Het bericht ‘Nederlander vast na kritiek op Erdogan’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Nederlander vast na kritiek op Erdogan»?1
Ja.
Hoeveel mensen met een Nederlands paspoort mogen op dit moment van de Turkse autoriteiten Turkije niet verlaten? Om welke redenen mogen zij het land niet verlaten en kunt u daar een overzicht van geven?
Op het moment van het opstellen van deze brief is het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend met ongeveer tien personen die zich thans in Turkije bevinden en die zich bij het ministerie hebben gemeld vanwege een uitreisverbod. Vanwege privacybescherming kan ik uw Kamer via deze openbare brief geen informatie verstrekken over de achtergronden bij deze zaken.
Zijn er Turkse Nederlanders die bij de Nederlandse overheid aangegeven hebben dat zij problemen hebben met de Turkse overheid, bijvoorbeeld omdat de Turkse overheid hun paspoort heeft ingenomen, weigert hun paspoort te verlengen of weigert om het proces om afstand te doen van de Turkse nationaliteit te beginnen of te voltooien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reisadvies voor Turkse Nederlanders (met twee paspoorten) alsook Nederlanders (met alleen een Nederlands paspoort) die op internet kritiek geuit hebben op president Erdogan en die naar Turkije willen reizen voor vakantie? Bent u voornemens het reisadvies aan te passen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kijkt voortdurend of reisadviezen aanpassing vragen. Het BZ reisadvies voor Turkije kent reeds geruime tijd een waarschuwing voor vervolging door Turkse autoriteiten voor belediging van het staatshoofd en voor activiteiten gerelateerd aan groepen die beschouwd worden als terroristische organisatie. Dat geldt ook voor activiteiten buiten Turkije. Ook zijn in het reisadvies de ruimere bevoegdheden van de autoriteiten opgenomen, waaronder detentie, uitreisverboden en andere maatregelen vallen. Het BZ reisadvies voor Turkije is hierin vergelijkbaar met het reisadvies voor Turkije van Duitsland. In het reisadvies is, zoals bij alle reisadviezen, een uitnodiging opgenomen aan reizigers om zich te registreren en hun gegevens achter te laten bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie brengt, bijvoorbeeld bij aanpassingen, de inhoud van deze reisadviezen proactief onder de aandacht. Ook bestaande reisadviezen kunnen proactief onder de aandacht gebracht als dit in het belang van de reizende Nederlanders wordt geacht. Het reisadvies voor Turkije is daarom afgelopen week via de BZ 247 Informatieservice extra onder de aandacht gebracht van bij de service geregistreerde Nederlanders. Ook is via het BZ Twitterkanaal aandacht gevraagd voor het reisadvies. Daarbij is specifiek gewezen op de lokale wetten, regels en gebruiken in het reisadvies voor Turkije.
Belangrijk uitgangspunt bij de BZ reisadviezen is dat deze relevant zijn voor alle Nederlanders die naar een bepaald land af willen reizen. In de reisadviezen wordt naast informatie die relevant is voor alle reizigers evenwel ook ingegaan op specifieke risico’s waar niet elke Nederlander bloot aan staat maar waarvoor het ministerie het noodzakelijk acht de Nederlander op te wijzen met het oog op de veiligheid. Nederlanders bepalen uiteindelijk zelf voordat zij afreizen of zij de risico’s in een land acceptabel vinden.
Het BZ reisadvies voor Turkije is gepubliceerd op: https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen/reisadviezen/turkije.
In reactie op concrete hulpvragen van Nederlanders die zich in Turkije bevinden verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van consulaire bijstand individuele hulp en advies.
Heeft de Nederlandse regering bepaalde mensen ontraden om naar Turkije af te reizen? Zo ja, hoeveel mensen en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat adviseert u de (Turkse) Nederlanders die op dit moment in Turkije zijn en kritiek hebben geuit op president Erdogan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te doen voor de Turkse Nederlanders die op dit moment belemmerd worden om Turkije te verlaten?
Nederland is hier extra alert, actief en kritisch op en heeft reeds geruime tijd contact met de Turkse autoriteiten over Nederlanders met uitreisverboden. Daarbij heeft de Nederlandse ambassade in Ankara sinds er gevallen zijn van Nederlanders met een Turks uitreisverbod het onderwerp uiteraard meerdere malen actief onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Er is specifiek aandacht gevraagd voor de gevoelige en moeilijke situatie waarin deze groep Nederlanders verkeert en voor een spoedige rechtsgang aangaande deze uitreisverboden. De Nederlandse ambassade heeft daarbij ook de verschillende gevallen benoemd, nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Nederland maakt zich grote zorgen over de onderliggende redenen van de recente uitreisverboden en zal daarom extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen. Ook ten aanzien van toekomstige bij het ministerie bekende gevallen geldt dat betrokken personen direct zal worden gevraagd of zij prijs stellen op bijstand van de Nederlandse ambassade en of zij wensen dat de ambassade actief aandacht voor hun zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten opdat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en uiterlijk volgende week beantwoorden gezien de grote groep (Turkse) Nederlanders die nog met vakantie naar Turkije zullen gaan?
Ja.
Opnieuw een zeer forse lekkage bij AkzoNobel |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe grote lekkage bij Akzonobel in Hengelo waardoor 250 kubieke meter mengsel met pekel, gips en kalk is weggelekt bij het terrein van AkzoNobel?1
Ja.
Herinnert u zich dat wij in juni vroegen: «Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM»?2
Ja.
Klopt het dat de lekkage die op 3 juni 2017 bekend werd, pas op 29 juni 2017 op de lijst van lekkages op de website van Akzonobel verscheen, waarnaar verwezen werd in uw antwoorden?3
Het betreft hier twee verschillende lekkages. Op 3 juni 2017 is bij de uitvoering van het integriteitsonderzoek aangaande niet meer in gebruik zijnde verticale boorgaten geconstateerd dat boring B329 de druktest niet heeft doorstaan. Dit is door AkzoNobel gemeld aan SodM. Uit milieukundig onderzoek moet nu blijken of er in het verleden daadwerkelijk een lekkage van olie en of pekel uit deze boring heeft plaatsgevonden.
De melding op 29 juni 2017 betreft een pekellekkage in het horizontale leidingwerk aan de Grote Veldweg. Ook deze lekkage is door AkzoNobel gemeld aan SodM.
Erkent u dat u geen lijst, waarin per lekkage wordt vermeld wanneer deze is begonnen en wanneer die gemeld is bij SodM, naar de Kamer gestuurd hebt, ondanks dat wij dat wel aan u hebben gevraagd?
In mijn antwoord4 op de vraag om per lekkage aan te geven wanneer deze is begonnen en wanneer deze is gemeld aan SodM heb ik verwezen naar de lijsten die door AkzoNobel zijn gepubliceerd op haar website5. SodM ziet erop toe dat een lekkage na constatering daarvan direct wordt gemeld. Dat leidt ertoe dat de datum van de melding op de website van AkzoNobel gelijk is aan de datum van de van de lekkage.
In het geval van een lekkage van een boorput zit er wel enige tijd tussen het ontstaan van de lekkage en de melding ervan bij SodM. De lekkage in de boorputten is namelijk lange tijd onopgemerkt gebleven. In één geval is het begin van de lekkage wel redelijk goed te achterhalen. Dit betreft de lekkage van diesel van put 335 waarbij kon worden vastgesteld dat deze al bij de aanleg in 1987 lek moet zijn geweest omdat alleen in de periode 1987–1989 diesel in de put aanwezig was. Voor de overige lekkende boorputten is het begin van de lekkage niet zo nauwkeurig vast te stellen en kan de lekkage tussen het moment van aanleg en het moment van constatering liggen. Voor deze boorputten geef ik u onderstaande lijst.
Put
Lekkage ontstaan
Gemeld SodM
335
1987
31 mei 2016
330
Tussen 1986 en 2016
4 juli 2016
336
Tussen 1987 en 2016
4 juli 2016
340
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
342
Tussen 1987 en 2016
11 juli 2016
82
Tussen 1963 en 2016
13 okt 2016
128
Tussen 1967 en 2016
5 okt 2016
186
Tussen 1970 en 2016
26 sept 2016
190
Tussen 1970 en 2016
28 sept 2016
341
Tussen 1987 en 2016
23 dec 2017
339
Tussen 1988 en 2017
20 jan 2017
329
Tussen 1986 en 2017
18 mei 2017
Kunt u alsnog ten aanzien van de lijst lekkages van AkzoNobel, per lekkage aangeven wanneer de lekkage begon, wanneer de lekkage ontdekt werd door AkzoNobel en wanneer de lekkage is gemeld aan SodM?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zoals aangegeven in mijn brief6 van 29 juni 2017 zijn de door AkzoNobel gepubliceerde lijsten7 door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke lekkages niet binnen de wettelijke termijnen zijn gemeld aan SodM?
Op de melding van de lekkage in boorput 335 na, voldoen de meldingen aan de wettelijke termijn. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat er sinds de constatering van lekkage van put 335 veelvuldig contact is geweest tussen AkzoNobel en SodM waardoor de toezichthouder op de hoogte is van het lopende testprogramma en de tussentijdse resultaten.
Wanneer heeft AkzoNobel de laatste lekkage (Rougoorweg/Boortorenweg) ontdekt?
De lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg is op zondagochtend 23 juli 2017 omstreeks 06.00 uur door AkzoNobel ontdekt. Deze heeft na deze constatering eerst de situatie veilig gesteld door de afsluiters te sluiten waardoor de lekkage werd gestopt.
Wanneer heeft AkzoNobel deze lekkage gemeld bij SodM?
SodM is direct na de constatering van de lekkage nabij de Rougoorweg en Boortorenweg op 23 juli jl. door AkzoNobel op de hoogte gebracht.
Is deze lekkage door AkzoNobel tijdig gemeld bij SodM?
Ja, de lekkage is tijdig gemeld bij SodM.
Hoe oud was de leiding waaruit de lekkage is ontstaan? Als het gaat om een nieuwere leiding, is dit aanleiding om nog meer lekkages te verwachten?
Het betrof een oudere leiding die op de nominatie staat om te worden vervangen binnen het lopende renovatieproject dat is afgesproken met SodM. De leiding is circa 15 jaar oud. Het vervangen en renoveren van het leidingnetwerk zal door AkzoNobel conform haar afspraak met SodM eind 2017 zijn afgerond.
Naar aanleiding van deze en de meest recente lekkages in het horizontale netwerk wordt door AkzoNobel een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd op het bestaande leidingennetwerk. SodM zal de resultaten van deze nieuwe analyse met AkzoNobel bespreken. Als de analyse daartoe aanleiding geeft, dan zal SodM er op toezien dat AkzoNobel, daar waar nodig, en voordat het huidige vervangings- en renovatieprogramma is afgerond, additionele leidingen buiten gebruik stelt of deze vervroegd vervangt.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wederom een zeer forse lekkage is opgetreden bij AkzoNobel Twente, terwijl zij reeds onder verscherpt toezicht gesteld is?
Het verscherpt toezicht van SodM is mede ingesteld vanwege de onvoldoende kwaliteit van het leidingnetwerk bij AkzoNobel. SodM heeft AkzoNobel opgedragen om het leidingnetwerk te verbeteren en daartoe een realistisch en ambitieus plan te overleggen. Het daarop door AkzoNobel opgestelde plan is erop gericht om op 1 januari 2018 een leidingnetwerk van afdoende kwaliteit te hebben waarmee lekkages tot het verleden behoren. Dit impliceert dat er tot 1 januari 2018 een netwerk ligt wat hier nog niet aan voldoet. Tot die tijd bestaat er nog een verhoogde kans op lekkages.
Ik ben evenals de toezichthouder van mening dat drie incidenten in een tijdsbestek van enkele dagen niet acceptabel is. SodM heeft daarom AkzoNobel gevraagd om naar aanleiding van deze recente lekkage een nieuwe risicoanalyse uit te voeren. Zie de beantwoording van vraag 10.
Onderzoekt SodM tevens het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel en in hoeverre is dit onderdeel van de vergunning? Zo nee, hoe wordt toezicht gehouden op het veiligheidsmanagementsysteem en indien er geen onderzoek naar gedaan wordt, bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te doen? Zou u de Kamer kunnen informeren over het veiligheidsmanagementsysteem van AkzoNobel?
Een veiligheidsmanagementsysteem is geen onderdeel van de vergunning van AkzoNobel. Uit wet- en regelgeving vloeit echter wel voort dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen. In het kader daarvan heeft AkzoNobel een veiligheidsmanagementsysteem dat door SodM is gecontroleerd.
SodM heeft recent het management van de integriteit van de putten «Well Integrity Management System» (WIMS) en van de pijpleidingen Pipeline Integrity Management System» (PIMS) in detail onderzocht. Het onderzoek heeft geleid tot enkele aanpassingen van het WIMS zodat deze nu voldoet aan de huidige normen. Het PIMS wordt op dit moment door AkzoNobel aangepast. Het gaat in het bijzonder om verbeteringen op gebied van risico-inventarisatie, inspectiemethoden en versterking van de organisatie. Naar verwachting zal eind 2017 het PIMS in lijn zijn met de richtlijn NEN 3655 «Veiligheidsbeheerssysteem voor buisleidingsystemen gevaarlijke stoffen. SodM heeft aangegeven dat uit inspecties is gebleken dat deze verwachting realistisch is.
Bent u bereid aan SodM te vragen om elke volgende lekkage die AkzoNobel meldt, onmiddellijk publiek te maken en bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
In mijn brief8 van 23 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de lekkage van put 335. Hierbij ben ik afgeweken van de reguliere rapportagecyclus. SodM informeert mij jaarlijks over de door haar geconstateerde overtredingen en daarop ondernomen handhavingsactiviteiten, waarna ik uw Kamer hiervan op de hoogte stel.
Op 5 september 2016 heb ik in mijn brief9 aan uw Kamer aangegeven dat het melden van lekkages aan de SodM en direct betrokkenen een taak is van AkzoNobel. Ik heb aangegeven dat ik het zie als een verantwoordelijkheid van het bedrijf om hierin openheid te betrachten. AkzoNobel is vervolgens verzocht om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website10. Zoals aangegeven in mijn brief11 op 29 juni 2017 publiceert AkzoNobel op haar website lijsten van alle lekkages sinds 1994 uit de transportleidingen en boorputten. AkzoNobel houdt deze lijsten actueel. SodM heeft deze lijsten gecontroleerd en juist bevonden. Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om SodM op dit moment te verzoeken om af te wijken van de bestaande rapportagecyclus.
Kunt u een overzicht geven van alle vergunningen die AkzoNobel heeft voor opsporing, winning en andere activiteiten in Nederland?
Het gevraagde overzicht is in de onderstaande tabel gegeven. Gegevens over mijnbouw in Nederland zijn op de NLOG website12 publiekelijk beschikbaar. Deze website wordt in opdracht van mij door TNO (onderdeel Geologische Dienst Nederland) actueel gehouden.
Titel
Vergunning
Locatie
Einddatum
Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Heiligerlee
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau II
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Uitbreiding Adolf van Nassau III
Winningsvergunning
Zuidwending
1-1-2999
Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Hengelo
1-1-2999
Uitbreiding Twenthe-Rijn
Winningsvergunning
Enschede
1-1-2999
Twenthe-Rijn Helmerzijde
Winningsvergunning
Enschede
9-12-2048
Twenthe-Rijn Oude Maten
Winningsvergunning
Hengelo / Enschede
12-7-2053
Buurse
Winningsvergunning
Buurse
1-1-2999
Isidorushoeve
Winningsvergunning
Haaksbergen
19-7-2052
Weerselo
Winningsvergunning
Weerselo
1-1-2999
Twenthe-Rijn De Marssteden
Opslagvergunning
Enschede
12-11-2040
Winschoten III
Opslagvergunning
Heiligerlee
13-5-2079
Kunt u aangeven of AkzoNobel voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden? Zo nee, aan welke voorwaarden voldoet AkzoNobel niet?
De wet- en regelgeving, waaronder de vergunning, is erop gericht dat AkzoNobel verontreinigingen en schade dient te voorkomen en – daar waar verontreiniging en/of schade optreedt – deze zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. SodM geeft aan dat AkzoNobel op dit moment hieraan voldoet. De twee artikelen die momenteel ter discussie staan en waarom verscherpt toezicht door SodM is ingesteld zijn niet afkomstig uit de vergunning maar uit het Mijnbouwbesluit. Deze artikelen luiden:
Artikel 67, eerste lid: Bij het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, gebruiken, testen, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat alsmede het stimuleren van een voorkomen via een boorgat worden maatregelen genomen ter voorkoming van schade.
Artikel 93 eerste lid: Een pijpleiding bestaat uit pijpen die voldoende sterk zijn en op doelmatige wijze met elkaar zijn verbonden. De pijpleiding is tegen corrosie en uitwendige krachten beschermd.
Worden de vergunningen van AkzoNobel opnieuw getoetst in het licht van de opgetreden lekkages? Zo nee, waarom niet?
Het ligt in de rede om bij nieuwe vergunningen van AkzoNobel recente nieuwe inzichten in de vergunning te verwerken. Bij de op handen zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) revisievergunning zullen deze inzichten daar waar nodig en mogelijk worden vertaald naar vergunningvoorschriften.
Kunt u aangeven hoe lekkages van oude leidingen in de toekomst vermeden gaan worden?
AkzoNobel werkt aan een structurele oplossing voor de regelmatig terugkerende lekkages in de transportleidingen. Daartoe heeft AkzoNobel een project opgezet waarbij ongeveer 30% van het transportleidingennet uit bedrijf wordt genomen. Daarnaast worden delen van het netwerk geïnspecteerd en preventief vervangen. Tegelijkertijd investeert AkzoNobel in technieken om de in gebruik zijnde leidingen beter op betrouwbaarheid te controleren en preventief te kunnen repareren.
Het onderzoek van Helios naar de vliegroutes van Lelystad |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op onze eerdere vragen over de vliegroutes naar vliegveld Lelystad antwoordde: »De door de Alderstafel geadviseerde vertrek- en naderingsroutes in het lagere luchtruim vormden de basis voor het MER en het Luchthavenbesluit Lelystad 2015. Deze routes zijn inmiddels een gegeven»? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat die routes een gegeven zijn, ook nu er een nieuw onderzoek plaatsvindt?
Ja, daar sta ik nog steeds achter. Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven is voor mij de zogenaamde routeset B+ voor de vertrek- en naderingsroutes in het lagere luchtruim een gegeven. Deze routeset is tot stand gekomen op basis van een unaniem advies van de Alderstafel Lelystad uit 2014 en leidt tot het minste aantal gehinderden. Dit advies is tot stand gekomen op basis van uitgebreide onderzoeken en consultaties, en is door het kabinet overgenomen als basis voor het MER en het Luchthavenbesluit. Daarnaast zijn er de andere uitgangspunten voor het ontwerp van de aansluitingen op het hogere luchtruim, die ik u onder andere in mijn brief van 21 juli jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 391) meldde. Ik hecht groot belang aan deze uitgangspunten en heb uw Kamer ook steeds geïnformeerd. De Alderstafel Lelystad heeft op 3 maart jl. nogmaals bevestigd dat aan de uitgangspunten, zoals verwoord in de adviezen van de Tafel, in de uitwerking van de aansluitroutes op het hogere luchtruim niet getornd dient te worden. Deze conclusie werd ook gesteund door de aanwezige provincies Overijssel en Gelderland.
Uiteraard sta ik open voor route-optimalisaties als die mogelijkheden er zijn binnen de uitgangspunten. Helios voert dan ook, mede op mijn verzoek, komende maand een second opinion uit op de nu voorliggende ontwerp aansluitroutes en de gevolgen voor het luchtruim, met als leidraad de door de Alderstafel Lelystad geadviseerde en door het kabinet overgenomen uitgangspunten.
Herinnert u zich dat u aangaf: «Voor wat betreft de vertrek- en naderingsroutes in het lagere luchtruim (routeset B+) is in 2014 en 2015 een uitgebreid traject van MER, Alderstafels en Luchthavenbesluit afgerond, inclusief informatiebijeenkomsten voor bestuurders en bewoners»? Kunt u aangeven welke bijeenkomsten hebben plaatsgevonden en hoeveel bewoners bij welke bijeenkomst aanwezig waren?
Ik vind het belangrijk dat in het traject dat geleid heeft tot het Luchthavenbesluit Lelystad belanghebbenden zo goed mogelijk geïnformeerd zijn en zienswijzen in hebben kunnen dienen. Dat is op de onderstaande manier gebeurd.
In januari en februari 2014 is door de Alderstafel Lelystad een aantal informatieavonden voor bestuurders en bewoners in de regio georganiseerd met speciale aandacht voor de routealternatieven in het lagere luchtruim en de te verwachten effecten hiervan in Lelystad, Nunspeet, Biddinghuizen en Zeewolde. Deze bijeenkomsten waren zeer druk bezocht en hebben in de lokale en regionale media veel aandacht gekregen.
