opwarmingsscenario?
In de brief die uw Kamer op 3 november 2022 heeft ontvangen, is het uitgangspunt geformuleerd dat geen nieuwe investeringen in de fossiele energie sector worden gedaan, behoudens enkele uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling en de korte termijn Europese energieleveringszekerheid.
Bent u het ermee eens dat de verklaring alleen ruimte biedt voor 1.5°C-compatibele uitzonderingen en dat dit daarom de ondergrens zou moeten zijn van hoe Nederland deze uitzonderingen definieert?
De verklaring biedt ruimte voor uitzonderingen, die in lijn zijn met een 1,5°C-scenario. Het kabinet onderschrijft deze hoofdlijn. Daarbij behoudt het kabinet ruimte voor projecten, die toezien op de Europese energieleveringszekerheid en aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2023. Er is een beoordelingskader3 opgesteld aan de hand waarvan bekeken zal worden of exporttransacties in lijn zijn met de COP26-verklaring.
Bent u het ermee eens dat het feit dat enkele landen, zoals Noorwegen en Zuid-Korea, de verklaring niet hebben ondertekend, niet van invloed moet zijn op hoe Nederland uitvoering geeft aan de verklaring, omdat Nederland in het volledig ondertekenen van de verklaring immers alle relevante factoren reeds heeft afgewogen?
Bij de uitwerking van de COP26-verklaring is vooral afstemming gezocht met medeondertekenaars, met hierbij in het bijzonder oog voor Frankrijk, België en Duitsland. Het kabinet hecht aan een gelijkwaardig speelveld, en zal daarom de nadere invulling van het beleid van medeondertekenaars nauwlettend volgen. Het voorgenomen beleid zal aangepast worden als de beleidsontwikkeling bij de andere ondertekenaars daar aanleiding toe geeft. Landen die de COP26-verklaring niet hebben ondertekend, zoals Noorwegen en Zuid-Korea, zijn uiteraard wel relevant voor het internationaal gelijkwaardige speelveld. Het kabinet blijft zich inspannen om landen tot ondertekening te bewegen.
Erkent u dat het in het belang is van de Nederlandse geloofwaardigheid in de internationale klimaatdiplomatie, zeker ook richting de COP in Egypte, als zij haar oproep tot «actie, actie, actie» en de ondertekening van het commitment voor einde 2022 fossiele steun te beëindigen, niet afzwakt door enkel stapsgewijs uit te faseren?
In de Kamerbrief van 7 juli 20224 heeft het kabinet aangegeven tijdig voor de COP27-conferfentie in Egypte beleid te zullen publiceren. Op 3 november 2022 is een brief aan Uw Kamer verstuurd, waarin het voorgenomen beleid om nieuwe steun aan de internationale fossiele energiesector te beëindigen, is gepresenteerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Spreekkoren bij voetbalwedstrijden |
|
Jeanet van der Laan (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Fijke (43) hoort kwetsende homo-teksten in Grolsch Veste aan: Waarom treedt niemand op?»1
Ja.
Wat is volgens u het antwoord op deze vraag?
De wijze waarop Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) dienen op te treden bij discriminerende spreekkoren zoals homofobe, antisemitische en racistische spreekkoren staat omschreven in de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld, wat onderdeel is van het Handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. Uitgangspunt is dat BVO’s en supportersverenigingen primair verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun supportersaanhang c.q. leden en voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekendgemaakt in het huisreglement van de club
Met betrekking tot deze specifieke situatie heeft de BVO FC Twente haar zienswijze gedeeld. Deze is de volgende: de kwetsende spreekkoren werden in de slotfase van de wedstrijd FC Twente tegen FC Groningen een aantal keren gezongen, waarbij de spreekkoren tussendoor werden onderbroken. De spreekkoren waren op dat moment in de ogen van FC Twente steeds van zo'n korte duur dat ervoor werd gekozen om het protocol rondom kwetsende spreekkoren niet in werking te laten treden.
Een aantal mensen in het stadion heeft na de wedstrijd aangegeven zich aan de spreekkoren te hebben gestoord en van mening te zijn dat FC Twente had moeten optreden. FC Twente heeft na de wedstrijd door middel van een publiekelijk statement op hun website de spreekkoren afgekeurd en aangegeven de mening te delen dat zij tijdens de wedstrijd wel hadden moeten ingrijpen.
Is bekend hoe vaak homofobe of racistische spreekkoren klinken vanaf tribunes? Worden signalen die in meldkamers binnenkomen geregistreerd?
Exacte cijfers zijn niet bekend en meldingen worden niet centraal geregistreerd en voor langere tijd bijgehouden. Na een melding van kwetsende spreekkoren, zijn clubs verplicht hierover te rapporteren aan de KNVB en hierbij aan te geven wat ze eraan hebben gedaan voor, tijdens en na afloop van een wedstrijd.
Ook kan een melding worden voorgelegd aan de onafhankelijk aanklager betaald voetbal, die bepaalt of er tuchtrechtelijke sancties volgen.
In een reactie geeft FC Twente aan de wedstrijd niet te hebben stilgelegd omdat de spreekkoren van korte duur geweest zouden zijn. Welke overwegingen spelen hierin een rol? Hoe lang moeten spreekkoren duren om wedstrijden dan wel stil te leggen?
BVO’s zijn verantwoordelijk voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Het in werking treden van de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld gebeurt op basis van verschillende factoren zoals; verstaanbaarheid, waarneming en signalering, inhoud, frequentie, omstandigheden, en of de alternatieven om een spreekkoor te stoppen al in gang zijn gezet etc. De lengte of duur van een spreekkoor is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Wat het kabinet betreft, is iedere seconde dat een discriminerend spreekkoor aanhoudt, er één te veel. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld.
Hoe vaak is het voorgekomen dat een wedstrijd is stilgelegd na racistische en homofobe spreekkoren? Hoe vaak is dit gebeurd na het aannemen van de motie Westerveld/Vander Laan die vraagt om heldere afspraken en verantwoordelijkheden, zodat wedstrijden daadwerkelijk worden stilgelegd bij spreekkoren?2
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Het antwoord daarop blijf ik u dan ook schuldig. Wel weet ik dat op 28 augustus
FC Utrecht – Ajax is stilgelegd door de scheidsrechter.
Bent u het met de geïnterviewde persoon en ons eens dat homofobe en racistische of andere kwetsende spreekkoren, ook effect kunnen hebben op de aanwezige kinderen in een stadion? Bent u bereid om hierover het gesprek met supportersverenigingen te voeren?
Ja dat ben ik met u eens. Spreekkoren kunnen effect hebben op zowel volwassenen als op kinderen. Kwetsende spreekkoren horen niet thuis in de sport en dus ook niet in het voetbal. Ook de supportersverenigingen moeten hierin hun verantwoordelijkheid pakken. Ik ben bereid hierover om de tafel te gaan met het Supporterscollectief Nederland en supportersverenigingen.
