Het bericht ‘Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Water op 28 juni 2018 aan u is gevraagd de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers te monitoren? Hoe verhoudt zich dit tot de verklaring die moest worden ondertekend?
De vrijwilligersverklaring ten behoeve van dit incident was bedoeld om de vrijwilligers te beschermen en hen bewust te maken van de mogelijke gezondheidsrisico’s van het werken met door stookolie verontreinigde zwanen en deze risico’s zoveel mogelijk te beperken. Zo was inzet alleen toegestaan indien de vrijwilliger een actuele tetanus vaccinatie had, werd inzet tijdens zwangerschap afgeraden en werd voorgeschreven dat de aangeboden persoonlijke beschermingsmiddelen altijd volgens de gebruikersinstructies moesten worden gebruikt.
Hoe verhoudt de door u uitgesproken waardering voor de vrijwilligers en medewerkers zich tot het feit dat Rijkswaterstaat bij voorbaat afstand neemt van alle gezondheidsrisico's en langetermijngevolgen?
Meerdere keren heb ik mijn waardering voor alle vrijwilligers en medewerkers uitgesproken voor al het werk dat zij verzet hebben.
Er is absoluut geen sprake van dat Rijkswaterstaat afstand neemt van mogelijke gezondheidsrisico’s en langtermijngevolgen van het incident met tanker Bow Jubail van rederij Odfjell. Bij aanvang van de schoonmaakactie is in de hectiek een foutief formulier met vrijwilligersverklaring gebruikt waarin stond dat vrijwilligers afstand moesten doen van hun recht om eventuele schade te claimen bij Rijkswaterstaat. Dat had er niet moeten staan. Los daarvan is in de wet vastgelegd dat vrijwilligers net als werknemers in loondienst recht hebben op veilige en gezonde werkomstandigheden en dat is onverminderd van toepassing. Rijkswaterstaat heeft de vrijwilligers hierover geïnformeerd.
RIVM heeft luchtmonsters genomen bij de twee vogel opvanglocaties. In de luchtmonsters zijn stoffen aangetroffen die irritatie van ogen en luchtwegen, hoofdpijn en misselijkheid kunnen veroorzaken. Klachten zijn echter van voorbijgaande aard en nemen af wanneer de blootstelling is beëindigd.
Rijkswaterstaat heeft gewerkt als verantwoordelijke en aansprakelijke werkgever en zoals het hoort voor een veilige en gezonde werkomgeving gezorgd. En zoals vanzelfsprekend blijven we dat doen.
Bent u bereid om, ondanks de getekende verklaringen, wel actief de gezondheid van medewerkers en vrijwilligers te monitoren en verantwoordelijkheid te nemen voor alle mogelijke langetermijngevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de mogelijke gezondheidsgevolgen laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat zicht op welke (mogelijk) gevaarlijke stoffen tijdens de olieramp zijn gelekt?
Ja, Rijkswaterstaat heeft monsters genomen en deze geanalyseerd. Uit het onderzoek blijkt dat de gelekte olie stookolie betreft. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van extra bijmenging van de stookolie met chemische stoffen.
Is er informatie uitgewisseld over de risico’s van medewerkers en vrijwilligers zoals die ontstonden bij andere (eerdere) olierampen?
Ja, Rijkswaterstaat heeft gehandeld in lijn met de Samenwerkingsovereenkomst Besmeurde Vogels. Deze overeenkomst is gebaseerd op ervaringen met eerdere olierampen op zee. In deze overeenkomst is bepaald dat Rijkswaterstaat de noodopvang van vogels bij calamiteiten op het water coördineert op het moment dat de reguliere dierenopvang in de regio de belasting niet meer aankan. Bij deze coördinatie wordt samengewerkt met de brandweer, de dierenbescherming en de vogelbescherming.
Welke langetermijngevolgen kunnen er zijn voor zowel de ecologie, de gezondheid van mens en dier, de kwaliteit van de bodem en het drinkwater? Zijn de zwanen gemerkt om mogelijke langetermijngevolgen te kunnen bestuderen?
Het grootste deel van de olieverontreiniging is opgeruimd. De verwachting is dat de effecten op ecologie minimaal zullen zijn en dat ze vooral benedenstrooms van de vervuiling zullen optreden (in de Nieuwe Waterweg). Waarneembare effecten zouden kunnen optreden op de macrofauna. Macrofauna is een verzamelnaam voor ongewervelde dieren (zoals krabben, kreeften, vlokreeftjes, schelpdieren en muggenlarven). Uit eerder onderzoek in dit gebied is gebleken dat de macrofauna zich snel (binnen een half jaar) weer vrijwel volledig herstelt. Dit onderzoek vond plaats na een olievervuiling in 2008. De effecten op de waterkwaliteit en ecologie worden via het regulier meetnet gemonitord. Effecten op drinkwater worden niet verwacht aangezien er geen drinkwater onttrekkingspunten benedenstrooms zijn van de olielekkage. Bij baggerwerkzaamheden in de haven is het gebruikelijk dat verontreinigde baggerspecie van deze locatie naar baggerdepot de Slufter wordt afgevoerd. Dat zal ook gelden voor eventuele olieresten in de waterbodem door het ongeval. De zwanen, die zijn opgevangen en schoongemaakt, zijn geringd alvorens deze werden uitgezet.
Wordt de eigenaar van het schip verantwoordelijk gesteld voor alle kosten, ook op de lange termijn? Is de aansprakelijkheid voor het verhalen van korte- en langetermijn kosten wettelijk geregeld?
De eigenaar van het schip is aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door het incident. De aansprakelijkheid voor de schade is geregeld in het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen(1976) zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 (1996 Limiteringsverdrag) en het 1992 Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (1992 CLC-verdrag). De scheepseigenaar heeft in verband met deze verdragen om beperking van zijn aansprakelijkheid verzocht. Daarover is een procedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig. Zowel schade op korte termijn als schade op lange termijn komen voor vergoeding aanmerking. Daarbij moet het causaal verband tussen het incident en de schade (op korte termijn en op lange termijn) kunnen worden aangetoond. Als de rechter het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid toewijst zal dat echter wel tot gevolg hebben dat de schade slechts gedeeltelijk door de scheepseigenaar zal worden vergoed.
Hoe zit het met de verantwoordelijkheid voor het opruimen van de schade en het op de lange termijn monitoren van de gevolgen die verdeeld zijn tussen rederij, havenbedrijf en (rijks-) overheid?
Het Havenbedrijf van Rotterdam en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het opruimen van de olieverontreiniging in de haven, het oppervlaktewater en de oevers van de rivieren. Voor die kosten is de eigenaar van het schip aansprakelijk gesteld. Zie hiervoor het antwoord op vraag 9. De kosten voor monitoring van de gevolgen van het incident komen daarbij voor vergoeding in aanmerking. Het moet daarbij om redelijke kosten van monitoring gaan, die verband houden met de schade door het incident.
De verstikkingsdood van 1200 varkens nadat de ventilatie in hun volautomatische stal uitviel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek instelt naar de dood van zo’n 1.200 varkens, die door verstikking om het leven zijn gekomen nadat de ventilatie uitviel in de volautomatische stal waarin zij zich bevonden?1
Ja.
Is het waar dat de NVWA pas ontdekte dat dit gebeurd was nadat een journalist vragen stelde aan de NVWA over de dood van deze dieren?
De NVWA heeft voor het eerst kennis gekregen over deze situatie via een regionaal dagblad. De NVWA heeft niet op een andere wijze een melding ontvangen over deze situatie in Haaren. Er is voor de houder geen verplichting op basis van de Wet dieren om verstikking van varkens te melden bij de NVWA.
Is er een melding binnengekomen bij de NVWA over deze situatie in Haaren? Zo ja, door wie, wanneer is de melding gedaan en wat is ermee gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in het kader van de Regeling identificatie en registratie van dieren (I&R-regeling)?
In de Regeling identificatie en registratie van dieren is opgenomen dat een houder melding moet maken van de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf.
Er is een melding gedaan door de houder. Vanuit het I&R-systeem gaat geen automatische signalering naar de NVWA. Bij het niet melden van kadavers kan de NVWA overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete, maar daar was hier geen sprake van.
Is dat daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten waarom de NVWA van niks wist terwijl er wel signalen waren bij RVO.nl dat zich een situatie had voorgedaan die om toezicht door de NVWA vroeg? Zo nee, wat is de sanctie op het niet melden van een dergelijke (massale) sterfte van dieren bij RVO.nl?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de gemeente Haaren op basis van artikel 17, tweede lid, van de Wet milieubeheer, maar dat dit niet is gebeurd? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik beschik niet over informatie of de houder zich onttrokken heeft aan een meldingsplicht aan de gemeente Haaren en over de bevindingen en de kwaliteit van de controles van de omgevingsdienst Brabant-Noord. Ook over het geval van Heeswijk-Dinther is het aan de betreffende omgevingsdienst of de betreffende gemeente om daar informatie over te verstrekken.
Welke sanctie staat er op het overtreden van deze meldplicht?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de betreffende varkenshouder zich vaker onttrokken aan de meldingsplicht? Welk gevolg is of wordt daar toen en nu aan gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat de Omgevingsdienst Brabant-Noord de stallen in maart van dit jaar nog heeft gecontroleerd en begin juli een hercontrole heeft gedaan, maar niets heeft opgemerkt aan de ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt dat volgens u over de kwaliteit van die controles dan wel over de (on)mogelijkheid om dergelijke automatische ventilatiesystemen daadwerkelijk op hun deugdelijkheid te kunnen beoordelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wie is er verantwoordelijk voor het toezicht en de controle op de technische systemen in de veehouderij?
In het Besluit houders van dieren is opgenomen dat in het geval dieren afhankelijk zijn van kunstmatige ventilatie, dit ventilatiesysteem voorzien moet zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Als het ventilatiesysteem uitvalt, moet een alarmsysteem in werking treden, dat regelmatig wordt getest. Dit is de verantwoordelijkheid van de veehouder, net als het technisch onderhoud van de systemen. De NVWA houdt toezicht op de aanwezigheid van deze voorzieningen en dat de voorziening werkt.
Waarom stelde de NVWA in een eerder geval van verstikkingsdood door het uitvallen van de ventilatie (in Heeswijk-Dinther) dat er voor de NVWA geen taak ligt bij technische mankementen, terwijl het nu wel de NVWA is die onderzoek instelt en kennelijk niet de Omgevingsdienst?2
In verband met het grote aantal dieren wat bij dit geval is betrokken heeft de de NVWA onderzocht wat er is misgegaan en of het incident verwijtbaar is. Daarbij heeft de NVWA onder andere gecontroleerd op het aanwezig zijn van een noodsysteem en alarminstallatie.
Hebben de betreffende Omgevingsdienst of de betreffende gemeente in het geval van Heeswijk-Dinther destijds onderzoek gedaan naar het incident of anderszins actie ondernomen? Zo ja, wat waren de resultaten daarvan? Zo nee, hoe beoordeelt u het achterwege blijven van onderzoek als weerloze dieren een verstikkingsdood zijn gestorven door technische mankementen aan het systeem waar de varkenshouderij op draait?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht de NVWA haar onderzoek af te ronden? Kunt u toezeggen dat u de Kamer informeert over de uitkomsten?
De NVWA heeft het onderzoek inmiddels afgerond. Aan uw Kamer kan ik op basis hiervan het volgende melden. De stal waarin de dode varkens zijn aangetroffen betrof een stal met geautomatiseerde voeder- en ventilatiesystemen. De veehouder heeft aan de NVWA verklaard dat er ’s nachts een alarm is afgegaan. Hierop is hij naar de stal gegaan, maar kon daar niets vinden wat het alarm had doen afgaan. De volgende ochtend is hij wederom naar de stal gegaan en heeft een ronde gemaakt. Enkele uren later heeft hij weer een alarm ontvangen. Toen hij daarop in de stal kwam bleek de ventilatie te zijn uitgevallen en de varkens dood te zijn. Op het moment van inspectie zijn geen omissies aangetroffen met betrekking tot een werkend nood- en alarmsysteem voor de ventilatie.
Kunt u bevestigen dat de stal waarin 1.200 varkens zijn gestikt een volledig geautomatiseerde stal betreft, wat betekent dat het vetmesten van de dieren geschiedt via machines die zó zijn ingesteld dat er op gezette tijden brijvoer dan wel automatisch droogvoer wordt verstrekt en dat ook de watervoorziening en luchtventilatie volledig zijn geautomatiseerd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat deze volautomatische systemen de gangbare manier zijn waarop biggen in Nederland worden vetgemest tot ze het gewicht hebben bereikt waarop ze worden geslacht?
Ja. In de meeste stallen maakt de varkenshouder gebruik van ondersteuning voor het houden van varkens door geautomatiseerde processen voor een optimaal stalklimaat en voor verstrekken van voer en drinkwater.
Hoeveel van deze volautomatische vleesvarkenstallen telt Nederland, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal stallen voor vleesvarkens?
Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) waren er 3550 bedrijven waar 5,6 miljoen vleesvarkens werden gehouden. Per bedrijf kunnen er meerdere stallen aanwezig zijn. Het is niet bekend hoeveel vleesvarkensstallen er in totaal zijn in Nederland. Jaarlijks worden in totaal circa 15 miljoen vleesvarkens gehouden. Het is niet bekend hoeveel volautomatische vleesvarkensstallen er zijn in Nederland. Een inschatting is dat meer dan 90% van de vleesvarkens in volautomatische stallen wordt gehouden.
Hoeveel biggen komen jaarlijks in Nederland in volautomatische stallen terecht, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal biggen dat in Nederland wordt vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren? Wat vindt u zelf?
Ik kan mij voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren. De goede verzorging van dieren dient het uitgangspunt te zijn, en kan niet geheel vervangen worden door volautomatische systemen. De systemen voor voeren en drenken zijn ter ondersteuning van een goede verzorging, maar mogen nooit de verzorging geheel overnemen.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders zelf mogen weten of en hoe vaak ze de stal in gaan (of mensen sturen die ze daarvoor hebben ingehuurd) om te controleren of de voer-, water- en ventilatiesystemen nog wel werken en om te bezien hoe het met de dieren gaat?
De zorg voor de dieren ligt bij de varkenshouder. In het besluit houders van dieren is opgenomen dat de varkens ten minste eenmaal per dag gecontroleerd moeten worden Een vereiste is dat de geautomatiseerde klimaat systemen zijn uitgerust met een alarmsysteem zodat snel kan worden ingegrepen bij storingen.
Is het waar dat fysieke controle van de geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen, evenals de toestand van de dieren zelf, met name op bedrijven waar de varkenshouder zelf niet woont, zomaar dagen of zelfs langer kan uitblijven? Zo nee, sluit u dat uit?
Zie antwoord vraag 20.
Gaat de NVWA in haar onderzoek de vraag opnemen wat bij deze betreffende stal de frequentie en de routine was qua fysieke controles, evenals eventuele afwijkingen van die frequentie en routine? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NVWA heeft zich gericht op het voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het welzijn van bedrijfsmatig gehouden varkens, dus ook ten aanzien van voorgeschreven fysieke controles. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat dieren die worden vetgemest in volautomatische stallen al snel in de problemen komen als de ventilatie uitvalt, omdat binnen de kortste keren de hoeveelheid CO2 in de stal toeneemt en er geen verse zuurstof binnenkomt?
Uitval van de ventilatie kan, afhankelijk van de binnen- en buitentemperatuur, snel leiden tot problemen voor de varkens.
Kunt u bevestigen dat de dieren na het uitvallen van de ventilatie binnen enkele uren zijn gestikt, maar waarschijnlijk nog sneller?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat de stal wel voldeed aan de vigerende voorschriften ten aanzien van luchtventilatie en dat die voorschriften toch niet hebben kunnen voorkomen dat 1.200 varkens een gruwelijke verstikkingsdood zijn gestorven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u uiteenzetten wat de voorschriften precies zijn ten aanzien van volledig geautomatiseerde ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat gebruikelijke intervallen voor fysieke controle (een of twee keer per dag) in volledig geautomatiseerde stallen het risico op verstikking van de dieren niet ondervangt, gelet op het snelle intreden van de dood?
Het minimaal eenmaal per dag controleren van de dieren, gekoppeld aan de verplichting van een alarmsysteem in de klimaatbeheersingssystemen, zorgt ervoor dat de risico’s op verstikking van de dieren minimaal zijn. Varkenshouders hebben hier zowel voor de zorg voor hun dieren als vanwege de economische gevolgen, groot belang bij.
Hoeveel biggen/varkens sterven in Nederland jaarlijks in hun stal? Kunt u in uw antwoord een uitsplitsing maken naar de doodsoorzaak van de betreffende dieren?
De volgende gegevens over 2017 zijn beschikbaar vanuit I&R varkens over het aantal dode varkens dat gemeld is. Het betreft de opgave van 5.389.606 biggen, 140 fokberen, 11.494 slachtzeugen en slachtbiggen, 440.762 vleesvarkens en 61.677 zeugen en fokgelten. Er is geen informatie over de uitsplitsing naar de doodsoorzaak.
Is het waar dat de oorzaak van de dood van een dier in de veehouderij alleen bij de NVWA gemeld hoeft te worden als dat een besmettelijke ziekte betreft? Zo nee, hoe zit het dan?
Voor bepaalde besmettelijke dierziekten, zoals bijvoorbeeld klassieke varkenspest en de ziekte van Aujeszky, bestaat er een wettelijke plicht om een verdenking van het aanwezig zijn van die ziekte te melden bij de NVWA. Deze melding moet door de houder van de dieren, de dierenarts of een onderzoekslaboratorium gedaan worden. Sommige van deze aangifteplichtige dierziekten kunnen tot gevolg hebben dat er dieren sterven. Sterfte van dieren kan daarom wel aanleiding zijn om melding te doen van een verdenking van het aanwezig zijn van een aangifteplichtige dierziekte. Bij de dood van een dier is vaak geen sprake van een verdenking van het aanwezig zijn van een bepaalde aangifteplichtige dierziekte en dan is men dus niet verplicht een melding te doen.
Erkent u dat de NVWA geen goed of compleet zicht kan hebben op het welzijn van dieren in de Nederlandse veehouderij als niet hoeft worden gemeld hoeveel dieren er in hun stal zijn doodgegaan en wat de oorzaak was van hun dood?
De NVWA voert jaarlijks risicogebaseerde controles uit op de dierwelzijnsregelgeving en treedt zo nodig op. Zie ook mijn brief van 17 april 2018 «Verzoek vaste commissie over beelden Varkens in Nood» waarin wordt ingegaan op handhaving door de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr.972).
Wat gaat u doen om meer zicht te krijgen op de oorzaken van de dood van dieren in de Nederlandse veehouderij, anders dan dood door slacht?
In de beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 941) heb ik aangegeven me in te zetten voor de zorg van jonge dieren. De hoge sterfte onder jonge dieren, zowel bij de geboorte als in de eerste levensmaanden is reden tot zorg.
Deelt u de mening dat de verstikkingsdood van dieren in de veehouderij moet worden voorkomen? Zo ja, welke veranderingen gaat u doorvoeren om te voorkomen dat dit nog een keer kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verstikkingsdood van dieren is afschuwelijk en moet voorkomen worden. De verantwoordelijkheid ligt bij de veehouders om zelf de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om tragische incidenten zoals deze te voorkomen. Daarop wordt toegezien door de omgevingsdiensten en de NVWA. Ik zal dit punt ook agenderen in het overleg met de varkenssector.