Na de door de Alderstafel Lelystad unaniem voorgestelde B+ variant, hebben in de maanden juni en juli 2014 het ontwerpluchthavenbesluit en het MER zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid om hier een zienswijze op in te dienen. Gedurende de terinzagelegging heeft mijn ministerie in samenwerking met de Alderstafel Lelystad opnieuw vier informatieavonden met presentaties, een informatiemarkt en vraag en antwoordsessies georganiseerd. De terinzagelegging en de informatieavonden zijn vooraf breed bekendgemaakt in de regionale media. De informatieavonden waren verspreid over de regio’s Flevoland, Gelderland en Overijssel, en waren op:
Ten behoeve van de informatieavonden is extra informatiemateriaal ontwikkeld en beschikbaar gesteld. Ook zijn er animatiefilms met het geluid van vliegtuigen op verschillende locaties getoond, die vervolgens op de website van de Alderstafel zijn geplaatst en daar de afgelopen jaren steeds te raadplegen zijn geweest tot op dit moment.
Hoewel niet exact is geregistreerd hoeveel bewoners er precies aanwezig waren, zijn zowel de informatiebijeenkomsten over de routes, als ook de inspraakavonden over het ontwerpluchthavenbesluit druk tot zeer druk bezocht. Met name voor de inspraakbijeenkomsten zijn grote en goed bereikbare locaties gekozen, niet alleen voor de bewoners uit Flevoland, maar ook vanuit Gelderland en Overijssel.
Verdere betrokkenheid van de omgeving vindt plaats via de consultatie van luchtruimgebruikers en belanghebbenden over de aansluitroutes, waarbij er de komende periode wederom verschillende bijeenkomsten voor bewoners worden georganiseerd.
Kunt u aangeven hoeveel vliegvelden er in en rondom Londen zijn? Is het waar dat alle vliegvelden in Londen van hetzelfde luchtruim gebruik maken? Waarom is dat dan niet in Nederland mogelijk?
Vliegtuigbewegingen in het gecontroleerde luchtruim rondom Londen worden afgehandeld door «London Terminal Control». De luchthavens Heathrow, Stansted, Luton, City en Gatwick vallen hieronder. Deze luchthavens hebben één of twee parallelle start- en landingsbanen. Het luchtruim is zo ingericht dat de verkeersstromen van en naar deze velden kunnen worden afgehandeld.
Dat is moeilijk tot niet te vergelijken met de situatie in Nederland. Hier is het Schiphol luchtruim zo ingericht dat het verkeer van en naar één luchthaven zo veilig en efficiënt mogelijk afgehandeld kan worden. Op Schiphol zijn meerdere banen in verschillende richtingen in gebruik. Het afhandelingsconcept gaat daarbij uit van preferentieel baangebruik: afhandelen van verkeer op de banen die, gelet op de weersomstandigheden, zo weinig mogelijk geluidgehinderden in de omgeving opleveren. Dit leidt tot een grote hoeveelheid aan wisselingen per dag in baangebruik, met verschillen in de bij dat baangebruik behorende verkeersstromen, waarmee de verkeersleiding op aanzienlijke afstand van Schiphol al rekening moet houden. In Engeland kent men een dergelijk concept niet.
Is het waar dat andere landen zoals Noorwegen en Canada geen separaat militair luchtruim hebben?
Luchtruim wordt gecontroleerd door of een civiele, of een militaire of gecombineerde luchtverkeersdienstverlener. Wel kan luchtruim exclusief gereserveerd zijn voor bepaald luchtruimgebruik. Dat gebeurt voornamelijk om de vliegveiligheid te garanderen. In Nederland hebben we Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) als civiele en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) als militaire luchtverkeerdienstverlener voor het lagere luchtruim (onder 24.500 voet). Voor het hogere luchtruim boven 24.500 voet verzorgt het Maastricht Upper Area Control (MUAC) Centre voor de Benelux en een groot deel van Duitsland de luchtverkeersleiding. In het Nederlandse luchtruim wat door de militaire luchtverkeersleiding wordt gecontroleerd is civiel verkeer onder voorwaarden toegestaan en dat geldt ook voor de afhandeling van militair verkeer in civiel gecontroleerd luchtruim. Het flexibel gebruik van Nederlands luchtruim wordt, mede door de intensievere samenwerking tussen militaire en civiele luchtverkeersleiding, steeds meer in de praktijk gebracht. De controle van het luchtruim door één of meerdere luchtverkeerdienstverleners kan per land verschillen. Canada heeft ook een civiele en militaire luchtverkeersdienstverlener, in Noorwegen is er één geïntegreerde luchtverkeersdienstverlener.
In Nederland wordt, in lijn met de Luchtruimvisie, hard gewerkt aan een intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleiding. Zo heeft eind april 2017 MUAC voor het hogere luchtruim de luchtverkeersdienstverlening voor het militaire luchtverkeer overgenomen van CLSK. Voor het lagere luchtruim liggen LVNL en CLSK op schema om de civiel-militaire co-locatie op Schiphol eind 2017 te realiseren. Met deze stappen wordt een stevig fundament gelegd voor een verdere functionele integratie van civiele en militaire luchtverkeersdienstverlening in het Nederlandse luchtruim.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtverkeersleiding Nederland zit in een ivoren toren«? Wat is uw visie op dat artikel?1
Ja, dat artikel ken ik. LVNL verleent op mijn aanwijzing civiele luchtverkeersleiding en is volgens de Wet luchtvaart verantwoordelijk voor onder andere advies over luchtruimzaken aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en aan het Ministerie van Defensie, beiden bevoegd gezag. Ik vind dat zij die adviesrol gedegen invult. Haar primaire taak van het veilig begeleiden van groeiend civiel verkeer in het complexe en drukke Nederlandse luchtruim voert LVNL met veel professionaliteit en toewijding uit. Ik herken het geschetste beeld in het artikel niet. Ik zie juist een toenemende bereidheid van LVNL om het gesprek en de samenwerking aan te gaan met een verscheidenheid aan luchtvaartpartijen en een sterke gerichtheid op het leveren van concrete prestaties. Ik steun die beweging, omdat ik er met LVNL van overtuigd ben dat we alleen vanuit samenwerking de grote uitdagingen van de komende jaren effectief kunnen oppakken.
Mag Helios een second opinion uitvoeren naar alle vliegroutes naar Lelystad zonder gebonden te zijn aan deze voorwaarden: respectering van de routeset B+ voor het lagere luchtruim, geen interferentie met het Schiphol verkeer en behoud van de Militaire Missie Effectiviteit?
In de beantwoording van vraag 1 en bij mijn eerdere antwoorden op Kamervragen, d.d. 21 juli jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 391), geef ik aan dat voor mij de eerder door de Alderstafel geadviseerde en door het kabinet overgenomen uitgangspunten voor het ontwerp van de aansluitingen op het hogere luchtruim niet ter discussie staan. Het vasthouden hieraan is ook door de Alderstafel eerder dit jaar nog eens bevestigd. Helios voert komende maand een second opinion uit op de nu voorliggende ontwerp aansluitroutes en de gevolgen voor het luchtruim, met als leidraad de door de Alderstafel Lelystad geadviseerde en door het kabinet overgenomen uitgangspunten. Naast de ligging van de aansluitroutes zal door Helios ook gekeken worden naar de voorgestelde hoogteprofielen. Tevens zal specifiek aandacht worden gegeven aan het valschermspringen op Teuge, het zweefvliegen op Lemelerveld en de noord-zuid verbinding voor zweefvliegen. Bovendien zal Helios de voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart voor een alternatief ontwerp van het luchtruim beoordelen en in het bijzonder bezien welke voorstellen hieruit mogelijk bruikbaar zijn binnen de afgesproken planning voor Lelystad Airport (openstelling per april 2019). Helios is gevraagd haar second opinion uiterlijk 1 september as. op te leveren, zodat de resultaten beschikbaar zijn voor de start van het consultatie- en het informatietraject in september en oktober.
Voor een precieze omschrijving van de opdracht aan Helios verwijs ik naar de bijlage.2
Is het nieuwe onderzoek van Helios bedoelt om echt opnieuw met een open blik te kijken naar hoe de routes rond Lelystad zijn vastgesteld of worden er voordien zodanige eisen vastgesteld dat de uitkomst wel van te voren vaststaat?
Er worden geen andere eisen gesteld dan de uitgangspunten die er al steeds waren. Uiteraard sta ik open voor route-optimalisaties als die mogelijkheden er zijn binnen deze uitgangspunten. Ik wil dat dan, met oog op het kritieke tijdspad richting de openstelling van Lelystad Airport per april 2019, zo snel mogelijk weten. Daarom is Helios gevraagd de second opinion op te leveren voordat de consultatie van luchtruimgebruikers en belanghebbenden in september van start gaat. Er vindt nu ook al tussen experts van LVNL/CLSK, Teuge Airport, Nationaal Paracentrum Teuge en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart een verkenning plaats om de effecten van de aansluitroutes op het valschermspringen op Teuge, op de luchthaven en op het zweefvliegen zo veel mogelijk te beperken. Ook hier wordt door Helios expliciet naar gekeken. Tijdens de consultatie zullen wellicht ook nog andere suggesties ter verbetering van de aansluitroutes worden gedaan. Haalbare verbeteringen worden verwerkt in het routeontwerp en na afloop van de consultatie gevalideerd door LVNL en CLSK.
Kunt u de onderzoeksopdracht voor Helios per ommegaande aan de Kamer doen toekomen en nog voordat het onderzoek start?
Bijgaand treft u de onderzoeksopdracht aan Helios aan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden zodat het proces geen vertraging oploopt?
Ik span mij in om deze vragen binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het MH17 archief |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat Kamer de motie Omtzigt1 heeft aangenomen die de regering verzocht
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het archiefmateriaal MH17. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld»2?
Ja. In de Kamerbrief van 21 december 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 89) ben ik ingegaan op de concrete uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr. 73).
Bent u bekend met artikel 3 van de Archiefwet die duidelijk stelt: «De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, [.]», dus dat de archiefbescheiden geordend en toegankelijk dienen te zijn?
Ja.
Klopt het dat het projectplan «Project Blijvend in ons geheugen: nationale crisis MH17 Coördinatie op het blijvend bewaren van de informatie over de nationale crisis MH17 binnen de centrale overheid», onder punt 7 (deadline: 1 maart 2017) ook voorziet in een «werkwijze om de duurzame toegankelijkheid van de overheidsinformatie vast te stellen en waar nodig te bevorderen» en dat daarvoor voldaan moet worden aan de dertien kwaliteitseisen betreffende duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie?
Ja, dat klopt. Er wordt in het project gebruik gemaakt van de kwaliteitseisen Duurzame Toegankelijkheid Overheidsinformatie (DUTO), de dertien eisen waar aan in de vraag wordt gerefereerd. Voor de toepassing van deze eisen geldt het «pas toe of leg uit-principe». De algemene rijksarchivaris, onder wiens verantwoordelijkheid het DUTO-kwaliteitskader is ontworpen, biedt hierbij de nodige vakinhoudelijke ondersteuning.
Klopt het dat de volgende vijf eisen onderdeel zijn van de dertien kwaliteitseisen duurzame toegankelijkheid overheidsinformatie?3 Eis 1: Er is een informatiemodel waarin alle informatieobjecten zijn beschreven die de organisatie ontvangt en creëert. Eis 4: Er is een zoekfunctie waarmee alle informatieobjecten vindbaar, binnen redelijk tijd en inspanning. Eis 5: Van elk informatieobject is een weergave beschikbaar, binnen redelijke tijd en inspanning. Eis 6: Van elk informatieobject is een export beschikbaar, binnen redelijke tijd en inspanning. Eis 7: Een informatieobject is toegankelijk voor iedereen die op basis van regelgeving en beleid inzagerecht heeft.
Ja, dat klopt. Zie antwoord vraag 4.
Is het u opgevallen dat u anderhalf jaar later een lijst publiceert met organisaties die allemaal zelf hun informatie blijven bewaren, geen index verschaffen van de informatieobjecten die zij beschikbaar hebben, zodat zelfs voor een expert niet duidelijk is welke informatie waar beschikbaar is?4
Tot aan het moment van overbrenging naar het Nationaal Archief zullen de organisaties, in overeenstemming met artikel 3 van de Archiefwet 1995, hun eigen informatie bewaren. Het moment van overbrenging is conform artikel 12 bepaald op maximaal 20 jaar. De opzet van het informatieoverzicht5 is gebaseerd op de wijze waarop archieven in Nederland zijn ingericht. Dat betekent dat niet op het niveau van het informatieobject, maar op een hoger abstractieniveau, meestal dossierniveau, inzicht wordt gegeven in het type informatie dat zich bij de organisaties bevindt. Deze werkwijze biedt voldoende waarborg dat de informatie duurzaam toegankelijk blijft en ook in de toekomst goed terug te vinden is. In de overzichten die op 7 juli 2017 op de website van het Nationaal Archief zijn gepubliceerd is gezocht naar een wijze van publiceren die zowel recht doet aan de wens om inzage te krijgen in de informatie die beschikbaar is, als aan de noodzaak om o.a. belang van de staat en zijn bondgenoten en privacywetgeving te waarborgen.
Uw oordeel over de mate van toepasbaarheid van het informatieoverzicht deel ik niet. Het informatieoverzicht biedt inzicht in de betrokkenheid van de diverse organisaties, contextinformatie en een overzicht op dossierniveau van de aanwezige informatie, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.
Klopt het dat de archiefbescheiden nu pas na 20 jaar aan het Nationaal Archief overgedragen worden, zodat er tot die tijd geen sprake is van een inzichtelijk archief en er dus niet een centrale zoekfunctie is?
De Archiefwet 1995 kent een maximale overbrengingstermijn van 20 jaar. In het projectplan dat op 21 december 2016 is gedeeld met uw Kamer is aangegeven dat de betrokken archiefvormers en het Nationaal Archief aansluitend op dit project concrete afspraken zullen maken over de eerst mogelijke termijn van overbrenging. De inspanningen van deze partijen zullen er dus op gericht zijn om de archieven waar mogelijk vervroegd (al voor de maximale termijn) over te brengen.
Door publicatie van het informatieoverzicht op de website van het Nationaal Archief is nu centraal terug te vinden welke MH17-archieven bij welke zorgdrager aanwezig zijn. Het informatieoverzicht biedt ten behoeve van de inzichtelijkheid zowel een ingang per proceslijn als per betrokken organisatie. Daarmee helpt het burgers om gerichter informatieverzoeken te doen aan de betrokken organisaties, conform de wet openbaarheid van bestuur en andere geldende wet- en regelgeving. Na overbrenging van de archieven naar het Nationaal Archief zal tevens gericht gezocht kunnen worden aan de hand van de daar aanwezige zoekfunctie.
Kunt u ervoor zorg dragen dat elke archiefvormer die een archief over MH17 heeft, ofwel publiekelijk een lijst maakt van alle informatie-objecten die het onder zijn hoede heeft, ofwel een publieke zoekfunctie beschikbaar stelt met alle informatieobjecten?
In de Kamerbrief van 21 december 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 89) is toegelicht hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie-Omtzigt. Er is aangegeven welke producten worden opgeleverd, conform geldende wet- en regelgeving. Een publieke lijst van alle informatieobjecten of een zoekfunctie voor alle informatieobjecten maakt hier geen onderdeel van uit. Redenen zijn dat publicatie van een informatieoverzicht ofwel een publieke zoekfunctie op het niveau van individuele informatieobjecten (documenten e.a.) wordt belet door privacybescherming van slachtoffers, nabestaanden en andere betrokkenen, het belang van de staat en zijn bondgenoten en de voortgang van het nog lopende strafrechtelijk onderzoek. Met publicatie van het informatieoverzicht op dossierniveau is getracht om de inzichtelijkheid van de bij de betrokken organisaties aanwezige informatie te maximaliseren, zonder dat dit onevenredige schade zou aanbrengen aan bovengenoemde zwaarwegende belangen. Dit is in lijn met de in het antwoord op vraag 6 geschetste algemene archiveringsmethodiek. De gevraagde toezegging kan ik dan ook niet doen.
Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een lijst doen toekomen van de publieke zoekmachines naar MH17-documenten (in ieder geval de openbare documenten, die nu niet van belang zijn voor het lopende strafrechtelijke onderzoek) of de lijsten met de informatiedocumenten?
Zie antwoord vraag 8.
Indien er geen zoekmachine en geen lijst is en komt, meent u dan werkelijk dat het MH17-archief de doelstelling van het project haalt, namelijk «de informatie blijvend en toegankelijk bewaren voor de nabestaanden, toekomstige onderzoekers en de centrale overheid zelf (aldus het eerder genoemde projectplan, paragraaf 2)?
Ja, het project biedt voldoende waarborgen om aan de doelstelling van de motie-Omtzigt te kunnen voldoen. Met de inventarisatie van de bij betrokken organisaties aanwezige informatie en de daaropvolgende publicatie van het informatieoverzicht op 7 juli 2017 is de basis gelegd voor het veiligstellen van deze informatie. In de komende maanden worden – conform het projectplan – de nodige maatregelen getroffen om de duurzame toegankelijkheid van de geïndexeerde informatie te waarborgen. Aansluitend op het project zullen tussen betrokken organisaties en het Nationaal Archief afspraken worden gemaakt over overbrenging, bij de eerst mogelijke gelegenheid. Daar zijn de archieven vervolgens openbaar toegankelijk, tenzij op grond van de artikelen 15, 16 en 17 van de Archiefwet 1995 beperkingen aan de openbaarheid worden gesteld.
Ziet u mogelijkheden om wel een centrale zoekfunctie te maken voor alle deelarchieven? Zo ja, op welke termijn en zo nee, waarom niet?
Na overbrenging van de archieven naar het Nationaal Archief zal gericht gezocht kunnen worden aan de hand van de daar aanwezige zoekfunctie.
Klopt het dat de bedoeling is om de «mails, tweets, apps, foto's en filmpjes» die direct daarna gestuurd zijn, te bewaren?5
Ja, voor zover deze daadwerkelijke informatie bevatten die gebruikt is tijdens het uitvoeren van een aan het neerhalen van vlucht MH17 gerelateerd werkproces.
Daarbij is het niet in alle gevallen noodzakelijk dat deze zogeheten bijzondere verschijningsvormen als zodanig worden gearchiveerd. Deze informatie kan namelijk ook, zo nodig voorzien van de juiste contextinformatie, zijn weerslag hebben gekregen in de vorm van bijvoorbeeld memo’s of nota’s.
Is het gelukt om van de sleutelfiguren, zoals geïdentificeerd door het WODC-onderzoek, deze informatie (tweets, apps en mail) veilig te stellen?
In de methodiek van het afbakenen van de informatie is aan de betrokken organisaties verzocht in kaart te brengen welke sleutelfiguren er binnen de organisatie zijn en de relevante informatie van deze sleutelfiguren veilig te stellen.
Zijn er bij het samenstellen van het archief nog problemen aan het licht gekomen, zoals informatieobjecten die gewist of onvindbaar zijn? Zo ja, kunt u dan een lijst doen toekomen van zaken die niet meer teruggevonden konden worden?
Conform het op 21 december 2016 aan uw Kamer toegestuurde projectplan is de afgelopen periode geïnventariseerd welke informatie aanwezig is. Gedurende deze inventarisatieperiode is niet gebleken dat relevante MH17-informatie, in afwijking van de Rijksbrede afspraak voortkomend uit motie-Omtzigt, zou zijn vernietigd. Ook zijn er geen indicaties dat de in het project betrokken organisaties relevante MH17-informatie niet meer terug zouden kunnen vinden. Binnen de looptijd van het project zullen zij de benodigde inspanningen blijven leveren om de informatie duurzaam veilig te stellen en de daarbij eventuele benodigde maatregelen vorm te geven.
Kunt u van ondestaande aangeven of zij in het geheel bewaard gebleven zijn, welke archiefdrager erover beschikt en wie recht op inzage heeft: Kunt u bovengenoemde zaken openbaar maken voor zover onderdelen hiervan openbare informatie betreffen?
Een NOTAM (Notice to Airmen) is een instrument om luchtvarenden, dus vooral piloten, te informeren met praktische operationele informatie. NOTAMs zijn dan ook normaliter niet in het bezit van de centrale overheid. Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu echter wel de beschikbare NOTAMS over Oekraïne van 1 juli en 14 juli 2014 opgevraagd. Deze zijn op 12 november 2014 bij een brief aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 671) gevoegd en zijn daarmee openbaar. De stukken zijn terug te vinden in het archief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, volgnummer 1, Verantwoorden Kamer inzake MH17.
Een afschrift van de originele NOTAMS behoort tot het archief van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). Het betreft hier openbare informatie, die terug te vinden is in het OVV-rapport.
De afspraken met sleutelinformanten behoren tot het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) / Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/ WODC, volgnummer 4, het gepubliceerd onderzoek «Evaluatie nationale crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17» (Universiteit van Twente).
De afspraken met de sleutelinformanten zijn terug te vinden in Bijlage D, punt 5, van het eindrapport (p. 335–338). Bijlage D bevat het onderzoeksprotocol, met de afspraken tussen WODC en Universiteit Twente en tussen Universiteit Twente en de geïnterviewde sleutelinformanten. Deze bijlage is opgenomen in het openbare eindrapport en is dus openbare informatie.
De interviewverslagen met de sleutelinformanten behoren tot het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie / Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/WODC, volgnummer 3, onderzoeksmaterialen evaluatieonderzoek.
Ten aanzien van de interviewverslagen heb ik meermaals uiteengezet dat aan de geïnterviewden is toegezegd dat hun gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek te waarborgen. De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers die de gesprekken hebben gevoerd en de verslagen die van de gesprekken zijn gemaakt, worden uitsluitend bewaard met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit/kwaliteit te controleren. De verslagen worden niet voor uw Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien. Het schenden van deze afspraak zou vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek niet correct zijn jegens de geïnterviewden en bovendien een bedreiging vormen voor de validiteit van toekomstig onderzoek. Zie voor deze toelichting onder meer Kamerstuk 33 997, nrs. 58 en 70, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362 nr. 10. In de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1217) heb ik tevens aangegeven dat ik een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet heb uitgevoerd door het aan de orde te stellen in de ministerraad van 10 februari 2017 en dat de ministerraad ermee heeft ingestemd dat de interviewverslagen niet aan uw Kamer worden verstrekt.