Welke concrete verbeterpunten zijn er na antwoorden op onze eerdere vragen, waarin u aangeeft met de KNVB in gesprek te zijn om spreekkoren meer onder de aandacht te brengen van de betaald voetbalorganisaties?3
De KNVB heeft recent de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld extra onder de aandacht gebracht bij de BVO’s. Ook is er een aanpassing gedaan met betrekking tot de rol van de scheidsrechter in de Richtlijn Bestrijding Verbaal Geweld. Daarnaast is het OM momenteel met de partners in gesprek over welk gedrag in principe strafbaar is en dus (ook) voor die partners voldoende aanleiding kan zijn om in te grijpen én wordt de komende tijd binnen het OM opnieuw onder de aandacht gebracht welke mogelijkheden er strafrechtelijk zijn, mocht er voldoende bewijs bestaan richting individuen, of, welke rol het OM hierbij zou kunnen spelen in de lokale driehoeken.
Bij een mogelijk vervolg op het actieplan «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI) zal er aandacht zijn voor eerdergenoemde Richtlijn en zullen we samen met de John Blankenstein Foundation en de Anne Frank Stichting een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Daarbij willen we de BVO’s en haar supporters bewust maken van de impact van kwetsende spreekkoren.
Bent u het met ons eens dat symboliek zoals het dragen van aanvoerdersbanden weinig waarde heeft als clubs en spelers hier geen concrete acties aan verbinden zoals het stilleggen van de wedstrijd?
Ik ben het met u eens dat een wedstrijd soms wel eerder stilgelegd mag worden. Toch ondersteun ik ook het gebruik van de OneLove aanvoerdersbanden. Het is een mooie manier om tijdens wedstrijden visueel te maken dat in het voetbal geen ruimte is voor discriminatie en racisme. De OneLove aanvoerdersbanden zijn slechts een onderdeel binnen de brede aanpak van racisme en discriminatie in het voetbal. OVIVI kent velerlei maatregelen gericht op preventie, signaleren en sanctioneren. Daarbij moet deze actie niet worden onderschat. Ook het gesprek hier over voeren en het maatschappelijk debat hierover vind ik van waarde, los van de overige concrete acties en het stilleggen van wedstrijden.
Bent u tevreden over de aanpak tot nu? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik ben blij met de stappen die we tot nu toe hebben gezet. Over de voortgang en de opbrengsten van OVIVI zal ik u begin volgend jaar informeren. Maar we zijn er nog niet. Permanente aandacht is nodig om mensen bewust te maken van hun vooroordelen en van het effect van discriminatie (waaronder homofobie). Deze aanpak vergt een lange adem. Vandaar dat de huidige partners en het Ministerie van OCW met elkaar in gesprek zijn over een vervolg op OVIVI. Zodra daar over meer bekend is, zal ik u hierover informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 28 november?
Ja.
Het bericht 'Hoe nu verder?' vragen gezondheidsorganisaties zich af nu staatssecretaris Van Ooijen overleg over alcoholpreventie staakt |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is volgens u de impact van het stopzetten van de alcoholtafel? Zal het volgens u afdoen aan het commitment van de diverse betrokken partijen aan de gestelde doelen?1
Het tempo waarmee de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord (NPA) dichterbij komen is tegengevallen. Het overleg aan de tafel problematisch alcoholgebruik heeft niet geleid tot noodzakelijke en aanvullende effectieve maatregelen om de volksgezondheid te beschermen. De urgentie om de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik terug te dringen is groot en vraagt om een nieuwe fase die gericht is op zoveel mogelijk actie. Daarom heb ik uw Kamer op 12 oktober 2022 geïnformeerd over mijn besluit om te stoppen met de tafel problematisch alcoholgebruik2.
Het stoppen van de tafel problematisch alcoholgebruik zal niet afdoen aan het commitment van de diverse betrokken partijen aan de gestelde doelen. Uit het verslag van KWINK groep, dat ik op 12 oktober met uw Kamer gedeeld heb, blijkt dat alle partijen de NPA-doelen voor 2040 onderschrijven. Het NPA wordt gezien als een belangrijk en waardevol document. Ik heb u tevens laten weten in gesprek te blijven met alle partijen die zich committeren aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik.
Hoe ziet u, gezien de recente ontwikkelingen van het stopzetten van de alcoholtafel, de toekomst van zowel de tabakstafel alsmede de overgewichttafel?
De beslissing om te stoppen met de tafel problematisch alcoholgebruik doet niets af aan de inzet aan de thematafels tabak en overgewicht/voeding. De tafels zetten onverminderd door om dichter bij de gestelde doelen van de deelakkoorden tabak en overgewicht/voeding van het NPA te komen.
Hoe reflecteert u op de behoefte van meerdere partijen aan een meer leidende rol van uw ministerie, zoals beschreven in het afrondend verslag «Gesprekken over de toekomst van de alcoholtafel»?2
Het streven van de tafel problematisch alcoholgebruik is altijd geweest om gezamenlijk de NPA-doelen voor 2040 dichterbij te brengen, dit is dan ook waar VWS zich op gericht heeft. Het overleg aan de tafel problematisch alcoholgebruik heeft niet geleid tot noodzakelijke en aanvullende effectieve maatregelen om de volksgezondheid te beschermen. Door te stoppen met deze tafel probeer ik ruimte te creëren om tot nieuwe acties en maatregelen te komen. We streven niet langer naar consensus, maar blijven ons wel verbinden aan de NPA doelen. Ik kies ervoor om de brede beweging sinds de start van het NPA in 2018 in gang te houden. Ik blijf in gesprek met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak problematisch alcoholgebruik. Door de gezamenlijke setting los te laten is er meer ruimte voor organisaties om een eigen geluid te laten horen. Voor het eind van het jaar deel ik mijn inzet waarmee ik ga bijdragen aan de NPA-doelen met uw Kamer.
Hoe ziet u uw rol in de aanpak van overmatig alcoholgebruik nu de alcoholtafel is stopgezet?
Zoals ik in mijn brief van 12 oktober geschetst heb, wil ik de brede beweging die in 2018 is opgestart in gang houden. Met het stoppen van de tafel problematisch alcoholgebruik breekt een nieuwe fase aan, waarin we niet langer streven naar consensus, maar ons wel blijven verbinden aan de NPA-doelen voor 2040. Ik heb u laten weten in gesprek te blijven met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik. Dit niet meer in een gezamenlijke setting, maar in specifieke situaties of rondom concrete acties en thema’s. Ik blijf mij inzetten om de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik te voorkomen en beperken. Voor het eind van het jaar deel ik mijn inzet waarmee ik ga bijdragen aan de NPA-doelen met uw Kamer.
Ziet u een toekomst voor zich met een effectieve alcoholtafel zonder de alcoholindustrie als deelnemer, zoals bij de tabakstafel?
Zoals ik in mijn brief van 12 oktober heb geschetst blijf ik in gesprek met alle partijen die zich gecommitteerd hebben aan de doelen voor de aanpak van problematisch alcoholgebruik. Dit niet meer in een gezamenlijke setting, maar in specifieke situaties of rondom concrete acties en thema’s.