De geplande herbouw en uitbreiding van mega varkensstal De Knorhof |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de plannen van «varkensbaron Straathof» om De Knorhof in Erichem – de megastal die vorig jaar afbrandde, waarbij 24.000 varkens omkwamen – te herbouwen en meteen twee keer zo groot te maken?1
Het is niet aan mij om de plannen te beoordelen, want voor nieuwbouw, herbouw en renovatie van stallen zijn de vigerende wettelijke kaders van het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid van toepassing, waarvoor de decentrale overheden het bevoegd gezag zijn. Ik kan mij wel voorstellen dat de herbouw en het voornemen om de stal twee keer zo groot te maken vragen oproept bij omwonenden.
Bent u bereid om de herbouw van deze megavarkensstal, al dan niet via een dringende oproep aan de betreffende gemeente en provincie, tegen te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer nauwgezet informeren over uw acties daartoe?
Nee ik heb daar geen bevoegdheid in. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een veehouder, die al in 2014 in Duitsland vanwege zeer ernstige dierenwelzijnsovertredingen een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen en ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen overtrad en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens de vergunning was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle ruimte lijkt te krijgen om niet alleen door te gaan met zijn bedrijven, maar deze ook nog eens uit te breiden?2
Ik kan mij dat inderdaad voorstellen. Verder verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar de Kamerbrief van 6 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313).
Herinnert u zich de eerdere uitspraak van uw voorganger uit januari 2015, dat zij de mate van overtredingen bij deze veehouder in de periode 2012–2014 zorgwekkend vond en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de bedrijven van de betreffende veehouder dan ook zeer regelmatig zou blijven inspecteren? Wat is hier sindsdien mee gedaan?3
Ja. Voor wat betreft deze gegevens verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) op 26 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een Nederlandse varkenshouder (2015D11168) en op de vragen van het lid Kuiken(PvdA) op 6 juli 2017 over een Nederlandse varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313). Voor wat betreft de periode vanaf juli 2017 tot op heden hebben er door de NVWA twee welzijnscontroles plaatsgevonden. Daarbij zijn overtredingen geconstateerd. Bij de hercontrole bleek in beide gevallen de overtreding opgeheven.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA sinds 2014 de varkenshouderijen van deze omstreden veehouder heeft bezocht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke overtredingen er sinds 2014 bij de bedrijven van betreffende veehouder zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot (disciplinaire) maatregelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inspectierapporten naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van inspectierapporten zelf wordt niet actief openbaar gemaakt. Indien er op basis van de Wet openbaarheid van bestuur aan de NVWA wordt verzocht om een inspectierapport openbaar te maken, neemt de NVWA daarover een besluit. Bij de beslissing om (gedeeltelijk) openbaar te maken worden het belang van het toezicht, het eerbiedigen van iemands privéleven en het voorkomen van onevenredige benadeling tegen elkaar afgewogen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de omgevingsdiensten in de afgelopen tien jaar over de vloer zijn geweest bij de verschillende varkensbedrijven van betreffende veehouder?
Ik heb geen inzicht in deze informatie.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Buren in 2011 al een miljoen euro kwijt was doordat betreffende veehouder tegen de gemeente bleef procederen? Kunt u uiteenzetten welke kosten de verschillende Nederlandse gemeenten in totaal hebben moeten maken vanwege juridische procedures die worden gevoerd door de veehouder?4
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven. Ik heb geen inzicht in de kosten die de gemeenten in totaal hebben gemaakt vanwege juridische procedures.
Vindt u het wenselijk dat één bedrijf met 20.000 varkens de varkensrechten en fosfaatruimte inneemt van 20 (gezins)bedrijven? Kunt u dit toelichten?
De omvang van een veehouderijbedrijf is een ondernemersbeslissing, waarbij moet worden voldaan aan onder andere de wettelijke kaders van het ruimtelijk ordenings- en milieubeleid en het bedrijf over voldoende varkensrechten moet beschikken die op de markt vrij te verhandelen zijn.
Erkent u dat u, door geen beperkingen te stellen aan de bouw of uitbreiding van megastallen, kleine(re) boerenbedrijven failliet laat gaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De technisch-economische resultaten van bedrijven worden vooral bepaald door het ondernemer- en vakmanschap van veehouders.
Experimenten op 75 drachtige schapen door Wageningen Bioveterinary Research |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Wageningen Bioveterinary Research in Lelystad is gestart met experimenten op 75 drachtige schapen?1 2
Ja.
Vindt u het ethisch acceptabel dat experimenten op drachtige dieren worden uitgevoerd en dat zij een virus krijgen ingespoten dat kan leiden tot een abortus? Zo ja, waarom?
Het onderzoek gaat over gevaarlijke veeziekten die door insecten worden verspreid. Door sommige van deze ziekten kunnen ook mensen ernstig ziek worden, zoals Riftdalkoorts en Westnijlziekte. Met dit onderzoek wordt kennis opgedaan over deze ziekten, zodat er bij een introductie in Nederland snel tests en vaccins beschikbaar zijn die voldoen aan alle veiligheids- en effectiviteitseisen.
Het onderzoek wordt uitgevoerd op 65 drachtige ooien, omdat schapen de doeldieren zijn en de ongeboren vrucht het meest gevoelig is voor het virus. Bij het onderzoek kan abortus optreden. Het risico wordt echter vrij klein geacht door de korte duur van het onderzoek en de verwachte effectiviteit van het vaccin.
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat verantwoordelijk is voor de vergunningverlening van dierproeven. Bij dit dierproefonderzoek heeft de CCD geconcludeerd dat het doeleinde het gebruik van de dieren rechtvaardigt. Daarbij heeft de CCD een ethische afweging gemaakt tussen het ongerief van de proefdieren en de te verwachten voordelen van het onderzoek voor mens, dier of milieu.
Vindt u het juist dat de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) deze onethische proef heeft vergund? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de CCD 98,5% van de dierproefaanvragen in 2017 heeft vergund (525 van de 534)?3
Met inwerkingtreden van de herziene Wet op de dierproeven, op 18 december 2014, is de CCD opgericht als centrale, onafhankelijke instantie. Sindsdien heeft de CCD veel werk verricht om het vergunningstelsel in te richten. Door de gezamenlijke inspanningen van CCD, de lokale dierexperimentencommissies (DEC) en de instanties voor dierenwelzijn(IvD) alsook van de onderzoekers, is het proces van aanvraag- en projectomschrijving, inclusief de wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische afweging, sterk verbeterd. Dat in 2017 een hoog percentage van de aanvragen is gehonoreerd, zie ik dan ook als indicatie voor de goede kwaliteit van de vergunningsaanvragen.
Daarnaast wordt sinds 2016 een voorgenomen afwijzing van de CCD medegedeeld aan de aanvrager. Daarmee wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om onder andere de aspecten van dierenwelzijn in de aanvraag te verbeteren. Ook kan de CCD aanvragen slechts gedeeltelijk vergunnen of onder beperkende voorwaarden.
Deelt u de mening dat de CCD daarmee in de praktijk slechts een stempel voor goedkeuring geeft, terwijl ze de taak hebben om nut en noodzaak van een dierproef kritisch af te wegen tegen het ongerief van dieren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Door de in 2014 doorgevoerde centralisatie van de vergunningverlening worden alle dierproeven op dezelfde geharmoniseerde manier aangevraagd en beoordeeld. De CCD zorgt voor een transparante, zorgvuldige en gedegen beoordeling van dierproeven. Dit leidt tot een hogere kwaliteit van aanvragen, tot minder verschil tussen de instellingen en er kan effectiever gebruik worden gemaakt van de brede kennis en ervaring. Daarnaast signaleert en beoordeelt de CCD kansen op het gebied van de 3V’s (vervangen, verminderen en verfijnen) en maakt dilemma’s op het gebied van dierproeven duidelijk. Dit zorgt voor een betere bescherming van proefdieren die gebruikt worden in onderzoek en onderwijs.
Vindt u dat de CCD haar taak naar behoren uitvoert? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u, zeker gezien de overheidsambitie om in 2025 koploper proefdiervrije innovatie te zijn, dat de CCD een kritischere houding moet aannemen in de beoordeling van dierexperimenten en minder vanzelfsprekend vergunningen moet afgeven? Zo ja, op welke wijze gaat u dit stimuleren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief d.d. 1 juli jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 71) heb ik u de gezamenlijke ambitie van de partners geschetst om Nederland koploper te laten zijn in de internationale transitie van onderzoek met dierproeven naar proefdiervrije innovatie. Hiervoor moet proefdiervrije innovatie verder en sterker worden gestimuleerd. Het traject is gericht op versnelling en vernieuwing van methoden en technieken.
Dat neemt niet weg dat er de komende jaren nog steeds dierproeven nodig zullen zijn, omdat er geen vervangende methode beschikbaar is. Deze dierproeven moeten transparant en zorgvuldig worden beoordeeld. Deze onafhankelijke beoordeling is gewaarborgd door de CCD. Zoals ik hierboven heb aangegeven is er geen sprake van een vanzelfsprekende vergunning.
De aantallen dieren die onbedwelmd worden geslacht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren uit het eerste kwartaal van 20181 uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg en het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren? Kunt u bij deze drie categorieën onderscheid maken tussen de verschillende diersoorten?
Nee, ik kan deze nadere uitsplitsing niet maken. De NVWA houdt hier geen registratie van bij.
Kunt u uiteenzetten hoeveel slachterijen direct bedwelming toepassen bij het aansnijden, hoeveel slachterijen kort na het aansnijden bedwelming toepassen, hoeveel slachterijen alle dieren kort voor het verstrijken van de 40 seconden alsnog bedwelmen en hoeveel slachterijen alleen de dieren bedwelmen die kort voor het verstrijken van de 40 seconden nog tekenen van bewustzijn vertonen? Kunt u bij deze vier categorieën onderscheid maken tussen slachterijen die dieren slachten voor de halal of koosjere markt?
Nee, ik kan deze nadere uitsplitsing niet maken.
Bekend is wel dat ingeval onbedwelmd geslacht wordt ten behoeve van joods rituele slacht (koosjer) altijd gewacht wordt met het geven van een eventuele bedwelming tot kort voor het verstrijken van 40 seconden na aansnijden. In het geval van islamitisch rituele slacht (halal) kan dit variëren naar gelang de wensen van de afnemer/halal-certificerende instelling en het slachthuis.
Klopt het dat het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) heeft bevestigd dat dieren die (alsnog) een bedwelming krijgen na het aansnijden niet om die reden worden afgekeurd voor afzet als koosjer vlees?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord in mijn brief van 28 juni jongstleden (Kamerstuk 31 571, nr. 32).
Hoeveel dieren zijn sinds 1 januari 2018 onbedwelmd aangesneden in de koosjere slacht en vervolgens afgekeurd voor afzet als koosjer vlees? Wat zijn hiervoor de redenen geweest? Wat is er vervolgens met het vlees van deze dieren gebeurd?
Hoeveel en op welke gronden onbedwelmd aangesneden dieren ten behoeve van koosjere slacht afgekeurd worden als koosjerwaardig is mij niet bekend. Hierop houdt de NVWA geen toezicht. Zoals ik schreef in mijn brief van 28 juni jongstleden is mij vanuit de slachterijen verzekerd dat vlees afkomstig van als koosjer onbedwelmd aangesneden dieren dat niet als koosjer afgezet wordt, als halal afgezet kan worden. Ik heb er geen zicht op of dit ook daadwerkelijk als halal afgezet wordt.
Kunt u bevestigen dat wanneer een dier onbedwelmd wordt aangesneden, maar waarvan het vlees vervolgens wordt afgekeurd voor afzet op de koosjere markt, er een nieuw dier onbedwelmd wordt aangesneden om te voorzien in de vraag naar koosjer vlees? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De NVWA houdt uitsluitend toezicht op de onbedwelmde slacht en niet op de criteria die organisaties, die de koosjer- dan wel halalwaardigheid beoordelen, hanteren.
Hoeveel dieren zijn sinds 1 januari 2018 onbedwelmd aangesneden in de halal slacht en vervolgens afgekeurd voor afzet als halal vlees? Wat zijn hiervoor de redenen geweest? Wat is er vervolgens met het vlees van deze dieren gebeurd?
De aantallen onbedwelmd aangesneden dieren, zoals gerapporteerd in mijn brief van 28 juni jongstleden, betreft het totale aantal voor joods én islamitisch rituele slacht. Het toezicht van en de registratie door de NVWA maakt geen onderscheid voor welke ritus dit geschiedt. Het is mij niet bekend of, en zo ja op welke gronden onbedwelmd aangesneden dieren ten behoeve van halalslacht afgekeurd zijn voor afzet als halalvlees.
Kunt u bevestigen dat wanneer een dier onbewelmd wordt aangesneden, maar waarvan het vlees vervolgens wordt afgekeurd voor afzet als halal vlees, er een nieuw dier onbedwelmd wordt aangesneden om te voorzien in de vraag naar halal vlees? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat slachterijen u hebben verzekerd dat wanneer een dier als koosjer wordt aangesneden, maar het vlees vervolgens wordt afgekeurd voor afzet op de koosjere markt, het vlees wel als halal vlees wordt geaccepteerd door de islamitische gemeenschap? Is het tevens waar dat er geen toezicht wordt gehouden op deze afzetstromen door de NVWA of een andere instantie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord in mijn brief van 28 juni jongstleden.
Wordt afgekeurd koosjer vlees dat vervolgens als halal wordt afgezet als zodanig geëtiketteerd? Zo ja, wie draagt daar zorg voor en hoe vindt de controle daarop plaats?
Het is mij niet bekend óf, en zo ja hoe vlees dat niet als koosjerwaardig wordt beschouwd, als halalwaardig wordt geëtiketteerd. Er is geen wettelijke verplichting tot etikettering; een eventuele etikettering is een private aangelegenheid.
Kunt u bevestigen dat standaard niet alle onderdelen van onbedwelmd aangesneden dieren in de koosjere slacht ook daadwerkelijk als koosjer kunnen worden aangemerkt, en dat de andere onderdelen in reguliere (of halal-)kanalen worden afgezet? Zo ja, kunt u duidelijk maken hoeveel van het hier bedoelde vlees in Nederland buiten de koosjere kanalen wordt verkocht? Kunt u bevestigen dat dit vlees niet als zodanig is geëtiketteerd waardoor consumenten die vlees kopen mogelijk producten kopen die afkomstig zijn van onbedwelmd geslachte dieren uit de koosjere slacht, zonder dat te weten?
Hiervoor verwijs ik naar hetgeen Staatssecretaris Van Dam hierover geschreven heeft in zijn brief d.d. 9 juni 2017 (Kamerstuk 31 571, nr. 29). «Circa 65% van de runderen wordt, na volgens de shechita te zijn aangesneden, op basis van de beoordeling van interne organen tóch als niet-koosjer beoordeeld door de joods-religieuze autoriteit. Daarnaast wordt de «achterhand» van karkassen altijd als niet-koosjer beschouwd. De VSV heeft mij laten weten dat ook het vlees afkomstig van deze dieren, en deze karkasdelen, een bestemming als onbedwelmd aangesneden halal kan krijgen.»
Erkent u dat u er, als er überhaupt geen toezicht plaatsvindt op de afzet van vlees van onbedwelmde slacht en etikettering ontbreekt, voor zorgt dat vlees van onbedwelmd geslachte dieren, afkomstig uit ofwel de koosjere slacht ofwel de halal slacht, als regulier vlees aan nietsvermoedende consumenten wordt verkocht? Zo nee, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Het is niet uitgesloten dat vlees, afkomstig van onbedwelmd aangesneden dieren, niet als herkenbaar «halal» of «koosjer» verkocht wordt.
Wat is volgens u de onderliggende verklaring voor het afgenomen aantal onbedwelmde slachtingen sinds 1 januari 2018?
Er zijn geen gegevens bekend die het afgenomen aantal onbedwelmde slachtingen sinds 1 januari 2018 in vergelijking met 2017 verklaren.
Welke tekortkomingen, zoals door u worden genoemd in uw brief van 28 juni jongstleden, zijn er sinds 1 januari 2018 geconstateerd bij de onbedwelmde slacht?
Zoals genoemd in mijn brief van 28 juni 2018 betreffen de geconstateerde tekortkomingen veelal een niet correct uitgevoerde fixatie van het dier bij het onbedwelmd aansnijden. Daarnaast is geconstateerd dat de fixatie opgeheven werd vóór het intreden van bewusteloosheid werd vastgesteld, of dat geen controle op bewustzijnsverlies werd uitgevoerd. Ook is geconstateerd dat de halssnede niet correct in één vloeiende beweging werd uitgevoerd. In totaal zijn in het eerste kwartaal 80 overtredingen geconstateerd, waarop 41 keer aanwijzingen voor corrigerende maatregelen zijn gegeven en 3 rapporten van bevindingen zijn aangezegd. In het tweede kwartaal is de uitvoering al verbeterd; in het tweede kwartaal zijn 21 overtredingen geconstateerd, resulterend in 15 aanwijzingen voor corrigerende maatregelen, en zijn geen rapporten van bevindingen aangezegd.
Hoeveel en welke overtredingen zijn er geconstateerd sinds 1 januari 2018? Welke maatregelen zijn hierop genomen?
Zie antwoord vraag 13.
De bijdrage van 8 miljoen euro aan de nertsenhouderij |
|
Frank Futselaar , Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is de reden voor uw besluit om 8 miljoen euro van het budget dat zou zijn bestemd voor de warme sanering van de varkenshouderij, te reserveren voor de flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij1? Op welke wijze draagt dit bij aan het doel van de «transitie naar een vitale, robuuste, toekomstbestendige en duurzame varkenshouderijketen»?
In mijn brief van 7 juli 2018 heb ik aangekondigd dat 8 miljoen euro gereserveerd zal worden voor de verschillende flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij, bovenop de al eerder gereserveerde middelen. Ten behoeve van deze reservering wordt het beschikbare bedrag voor de transitie naar een duurzame varkenshouderijketen met 8 miljoen euro verlaagd.
Op grond van het Besluit en de Regeling is het maximumbedrag voor sloop- en ombouwkosten, per locatie, inderdaad 95.000 euro of, indien bij het slopen of ombouwen asbest wordt verwijderd, 120.000 euro. In de komende periode zal ik onderzoeken hoe dit extra bedrag, in overeenstemming met de toepasselijke staatssteunrechtelijke randvoorwaarden, kan worden aangewend. Als dit leidt tot een wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot uw eerdere uitspraak: «(o)p dit moment zie ik geen aanleiding om naast de in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij vastgestelde flankerende maatregelen aanvullende voorzieningen te treffen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat dit bedrag van 8 miljoen euro voor ingezet worden? Hoe staat dit in verhouding tot de eerder gereserveerde middelen van 28 miljoen euro?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er nog 146 nertsenfokkerijen zijn in Nederland?4 Zo nee, wat is dan het correcte aantal?
Er zijn momenteel in Nederland 145 bedrijven waar edelpelsdieren worden gehouden. Uit gegevens van het CBS (2018) blijkt dat in alle jaren na 2013 sprake was van een lager aantal gehouden edelpelsdieren dan in 2013. In de link treft u de aantallen gehouden dieren per jaar aan6.
Kunt u bevestigen dat uit de Regeling en het Besluit subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij voortvloeit dat het maximum bedrag voor de sloop- en ombouwkosten per locatie 95.000 euro bedraagt of 120.000 euro wanneer asbestsanering nodig is?5 Zo ja, waar gaat het resterende bedrag van 22,13 miljoen euro voor ingezet worden? Wordt de Kamer in de mogelijkheid gesteld hierover mee te beslissen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan de Kamer controleren of dit geld niet gaat naar frauderende bedrijven, zoals bedrijven die illegaal hebben uitgebreid de afgelopen jaren? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 20 januari 2017 (Kamerstuk 30 826, nr. 51) heb ik op een vergelijkbare vraag van de PvdD-fractie geantwoord dat, op grond van het Besluit, de Regeling, en het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, subsidie kan worden geweigerd indien deze is aangevraagd voor sloop of ombouw van stallen die zijn gebouwd en gebruikt in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij. Als Minister voer ik deze regelgeving uit en houd ik toezicht op de naleving ervan. De Tweede Kamer kan mij hierop controleren.