De JIT-overeenkomst maakt onderdeel uit van het archief van het Openbaar Ministerie (OM). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/OM, volgnummer 3, strafrechtelijk onderzoek.
In de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1217) heb ik beargumenteerd dat de JIT-overeenkomst zich niet leent voor openbaarmaking omdat hierin operationele afspraken over een lopend strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd. Vanzelfsprekend hecht Nederland eraan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dat dit in vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. Tevens is aangegeven dat ik een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet heb uitgevoerd door het aan de orde te stellen in de ministerraad van 10 februari 2017 en dat de ministerraad ermee heeft ingestemd dat de JIT-overeenkomst niet aan uw Kamer worden verstrekt. Zie voor mijn eerdere toelichting op dit onderwerp onder meer Kamerstuk 33 997, nr. 30, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nrs. 267 en 881 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016 nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
Zowel het verslag van de briefing van 14 juli 2014 (waar in de vraag naar wordt verwezen onder de noemer «Kiev-memorandum») als brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE aan de OVSE-landen van 7 maart 2014 zijn in hun geheel bewaard door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het kabinet is van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld. Vertrouwelijkheid kan cruciaal zijn voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is uw Kamer eerder geïnformeerd (zie onder andere Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2648) dat het verslag van 14 juli 2014 niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking van het verslag gegeven. Deze omstandigheden gelden ook in het geval van brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE van 7 maart 2014.
In 2013 zijn werkafspraken gemaakt tussen de NCTV, de AIVD en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De werkafspraken zijn algemeen van aard en houden geen direct verband met het neerhalen van vlucht MH17 en zijn daarom ook niet opgenomen in het archief MH17.
Alle stukken behorende bij de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) en Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) maken onderdeel uit van het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie / NCTV en zijn terug te vinden onder volgnummer 1 van het informatieoverzicht. Zoals al weergegeven in het WODC-rapport «Evaluatie nationale crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17» is er geen systematisch bijgehouden aanwezigheidsregistratie van beide commissies.
Kunt u deze vragen één voor één, uitgebreid, precies en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.
De problemen bij Anbang en de gevolgen daarvan voor de polishouders van Vivat (oa Zwitserleven, Reaal en Route Mobiel) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens het Algemeen overleg Pensioenen op 15 juni jl. heeft toegezegd dat u zich met de toezichthouder zou beraden over wat u over Anbang/Vivat naar buiten zou kunnen brengen en dat als u iets naar buiten zou kunnen brengen, u dat zou doen? Erkent u dat u veel toezeggingen voor informatie uit dat debat bent nagekomen maar nou net deze niet?
In het Algemeen overleg Pensioenen op 15 juni jl. heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat zij met de toezichthouder zou bespreken wat naar buiten gebracht kan worden over Anbang/VIVAT. De Staatssecretaris heeft dit met DNB besproken en uw zorgen overgebracht. De toezichthouder mag geen informatie naar buiten brengen over het toezicht op individuele pensioenuitvoerders. De toezichthouder heeft de Staatssecretaris wel verzekerd dat er maatregelen worden genomen wanneer dit nodig is, net zoals dit bij andere onder toezichtstaande instellingen ook zou gebeuren.
Kunt u aangeven hoeveel polishouders Vivat in Nederland heeft en welke bedragen zij ingelegd hebben per type polis en hoeveel polissen er zijn (levensverzekering, auto etc.)?
VIVAT heeft in Nederland circa 3,5 miljoen klanten die per jaar circa EUR 2,5 miljard netto premie inleggen. VIVAT is ingericht via verschillende divisies waaronder Life Corporate (Pensioen), Property & Casualty (Schade) en Individual Life (Individueel Leven). De premie-inkomsten bij VIVAT zijn als volgt onderverdeeld:
Deze informatie is afkomstig uit de jaarstukken 2016 van VIVAT (www.VIVAT.nl)
Herinnert u zich dat u in 2015 aan de Kamer schreef dat De Nederlandsche Bank (DNB) voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van Vivat door Anbang toetst aan de volgende criteria: en dat die verklaring van geen bezwaar in juli 2015 ook is afgegeven? (Kamerstuk 33 532, nr. 39)
Ja.
Hoe beoordeelt u de feiten, namelijk dat sinds de overname van Vivat door Anbang:
De beoordeling van vraag of de houder van een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar (en daarmee de houder van een verklaring van geen bezwaar) voldoet aan de relevante wettelijke eisen is aan DNB. DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling door de toezichthouder van de houder van een verklaring van geen bezwaar is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek. Desalniettemin zal ik hieronder, voor zover mogelijk, ingaan op de door u genoemde feiten of omstandigheden.
Ik heb in antwoord op uw vragen over het vertrek van de bestuursvoorzitter van VIVAT op 23 december 2015 al opgemerkt dat ik heb kennisgenomen van dit vertrek. De aandelen in VIVAT zijn op 26 juli 2015 door SNS REAAL overgedragen aan Anbang. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT. Ik heb opgemerkt dat het mij in dat licht niet past over zijn vertrek een oordeel te vellen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouder. Nieuw te benoemen bestuurders worden door de toezichthouder getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid. In de wetgeving worden strenge eisen gesteld aan de governance van een verzekeraar en dat DNB op de naleving van die wettelijke eisen toeziet. Ik zie geen aanleiding daar thans iets aan toe te voegen.
Ik heb over de gang van zaken rondom de bestuursvoorzitter van Anbang in China geen informatie anders dan ik uit de media heb vernomen. Ik kan op basis van die informatie geen oordelen geven.
Ik ben in antwoord op vragen van de heren Ronnes en Merkies op 23 november 2015 ingegaan op de gevolgen van de schorsing door Standard & Poors van de rating van Vivat en de vergunninghoudende verzekeraars SRLEV en REAAL Schade. Ik merkte onder meer op dat de schorsing van de rating van Vivat en de werkmaatschappijen door Standard & Poors (S&P) voor de solvabiliteit van de verzekeringsgroep en de individuele verzekeringsmaatschappijen geen onmiddellijke gevolgen heeft. De berekening van de solvabiliteit van een verzekeringsgroep is niet afhankelijk van de kredietbeoordeling van die groep door een kredietbeoordelaar maar geschiedt op basis van in de wetgeving neergelegde voorschriften. VIVAT voldeed en voldoet aan die wettelijke eisen.1 Daarin is geen verandering gekomen.
S&P geeft in de Research Update van 20 november 2015 aan onvoldoende publieke informatie voorhanden te hebben over moederbedrijf Anbang waardoor S&P geen oordeel meer geeft over de kredietwaardigheid van de dochteronderneming VIVAT. De andere kredietbeoordelaars, meer in het bijzonder Moody’s en Fitch, kennen wel een rating toe aan VIVAT. Fitch hanteert een BBB rating voor VIVAT NV en een BBB+ rating voor SRLEV en Reaal Schadeverzekeringen NV, alle drie met negatieve outlook. Moody’s heeft een Baa2 rating toegekend aan SRLEV en Reaal Schadeverzekeringen NV, beide met een stabiele outlook.
Ik heb ten aanzien van de vermeende schuldpositie van Anbang en mogelijke interventies door de Chinese autoriteiten bij Anbang geen nadere informatie dan ik uit de media heb vernomen. Ik kan op basis van die informatie geen oordelen geven.
De arrestatie van de bestuursvoorzitter van Anbang in China duidt op een strafrechtelijk onderzoek aldaar; kunt u aangeven of in verband met deze arrestatie ook in Nederland strafrechtelijke onderzoek is geweest, c.q. gaande is die verband houdt met activiteiten binnen Anbang?
Ik ben daarmee niet bekend.
Zou Anbang op dit moment nog een verklaring van geen bezwaar kunnen krijgen voor een overname in Nederland?
Het oordeel over de vraag in hoeverre een aanvrager voor een verklaring van geen bezwaar in aanmerking komt is aan DNB als toezichthouder en niet aan mij. Een besluit of en onder welke voorwaarden een verklaring van geen bezwaar wordt verleend is afhankelijk van een onderzoek dat door de toezichthouder wordt uitgevoerd op het moment dat er een aanvraag voor een dergelijke vvgb wordt ingediend dan wel dat een dergelijke aanvraag wordt aangekondigd. Daarvan is thans geen sprake. Het antwoord of een dergelijke aanvraag al dan niet zou worden gehonoreerd is ook daarom speculatief.
Ik merk wel op dat een houder van een verklaring van geen bezwaar ook doorlopend aan wettelijke eisen dient te voldoen. DNB houdt daarop toezicht en kan, indien daarvoor naar het oordeel van de toezichthouder aanleiding bestaat, handhavend optreden. DNB houdt ook ten aanzien van Anbang als houder van een verklaring van geen bezwaar toezicht op de naleving van de wettelijke eisen en betrekt daarbij alle relevante feiten en omstandigheden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belgische toezichthouder vanwege deze ontwikkelingen Anbang extra doorlicht, omdat Anbang juist in België twee overnames gedaan heeft? (http://www.tijd.be/ondernemen/banken/Nationale-Bank-licht-eigenaar-Bank-Nagelmackers-en-Fidea-door/9907084?ckc=1&ts=1500394427)
Dit is mij uit de media bekend.
Is de Nederlandse toezichthouder even alert als de Belgische en doet zij een soortgelijke doorlichting?
De verzekeringsgroep VIVAT en haar dochterondernemingen SRLEV, REAAL Schade en Proteq moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht een de Pensioenwet) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB en de AFM houden daarop voortdurend toezicht. Het is aan de toezichthouders om de door u genoemde feiten en omstandigheden te betrekken bij hun toezicht.
Zijn er extra gevaren voor polishouders van polissen bij Anbang/Vivat door deze ontwikkelingen of niet?
Anbang en VIVAT zijn twee verschillende bedrijven, in tegenstelling tot wat er in de vraag lijkt te worden gesuggereerd. Nederlandse polishouders verzekerd bij VIVAT zijn beschermd door de Europese en Nederlandse wetgeving. Anbang is als aandeelhouder en eigenaar gebonden aan die wet- en regelgeving. DNB ziet daarop toe.
Zo heeft DNB geëist dat Anbang een kapitaalinjectie van EUR 1,35 miljard in de onderneming zou doen. Anbang heeft daarmee een substantiële investering gedaan in de onderneming. De overname van VIVAT door Anbang en deze kapitaalversterking van EUR 1,35 miljard heeft de stabiliteit en continuïteit van Vivat verbeterd en dat was en is in het belang van de polishouders.
Kunt u er, in overleg met de toezichthouder voor zorgen dat er geen mogelijkheden zijn om kapitaal te onttrekken aan Vivat (inlcusief leningen van Vivat aan Chinese entiteiten)?
DNB is, zoals hierboven reeds is opgemerkt, belast met het prudentieel toezicht op VIVAT en heeft in die hoedanigheid verschillende instrumenten om te interveniëren mocht de financiële positie van VIVAT daartoe aanleiding geven. Een van die instrumenten is het beperken van financiële transacties (bijvoorbeeld dividendbetalingen) met de aandeelhouder indien de solvabiliteitspositie daartoe aanleiding geeft.
VIVAT heeft daarnaast zelf aan mijn ministerie bevestigd dat, op grond van de voorschriften die onderdeel uitmaken van de verklaring van geen bezwaar uit 2015, het aan hen niet is toegestaan leningen en garanties te verstrekken aan de aandeelhouder zonder de toestemming van DNB. Ten slotte heeft VIVAT daarbij ook opgemerkt dat in de leningen die door Anbang aan VIVAT zijn verstrekt is bepaald, dat die alleen met toestemming van DNB kunnen worden afgelost.2
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord, maar door het zomerreces heeft dit enige tijd langer geduurd.
De informatie beschikbaar bij de Nederlandse overheid en regering over het onveilige luchtruim boven Oost Oekraïne in de eerste helft van 2014, dus vóór het neerhalen van vlucht MH17/KL4103 (Herdruk) |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke informatie lag ten grondslag aan het verzoek van april 2014 van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de inlichtingendiensten AIVD en MIVD om een update van de dreigingsanalyse te maken, in de context van luchthavens en veiligheid van in- en uitgaande luchtvaart, specifiek gerelateerd aan de situatie in Oekraïne (CTIVD-toezichtsrapport nr. 43, pag. 29)? Kunt u de aard en inhoud van deze informatie beschrijven?
Het verzoek betreft een reguliere aanvraag in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb). Het Atb heeft betrekking op vitale en kwetsbare sectoren in Nederland. Het verzoek in het kader van de sector luchthavens maakt deel uit van de reguliere aanvragen – met reguliere beantwoordingstermijnen – van dreigingsanalyses in het kader van het Alerteringssysteem terrorismebestrijding. Deze aanvraag had betrekking op de veiligheid op de luchthavens in Nederland en niet op de veiligheid van het luchtruim voor de internationale luchtvaart boven Oekraïne.
Ten tijde van de aanvraag was er sprake van oplopende spanningen in Oekraïne. Aangezien spanningen in het buitenland gevolgen kunnen hebben voor vitale sectoren die zijn aangesloten op het ATb, werden dit soort algemene actualiteiten meegenomen in de reguliere aanvragen voor dreigingsanalyses. In het voorjaar van 2014 is in dit kader gevraagd naar de situatie in Oekraïne. Dit betrof naast de aanvraag voor de sector luchthavens ook gelijkluidende aanvragen voor de sectoren olie, chemie en zeehavens. Deze laatste drie aanvragen vonden plaats nog vóór de aanvraag voor de sector luchthavens
Aangezien de aanvraag van 8 april 2014 een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel betreft die betrekking heeft op de sector luchthavens en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de situatie in Oekraïne, zijn deze documenten later niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17.
Wilt u de Kamer een afschrift verschaffen van het verzoek van april 2014 van NCTV aan AIVD en MIVD om een update van de dreigingsanalyse te maken, in de context van luchthavens en veiligheid van in- en uitgaande luchtvaart, specifiek gerelateerd aan de situatie in Oekraïne (CTIVD-toezichtsrapport nr. 43, pag. 29)?
In het toezichtsrapport nr. 43 van de CTIVD staat vermeld dat de NCTV in april 2014 aan de AIVD en de MIVD vroeg om een update van de halfjaarlijkse dreigingsanalyse ten behoeve van de Atb sector luchthavens. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 betrof dit één van de aanvragen voor een update van een dreigingsanalyse die in die tijd in het kader van het ATb-stelsel zijn gedaan. Om uw Kamer een compleet beeld te geven zal ik alle hierboven genoemde aanvragen ter vertrouwelijke inzage ter beschikking stellen, alleen aan de leden van uw Kamer, tot het kerstreces 2017.
Beschikte de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) zelf over dit NCTV-document bij haar onderzoek naar de vliegroutes en het vliegen over conflictgebieden (deel B), of beschikte uitsluitende de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) erover? Indien de OVV daarover beschikte, op welk moment kreeg zij dit document dan?
Desgevraagd geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid aan dat artikel 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid bepaalt dat de Raad zijn rapport openbaar maakt (lid 1) én dat onderliggende onderzoeksinformatie die niet in het rapport is opgenomen, niet openbaar is (lid 5). Informatie over de werkwijze die de Onderzoeksraad heeft gehanteerd bij de omgang met gerubriceerde informatie is te vinden in het document «MH17 Onderzoeksverantwoording» (op pagina 68 en 69).
Wanneer en hoe bent u geïnformeerd over het bestaan van dit NCTV-verzoek van april 2014?
Aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, is de Minister van Veiligheid en Justitie, zoals gebruikelijk, toentertijd niet in persoon over deze aanvraag geïnformeerd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Wanneer en hoe is de Ministeriele Commissie Crisisbeheersing (MCCb) op de hoogte gesteld van het bestaan van dit verzoek?
Aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, is dit niet gebeurd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft het kabinet het bestaan van dit verzoek van de NCTV van april 2014 en het daaruit voorvloeiende rapport niet uit eigen beweging aan de Kamer gemeld, maar werd het bestaan ervan pas duidelijk bij publicatie van het CTIVD-onderzoek in oktober 2015?
Dit is niet gebeurd, aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne. Deze documenten zijn daarom niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich nog het Kiev-memorandum, het verslag van een bijeenkomst op 14 juli 2014 in Kiev van de regering van Oekraine en diplomaten, waarin duidelijk gewaarschuwd werd voor een onveilig luchtruim?
Ja.
Herinnert u zich nog het debat over het Kiev-memorandum, dat pas in januari 2015, een half jaar na de start van het onderzoek, aan de OVV werd overgedragen en pas nadat in de openbaarheid duidelijk was geworden dat het Kiev-memorandum bestond en pas nadat de OVV er zelf om verzocht had?
Ja.
Waarom zijn het verzoek van april 2014 en de daarop gemaakte analyse niet benoemd in de informatievoorziening richting Kamer, mede in het licht van het debat over het Kiev-memorandum van 14 juli 2014?
Dit is niet gebeurd, aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne. Deze documenten zijn daarom niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de halfjaarlijkse dreigingsanalyse(s) voor de burgerluchtvaart van de NCTV uit 2014, dan wel dit document / deze documenten ter vertrouwelijke inzage leggen (inclusief eventuele specifieke documenten over Oekraine die op ad hoc basis gemaakt zijn)?
Zoals aangegeven in het CTIVD-toezichtsrapport, hebben de AIVD en de MIVD in hun dreigingsanalyse van mei 2014 geen informatie verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, omdat er op dat moment geen informatie was over personen of groeperingen in Oost-Oekraïne die een mogelijke dreiging vormden voor de burgerluchtvaart. De update van de dreigingsanalyse wordt niet ter inzage aan de Kamer voorgelegd omdat dit inzage geeft in het kennisniveau en de modus operandi van de AIVD.
Welke instanties (zoals ten minste NCTV, AIVD en MIVD en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) zijn geinformeerd over het document van 7 maart 2014 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), waarin werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van illegale wapens en mogelijke gevaren voor de luchtvaart boven Oekraïne (OVV-rapport, pag. 201 en 255)?
Het betreft een brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE aan de OVSE-landen. Via de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de OVSE is het document doorgestuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Andere instanties zijn niet geïnformeerd over dit document.
Kunt u het OVSE-document van 7 maart 2014, waarin werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van illegale wapens en mogelijke gevaren voor de luchtvaart boven Oekraïne (OVV-rapport, pag. 201 en 255) aan de Kamer doen toekomen?
Het gaat hier om een document van een andere staat, in dit geval Oekraïne. Openbaarmaking van dit document kan derhalve alleen met toestemming van Oekraïne. In het algemeen zijn staten zeer terughoudend in het openbaar maken van diplomatieke correspondentie. Vertrouwelijkheid kan cruciaal zijn voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Het document is ter vertrouwelijke inzage aan de OVV ter beschikking gesteld. De OVV geeft de essentie van de inhoud van dit document weer in de in de vraag aangehaalde passages uit het OVV-rapport.
Zijn luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gebracht van de gevaren die beschreven staan in het OVSE-rapport van 7 maart 2014? Zo ja, welke maatschappijen en op welke wijze?
Er zijn geen luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gebracht van de inhoud van de brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE van 7 maart 2014. Zoals gesteld in het OVV-rapport werd in dit document -dat de permanente vertegenwoordiging van Oekraïne bij de OVSE als vertrouwelijk diplomatiek stuk verstuurde aan de delegaties van andere landen bij de OVSE- overigens niet expliciet gesproken over risico’s voor de burgerluchtvaart. Tevens had het document betrekking op de situatie ten aanzien van de Krim en niet het oostelijk deel van Oekraïne en dateerde het document van vóórdat er sprake was van een conflict in het oostelijk deel van Oekraïne en ruim voor het neerhalen van vlucht MH17.
Herinnert u zich de factsheet «Vliegen boven Oekraïne», die in ICCb en MCCb is besproken en die in Wob-procedures is vrijgegeven? Sinds wanneer beschikten NCTV en andere overheidsdiensten over de informatie dat sommige luchtvaartmaatschappijen (waaronder BA, Qantas, Korean Air en Asiana Airlines) het hele luchtruim boven Oekraïne meden (graag precieze data per overheidsdienst)?
Deze informatie is voor de factsheet speciaal verzameld, na het neerhalen van vlucht MH17. Het monitoren van de vluchtroutes van luchtvaartmaatschappijen buiten het Nederlandse luchtruim is geen overheidstaak. De overheid krijgt niet automatisch informatie over vliegroutes van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen.
Beschikten NCTV en andere overheidsdiensten over de Notice to Airmen van 3 april 2014 van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA)? Kunt u precies aangeven welke overheidsdienst wanneer over deze informatie beschikte?
Een NOTAM (Notice to Airmen) is een instrument om luchtvarenden, dus vooral piloten, te informeren met praktische operationele informatie. NOTAMs zijn dan ook normaliter niet in het bezit van de overheid. Bij een vluchtvoorbereiding dient een luchtvaartmaatschappij zelf informatie te verzamelen, een risicobeoordeling te maken en te besluiten ergens wel of niet te vliegen. Een luchtvaartmaatschappij dient zelf om NOTAMs te vragen, om deze toegezonden te krijgen. Zie verder ook het OVV rapport, pagina 191. De FAA NOTAM van 3 april 2014 is op 18 juli 2014 na het neerhalen van vlucht MH17 door het Ministerie van IenM opgevraagd.