Op welke manier blijft u concreet in gesprek met alle partijen indien er niet een nieuwe tafel komt, zoals beschreven in de brief «Stopzetten tafel problematisch alcoholgebruik»?3
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het reeds ingeplande commissiedebat Leefstijlpreventie op 8 december 2022?
Ja.
Kermisterreur in Amsterdam |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rellen verpesten kermis in Osdorp»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat ontspoorde jongeren de samenleving stelselmatig ontwrichten? Kunt een gedetailleerd antwoord verstrekken met een plan van aanpak hoe u reljeugd in den lande met lik-op-stuk-beleid actief gaat bestrijden?
We weten dat in delen van Nederland jongeren opgroeien in kwetsbare wijken en onder omstandigheden die een voedingsbodem zijn voor ongewenst en/of zelfs strafbaar en crimineel gedrag.
Daarom zet ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in op het voorkomen dat jongeren het criminele pad opgaan. In mijn brief d.d. 1 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij jongeren meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont. Amsterdam is met de wijk Nieuw-West (waar Osdorp onder valt) één van de gemeenten die betrokken is bij deze aanpak.
Wat vindt u van het feit dat reljeugd gisteren voor de derde avond op rij na het sluiten van de kermis in Osdorp de confrontatie heeft gezocht met de politie? Kunt u een gedetailleerd antwoord verstrekken over hoe u de kosten voor de tientallen agenten die werden ingezet om de orde te herstellen gaat verhalen op deze kermisterroristen, evenals de gemiste omzet voor ondernemers van de kermis, die op last van de gemeente de rest van de week, tot en met zondag, om 19.00 uur moet sluiten?
Dit geweld, waarbij onder andere met vuurwerk naar de politie is gegooid, is niet acceptabel. Het is goed dat hierop stevig is ingegrepen door de burgemeester, officier van justitie en politie. Er zijn 26 personen aangehouden.
Kosten gemaakt door politie voor handhaving van de openbare orde worden niet doorberekend. Dit werk hoort bij de overheidstaak en is onderdeel van maatschappelijke kosten. De politie gaat wel over tot verhaal van kosten wanneer eigendommen van politie worden beschadigd.
Ten aanzien van de door u genoemde ondernemers geldt dat zij veel last hebben van de situatie. Dit is zeer betreurenswaardig. Indien zij rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit, dan kunnen zij zich met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces of zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Heeft u naast het verhalen van de kosten de bereidheid om bezit van reljeugd, zoals scooters, af te pakken en reljeugd voor langere tijd te trakteren op gebiedsverboden of een avondklok, zodat deze respectloze jeugd heropgevoed kan worden? Kunt u hier gedetailleerd op reageren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het rapport 'Sociale minima in de knel' van de Nationale ombudsman |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman over sociale minima, gepubliceerd op 17 oktober 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de hoofdconclusie van dit rapport dat het huidige sociaal minimum te laag is?
Het waardevolle rapport van de Nationale Ombudsman geeft op heldere wijze weer welke knelpunten (zoals de hoogte van het sociaal minimum) burgers met een inkomen op het sociaal minimum ervaren. Deze signalen zijn bij mij bekend. Ik vind het schrijnend dat er nu situaties ontstaan waarin mensen niet meer in de basisbehoeften kunnen voorzien. Dit vereist actie op de korte termijn, maar ook een grondige zoektocht naar wat er op de langere termijn nodig is. Op de korte termijn kampen we met uitzonderlijk hoge inflatie. Deze situatie raakt huishoudens hard. Daarom heeft het kabinet in het koopkrachtpakket ook veel geld uitgetrokken voor de ondersteuning van huishoudens rond het sociaal minimum.
Het kabinet verhoogt het minimumloon met 10% vanaf 1 januari 2023, en als gevolg daarvan stijgt ook het sociaal minimum. Tegelijkertijd is de huidige situatie van hoge inflatie niet volledig representatief voor de structurele situatie.
De vraag over de structurele toereikendheid is lastiger te beantwoorden. De Commissie sociaal minimum is hiervoor ingesteld en doet nader onderzoek naar de hoogte, de toereikendheid en de systematiek van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport voor 30 juni 2023 opleveren. Ik zal het eindrapport vervolgens delen met uw Kamer. Tot slot heeft dit kabinet in het coalitieakkoord afgesproken dat het sociaal minimum elke vier jaar wordt herijkt. Daarvoor zal het rapport van de Commissie Sociaal Minimum nuttige input zijn.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman dat de overheid meer proactief moet zijn in het opzoeken van burgers en hen actief moet wijzen op de inkomensvoorzieningen waar zij recht op hebben, gezien het feit dat velen geen gebruik hiervan durven te maken uit angst dat zij deze terug moeten betalen?
Ik onderschrijf deze aanbeveling van de Nationale Ombudsman. Gemeenten en uitvoeringsinstanties kunnen al veel doen om mensen te ondersteunen richting een aanvraag en om hen voor te lichten ter voorkoming van terugvorderingen. Tegelijkertijd werkt het kabinet aan meer maatregelen. In een reactie van 6 oktober jl. op het rapport «Met te weinig genoegen nemen», beschrijf ik mede namens de Staatssecretaris Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onze inzet op het tegengaan van niet-gebruik en het voorkomen van terugvorderingen bij inkomensvoorzieningen. Onze inzet sluit aan op de thema’s die de Nationale Ombudsman hanteert in zijn aanbevelingen, te weten: proactieve benadering en persoonlijk contact, benutten van intermediairs, en gebruik van beschikbare data en gegevensuitwisseling. Graag verwijs ik u voor de acties per thema naar de reactiebrief die ik aan de Ombudsman heb gestuurd, en waarvan ik u ook een afschrift heb doen toekomen.2 Een deel van die acties brengt de Nationale Ombudsman ook in de huidige reflectie naar voren. Ook voorbij de acties blijven proactieve benadering en preventie, onder andere in het kader van voorkomen van terugvorderingen, continue aandachtspunten, onder meer in het traject Herijking handhavingsinstrumentarium3, het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid4 en de uitvoering van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Wat is uw visie op hoe de overheid het vertrouwen van mensen in Nederland terug kan winnen, nu volgens de Nationale ombudsman de armoedebestrijding en bescherming van de koopkracht wordt gezien als belangrijkste taak van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid terwijl het vertrouwen in datzelfde ministerie extreem laag is?
In september concludeerde het SCP dat het vertrouwen van mensen in de politiek laag blijft. Ongeveer de helft van de Nederlanders geeft de politiek een onvoldoende (SCP, Burgerperspectieven bericht 1 – 2022). Deze conclusie gaat niet specifiek over het Ministerie van SZW, maar over de landelijke politiek. Volgens het SCP is laag vertrouwen in de politiek niet per definitie een probleem. In een democratie horen burgers de politiek kritisch te volgen. Het SCP waarschuwt wel tegen afhaken en beveelt de overheid aan te luisteren, betrouwbaar te zijn, keuzes uit te leggen, daarnaar te handelen en vooral concrete resultaten te boeken op onder meer de hoge kosten van het levensonderhoud. Dat is een van de ambities uit het Coalitieakkoord. Voor schulden en armoede is het Coalitieakkoord uitgewerkt in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden die het kabinet begin juli presenteerde. Ook de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman sluiten aan bij de aanpak. Om armoede en schulden te bestrijden neemt het kabinet samengevat vijf maatregelen:
Armoede en schulden bestrijden vereist samenwerking binnen het kabinet en ook met gemeenten, maatschappelijke organisaties, werkgevers, vrijwilligers, schuldeisers en de mensen om wie het gaat. Ik heb het vertrouwen dat we er gezamenlijk voor kunnen zorgen dat iedereen kan rekenen op een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, uit werk of uit een vangnet wanneer dat nodig is. Zo krijgen mensen de ruimte om mee te doen in de samenleving en om zichzelf te ontwikkelen.