Wat zou het kosten als de overgangstermijn van het verbod op de pelsdierhouderij met een jaar zou worden ingekort? Deelt u de mening dat dit het risico op staatssteun zou verminderen?
De overgangstermijn is vastgelegd in de Wet verbod pelsdierhouderij. Een schatting van de kosten die verkorting van de overgangstermijn met zich mee zou brengen, is niet te maken. Bij de totstandkoming van de Nederlandse subsidieregeling voor sloop- en ombouwkosten van pelsdierhouderijen is aangesloten bij hetgeen daarover tijdens de parlementaire behandeling van de Wet verbod pelsdierhouderij is gewisseld en hetgeen door initiatiefnemers is beoogd. Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten is een staatssteunmaatregel, die is aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. De duur van de overgangstermijn heeft als zodanig geen invloed op de kwalificatie van de subsidieregeling als staatssteun. Ik acht het onwenselijk en zie geen mogelijkheden om in de Nederlandse subsidieregeling een afnemende vergoeding toe te passen, omdat ondernemers anticiperen en besluiten hebben genomen op basis van de in deze vanaf 1 maart jongstleden opengestelde regeling.
Hoe kijkt u naar de aanpak van Vlaanderen, waar de hoogte van de compensatievergoeding voor nertsenhouders wordt gekoppeld aan het tijdstip dat zij stoppen met de nertsenfokkerij: hoe eerder zij stoppen, hoe hoger de compensatie?6 Welke mogelijkheden ziet u voor een dergelijke aanpak in Nederland, gelet op de extra investering van 8 miljoen voor de pelsdierhouderij?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat het aantal nertsenfokkerijen sinds 2012 is afgenomen, terwijl het aantal nertsen, in ieder geval tussen 2012 en 2015, nagenoeg gelijk is gebleven? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitbreidingsverbod dat deel uitmaakt van het verbod op de pelsdierhouderij? Zo nee, wat zijn dan de correcte aantallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NVWA zeer regelmatig niet tijdig beslist op verzoeken van niet-gouvernementele organisaties? Bent u bereid hierover met de NVWA in gesprek te gaan? Hoeveel geld heeft de NVWA de afgelopen tien jaar moeten betalen aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen? Hoeveel extra menskracht zou dit hebben opgeleverd, in fte omgerekend?
De NVWA moet binnen de haar beschikbare middelen werken, en net als bij andere werkzaamheden heb ik het vertrouwen dat bij handhavingsverzoeken de zorgvuldigheid voorop staat. Op de meeste handhavingsverzoeken wordt tijdig beslist. Vanaf 2016 is een toename van het aantal ingediende handhavingsverzoeken te zien. In 2012 werden twee verzoeken ingediend, in 2013 één verzoek, in 2014 twee verzoeken waarvan één niet tijdig afgehandeld (1.260 euro dwangsom), in 2015 drie verzoeken waarvan één niet tijdig afgehandeld (1.260 euro dwangsom), in 2016 zes verzoeken waarvan twee niet tijdig afgehandeld (1.260 euro dwangsom), in 2017 dertien verzoeken waarvan twee niet tijdig afgehandeld (1.340 euro dwangsom) en in 2018 tot nu toe negentien verzoeken waarvan vier niet tijdig afgehandeld (4.020 euro dwangsom). Voor zover kon worden nagegaan zijn in de jaren 2009 tot en met 2011 geen handhavingsverzoeken ingediend en zijn in 2012 en 2013 geen dwangsommen betaald wegens niet-tijdig beslissen. Uitgaande van kosten op jaarbasis van 100.000 euro voor 1 fte zouden de betaalde dwangsommen in de afgelopen jaren tussen de 0,01 en 0,04 extra menskracht in fte kunnen hebben opgeleverd.
Hoe gaat de NVWA om met het toezicht op de nertsenfokkerij tot 2024? Hoeveel capaciteit is hiervoor beschikbaar? Op basis van welke gegevens wordt het risicogericht toezicht in deze sector ingericht?
De afgelopen jaren heeft de NVWA geïnspecteerd op de Wet verbod pelsdierhouderij. De NVWA zet in de komende jaren de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht, waaronder op de nertsenfokkerij, zo efficiënt mogelijk in en bepaalt jaarlijks risicogericht de prioriteiten bij het toezicht op de naleving. Bij de prioritering speelt het toezichtbeeld dat de NVWA van een sector heeft over de afgelopen jaren een belangrijke rol. In 2017 heeft de NVWA bij 40 nertsenfokkerijen een inspectie uitgevoerd. In 39 gevallen werden er geen overtredingen geconstateerd. In een geval werd geconstateerd dat er meer dieren werden gehouden dan toegestaan volgens de vergunning. Daarvoor is een proces-verbaal opgemaakt.
Waarom heeft de Centrale Commissie Dierproeven op 1 januari 2018 een vergunning voor vijf jaar verleend voor dierproeven op 300 nertsen en 36.100 muizen ten behoeve van vaccins in de nertsenhouderij? Bent u ervan op de hoogte dat deze dierproeven matig tot ernstig ongerief bij de proefdieren veroorzaken waaronder algehele verlammingsverschijnselen?7
De vergunning is verleend, rekening houdend met het gestelde in artikel 10, 10a en 10a2 van de Wet op de dierproeven. De CCD heeft een ethische afweging gemaakt of het matige tot ernstige ongerief van de proefdieren opweegt tegen de opbrengsten van het onderzoek, te weten veilige en werkzame vaccins voor pelsdieren. Op 1 april 2017 werden bijna 919.000 moederdieren gehouden bij nertsenfokkers (bron: CBS). Het totale aantal nertsen is tussen de werptijd in het voorjaar en de slacht in december 5–6x zo hoog (bron: CBS). De vaccins die getest worden onder de genoemde vergunning zijn dan ook vaccins tegen ernstige ziektes waar veel pelsdieren aan overlijden. Dat er nu nog veel pelsdieren worden gehouden, die zonder deze vaccins ernstig ziek kunnen worden, en dat het in Nederland houden van pelsdieren vanaf 1 januari 2024 niet meer is toegestaan, heeft de CCD meegewogen in haar besluit.
Vindt u het ethisch verantwoord om dierproeven in te zetten voor een commerciële dierhouderij die op 1 januari 2024 vanwege ethische redenen niet meer toegestaan zal zijn in Nederland?
Zie antwoord vraag 12.
Wie voert de proeven uit en wie draagt de kosten voor deze dierproeven?
Er wordt geen informatie verschaft over de partij die deze proeven uitvoert en wie de kosten voor deze dierproeven draagt. Wel worden over dierproeven niet-technische samenvattingen gepubliceerd om ervoor te zorgen dat het publiek wordt geïnformeerd9.
Er mag echter geen intellectuele eigendomsrecht worden geschonden noch vertrouwelijke informatie worden prijsgegeven. Dit staat vermeld in de memorie van toelichting bij de Wet op de dierproeven en volgt uit Artikel 43, eerste lid van de Europese richtlijn 2010/63/EU en Artikel 4, tweede lid van de Dierproevenregeling 2014.
De bescherming van dieren tegen de hitte |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u de mening dat veel van de maatregelen uit het Nationaal Hitteplan van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), zoals voldoende drinken, het opzoeken van de schaduw en het koel houden van de leefomgeving niet alleen voor mensen, maar ook voor dieren moeten gelden? Zo nee, kunt u dit toelichten?1
Vanzelfsprekend moeten ook voor dieren de nodige maatregelen worden genomen. De houder heeft de verplichting de dieren de nodige bescherming te bieden, ook bij bijzondere weeromstandigheden. Daarnaast heeft de houder de verplichting om voor goede ventilatie te zorgen bij dieren die in een stal verblijven, zoals vastgelegd in artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren.
Kunt u helder uiteenzetten welke mogelijkheden de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft om op te treden en maatregelen te treffen wanneer zij dieren aantreffen die lijden door hittestress? Wat zijn de ervaringen van de inspecteurs met de wettelijke mogelijkheden, kunnen zij daadwerkelijk handhaven of betreft het open normen die het in de praktijk lastig maken om op te treden?
Als de NVWA bij inspecties welzijnsovertredingen aantreft in verband met onnodig lijden door hittestress, kan ze krachtens de Wet Dieren passende herstelmaatregelen opleggen. Bijvoorbeeld het laten bieden van beschutting of de dieren langs de kortst mogelijke weg laten verplaatsen naar een plek waar zij beschermd zijn tegen extreme weersomstandigheden, zoals hitte. Daarnaast kan de NVWA bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties opleggen als de houder en/of de vervoerder in gebreke is gebleven.
Open normen in de regelgeving bieden de houder en/of vervoerder van de dieren ruimte voor flexibele maar onderbouwde invulling. Op grond van wetenschappelijke inzichten en feitelijke waarnemingen handhaven de inspecteurs van de NVWA deze open normen. Ter ondersteuning kunnen zij hun waarnemingen vastleggen op foto of video. Indien nodig kunnen inspecteurs advies van een dierenarts inwinnen.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar door de NVWA gecontroleerd op hittestress en wat waren de bevindingen van die controles? Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk handhavend opgetreden tegen hittestress, op welke gronden is dat gebeurd en waar bestond de sanctie uit?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal controles in de afgelopen 5 jaar bij extreme warme weersomstandigheden. Zoals aangegeven moeten houders bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en, als de dieren in een stal verblijven, voor goede ventilatie zorgen.
In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de maatregelen in relatie tot handhaving op onnodig lijden door extreme warme omstandigheden op veehouderijbedrijven en tijdens transporten. Deze controles kunnen ook uitgevoerd zijn naar aanleiding van meldingen.
Schapen niet geschoren met 30 graden
Mondelinge correctie
Schapen zonder beschutting bij 31 graden
Mondelinge correctie
Hijgende schapen in de zon zonder beschutting
Mondelinge correctie
Ongeschoren schapen zonder beschutting en water bij 35 graden
Bestuurlijke maatregel
Transport beëindigd en dieren opgevangen
Bestuurlijke maatregel
Veel dieren dood bij aankomst slachthuis
Bestuurlijke maatregel
Schapen sinds 2013 niet geschoren
Bestuurlijke maatregel en Proces verbaal
Kreupel rund in volle zon bij 25 graden
Ter plekke hersteld
Ram hijgend in de zon zonder beschutting
Ter plekke hersteld
Diertransport welzijn hitte
Rapport van bevindingen
Diertransporten welzijn hitte
7 maal een rapport van bevindingen aangezegd
Deelt u de mening dat dieren in weilanden beschutting moeten kunnen vinden tegen de zon? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt uw opvatting zich tot de uitgangspunten van de Wet dieren? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen om meer beschutting in en rond weilanden te realiseren, zoals bomen en houtwallen voor koeien?
Zoals vastgelegd in artikel 1.6 lid 3 van het Besluit houders van dieren moet een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming worden geboden tegen slechte weersomstandigheden. (Permanente) beschutting aanbieden in weilanden is niet altijd mogelijk volgens de vigerende bestemmingsplannen van het gebied. De veehouder zal dan andere passende maatregelen moeten nemen om de dieren te beschermen, zoals het overdag opstallen van het vee. Daarnaast is er een toenemende belangstelling voor de toepassing van agroforestry, waarbij meer mogelijkheden ontstaan voor natuurlijke beschutting.
Is het u bekend dat mensen die hun (niet-commercieel gehouden) dieren buiten laten lopen, nogal eens worden tegengewerkt door hun gemeente als zij willen zorgen voor beschutting in hun weiland? Wat vindt u daarvan?
In Nederland is de bevoegdheid voor het opstellen van bestemmingsplannen bij gemeenten belegd, omdat zij meer zicht hebben op de lokale situatie dan de rijksoverheid. Een landelijk beleid ten aanzien van schuilstallen zou hiermee conflicteren. In bestemmingsplannen kunnen gemeenten de mogelijkheid opnemen om bebouwing toe te staan of om een ontheffing te verlenen voor het realiseren van een schuilstal. Om houder en gemeenten behulpzaam te zijn is er door de rijksoverheid ondersteuning verleend aan de brochure «Schuilstallen in het buitengebied» gepubliceerd door Stichting Levende Have. Hierin staan tips en handvatten hoe om te gaan met het houden van dieren in het buitengebied voor zowel de houder van dieren als gemeenten. Voor meer informatie verwijs ik u graag naar deze brochure: http://edepot.wur.nl/12687.
Hoeveel en welke gemeenten weigeren toestemming te geven voor het plaatsen van schuilgelegenheden of andere vormen van beschutting in de wei? Bent u bereid om, bijvoorbeeld via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), met deze gemeenten hierover in gesprek te gaan? Bent u bereid deze gemeenten te wijzen op het feit dat zij houders van dieren belemmeren bij het voldoen van de wettelijke plicht om dieren te vrijwaren van fysiek en fysiologisch ongerief? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb geen inzicht in het aantal gemeenten dat weigert toestemming te geven voor het plaatsen van schuilgelegenheden of andere vormen van beschutting in de wei. Ik zal dit onderwerp met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bespreken. Ik kan gemeenten echter niet dwingend voorschrijven om over te gaan tot het geven van toestemming voor schuilgelegenheden.
Hoe heet wordt het in varkensstallen en in pluimveestallen, gemiddeld en maximaal? Welke temperaturen worden gedurende deze hitte bereikt in de stallen?
De NVWA houdt hier geen gegevens over bij. Wel moet de ventilatie zodanig zijn dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier.
Kunt u bevestigen dat bij varkens al bij 27 graden celsius hittestress optreedt, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg?
Of een varken hittestress krijgt bij een bepaalde temperatuur is afhankelijk van meerdere factoren, zoals leeftijd van het dier en dracht. Voor net geboren biggen is de comforttemperatuur in het biggennest op bighoogte op de eerste dag 33 – 35 graden Celsius. Pas gespeende biggen worden in stallen gehuisvest met 26 graden Celsius. Voor (drachtige) zeugen en vleesvarkens ligt de comforttemperatuur lager. Wageningen University & Research (WUR) heeft richtlijnen voor klimaatinstellingen opgesteld3. De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) geeft «diergezondheidstips bij warm weer» bij varkens4 en andere diersoorten.
Bij hoeveel varkensstallen komt de temperatuur boven de 27 graden celsius uit? Bij hoeveel (procent van de) varkensstallen worden adequate maatregelen genomen om te voorkomen dat de temperatuur in een varkensstal oploopt tot boven de 27 graden celsius?
Ik heb geen inzicht in het percentage stallen waar de temperatuur voor bepaalde dieren niet optimaal is.
Kunt u bevestigen dat bij kippen al bij 28 graden celsius hittestress kan optreden, wat kan leiden tot een afwijkende zuurgraad in het bloed en mogelijk zelfs tot de dood?3
Of pluimvee hittestress krijgt bij 28 graden Celsius is afhankelijk van meerdere factoren. Onder andere in combinatie met een relatieve hoge luchtvochtigheid heeft pluimvee sneller last van warmte, met alle consequenties van dien. Pluimvee heeft geen zweetklieren en kan dus slechts via uitademing lichaamswarmte kwijtraken. Pluimveehouders kunnen en moeten maatregelen nemen, zij hebben immers een zorgplicht. Bij warme dagen passen ze de bedrijfsvoering aan om hittestress en de gevolgen daarvan te voorkomen, zoals zorgen voor voldoende ventilatiecapaciteit en vers drinkwater.
Hoe houdt de NVWA toezicht op de temperatuur en de ventilatie in stallen en welke middelen zijn er om het nemen van adequate maatregelen af te dwingen?
De NVWA controleert tijdens inspecties op de volgende algemene aspecten: de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier. Als de gezondheid en het welzijn van een dier afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem, dan moet dat voorzien zijn van een passende noodvoorziening, waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Handhaving vindt plaats middels het vigerende interventiebeleid van de NVWA. Houders kunnen een waarschuwing, bestuurlijke boete of proces-verbaal krijgen, al dan niet in combinatie met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Hoe vaak heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar gecontroleerd op temperatuur en ventilatie in stallen en wat waren de bevindingen van die controles? Hoe vaak is de NVWA de afgelopen vijf jaar overgegaan tot daadwerkelijke handhaving, op grond waarvan is dat gebeurd en welke sancties zijn er opgelegd?
De NVWA heeft in de jaren 2014 – 2017 in de zomerperiode (maanden mei tot en met september) 3.224 reguliere welzijnsinspecties uitgevoerd op primaire bedrijven. Het gaat om inspecties van zowel dieren die in de stal worden gehuisvest (zoals varkens, pluimvee, kalveren) als dieren die ook gedeeltelijk buiten zijn gehuisvest (bijvoorbeeld melkvee en schapen). Voor 2018 heeft de NVWA nog geen definitieve cijfers, omdat de zomerperiode (maanden mei tot en met september) nog loopt.
Jaar
Aantal inspecties
2014
562
2015
1.181
2016
803
2017
678
De NVWA controleert tijdens welzijnsinspecties de naleving van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De volgende overtredingen zijn tijdens deze 3.224 inspecties vastgesteld met betrekking tot temperatuur en ventilatie. In de jaren 2014 en 2016 is geen maatregel opgelegd naar aanleiding van deze inspecties.
Te hoge concentratie CO2 in twee vleeskuikenstallen
Rapport van Bevindingen
Niet hebben alarmsysteem varkens
Mondelinge correctie
Geen noodvoorziening ventilatiesysteem varkens
Bestuurlijke maatregel en Bestuurlijk boete
Geen alarm op de ventilatie aanwezig, de onderhoudstoestand van de ventilatie is zeer slecht in de varkensstal
Bestuurlijke maatregel
Kunt u bevestigen dat kalveren al vanaf 20 graden celsius last kunnen hebben van hittestress?4 Kunt u bevestigen dat de iglo’s waarin piepjonge kalfjes in de melkveehouderij in hun eentje in worden gestopt, snel benauwd kunnen worden?5
Net als andere diersoorten kunnen ook kalveren last krijgen van hittestress. Dit is niet alleen afhankelijk van de temperatuur maar ook van andere factoren zoals de luchtvochtigheid. Rundveehouders kunnen en moeten maatregelen nemen om negatieve gevolgen van hoge temperaturen tegen te gaan. De Gezondheidsdienst voor Dieren heeft hiervoor een «draaiboek hittestress» voor runderen opgesteld.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar door de NVWA gecontroleerd op hittestress bij kalfjes die na de geboorte bij hun moeder zijn weggehaald en alleen zijn gezet en wat waren de bevindingen van die controles? Hoe vaak is de NVWA de afgelopen vijf jaar overgegaan tot daadwerkelijke handhaving, op grond waarvan is dat gebeurd en welke sancties zijn er opgelegd?
De NVWA heeft in de jaren 2014 – 2017 in de zomerperiode (maanden mei t/m september) 248 reguliere welzijnsinspecties uitgevoerd op bedrijven met kalveren. Dit kunnen zowel kalveren op het melkveebedrijf zijn als vleeskalveren, het merendeel betreft inspecties op melkveebedrijven. De NVWA registreert niet of de kalveren met of zonder het moederdier zijn gehuisvest. Er zijn in die periode geen overtredingen geconstateerd met betrekking tot hittestress bij kalveren. Voor 2018 heeft de NVWA nog geen definitieve cijfers, omdat de zomerperiode (maanden mei tot en met september) nog loopt.