Welke diensten beschikten over de verklaring van de European Civil Aviation Conference (ECAC) van 6 mei 2014 waarin staten werd opgeroepen «to prevent safety risks to international air navigation within and adjacent to the airspace under the responsibility of Ukraine»? Vanaf welk moment beschikte welke dienst over die verklaring?
ECAC kent zogenaamde DGCA-overleggen, die een aantal keren per jaar plaatsvinden. Aan deze overleggen nemen directeuren-generaal van de ministeries van Transport (in Nederland is dit het Ministerie van IenM) van alle 44 ECAC-lidstaten deel. Hier wordt over uiteenlopende internationale luchtvaartonderwerpen gesproken en besloten. Een van de onderwerpen die is ingebracht betrof het concept-statement over de erkenning van Oekraïne als soevereine staat, verantwoordelijk voor de luchtverkeersleiding boven het luchtruim in Oekraïne, in het bijzonder de Krim. De voorbereiding van dit agendapunt heeft aan Nederlandse zijde plaatsgevonden tussen de ministeries van IenM en BZ. Het verslag van dit DG-overleg en het concept-statement is door het Ministerie van IenM om die reden met het Ministerie van BZ gedeeld. Daarnaast is het met de NCTV gedeeld in verband met de agendapunten over aviation security.
Deze verklaring had alleen betrekking op het luchtruim boven de Krim en de Zwarte Zee. Na de bezetting van de Krim door Rusland continueerde Oekraïne deze verkeersleidingsinformatie vanuit een ander verkeersleidingscentrum, terwijl Rusland ook verkeersleiding begon te geven voor hetzelfde stuk luchtruim (de Krim en een deel van de Zwarte Zee). Dit leidde tot gevaarlijke situaties boven de Krim en boven delen van de Zwarte Zee. Hiervoor heeft ICAO via de State Letter op 2 april 2014 gewaarschuwd, terwijl er ook waarschuwingen uitgingen van de Network Manager (Eurocontrol) en van EASA. Dit is ook vermeld in het OVV-rapport. Die waarschuwingen dateren dus al van voor het ECAC-overleg. Tijdens het ECAC-overleg kwam Oekraïne met een presentatie over deze situatie, waarna de ECAC deze verklaring uitgaf.
Herinnert u zich de beslissing op een Wob-verzoek van 27 mei 2015 inzake documenten bij en onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, betreffende het luchtruim van Oekraïne? Zijn alle documenten waarvan openbaarmaking geheel of gedeeltelijk zijn geweigerd ter beschikking gesteld aan de OVV ten behoeve van het onderzoek naar de vluchtroute? Zo nee, welke documenten had de OVV niet tot haar beschikking?
Ja, ik herinner mij de beslissing op het genoemde Wob-verzoek. Het is gebruikelijk dat de OVV zelf om informatie vraagt. Ten behoeve van het MH17-onderzoek heeft de OVV informatie opgevraagd en gekregen. Die vraag had geen betrekking op de documenten waar bij het Wob-verzoek om is gevraagd. De OVV heeft in het rapport melding gemaakt van de ICAO State Letter over de Krim en de Zwarte Zee van 2 april 2014.
Bent u bereid de documenten (Wob-verzoek van 27 mei 2015) waarvan openbaarmaking in bedoelde procedure is geweigerd ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, kunt u aangeven welke gewichtige belangen van de Staat zich daartegen verzetten, gegeven de inlichtingenplicht krachtens art. 68 Grondwet?
De niet vrijgegeven informatie bestaat deels uit persoonlijke aantekeningen van medewerkers in een internationaal overleg en deels uit informatie over opvattingen van andere deelnemers. Waar het om opmerkingen van deelnemers uit andere landen ging is conform de regels van de Wob aan betrokkenen gevraagd of er bezwaar was tegen openbaarmaking. Dat bezwaar is inderdaad geuit, omdat het om persoonlijke beleidsopvattingen ging. Verwezen is naar de officiële verslagen, die wel gepubliceerd zijn. Hierbij zijn de regels van de Wob gevolgd, terwijl er wel informatie is verstrekt. Aangezien u heeft aangegeven prijs te stellen op deze documenten zal ik deze informatie namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ter vertrouwelijke inzage leggen voor de leden van uw Kamer tot het kerstreces 2017.
Wordt in bedoelde documenten (de niet openbaargemaakte documenten of delen van documenten van het Wob-verzoek van 27 mei 2015) – waaronder de persoonlijke aantekeningen van 3 juli 2014 betreffende een Eurocontrol-bijeenkomst, stukken van de Provisional Council Eurocontrol uit april en mei 2014, de «summary of discussions» van 22 mei van ECAC DGCA, alsmede het DGB-verslag van 9 mei 2014 – op enigerlei wijze melding gemaakt van mogelijke risico’s en gevaren voor (burger)luchtvaart boven Oekraïne?
Voor zover de door u bedoelde documenten op enigerlei wijze melding maken van risico’s en gevaren, had dit louter betrekking op het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee (zie ook het antwoord op vraag 16). Deze informatie is ook opgenomen in de ICAO State Letter van 2 april 2014, alsmede in de berichten van de Network Manager (EUROCONTROL), het EASA Safety Information Bulletin en de NOTAM van de FAA. Oekraïne, als lid van Eurocontrol en deelnemer aan ECAC, heeft tijdens bijeenkomsten nogmaals gewezen op de gevaarlijke situatie dat zowel Oekraïne als Rusland in hetzelfde luchtruim verkeersleidingsdiensten gaven, met het verzoek hier een verklaring over uit te geven. Die informatie en de verklaring hadden alleen betrekking op het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee. Er is geen informatie verstrekt en besproken over andere delen van Oekraïne.
Hebben ambtenaren of diensten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de Minister of Staatssecretaris op enig moment (mondeling of schriftelijk) geïnformeerd over discussies binnen Eurocontrol, ECAC en EASA over mogelijke risico’s voor luchtvaart boven Oekraïne? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe?
Op de bedoelde bijeenkomsten ging het alleen over de situatie van de luchtverkeersdienstverlening in het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee. Er is niet gesproken over andere delen van het luchtruim van Oekraïne. Zie ook vraag 19 voor de scope van het onderwerp. Er is niet apart over deze bijeenkomsten gerapporteerd aan de Minister of Staatssecretaris, omdat sinds begin april al voldoende maatregelen waren genomen om niet meer over de Krim en delen van de Zwarte Zee te vliegen.
Zijn er voorafgaand aan 17 juli 2014 meldingen gedaan in Eccairs – het informatie- en meldsysteem van EASA op grond van de toen geldende richtlijn 2003/42/EC – betreffende incidenten en voorvallen in het luchtruim van Oekraïne? Zo ja, welke incidenten betreft het en wat is er met die informatie gedaan, bijvoorbeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Het Eccairs systeem is opgezet als een Europese databank om operationele veiligheidsincidenten en voorvallen te melden. Dat kan bijvoorbeeld door piloten, luchtvaartmaatschappijen, verkeersleiders, verkeersleidingsorganisaties en luchthavens. Het doel is een herkenning en analyse van mogelijke nieuwe veiligheidsproblemen. Het is een middel voor onderzoek en analyse om de veiligheid te verbeteren, niet om te straffen. De ILT gebruikt Eccairs met enige regelmaat als bron ten behoeve van analyse en mogelijk onderzoek naar veiligheidsproblemen.
Ongelukken en ernstige voorvallen in het Nederlandse luchtruim en waar in Nederland geregistreerde vliegtuigen bij betrokken zijn worden aan de OVV gemeld.
Er is door de ILT opnieuw gekeken of Eccairs in het voorjaar van 2014 meldingen bevatte van Oekraïne. Eccairs bevatte in die periode ook meldingen van Oekraïne, maar die betreffen normale operationele voorvallen (birdstrikes, lasers, procedurefouten, klemmende koffers, e.d.) zonder verband met de situatie rond het neerhalen van vlucht MH17. De Inspectie Leefbaarheid en Transport (ILT) heeft geen aanleiding gezien deze informatie door te geven aan andere diensten, omdat deze niet relevant was voor de Nederlandse luchtvaart dan wel voor andere diensten.
Welke informatie uit Eccairs over vliegen over Oekraine is voor 17 juli 2014 gedeeld met andere diensten?
Er is geen informatie uit Eccairs gedeeld met andere diensten, omdat de informatie uit Eccairs, zoals aangegeven bij vraag 21, niet relevant was voor andere diensten.
Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de afspraken die in 2013 met luchtvaartmaatschappijen zijn gemaakt over het doen uitgaan van meldingen en waarschuwingen betreffende luchtvaartveiligheid (Kamerstuk 33 997, nr. 71, vraag 11)?
Ja, de gemaakte werkafspraken zal ik u ter vertrouwelijke inzage geven, alleen voor de leden van uw Kamer, tot het kerstreces 2017.
Waarom is het parlement pas op 22 februari 2016 over het bestaan van deze afspraken geïnformeerd (Kamerstuk 33 997, nr. 71)?
Het gaat hierbij om werkafspraken tussen overheidspartijen gericht op onderlinge informatie-uitwisseling en gezamenlijke communicatie naar niet-overheidspartijen. Deze afspraken zijn algemeen van aard en hebben niet specifiek betrekking op Oekraïne. In antwoord op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft het kabinet in haar brief van 22 februari 2016 een volledig beeld willen geven van de gevraagde informatierelatie tussen overheid en luchtvaartmaatschappijen. Eerder werden deze afspraken ook al genoemd in de Kamerbrief over de veiligheidssituatie voor de luchtvaart in relatie tot de Sinaï van 11 november 2015 (Kamerstuk 24 804 nr. 87).
Is op enig moment geëvalueerd of de afspraken over luchtvaartveiligheid zijn nagekomen in relatie tot de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraïne en MH17/KL4103?
De in 2013 gemaakte afspraken hadden geen relatie met de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraïne. De afspraken zijn wel geactualiseerd, uitgebreid en formeel vastgelegd in het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie. Bij dit convenant zijn ook de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen betrokken. Hierover is de Kamer op 30 juni 2016 per brief (Kamerstuk 24 804, nr. 90) geïnformeerd.
Wanneer zijn die afspraken geactualiseerd? Kunt u een kopie van de geactualiseerde afspraken aan de Kamer doen toekomen?
Deze afspraken zijn geactualiseerd, uitgebreid en formeel vastgelegd in het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie. Bij dit convenant zijn ook de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen betrokken. Hierover is de Kamer op 30 juni 2016 per brief (Kamerstuk 24 804, nr. 90) geïnformeerd.
Wanneer heeft de OVV de beschikking gekregen over de afspraken tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de NCTV en de luchtvaartmaatschappijen over veilig overvliegen?
Desgevraagd geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid aan dat onderliggende onderzoeksinformatie die niet in het rapport is opgenomen, op grond van artikel 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet openbaar wordt gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 3).
In de rapporten van OVV en CTIVD wordt gesteld dat diensten geen aanleiding zagen luchtvaartmaatschappijen te waarschuwen voor een concrete dreiging, en dat luchtvaartmaatschappijen voorafgaand aan 17 juli 2014 zelf ook niet om informatie hebben gevraagd; in voetnoot 175 van het OVV-rapport wordt gesteld dat KLM op grond van «informele contacten» met Nederlandse inlichtingendiensten en andere luchtvaartmaatschappijen geen dreiging had geconstateerd; op welke informele contacten wordt hier gedoeld? Wanneer vonden die contacten plaats en met wie? Welke informatie is er toen gedeeld of besproken? Was er sprake van «meldingen» of «waarschuwingen»? Bestaan er verslagen van bedoelde contacten?
De AIVD heeft een accountmanager burgerluchtvaart. Zijn voornaamste taak is het onderhouden van een uitgebreid relatienetwerk met partijen in de Nederlandse burgerluchtvaartsector. Het gaat hierbij onder andere om relaties met de security managers van KLM. Dit relatienetwerk heeft als doel wederzijdse informatieverstrekking te bevorderen. Deze «informele contacten» betreffen ongedocumenteerde gesprekken. De AIVD had op basis van beschikbare informatie geen concrete dreiging onderkend tegen de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne en dus was er geen sprake van meldingen of waarschuwingen.
De MIVD heeft geen wettelijke taak om onderzoek te doen naar de veiligheid van buitenlands luchtruim in relatie tot burgerluchtvaart, maar geeft concrete aanwijzingen van dreigingen tegen de burgerluchtvaart (als «bijvangst» van andere onderzoeksactiviteiten) door aan de NCTV. In het OVV-rapport (bijlage T, blz. 148) wordt aangegeven dat de MIVD informeel contact heeft met de KLM en in deze relatie, vraag gestuurd, ongerubriceerde informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. Van deze informele contacten zijn geen gespreksverslagen opgemaakt. De veiligheidssituatie in Oost-Oekraïne en de mogelijke dreiging die daarvan zou kunnen uitgaan voor de burgerluchtvaart is in deze informele contacten in de periode voorafgaand aan het neerhalen van vlucht MH17 nooit ter sprake gekomen. De MIVD beschikte ook niet over aanwijzingen die wezen op een concrete dreiging tegen de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne. Er zijn geen meldingen of waarschuwingen uitgegaan van de MIVD over de veiligheid van de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne.
Kunt u deze vragen één voor één – en waar het deelvragen betreft per deelvraag – beantwoorden binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De opschorting en stopzetting van kinderopvangtoeslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State, waarbij de Belastingdienst in het ongelijk is gesteld en een aan ouder, wiens kinderopvangtoeslag in september 2014 is stopgezet en is teruggevorderd voor dat jaar, alsnog moet worden uitbetaald?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in dit specifieke geval? Kunt u aangeven welke zaken er in uw ogen zijn misgegaan bij de Belastingdienst/Toeslagen?
In het verleden stopte de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag zodra er een sterk vermoeden bestond van mogelijk misbruik van de kinderopvangtoeslag. Daarna pas werd er nader onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er inderdaad sprake was van het onrechtmatig verkrijgen van kinderopvangtoeslag. Ouders werden daarbij verzocht om bewijzen aan te leveren zoals bijvoorbeeld een contract of betaalbewijzen. Deze werkwijze is in dit specifieke geval toegepast.
Vanaf medio 2016 is deze werkwijze aangepast en worden toeslagen alleen nog gestopt nadat er bewijsstukken zijn opgevraagd en is vastgesteld dat er geen recht is op de toeslag. Wel kunnen betalingen in bepaalde situaties worden opgeschort om te voorkomen dat kinderopvangtoeslag ten onrechte wordt uitbetaald.
De werkwijze in de periode 2013/2014 paste in de politieke en maatschappelijke context van die jaren, om vermoedens van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsmiddelen tegen te gaan. Achteraf kan worden gesteld dat de gekozen werkwijze niet in alle gevallen tot het gewenste resultaat heeft geleid en dat individuele ouders hiervan hinder hebben ondervonden.
De Nationale ombudsman heeft op 9 augustus jl. het rapport «Geen powerplay maar fair play» gepubliceerd. In dat rapport komt de handelwijze van de Belastingdienst in 2014 ten aanzien van een groep ouders aan de orde (de ombudsman noemt een aantal van 232 gezinnen), waarvan de kinderopvangtoeslag is stopgezet. In het rapport verwijst de Nationale ombudsman naar de hierboven genoemde uitspraak van de Raad van State. De Nationale ombudsman doet in zijn rapport een aantal aanbevelingen aan de Belastingdienst om de werkwijze te verbeteren. Ik bereid een reactie op het rapport voor. Deze reactie zal ik uw Kamer ook doen toekomen.
De Raad van State is van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de stopzetting van het voorschot niet heeft gehandeld in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), omdat opschorting op grond van artikel 23 Awir meer wettelijke waarborgen biedt dan het op nihil stellen van het voorschot op grond van artikel 16, vijfde lid, Awir en betrokkene niet gewezen is op de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen; bij hoeveel mensen heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot stopgezet zonder dat zij op de mogelijkheid gewezen zijn dat zij hiertegen bezwaar konden maken?
Het is voorgekomen dat er brieven naar ouders zijn verstuurd waarin werd aangegeven dat de toeslag zal worden gestopt zonder dat de brief melding maakte van de bezwaar mogelijkheid. Deze brieven worden altijd op een later moment gevolgd door een beschikking. Op elke beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen staat standaard de bezwaarclausule. Iedereen wordt daarmee gewezen op de mogelijkheid om in bezwaar te kunnen gaan tegen de stopzetting van de toeslag.
Van hoeveel mensen die via het betreffende gastouderbureau kinderopvangtoeslag kregen is de kinderopvangtoeslag stopgezet en teruggevorderd? Bij hoeveel mensen is dit achteraf teruggedraaid?
Bij alle aanvragers, het precieze aantal is niet bekend, die aangesloten waren bij het desbetreffende gastouderbureau is naar aanleiding van het sterke vermoeden van misbruik de kinderopvangtoeslag voor 2014 stopgezet. Dat heeft niet direct geleid tot terugvorderingen. Terugvorderingen zijn ontstaan nadat het nader onderzoek was uitgevoerd en vastgesteld werd dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Daarbij is ook vastgesteld dat er in een aantal gevallen geen recht bestond op de toeslag in de jaren 2012 en 2013. In 95 gevallen is na ontvangst van een bezwaarschrift de terugvordering (gedeeltelijk) teruggedraaid. In totaal zijn er voor 2014 164 bezwaarschriften ontvangen. Hiervan dienen er nog 10 afgehandeld te worden.
Over de jaren 2012, 2013 en 2014 samen zijn er in totaal 533 bezwaarschriften ontvangen. In 47% van de gevallen is het bezwaar tijdig afgehandeld. In de gevallen waarbij het bezwaar niet op tijd is behandeld bedroeg de gemiddelde behandeltijd 18 maanden.
Hoeveel van deze mensen hebben bezwaar gemaakt en hoeveel van deze bezwaren zijn op tijd behandeld? Kunt u aangeven hoe lang het gemiddelde bezwaar geduurd heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Van hoeveel toeslaggerechtigden is het bezwaar afgewezen met als motivering dat zij na de datum van stopzetting niet de volledige kosten betaald hadden en daarom voor het hele jaar geen recht hadden op kinderopvangtoeslag?
Ieder bezwaar wordt individueel behandeld waarbij er meerdere factoren zijn die het recht op kinderopvangtoeslag bepalen. De factoren waarom een bezwaar wordt afgewezen worden niet separaat bijgehouden. Het is daarom niet meer te achterhalen bij hoeveel personen de motivering is gebruikt, dat zij na de datum van stopzetting niet de volledige kosten betaald hadden en daarom voor het hele jaar geen recht hadden op kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat ouders is verzocht om met bewijsstukken naar het belastingkantoor te komen en dat deze ouders maanden later een bericht ontvingen dat: «Op basis van de bewijsstukken hebben wij de aanvraag opnieuw beoordeeld. Wij zetten uw aanvraag kinderopvangtoeslag stop omdat de bewijsstukken niet juist waren», maar dat deze ouders, hoezeer ze ook aandrongen, niet te horen kregen welke stukken onjuist waren in de ogen van de Belastingdienst?
Er zijn inderdaad gevallen geweest waarin de ouders onvoldoende zijn geïnformeerd over welke stukken onjuist zijn. De communicatie hierover is inmiddels aangepast.
Hoeveel mensen hebben in 2014 en 2015 een brief ontvangen van de Belastingdienst dat hun toeslag is stopgezet vanwege onjuiste bewijsstukken, zonder dat vermeld werd welke bewijsstukken niet juist waren?
Per dossier wordt beoordeeld of alle en de juiste bewijsstukken zijn overlegd. Op basis van deze beoordeling wordt er per dossier een beslissing gemaakt en wordt er een brief opgemaakt voor de ouder. De reden van stopzetting per dossier wordt niet separaat bijgehouden.
Hoe kan een toeslaggerechtigde, wiens toeslag wordt stopgezet of teruggevorderd en die afhankelijk is van de toeslag om de kosten van kinderopvang te kunnen betalen, snel aantonen dat de toeslag ten onrechte is stopgezet of teruggevorderd?
Het maken van bezwaar is hiervoor de geëigende mogelijkheid. Het bezwaar dient duidelijk te maken dat er recht bestaat op kinderopvangtoeslag. De bewijsstukken dienen daarvoor te worden meegestuurd. In het verleden werden bezwaren niet in alle situaties binnen de geldende termijnen afgehandeld en kon het voorkomen dat ouders soms lang moesten wachten. Inmiddels worden door de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren binnen de daarvoor geldende termijnen afgehandeld. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn werkwijze aangepast waardoor toeslagen alleen nog worden gestopt nadat is vastgesteld dat er geen recht bestaat op de toeslag.
Kunt u de beleidsinstructies voor het stopzetten, controleren en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014 en 2015 openbaar maken?
De bevoegdheden en verplichtingen voor de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot het stopzetten, controleren en terugvorderen van kinderopvangtoeslag zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. Er zijn geen aanvullende beleidsinstructies gegeven voor de kinderopvangtoeslag in 2014 en 2015.