Hoe ziet u de aanbeveling om beleid en uitvoering op het gebied van armoedebestrijding te ontwerpen vanuit het perspectief van de burger, in plaats van pleisters te plakken op hardvochtig(e) en discriminerend(e) wetten en beleid zoals de Participatiewet?
Ik onderschrijf de aanbeveling om in het armoedebeleid uit te gaan van het perspectief van de burger. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden geef ik aan dat een cultuuromslag vanuit de overheid nodig is: van systemen naar mensen. We zijn veel van mensen gaan verwachten in onze samenleving. In deze complexe maatschappij, met een dichtbegroeid woud van regelgeving, is de rationale burger die feilloos alle wet- en regelgeving kent het uitgangspunt geworden. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten zijn steeds: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen en gedeelde verantwoordelijkheid.
Met de «Participatiewet in Balans» zet ik mij in om wet- en regelgeving meer aan te laten sluiten op het doenvermogen van mensen. Het traject is opgepakt als een brede maatschappelijke opgave. Samen met bijstandsgerechtigden, gemeenten, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en andere partijen zijn ervaren hardheden en knelpunten geïnventariseerd, achterliggende oorzaken geanalyseerd en oplossingsrichtingen geformuleerd. De inbreng van alle betrokkenen is van ongekende waarde geweest. De inbreng heeft woorden gegeven aan hoe de Participatiewet in de praktijk wordt ervaren. Mijn inzet op meer rekening houden met de leefwereld en het doenvermogen van mensen binnen het traject «Participatiewet in Balans» heb ik met u gedeeld middels de brieven van 21 juni en 28 november jl.
Hoe ziet u de rol van de centrale overheid in het ondersteunen dan wel aansturen van gemeenten zodat bestaanszekerheid voor iedereen gegarandeerd wordt, ongeacht in welke gemeenten zij zich bevinden?
De centrale overheid is verantwoordelijk voor het stelsel van sociale zekerheid en inkomensafhankelijke toeslagen dat de bestaanszekerheid ondersteunt voor degenen die niet in staat zijn hier zelfstandig in te voorzien. Dit stelsel van inkomensvoorzieningen en toeslagen wordt deels centraal en deels decentraal uitgevoerd. De uitvoering van de Participatiewet is welbewust decentraal georganiseerd, juist zodat er maatwerk kan worden toegepast, dat is afgestemd op de vraagstukken die spelen binnen de gemeentelijke grenzen.
Met het traject «Participatiewet in Balans» worden verschillende stappen gezet om de bestaanszekerheid beter te borgen en participatie te bevorderen. Ik denk hierbij onder meer aan de verruiming van de bijverdiengrenzen, het harmoniseren van de jongerennormen, een bufferbudget om grote inkomensschommelingen op te vangen bij mensen die aan het werk gaan en de mogelijkheid om in specifieke situaties waar nodig met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. Bij de uitwerking worden gemeenten en andere stakeholders betrokken. Mijn inzet hierop heb ik met u gedeeld middels de brieven van 21 juni en 28 november jl.
In hoeverre en op welke wijze zult u actie ondernemen om de aanbevelingen van de Nationale ombudsman uit dit rapport op te volgen, aanvullend op het huidige pakket voor armoedebestrijding dat op Prinsjesdag is aangekondigd? Kunt u uw acties onderbouwen? Wanneer informeert u de Kamer over uw plannen?
Het kabinet is voornemens om begin 2023 te komen met een gecombineerde reactie op een aantal recente rapporten van de Nationale Ombudsman5, waaronder dit rapport. Daarin zal nader worden ingegaan op de verschillende aanbevelingen.
Daarnaast raken de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman aan de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Op 23 november jl. heb ik het implementatieplan voor deze aanpak aan uw Kamer aangeboden6. Daarin heb ik aangegeven dat ik twee keer per jaar zal rapporteren over de voortgang. Hierbij zal ik ook ingaan op de voortgang op onderwerpen die de Nationale Ombudsman heeft aangestipt (zoals bijv. het tegengaan van niet-gebruik en de hoogte van het sociaal minimum).
Kunt u uw acties opsplitsen aan de hand van de drie groepen in het rapport – statushouders, mensen met een beperking en jongeren tot 21 jaar die leven van de bijstand – aangezien zij door de Nationale ombudsman zijn aangeduid als de meest kwetsbare groepen en zij daardoor een prioritaire en specifieke aanpak nodig hebben?
In het traject «Participatiewet in Balans» wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van jongeren tot 21 jaar die niet altijd een beroep kunnen doen op hun ouders voor financiële ondersteuning. Hierbij zet ik in op het harmoniseren van de jongerennorm, zodat gemeenten uniform de bestaanszekerheid kunnen borgen én daarmee beter in kunnen spelen op de verscheidene hulpvragen van deze diverse groep jongeren, waaronder ook jonge alleenstaande statushouders. Daarnaast streef ik ernaar dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om ook ten aanzien van het in behandeling nemen van de bijstandsaanvraag van een jongere maatwerk kunnen toepassen. Zo kan een gemeente de vierweken-zoektermijn indien deze voor jongeren tot 27 jaar onwenselijke effecten heeft, buiten beschouwing laten.
Bijstandsgerechtigde statushouders die onder de Wet Inburgering 2021 inburgeringsplichtig zijn, worden gedurende de eerste zes maanden dat ze woonachtig zijn in de gemeente financieel ontzorgd om financiële problemen te voorkomen. De huur, de premie voor de zorgverzekering en de rekeningen voor gas, water en licht worden vanuit de uitkering betaald. Daarnaast hebben gemeenten de taak begeleiding aan te bieden om ze meer financieel zelfredzaam te maken. Hiermee wordt beoogd financiële problematiek te voorkomen. Het kabinet houdt met gemeenten de vinger aan de pols ten aanzien van de knelpunten die hierbij in de uitvoering ervaren worden.
Met betrekking tot mensen met een beperking heb ik op 13 oktober jl. Kamervragen beantwoord van het lid Ceder (ChristenUnie).7 Ik acht het van groot belang dat jongeren met een beperking de ondersteuning krijgen die zij gezien hun mogelijkheden en omstandigheden nodig hebben om te voorzien in inkomen en te kunnen participeren naar vermogen. Dit is een opgave voor alle partijen.
