Bent u bekend met de twee recente uitspraken van de Almelose en Rotterdamse rechtbanken die in civiele zaken oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde jegens ouders in de toeslagenaffaire?1, 2
Ja.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel en is bekend wanneer hier uitspraken over worden verwacht?
Er is nog een drietal rechtszaken aanhangig bij de civiele rechter, waarin de ouders om een verklaring voor recht hebben verzocht. De Staat zal in deze zaken erkennen dat onrechtmatig is gehandeld inzake besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Wanneer eisers in verband hiermee de zaken intrekken zal het vermoedelijk niet van een uitspraak komen.
De zitting van 11 mei jl. bij de rechtbank Breda is niet doorgegaan, omdat de eiseres de zaak heeft ingetrokken nadat de Staat jegens eiseres erkend heeft dat Belastingdienst/Toeslagen in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld voor de besluiten waarvoor de UHT in deze individuele casus compensatie heeft geboden.
Zijn de uitspraken van toepassing op alle gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire of een specifiek deel?
Uitspraken zijn – per definitie – alleen van toepassing op de partijen die de procedure voeren. Desalniettemin zal de Staat niet proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. De Staat zal voor deze en soortgelijke toekomstige zaken dan ook de onrechtmatigheid van het besluit erkennen.
Klopt het dat de rechter hiermee een nieuwe weg naar schadevergoeding voor toeslagouders heeft gebaand, namelijk via een civiele procedure in plaats van de hersteloperatie en de bestuursrechter?
Ouders hebben altijd het recht gehad om naar de civiele rechter te stappen. Dat maken deze uitspraken niet anders. Het uitgangspunt bij de bestuursrechtelijke weg was en is nog steeds dat er ruimhartig wordt gecompenseerd en de volledige schade wordt vergoed.
Is er al duidelijkheid wat deze uitspraken betekenen voor de schadevergoeding die ouders in deze zaken krijgen?
De Staat erkent tegenover deze ouders dat er onrechtmatig is gehandeld met betrekking tot de beschikking waar de UHT compensatie voor heeft afgegeven. Daarvoor wenst de Staat de volledige schade te vergoeden, zoals zij dat doet voor alle besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Met (de gemachtigden van) de ouders zal contact worden opgenomen om het vervolg te bespreken. De ouders in deze zaken zullen ook in deze zaken volgens het kader van de CWS aannemelijk dienen te maken wat hun schade is geweest.
Waar zit volgens u precies het verschil tussen de uitspraken van de civiele rechtszaak in relatie tot hoe tot nog toe tegen schadevergoeding van de gedupeerde ouders werd aangekeken?
Via de Hersteloperatie Toeslagen kunnen gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig gecompenseerd worden en de volledige schade vergoed krijgen. In de hersteloperatie wordt voor het vaststellen ook aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. In het civiele recht ligt de bewijslast voor of er schade is en de omvang daarvan bij de gedupeerde ouder. De gedupeerde ouder dient dan de causaliteit aan te tonen, evenals de toerekenbaarheid en de relativiteit. In de hersteloperatie wordt hier ruimhartig mee omgegaan.
Kunt u in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen van deze uitspraken voor gedupeerde ouders zijn en hoe dit de hersteloperatie kan beïnvloeden?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een bepaald handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Bieden deze uitspraken volgens u ook kansen om een meer gestroomlijnde schadevergoeding in te stellen op basis van het civiele recht?
In beginsel zal ieder schadeverzoek op zijn eigen merites moeten worden beoordeeld. Deze uitspraken maken dat niet anders. Wel wordt er continu gekeken hoe het bieden van aanvullende schadevergoeding binnen de hersteloperatie versneld kan worden. Daarnaast wordt er bij de Hersteloperatie Toeslagen gewerkt conform de kaders van de Commissie Werkelijke Schade; dat biedt al een gestroomlijnde vergoeding.
Is het mogelijk om deze vragen voor 18 mei a.s. te beantwoorden zodat ze betrokken kunnen worden bij het commissiedebat «Ongekend Onrecht» van 23 mei a.s.?
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2019 (nog voordat de parlementaire ondervraging ingesteld werd) de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 503) unaniem heeft aangenomen die stelt: «De Kamer, … constaterende dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft, … verzoekt de regering, gedupeerde ouders zo spoedig mogelijk individueel schadeloos te stellen…»?
Ja.
Herinnert u zich dat die motie «Oordeel Kamer» kreeg van het kabinet?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het kabinet daarna vier jaar lang gedaan heeft alsof er niet onrechtmatig gehandeld zou zijn, terwijl de parlementaire ondervragingscommissie als conclusie had «De commissie constateert dat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) en het kabinet zelf een overzicht van 13 wetten naar de Kamer stuurde die jarenlang waren geschonden?
De Staat heeft in de hersteloperatie erkend dat er fouten zijn gemaakt met als gevolg gedupeerde ouders in sommige situaties veel schade hebben geleden. Het is duidelijk dat er in sommige situaties ook onrechtmatig is gehandeld. Echter, dit vergt – als vermeld in eerdere Kamerbrieven – een beoordeling per individu. De hersteloperatie is opgezet om breder dan alleen in situaties van onrechtmatig handelen, gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige individuele schade te vergoeden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden.
Kunt u aangeven waarom alle herstelwetgeving gebaseerd is op compensatie, maar juist niet op onrechtmatig handelen, terwijl toch duidelijk was dat er onrechtmatig is gehandeld?
De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om de gedupeerde ouders op een laagdrempelige manier ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden ongeacht de onrechtmatigheid. Daarbij sluit de CWS wel aan bij het civiele schadevergoedingsrecht, maar is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid).
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de rechtbanken in Almelo (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) en Rotterdam die beiden oordeelden dat de Staat onrechtmatig handelde tegen gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire?
Ja.
Heeft u kennis genomen van paragraaf 4.17 van de uitspraak: «Verder hebben eisers terecht aangevoerd dat via de herstelregelingen geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat kan worden verkregen. Die erkenning kan alleen via (een declaratoir vonnis van) de rechter worden verkregen, temeer nu de Staat niet wil erkennen dat hij jegens eisers via zijn besluitvorming onrechtmatig heeft gehandeld. Ook om die reden zijn eisers in zoverre ontvankelijk in hun vordering.»?
Juridisch gezien kan via herstelregelingen inderdaad geen erkenning van een onrechtmatige daad van de zijde van de Staat worden verkregen. Dat neemt niet weg dat de Staat al heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt in het verleden en in sommige situaties mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Dit vergt een individuele beoordeling. Voor het ontvangen door de ouder van een volledige schadevergoeding in de Hersteloperatie Toeslagen is het echter niet nodig dat de onrechtmatigheid van handelen van de Staat wordt vastgesteld. In alle situaties waarin UHT oordeelt dat een ouder gedupeerd is, wil de Staat de volledige schade ruimhartig vergoeden evenals eventuele schulden oplossen en bieden gemeenten breder hulp op de vijf leefgebieden.
De Staat wil niet procederen en niet (achteraf) proberen aan te tonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden met het evenredigheidsbeginsel bij het nemen van besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. In de zaken die zijn uitgesproken door de rechtbanken erkent de Staat de aansprakelijkheid voor de jaren waarvoor de UHT compensatie heeft geboden en niet voor de jaren waarin UHT geen compensatie heeft geboden.
Hoe beoordeel u het feit dat de rechtbank dit zo expliciet stelt?
Het is altijd de intentie geweest om deze en ook andere gedupeerde ouders schadeloos te stellen. De wens om voor deze ouders de schade te vergoeden, blijft ook met deze uitspraken onverminderd van kracht en dat zal ook de inzet zijn van de vervolggesprekken.
Zullen ouders die deze zaken gewonnen hebben, een schadevergoeding krijgen?
Toeslaggerechtigden hebben altijd de mogelijkheid gehad om de Staat aansprakelijk te stellen voor een handelen. Dat maakt deze uitspraken niet anders. Voor het compenseren van gedupeerde ouders is de hersteloperatie opgezet, waarbij de volledige schade zal worden vergoed. Voor gedupeerde ouders is het dan ook niet noodzakelijk om de Staat ook aansprakelijk te stellen via het civiele recht.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de hersteloperatie?
De Staat zal zich focussen op het uitvoeren de hersteloperatie en kan in het algemeen geen uitspraken doen over onrechtmatigheid en aantallen. De Staat wil niet in individuele juridische procedures (achteraf) aantonen dat Dienst Toeslagen in het verleden voldoende rekening heeft gehouden bij het nemen van de besluiten waar de UHT compensatie voor heeft geboden. De Staat kan de volledige schade vergoeden voor gedupeerde ouders.
Hoeveel ouders en kinderen zullen naar uw inschatting recht hebben op een schadevergoeding omdat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld?
Dienst Toeslagen heeft als uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn. Dat doet zij binnen de geldende wet- en regelgeving. De algemene lijn daarbij is om niet in te gaan op individuele dossiers en deze stukken worden dan ook niet openbaar gemaakt.
In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van dit punt de Staat heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij de wetswijziging van artikel 26 van de Awir (Kamerstukken II 2020–2021, 35 574, nr. 3, p. 28–29).
Kunt u de pleitnota en ingebrachte stukken van de Staat openbaar maken (in de Almelo-zaak), zodat de Kamer kan controleren wat de Staat heeft ingebracht bijvoorbeeld ten aanzien van overweging 4.41 (De Staat stelt voorop dat op grond van de Wko en Awir, ook na de omslag in de rechtspraak van de ABRvS (en overigens ook in het kader van de thans geldende artikelen 13b en 26 Awir), bij onregelmatigheden de herziening en volledige terugvordering van kinderopvangtoeslag het uitgangspunt blijft)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat heeft de Staat ten aanzien van overweging 4.41 echt ingebracht in de procedure?
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over hoe de compensatieregeling zich verhoudt tot een civielrechtelijke vordering uit onrechtmatige daad, (nota naar aanleiding van het verslag 30 augustus 2022 (Kamerstuk 36 151–7): «Dat neemt niet weg dat het eenieder vrij staat om, om wat voor reden dan ook, alsnog naar de civiele rechter te gaan.?»
Gedupeerde ouders kunnen via de herstelregelingen hun schade laten beoordelen en vergoeden. De Hersteloperatie Toeslagen is er niet alleen voor ouders als er onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar bijvoorbeeld de wetgeving te hard uitpakte voor deze ouders. Eventuele gang naar de civiele rechter is daarmee niet noodzakelijk voor het vergoeden van schade, en dit blijft ook de inzet in het vervolg met betreffende ouders.
Waarom is ondanks deze toezegging door de Staat in de procedure het verweer gevoerd: ¨De Staat stelt zich op het standpunt dat eisers als gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire via de herstelregelingen die de Staat als gevolg van de toeslagaffaire in het leven heeft geroepen, hun schade kunnen laten beoordelen en vergoeden¨?
Ja.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de Staat houdt aan de 12 weken termijn voor het nemen van een besluit (ECLI:NL:RBROT:2023:3474), terwijl de rechtbank Midden-Nederland een aantal weken daarvoor een ander besluit had genomen?
Het is van groot belang om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de beslistermijnen voor ouders die beroepen niet tijdig indienen. Het is niet eerlijk dat ouders bij de ene rechter een andere beslistermijn krijgen dan bij de andere rechtbank. Om die reden is er hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt in de jurisprudentie over rechterlijke beslistermijnen om te komen tot een uniform beleid.
Gaat u mensen die bij de rechtbank-Rotterdam in beroep gaan en daar een termijn van 12 weken krijgen, anders prioriteren dan mensen die bij de rechtbank-Midden Nederland in beroep gaan en een termijn van meer dan 1 jaar kijgen, voordat hun dossier integraal wordt beoordeeld?
Nee, met de kamerbrief van 9 mei jl. is reeds te kennen gegeven dat dat niet mogelijk was. Deze vragen worden wel binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het bericht over het visumbeleid door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bovenstaand krantenartikel?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het behandelen, beoordelen en verstrekken van Kort Verblijf Visa (KVV, Schengenvisum). Met het zo zorgvuldig, objectief en efficiënt mogelijk afhandelen van KVV-aanvragen van reizigers draagt het ministerie bij aan economische diplomatie, familiebezoeken en toerisme. Voor de bredere migratieketen draagt zorgvuldig beslissen op KVV-aanvragen bij aan het voorkomen van illegale migratie.
Het uitgangspunt van het visumaanvraagproces is te allen tijde dat er zorgvuldig wordt beoordeeld of de KVV-visumaanvraag voldoet aan de visumvoorwaarden die zijn neergelegd in de EU-Visumcode2. Het ministerie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in een informatie gestuurde werkwijze voor het visumproces: het zogeheten Informatie Ondersteund Beslissen (IOB). Op deze manier wordt een beslismedewerker ondersteund bij het inschatten van de benodigde intensiteit van een dossieronderzoek door middel van beschikbare informatie en kunnen de aanvragen zorgvuldiger en objectiever worden beoordeeld.
Ook in de herziene Verordening betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS-verordening3) zijn bepalingen opgenomen over specifieke risico-indicatoren. Deze zullen worden toegepast als een algoritme, waarmee profilering mogelijk is door de gegevens in een VIS-aanvraagdossier te vergelijken met de risico-indicatoren. De specifieke risico-indicatoren bestaan uit een combinatie van gegevens over de aanvrager waaronder leeftijdsgroep, geslacht, nationaliteit en land en plaats van verblijf.
Anders dan uit het NRC-artikel naar voren komt, wordt een profiel in het IOB gebaseerd op meerdere gegevens: 1) informatie over mogelijke eerdere visumaanvragen; 2) informatie over de aanvrager, werkgever en/of referent afkomstig van informatie van ketenpartners (bijvoorbeeld informatie over een asielaanvraag na verlening van KVV of illegaal verblijf); en 3) historische informatie over eerdere visumaanvragen. Uiteindelijk is het altijd de beslismedewerker die een besluit neemt over een visumaanvraag op basis van het gehele dossier van de aanvrager.
In hoeverre wordt er nu nog gebruik gemaakt van het softwareprogramma (Informatie Ondersteund Beslissen (IOB)) dat met het betreffende algoritme werkt?
Het IOB is actief voor ondersteuning van het visumbesluitvormingsproces, en draagt zorg voor een advies rondom de intensiteit van het onderzoek bij de aanvraag. De visum beslismedewerker maakt uiteindelijk zelf de afweging voor het toekennen dan wel het weigeren van een visumaanvraag.
Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft het ministerie met betrekking tot het IOB een informatieverzoek van de AP ontvangen om aanvullende informatie te verstrekken over de grondslag, noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de gegevensverwerking gegeven de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Op 9 mei heeft het ministerie aanvullende vragen van de AP ontvangen.
Staat dit algoritme opgenomen in het algoritmeregister2? Zo nee, bent u bereid dit in volledigheid hierin op te nemen? Zo nee, bent u bereid om een beknopte beschrijving van de werking van dit algoritme te geven?
Het algoritme is op dit moment nog niet in het Algoritmeregister opgenomen. Het ministerie zal er zorg voor dragen dat het algoritme voor de hiervoor vastgestelde uiterlijke datum van 1 januari 2024 in het register is opgenomen en toegelicht.
Wat is nu uw reactie op de bezwaren van de functionaris gegevensbescherming over het discriminerende karakter van het algoritme?
Het ministerie heeft zich vanaf de ontwikkeling van het IOB in 2015 laten adviseren door een extern juridisch adviesbureau teneinde binnen de geldende privacywet- en regelgeving te (blijven) werken. Daarbij is er op verschillende momenten getoetst in hoeverre de werkwijze van het IOB juridisch toelaatbaar is. De conclusie was dat het gebruik van profielen in het IOB niet in strijd is met de privacy wetgeving. Dit oordeel werd onderschreven door de toenmalige FG.
Omdat het ministerie veel waarde hecht aan het oordeel van een FG en aan het voldoen aan wet- en regelgeving heeft het ministerie het advies van de voormalige FG aangegrepen om (nogmaals) het huidige gebruik van het IOB door een andere externe partij te laten toetsen. Conclusie van deze externe toets is dat het ministerie toereikende en relevante argumenten heeft aangedragen voor het gebruik van het IOB. Het gebruik van het IOB is daarom niet gestopt.
De kritiek van de voormalige FG rondom mogelijke discriminatie is door het ministerie zeer serieus genomen. Daarom is besloten om naast bovengenoemde second opinion, ook nog andere materiedeskundigen in te roepen, waaronder de Landsadvocaat. Aan deze materiedeskundigen is gevraagd te beoordelen in hoeverre het gebruik van het gegeven nationaliteit relevant, noodzakelijk en proportioneel is binnen het IOB. De conclusies luidden dat er (i) een wettelijke grondslag is voor het gebruik van nationaliteit binnen het IOB; (ii) verwerking van gegevens over nationaliteit nodig is vanwege zwaarwegende algemene belangen en om te voldoen aan een volkenrechtelijke verplichting en dat (iii) het maken van onderscheid naar nationaliteit bij de beoordeling van een visumaanvraag noodzakelijk en proportioneel is en niet als discriminatie kan worden gekwalificeerd (zie ook het antwoord op vraag 11).