De context waarin toeslagen destijds werden toegekend is in de brieven aan uw Kamer van 4 mei 2013 en 28 januari 2014 over systeemfraude met toeslagen toegelicht2. Hierin is aangegeven dat een effectievere aanpak van fraude maatregelen vergt die er toe zullen leiden dat burgers onder omstandigheden met een minder dienstverlenende Belastingdienst worden geconfronteerd. De dienstverlenende houding blijft bestaan, maar in de afweging tussen dienstverlening en fraudebestrijding zal de balans vaker in het voordeel van fraudebestrijding moeten doorslaan.
Mag de Belastingdienst opschorten of stopzetten als de toeslaggerechtigde de gevraagde informatie aanlevert en deze informatie geen aanwijzingen bevat dat geen recht bestaat op toeslagen?
Nee. Als er geen aanwijzingen zijn of als uit de aangeleverde informatie niet blijkt dat er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag, mag deze niet opgeschort of gestopt worden door de Belastingdienst/Toeslagen.
Waren de beleidsinstructies voor controle, stopzetten en terugvorderen van kinderopvang 2014 en 2015 in overeenstemming met de Awir? Indien zij niet in overeenstemming daarmee waren, op welk(e) punt(en) was er dan een afwijking?
Zie antwoord vraag 10.
Welke wijzigingen in beleid vonden er plaats in 2013 en 2014 naar aanleiding van de zogenaamde Bulgarenfraude?
Op 1 januari 2014 is de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit in werking getreden. Deze wet bevat een aantal maatregelen om fraude tegen te gaan, waaronder meer mogelijkheden voor de Belastingdienst/Toeslagen om vooraf (voordat toeslagen worden uitbetaald) controles uit te voeren waardoor de rechtmatigheid wordt vastgesteld. De aandacht voor de in het voorjaar van 2013 in de publiciteit gekomen fraude heeft de ontwikkeling van de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen in een stroomversnelling gebracht. Het toezicht van de Belastingdienst/Toeslagen werd hierdoor verscherpt. Dat heeft geleid tot het «strenger» handelen van de Belastingdienst/Toeslagen en het stevig optreden bij een sterk vermoeden van het onrechtmatig gebruik van toeslagen. Dat levert automatisch ook meer hinder op voor goedwillende toeslagontvangers.
Zijn er ouders, kinderopvanginstellingen/gastouders en bemiddelingsbureaus die een onnodig grote schade geleden hebben van het abrupt stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag in 2014? Zo ja, om hoeveel mensen en instellingen gaat het dan?
Daar is niets van gebleken. Een ieder die meent dat hij als gevolg van onrechtmatig handelen schade heeft geleden kan overigens individueel een verzoek om schadevergoeding doen. Dit verzoek zal dan worden getoetst aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Gezien de hoeveelheid aan informatie die verzameld en beoordeeld diende te worden, was beantwoording binnen de reguliere termijn van 3 weken niet mogelijk.
De rechtmatigheid van de afvloeiingsregeling bij de douane en de FIOD in de slotwet 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat medewerkers van de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) ook gebruik mochten maken van de vertrekregeling inclusief de vertrekbonus, ook al werd er met de Investeringsagenda niet gereorganiseerd of bezuinigd bij die diensten?
Ja.
Herinnert u zich dat voor deze reorganisatie gebruik gemaakt werd van de remplaçantenregeling in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)?
Ja.
Herinnert u zich dat er bij de Douane 301 en bij de FIOD 82 medewerkers vertrokken met een vertrekpremie?
Ja.
Wat waren de totale kosten van de premies (inclusief naheffing) die de douanemedewerkers en de FIOD-medewerkers ontvangen hebben?
Er is in 2016 circa € 34,5 miljoen uitbetaald. In 2017 is nog een bedrag uitbetaald van circa € 5,4 miljoen aan medewerkers die in 2016 gebruik hebben gemaakt van de regeling.
Herinnert u zich dat de heren Borstlap en Joustra daarover schrijven: «Bij een vergelijking met de remplaçantenregeling uit het ARAR, valt op dat met voormelde uitstroommogelijkheid voor de medewerkers van de Douane en de FIOD:
Ja.
De twee situaties waarop de remplaçantenregeling van het ARAR ziet, zijn dan ook niet van toepassing op medewerkers van de Douane en de FIOD»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer hierover opmerkt: «Een andere vraag was of de remplaçantenregeling (artikel 49xx van het ARAR) juist is toegepast voor de medewerkers van Douane en FIOD. Er was namelijk geen sprake van een directe plaatsing van een geremplaceerde. Wij constateren dat het ARAR geen termijn stelt aan het moment waarop een geremplaceerde de plaats moet innemen van een remplaçant. Als we ervan uitgaan dat dit op enig moment wel gebeurt, lijkt toepassing van dit artikel mogelijk voor de medewerkers van Douane en FIOD.»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Een 1-op1-koppeling tussen de geremplaceerde en de remplaçant is echter niet noodzakelijk. Wel zal inzichtelijk moeten zijn dat het vertrek van een medewerker als remplaçant (op termijn) tot gevolg heeft dat een VWNW-kandidaat wordt geplaatst.»?3 Herinnert u zich dat u functies bij de Douane en FIOD eerst heeft opengesteld voor van werk naar werk-kandidaten (VWNW-kandidaten)?4
Ja.
Hoe komt het dan dat u, getuige de antwoorden op de feitelijke vragen over de wijzigingen samenhangende met de Voorjaarsnota over de begroting van het Ministerie van Financiën, nog steeds de vraag niet kunt beantwoorden hoeveel VWNW-kandidaten een van de vervulde vacatures die bij de Douane (201) en de FIOD (99) hebben gekregen?
Dit is nader bekeken en hieruit komt naar voren dat tot nu toe vijf VWNW- kandidaten ingestroomd zijn op functies bij de Douane en FIOD.
Van hoeveel vrijgekomen arbeidsplaatsen bij de Douane en de FIOD (vacatures) kunt u op dit moment aantonen dat zij direct door een VWNW-kandidaat zijn vervuld?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel vrijgekomen arbeidsplaatsen bij de Douane en de FIOD (vacatures) kunt u op dit moment aantonen dat zij middels meerdere stappen (ketens) van medewerkers met een nieuwe functie uiteindelijk door een VWNW-kandidaat zijn vervuld?
Naast de 5 VWNW-kandidaten, zoals genoemd bij vraag 10, zijn 129 medewerkers binnen de Belastingdienst doorgestroomd naar Douane en 4 naar de FIOD. Op dit moment wordt nader bekeken of deze kandidaten onder de voorwaarden van de remplaçantenregeling vallen. Ook voor de openstaande en toekomstige plekken wordt eerst gekeken naar interne doorstroming.
Binnen hoeveel tijd moeten deze stappen (ketens) te identificeren zijn om nog te passen binnen het ARAR? Kunt u aangeven wat een redelijke termijn zou kunnen zijn op grond van doel en strekking van het ARAR?
Het ARAR stelt geen termijn. De Belastingdienst wil de plekken waarop medewerkers bij Douane en FIOD met toepassing van de remplaçantenregeling zijn vertrokken, laten vervullen door een VWNW-kandidaat dan wel dat met het vertrek van de medewerker een bijdrage wordt geleverd aan een taakstelling. In het AO van 8 juni jl. heb ik gezegd het een hele klus te vinden, maar de Belastingdienst doet er alles aan.
Hoeveel van deze stappen (ketens) mogen er maximaal gevormd worden om nog te kunnen kwalificeren als passend binnen het ARAR? Kunt u aangeven wat een redelijke termijn zou kunnen zijn op grond van doel en strekking van het ARAR?
In de nota van toelichting bij het artikel 49xx ARAR en in de Circulaire uitvoering Overeenkomst Sociaal Beleid Rijk: van werk naar werk (VWNW) beleid is aangegeven dat het de bedoeling is dat remplaceren op een transparante, navolgbare wijze plaatsvindt. Daarin is niet bepaald hoe lang de keten mag zijn en/of binnen welke termijn de keten moet zijn afgerond, maar is wel aangegeven dat deze transparant en navolgbaar moet zijn.
Kunt u, voordat de Kamer bij de slotwet moet besluiten over kwijting over het jaar 2016 aangeven of de remplaçantenregeling juist en rechtmatig is toegepast?
Bij toepassing van de remplaçantenregeling (in het bijzonder artikel 49xx van het ARAR) worden specifieke aanvragen op dat moment getoetst aan het voldoen aan de voorwaarden van de voorliggende regeling. De Algemene Rekenkamer heeft in het Verantwoordingsonderzoek 2016 bij het jaarverslag van de Financiënbegroting geconstateerd dat het ARAR geen termijn stelt aan het moment waarop een geremplaceerde de plaats moet innemen van een remplaçant. Na toetsing, toekenning en feitelijke betaling is dan ook sprake van een rechtmatige uitgave overeenkomstig de remplaçantenregeling.
Kunt u deze vragen daarom een voor een en vóór maandag 3 juli 2017 om 18.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Terugkerende jihadisten naar Zweden die een nieuwe identiteit krijgen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Zweedse autoriteiten sommige terugkerende jihadisten uit Syrië/Irak een nieuwe identiteit geven en dat de lokale autoriteiten niet op de hoogte zijn waar zij leven?1
Ja.
Is het bij u bekend hoeveel Zweedse jihadisten een nieuwe identiteit gekregen hebben?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is. Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden De Roon, De Graaf en Wilders (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2535).
Staan deze jihadisten gesignaleerd in de Europese systemen?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Welke landen in de EU geven aan jihadisten een nieuwe identiteit?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Hoe beoordeelt u het beleid van een land in de EU en in de Schengenzone, waar je dus zonder belemmering naar toe kan reizen, om een aantal jihadisten een nieuwe identiteit te geven en zo een tweede kans te geven, inclusief de mogelijkheid om door de hele EU te reizen?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Levert deze aanpak een gevaar op voor andere EU landen?
Deelt u de mening dat hier grote risico's aan verbonden zijn en bent u bereid dit in de EU aan te kaarten?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
De bankenredding in Italië, waarbij Italië de regels voor de bankenunie aan zijn laars gelapt heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse regering zondagavond 25 juni 2017 een decreet heeft uitgevaardigd om twee banken te redden, namelijk de «Banca popolare di Vicenza» en de «Veneto Banca»?1
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse overheid afgelopen weekend een plan heeft ingediend bij de Europese Commissie. Dit plan voorziet in de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid. Als onderdeel van dit plan worden sommige onderdelen verkocht aan een andere Italiaanse bank, Intesa Sanpaolo. Op zondag 25 juni jl. heeft de Commissie middels een persbericht laten weten goedkeuring te hebben verleend voor de steun ten behoeve van de liquidatie van deze banken.2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen bail-in van enige betekenis plaatsvindt, omdat de senior bondholders 100% terugkrijgen en dat de junior bondholders 80% van hun geld terugkrijgen, terwijl de overnemende partij, Intesa, al verklaard heeft beschikbaar te zijn om dit aan te vullen tot 100%?2
De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden hebben – zoals vereist door de staatssteunregels – volledig bijgedragen aan de kosten. Er is dus sprake van een bail-in tot en met junior. Naar onze informatie – die gebaseerd is op meest recente financiële verslaglegging van de twee banken (31 december 2016)4 – gaat het in totaal om zo’n € 4,0 mld aan aandelen en € 1,2 mld aan junior bonds, waarmee de verliezen worden opgevangen. Voor zover bekend vindt er geen bail-in van senior schulden plaats. De thans geldende staatssteunregels vereisen ook geen bail-in van senior schuld wanneer steun aan een bank wordt verleend. Ook de regels met betrekking tot de resolutie van een bank (i.e. de BRRD/SRM) vereisen niet dat senior schuldeisers altijd verliezen moeten absorberen.5
Uit het artikel waar het lid Omtzigt naar verwijst blijkt niet dat alle obligatiehouders hun geld terugkrijgen. Het artikel spreekt over de compensatie van een deel van de junior obligatiehouders, namelijk kleine (retail) investeerders. In het algemeen klopt het dat retail investeerders kunnen worden gecompenseerd in gevallen waar sprake is geweest van misleidende verkoop (misselling) van obligaties door banken. Een dergelijke compensatieregeling is eind 2015 ook toegepast bij vier andere kleine Italiaanse banken.6
Bent u ervan op de hoogte dat de markt er al lang rekening mee hield dat deze bondholders (junior en senior) veel van hun geld zouden verliezen en dat houders van deze bonds dus een wel heel positieve verrassing gehad hebben, die betaald is door de Italiaanse staat c.q. de Italiaanse belastingbetaler?3
Op de markten voor financiële instrumenten spelen dagelijks verschillende verwachtingen en sentimenten. Het is niet aan mij om daarover te speculeren.
Hoe kan het dat de Italiaanse staat garant staat voor slechte leningen en garant staat voor een aantal bondhouders, terwijl de afspraak in de bankenunie toch echt was dat er in voorkomende gevallen een bail-in zou plaatsvinden?
Op grond van de staatssteunregels kunnen lidstaten bij een faillissement liquidatiesteun verlenen.9 Doel van liquidatiesteun moet zijn dat een «exit» proces van niet-levensvatbare banken gecontroleerd verloopt, ter voorkoming van een ernstige verstoring in (een deel van) de economie van een lidstaat. Op grond van de bankenmededeling is bij liquidatiesteun in elk geval lastendeling (bail-in t/m junior) vereist.
Het persbericht van de Europese Commissie van zondag 25 juni jl. beschrijft de steunmaatregelen van de Italiaanse staat ten behoeve van de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.10 Het volledige besluit van de Commissie wordt op een later moment gepubliceerd.11 De liquidatiesteun bestaat volgens het persbericht uit financiële injecties van in totaal € 4,785 mld en garanties met een maximum van € 12 mld op de financiering die Intesa Sanpaolo verschaft voor de liquidatie van de banken. De financiële injecties en garanties van de Italiaanse overheid worden gedekt door senior vorderingen op de activa in de boedel van de te liquideren banken. Hierdoor vallen de netto kosten voor de Italiaanse staat volgens de Commissie naar verwachting een stuk lager uit dan de genoemde bedragen. De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, delen, conform de staatssteunregels, wel in de lasten (bail-in tot en met junior). Ook hebben Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca eerder dit jaar al steun ontvangen ten behoeve van hun liquiditeitspositie.12
Verder ben ik niet bekend met aanvullende steunmaatregelen, zoals een aanvullende afkoopsom voor medewerkers, bovenop de bedragen die ik hierboven heb genoemd. Wel heeft de Europese Commissie in haar persbericht opgemerkt dat de financiële injecties ook dienen voor de overdracht van personeel naar Intesa Sanpaulo.
Is het waar dat de Italiaanse staat:
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in al die maanden geen enkele private partij gevonden is om te investeren in deze twee banken, zodat aan de Europese voorwaarde van nieuw privaat geld niet voldaan is?
In 2016 is door het Atlante fonds13 zo’n € 3,5 mld geïnvesteerd in Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Het lijkt er op dat het Atlante fonds en andere private partijen geen interesse hadden om (opnieuw) in de banken te investeren. Volgens de Single Resolution Board(SRB) waren er ook geen alternatieve private oplossingen voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.14 Het klopt dat in alle gevallen eerst gezocht moet worden naar private oplossingen voor eventuele tekorten. Dat is dus niet gelukt.
Op welke wijze was de Europese Centrale Bank betrokken bij de redding en heeft zij toestemming gegeven?
Op vrijdag 23 juni 2017 concludeerde de Europese Centrale Bank (ECB) dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of waarschijnlijk zouden falen («failing or likely to fail»).15 Volgens de ECB beschikten de banken over onvoldoende kapitaal en voldeden ze daardoor niet meer aan de eisen. De ECB heeft haar oordeel gecommuniceerd aan de resolutieautoriteit van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, de SRB. De SRB heeft op haar beurt geconcludeerd dat er geen alternatieve (private) oplossingen beschikbaar waren voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Daarmee waren de eerste twee criteria voor resolutie vervuld. Vervolgens heeft de SRB geoordeeld dat resolutie niet in het publiek belang was (het derde criterium).16 Volgens de SRB vervulden de banken geen kritieke functies en zou hun falen naar verwachting geen ongunstig effect hebben op de financiële stabiliteit.17 Doordat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, dienden beide banken te worden geliquideerd onder nationaal insolventierecht. Op zaterdag 24 juni jl. heeft de Italiaanse overheid haar plan voor steun ten behoeve van de liquidatie van de banken aan de Commissie gemeld. De Commissie heeft dit op zondag 25 juni jl. goedgekeurd. Het persbericht van de Commissie noemt als overweging van Italië om de steun te verlenen het voorkomen van een economische verstoring in de Veneto-regio. De Commissie heeft daarin geoordeeld dat de operatie voldoet aan de staatssteunregels, dat de resterende activiteiten worden geherstructureerd en verkleind, en dat dit mogelijke verstoringen in de Europese markt beperkt. Ook oordeelt de EC dat Intesa is geselecteerd na een open en transparant proces.
Op welke wijze was de Single Resolution Board betrokken en heeft zij toestemming gegeven voor deze redding?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u stap voor stap aangeven welke stappen gezet zijn in de afwikkeling/overname van de banken, wie daarvoor toestemming gaf en of de regels van de bankenunie gevolgd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken? Houdt Italië zich aan de regels van de bankenunie?
De regels voor de bankenunie waar het lid Omtzigt naar verwijst zien op gemeenschappelijke regels voor en uitvoering van toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke EU regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Zowel de ECB als SRB hebben de relevante regels uit de BRRD en de SRM verordening toegepast. De ECB heeft op basis van die regels geconcludeerd dat de banken faalden of dreigden te falen en de SRB heeft vervolgens beoordeeld in hoeverre er private oplossingen beschikbaar waren en of resolutie in het publiek belang was. Omdat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, restte er voor beide banken op grond van de BRRD en de SRM verordening enkel liquidatie onder het nationale insolventierecht. De regels over de liquidatie van banken in insolventie zijn – met uitzondering van de regels over het verlenen van staatssteun bij liquidatie – niet geharmoniseerd. Dit bevestigd opnieuw dat het nodig is te kijken naar verder harmonisatie van nationale insolventiewetgeving.
Italië heeft in deze casus na goedkeuring van de Commissie – en nadat aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden in de lasten hebben gedeeld – staatssteun verleend. In dat kader heeft Italië ervoor gekozen om depositohouders te beschermen, zonder dat senior schuldeisers een bijdrage hebben moeten leveren. Het is onduidelijk of resolutie (indien de SRB hiertoe had besloten), voor de crediteuren van de banken tot een significant andere uitkomst zou hebben geleid. Zo is onduidelijk hoeveel een bail-in van senior bonds zou hebben opgeleverd.
Ondanks dat de regels in deze casus zijn gevolgd, vind ik het van belang dat de Europese Commissie uitleg geeft over haar overwegingen om goedkeuring te geven aan deze forse staatssteun. Daarvoor is het allereerst van belang om het volledige besluit van de Commissie af te wachten, waarin doorgaans wordt ingegaan op welke wijze de liquidatiekosten beperkt blijven tot het noodzakelijke minimum.
Wat mij betreft is voor de toekomst ook van belang dat banken meer dan nu beschikken over een substantiële laag relatief eenvoudig bail-inbaar vermogen, de zogenaamde Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL). Daarmee zullen banken beter in staat zijn om verliezen op te vangen, en kunnen zij zo nodig ook relatief eenvoudig worden geherkapitaliseerd. Het Europese voorstel voor een crediteurenhiërarchie waarbij lidstaten in hun nationale wetgeving een nieuwe laag dienen te creëren tussen achtergestelde schulden (junior) en de reguliere concurrente vorderingen (senior) kan hier aan bijdragen. Deze nieuwe laag «niet-preferente senior» schuld kan in resolutie onderhevig zijn aan bail-in nadat kapitaalinstrumenten zijn afgeschreven of omgezet, maar zonder dat andere senior schulden, die soms moeilijk bail-inbaar zijn, geraakt moeten worden.18 Het Maltese voorzitterschap heeft over de crediteurenhiërarchie in juni een raadsakkoord bereikt en de onderhandelingen met het Europees parlement (EP) zullen worden gestart wanneer het EP daar klaar voor is.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden mogelijk betrokken kunnen worden bij een debat in de laatste week voor het aanstaande zomerreces?
Ja.
Het beleidsbesluit over de indeling van uitzendbureaus en andere organisaties bij de sectorcodes sociale zekerheid, waardoor sociale lasten fors kunnen toenemen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in de staatscourant de «Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 mei 2017, 2017–0000076375, tot wijziging van de Regeling Wfsv in verband met afschaffing voor nieuwe gevallen van de mogelijkheid om uitzendbedrijven in een andere sector dan de uitzendsector in te delen» heeft laten plaatsen?1
Ja. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze regeling, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën laten plaatsen.
Klopt het dat door deze nieuwe regeling twee soorten vaksector-uitzendbureaus ontstaan onder de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), namelijk degenen die vóór 24 mei 2017 een aanvraag voor sectorindeling hebben ingediend en degenen die dat ná die datum gedaan hebben?
Er bestond voor 24 mei al een onderscheid tussen werkgevers die arbeid ter beschikking stellen aan derden (hierna uitzendbedrijven), te weten uitzendbedrijven die waren ingedeeld in de uitzendsector en uitzendbedrijven die op hun verzoek in «vaksectoren» waren ingedeeld. Uitzendbedrijven die voor inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wijzigingsregeling zijn ingedeeld in een vaksector blijven daar vooralsnog ingedeeld. Na die datum kunnen nieuwe uitzendbedrijven alleen worden ingedeeld in de uitzendsector. In afwachting van een definitieve regeling vond ik het aangewezen om de uitzonderingsbepaling zo snel mogelijk te bevriezen.