De regering heeft reeds diverse maatregelen in gang gezet. Zo is het wetsvoorstel Breed Offensief, dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen, erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Voorts werk ik aan het brede traject «Participatiewet in Balans» en de in dit verband voorgestelde maatregelen. Over de uitwerking van deze maatregelen heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd. Ook werkt het kabinet samen met betrokken partijen aan een verbetering van de banenafspraak. Over de stappen die daarvoor worden gezet heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 7 juli jongstleden.8 Samen met UWV wordt verder gewerkt aan een effectevaluatie van de Wajong-dienstverlening. Tot slot wil het kabinet het WML met ingang van 1 januari 2023 met 10% verhogen. Dit werkt ook door in de aan de WML-gekoppelde uitkeringen en komt tegemoet aan de roep om versterking van de koopkracht, ook van jongeren met een beperking. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 komt het kabinet begin 2023 met een gecombineerde reactie op de recente rapporten van de Nationale Ombudsman.
Bent u het eens dat de 10% minimumloonverhoging slechts een inflatiecorrectie betreft en dat het minimumloon met ingang van 1 januari 2023 substantieel verhoogd moet worden naar 15 euro per uur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% (inclusief reguliere indexatie stijgt het minimumloon met 10,15%) is onderdeel van het bredere pakket met hogere toeslagen en meer zekerheid voor huishoudens door het tijdelijke prijsplafond voor de energierekening. Dit pakket ondersteunt kwetsbare huishoudens en middeninkomens en stelt hen beter in staat om te gaan met het hogere prijsniveau. De minimumloonsverhoging geeft de laagste inkomens structureel een betere uitgangspositie en verbetert hun bestendigheid tegen toekomstige financiële schokken. Het kabinet is daarom niet voornemens om het minimumloon verder te verhogen. Het is op dit ook moment ook niet meer uitvoerbaar om de verhoging van het minimumloon op 1 januari 2023 aan te passen. Het UWV heeft aangegeven de gevolgen hiervan niet te kunnen verwerken, de uiterlijke termijn hiervoor was 1 oktober 2022.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, uw antwoorden op bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk delen?
Ik heb gestreefd naar zorgvuldige en zo tijdig mogelijke beantwoording.
Terhandstellingskosten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen, zeker als het gaat over medicijnen die maar in kleine hoeveelheden geleverd mogen worden, vele malen overstijgen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de terhandstellingskosten de kosten van medicijnen kunnen overstijgen. Terhandstellingkosten staan los van de kosten van een geneesmiddel. De terhandstellingskosten zijn de vergoeding voor de door de apotheek geleverde zorg. Deze zorg bestaat onder andere uit het nagaan of een patiënt een medicijn veilig kan gebruiken, het controleren of de sterkte van het voorgeschreven medicijn juist is en het informeren van de patiënt over juist gebruik van het medicijn. Een apotheker overlegt regelmatig met de voorschrijvende arts of gaat op zoek naar alternatieven in het geval van een tekort. De tijd die een apotheker hier in steekt is ook verwerkt in de terhandstellingskosten. De apotheker speelt als medicatiespecialist een belangrijke rol in goed en veilig geneesmiddelengebruik.
Welke afspraken zijn er met apothekers en andere zorgverleners over de terhandstellingskosten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is verantwoordelijk voor de prestaties en prestatiebeschrijvingen in de farmaceutische zorg. Deze prestaties zijn vastgelegd in een beleidsregel van de NZa.1 In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt, maar dat zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf tarieven afspreken die gemiddeld voldoende kostendekkend zijn om kwalitatief goede zorg te kunnen leveren.
Hoe kan het dat de hoogte van de terhandstellingskosten zo verschillend is? Is het mogelijk om hier concrete landelijke afspraken over te maken en bijvoorbeeld een maximumprijs af te spreken?
Voor ieder afzonderlijk geneesmiddel moet de apotheker zorgactiviteiten verrichten, zoals de eerder genoemde controles. Een apotheek mag daarom over het algemeen voor ieder receptgeneesmiddel dat ter hand wordt gesteld een terhandstellingsprestatie in rekening brengen bij de patiënt of diens zorgverzekeraar.
Dat betekent dat de totale terhandstellingskosten voor de patiënt of diens zorgverzekeraar hoger zijn wanneer meerdere geneesmiddelen ter hand worden gesteld.
Zoals bij vraag 2. beschreven kunnen er geen landelijke tarieven worden vastgesteld aangezien de tarieven zijn vrijgegeven.
Is het mogelijk terhandstellingskosten, zeker als deze kosten herhaaldelijk worden gemaakt bij dezelfde patient, uit te sluiten van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Op verzekerde zorg is in beginsel het eigen risico gewoon van toepassing en dus ook op alle zorg zoals apothekers die plegen te bieden. Ik vind het niet wenselijk om de terhandstelling uit te zonderen van het eigen risico, ook niet als het gaat om herhaalde terhandstellingen bij dezelfde patiënt. Ik verwacht ook dat een uitzondering voor de (herhaalde) terhandstelling voor de meeste verzekerden geen financieel voordeel zou opleveren. Het eigen risico is namelijk ook van toepassing op de verstrekte geneesmiddelen zelf en op de meeste andere zorg waar de verzekerden gebruik van maken.
Bent u bereid om, met oog op de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken, met zorgverzekeraars en apothekers afspraken te maken om de hoogte van herhaaldelijke terhandstellingskosten naar beneden te brengen?
In de apotheekzorg gelden vrije tarieven. Dit betekent dat de NZa geen landelijke tarieven vaststelt. Het is aan zorgverzekeraars en zorgverleners (in dit geval apotheken) zelf om passende tarieven af te spreken. Om rekening te houden met de kwetsbare financiële positie van chronisch zieken neemt het kabinet al enkele maatregelen die zien op eigen betalingen voor o.a. geneesmiddelen. Zo wordt het verplicht eigen risico bevroren op € 385,00 per jaar tot en met 2025. Die maatregel is met name voordelig voor patiënten die het verplicht eigen risico volledig betalen en een zodanig inkomen hebben dat zij zorgtoeslag ontvangen. De zorgtoeslag wordt in 2023 bovendien met € 412,00 verhoogd. Ook worden de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen in het jaar 2023 gemaximeerd op € 250,00 per jaar.
De modernisering van de Rijkswet op het Nederlanderschap |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Tunahan Kuzu (DENK), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de volgende passage uit het regeerakkoord: «Voor mensen met een meervoudige nationaliteit die alleen de Nederlandse nationaliteit als enkelvoudige nationaliteit wensen maar hun andere nationaliteit(en) niet kunnen afstaan, ondersteunen we een privaatrechtelijk Nederlands register ongewenste nationaliteit»?
Ja, ik ben bekend met desbetreffende passage uit het coalitieakkoord.
Bent u bekend met de volgende passage uit het regeerakkoord: «De Rijkswet Nederlanderschap leidt in sommige situaties tot onwenselijke problemen. We herzien het automatisme waarbij Nederlanders met een meervoudige nationaliteit buiten het EU-grondgebied (na tien jaar) hun Nederlanderschap verliezen en maken het voor hen makkelijker het Nederlanderschap te behouden naast hun andere nationaliteit of, voor degenen die het na 1 april 2003 verloren, te herkrijgen»?