Betreft het algoritme van het computerprogramma IOB een zelflerend algoritme dat zelfstandig zoekt naar kenmerken van mensen die volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verhoogd risico vormen en dus intensiever bestudeerd moeten worden? Zo nee, hoe wordt bepaald welke kenmerken een voorspellende waarde voor de uiteindelijke risicoscore hebben?
Het algoritme dat bij het IOB wordt ingezet, betreft geen zelflerend algoritme. Het is een algoritme dat werkt op basis van een beslisboom met eenvoudige «als-dan»-regels. Bij de ontwikkeling van het algoritme zijn transparantie en uitlegbaarheid als uitgangpunten genomen. De regels hiervan zijn niet «bedacht» door software, maar door ambtenaren. Op basis van deze vooraf opgestelde regels wordt bij elke groep van aanvragen beoordeeld of er voldoende grond is om op grond van de kenmerken van deze groep een profiel te maken. Als er niet voldaan wordt aan de vooraf opgestelde regels wordt er geen profiel opgesteld. Hierdoor valt niet elke aanvraag in een profiel en is er geen sprake van een classificatie-algoritme dat op basis van profielen elke aanvraag als een kans dan wel risico classificeert. Via dit algoritme worden, iedere maand op basis van actuele data, ongeveer 1100 profielen gegenereerd waarvan het overgrote deel kansprofielen zijn, slechts een klein deel zijn risicoprofielen.
Kunt u toelichten of nationaliteit, religie, leeftijd, geslacht of etniciteit van invloed zijn (of zijn geweest) op het vallen binnen een «kansprofiel» of «risicoprofiel»?
Nationaliteit, leeftijdsgroep en geslacht zijn drie van de zeven eigenschappen van een visumaanvraag die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van profielen voor het IOB. Daarnaast kunnen ook het hoofddoel van de reis, de locatie van aanvraag, de burgerlijke staat en het beroep worden meegenomen in de beslisboom. Al deze gegevens zijn op grond van de EU-Visumcode verplicht opgegeven te worden op het visumaanvraagformulier. Etniciteit niet en die wordt ook niet gebruikt bij het opstellen van profielen. Een profiel bestaat altijd uit minimaal 3 van de 7 kenmerken, waarbij er altijd een combinatie van aanvraaggegevens en persoonsgegevens wordt gebruikt. Een profiel op basis van alleen leeftijd, geslacht óf nationaliteit is dus niet mogelijk, een combinatie van bijvoorbeeld reisdoel, nationaliteit en geslacht wel.
In hoeverre wordt het duidelijk gemaakt aan een aanvrager dat een beslissing over diens aanvraag (mede) is vormgegeven door een algoritme?
Het ministerie heeft, naast de reguliere informatiedocumenten, speciaal voor het IOB een factsheet opgesteld6. Zo worden betrokkenen geïnformeerd over welke gegevens worden gebruikt bij het beoordelen van een visumaanvraag en over de wijze waarop hun gegevens verwerkt worden, waaronder het gebruik van profilering mede op basis van nationaliteit.
Bij het indienen van een aanvraag wordt de aanvrager voor het indienen van de aanvraag gewezen op het gebruik van diens gegevens binnen het IOB, de bewaartermijnen van deze gegevens en wordt er ook verwezen naar de factsheet. Deze tekst is in alle vier talen, Nederlands, Engels, Frans en Spaans, in het aanvraagformulier opgenomen.
Kunt u toelichten waarom u ondanks de bezwaren van de functionaris gegevensbescherming toch doorging met het gebruik van de profileringssoftware voor visumaanvragen?
Voor de overwegingen, zie het antwoord op vragen 4 en 11.
Is het toetsingskader «Discriminerende risicoprofielen» van het College voor de Rechten van de Mens, de IAMA3, gebruikt om te beoordelen of de wijze waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan risicoprofilering doet rechtmatig, proportioneel en niet-discriminatoir is? Zo nee, van welk toetsingskader is wél gebruik gemaakt? Kunt u de juridische beoordeling delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het toetsingskader is niet gebruikt, omdat het is ontwikkeld na de introductie van het IOB. Zie ook het antwoord op vraag 10. De inzet van het IOB vanaf de ontwikkeling door een extern juridisch adviesbureau getoetst aan de destijds geldende wet- en regelgeving waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens8. Daarna is de werkwijze op verschillende momenten getoetst aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Zie verder ook het antwoord op vragen 4 en 11.
Kunt u toelichten in hoeverre aan de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Bouchalikh uit 20224 is voldaan bij de totstandkoming van dit proces?
Deze motie betreft een verplichte impact assessment voorafgaand aan het gebruik van algoritmen wanneer deze worden ingezet om evaluaties van of beslissingen over mensen te nemen. Het instrument hiervoor -de IAMA: Impact Assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes- is ontwikkeld na de introductie van het IOB, en dus niet ingezet.
Wat waren de bevindingen van de landsadvocaat, het gespecialiseerde bureau, en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) over de aanvraagverwerking en kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In de adviezen wordt geconcludeerd dat de inzet van dit risicomodel voldoet aan de eisen die de relevante wet- en regelgeving daaraan stellen. PMP (Privacy Management Partners) heeft daarnaast geconcludeerd dat de voorzienbaarheid aanpassing behoefde. De factsheet IOB is hiertoe bijgewerkt, met bijzondere aandacht voor welke gegevens er worden verwerkt, de profielen en de databronnen. Volgens de externe deskundigen is er (i) een wettelijke grondslag voor het gebruik van nationaliteit binnen het IOB; (ii) verwerking van gegevens over nationaliteit nodig vanwege zwaarwegende algemene belangen en om te voldoen aan een volkenrechtelijke verplichting en (iii) kan het maken van onderscheid naar nationaliteit bij de beoordeling van een visumaanvraag niet als (verboden) onderscheid, oftewel discriminatie worden gekwalificeerd.
De bevindingen van PMP en de Landsadvocaat zijn bijgevoegd. Er is verder op hoofdlijnen ambtelijk contact geweest tussen het ministerie en een juridisch gespecialiseerde medewerker van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die de conclusies van de Landsadvocaat en PMP ondersteunt.
In hoeverre heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de software en het bijbehorende algoritme doorgelicht?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het IOB niet doorgelicht. Zie ook antwoord op vraag (2).
Wat is uw reactie op het voorbeeld dat een aanvrager uit Paramaribo direct een hoge risicoscore krijgt toebedeeld?
Het IOB kent niet direct een hoge risicoscore toe aan alle visumaanvragen die in Paramaribo zijn gedaan. Een risicoscore wordt berekend op basis van informatie die het ministerie zelf verzamelt bij een (eerdere) visumaanvraag, 2) informatie van ketenpartners en/of 3) op basis van een profiel. Een profiel bestaat nooit alleen uit nationaliteit of plaats van de aanvraag, zie ook het antwoord op vraag (6).
Wat is de opvatting nu van de huidige functionaris gegevensbescherming over het visumaanvraag-traject?
Op 19 juni start een nieuwe FG. De FG is een onafhankelijke interne toezichthouder. Om dit toezicht te kunnen houden, kan de FG informatie verzamelen over gegevensverwerkingen binnen de organisatie; deze verwerkingen analyseren en beoordelen of ze aan de wet voldoen en informatie, adviezen en aanbevelingen geven aan de organisatie. De naleving van de privacywet is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker.
De waarnemend FG volgt met interesse de beoordeling van de AP en zal haar observaties desgevraagd met de AP delen, zoals ook de vorige FG dat deed. Tussen de waarnemend FG en de nieuwe FG is besproken dat de focus van de FG de komende periode ligt bij de wijze waarop de organisatie aan het toezicht van zowel de FG, als de AP gevolg geeft. Daarbij zal ook bezien worden op welke wijze het algoritme van het IOB wordt vormgegeven.
Welke stappen neemt u zodat een discriminatoir algoritme niet kan worden ingezet binnen het werk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het IOB-algoritme is niet discriminatoir. Wel dient er blijvend voor gewaakt te worden dat een behandeladvies geen aanleiding vormt voor een bias bij een beslismedewerker. Om dat te voorkomen dient een beslismedewerker bij twijfel een senior medewerker te raadplegen en kan besloten worden tot het opvragen van nadere informatie of het afnemen van interviews. Besluiten worden periodiek in het kwaliteitsoverleg besproken en steekproefsgewijs gecontroleerd.
Uit de antwoorden op de vragen 4, 5 en 11 blijkt dat het ministerie veel waarde hecht aan een blijvend zorgvuldige en juridisch juiste werkwijze, en reeds de nodige stappen heeft ondernomen om conform het non-discriminatie beginsel het IOB in te zetten. Bij de inzet van risicomodellen moet zorgvuldig worden gekeken naar proportionaliteit en subsidiariteit, zodat deze inzet rechtmatig en eigenlijk is. Discriminatie kan en mag nooit de bedoeling of het gevolg zijn.
Constaterende dat eerder schriftelijke vragen5 door o.a. het lid Podt zijn gesteld over afwijzingen van visumaanvragen voor een kort verblijf van familieleden van Syrische Nederlanders, waaruit onder andere bleek dat het weigeringspercentage van aanvragers met de Syrische nationaliteit op 55% lag ten opzichte van het algemene percentage van 13%, in hoeverre is de in het artikel geschetste praktijk van invloed geweest op dit weigeringspercentage? Kunt u dit onderbouwen?
Het weigeringspercentage wordt voor geen enkele nationaliteit door het IOB bepaald. Een weigeringspercentage volgt uit de uiteindelijke besluiten die zijn genomen door de beslismedewerkers op de visumaanvragen. Een afwijzing is alleen mogelijk als niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit de EU-Visumcode. Het IOB heeft hier geen invloed op. Een behandeladvies zegt enkel iets over de intensiteit van het dossieronderzoek en niets over het uiteindelijke besluit.
Kunt u een update geven ten aanzien van het aantal en de aard van de klachten ten aanzien van de dienstverlening van VFS Global? Kunnen mensen met deze klachten terecht bij de ambassade? Zo nee, waar kunnen ze dan terecht?
Voor klachten kan men terecht bij Nederland WereldWijd (NWW), het contactcentrum van het ministerie (24 uur per dag beschikbaar) en bij het klachtenteam van VFS. Contractueel is VFS verantwoordelijk voor een eigen klachtafhandeling.
Bij het NWW wordt onderscheid gemaakt tussen klachten die gerelateerd zijn aan operationele zaken zoals klantcontact, kwaliteit van de antwoorden, toegankelijkheid van informatie, en dergelijke, en klachten die beleid betreffen, zoals eventuele beperkingen in de mogelijkheid een afspraak te maken. In 2022 zijn er 1040 klachten ingediend (op een totaal van ca. 400.000 uitgereikte visa) 849 klachten betroffen het afsprakensysteem en/of het niet tijdig kunnen krijgen van een afspraak. Overige klachten betroffen de bemoeienis van facilitators, bejegening en dergelijke. Overigens kunnen visumaanvragers naast een klacht ook bezwaar en beroep aantekenen indien hun aanvraag wordt afgewezen.
Wat kunt u zeggen over de huidige wachttijden bij VFS Global? Worden deze gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De wachttijden bij VFS worden gemonitord en er wordt met alle locaties contact onderhouden over de hoeveelheid inkomende aanvragen. Op een aantal locaties na voldoen alle locaties aan de eis om binnen 14 dagen een afspraak te kunnen maken. De locaties waar dit niet het geval is worden vanuit het ministerie op weekbasis aangestuurd om ervoor te zorgen dat de instroom van aanvragen zo nauw mogelijk aansluit op de verwerkingscapaciteit.
De waterstofplannen in Duitsland |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van zeven bedrijven om in Noordwest Duitsland de waterstofeconomie op gang te brengen?1
Kunt u inzicht geven in de plannen van deze waterstofalliantie? Wat willen deze bedrijven realiseren ten aanzien van elektrolysecapaciteit, waterstoftransportnetten en infrastructuur voor import van waterstof?
Deze waterstofalliantie bestaat uit zeven bedrijven: BP, Gasunie, Nowega, NWO, Salzgitter, Thyssengas en Uniper. Zij vormen samen het consortium dat hun geplande waterstofprojecten in Noordwest-Duitsland met elkaar wil verbinden. Het doel van het consortium is Wilhelmshaven met de industriële clusters in Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen te verbinden om zo een noord-zuidcorridor te creëren. Wilhelmshaven heeft de ambitie om in Duitsland een nationale waterstofhub te worden voor import en productie. Met de verbinding van de noord-zuidcorridor tussen Wilhelmshaven en het Rijn-Ruhrgebied en de west-oostcorridor tussen Wilhelmshaven en Salzgitter wordt deze positie versterkt.
De verschillende projecten die binnen het consortium worden verbonden, bewegen zich door de gehele waterstofketen; van import en productie tot transport en verbruik. Zo zijn Uniper en BP bezig met de ontwikkelingen voor een ammoniak importterminal in Wilhelmshaven. Daarnaast heeft Uniper plannen voor een grootschalige elektrolysefabriek in Wilhelmshaven, die groene waterstof zal produceren met behulp van offshore windenergie uit de Noordzee.
Gasuniedochter Gasunie Deutschland beheert een transportnet voor gas in Duitsland en draagt samen met Thyssengas, NWO en Nowega bij aan het transportnetwerk rond Wilhelmshaven door bestaande pijpleidingen beschikbaar te maken en nieuwe leidingen aan te leggen. Het netwerk van waterstofpijpleidingen dat door de infrastructuurpartners wordt aangelegd zal op open-access basis beschikbaar worden gemaakt voor andere bedrijven.
Welke rol speelt Gasunie, een Nederlandse staatsdeelneming, in dit project?
Gasunie is via Gasunie Deutschland betrokken bij de ontwikkelingen van het waterstofnetwerk aan Duitse zijde en draagt daarmee bij aan de Duitse waterstofambities. Daarnaast werkt Gasunie in Nederland aan de ontwikkeling van het transportnet voor waterstof. De ontwikkelingen aan Nederlandse en Duitse zijde van de grens dragen bij aan de ontwikkeling van een Noordwest-Europese waterstofmarkt.
Gasunie Deutschland is infrastructuurpartner in het consortium. De andere infrastructuurpartners zijn Thyssengas, NWO en Nowega. Alle vier de bedrijven maken leidingen beschikbaar voor het geplande waterstoftransportnetwerk van Wilhelmshaven naar het Ruhrgebied. De prioriteit ligt hierbij op het hergebruik van bestaande leidingen. Nieuwe pijpleidingen worden aangelegd waar hergebruik niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een waterstofinfrastructuur in nauwe samenwerking met de ons omliggende landen moet gebeuren? Welke acties onderneemt u om dit gestalte te geven, in het bijzonder ten aanzien van deze concrete plannen in Duitsland?
Het is in ons aller belang dat een geïntegreerde Europese waterstofmarkt ontstaat en daar hoort een grensoverschrijdend transportnet voor waterstof bij. Ik ben in nauw contact met mijn collega’s in Duitsland en België en ook is er intensieve samenwerking tussen Gasunie, Fluxys in België en de verschillende netbeheerders aan de Duitse zijde van de grens. Ook in het Pentalateraal energieforum staat de ontwikkeling van een regionale waterstofmarkt met buurlanden op de agenda.
Het aan banden leggen van ChatGPT in Italië vanwege privacyzorgen en de consequenties hiervan voor Nederland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ChatGPT banned in Italy over privacy concerns»?1
Ja.
Klopt het dat de Italiaanse toezichthouder besloten heeft tot het aan banden leggen van ChatGPT omdat het bedrijf erachter (OpenAI) mogelijk de Europese privacywetgeving overtreedt?
Voor informatie over het handelen van de Italiaanse privacytoezichthouder ben ik aangewezen op openbare bronnen. Blijkens de website van deze toezichthouder, de «Garante per la Protezione dei Dati Personali» (hierna: de Garante) heeft zij aan OpenAI laten weten dat ChatGPT voorlopig geen gegevens van Italiaanse gebruikers mocht verwerken, vanwege zorgen over de naleving van de privacyregels.2 Deze zorgen zagen op de informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt wanneer hun persoonsgegevens worden verwerkt, welk mechanisme voor leeftijdsverificatie wordt toegepast, of de door ChatGPT verwerkte persoonsgegevens voldoen aan het beginsel van juistheid en actualiteit (artikel 5, lid 1, onder d van de AVG) en tot slot op basis van welke rechtsgrondslag persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt ten behoeve van het trainen van het onderliggende algoritme.