Jaar
Aantal inspecties
2014
50
2015
53
2016
55
2017
90
248
Erkent u dat varkens modder nodig hebben om hun temperatuur te reguleren? Bent u zich er van bewust dat varkens in hun eigen uitwerpselen gaan rollen om af te koelen, terwijl het zindelijke dieren zijn die een afkeer hebben van hun eigen poep? Zo ja, op welke wijze wilt u een adequate regulering van de temperatuur verplicht stellen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Meerdere factoren spelen een rol bij de thermoregulatie van varkens. In het Besluit houders van dieren wordt een aantal wettelijke eisen gesteld. De luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier mogen niet schadelijk zijn voor het dier. Indien de gezondheid en het welzijn van een dier afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem, is dat voorzien van een passende noodvoorziening waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Indien het ventilatiesysteem uitvalt moet er een alarmsysteem in werking treden. Dit moet regelmatig getest worden.
Erkent u dat vrije uitloop, met beschutting en gelegenheid voor modderbaden, de meest effectieve manier is om hittestress bij varkens te voorkomen, aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze vorm van huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de varkenshouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op basis van goede klimaatsturing in veestallen en voldoende vers drinkwater kan hittestress bij varkens worden voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 15.
Erkent u dat vrije uitloop, met beschutting en gelegenheid voor stofbaden, de meest effectieve manier is om hittestress bij kippen te voorkomen, aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze vorm van huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de pluimveehouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is afhankelijk van de (weers)omstandigheden. Bij hoge buitentemperaturen is het binnenklimaat in stallen, dat voldoet aan de wettelijke eisen, doorgaans beter voor de dieren dan het buitenklimaat.
Kunt u bevestigen dat het verlagen van de hokbezetting, waar de veehouderij door de sectororganisaties toe wordt opgeroepen, neerkomt op het vervroegd afvoeren van dieren naar de slacht? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik ben niet bekend met een dergelijke oproep van de sectororganisaties.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere hokbezetting om hittestress te voorkomen door af te kondigen dat in de zomer minder dieren in de Nederlandse stallen mogen staan en dat daartoe vóór de zomer beperkingen worden gesteld aan de fok van het aantal dieren? Zo nee, erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress en/of een vervroegde slacht?
Ik zie geen aanleiding voor dergelijke maatregelen. Een optimale klimaatsturing in stallen is van belang. Dit is onderdeel van de normale bedrijfsvoering van een veehouderijbedrijf. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 15.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de extra maatregelen bij extreme temperaturen, die worden beschreven in de standaard werkwijzen voor slachthuizen, daadwerkelijk worden uitgevoerd?
Tijdens de controles van de NVWA-toezichthouder bij de aanvoer van dieren op het slachthuis is dierenwelzijn een belangrijk punt van aandacht. In de beoordeling van het welzijn van de dieren wordt onder andere aandacht besteed aan verschijnselen van hitte – of koudestress. Indien de exploitant zijn standaardwerkwijze niet op een zodanige manier heeft ingevuld dat de dieren elke vorm van vermijdbare pijn, spanning of lijden wordt bespaard, wordt hiervan door de NVWA-toezichthouder een rapport van bevindingen opgesteld. Daarnaast voert de NVWA periodiek inspecties uit waarin de standaardwerkwijzen inhoudelijk beoordeeld worden.
Kunt u bevestigen dat door een storing of andere problemen in het slachtproces, dieren soms extra lang moeten wachten, of dat juist wordt gekozen voor het doorgaan met het slachtproces, terwijl dit vanuit dierenwelzijnsoogpunt eigenlijk stil zou moeten worden gelegd, vanwege de dieren die in de hitte staan te wachten? Hoeveel gevallen zijn hiervan bij u bekend?
Storingen kunnen zich voordoen en het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om de wachttijden tot een minimum beperken. In het protocol van de slachthuizen in het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen is expliciet opgenomen dat er bij hitte optimaal moet worden gepland, zodat er zo min mogelijk wachttijd is. Ook worden door de slachthuizen maatregelen getroffen om de problemen met hitte tijdens wachttijd tegen te gaan, bijvoorbeeld door extra ventilatie, schaduw en waterkoeling.
De NVWA-toezichthouder ziet er op toe dat de maatregelen afdoende zijn. Indien dit niet het geval is wordt er een rapport van bevindingen opgesteld. Tot nu toe zijn deze zomerperiode 4 rapporten opgemaakt in de slachthuizen in verband met hittestress. Op 10 augustus jl. heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden met grote varkensslachterijen die in ploegendienst werken. Afgesproken is dat er varianten worden uitgewerkt om bij een volgende periode met hitte sneller te kunnen inspelen op de wens om met de slachturen te schuiven.
Bent u bereid het aantal dieren dat wordt vervoerd naar slachthuizen bij hoge temperaturen te beperken, om dergelijke situaties te voorkomen?
De Transportverordening stelt de eis dat bij de belading rekening gehouden moet worden met de weersomstandigheden. De veehouders, transporteurs en slachthuizen hebben daarnaast het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen opgesteld, met onderliggende sectorprotocollen. Hierbij worden maatregelen genomen zoals het beperken van het aantal dieren per transportmiddel, vervoer tijdens de koelere uren van de dag, kortere wachttijden bij slachthuizen en geen vervoer bij een buitentemperatuur van 35 graden of meer. Een extra door de overheid opgelegde beperking van vervoer acht ik niet nodig bij goede naleving van deze protocollen door de sector.
Het bericht dat wild op de Veluwe lijdt onder extreme droogte. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Veluwse jagers krijgen hulp, jonge biggen dood door droogte»?1
Ja.
Kent u het bericht «Wild op de Veluwe in problemen, het lijkt wel een zandbak»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het bejagen van dieren die zich in problematische, levensbedreigende omstandigheden bevinden onethisch, in jagerstermen «onweidelijk» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kan juist uit dierenwelzijnsoogpunt beter zijn om het geplande afschot in het kader van populatiebeheer te laten plaatsvinden in gevallen waarin het overleven van de betreffende dieren bemoeilijkt is door andere omstandigheden, zoals droogte of voedseltekort.
Is het waar dat sinds 1 juli jl., midden in de zoogtijd, pasgeboren biggen bejaagd worden, ondanks de droogte, ondanks het feit dat de moederdieren nauwelijks melk kunnen geven, ondanks het feit dat de melkgift lijdt onder droogte en stress?
In de door de provincie Gelderland verleende ontheffing aan de Faunabeheereenheid Gelderland is bepaald dat het afschot van wilde zwijnen kan plaatsvinden vanaf 1 juli. Bij het afschot van wilde zwijnen worden de zieke en uitgeputte exemplaren als eerste gedood. Afschot van moederzwijnen en pasgeboren biggen vindt in de regel niet plaats, tenzij sprake is van ernstig lijden of ziekte.
Bent u bereid tot het instellen van een onmiddellijk algemeen jachtverbod, zoals ook wordt toegepast in strenge winterse situaties en besluiten daarover niet aan provincies over te laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik kan niet overgaan tot het instellen van een algemeen jachtverbod. Volgens artikel 3.22, 4e lid, van de Wet natuurbescherming komt aan gedeputeerde staten de bevoegdheid toe om de jacht voor de provincie of een deel daarvan te sluiten als bijzondere weersomstandigheden dat vergen.
Deelt u de mening dat het zonder noodzaak bejagen van dieren in noodsituaties afgekeurd en vermeden dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u deze opvatting vertalen in beleid terzake?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan in het geval van populatiebeheer noodzakelijk afschot plaatsvinden in situaties van droogte en voedseltekort, waarbij de dieren die verzwakt zijn het eerste in aanmerking komen voor afschot om verder lijden te voorkomen. Zo is er bijvoorbeeld bij wilde zwijnen sprake van een noodzaak tot populatiebeheer. Op de Veluwe is de omvang van de wilde zwijnenpopulatie thans fors groter dan de doelstand, zoals vastgelegd in het Faunabeheerplan. Door middel van afschot wordt de populatie tot het gewenste niveau teruggebracht.
Deelt u de mening dat berichtgeving als «zou de droogte hulp bieden aan de jagers» een onterecht beeld oproept als zou het doden van pasgeboren biggen een maatschappelijk nuttige of zelfs noodzakelijke activiteit zijn en dat de nu optredende droogte daaraan een bijdrage levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om actief te werken aan het veranderen van deze beeldvorming via actieve voorlichting?
Ik kan niet inschatten welke invloed het genoemde artikel heeft in de beeldvorming over de jacht. Het artikel gaat alleen in op het effect van de droogte op de sterfte van biggen. Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, vindt er in de regel geen afschot van pasgeboren biggen plaats. Deskundigen van Wageningen University and Research (WUR) verwachten dat als gevolg van het huidige voedsel- en watertekort een verhoogde natuurlijke sterfte onder de biggen zal optreden. Bij het bepalen van het afschot teneinde de doelstand te bereiken, wordt rekening gehouden met deze natuurlijke sterfte.
Bent u bereid tot het nemen van maatregelen om in het wild levende dieren die lijden onder de extreme droogte extra drinkplaatsen te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Volgens informatie van de verantwoordelijke natuurbeheerders hebben zij extra drinkgelegenheid voor de wilde zwijnen geregeld door het creëren van poelen en drinkplaatsen. Met behulp van de brandweer worden deze poelen en drinkplaatsen van water voorzien. Zie bijvoorbeeld https://www.destentor.nl/dossier-kurkdroog-zomer-2018/veluwse-drinkplaatsen-met-succes-gevuld-met-water~ab465664/
Bent u bereid deze vragen versneld te beantwoorden en de daaruit voortvloeiende noodmaatregelen versneld uit te voeren gelet op de nu heersende noodsituatie voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beantwoording van de voorgaande vragen was er geen aanleiding tot een versnelde beantwoording van deze vragen.
Het bericht ‘Teckelfokkerij nog in bedrijf ondanks verwaarlozing’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teckelfokkerij nog in bedrijf ondanks verwaarlozing»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een dierenarts die, in de uitzending van Opgelicht over de fokkerij welke bekend is onder de namen «Wie Anders» en «Vliegende Kiep» te Woerden, stelt dat het fokken op deze manier dierenmishandeling is? Deelt u dat oordeel? Zo nee, waarom niet?2 3
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar deze fokkers. De rechter zal uiteindelijk bepalen welke regels zijn overtreden en of deze gekwalificeerd kunnen worden als dierenmishandeling.
Hoeveel honden hebben de politie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aangetroffen bij de laatste controle op 16 juni 2018? Hoeveel honden zijn daarvan in beslag genomen, op basis van welke constateringen? Klopt het dat de fokker de inbeslaggenomen dieren op enig moment weer terug kan krijgen en aan welke voorwaarden moet daarbij voldaan zijn?
Er zijn circa 250 honden aangetroffen tijdens de controle op 16 juni jl. Er zijn 159 honden in bewaring genomen, omdat overtredingen zijn vastgesteld, onder meer op basis van de huisvestingsomstandigheden waarin de dieren zich bevonden en hun voedings- en verzorgingstoestand.
Mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kunnen de in bewaring genomen dieren weer terug gaan naar de houder. De honden dienen dan weer gezond te zijn en de NVWA dient middels inspectie de huisvesting weer geschikt te hebben bevonden voor de honden. Daarnaast moeten alle kosten, die gepaard gaan met het in de tussentijd opvangen en verzorgen van de in bewaring genomen honden, door de houder voor teruggave worden betaald.
Kunt u uitleggen waarom een bedrijf waar circa 150 honden in beslag moeten worden genomen, waarvan circa 120 wegens verwaarlozing, toch in bedrijf mag blijven? Hoe kunt u het welzijn van de achtergebleven honden garanderen? Moeten deze honden niet ook per direct weggehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Een dierhouder dient de kans te worden gegeven om zelf acties te ondernemen ten behoeve van herstel van de situatie. De houder is dan ook verantwoordelijk voor het borgen van het welzijn van de dieren. De NVWA voert hercontroles uit om te controleren of de houder de regelgeving naleeft met betrekking tot dierenwelzijn voor wat betreft de achtergebleven honden.
Waarom krijgt de fokker langer de tijd om de boel op orde te krijgen, maar liefst tot aanstaande vrijdag 29 juni 2018 12.00 uur? Hoe is het dierenwelzijn in de tussentijd gegarandeerd?
De rechter heeft geoordeeld dat de dierhouder in dit geval een langere termijn moest krijgen om zelf maatregelen te treffen. Dit oordeel van de rechter is leidend.
In hoeverre is er een verschil tussen de mogelijkheid tot handhaving bij misstanden in «gewone handel» en handhaving bij handel in levende dieren, nu dieren sinds begin 2013 niet langer als «zaak» worden aangemerkt in ons Burgerlijk Wetboek (art.3:2a lid 1 BW)?
In de rechtspraak wordt erkend dat dieren geen levenloze zaken zijn maar anders behandeld moeten worden.4 De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari jl. biedt een voorbeeld van een uitspraak waarin met verwijzing naar artikel 3:2a BW werd geoordeeld dat een dier niet als een levenloze zaak mag worden beschouwd.5 Ook bij de handhaving geldt aldus dat het belang van het dier een zelfstandig belang vormt dat moet worden meegewogen in de afweging over de toelaatbaarheid van het menselijk handelen jegens het dier. Het verschilt per concreet geval hoe deze afweging uitpakt.
Wat heeft die bovengenoemde wetswijziging volgens u in de praktijk voor zin gehad als in hetzelfde wetsartikel (art. 3:2a lid 2 BW) staat dat dieren wel onder de toepasselijkheid van bepalingen met betrekking tot «zaken» vallen en het in de praktijk blijkbaar de uitwerking heeft dat inspecteurs de overige (circa) 100 hondjes niet mee konden nemen, omdat er niets mis was met deze «handel»?4
Hoewel het tweede lid van artikel 3:2a BW bepaalt dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn, bepaalt dit lid ook dat houders van dieren zich ervan rekenschap moeten geven dat ze met een bijzonder soort rechtsobject te maken hebben: een levend wezen met gevoel.
De NVWA-inspecteurs hebben in hun beslissing het belang van de honden als zelfstandig belang meegewogen. Honden waarvan herstel op locatie in principe mogelijk is, zijn bij de fokker gebleven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de fokker zorgt dat maatregelen worden genomen om de gezondheid en het welzijn van de dieren zo snel mogelijk te herstellen. De NVWA houdt toezicht op het uitvoeren van die maatregelen.
Kunt u toelichten hoe vaak strafrecht en hoe vaak bestuursrecht wordt toegepast in dierenwelzijnszaken, aangezien de NVWA in het verleden altijd via het strafrecht handelde? Welke afweging wordt hiervoor gemaakt en in hoeveel gevallen heeft bij toepassing van strafrecht de rechter bepaald dat de dieren terug moeten naar de eigenaar? Wat zeggen die cijfers over de mate waarin ons strafrechtelijk systeem (on)voldoende bescherming biedt voor dieren?
Wanneer overtredingen van dierenwelzijnsregelgeving aan de orde zijn, wordt veelal een zogenaamd twee sporen beleid toegepast. Middels bestuursrecht wordt herstel van de situatie voor de dieren bewerkstelligd. Daarnaast kan via bestuursrecht een bestraffende boete worden opgelegd, of de dierhouder wordt gestraft middels inzet van het strafrecht. Ik beschik niet over het aantal gevallen waarbij de rechter bepaald heeft dat de dieren terug moeten naar de eigenaar.
Kunt u toelichten waarom fokkers die geroyeerd zijn uit de landelijke vereniging van het ene ras (Lagotto Romagnolo Club Nederland, LRCN), zonder problemen kunnen doorgaan met het fokken van een ander ras met lidmaatschap van een andere landelijke rasvereniging (Nederlandse Teckelclub, NTC)? Acht u dat wenselijk en kunt u dat toelichten?
Het lidmaatschap van een rasvereniging is een private aangelegenheid. De overheid heeft hier geen bemoeienis mee.
Deelt u de mening dat het gezond grootbrengen van pups veel tijd, kennis en aandacht vergt en dat het garanderen van dierenwelzijn inclusief voldoende socialisatie van de pups betekent dat er een maximaal aantal honden per fokker moet worden ingesteld en voor bedrijfsmatige fokkers een maximaal aantal pups wat in verhouding is met het aantal fte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk maximale aantal acht u wenselijk en bent u bereid om hier regelgeving op te maken?
De bepaling aangaande de socialisatie van dieren is een doelvoorschrift. Het is aan de fokker om hier op een goede manier invulling aan te geven. Dit geeft enerzijds ruimte aan fokkers om deze bepaling zelf op een goede manier in te vullen, anderzijds is het ondoenlijk om per diersoort dat gehouden kan worden als gezelschapsdier het exacte aantal fte voor te schrijven.
Klopt het dat een fok- en houdverbod alleen toepasselijk is bij recidivisten en de NVWA op dit moment nog niet weet of deze fokker een recidivist is? Hoe kan een fokker die zeker 120 honden verwaarloosd heeft, waarvan de dierenarts in de uitzending van «Opgelicht?!» stelt dat dit dierenmishandeling betreft, géén recidivist is?
Nee, dit klopt niet. Een rechter bepaalt of een houdverbod wordt opgelegd. Hiertoe hoeft geen sprake te zijn van recidive.
Is het mogelijk om, in ieder geval lopende het onderzoek van de NVWA, deze fokkerij stil te leggen? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Het stilleggen van een bedrijf kan alleen in het kader van strafrecht door de rechter worden opgelegd.
Deelt u de mening dat fokkers als deze een levenslang fokverbod zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bij het opleggen van een maatregel zal worden afgewogen of de inbreuk op een verdragsrechtelijk of grondwettelijk beschermd recht proportioneel is. Naarmate de duur van de maatregel langer en de inhoud ingrijpender is, des te lastiger het wordt om deze toets te doorstaan. Levenslange sancties zijn in Nederland zeer ongebruikelijk. In het strafrecht wordt in de regel uitgegaan van een nieuwe kans voor een gestrafte. Het stilleggen van een onderneming kan op basis van de huidige regels voor maximaal één jaar opgelegd worden. Het huidige houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is mogelijk gedurende 10 jaar. Vooralsnog wordt deze termijn niet volledig benut door de rechter. Een rechter zou een fokverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf kunnen opleggen. Hiervoor geldt dezelfde termijn van maximaal 10 jaar.
Deelt u de mening dat fokkers als deze een (levenslang) houdverbod zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel meldingen over hondenmishandeling en malafide puppy- en hondenhandel komen er jaarlijks binnen bij de NVWA en hoe verhoudt het aantal meldingen zich nu tot voorgaande jaren? Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal meldingen van de afgelopen vijf jaar gerubriceerd naar aard van de melding?
In de periode 2014 tot en met 1 juli 2018 zijn bij de NVWA in totaal 1724 meldingen binnen gekomen betreffende welzijn, handel en fokkerij van honden en katten. Het aantal meldingen neemt jaarlijks toe (161 in 2014, 324 in 2015, 424 in 2016, 516 in 2017 en 299 tot 1 juli 2018).
Meldingen zijn niet te rubriceren naar aard van de melding, deze betreffen veelal een combinatie van welzijnsaspecten, vermoedens van illegale handel en misstanden in de fokkerij.
Hoeveel fte is er in de afgelopen vijf jaar netto besteed aan opsporen en handhaven op het gebied van malafide hondenhandel? Kunt u daarvan een helder overzicht verstrekken?
In 2014 en 2015 had de NVWA voor toezicht en controle binnen de beschikbare uren voor dierenwelzijn 4 fte beschikbaar voor toezicht en controle op de hondenhandel en de fokkerij. In 2016 en 2017 was 6 fte beschikbaar. Ook in 2018 gaat het om 6 fte.