Ja, ik ben bekend met desbetreffende passage uit het coalitieakkoord.
Kunt u voor beide passages aangeven wanneer het kabinet verwacht het (wets)voorstel gereed te hebben? Bent u bereid deze voorstellen zo snel mogelijk af te maken?
De passage over het ondersteunen van een privaatrechtelijk register ongewenste nationaliteit betreft geen wetsvoorstel of actieve uitwerking van het Kabinet. Het betreft het voornemen om, wanneer een maatschappelijk initiatief voor een privaatrechtelijk register wordt opgepakt, dit als overheid te ondersteunen. De precieze vorm van ondersteuning hangt af van een eventueel initiatief en de behoeften daarbij.
Een verkenning naar een Register Ongewenste Nationaliteit komt voort uit een viertal moties van Kamerlid Belhaj (D66) c.s. Deze moties zijn ingediend op 4 februari 2021 als vervolg van de initiatiefnota van Kamerlid Paternotte (D66) «Bescherm Nederlanders met een ongewenste tweede nationaliteit». Aanleiding van deze initiatiefnota was het Manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit», aangeboden aan de Tweede Kamer, opgesteld door twaalf Nederlanders met een tweede Marokkaanse nationaliteit
Naar aanleiding en ter uitvoering van de motie Belhaj en Peters1, heeft het Ministerie van BZK een klankbordgroep samengesteld die de mogelijkheden voor een register ongewenste nationaliteit heeft onderzocht. Op 9 mei jl. is de Kamer geïnformeerd2 over o.a. het advies van de klankbordgroep en het standpunt van het Kabinet met betrekking tot het register. In deze brief staat dat vanuit de klankbordgroep, de aanbeveling is gekomen voor een publiekrechtelijk register. Vanuit de overheid wordt een publiekrechtelijke register echter niet als wenselijk gezien, vooral omdat er geen enkel recht aan kan worden ontleend, het de ervaringen/problemen die betrokkenen ervaren niet oplost en de overheid deze gegevens niet nodig heeft. Daarnaast dient de overheid voorzichtig om te gaan met persoonsgegevens.
Sinds de vorige Kamerbrief zijn er vervolggesprekken geweest met een deel van de initiatiefnemers van het Manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit», onder andere over de (on)mogelijkheden van een register en het (onderliggende) doel van een register. De Kamer zal op korte termijn met een Kamerbrief over de uitkomsten van die gesprekken en de kabinetsinzet op het thema ongewenste tweede nationaliteit worden geïnformeerd.
Antwoord op vragen 3 en 4 bij passage coalitieakkoord vraag 2
De afspraak uit het coalitieakkoord tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) bevat twee onderdelen. Enerzijds is beoogd het automatisme te herzien waarmee het Nederlanderschap verloren gaat na een verblijf van dertien jaar3 buiten het Koninkrijk en het gebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.4 Anderzijds wordt het mogelijk het Nederlanderschap te herkrijgen als dat na 1 april 2003 op deze grond verloren is gegaan.
Ik bereid een wetsvoorstel voor dat de Rijkswet op het Nederlanderschap op deze twee onderdelen wijzigt. Daarin wordt de verliesregeling in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN zodanig gewijzigd dat het daarin opgenomen automatisme wordt herzien. Tevens wordt een nieuw optierecht geïntroduceerd waarmee het Nederlanderschap kan worden herkregen als dat na 1 april 2003 verloren is gegaan als gevolg van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN. Ik streef ernaar een conceptwetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 in (internet)consultatie te geven.
Bent u bereid een eerste interpretatie te geven van de onder vraag 1 en 2 genoemde passages uit het regeerakkoord?
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de beantwoording.
De bijeenkomst in Amsterdam waar David Icke zal spreken |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is de Minister bekend met de bijeenkomst «De dag van de menselijke verbinding» waar David Icke hoofdspreker is?
Ja.
Wat vindt u ervan dat een notoir Holocaustontkenner en antisemiet als David Icke in onze hoofdstad voornemens is te spreken op een bijeenkomst die plaatsvindt in de schaduw van nota bene het Nationale Oorlogsmonument op de Dam?
Ik vind de berichtgeving aanleiding geven tot zorg. Voor antisemitisme en holocaustontkenning is geen plaats in Nederland. Ik steun de Amsterdamse driehoek in het zware beroep dat zij op de organisatie doen om de uitnodiging in te trekken en op die manier rekening te houden met de zorgen van brede groepen in de samenleving of de negatieve gevolgen die een dergelijk optreden in de samenleving kan oproepen.
Dat neemt niet weg dat ik de vrijheid van meningsuiting en de demonstratievrijheid hoog in het vaandel heb staan. Om deze vrijheden te waarborgen, is in artikel 7 van de Grondwet censuur door de overheid verboden. Dit censuurverbod maakt het voor de overheid onmogelijk om op voorhand te oordelen over de inhoud van wat er gezegd wordt, maar strafbare uitingen kunnen uiteraard wel achteraf tot vervolging leiden.
De bijeenkomst heeft (nog) niet plaatsgevonden en verschillende overheidspartijen bezien op dit moment hun handelingsopties.
Welke acties kunnen worden genomen om te voorkomen dat David Icke zal spreken?
De verantwoordelijkheid om David Icke een platform te geven ligt in de eerste plaats bij de organisatoren van de bijeenkomst. Zij kunnen op elk moment beslissen de aard en inhoud van de bijeenkomst te wijzigen in een richting die het risico op het plegen van mogelijk strafbare feiten of op het ontstaan van wanordelijkheden verkleint.
Verder is het aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, waarover verantwoording wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Daarbij is het uitgangspunt dat de burgemeester zich inspant om demonstraties te faciliteren. Het verbieden of beperken van demonstraties is op grond van de Wet openbare manifestaties alleen toegestaan ter bestrijding van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en om de gezondheid te beschermen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangehaald, mag de inhoud geen grond zijn voor het vooraf verbieden of beperken van een demonstratie. Maar een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De grens van de vrijheid van meningsuiting wordt bereikt wanneer tijdens de demonstratie wordt overgegaan tot strafbare feiten, zoals belediging van personen, opruiing tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen. Dergelijke uitingsdelicten kunnen strafrechtelijk worden gehandhaafd, evenals geweldsdelicten zoals vernielingen of geweld tegen personen.
Tot slot wordt op verzoek van Amsterdam momenteel door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onderzocht, of David Icke toegang tot Nederland ontzegd kan worden.
Wat vindt u van het samenwerkingsverband «Samen voor Nederland» dat kennelijk bewust een spreker als David Icke uitnodigt?
Mogelijk waren onderdelen van het betreffende samenwerkingsverband niet op de hoogte van de reputatie van David Icke. Met de maatschappelijke ophef die nu is ontstaan, kan niemand die betrokken is bij de organisatie van deze bijeenkomst nog meer voorwenden hiermee onbekend te zijn. Ik roep de organisatoren van de bijeenkomst op zich nogmaals te beraden over hun keus om David Icke een podium in Nederland te geven. Ik steun ook de gemeente Amsterdam in de vraag aan de IND om te onderzoeken of betrokkene de toegang tot ons land kan worden geweigerd.