Klopt het dat de vaksector-uitzendbureaus van voor 24 mei 2017 in de regel veel lagere sociale premies zullen betalen dan de uitzendbureaus die na die datum een aanvraag ingediend hebben? Hoe groot kan het verschil in loonkosten hierdoor zijn voor twee identieke ondernemingen?
Uitzendbedrijven die zijn ingedeeld in een vaksector blijven vooralsnog de premie van die sector betalen in plaats van de hogere premies die gelden in de uitzendsector. Het gaat hier om de premie voor werkloosheid voor de sectorfondsen, voor kleine bedrijven die publiek verzekerd zijn voor ziekte en arbeidsongeschiktheid en de premie voor de Werkhervattingskas. Omdat het hier de bekostiging van het eerste half jaar aan WW-uitkeringen betreft, worden deze premies in principe kostendekkend vastgesteld. Het verschil tussen de premie geldend in de vaksector en de premie geldend in de uitzendsector is afhankelijk van de premie per sector. In de onderstaande tabel worden de premies van de vaksectoren waar de meeste uitzendbedrijven actief zijn weergegeven, evenals het verschil met de premie in de uitzendsector. Omdat binnen de uitzendsector de premies verder worden gedifferentieerd, zijn hier de relevante premies voor uitzendkrachten zonder uitzendbeding opgenomen.
Premies vaksectoren
Maximale verschil tussen vaksector en uitzendsector
Havenbedrijven
3,73%
5,31%
Metaal en techniek
1,85%
7,19%
Gezondheidszorg
2,00%
7,04%
Overig goederenvervoer
2,20%
6,84%
Horeca korte contracten
4,38%
4,66%
Agrarisch korte contracten
3,28%
5,76%
Algemene industrie
2,15%
6,89%
Overig personenvervoer
4,60%
4,44%
Openbaar vervoer
1,61%
7,43%
Slagersbedrijven
3,32%
5,72%
Elektrotechnische industrie
2,15%
6,89%
Koopvaardij
1,83%
7,21%
Dit premievoordeel heeft er mede voor gezorgd dat meer dan 50% van de uitzendarbeid nu is ingedeeld buiten de uitzendsector. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan het leidende principe van de sectorpremies: de vervuiler betaalt. De uitzonderingsbepaling op grond waarvan indeling in de vaksector mogelijk is, was bedoeld voor uitzendbedrijven die uitzenden op contracten zonder uitzendbeding in de veronderstelling dat dit meer vaste krachten zouden zijn. In de praktijk is echter gebleken dat contracten van uitzendbedrijven zonder uitzendbeding vrijwel even flexibel zijn als contracten met uitzendbeding. Door de uitzonderingsbepaling wordt uitzendarbeid niet geprijsd zoals volgens de geldende wet- en regelgeving de bedoeling is. Daarom ben ik overgegaan tot bevriezing van de huidige situatie, vooruitlopend op een definitieve oplossing. Ik achtte een snelle actie noodzakelijk gezien de toenemende snelheid waarmee de verschuiving van uitzendarbeid vanuit de sector uitzendbedrijven naar andere sectoren is opgetreden. Ook wil ik snelheid maken met het treffen van een definitieve oplossing.
Wat is de objectieve rechtvaardigingsgrond om dit verschil tot in lengte van jaren te laten voortduren? Zal dit onderscheid stand houden bij een rechter?
Op basis van cijfers van UWV en de Belastingdienst bleek dat inmiddels meer dan 50% van geregistreerde uitzendarbeid plaatsvindt buiten de uitzendsector. Deze trend zorgt voor een oneigenlijk premievoordeel voor uitzendbedrijven die zijn ingedeeld in de vaksector en een premiestijging voor de overige werkgevers in de vaksectoren. Het faciliteren van deze trend door de overheid vind ik ongewenst en daarom is met onderhavige regeling de huidige situatie bevroren. Dit is gebeurd vooruitlopend op het uitwerken van een definitieve oplossing voor de uitzonderingsbepaling en de onbedoelde effecten ervan. Het is niet mijn bedoeling
om het in het verleden ontstane onderscheid in premiebehandeling van overigens gelijke bedrijven langdurig te continueren. Vandaar mijn streven gericht op een definitieve regeling per 1 januari 2019.
Kunt u aangeven op basis van welk gebleken bewijs van verschil in gebruik van sociale verzekeringen, u dit besluit genomen heeft?
De premies voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas zijn gebaseerd op de instroom van werknemers uit deze sectoren in uitkering tegen werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Zie ook de antwoorden bij vraag 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat de wijziging van 18 mei 2017 geen gevolgen heeft voor personeel-bv's die uitsluitend arbeidskrachten ter beschikking stellen binnen het eigen concern (intra-concern) en dus niet of nagenoeg geheel niet (90%-criterium) aan derde partijen personeel uitlenen? Maakt het hierbij nog verschil of «leiding en toezicht» wel of niet door de binnen het concern inlenende vennootschap wordt uitgeoefend?
Voor bestaande ondernemingen die al zijn ingedeeld in de vaksector verandert niets met de regeling van 18 mei. Voorafgaande aan de wijzigingsregeling vielen personeels-bv’s onder de (nu bevroren) uitzondering dat zij werden ingedeeld in de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor de werkgever het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt. Omdat er bij personeels-bv’s alleen binnen hetzelfde concern arbeidskrachten worden uitgezonden en omdat niet is beoogd om deze onder sector 52 te laten vallen, worden deze uitzendovereenkomsten, ook als het om nieuwe ondernemingen gaat, uitgezonderd van de verplichte indeling in de sector uitzendbedrijven. Deze personeels-bv’s worden dus ingedeeld in de vaksector waarin zij hun personeel laten werken. Ik ben voornemens dit expliciet op te nemen in de definitieve regeling Aan de Belastingdienst is gevraagd om hierop in de uitvoering al vast te anticiperen. Dat geldt dan voor nieuwe ondernemingen.
Kunt u aangeven hoe de wijziging van 18 mei 2017 uitpakt voor een zzp-er die via een eigen bv werkt? Valt de bv van zo’n zzp-er ook onder de reikwijdte van het begrip «uitzendbedrijf»?
Een zzp-er die via een eigen bv werkt is in de regel geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Als zodanig speelt dan ook de problematiek van sectorpremie niet. In de situatie waarin de zogenaamde zzp’er via een «constructie» desondanks voor de werknemersverzekeringen als werknemer van zijn BV wordt aangemerkt, en deze werknemer ter beschikking werd gesteld om onder leiding en toezicht van de inlener te werken, vindt indeling van de BV plaats met toepassing van de uitzendregels. Indeling vond voor de wijziging dan plaats in een vaksector. Door de wijziging vervalt deze mogelijkheid voor nieuwe gevallen. Dit is niet anders dan bij alle overige uitzendbedrijven. Ik zie geen reden om hier een uitzondering voor te maken. Deze werkgevers vallen in deze situatie onverkort onder de (nieuwe) uitzendregels.
Blijft een bestaande sectorindeling van rechtswege bestaan of bent u voornemens de indelingsbeschikking ten nadele van een werkgever te herzien?
De bestaande sectorindeling blijft intact. De regeling van 18 mei 2017 bevriest de situatie zoals die was vóór inwerkingtreding. Dit vooruitlopend op het inwerkingtreding van een definitieve oplossing omtrent de uitzonderingsbepaling en de onbedoelde effecten ervan.
Kan een werkgever in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen ontlenen aan een indelingsbeschikking qua sectorindeling?
Ja. Daar verandert onderhavige regeling niks aan.
Waarom heeft u de Kamer niet op de hoogte gesteld van deze vrij ingrijpende wijziging?
Deze wijziging betreft een ministeriele regeling. Er is gebruik gemaakt van de beleidsvrijheid om de onbedoelde effecten van een uitzonderingsbepaling in de financiering van de werknemersverzekeringen zo snel mogelijk te stoppen. Ik achtte een snelle actie noodzakelijk gezien de toenemende snelheid waarmee de verschuiving van uitzendarbeid vanuit de sector uitzendbedrijven naar andere sectoren is opgetreden. Daarnaast betreft de maatregel alleen het bevriezen van de huidige situatie, waardoor de gevolgen van het besluit beperkt zijn. Deze omstandigheden zijn uiteraard anders bij een definitieve regeling, die daarom al in de conceptfase met sociale partners zal worden besproken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Lekkages bij AKZO-Nobel in Twente |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Stientje van Veldhoven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer lekke boring AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u een lijst geven van alle lekkages die AkzoNobel de afgelopen twee jaar gemeld heeft bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Kunt u per lekkage aangeven wat het betrof, welke hoeveelheid van welke stof is vrijgekomen en hoeveel tijd er zat tussen het begin van de lekkage en de melding bij SodM?
Op 5 juli 2016 heb ik uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de tijdlijn betreffende de melding van de lekkage van boorput 335, het onderzoek naar deze lekkage en over het door SodM ingestelde integriteitsonderzoek naar alle 551 boorputten van AkzoNobel.
SodM heeft AkzoNobel gevraagd om lijsten op te stellen waarin alle lekkages uit de transportleidingen en boringen vanaf 1994 zijn weergegeven. AkzoNobel heeft deze lijsten gepubliceerd op haar website3 en houdt de lijsten ook actueel.
In de lijsten heeft men voor iedere lekkage, tot dusver bekend, de datum van de lekkage, de gelekte vloeistoffen en de gelekte hoeveelheden opgenomen. Ook zijn de recentelijk onderzochte boorputten opgenomen waarvan is gebleken dat deze niet lek zijn. De lijsten zijn door SodM gecontroleerd en juist bevonden.
Kunt u aangeven welke mogelijke gevolgen deze lekkages hebben op de omgeving en de waterkwaliteit?
SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij het onderzoek en de sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente. Men heeft daarbij aangegeven dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. In de omgeving van elke put die gelekt heeft, wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Als daarbij een verontreiniging wordt geconstateerd zal AkzoNobel naar gelang de aard en omvang van de verontreiniging een bodemsanering moeten uitvoeren. Uit de tot nu toe uitgevoerde bodemonderzoeken is gebleken dat de bodemverontreinigingen beperkt zijn tot circa 20 meter uit de put. Op dit moment lijken de mogelijke gevolgen dan ook beperkt te zijn tot de onmiddellijke nabijheid van de lekke putten. In mijn brieven4 5 aan uw Kamer van 5 juli en 13 september 2016 ben ik nader ingegaan op de gevolgen voor de omgeving en de wijze waarop de verontreinigingen worden gesaneerd.
Wat zijn de consequenties van deze recente, en zoveelste lekkage nu AkzoNobel al onder verscherpt toezicht van SodM staat?
In mijn brief6 van 27 januari 2017 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit onderzoek naar de boorputten van AkzoNobel. Op dit moment beschikt AkzoNobel over 551 boorputten, zijnde 87 actieve putten, 322 inactieve putten en 142 verlaten putten. Uit het onderzoek is gebleken dat 35 inactieve putten een verhoogde kans op lekkage. Inmiddels zijn er 17 van deze inactieve putten met een druktest beproefd. Hiervan bleken er 12 lek te zijn. Voor het einde van 2017 zullen alle inactieve putten met een verhoogd risico op lekkage worden onderzocht. Het is niet ondenkbaar dat ook daar nog lekkende inactieve putten bij zullen zitten. Het is niet uitgesloten dat naar aanleiding van de resultaten van de testen het onderzoeksprogramma nog zal veranderen.
De onlangs geconstateerde lekkage in de inactieve boorput 329 is ontdekt tijdens het integriteitsonderzoek dat AkzoNobel in het kader van het verscherpt toezicht uitvoert en is onderdeel van het met SodM afgesproken onderzoeksprogramma. Het lek in put 329 geeft SodM geen aanleiding om voortijdig het onderzoeksprogramma aan te passen of het verscherpt toezicht te wijzigen.
Welke acties heeft SodM ondernomen sinds AkzoNobel onder verscherpt toezicht staat? Welke acties kan SodM nog verder ondernemen?
Het verscherpte toezicht houdt onder meer in dat een speciaal team van inspecteurs onder dagelijkse leiding van de Inspecteur-generaal der Mijnen er op toeziet dat AkzoNobel haar verantwoordelijkheid neemt. Dit regime blijft van kracht tot AkzoNobel heeft aangetoond dat de integriteit van alle putten en transportleidingen geborgd is binnen de kaders van wet- en regelgeving en op een manier die veilig is voor mens en milieu. SodM heeft bij AkzoNobel aangedrongen op gepaste urgentie bij onderzoek en sanering van lekkages en mogelijke verontreinigingen in Twente, en daarbij aangetekend dat de veiligheid van het personeel van AkzoNobel, omwonenden en milieu niet in het geding mag zijn. AkzoNobel heeft inmiddels stappen in de goede richting gezet en ligt op schema om het onderzoek betreffende de 35 geselecteerde boorputten voor 1 januari 2018 af te ronden.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de twee toezichtprojecten gericht op de zoutindustrie (zie Kamerstuk 32 849, nr. 84)? Wanneer worden deze bekend gemaakt?
Naar aanleiding van de incidenten bij AkzoNobel en vragen uit de samenleving, heeft SodM besloten twee toezichtprojecten uit te voeren die betrekking hebben op de zoutindustrie en op ondergrondse cavernes. Hierbij zullen op een geïntegreerde manier zowel geologische als technisch operationele aspecten onderzocht worden. De beide projecten zijn gestart en SodM verwacht in 2018 haar bevindingen en aanbevelingen te publiceren.
Welke resultaten heeft het inspectieproject van SodM «integriteit bestaande putten» opgeleverd (zie Kamerstuk 33 136, nr. 15, antwoord op vraag2? Is bij dit inspectieproject ook onderzoek gedaan naar putten die niet in gebruik zijn?
In de periode oktober 2016 tot en met april 2017 heeft SodM uitvoering gegeven aan het inspectieproject met als thema «Integriteit Bestaande Putten». In dit inspectieproject zijn alle elf mijnondernemingen die zich bezig houden met de opsporing en winning van olie en gas geïnspecteerd op veiligheid van kritische onderdelen en beheersaspecten van bestaande in gebruik zijnde putten. De focus was hierbij op:
De hoofdbevinding die SodM heeft opgetekend uit het inspectieproject is dat er geen putten zijn aangetroffen waaruit gas, olie of zout water naar de bodem lekt. Wel bleek dat drie van de elf mijnondernemingen onvoldoende voorzien in een Well Integrity Management System (WIMS). Ook bleek dat de meeste mijnondernemingen de criteria voor het melden en insluiten van een put niet altijd goed hebben vastgelegd in WIMS en voert men geen audits uit op dit WIMS. De desbetreffende mijnondernemingen zijn hierop aangesproken en hebben inmiddels verbeteringen doorgevoerd door het WIMS in lijn te brengen met de recentelijk ingevoerde internationale norm ISO/TS 16530–2 betreffende putintegriteit.
SodM is in april 2017 gestart met de uitvoering van het project om de algehele staat van de integriteit van alle in gebruik zijnde putten op land te duiden. «In gebruik» impliceert de mijnbouw-wettelijke status van een put die niet in aanleg is en ook niet buiten gebruik gesteld is. Alle andere statussen van een put, zoals inactief, ingesloten, gesuspendeerd, deels buiten gebruik gesteld, etc., vallen wel onder deze status van «in gebruik». SodM verwacht eind 2017 de eerste conclusies te kunnen trekken en zal dan ook aanbevelingen doen.
Vindt u het ook niet verontrustend dat er zoveel lekkages zijn bij niet in gebruik zijnde putten? Gaat u extra onderzoek laten doen naar de integriteit van oudere putten?
De lekkages van de putten zijn inderdaad verontrustend. Met name vind ik het verontrustend dat deze lekkages zo lang onopgemerkt zijn gebleven. De lekken in put 335 waren er al direct bij de aanleg van de put in 1987 en zijn pas in 2016 aan het licht gekomen. Voor SodM was dat dan ook een belangrijke reden voor het instellen van het verscherpt toezicht. SodM heeft sindsdien ook nog diverse projecten geïnitieerd (zie antwoorden op vragen 6 en 7). Tevens besteedt SodM extra aandacht aan de integriteit van bijvoorbeeld geothermieputten omdat deze een vergelijkbare configuratie hebben als de in bedrijf zijnde zoutwinningsputten.
In hoeverre kan het SodM toezicht houden op putten nadat deze niet meer in gebruik zijn?
De Mijnbouwwet maakt geen onderscheid tussen putten die in gebruik zijn en putten die niet in gebruik zijn. De inactieve putten van AkzoNobel moeten dan ook aan alle regels van de Mijnbouwwet voldoen totdat de put verlaten is.
Verlaten putten (de Mijnbouwwet spreekt over «buiten gebruik gestelde putten») vallen in principe niet meer onder de Mijnbouwwet zodra deze conform de Mijnbouwwet buiten gebruik zijn gesteld. Wel is de mijnonderneming nog op basis van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor buiten gebruik gestelde putten en ontstaat een bijzondere situatie als achteraf blijkt dat de put niet conform de Mijnbouwwet buiten gebruik is gesteld.
Kunt u voor elk van de lekkages die opgetreden zijn aangeven of AkzoNobel altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijft voor door lekkages veroorzaakte schade? Indien de aansprakelijkheid van AkzoNobel op een zeker moment vervalt, kunt u dan aangeven wanneer dat gebeurt en om welke reden?
Ingevolge artikel 6:175 van het Burgerlijk Wetboek (BW) rust de aansprakelijkheid bij degene die bij de aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis als aansprakelijke persoon werd aangewezen. Indien na de lekkage een ander exploitant wordt van het mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van de lekkage aansprakelijk was.
Volgens artikel 3:310 BW tweede lid, geldt voor verontreiniging van de bodem door een gebeurtenis zoals bedoeld in artikel 6:175 (BW), een verlengde termijn van 30 jaar. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Indien AkzoNobel ooit wordt overgenomen, is er dan enige mogelijkheid dat de overnemende partij niet alle aansprakelijkheid voor kosten van bestaande en toekomstige lekkages overneemt van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Vereniging Eigen Huis wil regeling restschuld behouden’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vereniging Eigen Huis wil regeling restschuld behouden»?1
Ja.
Hebben vertegenwoordigers van de Vereniging Eigen Huis (VEH), de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs in onroerende goederen (NVM) en/of hypotheekverstrekkers contact met u opgenomen over het genoemde probleem?
De Vereniging Eigen Huis heeft op 1 juni jl. een brief over de fiscale restschuldregeling gestuurd aan de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Erkent u met de partijen in het bericht dat het herstel op de woningmarkt nog lang niet overal merkbaar is en dat het huis van 340 000 mensen nog «onder water» staat, dat wil zeggen dat hun hypotheek hoger is dan de huidige waarde van hun huis?
De restschuldregeling is als crisismaatregel ingevoerd met ingang van 29 oktober 2012 voor een termijn van vijf jaar en loopt op 31 december 2017 af. De maatregel had tot doel de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Personen met een zogenoemde onderwaterhypotheek – waarbij de waarde van de eigen woning lager is dan de op die woning rustende schuld – konden door de tijdelijke aftrekbaarheid (maximaal 15 jaar) van de rente en kosten op de bij verkoop van die woning resterende schuld in staat worden gesteld te verhuizen. In het jaar dat de regeling werd ingevoerd bedroeg het aantal woningtransacties ongeveer 117.000, een aanzienlijke daling ten opzichte van een gemiddeld niveau van vóór de crisis van ongeveer 200.000. De doorstroming op de woningmarkt heeft zich inmiddels hersteld. In 2016 bedroeg het aantal transacties bijna 215.000 (bron: CBS). In onderstaande figuur is het verloop van het aantal transacties over de periode vanaf 2000 weergegeven. Op macroniveau is doorstroming hersteld.
Niet alleen het aantal transacties is fors gestegen, ook de huizenprijzen vertonen weer een (soms forse) stijging. Hoewel het herstel van de woningmarkt over Nederland niet gelijk verdeeld is, stijgen de prijzen in alle provincies. Zie de hierna opgenomen figuur (bron: CBS).
Bij aanvang van de registratie van het aantal onderwaterhypotheken door De Nederlandsche Bank in 2013 bedroeg het onderwaterpercentage maar liefst 36%. Eind 2016 stond nog bijna 18% van de Nederlandse huishoudens onder water. Dit komt overeen met zo’n 620.000 huishoudens. Het aantal onderwaterhypotheken zal verder dalen als gevolg van de stijgende huizenprijzen en de woningmarktmaatregelen van de afgelopen jaren (waaronder de afbouw van de maximale loan to value (LTV)-ratio en de aflossingseis voor de hypotheekrenteaftrek die vanaf 1 januari 2013 geldt voor nieuwe hypotheken). Zowel het aantal restschulden als de omvang daarvan zullen daardoor ook verder dalen.
Ook vóór de crisis stond al zo’n 13% van de huishoudens onder water. Gelet op de daling van het onderwaterpercentage in de afgelopen jaren (in 2016 daalde dit bijvoorbeeld met 8%-punt tot 18%) is het niet onwaarschijnlijk dat dit percentage einde 2017 weer op het niveau van voor de crisis zal staan, met als groot verschil dat de rente nu veel lager is.