ChatGPT is sinds 28 april jl. weer beschikbaar in Italië. De Garante heeft daarover op haar website geschreven dat OpenAI maatregelen en verbeteringen heeft getroffen in het licht waarvan het verbod is opgeheven voor Italiaanse gebruikers. De Garante spreekt de hoop uit dat OpenAI de komende weken zal voldoen aan de verdere verzoeken van de Garante. Dat ziet op de implementatie van een leeftijdsverificatiesysteem en het verzorgen van een communicatiecampagne om alle Italianen te informeren over wat er is gebeurd en over de mogelijkheid om zich te verzetten tegen het gebruik van hun persoonlijke gegevens om een algoritme te trainen. De Garante schrijft dat zij zal doorgaan met het vooronderzoek dat is gestart tegen OpenAI en met het werk dat zal worden uitgevoerd door de taskforce die is opgericht binnen het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board, (EDPB)). Zie hierover het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er een Europese taskforce is opgericht? Wat is de status en bevoegdheid van zo’n taskforce? Is de Nederlandse toezichthouder daar ook bij betrokken? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij geïnformeerd dat het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders (EDPB) op 13 april heeft besloten om, naar aanleiding van het Italiaanse optreden tegen OpenAI inzake ChatGPT, een taskforce in te stellen. Deze taskforce heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling over mogelijke handhavingsmaatregelen te bevorderen. Alle Europese privacytoezichthouders zijn in dit samenwerkingsverband vertegenwoordigd, dus ook de AP. Generatieve AI, zoals het grote taalmodel artificiële intelligentie (AI) systeem ChatGPT, is een grensoverschrijdend fenomeen dat vraagt om een geharmoniseerde aanpak. Daarom hecht de AP grote waarde aan een effectief gezamenlijk optreden van de Europese privacytoezichthouders.
Hoe worden de beide Kamers geïnformeerd over de werkzaamheden en uitkomsten van de taskforce?
De EDPB publiceert nieuwsberichten op haar website, zo ook in dit geval.3 Wanneer er op het gebied van de taskforce (beleids)ontwikkelingen zijn, zullen deze daar worden geplaatst. Daarnaast zal de AP hierover bij gelegenheid berichten laten uitgaan.
Weet u welke persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt door ChatGPT (OpenAI) in Nederland? Is dat ook bekend voor de gebruikers?
Dat is mij niet bekend. Op de website van OpenAI wordt voor gebruikers en niet-gebruikers, zowel binnen als buiten Europa, gemeld welke persoonsgegevens met welke methoden worden verwerkt.4
Indien persoonsgegevens verzameld en verwerkt worden door ChatGPT (OpenAI) in Nederland, op welke wettelijke basis gebeurt dat dan?
Over die informatie beschik ik niet. Op de in antwoord 5 genoemde website noemt OpenAI als rechtsgronden voor het verwerken van persoonsgegevens5 de uitvoering van een overeenkomst (artikel 6, eerste lid onder b AVG),6 het gerechtvaardigde belang (artikel 6, eerste lid onder f AVG) van het tegengaan van misbruik, fraude of veiligheidsrisico’s of van het ontwikkelen, verbeteren of promoten van haar diensten of7 toestemming (artikel 6, eerste lid onder a AVG) voor een specifiek doel dat aan de betrokkene wordt meegedeeld.
Bent u het met ons eens dat verzameling en verwerking van persoonsgegevens altijd een wettelijke basis moet hebben? Zo nee, op welke gronden zou die wettelijke basis afwezig mogen zijn?
Voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens moet een grondslag bestaan. Dit zijn de zes limitatieve grondslagen zoals opgesomd in artikel 6, eerste lid, van de AVG. Wanneer een verwerking niet op een van die grondslagen gebaseerd kan worden, is zij onrechtmatig.
Indien de wettelijke basis voor verzameling en verwerking van persoonsgegevens afwezig mag zijn (en de wettelijke basis is aanwezig), op welke manier voldoet (het werken met) ChatGPT daaraan?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen. Dat is veeleer een vraag die door de toezichthouder zal worden beoordeeld.
Klopt het dat er bij ChatGPT ook sprake is geweest van een datalek waarbij gesprekken en betaalgegevens zijn gelekt?2
Van een datalek is sprake wanneer er ongeoorloofde of onbedoelde toegang tot persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, maar ook als deze gegevens ongewenst zijn vernietigd, verloren, gewijzigd of verstrekt. Desgevraagd heeft de AP mij laten weten dat bij haar geen melding is gedaan van het lekken van gegevens van Nederlandse gebruikers.
Of een dergelijke melding aan de AP verplicht zou zijn geweest onder de meldplicht datalekken, is afhankelijk van de vraag waar een hoofdvestiging is gevestigd. Wanneer een hoofdvestiging niet in Nederland is gevestigd, maar in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan is de toezichthouder in die lidstaat leidend. Een datalek moet dan verplicht bij de leidende toezichthouder worden gemeld, ook al zijn er Nederlandse gebruikers betrokken bij het datalek. Melding aan de AP is vervolgens optioneel en alleen verplicht wanneer de verwerkingsverantwoordelijke twijfelt bij welke toezichthouder gemeld moet worden. In het geval van OpenAI, de verwerkingsverantwoordelijke van ChatGPT, is er geen sprake van een hoofdvestiging in de Europese Unie. Dan zijn alle Europese privacytoezichthouders gelijkelijk bevoegd. Dit betekent dat er alleen bij de AP gemeld moet worden als er Nederlandse ingezetenen bij het datalek betrokken zijn.
Zo ja, zijn hierbij ook gegevens van Nederlandse gebruikers gelekt?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, is dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens om een spoedadvies te vragen over het blokkeren van ChatGPT? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar antwoord 3 en de daarin genoemde taskforce van de EDPB, waarin ook de AP vertegenwoordigd is, moet ik hierop ontkennend antwoorden omdat de kwestie reeds door de AP mede beoordeeld wordt. Ik vertrouw er bovendien op dat de AP in het kader van haar voorlichtende taak naar buiten zal treden over ChatGPT wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Klopt het dat Nederlandse en Italiaanse privacywetgeving – vanwege de gedeelde Europese basis – vergelijkbaar zijn? Zo nee, waarin verschillen de Italiaanse en de Nederlandse interpretatie van de Europese privacywetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland net als Italië zou moeten omgaan met ChatGPT?
In de gehele Europese Unie is sinds 25 mei 2018 de AVG van kracht. Deze verordening kent lidstaten op onderdelen de bevoegdheden en verplichtingen toe om nadere regels te stellen. In Nederland is die ruimte onder meer ingevuld door de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Over kennis inzake de Italiaanse pendant van de UAVG beschik ik niet. De vragen van de Italiaanse toezichthouder met betrekking tot ChatGPT waren evenwel alle rechtstreeks te herleiden tot bepalingen uit de AVG zelf. Ik zie dan ook op voorhand geen verschillen ten aanzien van de regels die Italië en Nederland op ChatGPT worden toegepast.
Op welke manier bent u bereid in Nederland het gebruik van ChatGPT zodanig aan banden te leggen dat de kans op overtreding van AVG minimaal is?
Dit is niet aan mij. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten; voor Nederland is dat de AP. Zij kan daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Op welke wijze de nationale toezichthoudende autoriteiten de taken prioriteren in de uitvoering is aan henzelf. Zij hebben eigen beoordelings- en beleidsvrijheid.
Welke andere gevaren ziet u, naast het ongeoorloofd verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen?
Het afgelopen half jaar zijn de capaciteiten van en de aandacht voor generatieve AI sterk toegenomen. Dit was sneller dan verwacht. We hebben het afgelopen half jaar al gezien dat deze AI-systemen zowel kansen bieden als risico’s hebben. In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is het kabinet al ingegaan op een aantal van deze risico’s.9 Deze effecten kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Ook kunnen deze systemen gebruikt worden voor schadelijke doeleinden zoals phishing en desinformatie. Verder heeft de introductie van deze AI-systemen impact op onder meer het onderwijs en de arbeidsmarkt.
De snelheid waarmee generatieve AI zich afgelopen half jaar heeft ontwikkeld brengt onzekerheden met zich mee. Er zijn nog veel vraagtekens over de precieze impact en de gevaren. Het is van belang dat we daar meer kennis over opdoen. Het kabinet werkt daarom momenteel aan een kabinetsvisie op nieuwe AI-systemen zoals generatieve AI. In deze visie zal het kabinet nader ingaan op de risico’s van deze AI-systemen.
Zijn er soortgelijke bedrijven en/of vergelijkbare AI-systemen die op eenzelfde of andere manier de wet lijken te overtreden? Bent u bijvoorbeeld bekend met de AI van Snapchat die probeert kinderen tot een fysieke afspraak te bewegen?3 Voorziet u dat dit mis kan gaan?
Het is aan de AP om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door bedrijven en signalen op te pikken wanneer de regels worden overtreden. Het kabinet houdt vanzelfsprekend de ontwikkelingen in de gaten en is bekend met het AI-systeem van Snapchat. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het Kamerlid Kathmann en van de Kamerleden Stoffer en Drost gaat het kabinet daar nader op in.11 Het is van belang dat de AI-verordening waarin in Europa aan gewerkt wordt niet te lang op zich laat wachten. In de AI-verordening zijn AI-systemen onderverdeeld in verschillende categorieën. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware regels. Aanbieders van AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), moeten ervoor zorgen dat die systemen zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens bereid hier sectorbreed op te handhaven, ook op toekomstige (geavanceerdere) AI-systemen? Zo ja, wanneer kunnen zij hiermee starten? Zo nee, waarom willen zij dat niet?
De AP is toezichthouder op de naleving van de bescherming van persoonsgegevens; dus ook als deze gegevens worden verwerkt in algoritmes en AI-systemen in verschillende sectoren. De AP houdt de ontwikkelingen van generatieve AI-systemen, zoals large language models, scherp in de gaten. Bovendien ziet de AP dat generatieve AI onderdeel uitmaakt van het wetgevingsproces rond de AI-verordening. Daarnaast is binnen de AP begin 2023 een nieuw organisatieonderdeel opgericht: de directie Coördinatie Algoritmes (DCA). In 2023 pakt de DCA als activiteiten op:
Deze coördinerende rol is een nieuwe taak voor de AP die de komende jaren nader vorm zal krijgen. Een van de uitgangspunten in de uitvoering van haar activiteiten is dat het bestaande toezicht op algoritmes en AI intact blijft. Dit toezicht, en daarmee de handhavingsbevoegdheid, ligt bij verschillende colleges, markttoezichthouders en rijksinspecties. De AP vindt het van belang om meer te grip krijgen op een verantwoorde ontwikkeling en inzet van algoritmes. Een door de DCA gecoördineerde aanpak draagt bij aan de harmonisatie en effectiviteit van het gedeelde toezicht op algoritmes en AI. Op 24 maart hebben de leden van het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT) besloten om twee zogeheten Kamers op te richten voor het afstemmen van toezicht op online platforms en op algoritmes en AI.12 De algoritmes en AI Kamer zal bijdragen aan de activiteiten van de DCA.
Op welke manier is de Autoriteit Persoonsgegevens voorbereid op de exponentiële groei van de capaciteit en dus ook de risico’s van het gebruik van ChatGPT of vergelijkbare AI-systemen? Beschikt ze naar uw mening over voldoende kennis en capaciteit? Zo nee, hoe gaat u dat oplossen?
De AP heeft voldoende expertise om toezicht te houden op de bescherming van persoonsgegevens, ook indien die verwerkt worden door AI-systemen zoals ChatGPT. Daarnaast zet de DCA van de AP zich in om de samenwerking tussen toezichthouders te versterken, domein overstijgende signalen op te vangen en kennis te delen over het toezicht op algoritmes. De wijze waarop de AP de middelen die hen ter beschikking worden gesteld verdeelt over deze afzonderlijke taken is uitsluitend aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder. Daarnaast investeert het kabinet in de AP om haar taken uit te voeren, oplopend tot structureel 8 miljoen euro per jaar vanaf 2025. Hierdoor kan de AP verdere stappen zetten, onder andere op het gebied van AI-systemen.
In de Kamerbrief over toezicht in het digitale domein van 24 mei 2023 is nader ingegaan op het toezicht op algoritmes en AI.13 Daarin wordt ook ingegaan op de vraag of de AP over voldoende kennis beschikt.
Misstanden bij de installatie van zonnepanelen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag en bijbehorend artikel1 over misstanden bij de installatie van zonnepanelen en de recente oproep van Techniek Nederland in de Telegraaf?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is, wat betekent dat iedereen het dak op kan om zonnepanelen te leggen? Is dat wenselijk?
Ja, het klopt dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is.
Dat neemt niet weg dat zonnepaneleninstallateurs zich dienen te houden aan de wettelijke verplichtingen in de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie heb ik oog voor de veiligheid van zonnepaneleninstallateurs.
Kunt u beschrijven welke signalen de Arbeidsinspectie heeft gekregen en hoe zij daarop gereageerd heeft? Hoeveel ongevallen hebben plaatsgevonden in 2022 en de jaren daarvoor? Is hier sprake van een zorgelijke ontwikkeling?
De Arbeidsinspectie heeft sinds kort een Meldingen en Informatiecentrum waar alle meldingen centraal binnenkomen. Dit biedt de mogelijkheid om bredere trends en ontwikkelingen te detecteren op basis van alle binnengekomen meldingen. De meldingen die hier binnenkwamen over het onveilig werken bij het installeren van zonnepanelen zijn uitgebreid geanalyseerd. Op basis van deze analyse is onder meer een speciaal project zonnepanelen ingericht.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in januari jl. aandacht gevraagd voor deze zorgelijke signalen uit de zonnepanelensector, waarna het aantal meldingen bij de Arbeidsinspectie flink is toegenomen. In het persbericht uit januari jl. werd gerefereerd aan vier dodelijke slachtoffers sinds 20203. Inmiddels is dat opgelopen tot zes dodelijke slachtoffers onder zonnepaneleninstallateurs. Elk dodelijk slachtoffer is er een te veel en wij doen dan ook een klemmend beroep op de sector om meer maatregelen te nemen om veilig werken (op hoogte) beter te borgen.
In hetzelfde persbericht heeft de Arbeidsinspectie aangegeven dat er meer aandacht moet komen voor veiligheid in deze sector. De Arbeidsinspectie heeft een project «zonnepanelen» waarin preventieve inspecties worden uitgevoerd en reactief meldingen worden opgepakt. De Arbeidsinspectie heeft tijdens de landelijke Inspectiedag op 16 maart jl. intensief geïnspecteerd op het valgevaar van daken4. Ook is in juni jl. gestart met een project over de risico’s ten aanzien van «vallen van hoogte», zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie recent aandacht besteed aan de problematiek in vak media en via de (sociale) media. Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.5 Ten slotte, is de Arbeidsinspectie in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi.
Bent u het eens met de oproep van branchevereniging Techniek Nederland om alleen erkende bedrijven toe te staan zonnepanelen te mogen installeren? Zo ja, hoe gaat u dat afdwingen?
Wij nemen de signalen die de Arbeidsinspectie heeft afgegeven en de cijfers met betrekking tot het aantal (dodelijke) ongevallen zeer serieus. De veiligheid voor mensen die op hoogte werken aan de energietransitie moet voldoende geborgd zijn.
Voor de installatie van zonnepanelen gelden op dit moment wettelijk verplichte kwaliteitseisen die de constructieve veiligheid, brandwerendheid en waterdichtheid borgen. Daarnaast hebben de sector en InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en erkende bedrijven zijn geregistreerd voor de installatie van zonnepanelen. Deze erkende bedrijven zijn vermeld op www.echteinstallateur.nl.
Wij volgen deze inspanningen van de Arbeidsinspectie en de zonnepanelensector op de voet. Over de borging van veiligheid bij het werken op hoogte door zonnepaneleninstallateurs blijven wij ook met de sector in gesprek, en zullen de voortgang op het gebied van veilig werken volgend jaar opnieuw beoordelen.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat klanten ervan op aan kunnen dat elke installateur van zonnepanelen kwaliteit levert en op een veilige manier zijn of haar werk doet?
De kwaliteit van installatie van zonnepanelen en veiligheid op daken wordt door verschillende instrumenten geborgd. Naast wettelijk verplichte kwaliteitseisen heeft InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en zijn bedrijven die volgens deze opleiding zonnepanelen installeren op daken erkend en geregistreerd.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel en stelt arbeidsmiddelen ter beschikking, zoals een steiger of dakrandbeveiliging. Voor de zonnepanelen sector is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. Brancheverenigingen spelen daarin ook een belangrijke rol en kunnen de door hen opgestelde Arbocatalogi op basis van de Arbeidsomstandighedenwet extra onder de aandacht brengen bij hun leden.