Wat doet het feit dat een bijeenkomst met een dergelijke spreker kennelijk in onze hoofdstad georganiseerd wordt, met de gevoelens van onveiligheid van de Joodse gemeenschap?
Mij is bekend dat het nieuws dat David Icke in Amsterdam komt spreken, tot grote beroering en gevoelens van onveiligheid in de Joodse gemeenschap heeft geleid. Vanwege zijn signaleringsfunctie staat de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in nauw contact met de Joodse gemeenschap. Ook hij signaleert de gevoelens van onveiligheid die de aankondiging van de komst van David Icke heeft opgeroepen bij de Joodse gemeenschap. Deze gevoelens en daaruit voortkomende zorgen begrijp ik goed. Ik keur de handelwijze van de organisatoren van de voorgenomen bijeenkomst af.
Hoe ziet u deze bijeenkomst in het licht van het alsmaar toenemende antisemitisme in Europa?
Naar mijn oordeel is het effect van de bijeenkomst tegengesteld aan de titel die eraan is gegeven («De dag van de menselijke verbinding»). Het is onvermijdelijk dat de bijeenkomst internationaal wordt opgepikt. In die zin levert de berichtgeving over deze bijeenkomst nu al een negatieve bijdrage aan de bestrijding van antisemitisme. In 2021 nam antisemitisme verder toe in Nederland. De aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding op 1 april 2021 is een van de maatregelen die de rijksoverheid neemt in de strijd tegen antisemitisme. Op 6 oktober 2022 stuurde ik het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding naar de Tweede Kamer. Dit plan vormt zijn uitgangspunt voor concrete acties, onder meer tegen de verspreiding van antisemitische complottheorieën en Holocaustontkenning. Zo zal de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding met burgemeesters en politie in gesprek gaan over het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit om demonstraties op antisemitische uitingen te kunnen monitoren. Het werkplan bevat verder maatregelen, die toezien op het tegengaan van Holocaustverdraaiing middels de strafrechtketen, educatie en (online) campagnes. Complottheorieën, antisemitisme en Holocaustontkenning kunnen de democratische rechtsstaat schaden. Enerzijds omdat de legitimiteit van gezagdragers wordt ondermijnd, anderzijds omdat in nationale wetgeving en internationale verdragen een verbod is vastgelegd op het aanzetten tot haat.
Het laten lopen van échte criminelen door focus op zaak De Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat justitie 53 zaken heeft geschrapt, waardoor onder andere wietkwekers en drugsdealers hun straf ontlopen?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat het OM in 53 zaken om niet-ontvankelijkheid heeft verzocht.
Bent u ook bekend met het bericht dat er geen bewijzen tegen de heer De Mos zijn?2
Ik kan niet ingaan op individuele strafzaken. Daar komt bij dat deze zaak op dit moment door de rechter wordt behandeld. Het past mij ook daarom niet om inhoudelijk commentaar te geven op deze zaak.
In het algemeen is het zo dat het OM conform het opportuniteitsbeginsel de afweging maakt of een strafbaar feit wel of niet wordt vervolgd. Zoals u weet is het niet aan mij om daar in te treden. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het bij een beslissing van het OM om niet te vervolgen mogelijk is voor een belanghebbende om daarover een klacht in te dienen bij het gerechtshof met het verzoek alsnog opdracht te geven tot vervolging (artikel 12 Sv-procedure).
Kunt u duiden waarom een hardwerkend lokaal politicus voor het ophalen van wat donaties in een proefproces wél voor het hekje staat en échte criminelen de dans ontspringen? Kunt u hier gedetailleerd op reageren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel rechercheurs zijn belast met de zaak De Mos of hoeveel zijn dat er geweest?
Dit soort cijfers wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de totale kosten van het jarenlange onderzoek naar De Mos en anderen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het zelf uitlegbaar dat échte criminelen de dans ontspringen? Zo nee, wat gaat u in de toekomst doen om het schrappen van echte zaken te voorkomen?
Om politieke bemoeienis te voorkomen heeft het Openbaar Ministerie een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken wel of niet wordt vervolgd. Ik zal mij dan ook niet met deze beslissingen bemoeien.
De uitgelekte mail van het directieteam van de NPO omtrent omroep Ongehoord Nederland |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of deze mail, zoals die in een recente aflevering van Roddelpraat is gepresenteerd, inderdaad door de directie van de NPO is verzonden en bent u op de hoogte van de inhoud van deze mail?1
Ja. Vier dagen eerder heeft de NPO een persbericht verspreid van gelijke strekking. Zie https://pers.npo.nl/persberichten/reactie-npo-op-uitzending-ongehoord-nieuws-15-september.
Kunt u uitleggen wat de directie van de NPO precies bedoelt als zij stelt dat «de grens van de redactionele vrijheid is bereikt»?
De NPO heeft mij laten weten dat hiermee is bedoeld dat iedere omroep zich dient te houden aan de gemaakte afspraken. Onder die afspraken vallen ook de redactionele vereisten waar programma’s aan dienen te voldoen zoals beschreven in de Mediawet en nader neergelegd in de Journalistieke Code NPO. Deze Code wordt door ON! onderschreven, zoals blijkt uit een bericht aan mijn ambtsvoorganger van 2 juni 2021. De uitzending heeft tot veel beroering geleid en tot meer dan 1900 klachten bij de Ombudsman. De Ombudsman doet nu onderzoek en het wachten is op de bevindingen.
Kunt u uitleggen wat de directie van de NPO bedoelt als zij stelt dat het bereiken van deze grens «niet zonder de nodige consequenties mag blijven»?
De Mediawet regelt dat de NPO de bevoegdheid heeft om bij gebrek aan bereidheid tot samenwerking of bij het niet naleven van bindende regelingen aan een omroep een financiële sanctie op te leggen. De NPO heeft op 25 oktober 2022 gecommuniceerd over een voorgenomen sanctie aan Ongehoord Nederland. Zoals gezegd is dit een zelfstandige bevoegdheid van de NPO.
Bent u op de hoogte van de stappen die de directie zegt te willen gaan nemen? Op welke wijze bent u over deze gang van zaken geïnformeerd of op welke wijze bent u bij deze kwestie betrokken?
Ik heb kennis genomen van het gegeven dat de NPO in juli van dit jaar een financiële sanctie aan ON! heeft opgelegd wegens gebrek aan samenwerking omdat er niet voldaan werd aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden, zoals uit het rapport van de Ombudsman van 7 juni 2022 naar voren komt. Verder heb ik vernomen dat de NPO overweegt een tweede financiële sanctie aan ON! op te leggen wegens gebrek aan samenwerking. Ik ben hier verder niet bij betrokken omdat dit een zelfstandige eigen bevoegdheid van de NPO betreft.