Deelt u de mening dat de restschuldregeling een goede steun in de rug geweest is voor mensen die altijd netjes hun hypotheek betaald hadden en, ondanks het feit dat hun huis onder water stond, toch konden verhuizen bijvoorbeeld om elders een baan te aanvaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regeling restschuld die eind 2017 afloopt te verlengen voor een periode van zeg drie jaar?
In mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb ik aangegeven dat de problematiek die in 2012 aanleiding was voor het introduceren van de restschuldregeling sterk is afgenomen. Bij de introductie is ervoor gekozen om deze crisismaatregel tijdelijk van aard te maken. Nu, vijf jaar later is de conclusie dat het herstel van de woningmarkt sterker is geweest dan toen kon worden verwacht. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze regeling, die geïntroduceerd is als crisismaatregel, te verlengen met bovendien een fiscale derving als gevolg.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, zodat het onderwerp zo nodig aan orde kan komen bij het aanstaande debat over de Voorjaarsnota?
In verband met de benodigde afstemming is het helaas niet gelukt deze antwoorden eerder te verzenden.
Hebt u de volgende zin gelezen in het verantwoordingsonderzoek 2016 van de Algemene Rekenkamer (ARK) over de stimuleringspremies bij de Belastingdienst: «Wij hebben de volgende aanvullende opmerking: We hebben geconstateerd dat een groot aantal medewerkers die een aanvraag ná 1 juli hadden gedaan om gebruik te mogen maken van de regeling, is geadviseerd om de aanvraag opnieuw te doen, maar dan met een datum vlak voor 1 juli. Dit is de datum tot waarop medewerkers een aanvraag konden doen om te mogen uitstromen met ontvangst van een volledige stimuleringspremie. Daarna wordt er een korting toegepast. Dit is voordelig voor deze medewerkers, maar nadelig voor de Belastingdienst.»?
Ja.
Klopt het dat er bij een aanvraag die voor 1 juli werd ingediend geen afslag bestond op basis van leeftijd en een medewerker dus twee volle jaarsalarissen kon krijgen en dat er na 1 juli 2016 een korting was voor mensen die minder dan 2 jaar verwijderd waren van hun AOW-leeftijd?
Op grond van de regeling werden medewerkers gekort op hun stimuleringspremie indien zij na 30 juni 2016 een aanvraag indienden en de uitstroomdatum binnen 18 maanden voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd lag. Indien zij de aanvraag voor 1 juli indienden, gold deze korting inderdaad niet. Overigens is het uitgangspunt in de vraag dat de medewerker in dat geval «dus twee volle jaarsalarissen» kon krijgen, onjuist. De maximale hoogte van de stimuleringspremie was € 75.000 bruto, tenzij het jaarsalaris (inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering) hoger was. In dat geval was het bruto jaarsalaris (inclusief vakantie- en eindejaarsuitkering) het maximum.
Klopt het dat meer dan 1.000 medewerkers die gebruik gemaakt hebben van de regeling 63 jaar of ouder waren en dat voor hen dit verschil buitengewoon materieel was, oftewel dat een aanvraag voor 1 juli vaak tienduizenden euro’s per persoon meer opleverde dan een aanvraag na 1 juli?
Het klopt dat meer dan 1.000 oudere medewerkers van 63 jaar en ouder binnen de geldende regels, gebruik heeft gemaakt van de regeling. Het stond de medewerker vrij om zich voor of na 1 juli aan te melden, met een uiterlijke datum van 31 augustus.
Hoeveel mensen hebben een aanvraag ingediend met een datum voor 1 juli, die pas na 1 juli is binnengekomen bij de Belastingdienst?
Deze situatie heeft zich niet voorgedaan.
Bij één medewerker is de regeling conform de voorwaarden van voor 1 juli geaccordeerd, terwijl de aanvraag net na 1 juli is ingediend. Deze medewerker had alles voorbereid om voor 1 juli de aanvraag in te dienen. In de week vóór 1 juli overleed de partner van deze medewerker, waardoor de aanvraag niet tijdig is ingediend. Uit coulance is deze alsnog geaccordeerd.
Hoe zijn aanvragen behandeld die na 1 juli zijn binnengekomen?
Conform de hiertoe geldende regels.
Wie hebben het advies gegeven aan een groot aantal medewerkers die een aanvraag ná 1 juli hadden gedaan om gebruik te mogen maken van de regeling, om de aanvraag opnieuw te doen, maar dan met een datum vlak voor 1 juli?
Er is niet geconstateerd dat dergelijke adviezen zijn gegeven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer was u op de hoogte van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel douaniers en medewerkers van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) zijn onder toepassing van artikel 49xx van het ARAR vertrokken?
Bij Douane zijn in totaal 321 medewerkers vertrokken. In fte’s zijn dat er 300.
Bij de FIOD zijn in totaal 85 medewerkers vertrokken. In fte’s 81.
Hoeveel van de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers – die allemaal ingevuld moeten worden – zijn tot nu toe vervuld?
Het antwoord voor de Douane op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, omdat de door de Douane ingezette wervingsrondes betrekking hadden op werving ter borging van de continuïteit op het proces (bij Douane was begin 2016 al sprake van een aanmerkelijke onderbezetting) en werving ter vervanging van uitstroom als gevolg van de remplaçantenregeling, waarbij conform rijksbeleid de vacature eerst is opengesteld voor VWNW-kandidaten (zie ook het antwoord bij vraag 12). Deze wervingen zijn gelijktijdig uitgevoerd. Het vraagt nadere analyse om aan te geven welke vacatures vervuld zijn.
Conform de afspraak met de Kamer stelt Douane alles in het werk om zo snel mogelijk op sterkte te komen.
De FIOD heeft 21 kritische functies vastgesteld, waarbij rekening gehouden is met de financiële- en formatieve kaders van de FIOD. Van deze kritische functies zijn er inmiddels 16 vervuld, waarbij conform rijksbeleid de vacature eerst is opengesteld voor VWNW-kandidaten. De overige procedures voor de vervulling van de resterende 5 functies lopen nog.
Hoeveel van de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers zijn tot nu toe ingevuld door een geremplaceerde?
De Douane heeft vanaf het voorjaar van 2016 drie grote wervingsrondes gehouden, gericht op het primair proces (groepsfuncties). Zoals gemeld ging het om vacatures ter borging van de continuïteit op het proces en om werving ter vervanging van uitstroom als gevolg van de remplaçantenregeling. De vacatures zijn conform rijksbeleid binnen de Belastingdienst en interdepartementaal opengesteld en konden hiermee voor een belangrijk deel worden vervuld. Dit geldt niet voor de groepsfuncties C en I. Daar moest vanwege de specifieke eisen (groepsfunctie C) en schaarste (groepsfunctie I) ook extern worden opengesteld.
Bij de Douane zijn 129 medewerkers en bij de FIOD zijn 4 medewerkers afkomstig van onderdelen die vallen onder de IA geplaatst. Op dit moment is nog onduidelijk welk aantal kan worden beschouwd als geremplaceerde.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat alle de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers ingevuld worden door geremplaceerden?
De Douane beschouwt twee keer per jaar of werving noodzakelijk is. Op basis van deze beschouwing wordt bepaald wat aan instroom noodzakelijk is, waarbij geldt dat deze ook financierbaar moet zijn.
Bij de Douane en de FIOD is het uitgangspunt dat bij vacatures de VWNW-kandidaat voorrang heeft zodat wordt gekomen tot het vervullen van plekken door geremplaceerden gelijk aan het aantal medewerkers dat met toepassing van de remplaçantenregeling is vertrokken, dan wel dat in sommige gevallen met het vertrek van de remplaçant de functie komt te vervallen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling. De Douane en de FIOD gaan dit inzichtelijk maken zodat er sprake is van juiste toepassing van de remplaçantenregeling.
Binnen welke termijn gaat u ervoor zorgen dat alle de vacatures van de vertrokken douaniers en FIOD-medewerkers ingevuld worden door geremplaceerden?
Inzet is dat Douane en FIOD weer op sterkte komen, want de continuïteit op het proces moet worden geborgd. Omdat nog sprake is van een onderbezetting bij Douane en daarnaast reguliere uitstroom zal plaatsvinden, zal Douane de komende periode inzetten op aanvullende werving. Daarbij zal, zoals gebruikelijk, nadrukkelijk rekening worden gehouden met het vervullen van posities door geremplaceerden.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat over de Belastingdienst op 9 februari gezegd heeft dat het forensisch onderzoek half mei klaar zou zijn? Is het onderzoek klaar en kunt u het aan de Kamer doen toekomen?
In de 19e Halfjaarsrapportage is ingegaan op de stand van zaken in het kader van onderzoeken betreffende de Broedkamer. Het gaat om het onderzoek naar de informatiebeveiliging bij de Broedkamer, het onderzoek naar de gegevensverbruik bij Data&Analytics, het onderzoek naar de toepassing van het Handboek Beveiliging Belastingdienst en het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aanbesteding.1 Voor wat dit laatste rapport betreft heb ik uw Kamer in antwoord op uw vragen bij brief van 2 juni 2017 (kenmerk 2017–109201) geantwoord dat ik verwacht dat dit onderzoek aan het einde van de zomer wordt afgerond.
In de kabinetsreactie2 op de adviezen van de Commissie onderzoek Belastingdienst is aangegeven hoe met de aanbevelingen wordt omgegaan. Deze worden thans uitgewerkt. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.
Kunt u een precieze lijst geven van de nog lopende onderzoeken in het kader van de Broedkamer, de reorganisatie en de afvloeiingsregeling en kunt u voor elk van de onderzoeken aangeven wanneer zij klaar zijn en aan de Kamer gestuurd zullen worden?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen een voor een en uitgebreid beantwoorden voor woensdag 7 juni in verband met het algemeen overleg Belastingdienst op 8 juni aanstaande?
Ik heb de beantwoording voorafgaand aan het AO Belastingdienst van 8 juni aan uw Kamer gestuurd.
De vraag of de wet iemand verplicht de hypotheekrenteaftrek te gebruiken of niet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat al tijdens de behandeling van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 (Kamerstukken 33 756) duidelijk was dat er sprake kon zijn van een netto bijtelling van een stukje eigenwoningforfait, doordat het eigenwoningforfait voor de hoogste inkomens in het toptarief bijgeteld wordt, maar de hypotheekrente tegen een lager rentepercentage kan worden afgetrokken?
Dat er sprake kan zijn van het per saldo belasting betalen over de eigen woning als gevolg van de tariefmaatregel eigen woning was inderdaad duidelijk. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er een (verworpen) amendement is ingediend om dit in een geval waarin de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van toepassing is (Hillen-geval) te voorkomen.1 Ook was een dergelijke uitwerking voor een Hillen-geval opgenomen in de brief van 11 november 20132.
Klopt het dat je dus bij een relatief kleine woningschuld een netto bijtelling kunt hebben bij je inkomen en bij een volledig afgeloste hypotheek je door het gebruik van de Wet Hillen geen netto bijtelling hebt?
De tariefmaatregel eigen woning leidt niet tot een bijtelling bij het inkomen, maar tot een aanpassing van de verschuldigde belasting. De tariefmaatregel geldt niet voor de voordelen uit eigen woning, maar is alleen van toepassing als er rente of kosten verschuldigd zijn voor een eigenwoningschuld. Daardoor geldt de maatregel wel ingeval er een relatief kleine eigenwoningschuld is en niet als er geen sprake meer is van een eigenwoningschuld.
Herinnert u zich dat de leden van de CDA-fractie dit middels amendement op Kamerstuk 33 756, nr. 23 wilden voorkomen, door ervoor te zorgen dat er nooit sprake zou kunnen zijn van een netto bijtelling?
Ja, hoewel dat verworpen amendement zich beperkte tot Hillen-gevallen.
Herinnert u zich dat u nog voor de stemming over het wetsvoorstel aan de Kamer schreef: «Overigens biedt het wetsvoorstel belastingplichtigen die onder de Hillen-regeling vallen en een kleine eigenwoningschuld hebben, zoals de indieners terecht opmerken, de ruimte om de gevolgen van de tariefsaanpassing te voorkomen. Belastingplichtigen kunnen er in dat geval voor kiezen om de kosten vanaf 2014 niet in box 1 in aftrek te brengen.»?1
In de brief van 11 november 20134 is deze passage opgenomen.
Erkent u dat de Kamer dus over een wet gestemd heeft in de veronderstelling dat een belastingplichtige de keuze heeft om de hypotheekrenteaftrek niet op te geven, ook als hij daar wel recht op heeft?
Mij is gebleken dat de passage in de brief van 11 november 20135 wordt uitgelegd als een losstaande keuze om rente en kosten al dan niet in aftrek te brengen. Deze uitleg van die passage is niet in lijn met de wettelijke systematiek. Er is geen keuze met betrekking tot de aftrek van rente en kosten maar in bepaalde gevallen alleen een keuze ten aanzien van de kwalificatie van de schuld (box 1 of box 3). De aftrek van rente en kosten volgt die kwalificatie. Het is dan ook enkel mogelijk om een schuld die na 31 december 2012 is afgesloten en waarvoor een fiscale aflossingseis geldt en die kwalificeert als eigenwoningschuld zodanig aan te passen dat die schuld niet meer kwalificeert als eigenwoningschuld, waardoor de rente en kosten niet langer aftrekbaar zijn in box 1. Dit kan door deze schuld om te zetten in een aflossingsvrije lening waardoor niet langer aan de wettelijk vereiste vormgeving wordt voldaan. In andere gevallen waarbij de schuld kwalificeert als eigenwoningschuld valt de schuld in box 1 en wordt rekening gehouden met de rente en kosten die op grond van de wet als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen, ongeacht of deze daadwerkelijk in aftrek worden gebracht. De betreffende passage had hier explicieter over kunnen zijn en in die zin begrijp ik de verwarring die is ontstaan.
Herinnert u zich dat u afgelopen week in een keer een draai van 180 graden maakte, door op schriftelijke vragen (van het lid Bashir, SP) te antwoorden: «Zolang een schuld voldoet aan alle voorwaarden en kwalificeert als eigenwoningschuld is de belastingplichtige verplicht deze schuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte. Dit betreft geen keuze.»?2
De wettelijke systematiek is niet gewijzigd en die systematiek is steeds gevolgd. Het beleid is dan ook niet gewijzigd.
Herinnert u zich dat deze vragen lang op antwoord gewacht hebben, omdat u afstemming wilde over de antwoorden?3
De verlenging van de beantwoordingstermijn had niet te maken met het innemen van het hiervoor verwoorde standpunt, maar op de benodigde tijd die het afstemmen van antwoorden – vooral als er meerdere departementen betrokken zijn – kan vergen.
Wat is de maximumstraf die een belastingplichtige kan krijgen indien hij de hypotheekrenteaftrek niet opgeeft in zijn aangifte?
Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een belastingplichtige verplicht om de aangifte juist en volledig in te vullen. Dit geldt niet alleen voor positieve inkomensbestanddelen, maar bijvoorbeeld ook voor aftrekbare kosten en de persoonsgebonden aftrek. Een sanctie (in de vorm van een bestuurlijke boete) kan in dit verband echter uitsluitend aan de orde zijn ingeval er sprake is van een heffingsbelang voor de Belastingdienst. Over het algemeen is er geen heffingsbelang bij het niet claimen van een aftrek. De aanslag wordt dan immers eerder te hoog dan te laag vastgesteld. De belastingplichtige benadeelt zichzelf dan. Er kan daarbij ook sprake zijn van een voor de belastingplichtige nadelige doorwerking naar bijvoorbeeld toeslagen.
Bij de eigen woning kan er per saldo wel sprake zijn van een heffingsbelang. Dat is in ieder geval aan de orde voor Hillen-gevallen. Ook de Hillen-regeling is gebaseerd op de rente en kosten die op grond van de wet als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen, ongeacht of dat daadwerkelijk wordt gedaan. Dit heeft tot gevolg dat het niet claimen van renteaftrek geen verschil maakt voor de hoogte van de Hillen-aftrek en het saldo eigen woning, maar in beginsel wel voor de toepassing van de tariefmaatregel waarvoor de feitelijke aftrek bepalend is. Bij correctie door de Belastingdienst van de aftrek zal de tariefcorrectie alsnog toepassing vinden waardoor de belastingplichtige zich weer in dezelfde positie bevindt als wanneer hij direct juist aangifte had gedaan en de rente in aftrek had gebracht. In niet-Hillen-gevallen kan er – net als bij de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten – per saldo zelfs meer belasting betaald moeten worden dan het geval was geweest bij het wel claimen van renteaftrek en toepassing van de tariefmaatregel. Ook hier geldt dat bij correctie de uitkomst weer overeenkomstig de wet zal zijn.
Is het alleen verplicht om de hypotheekrenteaftrek te gebruiken of geldt deze verplichting ook voor andere aftrekposten zoals lijfrentes en zorgkosten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 en 10 is een belastingplichtige verplicht om de aangifte juist en volledig in te vullen. Dat betekent inderdaad ook dat uitgaven voor specifieke zorgkosten moeten worden geclaimd. Bij lijfrentepremies heeft de belastingplichtige in zekere zin een keuze. Ingeval de lijfrente in de polis wordt vormgegeven als een box 1-lijfrente is de premie binnen bepaalde begrenzingen aftrekbaar. Omdat deze aftrekmogelijkheid in de wet expliciet is vormgegeven als een «kan-bepaling», kan de belastingplichtige er in theorie ook voor kiezen om de betreffende premie niet in aftrek te brengen.
Dat heeft sinds 1 januari 2009 echter tot gevolg dat de uitkering – afgezien van een beperkte saldoregeling – wel wordt belast, terwijl de premie niet in aftrek is gebracht. Voor zover de premies niet in aanmerking worden genomen, maar de uitkering wel wordt belast, brengt de belastingplichtige zich dus ook hier in een nadelige situatie met het niet in aftrek brengen van de premie, omdat hij dan per saldo meer belasting verschuldigd is. De belastingplichtige kan er ook voor kiezen om de lijfrente vorm te geven als een box 3-lijfrente. In dat geval kan hij de premie niet in aftrek brengen en is de uitkering niet belast, maar wordt de waarde van de lijfrente meegenomen in box 3.
Is een belastingplichtige in overtreding indien hij vergeet alle zorgkosten af te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Was u zich bewust van het eerdere antwoord van Minister Blok toen u dit antwoord gaf over de verplichting om de hypotheekrenteaftrek af te trekken?
Ja.
Wanneer is het beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u zelf alle regels rondom de hypotheekrenteaftrek? Zo ja, kunt u ze dan volledig uitschrijven?
De regels rondom de aftrek van rente en kosten eigen woning zijn complex. In de wet zijn de regels gedetailleerd uitgeschreven. Ik verwijs hiervoor naar de afdelingen 3.6 en 3.6a van de Wet IB 2001 en delen van hoofdstuk 10bis van die wet.
Kunt u aangeven of u de opvatting deelt dat rechtszekerheid vereist dat het oorspronkelijke antwoord bij de wetsbehandeling geldig is?
Mede gelet op de in het antwoord op vraag 5 gegeven toelichting op de aldaar bedoelde reactie in de brief van 11 november 2013, zie ik geen aanleiding om de wet op dit punt niet toe te passen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
U treft de beantwoording hierbij aan.
Belastingontwijking door de Nederlandse Spoorwegen (NS) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Rob Jetten (D66), Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Staatsbedrijf NS ontwijkt belasting weer»?1
Ja.
Staat u nog achter uw eerder ingenomen standpunt dat de belastingtruc «vanuit maatschappelijk oogpunt onwenselijk» is?
Ik vind dat NS ten opzichte van andere bedrijven een bijzondere verantwoordelijkheid heeft vanwege haar prominente rol die zij in de Nederlandse samenleving vervult en het feit dat alle aandelen van NS in handen van de Nederlandse staat zijn. Vanuit die bijzondere verantwoordelijkheid vind ik dat NS in beginsel belasting moet betalen in het land waarin de activiteiten plaatsvinden. Daarom worden, zoals in mijn kamerbrief van 23 april 2015 toegelicht, nieuwe treinen samenhangend met de HRN concessie vanuit Nederland aangeschaft en worden de leases van materieel voor het HRN via het Ierse dochterbedrijf (daterend van voor 2015) grotendeels afgebouwd tijdens het verloop van de concessieperiode.
In Duitsland, waar NS met Abellio actief is, stellen de Duitse concessieverleners geen beperkingen op het gebruik van leasemaatschappijen waardoor een deel van de belastingdruk buiten Duitsland ligt. Alle concurrenten van Deutsche Bahn in de regionale markt hebben gebruik gemaakt van internationale leasemaatschappijen. Vanuit bedrijfseconomisch opzicht is deze constructie vanuit level playing field acceptabel.
Was het u bekend dat de NS-dochteronderneming Abellio een Iers bedrijf heeft opgericht (Disa Assets Limited)? Zo nee, waarom niet? Zou dergelijke cruciale informatie niet bekend moeten zijn bij de aandeelhouder? Zo ja, heeft u bezwaar gemaakt tegen die constructie?