De gevolgen van de coronacrisis- en maatregelen op het gezondheidsstelsel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «The Great Resignation in a Collapsing Health System» en «The Collapse of Women’s Health and Work»?1, 2
Ja.
Kunt u reflecteren op de analyses in beide artikelen, waarin de coronacrisis en de coronamaatregelen die wereldwijd door overheden zijn genomen als katalysator worden aangewezen voor de al jaren afkalvende gezondheidssystemen in veel landen, waaronder Nederland? Ziet u ook dat de coronacrisis en het beleid hebben geleid tot verdere afbraak van het zorgstelsel en de volksgezondheid? Zo nee, kunt u de analyses in bovengenoemde artikelen dan concreet weerleggen?
De maatregelen ter bestrijding van COVID-19 waren gedurende de coronacrisis noodzakelijk om besmettingen met het virus tegen te gaan en om de zorg voor iedereen toegankelijk te houden. De conclusies van beide artikelen dat de coronacrisis en de coronamaatregelen die wereldwijd door overheden zijn genomen als katalysator hebben gediend voor het (verder) verslechteren van gezondheidssystemen in veel landen, waaronder Nederland, deel ik niet.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de levensverwachting van en de kwaliteit van leven voor mensen in veel landen afneemt, terwijl zij steeds meer gaan betalen voor het zorgstelsel en overheden enorme investeringen doen in internationale programma’s die bedoeld zouden moeten zijn voor het waarborgen van de volksgezondheid, zoals bijvoorbeeld de «pandemic treaty» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties (VN)? Waarom leiden deze uitgaven van gemeenschapsgeld niet tot verbetering van de wereldwijde gezondheidssituatie, maar verslechtert deze juist in rap tempo?
Het aangehaalde artikel van de hand van mevrouw Carla Peeters op de website van de Brownstone Institute biedt geen bronverwijzing voor de door haar geponeerde stellingen.
Op basis van het World Health Statistics 2023 rapport van de WHO (19 mei 2023)3 kan worden gesteld dat de twee decennia voorafgaand aan de COVID-19-pandemie de wereld een bijzondere vooruitgang geboekt heeft op het gebied van gezondheid. Van 2000 tot 2019 is de wereldwijde levensverwachting gestegen van 67 jaar naar 73 jaar, voornamelijk als gevolg van de daling van de kinder- en moedersterfte en de daling van de incidentie en sterfte door veel infectieziekten. Uitbreiding van de toegang tot gezondheidszorg en aanverwante diensten, waaronder verbeteringen in de preventie en behandeling van niet-overdraagbare ziekten, was ook een belangrijke factor.
Kunt u verklaren waarom een groeiend aantal mensen in de zorg kampt met problemen zoals chronische vermoeidheid, depressie, angst en burn-out? Wat vindt u van de hypothese dat het COVID-19-beleid wereldwijd geleid heeft tot een snelle toename van dit soort problemen en een «golf van posttraumatische-stressstoornis (PTSS) (gerelateerde) klachten» en het daardoor uitvallen en/of verlaten van de zorg als gevolg daarvan? Wat vindt u van de uitspraak van European Junior Doctors, dat «de Europese gezondheidzorg aan de afgrond staat» en dat dit «geen nieuwe situatie» en «voorspelbaar en te voorkomen» was? Waarom is Europa niet in staat om aan deze al jarenlang voortdurende crisis van de gezondheidszorg gehoor te geven, terwijl de situatie in heel West-Europa nijpend is en zorgprofessionals en burgers herhaaldelijk alarm hebben geslagen? Kunt u analyseren waar deze kloof tussen bestuur en maatschappij vandaan komt?
Factoren die gerelateerd zijn aan chronische vermoeidheid, depressie, angst en burn-out klachten zijn veelzijdig en complex. Voor zover mij bekend is er één wetenschappelijke studie gedaan over dit onderwerp. Het project «Implicaties van de coronacrisis op het welzijn van het zorgpersoneel» van de Rijksuniversiteit Groningen (gesubsidieerd door ZonMw) onderzocht de korte- en langetermijneffecten van de coronacrisis op het psychosociale en emotionele welzijn van ziekenhuismedewerkers in de periode tussen 2020 en 2022. De onderzoekers concluderen dat de coronacrisis in 2020 een heftige emotionele en psychologische impact had op de ziekenhuismedewerkers in het onderzochte ziekenhuis. Ook de lange termijnimpact blijkt groot. Medewerkers die aan het begin van de crisis veel stress ervaarden, zijn in 2022 vaker ziek en van baan gewisseld.4
Heeft u enig idee hoeveel zorgpersoneel in Nederland PTSS en/of andere gezondheidsproblemen heeft opgelopen als gevolg van het coronabeleid en de maatregelen, bijvoorbeeld door het moeten dragen van een mondkapje, het moeten behandelen van patiënten op een manier waar zij niet achter stonden, of de druk om zich (meermaals) te laten vaccineren om hun baan te behouden en de mogelijke gevolgen/schade daarvan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het, gezien de nog altijd aanhoudende meersterfte in Nederland en wereldwijd, mogelijk dat het coronabeleid en de maatregelen hebben geleid tot een collectieve verzwakking van het immuunsysteem van de bevolking, bijvoorbeeld door de schadelijke gevolgen van het langdurig moeten dragen van mondkapjes en de stapeling van mRNA-vaccins en de langer dan verwachte biodistributie daarvan, waardoor mensen aandoeningen ontwikkelen die zij anders niet zouden hebben gekregen en/of al kwetsbare en oudere mensen vroegtijdig en/of door complicaties van hun verslechterde immuunsystemen komen te overlijden?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van december jl.5 en januari jl.6 en op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen van december jl.7.
Wat vindt u ervan dat het coronabeleid en de maatregelen vooral vrouwen hard hebben geraakt, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, omdat zij hun betaalde baan verloren en niet meer terugkregen, waardoor zij zijn vervallen in armoede en/of hun financiële onafhankelijk verloren en/of te maken kregen met andere sociaal-maatschappelijke problematiek, en/of omdat veel vrouwelijke zorgmedewerkers het werkveld hebben (moeten) verlaten als gevolg van de maatregelen, waardoor de toch al grote personeelstekorten alleen maar zijn toegenomen en de druk op de zorg blijft groeien en er dus minder zorg aan minder mensen geleverd kan worden, met een nog verder verslechterende algehele volksgezondheid als gevolg?
De maatregelen om corona tegen te gaan, hebben veel gevraagd van de samenleving. Daarom heeft het kabinet ook het economisch coronasteun- en herstelpakket ontworpen.8 Onderdeel van dit steunpakket was de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), die tot doel had banen te behouden. Werkgevers konden met behulp van deze regeling hun werknemers blijven doorbetalen. Daarnaast heeft het kabinet het aanvullend sociaal pakket ingezet om (kwetsbare) mensen verder te helpen, bijvoorbeeld met behulp van begeleiding naar nieuw of ander werk via de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) en de intensivering van de armoede en schuldenaanpak. Hierdoor zijn er tijdens de crisis relatief weinig banen verloren gegaan. Werkgevers konden hiermee hun personeel doorbetalen en mensen in dienst houden.
In het algemeen geldt dat Nederland hierdoor relatief goed uit de coronacrisis is gekomen. Op dit moment bedraagt de werkloosheid onder mannen gemiddeld 3,7% en 4,0% onder vrouwen (1e kwartaal 2023). Bij aanvang van de coronacrisis (4e kwartaal 2019) bedroeg dat 4,1% onder mannen en 4,4% onder vrouwen (zie antwoord op vraag 15, 16 en 18 voor nadere toelichting op dit punt).
Uitstroom van zorgpersoneel is gerelateerd aan verschillende factoren. Uit onderzoek van PFZW onder mensen die in 2021 een baan in de zorg verlieten, kwam naar voren dat 77% van de respondenten zelf hun baan hadden opgezegd, bij 13% had de werkgever het werkverband beëindigd en bij 11% was er een andere reden. Een groot deel van degenen die een baan verlaten, blijft wel in de sector werken. In 2021 waren de meest genoemde redenen om een baan op te zeggen het management/de organisatie, de inhoud van het werk en de hoge werkdruk. PFZW heeft in hun onderzoek ook in kaart gebracht in hoeverre COVID-19 een rol heeft gespeeld bij degenen die hun baan opzegden. Bij 83% was dat niet het geval, bij 12% een beetje een reden, bij 4% een belangrijke reden en bij 1% was COVID-19 de enige reden. Daar waar COVID-19 meespeelde, speelden vooral een andere werksfeer door COVID-19 en de hoge werkdruk door COVID-19 mee. Hoeveel mensen uit deze groep niet alleen hun baan opzegden maar ook de sector hebben verlaten, is niet bekend. Daar waar het dienstverband door de werkgever werd beëindigd, speelde bij 76% corona geen rol, was COVID-19 bij 11% een beetje een reden, bij 8% een belangrijke reden en bij 5% de enige reden.9
COVID-19 heeft dus bij een deel van de vertrekkers voor een deel meegespeeld. In hoeverre daarbij de coronamaatregelen een rol speelden is niet op te maken uit dit onderzoek.
Het project «Implicaties van de coronacrisis op het welzijn van het zorgpersoneel» van de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht de korte- en langetermijneffecten van de coronacrisis op het psychosociale en emotionele welzijn van ziekenhuismedewerkers in de periode tussen 2020 en 2022. De onderzoekers concluderen dat de coronacrisis in 2020 een heftige emotionele en psychologische impact had op de ziekenhuismedewerkers in het onderzochte ziekenhuis. Ook de lange termijnimpact blijkt groot. Medewerkers die aan het begin van de crisis veel stress ervaarden, zijn in 2022 vaker ziek en van baan gewisseld.10 Dit project is gesubsidieerd door ZonMw.
Wat vindt u ervan dat onderzoek van Women in the Workplace aantoont dat maar liefst 42 procent van de werkende vrouwen aangeeft zich (bijna) altijd burn out te voelen en dat de pandemie en de coronamaatregelen aanzienlijk hebben bijgedragen aan dit probleem, onder andere omdat meer vrouwen dan mannen werken in (laagbetaalde) sectoren die vaak zwaar onderhevig waren aan de coronamaatregelen, zoals de mondkapjes- en testplicht en vaccinatiedrang? Wat voor gevolgen heeft dit voor de arbeidsmarkt, niet in de laatste plaats in de zorg, aangezien die voor 70–80 procent uit vrouwelijke werknemers bestaat?
Ik hecht eraan op te merken dat deze studie binnen de Verenigde Staten is uitgevoerd en niet binnen Nederland. Deze omstandigheden zijn onvergelijkbaar gezien de nationale context, arbeidsmarkt en genomen maatregelen ter bestrijding van COVID-19. Ik kan daarom niet ingaan op de vraag welke gevolgen dit onderzoek heeft voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
In Nederland hebben werkenden steeds vaker burn-outklachten. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van het TNO en CBS volgt dat in 2019 17% van de werknemers burn-outklachten ervaren.11 In 2022 is dit gestegen naar 20%. Burn-outklachten kwamen meer voor bij vrouwelijke werknemers.12 Dit was 21,9% tegen 18,3% onder mannelijke werknemers. In 2019 kwamen burn-outklachten voor onder 18,2% van de vrouwelijke werknemers en 16% van de mannelijke werknemers. Uit onderzoek volgt dat burn-outklachten vaak brede oorzaken hebben. Bij burn-outklachten kunnen oorzaken liggen in werk, in de persoonlijke en sociale situatie van mensen en in de maatschappij.13
Daarom is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) samen met collegaministers, sociale partners, kennisinstituten, Arbo professionals en branche- en beroepsorganisaties de «Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS)» gestart, om samen de vele oorzaken die een rol spelen bij burn-outklachten aan te pakken. Met een breed pakket aan maatregelen wordt met de BMS vooral ingezet op een preventieve aanpak van burn-outklachten; het verbinden, versterken en ontwikkelen van goede initiatieven; en het bespreekbaar maken van burn-outklachten.14
Hoe reflecteert u op de hypothese dat zoveel vrouwelijke zorgwerknemers kampen met Long-Covid-symptomen als gevolg van bijvoorbeeld de mondkapjesplicht en/of de coronavaccinaties, aangezien het vrouwelijk lichaam en immuunsysteem significant anders reageert op medische interventies dan dat van mannen, maar mannen nog altijd als maatstaf worden genomen, waardoor de bijwerkingen en/of nadelige/schadelijke gevolgen op vrouwen onbekend en/of onderbelicht blijven?
Zoals ook aangegeven in antwoorden op eerdere vragen15 over sekseverschillen in geneesmiddelonderzoek, werden de (bij-)effecten van coronavaccins op zowel vrouwen als mannen onderzocht in de klinische studies voorafgaand aan de goedkeuring.
Hoe reflecteert u in navolging daarop dan op het feit dat studies uitwijzen dat vrouwen een aanzienlijk grotere kans hebben op bijwerkingen na coronavaccinatie, als gevolg van het gevoeliger vrouwelijk immuunsysteem, terwijl het juist vrouwen waren die in grote mate onderhevig waren aan de druk om zich (meermaals) te vaccineren, door de beroepsgroepen (zorg, onderwijs, etc.) waarin zij actief zijn?
Bijwerkingencentrum Lareb heeft onderzoek gedaan naar het verschil in kans op bijwerkingen tussen mannen en vrouwen en hier in februari jl. 2023 een nieuwsbericht over gepubliceerd., 16, 17 Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen ongeveer een twee keer hogere kans hebben op de bijwerkingen, zoals misselijkheid en ontsteking op de injectieplaats na coronavaccinatie in vergelijking met mannen. Dit verschil was het grootst na de eerste prik. Het gaat dus om bijwerkingen, die reeds bekend zijn en mild van aard.
Wat betekent dit voor de arbeidsmarkt, als vrouwelijke werknemers de komende jaren in toenemende mate uit zullen vallen als gevolg van fysieke en/of mentale schade door het coronabeleid? Gaat u in kaart brengen wat dit betekent voor overwegend door vrouwen gedomineerde beroepsgroepen en in navolging daarvan voor de samenleving als geheel?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 7.
Hoe gaat u de tekorten die in deze beroepsgroepen zullen ontstaan als gevolg van deze uitval van vrouwelijke werknemers opvangen?
De gedane veronderstelling dat meer vrouwelijke werknemers gaan uitvallen door het coronabeleid onderschrijf ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Wat betekent het voor de druk op de zorg en de zorgkosten als de komende jaren nog meer vrouwen een beroep moeten doen op de gezondheidszorg, als gevolg van fysieke en/of mentale schade door het coronabeleid? Hoe gaat u dit opvangen, als daarvoor geen personeel beschikbaar is en aangezien de grote investeringen in technologische innovaties en internationale programma’s tot dusver niet hebben geleid tot een verbetering van de volksgezondheid en een vermindering van de druk op de zorg, maar juist een averechts effect lijken te hebben?
Deze vraag bouwt voort op een veronderstelling die, zie mijn antwoord op vraag 2, niet door mij wordt onderschreven.
Wat vindt u van de hypothese dat herhaaldelijk vaccineren met mRNA-coronavaccins leidt tot uitputting van het immuunsysteem, waardoor mensen vatbaarder worden voor gezondheidsproblemen en bijwerkingen/complicaties van bijvoorbeeld medicijnen? Hoe reflecteert in dat licht op het feit dat steeds meer mensen in onze samenleving medicatie gebruiken, zoals bijvoorbeeld de anticonceptiepil of antidepressiva, waardoor zij in combinatie met een stapeling van coronavaccins een vergroot risico lopen op ernstige aandoeningen zoals trombose, hartproblemen en neurologische aandoeningen? Vindt u niet dat onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijke interactie tussen de coronavaccins en medicijngebruik, met name ook bij vrouwen, gezien de grotere gevoeligheid van hun immuunsysteem?
Ik ben in de op 7 oktober jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga reeds ingegaan op de veiligheid van het «stapelen» van vaccinaties. Ik beschouw deze vraag daarmee als beantwoord.18
Deelt u de mening dat het effect dat de coronamaatregelen hebben gehad op vrouwen op de arbeidsmarkt heeft gezorgd voor een terugslag op het gebied van de emancipatie en arbeidsparticipatie van vrouwen wereldwijd en dat dit nadelig is voor de samenleving en de economie in zijn algeheel? Bent u nog altijd van mening dat de vermeende positieve effecten van de coronamaatregelen opwegen tegen deze nevenschade voor vrouwen individueel en de maatschappij in zijn algemeen op de lange termijn?