Bent u van mening dat het niet de rol van de directie van de NPO is om het Commissariaat van de Media te verzoeken onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Het staat een ieder, dus ook de NPO, altijd vrij om bij het Commissariaat voor de Media als toezichthouder op de naleving van de Mediawet aandacht te vragen voor gebeurtenissen waarbij de Mediawet in het geding zou kunnen zijn. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf over welke zaken worden onderzocht.
Vindt u dat deze uitlatingen van de directie van de NPO haaks staan op de Mediawet, die in artikel 2.2 stelt dat de NPO juist samenwerking moet bevorderen?
De NPO heeft op grond van artikel 2.2 de Mediawet de taak om samenwerking te bevorderen. Op grond van artikel 2.154 van de Mediawet kan de NPO een sanctie opleggen als een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst. In de voorgenomen sanctie stelt de NPO dat daarvan sprake is.
Vindt u dat deze uitlatingen van de directie van de NPO haaks staan op de eigen statuten, die stellen dat de NPO zich ten doel stelt juist samenwerking te bevorderen?2
Zie antwoord vorige vraag.
De rapportage van de Europese Rekenkamer |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de president van de Europese Rekenkamer tegen Politico?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat er in toenemende mate fouten worden gevonden in de budgetten van Europese Commissie door de Europese Rekenkamer?
Ja, ik deel de zorg dat nog steeds ieder jaar teveel fouten worden gemaakt in de rechtmatigheid van de uitgaven van de EU-begroting. Dit zijn overigens niet alleen de uitgaven in direct beheer van de Europese Commissie, maar met name ook uitgaven die in gedeeld beheer met de lidstaten worden gedaan. De ERK schat het foutenpercentage bij de uitgaven over 2021 op 3,0%, dit was in 2020 2,7%. De tolerantiegrens ligt op 2,0%. Het klopt dat het foutenpercentage voor de uitgaven in de afgelopen jaren licht gestegen is. In de jaren daarvoor is het foutenpercentage gedaald. Onderstaande grafiek geeft een beeld van de ontwikkeling van het foutenpercentage sinds 2007 en de Nederlandse stemming bij de Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement voor decharge van de EU-begroting.
Op welke wijze is de Nederlandse regering van plan de problemen met de controle op uitgaven en het tegengaan van frauderisico’s aan te kaarten mede gelet op het feit dat Nederland nettobetaler is aan de Europese Unie (EU) en de Europese Commissie nog nooit een goedkeurende verklaring heeft ontvangen?
Op basis van het jaarverslag stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Nederland zet zich in de discussies in de Raad al jaren actief in voor kritische Raadsaanbevelingen die de conclusies en aanbevelingen van de ERK voldoende reflecteren. Het kabinet heeft daarbij in het verleden tegengestemd indien het foutenpercentage te hoog was en daarnaast ook geen verbetering zichtbaar was of de Raadsaanbevelingen volgens het kabinet niet stevig genoeg waren. Nederland heeft hierbij vaak samen opgetrokken met Zweden. Het kabinet zal zich ook dit jaar in de discussie in de Raad hard maken voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK in voldoende mate reflecteren.
Het kabinet is van mening dat het niet uit zou moeten maken of een land nettobetaler of -ontvanger is. Voorop staat dat voorkomen moet worden dat fouten worden gemaakt met publiek geld.
Met betrekking tot het voorkomen van fraude merkt het kabinet op dat het foutenpercentage geen indicator is voor fraude, zoals ook de ERK aangeeft in het jaarverslag, maar een indicator van rechtmatigheid. De ERK meldt gevallen van fraude bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Het is vervolgens aan OLAF om te besluiten of een administratief onderzoek wordt ingesteld. OLAF werkt hierbij zo nodig samen met de autoriteiten van de lidstaten en het EOM.
Deelt u de zorgen van de Europese Rekenkamer over risico’s op leningen aan derde landen? Hoe worden deze risico’s nu zichtbaar gemaakt in de EU-begroting en voor zover van toepassing op de Rijksbegroting?
De president van de ERK heeft aangegeven dat de oorlog in Oekraïne risico’s met zich meebrengt voor de EU-begroting, als gevolg van uitgegeven leningen en het risico dat Oekraïne deze niet kan terugbetalen. Eind 2021, dus nog voor het uitbreken van de oorlog en had Oekraïne nog 4,7 miljard euro aan leningen bij de Commissie lopen, met name vanuit enkele bestaande Macro Financiële Bijstand-programma’s (MFB). Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Oekraïne verdere steun van de Unie ontvangen, waaronder in de vorm van concessionele leningen in het kader van nieuwe MFB-programma’s.
Op de Europese begroting is een gemeenschappelijk voorzieningenfonds (GVF) opgericht waar voor garanties een voorzieningspercentage wordt bepaald. Indien leningen niet terugbetaald worden door de ontvangende partij zal het GVF de eerste verliezen dekken.
De jaarrekeningen2 van de Europese Unie bevatten informatie over de verschillende financiële instrumenten van de Unie, waaronder leningen aan derde landen en daarbij behorende garanties. In de Rijksbegroting wordt het Nederlandse aandeel van Europese garanties verantwoord op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Deelt het kabinet de zorgen dat de Europese Rekenkamer niet alle informatie krijgt die zij nodig heeft om haar werk te kunnen doen? Op welke wijze gaat het kabinet dit probleem aan de kaak stellen bij de Europese instellingen en in de Raad?
Het kabinet is eerder in antwoord op vragen van het lid van Wijngaarden ingegaan op deze kwestie.3 Het kabinet is van mening dat alle EU-instellingen, binnen de kaders van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) art. 287 en de regels uit het Financieel Reglement, door Europese Rekenkamer gevraagde informatie beschikbaar dienen te stellen.
In dit geval betreft het een specifieke zaak tussen twee EU-instellingen, waar het kabinet geen partij is. In algemene zin zal de kabinet zich bij de besprekingen van het jaarverslag van de ERK uitspreken over transparantie en een oproep doen om de ERK van alle informatie te voorzien die zij nodig acht voor de uitvoering van haar taken.
Is het kabinet voornemens tegen het verlenen van décharge aan de Europese Commissie te stemmen en het signaal af te geven dat in een tijd van afnemend vertrouwen in de politiek de juistheid van de besteding van EU-gelden alleen maar in belang is toegenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat de daadwerkelijke decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Het kabinet kan dus niet voor of tegen decharge stemmen, maar wel voor of tegen de aanname van Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement over de decharge.
In januari 2023 starten de inhoudelijke en technische besprekingen in het ambtelijke Begrotingscomité, die resulteren in aanbevelingen van de Raad aan het Europees Parlement. Nederland wil deze besprekingen eerst afwachten voor het een standpunt in neemt. De Ecofinraad beslist, waarschijnlijk in februari of maart, met gekwalificeerde meerderheid over het dechargeadvies (op basis van art. 319 VWEU).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het kabinet zich inzetten voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK voldoende reflecteren en heeft Nederland in het verleden tegengestemd indien dit niet het geval was. Indien de concept-Raadsaanbevelingen dit jaar een onvoldoende krachtig signaal geven met betrekking tot het overschrijden van de materialiteitsgrens zal het kabinet tegen aanname daarvan stemmen.