De LID (Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) heeft 16,7 districtsinspecteurs die zich volledig inzetten voor het welzijn van gezelschapsdieren. Ruim 40% van de zaken die door hen worden opgepakt betreft honden. Ook de politie neemt meldingen op het terrein van dieren in behandeling. De exacte inzet voor honden is daaruit niet te destilleren.
Kunt u uitleggen waarom het team dat zich binnen de NVWA bezighoudt met dit soort dierenwelzijnsmisstanden slechts vijf fte tot haar beschikking heeft en daarvan óók een deel wordt ingezet voor calamiteiten (mestfraude, fripronil etc), terwijl het aantal meldingen over hondenmishandeling explosief stijgt? Deelt u de mening dat het aantal beschikbare fte’s evenredig dient te stijgen in verhouding tot het aantal meldingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven ontvangt de NVWA diverse meldingen. Na een melding voert de NVWA hierop een risicoanalyse uit en op grond daarvan wordt besloten of tot inspectie wordt overgegaan. Meldingen kunnen ook op een later moment aanleiding vormen voor een inspectie. De meldingen worden dan als het ware gebundeld en vormen de basis van een uitgebreider onderzoek. Zo is het strafrechtelijke onderzoek naar 2 hondenhandelaren in Hapert (2016 en 2017) ook deels gebaseerd op meerdere meldingen.
Calamiteiten maken herprioritering noodzakelijk en drukken niet alleen op de handhavingscapaciteit voor hondenhandel. De NVWA zet de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht zo efficiënt mogelijk in. Uw mening, dat het aantal beschikbare fte’s evenredig dient te stijgen in verhouding tot het aantal meldingen, deel ik niet. Het aantal meldingen is immers slechts een van de mogelijke indicatoren voor de naleving van de regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn. Het enkel verhogen van beschikbare capaciteit en aantal inspecties zal het probleem voorts ook niet volledig kunnen uitbannen. Zolang mensen goedkope pups blijven kopen, zal er helaas een aanbod blijven bestaan. Daarom wordt ook ingezet op andere instrumenten, zoals voorlichting. De NVWA bepaalt jaarlijks risicogericht de prioriteiten bij het toezicht op de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving. De laatste jaren heeft de NVWA daarom een deel van de beschikbare capaciteit ingezet op het toezicht op de invoer van honden uit landen met een hoog rabiësrisico.
Bent u bereid om in het belang van dierenwelzijn, volksgezondheid en het tegengaan van criminaliteit meer fte vrij te maken voor het dierenwelzijnsteam binnen de NVWA? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Wat is het te volgen protocol bij het opvolgen van een (spoed)melding die bij de NVWA binnenkomt? Na hoeveel meldingen gaat de NVWA inspecteren?
Zie antwoord vraag 17.
Had de NVWA deze fokker al bezocht of op de radar vóór de uitzending van «Opgelicht?!» van 15 mei 2018? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de gemeente Woerden in juni 2017 een dwangsom heeft opgelegd wegens geluidsoverlast en een teveel aan honden gelet op het bestemmingsplan? Zo ja, waarom is er gewacht met ingrijpen, zelfs tot een maand na de uitzending, namelijk tot 16 juni 2018? Kunt u een tijdlijn overleggen waarin duidelijk wordt wat de NVWA op welk moment wist van de misstanden?
Begin 2017 heeft de NVWA meldingen ontvangen met betrekking tot deze fokker en de LID verzocht om een inspectie uit te voeren. Dit hebben zij gedaan. In maart 2018 (voor uitzending «Opgelicht») hebben reeds inspecties door de NVWA plaatsgevonden bij de betreffende fokkers en zijn ook maatregelen opgelegd.
Klopt het ook dat er volgens het bestemmingsplan maximaal 20 honden op het terrein aanwezig mogen zijn en er op het moment van inspectie in juni 2017 circa 50 honden aanwezig waren?
Het bestemmingsplan staat alleen de bestemming Wonen toe. Het houden en fokken van honden, in ieder geval meer dan 20 honden, is een bedrijfsmatige activiteit en daarmee niet toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Bovendien is het houden en fokken van meer dan 20 honden in strijd met de verleende omgevingsvergunning. Op 12 maart 2011 is een omgevingsvergunning 1e fase verleend voor het hebben van een inrichting waar honden gehouden en gefokt mogen worden. In deze omgevingsvergunning is bepaald dat ten hoogste 20 honden en hun pups gehouden mogen worden op het betreffende perceel. Op 9 juli 2012 is de omgevingsvergunning 2e fase verleend en is daarmee de realisatie van de hondenverblijven vergund. Door de toezichthouders is op 3 augustus en 30 augustus 2017 gecontroleerd. Geconstateerd is dat er toen meer dan 20 honden aanwezig waren, wat een overtreding van het bestemmingsplan opleverde.
Heeft de gemeente Woerden, de politie of een andere toezichthoudende en handhavende instantie na constatering van deze feiten nog vervolgcontroles uitgevoerd? Zo ja, zijn daar verdere overtredingen geconstateerd en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door meerdere instanties gecontroleerd op de geldende wet- en regelgeving. Voor wat betreft de gemeente: deze heeft verschillende controles uitgevoerd.
Er hebben controles plaatsgevonden op 3 augustus 2017 en 30 augustus 2017, er is toen geconstateerd dat er meer dan 20 honden aanwezig waren. Naar aanleiding hiervan is een last onder dwangsom opgelegd om te komen tot beëindiging van de overtreding.
Op 12 november 2017 hebben de toezichthouders een hercontrole uitgevoerd. Tijdens deze controle hebben de toezichthouders vastgesteld dat er aan de lastgeving voldaan is. Later bleek dat er toch aanleiding was te veronderstellen dat er ondanks de nog geldende last onder dwangsom overtreding van de wet- en regelgeving plaatsvond. Daarom hebben de toezichthouders op 2 mei 2018, 22 juni 2018, 2 juli 2018 en 9 juli 2018 hercontroles uitgevoerd op het perceel Breeveld 17B te Woerden. Uit deze controles is gebleken dat er meer dan 20 honden op het perceel aanwezig waren. Daarmee is vier keer vastgesteld dat er niet aan de inhoud van de last onder dwangsom is voldaan en is vier keer van rechtswege een dwangsom verbeurd.
Klopt het dat er op 17 mei 2018 op verzoek van de politie Woerden zeven dode teckels van deze fokkerij zijn ingevroren voor nader onderzoek? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd? Klopt het dat de dode dieren na onderzoek weer opgehaald zijn door de fokker en waarom mocht de fokker bewijsmateriaal voor verwaarlozing en mishandeling weer mee naar huis nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Klopt het dat deze fokkerij in bedrijf kon zijn én kan blijven zonder Kamer van Koophandel-nummer en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Uniek Bedrijfsnummer (UBN)? Hoe kon dat onopgemerkt blijven? Waarom is hier tot nu toe nog niet op gehandhaafd?
Op 22 maart 2017 heeft de fokker naar aanleiding van de controle van RVO.nl een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens het nalaten de bedrijfsinrichting aan te melden (er was dus geen UBN). Dit is later aangevraagd en sinds 5 mei 2017 heeft de fokker een UBN nummer. Tevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Wat is uw reactie op de casus van een anonieme gedupeerde teckeleigenaar die haar twee hondjes na vier weken uit het hondenpension, dat de fokker eveneens in bedrijf heeft, ophaalde in erbarmelijke staat: sterk vermagert (2–3 kilo), vacht vol klitten en klonterig opgedroogd traanvocht op de snuit, opgesloten in een kleine bench waarvan het drinkbakje enkel gevuld was met urine, vacht stinkend naar urine, bij thuiskomst schrokten de hondjes beiden hun etensbak leeg, alsof ze lange tijd geen eten hadden gekregen, één van de teckeltjes jankte iedere keer dat het thuis naar buiten moest en vertoont na het pensionbezoek agressief en aanvallend gedrag jegens vreemden?5
Uiteraard vind ik misstanden die hier worden beschreven vreselijk. De wetgeving en mijn inspanningen op het terrein van voorlichting en handhaving zijn er juist op gericht dit soort misstanden tegen te gaan. NVWA, LID en politie kunnen ook optreden tegen overtredingen op het terrein van dierenwelzijn. Vanuit de overheid zijn dit soort misstanden helaas niet altijd te voorkomen.
Heeft de fokker een vergunning voor een hondenpension en is daar ooit controle geweest van toezichthoudende en handhavende instanties? Zo nee, zal er nu en in de toekomst gecontroleerd en gehandhaafd worden zodat schrijnende situaties zoals hierboven omschreven zich niet meer voor kunnen doen? Zo ja, wat is er tijdens inspecties aangetroffen en hoe is er gereageerd op eventuele misstanden?
De LID heeft op 13 februari 2017 – naar aanleiding van een verzoek van de NVWA in verband met ontvangen meldingen – een inspectie uitgevoerd bij de betreffende fokker. Naar aanleiding van deze controle is door RVO.nl een last onder dwangsom opgelegd in verband met het nalaten de bedrijfsinrichting aan te melden (er was geen UBN). Daarnaast is naar aanleiding van deze inspectie van de LID een last onder bestuursdwang opgelegd door RVO.nl, waarbij de houder binnen twee uur de honden van vers water moest voorzien en de huisvesting moest verbeteren (bewegingsruimte en hygiëne). Aan de last onder bestuursdwang heeft de fokker destijds gehoor gegeven en sinds 5 mei 2017 heeft de fokker de bedrijfsinrichting aangemeld en een UBN-nummer gekregen.
In 2017 en 2018 is door de gemeente gecontroleerd op het bestemmingsplan (zie antwoord vraag 22). In juni 2018 heeft de NVWA op de betreffende locatie bestuursdwang toegepast en proces verbaal opgemaakt.
Deelt u de mening dat een fokker waarvan circa 150 honden in beslag zijn genomen waarvan circa 120 wegens verwaarlozing, niet in de gelegenheid gesteld mag worden om een hondenpension in bedrijf te houden? Zo nee, hoe kan het dierenwelzijn dan volgens u gegarandeerd worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten opdat het hondenpension zo snel mogelijk gesloten wordt?
De rechter bepaalt of er een houdverbod wordt opgelegd voor het overtreden van welzijnsregels, en zo ja, voor welke duur. De gemeente is verantwoordelijk voor optreden tegen het overtreden van de vergunningsvoorwaarden.
Welke (andere) vergunningen zijn er afgegeven op het adres van de fokkerij in Woerden? Stroken deze eventuele vergunningen of het ontbreken daarvan met de huidige situatie waarin de politie en de NVWA de fokkerij na het laatste bezoek in bedrijf gelaten hebben? Zo nee, wat gaat u aan deze situatie doen?
Voor zover het mijn beleidsterrein betreft, is geen sprake van andere vergunningen.
Klopt het dat er op grote schaal gefraudeerd werd met de documentatie van de honden? Klopt het dat er, op papier, honden geboren werden uit ouders die in werkelijkheid al dertig jaar overleden waren? Klopt het dat er honden te boek stonden die een fysiek onmogelijk aantal van 4–5 nestjes per jaar wierpen? Klopt het dat potentiële kopers de keuze hadden of zij het hondje naar keuze met of zonder stamboom kochten? Hoe kan het dat de NVWA hier geen zicht op had? Heeft de NVWA daar inmiddels wel zicht op of kunnen soortgelijke toestanden bij deze fokker nog steeds plaatsvinden? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de gang van zaken binnen het betreffende bedrijf. Ik kan daar op dit moment geen nadere mededelingen over doen.
Is deze fokker ook in beeld voor belastingontduiking nu kopers de pups standaard contant moeten afrekenen, zoals o.a. in de uitzending van «Opgelicht?!» werd benadrukt?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Hoe ziet u de rol van de Raad van Beheer (RvB), waarbij de fokkerij staat ingeschreven en die bij de Woerdense fokker diverse locatiecontroles heeft gedaan, maar over de verkoop van honden zonder stamboom door hun leden aangeeft dat dit «buiten het gezichtsveld en de invloedssfeer van de RvB valt»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan. Wel heb ik van de RvB begrepen dat fokkers niet ingeschreven staan noch lid kunnen zijn bij de RvB. De rol van de RvB – zoals de situatie bij de fokker in Woerden – is gering, omdat de RvB beperkte opsporingsbevoegdheid heeft. Enkel als de fokker een dienst afneemt van de RvB – zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een stamboom voor de pups – kan de RvB een locatiecontrole uitvoeren. Vraagt de fokker geen dienst aan, dan valt de situatie op de locatie buiten het gezichtsveld en invloedsfeer van de RvB.
Deelt u de mening dat de RvB misstanden, zoals honden in een benarde situatie al dan niet met stamboom, had moeten melden aan de NVWA danwel de (dieren)politie of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat eenieder (dus ook de RvB) die op de hoogte is van misstanden, deze zo snel mogelijk zou moeten melden. De Wet dieren kent ook een zorgplicht: eenieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.
Klopt het, zoals uit anonieme bron is vernomen, dat de Raad van Beheer bij navraag zegt in 2018 geen stambomen af te hebben gegeven aan hondjes van deze fokker, terwijl in hun register Generaties Online vier nestjes in 2018 worden vermeld (totaal 14 pups)? Hoe is dat met elkaar te rijmen en vindt u het handelen van de RvB hiermee niet op zijn minst dubieus? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid heeft geen bemoeienis met de afgifte van stambomen, evenmin als met interne sanctionering binnen private organisaties, en oordeelt hier niet over. Naar ik van de RvB heb begrepen, zijn er voor nestjes in 2018 geen stambomen meer afgegeven en is de dienstverlening aan deze fokker stopgezet.
Wat zegt het volgens u over de mate van zelfregulering van organisaties, zoals de Raad van Beheer, hebben nagelaten om misstanden waarvan zij op de hoogte waren te melden en een dergelijke fokker ondanks alles hebben toegestaan lid te blijven van de vereniging?
Naar ik van de RvB heb vernomen, heeft de Raad de dienstverlening aan de deze fokker stopgezet en de kennelnaam van de fokker ingetrokken. De fokker is nu uitgesloten om deel te nemen aan de georganiseerde kynologie in Nederland.
Bent u er alert op dat deze Woerdense fokkerij wellicht een doorvoer- en/of doorverkoopadres is voor pups uit internationale malafide puppyhandel, er op gelet dat er afgelopen weekend busjes met Hongaars kenteken bij de fokkerij werden gesignaleerd en Nederland, zoals u weet, één van de belangrijkste doorvoerlanden in het internationale criminele netwerk van illegale puppyhandel is en Hongarije één van de belangrijkste landen is waar deze puppy’s gefokt worden? Zo ja, welke actie gaat u hierop nemen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
In het kader van het nog lopende strafrechtelijke onderzoek kan op deze vragen niet nader worden ingegaan.
Bent u bereid de uitkomsten van de gesprekken met de uitgevers van dierenpaspoorten, zoals u aangaf in de uitzending van «Opgelicht?!», om de fraude daarmee terug te dringen met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang op het terrein van de verbeteringen van het systeem van paspoorten en identificatie en registratie. Mijn planning aangaande deze verbeteringen treft u aan in mijn nog te ontvangen beleidsbrief dierenwelzijn.
Wat vindt u van de gang van zaken dat, zoals is vernomen van anonieme tipgevers, de dierenarts die de eerste enting geeft en de gezondheidsverklaring aftekent, niet de dierenarts is die de puppy’s chipt, terwijl die suggestie wel gewekt werd door de fokker? En dat de dierenarts aan de kopers liet weten dat het chippen na de eerste enting door de Raad van Beheer gedaan zou worden? Werkt dit geen chip- en paspoortfraude in de hand, nu er feitelijk een blanco paspoort zonder chipnummer wordt afgegeven waar ieder willekeurig gechipt hondje aan gekoppeld kan worden?
Een Europees paspoort mag alleen door een dierenarts worden afgegeven, wanneer dit conform de geldende regelgeving is ingevuld. Voorafgaand aan afgifte dient de identiteit van het dier te worden gecontroleerd (chip). Wanneer identificatie niet mogelijk is, mag geen paspoort worden uitgegeven. Het dier dient dan eerst gechipt te worden.
Welke instantie gaat de screening uitvoeren waar u naar verwees in de uitzending van «Opgelicht?!» in uw voorstel dat alleen dierenartsen en professionals, en ook alleen na screening, in de toekomst nog mogen chippen? Hoe gaat u dat handhaven, gezien de capaciteitsproblemen van de NVWA?
Na aanmelding om als chipper op het chipregister te komen volgt een screening op de identiteit. Wanneer later blijkt dat iemand op deze lijst zich niet aan de regels houdt, kan hij van de lijst geschrapt worden. Hoe en door wie dit gebeurt, moet nog nader uitgewerkt worden.
Wat zijn in uw ogen professionals? Zijn dat bijvoorbeeld ook mensen die bedrijfsmatig omgaan met honden, zoals bovengenoemde fokkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die bedoel ik niet. Professionals zijn mensen die honden mogen chippen en op het chipregister staan.
Wanneer ontvangt de Kamer de verdere uitwerking van uw plannen om illegale hondenfok en -handel tegen te gaan?
Ik zal u hier nader over informeren in de beleidsbrief dierenwelzijn.
Gezien de urgentie voor de achtergebleven honden bij deze fokker in Woerden en het feit dat zowel de fokkerij als het hondenpension nog altijd in bedrijf zijn, wilt u alstublieft deze vragen in tegenstelling tot de vastgestelde maximale beantwoordingstermijn van drie weken, sneller en wel zo snel mogelijk beantwoorden?
Aan dit verzoek kon ik helaas niet tegemoet gekomen in verband met afstemming van de antwoorden met andere organisaties en departementen.
Bent u bekend met de inhoud van de klachten die de niet-gouvertnementele organisaties (ngo's) Accountabilty Counsel en Central and Eastern European Bankwatch Network hebben ingediend bij de International Finance Corporation, onderdeel van de World Bank Group en de European Bank for Regional Development over de megakippenboerderij in het Oekraïense Vinnytsia, eigendom van het Oekraïense bedrijf MHP?1 Bent u bekend met het feit dat de klachten ontvankelijk zijn verklaard?
Ja, ik ben bekend met de klachten ingediend bij IFC en de EBRD. Ten tijde van schrijven was mij bekend dat de IFC de klacht ontvankelijk heeft verklaard. Het IFC is daarom begonnen met het proces voor de inhoudelijke beoordeling van de klacht. Bij de EBRD is ontvangst van de klacht op 21 juni bevestigd en is men nu bezig met beoordeling van de ontvankelijkheid. Volgens de procedure hebben zij hier 40 werkdagen de tijd voor.
Bent u bekend met het feit dat er ruim 110 miljoen kippen per jaar op deze megaboerderij gehouden worden en met het feit dat MHP volgens zijn jaarverslag van plan is om in 2021–2022 het totaal aantal kippen jaarlijks gehouden in Vinnytsia op te voeren tot ruim 400 miljoen?
Ja.