De coronacrisis heeft een ongekende weerslag gehad op onze samenleving en instituties en deed een groot beroep op onze saamhorigheid en solidariteit. Het was een crisis die veel vroeg van werkenden, ondernemers en burgers. Mede hierom riep het kabinet het economisch herstel- en steunpakket in het leven; met als doel ondernemers en werkenden te ondersteunen. Het steunbeleid voorkwam een sterke stijging van de werkloosheid en heeft bedrijven overeind gehouden. Wel bleken sommige groepen extra kwetsbaar voor de gevolgen van de coronacrisis, zoals bijvoorbeeld jongeren, arbeidsmigranten, statushouders en sekswerkers.19
Deelt u de mening dat de schade die vrouwen hebben opgelopen door de coronamaatregelen zal zorgen voor zowel een sociale, maatschappelijk en economische achterstand voor meisjes, aangezien zij opgroeien met moeders wiens financiële en maatschappelijke status en afhankelijkheid is verslechterd, waardoor zij minder kansen en mogelijkheden zullen krijgen?
Zie antwoord vraag 15.
Onderschrijft u dat dit ook zal leiden tot een voortzetting van de (kansen)ongelijkheid en naar alle waarschijnlijkheid een verslechtering van de fysieke, emotionele, maatschappelijke en economische gezondheid, gelijkwaardigheid en emancipatie van bepaalde bevolkingsgroepen, zoals bijvoorbeeld mensen van kleur, mensen in armoede, de LHQTBA+ gemeenschap en mensen met een fysieke en/of mentale beperking, die vaak al te kampen hebben met kansenongelijkheid, discriminatie en slechtere gezondheid?
Er is mij geen wetenschappelijk onderzoek en/of data bekend dat hierop wijst in Nederland. Wel voert dit kabinet een actief emancipatiebeleid, onder andere via de Emancipatienota20, en wordt stevig ingezet op kansengelijkheid in den brede. Ook heeft het kabinet ten tijde van de coronacrisis extra middelen ter beschikking gesteld voor een intensivering van de armoede- en schuldenaanpak21 en zet dit kabinet stevig in op de aanpak van armoede via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.22
Wat vindt u ervan dat de COVID-19-pandemie wordt aangemerkt als «de grootste terugslag in de arbeidsparticipatie van vrouwen en gendergelijkheid» in een eeuw? Vindt u, in retrospectief, nog steeds dat het coronabeleid gerechtvaardigd was, afgewogen tegen de schade ervan op de lange termijn, niet in de laatste plaats voor onze kinderen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en 16.
Deelt u de mening dat de COVID-19-pandemie heeft blootgelegd dat de fundamenten van een goed functionerende samenleving, zoals bijvoorbeeld zorg en onderwijs, voor een aanzienlijk deel zijn gebouwd op vrouwen en dat hun participatie en welzijn dus van cruciaal belang zijn voor het draaiende houden van de maatschappij en het voorkomen en bestrijden van crises? Zo ja, vindt u dan niet dat de aanpak van de coronapandemie fundamenteel fout is geweest, aangezien vrouwen onevenredig hebben geleden onder de maatregelen en een aantal belangrijke pijlers van de maatschappij daardoor onder nog grotere druk zijn komen te staan dan al het geval was?
Vrouwen en hun participatie en welzijn zijn – net als het welzijn en de werkomstandigheden van elke werkende, mantelzorger, en vrijwilliger – inderdaad van cruciaal belang voor de maatschappij en voor de arbeidsmarkt. Daarnaast is het belang van zowel zorg als onderwijs telkens expliciet en uitvoerig meegenomen in de afweging voor maatregelen die zijn getroffen tijdens de COVID-19-pandemie. De strategie van het kabinet bestaat uit twee nevengeschikte doelen; de toegankelijkheid van de zorg voor iedereen en de sociaalmaatschappelijke en economische vitaliteit en continuïteit. In deze doelen komt het welzijn van alle werknemers, patiënten, scholieren en studenten duidelijk terug als onderdeel van de gemaakte belangenafweging. Het is correct dat in deze sectoren meer vrouwen dan mannen werken23, maar de onderzoeken waarnaar u verwijst tonen niet aan dat vrouwen in Nederland en in de genoemde sectoren onevenredig hebben geleden onder de maatregelen. Ik wil niet ontkennen dat bepaalde burgers meer te maken hebben gehad met de gevolgen van COVID-19 en de impact van de maatregelen, maar ik deel de conclusie van het lid Van Haga op basis van deze informatie niet.
Hoe reflecteert u op het afgenomen vertrouwen in de zorg en het zorgstelsel dat door de coronacrisis en de maatregelen is aangewakkerd? Kunt u uitleggen waarom u denkt dat nog meer digitalisering, technologische innovaties, protocollaire zorg en diagnostiek, internationalisering en nog minder persoonlijke zorg op maat dit vertrouwen zullen terugbrengen?
Ik hecht er waarde aan dat diegenen die gebruik maken van zorg vertrouwen kunnen hebben in toegankelijke en kwalitatief goede passende zorg. Om zorg toekomstbestendig te houden, moeten we zorg anders organiseren: domeinoverstijgend, integraal en dichtbij de mens die zorg nodig heeft. Technologische en digitale innovatie kan daarbij behulpzaam zijn. We moeten de zorg ook meer organiseren in samenspraak met diegenen die zorg nodig hebben. Dat komt de zorg ten goede en ondersteunt ook het vertrouwen dat mensen hebben in de zorg. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) en in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) wordt ook op meerdere plekken aangegeven dat burgers en patiënten meer moeten worden betrokken.
Kunt u uitleggen hoe alle bovengenoemde ontwikkelingen volgens u zullen bijdragen aan het aantrekken van de broodnodige werknemers in de zorg, terwijl dit juist grotendeels de reden is dat mensen de zorg verlaten?
Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) zetten we vol in op goed werkgeverschap. Ik kijk hierbij primair naar werkgevers. Zij zijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid, ik ondersteun en faciliteer hen hierbij waar nodig. Het Programma TAZ focust op de volgende vijf thema’s als onderdeel van goed werkgeverschap:
Kunt u uitleggen waarom u de politieke keuze maakt om de zorg verder te distantiëren van de (zorgbehoefte van) de maatschappij, door de digitalisering en internationalisering onverminderd voort te zetten, terwijl inmiddels duidelijk is dat de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven van de bevolking hierdoor niet verbetert en professionals aangeven dat het zorgstelsel instort en zij de sector in steeds grotere aantallen verlaten?
Ik deel uw stelling niet dat ik de keuze gemaakt zou hebben om de zorg te distantiëren van de maatschappij. Zie de beantwoording van vraag 20.
Het bericht 'Ad Melkert wil moratorium op mededingingswet' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Ad Melkert wil moratorium op mededingingswet» van 24 april 2023?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de mededingingswet samenwerking tussen ziekenhuizen kan frustreren? Zo nee, kunt u dit standpunt onderbouwen?
Nee. De Mededingingswet staat noodzakelijke samenwerking tussen ziekenhuizen in het belang van de patiënt niet in de weg. Samenwerkingen die tot meer of duidelijkere keuzes voor patiënten of verzekerden leiden zijn altijd toegestaan. In sommige gevallen gaat de noodzakelijke samenwerking echter ten koste van keuzemogelijkheden en mededinging. Ook dan is samenwerking goed mogelijk binnen de mededingingsregels, zolang de voordelen van de samenwerking voor de patiënt/verzekerde op korte en lange termijn opwegen tegen de nadelen van beperking van keuzemogelijkheden en mededinging voor diezelfde patiënt/verzekerde. Om partijen daarbij te helpen heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van Juiste Zorg op de Juiste Plek (JOZJP) uitgangspunten opgesteld voor samenwerkende partijen.2 Het staat zorgpartijen ook vrij om in gevallen waarin zij twijfelen of hun voorgenomen samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet past, hierover in gesprek te gaan met de ACM. Verder werk ik op dit moment met veldpartijen en de ACM samen om aan de hand van concrete casuïstiek te verduidelijken hoe de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) binnen de mededingingsregels kunnen worden vormgegeven. Voor de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over mijn visie op samenwerking en mededinging in de zorg.
Bent u het er mee eens dat samenwerking tussen ziekenhuizen kan leiden tot betere zorg? Kunt u dit beargumenteren?
Ja, ik ben van mening dat samenwerking in de zorg één van de leidende principes is om te zorgen voor betere kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg3. Juist door samen te werken en in onderlinge samenhang weloverwogen keuzes te maken, kan de schaarse capaciteit aan zorgverleners en voorzieningen zo doelmatig mogelijk worden ingezet om toegang tot goede zorg voor iedereen te borgen. Met het Integraal Zorgakkoord (IZA) geven zorgpartijen en ikzelf invulling aan het bevorderen van die samenwerking. Het uitgangspunt bij het organiseren van goede en toekomstbestendige medisch-specialistische zorg is «nabij als het kan, veraf als het moet», met oog voor samenhangend zorgaanbod voor de patiënt, het voorkomen van versnippering en waarbij de patiënt uiteraard ook de vrijheid heeft om te kiezen voor een zorgaanbieder veraf. De samenhangende bewegingen van concentratie enerzijds en spreiding anderzijds zijn niet nieuw en ze zijn ook al gaande, maar ze vragen wel om een versnelling waarbij samenwerking noodzakelijk is om samenhangende keuzes lokaal (in samenwerking met de eerstelijn), in de regio of landelijk mogelijk te maken.
Erkent u dat de door de mededingingswet opgelegde concurrentie tussen ziekenhuizen leidt tot het sluiten van ziekenhuisafdelingen die niet rendabel genoeg zijn?
Nee. In het Nederlandse zorgstelsel is sprake van gereguleerde concurrentie: zorgaanbieders en zorgverzekeraars kunnen zich richting patiënten/verzekerden onderscheiden op o.a. kwaliteit en prijs. De Mededingingswet is daarom van toepassing. Dit vind ik ook belangrijk, omdat het de ACM bijvoorbeeld de mogelijkheid geeft om fusies in de zorg te beoordelen op de gevolgen voor cliënten en hun naasten en de keuzemogelijkheden die zij hebben4. Het is echter niet de Mededingingswet die deze concurrentie oplegt, dit is een gevolg van hoe het stelsel is ingericht. Bovendien, zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, staat de Mededingingswet noodzakelijke samenwerking niet in de weg. Veranderingen in het zorglandschap, waaronder afspraken om zorg te concentreren en daarmee niet langer aan te bieden op een bepaalde locatie, komen volgens afspraken uit het IZA alleen tot stand binnen de zorgdriehoek van aanbieders, verzekeraars en (vertegenwoordigers van) patiënten. In het IZA zijn daarbij afspraken gemaakt over de gezamenlijke koers, met als doel de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg voor iedere Nederlander te borgen.
Erkent u dat het sluiten van ziekenhuisafdelingen negatieve gevolgen heeft voor de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de zorg in Nederland?
In Nederland moet iedereen kunnen rekenen op de beschikbaarheid van voldoende kwalitatief goede, tijdige en bereikbare zorg. Dat betekent ook juist te kiezen voor zorg die er écht toe doet, zorg die effectief is, die aansluit bij de werkelijke behoefte en die in goede samenwerking georganiseerd is. Op die manier kan onnodig werk worden voorkomen, de beschikbare capaciteit optimaal worden benut en dragen we bij aan de kwaliteit van leven5.
Ik erken wel dat bedreiging van bereikbaarheid en toegankelijkheid, bijvoorbeeld door sluiting van een ziekenhuisafdeling, tijdig gesignaleerd en aangepakt moet worden om negatieve gevolgen te ondervangen. Daarbij is wel van belang te noemen dat allereerst de zorgaanbieder en zorgverzekeraar primair verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van het zorgaanbod bij sluiting van een ziekenhuisafdeling. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden en zijn er verantwoordelijk voor dat cliënten kunnen blijven rekenen op een goed en passend zorgaanbod. De NZa en de IGJ houden toezicht op de situatie vanuit
het oogpunt van continuïteit van zorg en kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten. Het is daarnaast van belang dat de sluiting van afdelingen gecontroleerd verloopt zodat onrust onder cliënten en personeel voorkomen wordt.
Pas wanneer partijen eventuele problemen van de continuïteit van zorg zelf niet kunnen oplossen en/of de discontinuïteit grote maatschappelijke impact zou hebben, stelt de NZa het Ministerie van VWS op de hoogte, conform de vroegsignaleringsafspraken6. Dit brengt mij in de positie om wanneer nodig regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Erkent u dat een betere samenwerking tussen ziekenhuizen juist kan voorkomen dat afdelingen van ziekenhuizen moeten sluiten? Kunt u dit onderbouwen?
Ik ben er van overtuigd dat samenwerking noodzakelijk is om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg te borgen. Juist door samen te werken en in onderlinge samenhang weloverwogen keuzes te maken, kan de schaarse capaciteit aan zorgverleners en voorzieningen zo doelmatig mogelijk worden ingezet om toegang tot goede zorg voor iedereen te borgen. In dat kader hebben zorgpartijen en ik in het Integraal Zorgakkoord bijvoorbeeld afspraken gemaakt over regionale samenwerking. Zo wordt ingezet om op afzienbare termijn en in onderlinge samenspraak te komen tot werkbare domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden waarin partijen zorgbreed en verbindend zijn gerepresenteerd.
Indien samenwerkingen toch niet van de grond komen, dient bedreiging van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg tijdig te worden gesignaleerd en aangepakt om negatieve gevolgen te voorkomen. Zie daarvoor ook mijn antwoord op voorgaande vraag.
Vindt u het wenselijk dat afspraken uit het Intregraal Zorgakkoord niet uitgevoerd kunnen worden zolang de mededingingswet van toepassing blijft? Hoe gaat u dit oplossen?
Ik acht het van belang dat afspraken uit het Integraal Zorgakkoord uitgevoerd kunnen worden. Ik ben echter van mening dat de Mededingingswet deze afspraken niet in de weg staat. Daar waar het schuurt ben ik samen met IZA-partijen en de ACM in gesprek en zet ik gerichte stappen om de verdergaande samenwerking te faciliteren en stimuleren. Zo is afgesproken om met behulp van concrete casuïstiek te verduidelijken hoe de IZA-afspraken binnen de mededingingsregels vormgegeven kunnen worden. Ik zal uw Kamer over de voortgang hiervan informeren volgens de reguliere wijze (IZA wapenfeiten).
Daarnaast zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, uw Kamer binnenkort nader informeren over mijn visie op samenwerking en mededinging in de zorg. Daarbij ga ik ook in op de benodigde acties om bij knelpunten samenwerking te faciliteren en stimuleren.
Hoe kan de mededingingswet in de zorg buiten werking gesteld worden? Welke stappen zijn hiervoor nodig?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de Mededingingswet de noodzakelijke samenwerking niet in de weg staat en ik het buiten werking stellen hiervan ook niet wenselijk vind.
Naar aanleiding van een eerder verzoek van uw Kamer heeft de toenmalige Minister van VWS onderzoeksbureau SEO (in samenwerking met Maverick Advocaten) onder meer laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de eerstelijnszorg buiten de reikwijdte van de Mededingingswet te plaatsen7. De conclusies uit het onderzoek op die vraag gelden vergelijkbaar voor de ziekenhuiszorg. Het onderzoek bevestigt dat de Mededingingswet veel ruimte biedt voor samenwerking in het belang van patiënten en verzekerden. Ik vind dit een belangrijke conclusie. In de rapportage wordt benadrukt dat het bepalen dat aanbieders van eerstelijnszorg niet onder de Mededingingswet vallen niet snel verenigbaar is met het Europees recht. Als alternatief wordt genoemd dat via wet- en regelgeving zodanig wordt ingegrepen in de handelingsvrijheid van zorgaanbieders dat zij zich niet langer kunnen onderscheiden op bijvoorbeeld prijs en kwaliteit. Dit heeft mededingingsrechtelijk als gevolg dat deze zorgaanbieders niet meer worden aangemerkt als «onderneming» in de zin van het (Nederlandse en Europese) mededingingsrecht. Deze optie heeft volgens SEO echter onder meer als nadeel dat innovatie van zorg kan verminderen. Ten slotte merken de onderzoekers op dat het aanwijzen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) gelet op de kenmerken van de eerstelijnszorg niet voor de hand ligt en ook niet zou betekenen dat zorgaanbieders helemaal niet meer onder de Mededingingswet vallen. Datzelfde geldt naar verwachting voor ziekenhuiszorg.
Heeft u al een gesprek met het Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevoerd over een mogelijk moratorium op de toepassing van de mededingingswet in de zorg? Zo nee, bent u bereid om dit gesprek binnenkort aan te gaan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang en/of eventuele uitkomsten van dit gesprek?