In 2015 heb ik afspraken gemaakt met NS om invulling te geven aan het uitgangspunt dat NS belasting betaalt voor activiteiten in de landen waar de activiteiten worden verricht. Deze afspraken zijn in mijn brief van 23 april 2015 uitgewerkt en worden door NS langs die lijn ook nagekomen. Samengevat betreft dit de volgende afspraken:
NS heeft in 2015 actief Duitse concessiehouders (schriftelijk) benaderd met de vraag of zij eisen willen stellen aan de wijze waarop het materieel aan de concessiehouder ter beschikking staat. De verschillende concessieverleners hebben aangegeven geen reden of grondslag te zien om daaraan beperkingen te stellen. Zij nemen het standpunt in dat een dergelijke verplichting niet verenigbaar is met de beginselen van vrij verkeer van kapitaal en diensten noch met het aanbestedingsrecht.
De oprichting door NS Financial Services Holdings Ltd van Disa Assets Limited is een uitvloeisel van de aan Abellio in augustus 2015 gegunde concessie Sachsen-Anhalt. Aangezien de concessieverlener in de voorwaarden geen eisen heeft gesteld ten aanzien van het land waar de treinen worden aangeschaft en gefinancierd, valt de investering in treinen door Disa Assets Limited binnen de afspraken («level playing field») die ik met NS heb gemaakt m.b.t. buitenlandse activiteiten.
Heeft u NS erop gewezen dat de Kamer dergelijke belastingontwijking ongewenst vindt? Waarom heeft u de Kamer niet direct geïnformeerd? Is het bericht juist dat NS deze belastingontwijking tegen de zin van het Ministerie van Financiën doorgezet heeft? Zo ja, waarom heeft u uw positie als aandeelhouder in dat geval niet gebruikt om de belastingontwijking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw brief van 23 april 2015 (Kamerstuk 28 165, nr. 185) inzake de aanschaf van CAF-sprinters via NS Financial Services, gevestigd te Ierland, waarin u over buitenlandse activiteiten van NS schrijft: «Voor buitenlandse activiteiten is het uitgangspunt dat belasting daar betaald wordt waar de concessie zich bevindt. Ik heb met NS afgesproken dat NS zich actief zal inzetten voor de toepassing van dit uitgangspunt door concessieverleners in het buitenland. NS zal dit uitgangspunt in acht nemen waar het door concessieverleners wordt meegenomen als onderdeel van de aanbesteding. In die situaties wordt niet langer materieel vanuit Ierland aangeschaft voor buitenlandse concessies»? Kunt u aangeven hoe de huidige situatie zich verhoudt met bovenstaand citaat?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sprake van een verplichte afkoopsom bij de afbouw van de «Ierse route»? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die afkoopsom?
Ik heb met NS een dusdanige afbouw in tijd en maatvoering afgesproken waarbij er geen afkoopsom is. Voor NS geldt dat zij dient te voldoen aan de fiscale regelgeving in zowel Nederland als Ierland, waarbij dient te worden voldaan aan de OECD Transfer Pricing guidelines.
Kunt u aangeven hoeveel belasting de Nederlandse Staat door deze constructie gemist heeft en nog in de toekomst zal missen?
De Nederlandse Staat heeft met het leasen van materieel door Abellio voor de Duitse concessie Sachsen-Anhalt geen belastinginkomsten misgelopen. De lease van het materiaal is immers voor buitenlandse activiteiten en valt dus buiten het Nederlandse belastingkader.
Nieuw materiaal voor het HRN op het Nederlandse spoor wordt vanuit Nederland aangeschaft en is in Nederland belast. Het oude materieel voor het HRN dat via NSFSC is geleased wordt afgebouwd. Volgend jaar lopen de eerste Ierse leasecontracten af. Een nadere specificatie van bedragen kan ik niet geven omdat ik op grond van artikel 67 van de AWR geen uitspraken kan doen over de belastingen van individuele belastingplichtigen omdat bedrijfsvertrouwelijkheid zich hiertegen verzet.
Ondervindt NS concurrentienadeel van het niet toepassen van de «Ierse route»? Zo ja, op welke wijze en in welke omvang?
Niet zolang er wordt vastgehouden aan het afgesproken principe van «level playing field».
Heeft de Duitse concessieverlener voorwaarden gesteld aan het belastingregime? Zo ja, wat is de aard en strekking van die voorwaarden?
Nee, Duitse concessieverleners hebben aangegeven geen reden of grondslag te zien om dergelijke beperkingen op te leggen.
Kunt u, in het licht van het feit dat u heeft aangegeven dat voor het materieel ten behoeve van buitenlandse concessies, het tempo van afbouwen van de «Ierse route» afhankelijk is van de marktomstandigheden en of er sprake is van een «level playing field», gedetailleerd aangeven hoe binnen die criteria de afbouw van de «Ierse route» gerealiseerd wordt door NS?
NS is via Abellio met buitenlandse concessies actief in Duitsland en Engeland. De «Ierse route» is tot nu toe beperkt tot alleen de Duitse concessie Sachsen-Anwalt, zoals aangegeven is hier vanwege het «level playing field» principe geen sprake van afbouw. Voor het afbouwen van de Ierse route voor de Nederlandse HRN activiteiten volgt NS het eerder in 2015 met mij afgesproken en aan uw Kamer gecommuniceerde schema dat ik hier volledigheidshalve nog een keer toevoeg:
Kunt u toelichten of het klopt dat Nederland voor iedere 100 miljoen euro winst van NS, 8 miljoen euro belasting misloopt? Voor de winsten van welke activiteiten in welke landen wordt door NS belasting ontweken? Klopt het dat het ook gaat om Nederlandse activiteiten? Waarom wel of niet? Welke andere landen lopen belasting mis door deze constructie en hoeveel?
Op vragen over belastingbetalingen van NS kan ik geen antwoord geven. Ik mag op grond van artikel 67 van de AWR immers geen uitspraken doen over de belastingen van individuele belastingplichtigen. Ook kan ik vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid geen ander inzicht geven in de financiële onderbouwing.
In 2015 zijn afspraken gemaakt over de afbouw van bestaand materieel op het Nederlandse Hoofdrailnet (HRN) dat via de Ierse dochter van de NS groep wordt geleased. Het materieel dat sindsdien voor het HRN is besteld loopt niet via het Ierse maar het Nederlandse leasebedrijf van NS. In de andere landen waar NS met Abellio actief is, is geen sprake van beperkingen op de leaseconstructies.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om een vluchtroute open te houden waarbij de Ierse route voor belastingen nog wel mogelijk is als er sprake is van een concurrentienadeel voor NS? Wat werd er bedoeld met een concurrentienadeel en kunt u toelichten of de huidige praktijk, waarbij bij buitenlandse aanbestedingen altijd wordt uitgegaan van een concurrentienadeel, past bij de doelstelling van deze vluchtroute?
Het uitgangspunt is dat de belasting wordt betaald in het land waar de activiteiten plaatsvinden. Voor buitenlandse concessies geldt dat de concessieverlener bepaalt of er voorwaarden worden gesteld vanuit welk land het treinmaterieel wordt aangeschaft en gefinancierd. Zolang concessieverleners in Duitsland en Engeland hier geen beperkingen aan stellen, wil ik die beperking ook niet aan Abellio opleggen omdat zij anders in die landen niet op gelijke voet met haar concurrenten kan opereren. Meedingende vervoersbedrijven zoeken immers de goedkoopst mogelijk financieringsmogelijkheid voor het treinmaterieel om daarmee voor de concessieverlener een zo gunstig mogelijk prijs/kwaliteitsverhouding te kunnen bieden.
De VN Veiligheidsraad |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om aan de Kamer aan te geven wat de prioriteiten van Nederland zijn bij het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad, zoals de regering dat in 1999–2000, de laatste keer dat het in de VN veiligheidsraad zat, ook deed?1
Ik ben gaarne bereid om aan de Kamer aan te geven wat de prioriteiten voor het Koninkrijk zullen zijn als het lidmaatschap van de Veiligheidsraad voor 2018 formeel zal zijn bekrachtigd. Daartoe zal de Kamer in het najaar een brief toegaan, na rijksbrede afstemming.
Bent u bereid om de vervolging en berechting van de daders van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 tot een van de prioriteiten te maken van het Nederlands lidmaatschap in de veiligheidsraad, aangezien dezelfde veiligheidsraad in resolutie 2166 alle landen heeft opgeroepen volledige medewerking te verlenen aan de onderzoeken?
Het vervolgen en berechten van degenen die verantwoordelijk zijn voor het neerhalen van vlucht MH17 blijft voor het kabinet de hoogste prioriteit. Zoals vermeld aan uw Kamer (beantwoording Kamervragen d.d. 16-02-2017, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1217) heeft Nederland zich vanaf het begin ingezet voor betrokkenheid van de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal het lidmaatschap uiteraard aangrijpen om zich sterk te blijven maken voor de uitvoering van VN-Veiligheidsraadresolutie 2166, waaronder de medewerking van alle betrokken landen bij vervolging en berechting, ongeacht het vervolgingsmechanisme waarvoor wordt gekozen.
Bent u bereid om de daadwerkelijke vervolging en berechting van de ISIS-strijders – die uit tientallen Lidstaten van de VN komen en genocide plegen – tot een van de prioriteiten van het Nederlandse lidmaatschap van de veiligheidsraad te maken?
Voortdurende inzet op de vervolging en berechting van alle personen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige internationale misdrijven, waaronder genocide, is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse beleid. Waar het ISIS-strijders betreft zal Nederland ook in internationale overlegorganen als de Veiligheidsraad blijven verkennen welke aanpak passend zou zijn en daadwerkelijk effect hebben in de huidige complexe situatie.
Kunt u de maandagenda van het roterende voorzitterschap alsmede het werkprogramma tijdig aan de Kamer doen toekomen, net als de regering dat deed toen Nederland de vorige keer lid was van de VN Veiligheidsraad?
Het ligt in de bedoeling om de Kamer iedere maand het werkprogramma toe te sturen zodra dit is aanvaard door de Veiligheidsraad.
Het artikel “Vergeefse zoektocht naar stemmen per bureau” |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vergeefse zoektocht naar stemmen per bureau»?1 en «Onherstelbare fout op stembureau in Vriezenveen: 171 stemmen naar andere kandidaat»?2
Ja.
Kunt u precies aangeven welke fout er in Henrik Ido Ambacht is gemaakt en waarom die niet is recht gezet?
Ik heb geen informatie over fouten in de gemeente Hendrik Ido Ambacht. Ook bij het informatiepunt Verkiezingen is hierover niets bekend.
Het berekenen van de uitslag van de verkiezing vindt in stappen plaats. De burgemeester bepaalt, op basis van de totalen in de processen-verbaal van de stembureaus, voor iedere kandidaat en voor iedere lijst het aantal stemmen dat in zijn gemeente op die kandidaat en lijst is uitgebracht. Hij is er voor verantwoordelijk dat zijn opgave, de zogenoemde N11, correct is. Vervolgens bepaalt het hoofdstembureau op basis van de opgaven van de burgemeesters de totalen voor de kieskring. Dat wordt vastgelegd in een proces-verbaal. Tenslotte stelt het centraal stembureau, de Kiesraad, op basis van de totalen in de processen-verbaal van de hoofdstembureaus, de uitslag van de verkiezing vast. In elke stap moet kunnen wordt vertrouwd op de juistheid van de berekening die in de stap daarvoor is uitgevoerd.
Kunt u precies aangeven welke fout er gemaakt is in de gemeente Twenterand, wanneer die is ontdekt en waarom die niet is recht gezet?
De Kiesraad heeft op 21 maart jl. de uitslag van de verkiezing vastgesteld. Op 22 maart jl. heeft de commissie voor de geloofsbrieven in de Tweede Kamer verslag uitgebracht. In dat verslag staat dat kort nadat de Kiesraad de uitslag bekend had gemaakt er een melding is gedaan van een verschrijving in de gemeente Twenterand. De commissie voor de geloofsbrieven heeft zich ervan vergewist dat deze verschrijving inderdaad heeft plaatsgevonden maar geen invloed kan hebben gehad op de vastgestelde uitslag en de zeteltoewijzing, omdat zij de telling van een aantal voorkeursstemmen binnen eenzelfde lijst betrof. De commissie voor de geloofsbrieven heeft dus in de geconstateerde fout geen reden gezien om tot een hertelling te besluiten. Door het aanvaarden van het verslag van de commissie voor de geloofsbrieven is de door de Kiesraad vastgestelde uitslag onherroepelijk geworden.
De verkiezing van de leden van de Tweede Kamer wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geëvalueerd. Zoals gebruikelijk zal in de evaluatie worden teruggekeken naar incidenten die zich hebben voorgedaan om te kunnen nagaan wat in de toekomst anders en beter moet verlopen. Mijn planning is erop gericht om de evaluatie snel uit te voeren en voor het begin van het zomerreces af te ronden.
Klopt het dat sommige gemeenten de processen-verbaal van de individuele stembureaus slechts een paar uur ter inzage hebben gelegd en dat sommige gemeenten de processen-verbaal van de uitslagen pas na dreiging van een kort geding ter inzage hebben gelegd?
Voor de evaluatie laat ik inventariseren op welke wijze de gemeenten hebben gefaciliteerd dat de processen-verbaal konden worden ingezien. De uitkomsten zal ik verwerken in de evaluatie.
Klopt het dat u een circulaire naar de gemeenten heeft doen uitgaan waarin u aangeeft dat mensen, die de processen-verbaal inzien, deze niet mogen kopieren en er ook geen foto’s van mogen nemen? Kunt u deze brief of circulaire aan de Kamer doen toekomen?
De Kieswet regelt in artikel N12 precies wanneer de processen-verbaal van de stembureaus ter inzage gelegd moeten worden. Dit is een wettelijke verplichting die in 2013 is ingevoerd. Daarvoor konden de processen-verbaal niet worden ingezien. Ik wijs er op dat in de memorie van toelichting3 bij de betreffende wetswijziging het volgende is gesteld:
«De regering meent dat ter inzage legging van het proces-verbaal zich goed verhoudt met de regeling in de Kieswet voor de vernietiging van stembescheiden. Deze omvat immers ook de processen-verbaal van de stembureaus. Doel van deze vernietigingen in het kader van de Kieswet is vanouds tweeledig. Met vernietiging wordt voorkomen dat er achteraf nog discussie komt over de juistheid van de uitslagvaststelling, dus nadat de leden tot het vertegenwoordigend orgaan zijn toegelaten en de uitslag dus onherroepelijk is vast komen te staan. Publicatie op internet zou hiermee in strijd zijn omdat dan immers deze gegevens per definitie beschikbaar blijven. Een andere reden om verkiezingsmaterialen te vernietigen is een meer praktische: het gaat om grote hoeveelheden fysieke stukken (stembiljetten, stempassen, maar ook de processen-verbaal van alle stembureaus) die veel ruimte in beslag nemen.»
Aan de gemeenten is op 9 maart jl een circulaire gestuurd waarin uiteen is gezet wat de wettelijke verplichtingen zijn. De circulaire, alsmede een nieuwsbrief die daarop is gevolgd, treft u als bijlage bij deze antwoorden aan.
Hoe kan iemand controleren of er op meer plekken fouten gemaakt zijn, die de uitslag beïnvloed kunnen hebben, als je geen kopie of foto mag maken van de processen-verbaal van de individuele stembureaus?
In de verschillende stappen van het verkiezingsproces (bij het stembureau, het hoofdstembureau en het centraal stembureau) kunnen door kiezers bezwaren worden ingediend als er telfouten zijn geconstateerd. Die bezwaren worden ook vastgelegd in de processen-verbaal. De Tweede Kamer kan die bezwaren betrekken bij het onderzoek naar de geloofsbrieven.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Zijn de processen-verbaal van de gemeenten (die de stemmen van de individuele stembureaus hebben opgeteld) openbaar geweest op enig moment, zodat mensen ze konden optellen en zien of dat in de gemeentes juist gebeurd is?
De Kieswet bepaalt in artikel N11 dat de burgemeester, op basis van de processen-verbaal van de stembureaus, voor iedere kandidaat en voor iedere lijst het aantal stemmen moet bepalen dat in zijn gemeente op die kandidaat en lijst is uitgebracht.
Het resultaat legt de burgemeester vast in de zogenoemde N11 opgave. De opgave van de burgemeester moet volgens de Kieswet, net als de processen-verbaal van de stembureaus, ter inzage worden gelegd totdat de Tweede Kamer besluit over de toelating van de nieuwe leden.
Bent u bereid om de processen-verbaal van de stembureaus, de gemeenten en de hoofdstembureaus te verzamelen en te publiceren zodat er een transparant proces ontstaat? Zo nee, hoe kan iemand dan het proces controleren?
De Kieswet staat niet toe dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de processen-verbaal verzamelt of publiceert. Zoals vermeld in het antwoord bij vraag 5 zijn de processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven van de burgemeesters alleen in te zien tot het moment dat de Tweede Kamer heeft beslist over de toelating van de nieuwe leden. De processen-verbaal van de hoofdstembureaus en van het centraal stembureau (de Kiesraad) zijn op het internet gepubliceerd en zijn te vinden op www.kiesraad.nl.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de bewijsstukken niet binnen drie maanden vernietigd worden, maar bewaard blijven?
De processen-verbaal van de stembureaus worden vanaf het moment dat de Tweede Kamer heeft beslist over de toelating van de nieuwe leden, dat is op 22 maart jl. gebeurd, nog drie maanden bewaard. Dus tot 22 juni a.s. Daarna, zo bepaalt de Kieswet, moet de burgemeester de stukken onmiddellijk vernietigen. De stukken worden alleen langer bewaard als een strafvervolging is ingesteld wegens een kiesrechtdelict, of de officier van justitie of de rechter- commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een verzoek doet tot overdracht van de stukken. In dat geval worden de stukken pas vernietigd nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond (zie artikel N12 van de Kieswet).
Vindt u dat het proces van handmatig tellen goed verlopen is?
Ik zal de bevindingen hierover van de commissie voor de geloofsbrieven, de Kiesraad en de gemeenten meenemen in de evaluatie en op basis daarvan bezien of verbeteringen mogelijk zijn voor de toekomst.
Welke verbeterpunten ziet u voor het proces van handmatig tellen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden in verband met de voorziene vernietiging van de processen-verbaal en het belang van het vertrouwen in een juiste uitslag?
Ja.
De vluchtelingendeal met Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (GrBvK), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er een gentlemen’s agreement gesloten is bij de vluchtelingendeal met Turkije, waarbij premier Rutte en bondskanselier Merkel zich zouden inspannen (of beloofd hebben) om jaarlijks tussen de 150.000 en 250.000 Syrische vluchtelingen naar de EU te laten komen?1
Ja. Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Is er een dergelijke gentlemen’s agreement (of side letter) bij het vluchtelingendeal?
Nee.
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, wat zijn deze afspraken dan precies?
Het kabinet verwijst u naar het antwoord op vraag 2.
Welke toezeggingen over inspanningen en verplichtingen om een aantal Syrische vluchtelingen uit Turkije naar de EU te brengen, bent u samen met bondskanselier Merkel aangegaan?
Er zijn enkel in Europees verband afspraken gemaakt over het hervestigen van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije. Deze afspraken zijn opgenomen in de EU-Turkije-verklaring van 18 maart 2016. Over de inhoud van de gezamenlijke EU-Turkije verklaring van 18 maart 2016, heeft het kabinet u onder meer geïnformeerd bij brief van 21 maart 20162 en is uitgebreid en veelvuldig met uw Kamer gesproken. Tijdens het overleg met uw Kamer over de uitkomsten van de Europese Top van 17 en 18 maart 2016 is ook al gevraagd naar een zogenaamde afspraak om 250.000 vluchtelingen per jaar op te nemen uit Turkije. Het kabinet heeft toen al gezegd dat dergelijke afspraken niet zijn gemaakt.3 De recente rapportages van de Europese Commissie over herplaatsing en hervestiging4 en over de uitvoering van de EU-Turkije-verklaring5, beschrijven de huidige stand van zaken ten aanzien van hervestiging van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije.
Ten aanzien van een Europees hervestigingsmechanisme heeft de Europese Commissie op 13 juli 2016 een voorstel gedaan. Het kabinet heeft op 26 augustus 2016 in het betreffende BNC-fiche6 zijn opstelling uiteengezet. De gesprekken in Brussel over dit voorstel zijn nog gaande.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Nederlandse regering de Turkse regering verzocht heeft om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden?2
Ja.
Is er op enig moment direct een verzoek gedaan aan Turkije om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Is er op enig moment indirect een verzoek gedaan aan Turkije om het bezoek van Minister Cavucoglu na 15 maart te laten plaatsvinden? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 maart 18.00 uur beantwoorden?
Nee.
De mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de sociaaldemocratische bondskanselier van Oostenrijk, de heer Kern, heeft opgeroepen tot een ban voor Turkse politici om campagne te voeren in de Europese Unie?1
De schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken over de mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland, vraagnummer 2017Z03668, zijn beantwoord middels de brief «Campagnebezoeken van Turkse ministers en de gebeurtenissen die daaromtrent plaatsvonden rond om 11 maart 2017» (Kamerstuk 34 824, nr. 195).
Bent u ervan op de hoogte dat er zelfs onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat door zowel alle EU-landen als Turkije ondertekend is, geen recht bestaat op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en vrijheid van vergadering (artikel 11 EVRM) van vreemdelingen ten behoeve van politieke activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met Artikel 16 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens over beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen: «Geen der bepalingen van de Artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten van vreemdelingen.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de regering de mogelijkheid moet hebben om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het EVRM de mogelijkheid biedt om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanknopingspunten biedt de wet op dit moment om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zult in de tussentijd omgaan met politieke manifestaties van buitenlandse politici van niet geheel vrije landen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart a.s. beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.