Bent u voorts bekend met de recent ingezette zeer agressieve exportstrategie van MHP, met name gericht op de EU en West-Europa?2 Klopt het dat MHP in samenwerking met de Nederlandse vleesverwerker Jan Zandbergen «Oekraïens» vlees «herlabelt» en het vervolgens als «Nederlands» vlees verkoopt, daarbij gebruikmakend van de faciliteit in Veenendaal? Is dit een voorbeeld van de wijze waarop MHP-eigenaar Yuriy Kosyuk de importrestricties van de Europese Unie omzeilt? Klopt de berichtgeving dat de associatieovereenkomst met Oekraïne dit mogelijk heeft gemaakt?3
MHP exporteert inderdaad kippenvlees naar de EU. MHP heeft een fabriek in Veenendaal geopend waar kippenvlees uit Oekraïne gesneden wordt. Het gaat om borstkappen met daaraan een stuk vleugel. Op aanvraag van Europese lidstaten heeft de Europese Commissie onderzocht of deze import voldoet aan de regels van het associatieakkoord. De Europese Commissie heeft daarop aangegeven dat het geïmporteerde product onder de gebruikte code van de systematiek van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN-code) valt. Voor deze GN-code (0207 13 70) is in het associatieakkoord afgesproken om het tarief naar nul euro te verlagen. Deze export kan dus inderdaad op basis van de afspraken die in het associatieakkoord met Oekraïne zijn gemaakt. De Europese Commissie heeft aangegeven dat dit gebruik op deze wijze niet voorzien was en is daarover in overleg met Oekraïne. Nederland blijft hierover in overleg met de Europese Commissie.
Het is belangrijk te benadrukken dat het vlees dat de EU binnenkomt, moet voldoen aan Europese eisen op gebied van voedselveiligheid en etikettering. De Europese Verordening 1337/2013 bepaalt het vermelden van het land van oorsprong bij vers, gekoeld of bevroren vlees. Het etiketteren van geïmporteerd vlees moet voldoen aan de regels van de verordening 1169/2011. Als de dieren gehouden en geslacht zijn in Oekraïne, dan moet dat op het etiket vermeld worden. Het kippenvlees dat in Veenendaal gesneden wordt mag niet gelabeld worden met «Gehouden in Nederland».
Het bedrijf in Veenendaal is vanzelfsprekend gebonden aan de Europese wet- en regelgeving. In het associatieakkoord is bovendien afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Oekraïne heeft hiertoe een strategiedocument bij de EU ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving. Hiermee heeft de Raad in juli 2017 ingestemd. In Annex V van het associatieakkoord is daartoe een lijst opgenomen met EU-wet- en -regelgeving waaraan Oekraïne zich gaat conformeren. Oekraïne heeft aangegeven de Europese standaarden in fases te implementeren in de periode van 2016–2021.
Deelt u de mening dat een dergelijke megaproductie en exportstrategie tot een Europa-brede «race-to-the-bottom» leidt, met daarbij mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn in Nederland, ook gezien de toezichtsproblematiek waar Nederland mee te kampen heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja voor hoeveel er aan exportkredietverzekeringen zijn verstrekt voor Nederlandse bedrijven die zaken doen met MHP sinds 2012? Kunt u voorts aangeven hoeveel van die exportkredietverzekeringen nu nog lopende zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze exportkredietverzekeringen voor Nederlandse exporttransacties aan MHP specifiek bestemd waren voor de megakippenboerderij in Vinnytsia? Kunt u aangeven in hoeverre Nederlandse bedrijven daadwerkelijk een beroep hebben gedaan op de exportkredietverzekering?
Sinds 2012 zijn er voor 18 transacties een polis afgegeven, waarvan er negen betrekking hebben op de locatie Vinnytsia. Van de afgegeven polissen zijn er reeds twee afgewikkeld. Het resterende risico onder de 16 nog lopende polissen bedraagt thans EUR 34,1 mln. Voorts is er nog één dekkingstoezegging actief (obligo EUR 1,7 mln) welke geen betrekking heeft op de locatie Vinnytsia.
Er hebben geen schade-uitkeringen plaatsgevonden op de verzekerde transacties.
Kunt u inzicht geven in de beoordelingen van Atradius DSB van exportkredietverzekeringsaanvragen van Nederlandse bedrijven die een exportkredietverzekering hebben gevraagd voor een toelevering aan MHP, en inclusief de beoordeling op duurzaamheidsgebied, milieu en dierenwelzijn voor de afgelopen zeven jaar?
Atradius DSB heeft polissen uitgereikt voor transacties met vijf verschillende boerderijlocaties. Uit de beoordeling die met het oog hierop is uitgevoerd blijkt dat MHP professioneel wordt gerund en de kwaliteit van de productie op hoog niveau kan houden door voor kritieke onderdelen steeds te investeren in apparatuur en machines die afkomstig zijn van gerenommeerde partijen. Naast Nederlandse machineproducten zijn dit vooral Duitse en Deense producenten geweest. Aangezien er potentieel grote nadelige milieu en sociale effecten kunnen optreden is de meest uitgebreide milieu en sociale beoordeling (zogeheten categorie A-beoordeling) uitgevoerd, inclusief ex-ante publicatie van het project. Hoewel de milieueffectrapportages van MHP niet van hoge kwaliteit zijn, was het door middel van aanvullende informatie van het bedrijf en via derden mogelijk voldoende informatie te verkrijgen om tot een eindoordeel te komen. Uit deze informatie komt naar voren dat MHP voldoet aan de EU-richtlijnen wat betreft de leefruimte die beschikbaar is per dier. Daarnaast voldoen de vijf projectlocaties aan de relevante IFC Performance Standards en EHS Guidelines for Poultry Production op bijvoorbeeld het gebied van watergebruik. Vanwege het feit dat er regelmatig ekv-aanvragen worden gedaan voor transacties op MHP en de aandacht voor dit bedrijf, volgt Atradius DSB deze debiteur doorlopend.
Kunt u aangeven hoe het beleid van Atradius zal veranderen naar aanleiding van de aangenomen motie Alkaya/Van Raan4, waarin de regering wordt opgeroepen om er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd?
Transacties waarbij het risico op schending van mensenrechten of milieuschade te groot is keur ik af, in lijn met staand beleid. Recent heb ik het mvo-beleidsdocument bijgewerkt en aangescherpt. Dit document, dat ik in februari aan uw Kamer heb aangeboden, beschrijft in detail de wijze waarop dergelijke risico’s worden beoordeeld (zie Kamerstukken 2017–2018, 26 485, nr. 255, incl. bijlage).
Deelt u de mening, nu de klachten tegen MHP ontvankelijk zijn verklaard, dat de verschillende klachtelementen van Accountabilty Counsel en Central and Eastern European Bankwatch Network dienen te worden meegewogen door Atradius DSB bij het beoordelen van toekomstige aanvragen voor exportkredietverzekeringen aan bedrijven die zaken doen met MHP?
Zie antwoord bij vraag 1. De klacht bij IFC is ontvankelijk verklaard, en de EBRD is op het moment van schrijven nog in het proces van beoordeling van ontvankelijkheid.
In de beoordeling van Atradius DSB worden klachten van ngo’s altijd meegewogen. Ook indien klachten niet ontvankelijk worden verklaard bij andere instellingen of als nieuwe aanvragen uitblijven zal Atradius DSB deze adresseren. Zoals aangegeven volgt Atradius DSB MHP doorlopend vanwege de regelmatige ekv-aanvragen en vanwege de aandacht voor het bedrijf. Conform het mvo-beleid voor de ekv zullen deze klachten worden meegewogen bij de beoordeling indien er nieuwe aanvragen worden ontvangen.
Het bericht ‘Ernstig dierenleed vastgelegd bij nertsentransport vanuit Nederland’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Ernstig dierenleed vastgelegd bij nertsentransport vanuit Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beelden van het nertsentransport?
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de draadgazen kooitjes op elkaar zijn gestapeld met slechts een stukje papier tussen iedere kooi om de urine en ontlasting tegen te houden?
Hoe beoordeelt u het feit dat nertsen konden ontsnappen uit de kooien tijdens het transport?
Hoe beoordeelt u het feit dat de nertsen tijdens het hele transport moesten blijven staan in de scheve, deels verticaal gestapelde kooien?
Kunt u de geconstateerde overtredingen op de Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer bevestigen?2
Welke maatregelen bent u of zijn uw collega’s van de Poolse of Duitse autoriteiten voornemens te ondernemen tegen deze Nederlandse nertsentransporteur?
Volgens de door Eyes on Animals aangeleverde gegevens betrof het hier geen Nederlandse transportonderneming, maar een in Polen geregistreerde transportonderneming met in Polen geregistreerde transportmiddelen.
Als het gaat om overtredingen op Pools grondgebied dan is het aan de Poolse autoriteit om hier handhavend op te treden. Uit navraag bij de Poolse inspectie is gebleken dat zij momenteel een officiële reactie voorbereidt.
De Duitse inspectie laat desgevraagd weten geen actie te ondernemen, omdat Duitsland in dit geval slechts doorvoerland was en de constateringen niet op Duits grondgebied plaatsvonden.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vijf jaar controles uitgevoerd op nertsentransporten? Wat zijn hierbij de bevindingen geweest? Indien er geen controles hebben plaatsgevonden, wat is hiervoor de reden?
In het geval van nertsen is er geen exportkeuring verplicht. Controles op het vervoer van nertsen kunnen vallen binnen de door de NVWA uitgevoerde risicogerichte controles op diertransporten. Dit kunnen welzijnsrisico’s zijn, maar ook risico’s ten aanzien van de insleep van dierziektes.
De afgelopen 5 jaar hebben op transporten van nertsen geen controles plaatsgevonden, omdat er geen aanwijzingen waren dat deze noodzakelijk waren op basis van geïdentificeerde risico’s. Wel hebben controles op nertsenhouderijen plaatsgevonden. De NVWA gebruikt dit soort signalen in haar risicogericht toezicht, in dit geval in het toezicht op het vervoer van nertsen.
Hoe worden de controles op het naleven van de regels voor het welzijn van de dieren tijdens het transport en de regels voor de hygiëne van de veewagen uitgevoerd als er voor deze transporten geen aanmeldplicht is voor het overheidssysteem Trade Control and Expert System (TRACES)?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot acht u de kans dat overtredingen bij nertsentransporten op deze wijze aan het licht komen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat effectieve handhaving alleen mogelijk is indien transporten vooraf worden aangemeld? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. Het verplicht aanmelden en controleren voor bepaalde diersoorten is onderdeel van Europese regelgeving waaraan Nederland zich dient te conformeren. Daarnaast is het zo dat de NVWA haar toezichtstaken, waar geen voorgeschreven controles bestaan, kennisgedreven en risicogericht organiseert. Deze strategie is er op gericht de controles zo effectief en efficiënt mogelijk in te richten en ook gericht op de grootste risico’s. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 8 t/m 10 zal de NVWA dit signaal benutten om haar toezicht, waar nodig, aan te scherpen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nertsen vanuit Nederland naar andere landen worden getransporteerd om daar de pelshouderij uit te breiden, terwijl deze bedrijfstak in Nederland binnen enkele jaren verboden is? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op het exporteren van nertsen?
Bij het in de nertsensector toegepaste houderijsysteem verblijven de nertsen gedurende hun hele leven inclusief het moment van pelzen op hetzelfde bedrijf/locatie. Vervoer van dieren vindt slechts incidenteel plaats, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van nieuw fokmateriaal. Ook kan sprake zijn van (eenmalig) vervoer van Nederlands fokmateriaal in het geval van verplaatsing van een houderij naar het buitenland, maar ik verwacht hiervan geen grote effecten. Ik zie daarom geen aanleiding om beperkingen op te leggen aan het vervoer van nertsen.
Deelt u de mening dat nertsentransporten vanuit Nederland (zolang ze nog plaatsvinden), net als andere lange afstandstransporten, voor vertrek gecontroleerd moeten worden door de NVWA? Zo nee, op welke wijze wordt voorkomen dat ondeugdelijke trucks de weg op gaan en de nertsen onnodig lijden, zoals te zien is in deze beelden?
De door de NVWA uitgevoerde controles voor vertrek zijn gebaseerd op Europese regelgeving die op dit moment niet voorschrijft dat dit bij nertsen plaatsvindt. Ik zal dit signaal ook onder de aandacht van de sector brengen. De sector heeft hier ook een eigen verantwoordelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg NVWA op 14 juni 2018?
Het is helaas niet gelukt de vragen voor het Algemeen Overleg NVWA te beantwoorden.
Het artikel ‘Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat commerciële bevissing alleen plaats mag vinden in gebieden waar de biologische draagkracht van het gebied dit toelaat?
Een duurzame visserij die doelmatig is en in evenwicht is met de natuurwaarden van een gebied vormt de basis van het visserijbeleid. De hiervoor noodzakelijke waarborgen zijn opgenomen in de Visserijwet en de Wet Natuurbescherming (Wnb).
Waren de vergunningen die uitgegeven waren voor het commercieel bevissen van het Haringvliet vóór de uitvoering van het Kierbesluit in overeenstemming met de Natura2000-doelstellingen voor wat betreft de visbestanden? Zo ja, op basis van welk onderzoek of welke onderzoeken werd dit geconcludeerd?
Vergunning-uitgifte op het Haringvliet, maar ook voor de visserij aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen, heeft altijd plaatsgevonden conform de afwegingen die hier in de Visserijwet en in de Wet Natuurbescherming aan ten grondslag liggen. Bij het opstellen van het beheerplan Natura-2000 voor de Voordelta in 2008, en bij de actualisatie hiervan in 2016, is de impact van de verschillende visserijvormen op Natura-2000 doelstellingen beoordeeld.
Voor een aantal visserijvormen in de Voordelta is hierbij bepaald dat deze Wnb-vergunningplichtig zijn, waarbij voor vergunningafgifte steeds wordt beoordeeld of deze visserijvormen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura-2000 instandhoudings-doelstellingen (kottervisserij, garnalenvisserij, schelpdiervisserij). Voor de overige (meer kleinschalige) vormen van visserij, die meer in de directe omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden, is vastgesteld dat deze niet een zodanige impact hebben dat een Wnb-vergunningplicht noodzakelijk is. De voorwaarden waaronder deze visserijen kunnen plaatsvinden zijn opgenomen in het Natura-2000 beheerplan voor de Voordelta.
Van belang hierbij zijn ook de instandhoudingsdoelstellingen zoals die voor de verschillende trekvissoorten zijn geformuleerd. Naar de relatie tussen deze trekvissoorten en visserij is in 20081 onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de verschillende visserijvormen, op onder meer deze locatie, slechts een beperkte invloed lijken te hebben op de migrerende vissoorten. Hierover is uw Kamer destijds geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 155).
Volgt u de redenering dat met het Kierbesluit de biotoop rondom het Haringvliet aan verandering onderhevig kan zijn en dat daarmee de biologische draagkracht van het gebied rondom de Haringvlietdam, alsmede het gebied dat iets stroomopwaarts ligt, eveneens aan verandering onderhevig zullen zijn?
Met het in werking treden van het Kierbesluit bij de Haringvlietsluizen zullen de vismigratie-mogelijkheden ter plaatse verbeteren. Dit zal zonder twijfel leiden tot veranderingen in de visstand en een verbetering van de trekmogelijkheden voor migrerende vissoorten als zalm en zeeforel. Dit maakt ook de vraag actueel of, en zo ja in hoeverre, visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen van invloed kan zijn op de verwachte positieve effecten van de Kier op de visstand. Uit het eerdere onderzoek in 2008 bleek destijds dat de impact van de verschillende visserijvormen op trekvissen beperkt is. Echter, gelet op alle veranderingen die met de openstelling van de Kier aan de orde zijn heb ik samen met de Minister van IenW besloten om dit onderzoek te herhalen en te actualiseren. Het onderzoek loopt op dit moment en zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer op dat moment informeren.
Volgt u de redenering dat, gegeven deze veranderingen, commerciële visserij in het Haringvliet alleen plaats zou mogen vinden na gedegen onderzoek naar de effecten die de commerciële visserij op deze veranderende visbestanden heeft of zou hebben?
Op dit moment zijn reeds verschillende maatregelen met betrekking tot de visserij bij de Haringvlietsluizen van toepassing. Aan de binnenzijde (zoetwaterkant) van de sluizen vindt al enige jaren helemaal geen visserij meer plaats. Aan de buitenzijde van de sluizen geldt een zone van 250m met een vaarverbod, waarin alle vormen van visserij verboden zijn, en een zone van 500m waarin alle vistuigen verboden zijn waarmee aal en wolhandkrab gevangen kunnen worden. Bovendien dient iedere trekvis die eventueel toch in de netten of aan de hengel wordt gevangen, onmiddellijk in hetzelfde water te worden teruggezet.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4 heeft eerder reeds uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Op dit moment wordt, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, een geactualiseerd onderzoek uitgevoerd.
Hoe garandeert u, zowel in het algemeen als specifiek bij het Haringvliet, dat bij grote investeringen ten behoeve van vismigratie het beleid rondom visvangst vanaf de start van het investeringstraject al wordt afgestemd op het doel waarvoor de investering wordt gedaan, zijnde een gezonde visstand?
Op de situatie rond de Haringvliet en de Kier ben ik in bovenstaande ingegaan. Meer ten algemene vind ik het van belang dat bij (toekomstige) waterstaatkundige projecten nadrukkelijker op voorhand wordt stilgestaan bij de effecten op de visserij van de geplande ingreep. Dit geldt voor de aanleg van vismigratievoorzieningen, maar ook voor andersoortige projecten die een mogelijke beperking voor de visserij kunnen opleveren. Dit betekent dat, daar waar projecten consequenties hebben voor visserijvergunningen, vanaf de start rekening gehouden wordt met de visserij en dat de initiatiefnemer ook de consequenties voor de visserij voor haar rekening neemt. De visserij maakt daarmee een integraal onderdeel uit van de afwegingen, planning en financiering van waterstaatkundige en infrastructurele projecten.
De internetconsultatie Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) die sinds 1 mei 2018 ter consultatie voorligt?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen wat de (financiële) gevolgen zijn voor bijvoorbeeld fabrikanten van luchtwassers en de primaire sector wanneer voorliggende wijziging daadwerkelijk doorgevoerd wordt? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de gevolgen voor alle betrokkenen?
De wijziging beoogt de daadwerkelijke prestaties van luchtwassers tot uitdrukking te brengen in de regelgeving. Dat betekent dat combi-luchtwassers voor het reduceren van geur geen meerwaarde hebben ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor omwonenden betekent dit dat voor nieuwe vergunningen met de voorgestelde wijziging van de regelgeving de op basis van de vergunning toegestane geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Voor bestaande bedrijven met een combi-luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt, verandert er met deze voorgenomen wijziging van de Rgv niets. De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven, en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning. Dit geldt ook voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Bij nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven, zowel voor activiteiten waarvoor een vergunning nodig is als waarvoor een melding volstaat, heeft de beschreven aanpassing tot gevolg dat voor een aantal luchtwassers (combi-luchtwassers) met de lagere geurreductiepercentages moet worden gerekend.
De voorgestelde aanpassing van de geurreductiepercentages voor combi-luchtwassers zal voor bedrijven waar deze wassers zijn toegepast geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren. Veehouders kunnen, ook met de nieuwe reductiepercentages, op hun bestaande locaties uitbreiden en zich op nieuwe locaties vestigen zolang zij daarmee de geurnorm (voor belasting van omliggende woningen) van de Wgv of het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De aanpassing van de reductiepercentages zal er wel toe leiden dat in meer gevallen de berekende geurbelasting van de omliggende woningen boven de geurnorm komt te liggen. Volgens de Wgv en het Activiteitenbesluit geldt dan de zogenoemde 50% regel. Namelijk als in zo’n situatie op één of meerdere stallen binnen het bedrijf een techniek wordt toegepast die de geuremissie reduceert, dan kan de helft van deze geurwinst worden gebruikt voor uitbreiding. Dat geldt ook na de aanpassing van de reductiepercentages. De mogelijkheden voor uitbreiding zullen beperkter zijn, omdat het geurreducerend effect van de combi-luchtwasser lager is en er op dit moment geen effectievere geurreducerende maatregelen beschikbaar zijn.