In lijn met voorgaande antwoorden, wil ik benadrukken dat de Staatssecretaris Mijnbouw en ik niet van mening zijn dat aanpassing van de mededingingsregels nodig is om noodzakelijke samenwerking in de zorg te bewerkstelligen. De wettelijke mogelijkheden hiertoe zijn bovendien al eerder onderzocht, zie ook antwoord op vraag 8. Overigens is de Mededingingswet voor de ACM als onafhankelijk toezichthouder een gegeven. Binnen de kaders van de bestaande regelgeving zet de ACM actief in op informatievoorziening over de mogelijke samenwerkingsvormen binnen de Mededingingswet. Het staat zorgpartijen ook vrij om in gevallen waarin zij twijfelen of hun voorgenomen samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet past, hierover in gesprek te gaan met de ACM.
Zie daarvoor ook mijn beantwoording op voorgaande vragen. Specifiek met betrekking tot de IZA-afspraken om aan de hand van concrete casuïstiek partijen meer duidelijkheid en zekerheid te bieden, zal ik uw Kamer informeren volgens de reguliere wijze (IZA wapenfeiten).
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
De rol van het Didam-arrest op eerlijke pachtovereenkomsten tussen pachters en Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe wilt u de positie van pachters verbeteren als het Didam-arrest blijft leiden tot korte pachtovereenkomsten? Deelt u de mening dat het arrest de positie van de pachter juist beschadigd?
Het Didam-arrest bevestigt de noodzaak voor overheden om pachtcontracten op een openbare en transparante wijze aan te bieden. En met die werkwijze kunnen pachtcontracten niet steeds opnieuw onderhands aan dezelfde pachter worden aangeboden. Dit kan de positie van de zittende pachter verslechteren aangezien deze bij de geliberaliseerde pachtcontracten door het arrest minder zekerheid heeft. Mijn doelstelling is om door wijziging van de pachtwetgeving langlopende pachtcontracten te stimuleren, dit zal het probleem deels verhelpen.
Hoe verwacht u dat bedrijven standhouden als kavels waar bedrijfsvoering op is gevestigd op korte termijn kunnen worden geveild door het Didam-arrest?
De pachtcontracten in kwestie zijn aflopende pachtcontracten. De blijvende bedrijfsvoering op deze kavels was daarmee altijd al onzeker. Wel is door het Didam-arrest deze onzekerheid toegenomen omdat de gronden door overheden nu openbaar met mededinging moeten worden aangeboden en dienen pachters bij meerdere gegadigden in concurrentie in te schrijven, willen zij de grond behouden. Daarbij is er wel de ruimte voor de verpachter om kwaliteitseisen (bijvoorbeeld duurzaamheidseisen) te stellen en deze mee te nemen bij de beoordeling van de inschrijving. Dit leidt ertoe dat het bij herziening van de pachtcontracten niet altijd gaat over de hoogste prijs, maar dat er ook andere voorwaarden te stellen zijn waardoor uiteindelijk het beste bod wordt geaccepteerd en niet het hoogste bod.
Onderkent u dat alle verpachters, zeker overheidsbedrijven, de belangen van de agrarische sector boven hun eigen profijten moeten stellen om de landbouwtransitie te realiseren?
Zoals ik vaker heb uitgesproken, acht ik het wenselijk dat de hele keten rekening houdt met de landbouw transitie. Daartoe heb ik de keten, en daar reken ik de verpachters ook toe, meerdere keren opgeroepen. De noodzaak van ondersteuning van de landbouwtransitie en de verduurzaming van de landbouw door de gehele keten, betrek ik ook bij het Landbouwakkoord.
Deelt u de zorgen van pachters die vrezen dat de door verpachters georganiseerde openbare veilingen doelen op winstmaximalisatie voor specifiek Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Hoe wilt u pachters verzekeren dat verpachters uit zijn op het verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van het land en niet primair op korte termijn economische winst?
Nee deze zorgen deel ik niet. Van de gronden die het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft als agrarische gronden is ongeveer 90 procent uitgegeven in reguliere pacht of erfpacht, dit zijn lang doorlopende contracten en bij de reguliere pachtcontracten vaak al generaties lang bij dezelfde familie. Dit wijzigt niet door het Didam-arrest. Het Didam-arrest gaat specifiek over de situatie dat contracten aflopen en raakt daarmee bij het Rijksvastgoedbedrijf maar een klein deel van het verpachte areaal. Zoals ik ook heb toegelicht in mijn meest recente brief over de stand van zaken pachtbeleid1 houdt het Rijksvastgoedbedrijf bij de verdeling van de geliberaliseerde pachtcontracten (de overige ongeveer 10 procent) vanaf 2023 rekening met duurzaamheid bij het bepalen van het beste bod.
Voor Staatsbosbeheer geldt dat er geen doelstelling van winstmaximalisatie bestaat. Voor Staatsbosbeheer is verpachting een middel dat wordt ingezet voor het beheer van gronden overeenkomstig de daaraan toegekende (natuur)doelstellingen. Staatsbosbeheer houdt bij het sluiten van pachtcontracten dan ook rekening met de duurzaamheidseisen die volgen uit de voorwaarden van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Daarnaast heeft Staatsbosbeheer als doel om de komende jaren ca. 80 overeenkomsten te sluiten met pachters, die op hun eigen bedrijf, in combinatie met grond van Staatsbosbeheer, toewerken naar een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Dit wordt gecombineerd met een verkenning hoe de ingebruikgeving van alle pachtgronden kan worden verduurzaamd. In de verkenning wordt gekeken naar de (juridische) mogelijkheden voor het aanpassen van overeenkomsten en het ontwikkelen van selectie- en gunningscriteria in het licht van duurzame ingebruikgeving. Onderzocht wordt bijvoorbeeld in hoeverre een volledig natuurinclusief bedrijf een gunstige weging kan krijgen bij de beoordeling voor gunning van de pacht. Overigens zal ook hierbij moeten worden voldaan aan de eisen van het Didam-arrest.
Welke consequenties ziet u voor de verduurzaming van het bodemgebruik als pachters minder investeren door gebrek aan zekerheid? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om dit struikelblok voor de landbouwtransitie te bestrijden?
Het gebrek aan zekerheid om het gebruik van de bodem is geen stimulans om goed te zorgen voor de bodem. Zoals ik ook al in mijn brief1 heb toegelicht, wil ik er daarom voor zorgen dat langlopende pachtcontracten de nieuwe standaard worden en kortlopende pachtcontracten vooral worden gebruikt als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Daarnaast wil ik met deze wetsherziening ook faciliteren dat verpachter en pachter meer duurzaamheidsafspraken maken.
Hoe apprecieert u dat de grond van natuurorganisaties vaak «om niet» wordt overgedragen aan overheidsinstanties en zij de subsidies blijven beheren als de grond wordt verpacht? Welke financiële consequenties heeft dit voor de pachters? Is dit volgens u goed en eerlijk beleid?
Voor zover mij bekend komt het niet voor dat gronden door natuurorganisaties om niet worden overgedragen aan overheidsinstanties.
U doelt wellicht op de situatie waarbij natuurorganisaties Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) van de betreffende provincie blijven ontvangen wanneer de grond wordt verpacht. Een gecertificeerd natuurbeheerder kan gebruik maken van de SNL om het natuurbeheer te financieren. Kort gezegd gaat het stelsel uit van kostenelementen en opbrengsten – waaronder pacht – om te bepalen wat de standaard kostprijs is van een hectare van een bepaald beheertype.
Indien voor verpachtbare natuurdoeltypen subsidie wordt toegekend, is bij de hoogte van de subsidienorm rekening gehouden met het deel van de normkosten dat door de grondeigenaar niet via een voor dat doeltype reële pachtprijs kan worden verkregen. Pachters van Staatsbosbeheer betalen een pachtprijs waarbij rekening gehouden wordt met rechten, plichten en beperkingen die horen bij het betreffende natuurdoeltype conform SNL.
Dat deze grond in pacht wordt aangeboden acht ik positief. Dat de lagere pachtopbrengsten worden gecompenseerd met een subsidie, is onderdeel van de normsystematiek welke de eigenaar in staat stelt om het op de grond liggende natuurdoeltype in stand te houden en zie ik daarmee niet als problematisch.
Welke eisen worden gesteld aan instanties, zoals Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Onderschrijven zij alleen economische doelstellingen in hun pachtbeleid of hanteren zij ook natuur en duurzaamheidseisen? Waar worden instanties op afgerekend als ze zich niet aan deze afspraken houden?
Zie ook het antwoord op vraag 4, zowel Staatsbosbeheer als het Rijksvastgoedbedrijf kijken breder dan economische doelstellingen.
Bij Staatsbosbeheer zie ik hierop toe en bij het RVB wordt hierop toegezien door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Beiden leggen hierover verantwoording af aan uw Kamer.
Hoe kijkt u naar het feit dat schaarste aan landbouwgrond resulteert in stijgende pachtprijzen voor biologische boeren, waardoor zij soms noodgedwongen land moeten opgeven? Middels welke weg wilt u instanties toetsen om te verzekeren dat de door instanties bepaalde pachtprijzen eerlijk zijn ten opzichte van de regionorm?
Langjarig gezien stijgt de prijs van landbouwgrond. Dit leidt inderdaad ook tot stijgende prachtprijzen voor alle boeren, inclusief biologische boeren. Door rekening te houden met duurzaamheid bij het bepalen van de uitgiftecriteria hebben biologische boeren een voordeel ten opzichte van andere boeren. Het beleid op het gebied van duurzaamheid door verpachters zorgt er ook voor dat biologische boeren met een lagere inschrijving toch de grond gegund kunnen krijgen bij een uitgifte van pachtgrond. Dit gezegd hebbende, de pachtprijs voor geliberaliseerde pachtcontracten wordt op een transparante en open wijze bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat de pachtprijs bij geliberaliseerde pachtcontracten hoger is dan de pachtnorm voor reguliere pacht.
Wat is de rol van het Rijksvastgoedbedrijf of Staatsbosbeheer bij het bereiken van de doelstelling om in 2025 15 procent van het landoppervlak te gebruiken voor biologische landbouw? Welke consequenties zijn er als deze instanties niet genoeg bijdragen aan deze doelstelling?
Door de beperkingen welke vanuit de natuurstatus van de eigendommen van Staatsbosbeheer aanwezig zijn, passen deze gronden goed in de bedrijfsvoering van een biologisch landbouwbedrijf. Een aanzienlijk deel van de pachters van Staatsbosbeheer heeft ook al een biologische bedrijfsvoering.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het Biologische keurmerk uitdrukkelijk meegenomen in de beoordeling van de beste inschrijving. Hierdoor is de verwachting dat het aantal biologische boeren op grond van het Rijksvastgoedbedrijf zal toenemen.
Beide organisaties voeren beleid waarmee biologische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd op hun grond. Echter voor het beleid om biologische teelt aan te moedigen, wijs ik u graag naar het actieplan biologische productie en consumptie2.
Hoe wordt het stellen van eisen aan de manier van het gebruik van grond (bijvoorbeeld biologische landbouw) verwerkt in de nieuwe pachtwetgeving enerzijds en de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s anderzijds?
Mijn doelstelling is om het duurzaam gebruik van grond te bevorderen. Daarom wil ik de pachtwetgeving zo aanpassen dat deze duurzaam gebruik van de grond bevordert en mogelijk maakt. Daarmee faciliteer ik de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s.
Het per direct sluiten van de complete kraamafdeling in het ziekenhuis in Zutphen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe bent u op de hoogte gesteld van het nieuws dat de kraamafdeling in Zutphen per direct dicht gaat?1
Ik heb via het persbericht van Gelre Ziekenhuizen2 kennisgenomen van het besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen om per direct, dat wil zeggen per 24 april 2023, de afdeling verloskunde op de locatie in Zutphen te sluiten. Vervolgens heb ik contact opgenomen met Gelre Ziekenhuizen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor bevestiging van dit bericht. Aanvullend kan ik melden dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen op maandagmiddag 24 april, direct ná het genomen besluit, de IGJ, de Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) regio Zwolle, de relevante colleges van burgemeester & Wethouders (B&W) in de regio, en diverse andere stakeholders heeft geïnformeerd over het sluiten van de afdeling verloskunde.
Hoe beoordeelt u dit besluit van het Gelre ziekenhuis? Wat kunt/wilt u doen om dit besluit terug te draaien?
Gelre Ziekenhuizen heeft aangegeven dat het door acute capaciteitsproblemen niet langer lukt een personele bezetting te organiseren die nodig is om de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen. Zij stelt dat er in zekere zin sprake is van een situatie van overmacht. De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen gaat over haar eigen personeelsbeleid en is zelf verantwoordelijk om de bezetting op haar afdelingen rond te krijgen.
Voor mij is het van belang dat zowel de kwaliteit als de continuïteit van de zorg is geborgd bij wijzigingen in het zorgaanbod. De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Zoals reeds eerder toegelicht3 staat mijns inziens de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute en verloskundige zorg in de regio niet onder druk. Alle inwoners, voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden. De meest recente bereikbaarheidsanalyse van het RIVM4 bevestigt dat in de situatie dat Gelre Ziekenhuizen het aanbod van de acute verloskunde op de locatie in Zutphen sluit, waar nu dus per direct sprake van is, de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Het aantal gevoelige ziekenhuizen alsook het aantal inwoners waarvoor deze ziekenhuizen gevoelig zijn, verandert dus niet. Aangezien er geen sprake is van een «gevoelig» ziekenhuis, komt Gelre Ziekenhuizen ook niet in aanmerking voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde. In de ROAZ regio Zwolle worden afspraken gemaakt over de implementatie van het door Gelre Ziekenhuizen opgestelde continuïteitsplan, en worden er afspraken gemaakt om de bereikbaarheid van zorg te borgen.
Het is de taak van de raad van bestuur van een ziekenhuis om te zorgen dat de bedrijfsvoering op orde is om zo goede en doelmatige zorg te leveren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Verder hebben we het zo geregeld dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en kwalitatief goede zorg beschikbaar is binnen een redelijke afstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar ook op toe. De NZa heeft mij laten weten dat ook zij van oordeel is dat er voldoende zorg beschikbaar blijft bij de verschillende omliggende ziekenhuizen.
Wat is de juiste manier om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te betrekken of informeren over zo’n besluit? Is de IGJ in deze casus op de juiste manier geïnformeerd?
De IGJ dient vooraf geïnformeerd te worden door de zorgaanbieder wanneer deze voornemens is om de acute zorg op haar locatie te beëindigen of op te schorten. Vervolgens dient de IGJ een continuïteitsplan van de zorgaanbieder te ontvangen. Als laatste moet de IGJ vooraf geïnformeerd worden wanneer de zorgaanbieder daadwerkelijk besluit tot de definitieve beëindiging of opschorting van de acute zorg. Als de acute zorg met onmiddellijke ingang gestaakt wordt, met als reden dat de kwaliteit en veiligheid in het geding is, dan mag dit achteraf, doch zo spoedig mogelijk, aan de IGJ gemeld worden. De IGJ heeft mij laten weten dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in de afgelopen periode de IGJ tijdig en op juiste wijze geïnformeerd heeft.
Hoe zou de Governancecode Zorg in dit geval moeten worden toegepast? En is dat op de juiste wijze gebeurd?
Goed bestuur en toezicht zijn belangrijke voorwaarden voor goede zorg. Met de Governancecode Zorg5 volgen zorgorganisaties zeven principes die breed gedragen zijn in de hele sector. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de zeven principes verwijs ik naar de publieksversie van de Governancecode Zorg 2022. Deze is ter informatie als bijlage bij de beantwoording toegevoegd.
De precieze toepassing van de Governancecode Zorg kan per casuïstiek verschillen. Het is aan het bestuur van de zorgaanbieder om invulling te geven aan de implementatie van de principes binnen haar eigen governance. Daarnaast ziet een raad van toezicht van een ziekenhuis intern toe op de toepassing van de principes in de bedrijfsvoering.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld6 heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen mij laten weten te handelen in lijn met de principes uit de Governancecode Zorg. Ik heb geen signalen ontvangen dat het handelen van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in deze casus in strijd is met de principes uit de Governancecode Zorg. Verder herhaal ik dat in algemene zin geldt dat belanghebbenden, die van mening zijn dat zij op enige wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg heeft nageleefd, de mogelijkheid heeft om een toetsingsverzoek in te dienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg. Dit uiteraard binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement.
Welke afspraken zijn er binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) gemaakt om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute kraamzorg voor patiënten in de regio te borgen? Wie ziet erop toe dat deze afspraken gemaakt worden?
De capaciteitsproblemen in de verloskunde hebben de continue aandacht binnen het ROAZ regio Zwolle. Medio 2021 is in het ROAZ geconstateerd dat de capaciteit in de regio binnen de sector verloskunde onder druk staat. Naar aanleiding van deze constatering is er in opdracht van het ROAZ een analyse gemaakt met daarin aanbevelingen die bij moeten dragen aan het borgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de acute verloskunde in de ROAZ-regio Zwolle. Deze aanbevelingen zijn destijds unaniem overgenomen. Vervolgens is de regio aan de slag gegaan met het oppakken van de aanbevelingen, onder meer door het instellen van een focusgroep Acute Verloskunde, en door het verkrijgen van inzicht in de effecten van tijdelijke sluitingen van de verloskunde bij ziekenhuizen in de regio.