Voor fabrikanten van combi-luchtwassers betekent het dat hun rendementen voor wat betreft geurreductie niet meer onderscheidend zijn ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor het bevoegd gezag betekent het dat het na het inwerkingtreden van de gewijzigde regelgeving vergunningen verleent waarbij de op basis van de vergunning veronderstelde geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Deelt u de mening dat het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen», waarop deze wijziging gebaseerd is, betwistbaar is en dat er veel onduidelijkheden zijn in dit rapport? Zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen om op basis van dit rapport nu al de wijziging ter consultatie voor te leggen? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom onderzoek niet betwistbaar is? Wilt u de antwoorden uitgebreid toelichten?
Er is wetenschappelijk aangetoond dat combi-luchtwassers in de praktijk veel minder goed presteren dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Om te voorkomen dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven nog langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld, pas ik de emissiefactoren aan.
Het doel van het onderzoek was om een representatief beeld te geven van de werking van luchtwassers in de praktijk. WUR geeft aan dat de steekproefomvang voldoende groot is om voor de betrokken regio’s te concluderen dat de hier onderzochte groep combi-luchtwassers onvoldoende presteert voor geur. Omdat in de onderzochte regio’s een groot deel van het landelijke totaal aan luchtwassers voorkomt, ligt het niet in de verwachting dat door eventuele regionale verschillen in bijvoorbeeld het handhavingsbeleid het gemiddelde landelijke beeld sterk afwijkt van deze steekproef.
De standaardfout van de gemiddelde geurreductie van de combi-luchtwassers bedraagt 5% geurverwijdering ten opzichte van de gemiddelde geurreductie van 40%. Dit is voldoende klein om statistisch onderbouwd te kunnen zeggen dat het in het WUR-onderzoek gevonden geurreductieniveau afwijkt van het in de huidige Rgv opgenomen niveau.2 Wat betreft de juiste werking van de luchtwassers geeft het WUR-onderzoek aan dat het wel voldoen aan de pH- en EC-normen3 voor zowel de geur- als ammoniakverwijdering niet leidde tot betere rendementen. Het onderzoek laat ook zien dat de rendementen van de enkelvoudige wassers correct zijn opgenomen in de regeling. Omdat het werkingsprincipe van enkelvoudige en combi-luchtwassers volgens WUR sterk op elkaar lijken, worden de rendementen van de combi-luchtwassers gelijkgesteld aan de enkelvoudige wassers.
Waarom heeft u niet gewacht met het ter consultatie leggen van de Regeling tot wijziging van de Rav en de Rgv nadat eerst de Kamervagen met kenmerk 2018Z06929 beantwoord zijn en nadat het rapport besproken is in het algemeen Overleg Leefomgeving op 7 juni 2018)?
De internetconsultatie van de voorgenomen wijziging is bedoeld om een volledig beeld te krijgen van de verschillende standpunten, zodat die meegenomen kunnen worden in de uiteindelijke besluitvorming die pas aan de orde is nadat hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld.
Kunt u beiden ingaan op het feit dat Kamervragen (nog) niet beantwoord zijn maar dat wel wordt doorgegaan met de gekozen route en daarmee de sector op achterstand gezet wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de verstrekkende gevolgen van deze maatregel, deelt u de mening dat het noodzakelijk is om eerst meer gedegen onderzoek te doen alvorens wordt overgegaan tot het wijzigen van de Regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u onderbouwd met onderzoek aangeven welke positieve gevolgen deze aanpassingen van de regeling zullen hebben? Kunt u daarbij de kosten-baten analyse overleggen? Zo nee, waarom neemt u dan dit besluit?
De positieve gevolgen zijn dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven niet langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Een kosten-batenanalyse is niet beschikbaar. Mijn voornemen is gebaseerd op het WUR-onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u beiden bevestigen dat u met de verschillende sectorpartijen in overleg bent getreden alvorens deze wijziging ter consultatie te hebben neergelegd? Zo ja, met welke partijen heeft u overleg gevoerd en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Ja. De uitkomsten van het WUR-onderzoek en de mogelijke gevolgen hiervan voor de regelgeving zijn besproken met de verschillende sectorpartijen (POV en fabrikanten van luchtwassers) voorafgaand aan de voorgestelde wijziging van de Rgv en de Rav en derhalve ook voor de consultatie. Voor een constructieve aanpak van de problematiek is goed overleg met betrokkenen onontbeerlijk. Dat overleg zal daarom uiteraard voortgezet worden.
Kunt u beiden bevestigen dat voorliggende wijziging van de Rav en Rgv van ingrijpende aard is? Zo ja, bent u beiden van plan om de betrokken bedrijven en/of personen tegemoet te komen? En zo ja, hoe wordt deze tegemoetkoming vormgegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal de voorgestelde aanpassing van de regelgeving voor bedrijven met combi-luchtwassers geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren, maar zullen wel de mogelijkheden tot uitbreiding worden beperkt. Voor lopende vergunningaanvragen zullen bevoegde gezagen van geval tot geval moeten bezien wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn. Dit is maatwerk.
Deelt u de mening dat de Regeling tot wijziging van de Rav en Rgv prematuur is? Zo nee, op basis van welke informatie is het niet prematuur? Zijn de b bereid om de consultatie van de Regeling in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Bent u beiden bereid geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamervragen beantwoord zijn, het rapport besproken is met de Kamer, er een inhoudelijk gesprek met de sector heeft plaatsgevonden over het onderzoek en de wijze hoe dit tot stand is gekomen en besproken is welk aanvullend onderzoek nodig is om de juiste informatie op tafel te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitgebreid ingaan op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker»?2 Onderschrijft u de conclusies uit het rapport? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat het ammoniakbeleid wordt bepaald door een foutief geplaatst meetstation? Kunt u een vergelijking maken richting het onderzoek «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen»? Kunt u de antwoorden op deze vragen uitgebreid toelichten? Kunt u uitsluiten dat in het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» foutief geplaatste meetstations invloed gehad hebben op de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met een separate reactie komen op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker».
De wijzen van het meten van geur en ammoniak zijn niet vergelijkbaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld ammoniak en fijnstof zijn er voor het meten van de geurbelasting geen meetpunten verspreid in het land. Bepaling van de geurbelasting op een geurgevoelig object zoals een woning is een modelmatige exercitie die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij. De geuremissiefactor per dier voor een combi-luchtwasser wordt berekend door de standaardgeuremissie per dier uit een stal (i.e. een historische meting) te verlagen met de in het onderzoek gemeten emissiereductie van de combi-luchtwassers in stallen. De geuremissie uit een stal is vervolgens deze geuremissiefactor per dier maal het aantal dieren in de stal. Tot slot wordt via een rekenkundig verspreidingsmodel de geurbelasting bij een geurgevoelig object zoals een woning bepaald.
Kunt u aangeven hoeveel meetpunten er zijn en waar de meetpunten staan waar het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» op gebaseerd is? Kunt u per meetstation de volgende vragen beantwoorden: a) aan welke voorwaarden moeten meetstations die bepalen of luchtwassers effectief zijn voldoen; b)welke afstand wordt gehanteerd tussen meetstation en bedrijf; c) voldoen de meetstations waar dit rapport op gebaseerd is aan deze voorwaarden; d)zo nee, waarom worden deze meetstations dan wel gebruikt? Mocht blijken dat meetstations niet aan alle voorwaarden voldoen, kunt u dan aangeven wat dit betekent voor de conclusies uit het rapport?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om deze vragen en Kamervragen met kenmerk 2018Z06929 te beantwoorden voor 1 juni 2018?
Ik beantwoord deze vragen voor het AO Leefomgeving, dat verplaatst is naar 4 juli.
Het bericht ‘Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd»?1
Ja.
Is bekend hoeveel gevallen van honden met de Ziekte van Carré in de afgelopen tien jaar zijn geconstateerd?
Voor hondenziekte, ook wel ziekte van Carré genoemd, is geen meldplicht. Het is niet bekend of hondenziekte in Nederland of in de Europese Unie (EU) de laatste jaren meer voorkomt bij honden. Hondenziekte is een ziekte die wijdverspreid in de wereld bij hond- en marterachtigen voorkomt en waarvoor vaccinatie goede bescherming biedt.
Kunt u aangeven of in andere Europese landen de genoemde ziekte voorkomt en of dit in de laatste jaren meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld van de lagere vaccinatiegraad bij honden, zoals beschreven in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen registratiesysteem voor vaccinaties voor honden in Nederland of de EU, hier is derhalve geen informatie over. Zoals gezegd biedt vaccinatie goede bescherming. Bij het achterwege laten van deze vaccinatie neemt het risico op de ziekte toe.
Herkent u het beeld dat zwerfhonden uit bijvoorbeeld Spanje en Roemenië beschikken over valse vaccinatieboekjes, wat kan leiden tot het niet inenten van honden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de vaccinatieboekjes van geadopteerde honden uit het buitenland gecontroleerd op echtheid en juistheid?
Honden uit andere EU-landen mogen Nederland binnenkomen mits voldaan wordt aan de regelgeving. De hond moet gechipt zijn, gevaccineerd zijn tegen hondsdolheid en moet worden vergezeld van een officieel Europees dierenpaspoort. Er is geen Europese vaccinatieplicht tegen hondenziekte. Het Europese dierenpaspoort mag alleen worden afgegeven door dierenartsen. Als in Nederland valse dierenpaspoorten worden geconstateerd wordt dit door dierenartsen gemeld bij de NVWA.
Ik roep bij dezen potentiële kopers van een hond uit het buitenland, bijvoorbeeld via een stichting, op zich goed te informeren over de genoemde eisen die gelden bij invoer en ook over de organisatie die de honden naar Nederland haalt. Onder andere bij het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren (LICG)2, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)3 en het Stray Animal Foundation Platform (SAFP)4 kunnen toekomstige eigenaren informatie vinden over het invoeren van huisdieren. Op de website van het LICG staat voor alle potentiële kopers van huisdieren informatie, zoals de puppy checklist5.
Wordt er op dit moment samengewerkt met andere Europese landen om te voorkomen dat niet ingeënte honden zonder al te veel problemen geadopteerd kunnen worden?
Vervoersbewegingen van dieren, waaronder honden, is een belangrijk gespreksonderwerp op de agenda van de Europese Commissie. We blijven hierover in gesprek.
Herkent u het beeld dat vossen een belangrijke verspreider zijn van genoemde ziekte? Zo nee, waarom niet?
Hondenziekte is een ziekte die zich ook kan manifesteren in wilde hond- en marterachtigen, waaronder de vos, de das, de steenmarter en de wasbeer. Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), het nationaal wildziekten centrum dat ziekten onder in het wild levende dieren in Nederland signaleert en onderzoekt, ziet geen verheffing van hondenziekte onder wild in Nederland. De Universiteit van Luik rapporteerde afgelopen jaar enkele gevallen van hondenziekte bij vossen, net als de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Er zijn geen directe aanwijzingen dat door deze vossen honden besmet zijn geraakt. Hondenziekte is ongevaarlijk voor de mens.
Bent u ervan op de hoogte dat als reden voor de gemakkelijke overdraagbaarheid van bovengenoemde ziekte phet niet mogen afschieten van vossen wordt genoemd, waardoor deze zich eerder in bewoond gebied laten zien? Deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is hondenziekte een ziekte die wijdverspreid in de wereld voorkomt en biedt vaccinatie van honden een goede bescherming.
De berichten dat dieraantallen in de veehouderijsector veelvuldig worden overschreden |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Kip ik heb je (niet)» en «Twijfel over juiste aantal «IPPC-veehouderijbedrijven» in Nederland»?1
Ja.
Wat vindt u er als verantwoordelijk bewindspersoon van dat bij maar liefst 36 procent van de 188 onderzochte bedrijven in de kippen- en varkenssector te veel dieren werden aangetroffen?
Veehouders dienen te ondernemen binnen het kader van de wet- en regelgeving, waaronder de op het bedrijf geregistreerde dierrechten. De NVWA houdt daarop toezicht. De dierrechten worden strafrechtelijk gehandhaafd. De controle op dierrechten wordt risicogebaseerd uitgevoerd door de NVWA. Deze risicogerichte inspecties hebben ook geleid tot het constateren van een aantal overtredingen. In 2017 zijn er 186 inspecties afgerond op de bedrijven die zijn gecontroleerd op dierrechten. Op 68 bedrijven is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan de beschikbare dierrechten en in 51 gevallen is er ook proces-verbaal opgemaakt. Deze cijfers kunnen niet worden geëxtrapoleerd, want er vindt al een risicogerichte keuze plaats voor het controleren van bedrijven.
Klopt het dat de overschrijdingen in andere sectoren nog forser zijn gezien de gemelde overschrijding van in totaal 42 procent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Nee. Genoemde cijfers hebben betrekking op de dierrechten voor varkens en pluimvee.
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gecontroleerd op de dieraantallen die door veehouderijbedrijven worden opgegeven?
Op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn ondernemers in een aantal grote veehouderijsectoren verplicht om een sluitende dierregistratie te voeren in een landelijke database. Iedere mutatie op bedrijfsniveau dient in het systeem verantwoord te worden. De registratiesystemen worden door private organisaties beheerd en gecontroleerd en door de NVWA steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de bedrijfsadministratie, al dan niet gepaard met een fysieke telling van het aantal dieren op het moment van controle. Afwijkingen kunnen tot sancties leiden.
Hoeveel fte's zijn voor dit taakgebied belast met de uitvoering en welk aantal bedrijven dienen zij hierop te controleren?
Inspecties dierrechten is onderdeel van een breder takenpakket van de NVWA-inspecteur. In totaal is in 2018 45 fte beschikbaar voor inspecties op het taakgebied meststoffen. Voor het aantal gecontroleerde bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Welke percentage van het aantal veehouderijen wordt jaarlijks onderzocht op de correctheid van de opgegeven dieraantallen?
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij gecontroleerd is op de dierrechten. Er zijn in 2017 9609 bedrijven met dierrechten geregistreerd. Het betreft dus ongeveer 2%.
Kunt u een overzicht geven van de controles die op dit punt zijn uitgevoerd in de laatste drie jaar en daarbij voor alle veehouderijvormen uitsplitsen hoeveel bedrijven op dit punt zijn gecontroleerd, welk soort overschrijdingen er (hoofdzakelijk) zijn gesignaleerd ten aanzien van dieraantallen en hoe vaak dit heeft geleid tot waarschuwingen, sancties of beboeting?
In 2015 zijn 155 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 65 bedrijven met pluimvee, 84 bedrijven met varkens en 6 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 109 bedrijven, 53 bedrijven met pluimvee en 56 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 75 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 46 keer voor overschrijding pluimveerecht en 29 keer voor varkensrecht.
In 2016 zijn 198 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 26 bedrijven met pluimvee, 167 bedrijven met varkens en 5 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 50 bedrijven waarvan 21 bedrijven met pluimvee, 28 bedrijven met varkens en 1 bedrijf met zowel varkens als pluimvee, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 38 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 20 keer voor overschrijding pluimveerecht en 17 keer voor varkensrecht en 1 keer voor zowel varkens- als pluimveerecht.
In 2017 zijn 186 inspecties afgerond op bedrijven waarbij risico-gebaseerd gecontroleerd is op de dierrechten. Het betrof 58 bedrijven met pluimvee, 125 bedrijven met varkens en 3 bedrijven met pluimvee en varkens. Op 68 bedrijven waarvan 41 bedrijven met pluimvee en 27 bedrijven met varkens, is vastgesteld dat er meer dieren werden gehouden dan het op het bedrijf rustende dierrecht. In 51 gevallen is er een proces-verbaal aangezegd waarvan 35 keer voor overschrijding pluimveerecht en 16 keer voor varkensrecht.
Wat zeggen deze overschrijdingen volgens u over de waarde van de aangenomen ammoniakuitstoot van de Nederlandse veestapel? Deelt u de vrees van de leden van de SP-fractie dat de genoemde honderdtienduizend ton per jaar slechts een gissing is, aangezien de werkelijke cijfers kennelijk ontbreken of onvoldoende onderbouwd zijn?
De vraag van de leden van de SP-fractie heeft een nauwe relatie met de discussie over het verschil in de trends tussen berekende emissies en gemeten concentraties van ammoniak. Zoals u weet komt het RIVM eind dit jaar met een nadere duiding van dit verschil. Ik wil bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op deze rapportage van het RIVM.
Herkent u het beeld dat er bij de financiële recherche te weinig capaciteit is om onterecht verdiend geld terug te halen bij frauderende veehouderijen of bent u eventueel bereid om dit na te gaan bij de betreffende bewindspersoon van Justitie en Veiligheid?
De NVWA is de handhavende instantie in deze zaken. De NVWA voert zelf financiële onderzoeken uit en kan eventueel onterecht verdiend vermogen afpakken of beslag laten leggen.
Kunt u aangeven in hoeverre de stelling dat er twee keer zoveel IPPC-veehouderijbedrijven in Nederland zijn als door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt doorgegeven aan de Europese Commissie correct is?
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de Verordening Pollutant Release and Transfer Register (PRTR) (Kamerstuk 21 501–31, nr. 1102). Deze verordening beperkt zich tot vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven in Nederland met een bepaalde minimum omvang én met emissies boven een bepaalde drempelwaarde. Dit betreft vestigingen van varkens- en pluimveebedrijven met meer dan 750 plaatsen voor zeugen, 2.000 plaatsen voor vleesvarkens en 40.000 plaatsen voor pluimvee én met een uitstoot van meer dan 10.000 kilogram ammoniak per jaar, 50.000 kilogram fijnstof per jaar, 100.000 kilogram methaan per jaar of 10.000 kilogram lachgas per jaar. Hierbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk gehouden aantal dieren in een bepaald kalenderjaar.
Ik heb in die brief ook aangegeven dat een analyse plaats vond naar de mogelijke verschillen tussen de gegevens tussen RVO.nl en de gerapporteerde gegevens van het RIVM. Deze analyse heeft uitgewezen dat het RIVM per abuis te weinig vestigingen van Nederlandse varkens- en pluimveehouderijbedrijven heeft opgenomen in het register. Dit zal worden gecorrigeerd.
Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd dat slechts een deel van alle veehouderijbedrijven in Nederland verplicht is om in het kader van de Verordening PRTR hun emissies door te geven aan RVO.nl. In de artikelen worden mogelijke verklaringen voor het verschil in aantallen bedrijven die RVO.nl aanschrijft in het kader van de Verordening PRTR en het aantal bedrijven in de provincies Noord-Brabant en Limburg genoemd. Het kan diercategorieën betreffen die niet voldoen aan de criteria van de Verordening PRTR en het kan vergunde dieraantallen betreffen in plaats van daadwerkelijk gehouden dieren.
Hoe verklaart u de aanzienlijke verschillen in de cijfers die hierover door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn verstrekt? Klopt het dat er alleen in al in de provincies Limburg en Noord-Brabant honderden bedrijven actief zijn die niet staan geregistreerd bij de RVO?
Zie antwoord vraag 10.
Acht u het zinvol dat provincies vergunningen in de Bestand Veehouderij Bedrijven op vrijwillige basis registreren?
Er zijn verschillende provincies die informatie uit vergunningen op vrijwillige basis registreren in een eigen openbaar provinciaal «bestand veehouderij bedrijven». Bij het berekenen van emissies in kader van het Programma Aanpak Stikstof ga ik uit van het daadwerkelijk aantal gehouden dieren in plaats van vergund aantal dieren. In het verleden heb ik spaarzaam gebruik gemaakt van de bestanden ter aanvulling van het bestand wat gebruikt wordt om de emissies te bepalen in het rekeninstrument AERIUS van het PAS.
Het ILVO-onderzoek naar de effecten van de pulsvisserij |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van het Vlaamse Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) naar de effecten van de (garnalen) pulsvisserij?1
Ja.
Hoe waardeert u de resultaten van het genoemde onderzoek?
Het genoemde onderzoek draagt bij aan het inzichtelijk maken van de neveneffecten van de pulsen in de garnalenvisserij op de eerste levensstadia van kabeljauw en tong, en de invloed van de pulsen op de prooidetectie van haaien. Positief voor het gebruik van de pulsvisserij is de conclusie uit dit onderzoek dat de prooidetectie niet wordt aangetast door de pulsen, en dat deze geen misvormingen bij visseneitjes en -larven veroorzaken. Daarnaast brengt het eventuele onzekerheden aan het licht die meegenomen kunnen worden in het vervolgonderzoek.
Bent u voornemens de (positieve) resultaten van het onderzoek bij de Europese Commissie, andere Europese lidstaten en de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) onder de aandacht te brengen?
Ontwikkelingen en resultaten aangaande pulsvisserij onderzoek en -onderzoeksresultaten worden onder andere besproken in de jaarlijkse International Dialogue Meetings met internationale betrokkenen op 2 juli 2015 en 20 januari 2017, waaronder de Europese Commissie en andere Europese lidstaten. De volgende International Dialogue meeting vindt plaats op 19 juni 2018. ICES brengt haar adviezen uit op basis van bestaande onderzoeksresultaten en ook dit onderzoek zal naar ik aanneem in (toekomstige) beoordelingen worden betrokken. Mijn inbreng in de discussie over de plek van de pulsvisserij in de Verordening Technische Maatregelen baseer ik op de resultaten van het onderzoek naar de pulsvisserij.
Wat is de stand van zaken in de triloog over de Verordening Technische Maatregelen?
Op 29 mei vond de derde triloog plaats over de Verordening Technische Maatregelen tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement. Het onderwerp pulsvisserij stond niet op de agenda en is in de voorgaande trilogen ook niet besproken. De vierde triloog staat gepland op 19 juni, waarbij zeer waarschijnlijk pulsvisserij wordt besproken.
Wat is nu het verwachte tijdpad met betrekking tot de genoemde triloog en het vervolg erop?
Helaas is het tijdpad nog onduidelijk. Naast pulsvisserij zijn er nog belangrijke discussiepunten, met name de formulering van concrete streefdoelen vormt een heet hangijzer. De voortgang en de snelheid van het proces wordt bepaald door de discussie over deze punten. Bedacht moet worden dat de volgende Raadsvoorzitter (Oostenrijk) op het gebied van visserij een overvol programma heeft en daarom graag zou zien dat de Verordening Technische Maatregelen spoedig kan worden afgerond. Ook het Europees parlement zal wellicht snelle voortgang wensen vanwege de naderende verkiezing voor een nieuw parlement.
Is bij andere lidstaten een verandering in het denken over de pulsvisserij merkbaar?
Het Raadsmandaat is tot nu toe niet gewijzigd (beperking van de pulsvisserij tot 5% van de boomkorvloot). Alleen Frankrijk heeft expliciet aangegeven het Europees parlement te willen volgen in het voorgestelde verbod op de pulsvisserij. Vele lidstaten hebben aangegeven groot belang te hechten aan voortgang van innovatie en aan visserijbeleid dat op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd.
Het bericht ‘LNV overrompelt schapenboeren: zeedijk telt maar half voor Mestwet’ |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «LNV overrompelt schapenboeren: zeedijk telt maar half voor Mestwet»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de schapenboeren overrompelt heeft met een aanscherping van de Mestwet?
Er is geen sprake van aanscherping van de mestregelgeving. Vanwege een aantal gerechtelijke uitspraken, waaronder van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, kunnen de dijken niet als tot het landbouwbedrijf behorende gronden worden gezien omdat de pachters niet de feitelijke beschikkingsmacht hebben. Deze grond kan derhalve niet als tot het pachtende bedrijf behorende landbouwgrond worden aangemerkt. Naar aanleiding van deze uitspraken is, na overleg met LTO, Wetterskip Fryslân en Unie van Waterschappen, een beleidsregel opgesteld met als doel dat het mogelijk bleef om de waterkeringen te zien als grond die wel meetelt voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (betalingsrechten), de Mestverwerkingsplicht en de Grondgebonden Groei Melkveehouderij, namelijk door daarop de regels van natuurterrein van toepassing te laten zijn. Deze beleidsregel bleek echter tot onduidelijkheid te leiden voor de gebruikers van de primaire waterkeringen, mede ten aanzien van het begrip «feitelijke beschikkingsmacht». Daarom zal in 2018 de beleidsregel niet worden uitgevoerd. Ik ben in gesprek met betrokken partijen om na te gaan hoe met waterkeringen en de beperkingen daarop in het mestbeleid moet worden omgegaan, mede gezien de gerechtelijke uitspraken.
Kunt u aangeven op welke wijze, met wie en wanneer u overleg heeft gevoerd om de aanpassing van de Mestwet vorm te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer gebieden en boeren in Nederland die door deze aanscherping in de knel komen?
Wat vindt u van de gevolgen van deze maatregel dat pachters de schapen waarschijnlijk weg moeten doen en dat de dijkhectares weer door het waterschap beheerd moeten gaan worden, wat tot een kostenstijging voor het waterschap en daarmee de burgers zal leiden?
Klopt het, zoals in het artikel omschreven, dat deze ingreep een reactie is op de ontdekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van afzet van koeienmest op sommige dijken? Kunt u in beide gevallen een toelichting geven waar de ingreep dan vandaan komt?
Deelt u de mening dat als de NVWA een constatering doet, de NVWA dan moet handelen en overgaan tot het bestraffen van niet toegestane activiteiten in plaats van de wetgeving aan te passen?
Kunt u aangeven waar deze reflex vandaan komt?
Bent u bekend met het feit dat als mensen overtredingen op de Mestwet willen melden bij de NVWA, zij hier niet terecht kunnen?
Ik vind het positief dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving, dit melden bij de brancheorganisatie en bij de NVWA. Dit draagt bij aan de benodigde cultuuromslag in de sector. Het beeld dat mensen hiervoor niet terecht zouden kunnen bij de NVWA, herken ik niet. De NVWA staat open voor signalen of meldingen die betrekking hebben op overtredingen of fraude met mest in brede zin. Dat betekent niet dat alle meldingen door de NVWA zelf kunnen worden opgepakt middels toezichts- of handhavingsacties. Na een melding vindt een risicobeoordeling plaats om na te gaan welke actie nodig is. Zolang een melding niet anoniem is gedaan, zet de NVWA zich ervoor in om de afhandeling van een melding altijd terug te koppelen aan degene die de melding heeft gedaan. Als uit een reactie blijkt dat iets toch niet goed is gegaan, dan wordt de melding opnieuw in behandeling genomen.
Wat vindt u van het feit dat meldingen worden doorverwezen naar andere instanties?
Dat sommige meldingen worden doorgezet naar andere instanties heeft te maken met de belegde verantwoordelijkheden in het toezicht. Bepaalde meldingen, zoals over stankoverlast bij het uitrijden vanuit de opslag van mest, worden doorgezet naar de Omgevingsdiensten of de politie, omdat het geurbeleid en het toezicht op de inrichting een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. In sommige gevallen worden meldingen over het uitrijden van mest doorgezet naar de politie, omdat die daarin ook handhavend kan optreden; daarover bestaan afspraken tussen de NVWA en de politie. Meldingen die onder de verantwoordelijkheid van de NVWA vallen, worden uiteraard niet doorverwezen naar een andere instantie maar na een risicobeoordeling door de NVWA zelf opgepakt.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen inzake mestfraude over de afgelopen 12 maanden?
De afgelopen 12 maanden zijn circa 30 signalen van vermoedelijke mestfraude binnengekomen. Daarnaast komen diverse signalen over mestzaken binnen die niet meteen op fraude hoeven te duiden.
Kuikenbroedmachines als lespakket voor scholen en ter vermaak van particulieren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat er complete lesprogramma's inclusief handleidingen worden aangeboden aan scholen om kuikens uit te broeden?1
Ja.
Bent u bekend met de advertenties op sociale media waarin word aangemoedigd om paaskuikens uit te broeden?2
Ja.
Bent u ook bekend met het initiatief «doehetzelfkip.nl» onder de zinspreuk «Van ei tot kipfilet in 9 weken»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het welzijn van kuikens en kippen ernstig in het geding kan komen als ze geen goede (professionele) verzorging krijgen?
Iedereen die een dier houdt, moet daar goed voor zorgen. Als dieren geen goede verzorging krijgen kan het welzijn in het geding komen. De genoemde initiatieven «Doehetzelfkip» en «het Broedmachinepakket voor scholen» zijn er op gericht om leerlingen en consumenten bewust te maken van de herkomst van kippen, eieren en kippenvlees. Ik vind het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds winkeliers zijn in Nederland die rond de Pasen levende kuikens te koop aanbieden voor de paasdagen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Bij de NVWA zijn in ieder geval geen meldingen binnengekomen over winkeliers die in Nederland rond Pasen levende kuikens te koop aanbieden.
Deelt u de mening dat dergelijke marketingstrategieën rond dieren ondoordachte impulsaankopen uitlokken en op gespannen voet staan met de inspanningen om te komen tot een verantwoord huisdierbezit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het aanbieden van levende kuikens rondom Pasen door winkeliers – als dat al zou gebeuren (zie vraag 5) – kan leiden tot impulsinkopen, waarbij de kans bestaat dat er onvoldoende is nagedacht over de consequenties van het houden van deze dieren met hun specifieke behoeftes. Ik ben van mening dat de verantwoordelijkheid hiervoor met name bij de koper ligt. De koper moet zich bij de aanschaf van een dier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier. Ook hebben eigenaren van winkels en tuincentra een verantwoordelijkheid om kopers te wijzen op de zorg die een dier nodig heeft en kopers te behoeden voor impulsaankopen. Indien sprake is van onnodig leed of onnodige benadeling van het welzijn van deze dieren dan wordt het verbod op dierenmishandeling overtreden en dan kan hiertegen worden opgetreden.
Hoe verhouden deze voorbeelden zich tot de uitspraak «Wij zijn actief op dat gebied. We hebben een campagne gehad om impulsaanschaf van huisdieren te voorkomen. We zijn met de internetproviders bezig om ervoor te zorgen dat zij ook beter op hun zaak letten» van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken Dijksma?4
De overheid kan niet elke impulsaankoop van een dier voorkomen. Houders en verkopers hebben hierin de grootste verantwoordelijkheid. Wel draag ik financieel bij aan voorlichting via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) om kopers te informeren over de zorg die dieren nodig hebben. Het LICG voert met enige regelmaat campagnes om bewustwording onder houders van huisdieren te vergroten. Tuincentra en dierenwinkels zijn al enkele jaren verplicht kopers goed te informeren over het houden van een dier en zij mogen dieren niet in een etalage plaatsen dan wel verkopen aan kinderen onder de 16 jaar.
Hoe staat het ervoor wat betreft het ontmoedigen van impulsaanschaf van dieren en de afspraken met internetproviders over de impulsaanschaf van dieren?
Met mijn beleidsbrief dierenwelzijn zal ik u nader informeren over mijn beleid op het terrein van gezelschapsdieren. Ik ben actief in gesprek met onlinehandelsplaatsen en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat is de status van de toezegging in 2011 van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van Kamervragen dat hij eisen wilde gaan stellen aan de bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren en dat eigenaren van bijvoorbeeld winkels of tuincentra die dieren verkopen en onder het besluit vallen verplicht worden een opleiding te volgen over de verzorging van dieren en kopers hiervan te informeren?5
Een bewijs van vakbekwaamheid is verplicht voor degene die de dagelijkse leiding heeft in een dierenwinkel of over de verkoop van dieren in een tuincentrum. Het halen van dit bewijs is geregeld in het Besluit houders van dieren (artikel 3.11). Omdat het halen van het bewijs het volgen van een opleiding vergt, is een overgangstermijn geregeld van 5 jaar voor reeds bestaande bedrijfsmatige verkopers van huisdieren, anders dan honden en katten. Deze overgangstermijn loopt af in 2019 waarna elke inrichting over een beheerder moet beschikken met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor de verkoop van honden en katten gold de plicht al onder het Honden- en kattenbesluit dus een overgangstermijn was hier niet nodig.
Welke winkels of tuincentra vallen onder dit besluit en zullen online partijen hier ook toe gerekend worden? Welke eisen zijn gesteld?
Eenieder die bedrijfsmatig huisdieren verkoopt, valt onder het besluit. Tuincentra en winkels die huisdieren verkopen, vallen er dus onder. Online handelsplaatsen niet. Zij bieden slechts de mogelijkheid een advertentie te plaatsen. De regels gaan ook met name over de verzorging, de huisvesting en de gezondheid van dieren. De achterliggende aanbieder valt, indien hij bedrijfsmatig handelt, uiteraard wel onder deze regels.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit gestunt met dieren te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 7 ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid primair ligt bij houders en verkopers. Ik roep dierenwinkels op geen kuikens te verkopen puur voor de paasdagen en roep kopers op na te denken over de consequenties van een dergelijke aanschaf. Ik draag bij aan voorlichting om verantwoord houderschap te bevorderen. Ook is sprake van dierenwelzijnsregelgeving op grond waarvan opgetreden kan worden indien dieren onnodig lijden.
Deelt u de mening dat scholen moeten worden ontmoedigd om dit soort lespakketten aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om correct toe te zien op het Besluit houders van dieren en Verordening (EG) nr. 1099/2009 als mensen thuis over gaan tot de slacht? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1099/2009 is niet van toepassing op pluimvee dat voor eigen gebruik wordt geslacht. In het Besluit houders van dieren zijn hieraan voorwaarden gesteld. De dodingshandeling mag alleen verricht worden door een persoon die voldoende vakbekwaam is om dit uit te voeren zonder enige vorm van vermijdbare pijn of lijden te veroorzaken. Het dier moet altijd bedwelmd worden vóór het geslacht mag worden. Onbedwelmd slachten is buiten een slachthuis niet toegestaan.
Bij particulieren wordt toezicht gehouden op de dierenwelzijnsregelgeving op basis van meldingen die binnenkomen bij 144 red een dier of de NVWA. Indien een melding wordt gedaan over misstanden bij het slachten of mishandeling van dieren dan zal deze melding door de NVWA of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) in behandeling worden genomen en kan zo nodig bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat alle particulieren die via bovengenoemde en soortgelijke initiatieven aan pluimvee komen de benodigde kennis en vaardigheden bezitten voor het humaan en doeltreffend doden van de kippen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de nodige kennis en vaardigheid, zoals de wet ook vereist.
Deelt u de mening dat zo lang het welzijn van dieren niet gegarandeerd kan worden de initiatieven die dat welzijn doelbewust in gevaar brengen of zelfs negeren verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van om dergelijke initiatieven te verbieden. Dergelijke projecten kunnen juist ook een bijdrage leveren aan het vergroten van de bewustwording van de consument. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vind ik een goede begeleiding bij dergelijke initiatieven van belang. Ik vind dat houders, verkopers en scholen hierin zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Bij excessen op het terrein van dierenwelzijn kan ingegrepen worden.
Het bericht dat Nederland het verbod op pulsvissen over zich heeft afgeroepen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland riep het verbod op pulsvissen over zichzelf af»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland jarenlang het onderzoek naar pulsvisserij voor zich uit heeft geschoven? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Nee. Er is vanaf het begin van de afgifte van toestemmingen onderzoek uitgevoerd. Na zorgvuldige (internationale) afstemming is in 2016 gestart met het fundamenteel meerjarig onderzoek «Impact Assessment Pulsvisserij».
Is er contact geweest met de Europese Commissie over de opgelopen vertraging in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden en wat was de reactie van de Europese Commissie?
In de afgelopen acht jaar was er jaarlijks contact tussen Nederland en de Europese Commissie over pulsvisserij en de voortgang van het pulsonderzoek. De Europese Commissie heeft Nederland ook tweemaal bezocht in december 2015 en mei 2017. Hiernaast organiseerde Nederland twee International Dialogue Meetings in juli 2015 en januari 2017 voor internationale betrokkenen. Ook hierbij was de Europese Commissie betrokken. De Europese Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven het voortzetten van pulsonderzoek onder praktijkomstandigheden te stimuleren.
Kunt u een (geanonimiseerd) overzicht geven van wanneer welke boten een pulsvisvergunning hebben gekregen en wanneer per boot gestart is met het wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de afgifte van de eerste pulstoestemmingen in 2010 heeft een jaarlijks wisselend deel van de pulsvloot deelgenomen aan de diverse onderzoeken, zoals opgenomen in het overzicht van de Kamerbrief van 29 maart 2017 (kenmerk 18057529). Daarnaast heeft in 2012–2013 het grootste deel van de actieve pulsvaartuigen deelgenomen aan een monitoringsonderzoek en sinds 2017 participeert de hele actieve pulsvloot in monitoringsonderzoek als onderdeel van het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Uiteraard participeren de pulsvaartuigen ook verplicht in standaard monitoringsprogramma’s die vallen onder Verordening (EU) 2017/1004 (Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het GVB). Onderstaand schema geeft inzicht in wanneer vaartuigen een pulstoestemming hebben ontvangen. Voorwaarde voor de toestemming was dat uiterlijk 10 maanden na het verlenen van de toestemming met de pulsvisserij moest zijn begonnen. Het tijdstip waarop toestemmingshouders daadwerkelijk met het pulstuig zijn gaan vissen, is in de praktijk dus enkele maanden later.
Kunt u reageren op de uitspraak van Hoogleraar Duurzaam visserijbeheer en onderzoeker bij Wageningen Marine Research Adriaan Rijnsdorp dat er geen wetenschappelijke reden is om met 84 schepen te vissen voor het onderzoek?
De onderzoeksagenda pulsvisserij omvat veel verschillende elementen en onderzoeksvragen. Voor een groot deel van die vragen (selectiviteit, vangst efficiëntie, bodemverstoring, letsel) volstaat het om onderzoek uit te voeren met een beperkter aantal vaartuigen. Om de impact van de pulsvisserij op ecosysteem niveau vast te kunnen stellen, is het zinvol dat een grotere groep vissers in het onderzoek participeert. Dit effect wordt onderzocht in het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Hier heeft het onderzoek baat bij een groter aantal vaartuigen. Om het effect van pulsvisserij op het ecosysteem op de schaal van de Noordzee te kunnen doorgronden is kennis nodig over de verdeling van de pulsvaartuigen over de visgronden. Van alle actieve pulsvaartuigen worden de gegevens verzameld over de locatie waar gevist wordt en het vangstsucces van individuele trekken en deze worden beschikbaar gesteld aan Wageningen Marine Research voor analyse. De resultaten die nu verzameld worden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke praktijk. Zonder deze praktijkgegevens zou de visserijverspreiding voorspeld moeten worden vanuit de plaatskeuze van een beperkt aantal pulsvaartuigen wat onzekerheden met zich meebrengt.
Welke aanleiding was er destijds om 84 boten een pulsvisvergunning te geven in het kader van het wetenschappelijk onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf. Verder is er in 2014 voor gekozen om de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek te beperken tot het aantal vissersvaartuigen dat destijds op de zogenoemde wachtlijst stond. Dit onder andere naar aanleiding van verschillende verzoeken vanuit uw Kamer, waarin werd bepleit om de vissers die op de wachtlijst stonden een pulstoestemming te verlenen om het dreigende ongelijke speelveld tussen vissers met en zonder een pulstoestemming op te heffen. Zie onder meer Kamerstukken 21 501-32, nr. 673 en 705.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.