In het kader van het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen7, om toe te werken naar een reorganisatie van de zorg op haar locaties in Apeldoorn en Zutphen, en dus ook om de acute verloskunde op de locatie Zutphen te beëindigen, heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in een eerdere fase (april 2023) een (concept) continuïteitsplan voor de acute verloskunde opgesteld. Dit conceptplan is in een bestuurlijk overleg besproken met alle ROAZ-partners. Bij dit overleg waren ook relevante partners uit de ROAZ-regio’s Euregio en Oost aangesloten. Het concept continuïteitsplan is op basis van feedback van onder andere eerstelijnsverloskundigen en de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) van de GGD Noord- en Oost-Gelderland aangepast. Hierbij zijn tevens de laatste ontwikkelingen die hebben geleid tot de onmiddellijke sluiting van de afdeling verloskunde in Zutphen meegenomen, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. Op woensdag 3 mei jl. is het tweede concept van het continuïteitsplan besproken en vastgesteld tijdens de ROAZ-vergadering. Hier is ook de aanvullende afspraak gemaakt dat Gelre Ziekenhuizen een zogenaamd «piekbelastingsondersoek» laat uitvoeren. De voortgang en eventuele uitkomsten van dit onderzoek worden geagendeerd in het ROAZ-overleg van eind mei.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat de ROAZ-partners begrip hebben voor het ingrijpende besluit dat Gelre Ziekenhuizen heeft moeten nemen. In het ROAZ is afgesproken dat de omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om de verloskundige zorg op te vangen. De NZa bevestigt dit.
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemende zorgaanbieders om de afspraken zoals gemaakt in het ROAZ na te komen. Indien gemaakte afspraken niet worden nageleefd bestaat er de mogelijkheid voor de IGJ om op te treden.
Waarom zitten de gemeenten zelf niet aan tafel bij het ROAZ, terwijl de gemeenten bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wel worden genoemd als formele partij aan tafel?
Gemeenten zijn geen formele partij binnen een ROAZ, want zij zijn immers zelf geen zorgaanbieder. In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staat beschreven welke categorieën van zorgaanbieders zijn aangewezen, en welke dus zitting kunnen nemen binnen het ROAZ.8 In het ROAZ van de regio Zwolle is de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) de afvaardiging namens de GGD/GHOR (een formele ROAZ-partij). De DPG verzorgt de inbreng vanuit de gemeentelijke gezondheidsdiensten en is een link naar het openbaar bestuur. De relevante gemeenten dienen wel betrokken te worden wanneer een zorgaanbieder voornemens is om de acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Dit is eveneens geregeld in de AMvB en ministeriële regeling acute zorg9, en dit is ook wat er in de praktijk is gebeurd. Tot slot kunnen gemeenten, indien nodig en wenselijk, door het traumacentrum ad-hoc uitgenodigd worden voor een ROAZ-overleg wanneer er een onderwerp is geagendeerd dat hen direct raakt.
Deelt u onze zorgen over de vele verloskundigen zijn gestopt bij de kraamafdeling in Zutphen en niet mee willen naar de kraamafdeling in Apeldoorn? Heeft u zicht op de oorzaken van de keuze van deze verloskundigen? Zo ja, wat zijn die oorzaken? Zo nee, bent u bereid deze in kaart te brengen?
Ik deel de genoemde zorgen niet op basis van de voor mij beschikbare informatie.
Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat er geen verloskundigen zijn gestopt. De raad van bestuur laat weten dat circa 5,5 fte van de nu aanwezige 6 fte aan
klinisch verloskundigen actief zal blijven. Het merendeel zal dit gaan doen op de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Apeldoorn, en een enkeling in een omliggend ziekenhuis.
Ziet u eveneens dat een proces als dit, dat in theorie zorgpersoneel moet sparen, juist kan betekenen dat we nog meer mensen verliezen voor de zorg? Wat kunt u doen om te zorgen dat zorgpersoneel een volgende keer behouden blijft?
Ik wil nogmaals benoemen dat er in deze casus feitelijk geen sprake is van een verlies aan zorgpersoneel, zie ook mijn beantwoording op vraag 7. Gelre Ziekenhuizen laat weten dat enkele verpleegkundigen een andere baan hebben gevonden binnen de locatie in Zutphen, op een andere afdeling, of bij de locatie in Apeldoorn, of bij andere omliggende ziekenhuizen. De raad van bestuur laat weten dat zij zorgpersoneel actief ondersteunen bij deze transitie. Daarnaast is er sprake van een baangarantie als verpleegkundige.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken. Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien het personeelstekort en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u zich ervan bewust dat ondanks gemaakte afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en ROAZ er steeds meer zorgvoorzieningen onder druk komen te staan? Voelt u de urgentie en noodzaak om sneller in actie te komen en met een toekomstplan voor het behouden van toegankelijk zorg in heel Nederland te komen?
Bij keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en moeten voldoende geborgd worden. De zorg staat inderdaad voor grote uitdagingen, schaarste aan zorgpersoneel en stijgende zorgkosten zijn daar slechts enkele onderdelen van. We moeten dus met elkaar aan de slag om de zorg toekomstbestendig te maken en juist daarom is er een Integraal Zorgakkoord (IZA) gesloten. Ook heb ik met dezelfde invalshoek de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg10 opgesteld, dat op 3 oktober 2022 aan uw Kamer is aangeboden. Ik voel zeker de urgentie en daarom wordt er op dit moment ook hard gewerkt aan de uitvoering van de gemaakte afspraken uit het IZA en de beleidsagenda.
Zijn er naar uw mening ook zorginhoudelijke reden om de afdeling verloskunde te sluiten in Zutphen? Zo ja, wat zijn deze redenen?
Gelre Ziekenhuizen laat weten dat er geen zorginhoudelijke redenen zijn om de afdeling verloskunde te sluiten.
Bent u het er mee eens dat wanneer zwangere en verloskundigen een vertrouwensband opbouwen, dit leidt tot betere zorg uitkomsten en juist deze zorg toekomstbestendiger maakt? Komt de zorg nu juist niet verder van zwangeren in Zutphen en omstreken af te staan nu de kraamafdeling in Zutphen sluit?
Uiteraard is nabijheid van (verloskundige) zorg van belang voor mensen. Nabijheid van zorg doet ertoe voor de inwoners in een bepaalde regio en draagt bij aan een gevoel van leefbaarheid en veiligheid. Maar nabijheid is niet de enige en doorslaggevende factor. Het gaat namelijk altijd in eerste instantie om het kunnen garanderen van de kwaliteit en veiligheid van de patiënt, en het (ongeboren) kind. Dit is zeker van groot belang bij de medisch specialistische zorg, waar de klinische verloskunde onderdeel van is. Zoals ook al aangegeven in de beantwoording op vraag 2 kan de kwaliteit en veiligheid van de (acute) verloskundige zorg op de locatie in Zutphen van Gelre Ziekenhuizen niet langer gewaarborgd worden. Desalniettemin kunnen zwangeren nog wel in Zutphen terecht voor alle zorg rondom de bevalling. Ook kunnen vrouwen onverminderd in Zutphen terecht voor (acute) gynaecologische zorg en gynaecologische spoedconsulten, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
Het recht op studiebeurzen voor EU-studenten in Nederland na herinvoering van de basisbeurs |
|
Pieter Omtzigt , René Peters (CDA), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs: 17 grenseffectrapportage EU-studenten»?1
Ja.
Kunt u de informatie uit het artikel meenemen in de uitgebreide juridische analyse, die u heeft toegezegd rond regelgeving voor buitenlandse studenten die recht hebben op Nederlandse studiefinanciering?2 Kunt u met de juridische analyse specifiek ingaan op de verschillende voorbeelden die worden gegeven in het artikel?
In het debat over kennisveiligheid en internationalisering van 9 februari 2022 heb ik aan het lid De Hoop toegezegd dat ik bereid was om de voorwaarden voor migrerend werknemerschap, waaronder internationale studenten in Nederland recht kunnen hebben op studiefinanciering, nader te verkennen. Tijdens het debat over de herinvoering van de basisbeurs van 15 februari 2023 heb ik vervolgens toegezegd dat ik in deze juridische analyse over de 56 urennorm ook in zou gaan op de regelgeving omtrent meeneembare studiefinanciering en migrerend werknemers. De analyse heb ik op 21 april jl. naar uw Kamer gestuurd, maar daar was het deel over meeneembare studiefinanciering nog niet in opgenomen, zoals ook in die brief werd toegelicht.3 Dit deel zal ik opnemen in een brief die uw Kamer voor de zomer ontvangt. In deze brief zal ik ook ingaan op de voorbeelden die in het artikel worden aangehaald. Voor de volledigheid merk ik op dat het artikel waar u naar verwijst niet uitsluitend ziet op meeneembare studiefinanciering (het meenemen van Nederlandse studiefinanciering naar een ander land), maar ook op de situatie dat een student uit de EER of Zwitserland Nederlandse studiefinanciering krijgt voor een studie in Nederland.
Kunt u aangeven waarop een 19-jarige Duitse student, wiens alleenstaande (en enige) ouder een relatief laag inkomen heeft (€28.000,- per jaar), recht heeft wanneer zij/hij in Nederland studeert als eerste studie aan een universiteit? Dus hoeveel kinderbijslag krijgt de ouder, hoeveel Duitse studiefinanciering (BaföG) (gift en lening) ontvangt de student alsmede hoeveel Nederlandse studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs, lening) en wat is de omvang van het studentenreisproduct?
De 19-jarige student uit bovenstaande casus heeft geen recht op volledige Nederlandse studiefinanciering. Wel heeft hij de mogelijkheid om in Nederland collegegeldkrediet te ontvangen, op voorwaarde dat hij geen studiefinanciering uit Duitsland ontvangt. In het geval dat de student wettelijk collegegeld betaalt, kan de student voor het studiejaar 2023–2024 maximaal € 192,83 per maand lenen.
Dit is anders op het moment dat deze student zelf, of zijn ouder of partner, in Nederland gaat werken én de status verkrijgt van migrerend werknemer. In dat geval komt de student, zolang deze de status van migrerend werknemer behoudt, in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. Dat mag overigens alleen als de student geen studiefinanciering van een ander land ontvangt.
Deze student zou wel in aanmerking kunnen komen voor Duitse studiefinanciering (BAföG).4 Of dat zo is en hoe hoog die uitkering zou zijn, hangt naast de standaard eisen (bijvoorbeeld leeftijd, nationaliteit, opleiding) af van het inkomen van de ouders én het eventuele inkomen en vermogen van de student zelf. Het in aanmerking komen van het ouderlijk inkomen is geregeld in artikel 25 BAföG. Voor bedragen boven het vrijgestelde bedrag wordt het ouderlijk inkomen verrekend met de BAföG-aanspraken van de student. Overigens wordt er voor het inkomen van de ouders ook met een extra vrijstellingsbedrag gewerkt voor elk studerend kind in het huishouden (€ 730).
De hoogte van de bedragen die studenten kunnen ontvangen is geregeld in § 13 lid 1 nummer 2 BAföG. Studenten die studeren aan instellingen voor hoger onderwijs kunnen maximaal € 452 per maand ontvangen voor hun kosten van levensonderhoud en € 360 per maand voor huisvesting, mits zij niet bij hun ouders wonen (zie § 13, lid 2, nummer 2 BAföG). Daarnaast ontvangen de ouders van de student (tot 25 jaar) € 250 euro aan kinderbijslag, die zij kosteloos aan de student kunnen doorgeven. Als studenten niet via de wettelijke gezinsverzekering meeverzekerd zijn (wat mogelijk is tot hun 25e), wordt nog eens € 122 uitbetaald voor een particuliere ziektekosten- en verpleegzorgverzekering.
De BAföG wordt voor de helft als gift en voor de helft als renteloze lening uitgekeerd (zie § 17 e.v. BAföG). Deze renteloze lening moet tot maximaal € 10.010 terugbetaald worden.
Kunt u de vorige vraag beantwoorden als de student in Nederland gaat werken, daar 56 uur per maand werkt en daarmee €600,– per maand verdient? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de cumulatie van ondersteuningsmaatregelen die hierdoor kan plaatsvinden?
In deze casus werkt de 19-jarige student voldoende om aangemerkt te worden als migrerend werknemer. De student komt daardoor, zolang deze de status van migrerend werknemer behoudt, in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. De student mag dan geen studiefinanciering uit een ander land ontvangen. In deze casus zou dat betekenen dat de student vanaf 1 september 2023 voor de volgende Nederlandse studiefinanciering per maand in aanmerking komt:
Het tegelijk ontvangen van Nederlandse en Duitse studiefinanciering voor het hoger onderwijs is op grond van Nederlandse wetgeving niet toegestaan. Het ontvangen van kinderbijslag in Duitsland door de ouders is wel toegestaan.
Mocht de student geen Nederlandse studiefinanciering aanvragen en wel in Duitsland studiefinanciering willen ontvangen, dan verandert voor het recht op studiefinanciering in Duitsland het genoemde aantal gewerkte uren niets. Voor de BAföG geldt wel dat het betaalde werk de concentratie op de opleiding niet mag verstoren. Bij een bijbaan die minimaal nodig is om te kwalificeren als migrerend werknemer is dat echter niet het geval. Het inkomen van de student speelt wel mee in het bepalen van de hoogte van de uitkering van de Duitse overheid. De bedragen vallen dan mogelijk lager uit.
Kunt u dezelfde twee vragen beantwoorden voor een Vlaamse student die in Nederland komt studeren?
Voor de beantwoording of de Vlaamse student recht heeft op Nederlandse studiefinanciering verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4. Het maakt voor het recht op Nederlandse studiefinanciering in deze casussen niet uit of de student de Duitse of Belgische nationaliteit heeft. Voor de volledigheid merk ik nogmaals op dat de student voor het recht op Nederlandse studiefinanciering geen studiefinanciering uit een ander land mag ontvangen.
Vlaamse studenten hebben recht op een studietoelage.5 Deze wordt ook toegekend aan studenten die in Nederland studeren, maar daarvoor geldt wel een extra eis bovenop de reguliere voorwaarden. Zo moet de student hoofdverblijf hebben in het Vlaamse Gewest, een diploma voor het voortgezet onderwijs hebben gehaald in Vlaanderen of al eerder een diploma in het hoger onderwijs in Vlaanderen hebben gehaald.
Ervan uitgaande dat de student voldoet aan deze aanvullende eis, bestaat er recht op een studietoelage. De hoogte van de studietoelage is afhankelijk van de gezinssituatie en het gezinsinkomen. Eerst worden voor de gezinssituatie punten toegekend, waarbij bijvoorbeeld gekeken wordt hoeveel andere kinderen in het gezin wonen en of gezorgd wordt voor iemand met een handicap. Per aantal punten is een inkomensnorm met een minimum- en maximumbedrag bepaald. Bij een gezinsinkomen boven het maximumbedrag wordt geen toelage toegekend en onder het minimumbedrag wordt de volledige toelage toegekend. Daartussen wordt gebruik gemaakt van een formule en wordt een deel van de toelage uitgekeerd. De bedragen lopen op tot jaarlijks (voor 60 studiepunten) € 4.354,18 voor uitwonende studenten en € 2.613 voor thuiswonende studenten. Daarnaast is er nog een speciale regeling voor studenten waar het gezinsinkomen niet hoger is dan 1/10e van de maximumgrens. Al deze bedragen gelden voor een studielast van 60 studiepunten. Wanneer er voor minder studiepunten wordt ingeschreven, wordt het bedrag lager.
Het basisbedrag van de kinderbijslag loopt in Vlaanderen tot 18 jaar, met uitzondering voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. De zogenoemde schoolbonus loopt tot 24 jaar en bedraagt € 63,67 per jaar.
Op basis van de gevonden informatie lijkt er geen verandering in het recht op studietoelage te zijn. Mogelijk verandert wel de hoogte van het ontvangen bedrag.
Kan in beide gevallen de Nederlandse studiefinanciering gecumuleerd worden met de Duitse respectievelijk Vlaamse kinderbijslag tot 24 jaar? Hoe is geregeld dat in beide gevallen de Duitse studiefinanciering (BaföG) respectievelijk Vlaamse studietoelage niet gecumuleerd kan worden met de Nederlandse studiefinanciering?
In de Wet Studiefinanciering 2000 staat dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land ontvangt (artikel 2.13, eerste lid, onder d). Hiermee regelt de wet dat het niet is toegestaan voor hbo en wo studenten om Nederlandse studiefinanciering te ontvangen, wanneer een student ook studiefinanciering van een ander land ontvangt. Over hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan zal ik uw Kamer voor de zomer informeren in het kader van de motie El Yassini en Peters over ditzelfde onderwerp.6
In algemene zin kan ik al wel zeggen dat strikte handhaving erg ingewikkeld zal zijn, mede door de afhankelijkheid van andere landen. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten met andere landen over het tegengaan van cumulatieve studiefinanciering. In Nederlandse wetgeving is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken. In andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag om de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
De wet heeft geen betrekking op kinderbijslag. Cumulatie van Nederlandse studiefinanciering en kinderbijslag uit een derde land is toegestaan. Kinderbijslag wordt gezien als overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.7 Studiefinanciering wordt daarentegen gekwalificeerd als financiële ondersteuning van de student om een vervolgopleiding te volgen.
Bent u bekend met het feit dat Vlaanderen een wachttijd hanteert (11 maanden werk in de afgelopen 24 maanden) voor (werkende) EER-studenten alvorens zij aanspraak krijgen op de Vlaamse studietoelagen3, terwijl in Nederland direct aanspraak op studiefinanciering bestaat? Acht u het mogelijk en wenselijk om ook in Nederland een wachttijd te hanteren voordat iemand in aanmerking komt voor studiefinanciering?
Ik ben op hoofdlijnen bekend met de systematiek in Vlaanderen en ook die in Duitsland. Op grond van de informatie waar ik momenteel over beschik, zie ik echter reden voor twijfel of het instellen van een wachttijd juridisch houdbaar zou zijn. Zo volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU dat het begrip «werknemer» een communautaire, dat wil zeggen Europeesrechtelijke reikwijdte heeft en niet restrictief mag worden uitgelegd. Verder ben ik bekend met twee uitspraken van Duitse rechterlijke instanties waarin werd geoordeeld dat de wachttijd van 10 weken, die is opgenomen in een circulaire van het Duitse Ministerie van Onderwijs uit 2015, niet mocht worden toegepast, in het licht van de eisen die het Europees recht stelt.9 Tot slot heeft een vergelijkbare vraag voorgelegen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de betreffende zaak werd geoordeeld dat bij de toepassing van artikel 10 van Verordening 492/2011, inzake de toegang tot onderwijs van kinderen van migrerend werknemers, niet de eis mag worden gesteld dat de ouder minimaal drie maanden ononderbroken moet hebben gewerkt.10
Kunt u aangeven waarop een Duitse student recht heeft die in Duitsland woont en studeert en waarvan een van beide ouders als grensarbeider in Nederland werkt en de andere in Duitsland werkt? Op welke studiefinanciering uit Nederland, uit Duitsland en welke gezinstoelagen (zoals Duitse kinderbijslag) heeft de student en het gezin recht? Heeft de student ook recht op het Nederlandse studentenreisproduct of een compensatiebedrag daarvoor?
Als een van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in Duitsland, recht op Nederlandse studiefinanciering. Dit is inclusief een reisvoorziening, of in dit geval een ov-vergoeding, dat onderdeel is van de studiefinanciering. We spreken hier van meeneembare studiefinanciering, omdat het gaat om het meenemen van Nederlandse studiefinanciering naar een ander land. Dit recht bestaat op grond van artikel 2.14, tweede lid, van de WSF 2000 en artikel 5a, eerste lid, onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000.
In deze casus zou het betekenen dat de uitwonende student vanaf 1 september 2023 voor Nederlandse studiefinanciering in aanmerking komt. Het gaat om de volgende bedragen per maand:
Uiteraard dient de student dan wel aan de andere voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering. De student mag geen studiefinanciering van een buitenlandse overheid ontvangen en de student moet voldoen aan de leeftijdseis en de opleidingseis. Voor buitenlandse opleidingen geldt dat deze van vergelijkbare kwaliteit moeten zijn als in Nederland en tot een gelijkwaardig diploma moeten opleiden. Deze eisen voor een opleiding in het buitenland zijn neergelegd in artikel 2.13a en 2.14 van de WSF2000.
Voor de mogelijkheden voor het ontvangen van studiefinanciering in Duitsland verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Het feit dat één van de ouders niet in Nederland werkt, maakt voor het ontvangen van Duitse studiefinanciering geen verschil. De kinderbijslag is wel afhankelijk van of de ouders in Duitsland belastingplichtig zijn.
Kunt u aangeven waarop studenten uit andere EER-landen recht hebben in soortgelijke bovenstaande situaties?
Het maakt voor het recht op Nederlandse studiefinanciering in de casus in vraag 8 niet uit of de student de Duitse nationaliteit heeft of de nationaliteit van een ander EER-land. De studiefinanciering in de andere EER-landen kent verschillende vormen en voorwaarden. In het antwoord op vraag 20 ga ik daar uitgebreider op in.
Kunt u aangeven welk recht er bestaat op Nederlandse studiefinanciering (inclusief compensatie voor het studentenreisproduct) wanneer een ouder in Nederland werkt, terwijl de andere ouder met de kinderen in een ander EER-land woont en het kind in dat EER-land gaat studeren?
Als één van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in een ander EER-land dan Nederland, recht op Nederlandse studiefinanciering. In dit geval zou het gaan om meeneembare studiefinanciering. Ook in dit geval geldt voor ho-studenten dat cumulatie van Nederlandse studiefinanciering met buitenlandse studiefinanciering niet is toegestaan.
Voor een uitgebreide toelichting op het recht op studiefinanciering in deze casus, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Heeft u al uitvoering gegeven aan de wens van de Kamer om ervoor te zorgen dat buitenlandse studenten niet dubbel studiefinanciering kunnen ontvangen, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?4 Zo ja, op welke wijze en zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6 staat in de Wet Studiefinanciering 2000 dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land ontvangt.
Hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de motie El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Staat al een vraag op het aanvraagformulier, waarop de student verplicht is aan te geven of hij studiefinanciering uit het buitenland ontvangt, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?5
Dat is op dit moment nog niet in alle aanvraagformulieren expliciet het geval. Hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de motie El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Heeft u al verrekeningsstelsels opgesteld voor een studiefinanciering uit het buitenland? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten om ervoor te zorgen dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer uit Nederland vertrekken?
Voor het beantwoorden van de vraag ga ik ervanuit dat met een verrekeningsstelsel wordt geduid op een stelsel zoals in Duitsland, zoals dat in het artikel waar deze leden bij vraag 1 naar verwijzen, wordt beschreven. In het artikel staat dat een Duitse student alle inkomsten, waaronder ook eventuele studiefinanciering uit een ander land, moet opgeven. Vervolgens wordt afhankelijk van het inkomen de Duitse studiefinanciering toegekend.
Wanneer een ho-student studiefinanciering krijgt in Nederland, is het in het geheel niet toegestaan om ook studiefinanciering in een ander land te krijgen. Daarmee gaat Nederland verder dan een verrekeningsstelsel.
Voor het antwoord op de vraag over het terugvorderen van de studieschuld, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Wat is de voortgang van de toezegging om binnen Europa betere afspraken te maken en in gesprek te gaan voor betere informatie rond cumulatie van studiefinanciering?6 Heeft u al initiatief ondernomen om met andere landen gegevens uit te wisselen over wie studiefinanciering ontvangt? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Zoals toegezegd ben ik voornemens binnen Europa het gesprek te voeren over cumulatieve studiefinanciering en het uitwisselen van gegevens daartoe. Ik verwacht deze gesprekken dit najaar te starten.
Klopt het dat EU-studenten ook tegen de relatief gunstige voorwaarden van DUO kunnen lenen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten om ervoor te zorgen dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer uit Nederland vertrekken?
Alle studenten die in aanmerking komen voor volledige studiefinanciering, ontvangen deze tegen dezelfde voorwaarden. Dat betekent dat ook EU-studenten die kwalificeren als migrerend werknemer14 een lening af kunnen sluiten bij DUO. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten met andere landen over het terugvorderen van de studieschuld. In Nederlandse wetgeving is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken. In andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag om de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
Wanneer studenten vertrekken naar het buitenland blijft een groot deel hun studieschuld terugbetalen. We zien daarbij dat een groot deel van de debiteuren in het buitenland de Nederlandse nationaliteit heeft.
Voor degenen die hun studieschuld niet meer terugbetalen, heeft DUO verschillende mogelijkheden. Wanneer actuele contactgegevens van de student in het buitenland bekend zijn, zal in eerste instantie geprobeerd worden contact te krijgen met de oud-student om de student te motiveren weer te gaan betalen. Indien uiteindelijk incassomaatregelen noodzakelijk zijn, maakt DUO gebruik van incassobureaus of gerechtelijke procedures. Dat laatste is tijdrovend en kostbaar, en is mogelijk en toepasbaar in een beperkt aantal landen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Peters en El Yassini, waarin wordt verzocht te onderzoeken of, en zo ja hoe, het mogelijk is om bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening te houden met of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren?7
Ik werk momenteel aan de analyse of bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening gehouden kan worden of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren. Deze analyse zal ik in een brief voor zomer naar uw Kamer sturen.
Op welke wijze stelt DUO de draagkracht (het inkomen van de ouders) vast wanneer een student in een andere EEA-land woont? Kan DUO die gegevens controleren?
DUO heeft inkomensgegevens op twee momenten nodig: 1) bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs (het inkomen van de ouders) en 2) bij het bepalen van de draagkracht voor het terugbetalen van de studieschuld (het inkomen van de oud-student). De (oud-)student met een inkomen uit het buitenland moet dit inkomen zelf aanleveren bij DUO, met daarbij ook bewijsstukken. Als bewijsstuk kan bijvoorbeeld de aanslag van de belastingdienst van het betreffende land dienen. Voor studenten of ouders met een Nederlands inkomen wordt het inkomen bij de Belastingdienst opgevraagd.
Voor studiefinanciering wordt gebruik gemaakt van het toetsingsinkomen, wat iets anders is dan het bruto of nettoloon in het buitenland. In bepaalde gevallen berekent de Belastingdienst het wereldinkomen. Als dat bekend is, kan dat inkomen worden gebruikt. Wanneer dat niet bekend is, dan benadert DUO het toetsingsinkomen. Dat gebeurt op basis van de aangeleverde bewijsstukken, waarbij op dit moment nog wordt uitgegaan van het brutoinkomen. DUO is voornemens dit beleid binnenkort aan te passen, waardoor eventuele partneralimentatie en kosten voor toekomstige inkomensvoorzieningen zullen worden afgetrokken van het brutoloon. De budgettaire consequenties hiervan zijn verwerkt in de eerste suppletoire begroting die onlangs is aangeboden aan de Tweede Kamer.
Klopt het dat buitenlandse (werk)studenten ook in aanmerking komen voor huurtoeslag (wanneer zij een zelfstandige woonruimte huren) en zorgtoeslag en AOW-rechten opbouwen?
Hieronder leg ik achtereenvolgens uit wanneer buitenlandse (werk)studenten in aanmerking komen voor huurtoeslag, zorgtoeslag en het opbouwen van AOW-rechten.
Buitenlandse (werk)studenten afkomstig uit een EU-land kunnen voor huurtoeslag in aanmerking komen als zij een zelfstandige woonruimte huren en aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldoen, zoals een lagere financiële draagkracht en een inschrijving hebben in de Basisregistratie Personen. Dit is ook het geval als zij een onzelfstandige eenheid huren in een op grond van de in de Wet op de Huurtoeslag opgenomen overgangsregeling aangewezen complex.
Voor wat betreft de AOW-opbouw en het recht op zorgtoeslag van gemigreerde EU-studenten moet eerst bepaald worden welke nationale sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Dit gebeurt op basis van Verordening 883/2004 (Europese basisverordening inzake sociale zekerheid). Bij deze bepaling is van belang of de student naast zijn studie ook werkt. Wanneer uitsluitend in Nederland gewerkt wordt, bouwt de student in Nederland AOW-rechten op en is er recht op zorgtoeslag. Er zijn echter ook situaties waarin een werkende EU-student geen AOW-rechten opbouwt of recht heeft op zorgtoeslag. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de EU-student zowel in Nederland als in een andere lidstaat werkt, geen substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht en de werkgever niet in Nederland gevestigd is. Een gemigreerde EU-student die niet werkt, bouwt AOW-rechten op of heeft recht op zorgtoeslag als in Nederland wordt gewoond. Waar iemand «woont», wordt bepaald aan de hand van criteria in art. 11 van Verordening 987/2009 (Europese toepassingsverordening inzake sociale zekerheid). De SVB weegt aan de hand van deze criteria of een betrokkene geacht kan worden een woonplaats in Nederland te hebben. Dit doet de SVB op aanvraag in het kader van de opbouw van AOW-rechten en/of verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Omdat een studie een vooropgezet tijdelijk verblijf impliceert, zal dit niet zomaar tot de conclusie leiden dat de student een woonplaats in Nederland heeft. Enkel als er bijkomende omstandigheden zijn die wel op een woonplaats in Nederland duiden, kan de SVB concluderen dat de student een woonplaats in Nederland heeft. Aangezien elk geval op zichzelf staat, valt niet in abstracto te beantwoorden of studenten die vanuit een ander EU-lidstaat naar Nederland zijn gekomen om te studeren AOW-rechten opbouwen of recht hebben op zorgtoeslag. Dit kan alleen op individueel dossierniveau beoordeeld worden.
Klopt het dat er ongeveer 120.000 buitenlandse studenten in Nederland studeren en dat ongeveer 40% van de instroom in het universitair onderwijs uit het buitenland komt?
Dat klopt. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 stonden ruim 122.000 internationale studenten ingeschreven in het Nederlandse hoger onderwijs. Aan het begin van het studiejaar 2021–2022 waren er dat circa 114.000. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 was 41% van de studenten die voor de eerste keer in hun onderwijsloopbaan ingeschreven stonden in het Nederlandse wetenschappelijke onderwijs een internationale student. Aan het begin van het studiejaar 2021–2022 was dat 40%.
Welke andere landen binnen de EU hebben een vorm van studiefinanciering? Hoe voorkomen zij cumulatie van studiefinanciering en hoe gaan zij met middeninkomens (uit andere landen) om?
Een meer volledig beeld van de vormen van studiefinanciering in de individuele landen wordt geboden door de website van Eurydice, die een «National student fee and support systems in European higher education (2022/2023)»-studie heeft uitgevoerd.16 Eurydice is een netwerk dat inzichtelijk maakt hoe onderwijssystemen in Europa zijn georganiseerd. Het hiervoor genoemde onderzoek vergelijkt landen binnen Europa op het gebied van studiefinanciering.
Alle 27 landen binnen de EU hebben minstens één vorm van studiefinanciering. Landen geven daarbij de financiële steun die zij via studiefinanciering geven op verschillende manieren vorm. De studie maakt onderscheid tussen directe en indirecte studiefinanciering. Directe studiefinanciering gaat om beurzen en leningen die direct aan de studenten worden uitgekeerd. Indirecte studiefinanciering gaat om andere voorzieningen, zoals belastingvoordelen en kinderbijslag, die ouders en/of studenten financieel ondersteunen. Hoewel belastingvoordelen en gezinsbijslagen juridisch anders worden gedefinieerd (zie vraag 21), brengt Eurydice deze wel in kaart wanneer de regelingen beschikbaar zijn voor kinderen ouder dan 18–19 jaar. Deze financiële voorzieningen zijn gebaseerd op het idee dat studenten afhankelijk zijn van hun ouders voor financiële ondersteuning en dat zij geen ander inkomen of vermogen hebben, anders dan hun beperkte inkomen uit een bijbaantje.
Op het gebied van directe studiefinanciering zijn in de EU-landen verschillende vormen van beurzen beschikbaar. In mindere mate zijn in EU-landen leningen beschikbaar voor studenten. Gecombineerde directe studiefinanciering van zowel beurzen als leningen is in een aantal EU-landen beschikbaar. Op het gebied van indirecte studiefinanciering, zijn er aanzienlijke verschillen tussen EU-landen. In sommige EU-landen bestaat indirecte studiefinanciering bijvoorbeeld in de vorm van het financieel bijdragen aan vervoer of een onderkomen.
Europese landen verschillen in hoe ze met cumulatieve studiefinanciering omgaan. In Vlaanderen en Frankrijk is cumulatieve studiefinanciering bijvoorbeeld niet toegestaan; in Duitsland is het wel toegestaan, maar wordt cumulatie verrekend. In Europees verband zijn echter nog geen afspraken gemaakt ten aanzien van cumulatieve studiefinanciering. Zoals toegezegd ben ik voornemens om binnen Europa het gesprek hierover te voeren. Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken, anderzijds om meer te leren van de aanpak van andere landen.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 16 werk ik aan de analyse of bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening gehouden kan worden of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren. Deze analyse zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Er is géén sprake van EU-coördinatie van sociale voordelen (waaronder studiefinanciering), die toegekend worden aan werkende studenten op grond van artikel 7 van de EU-verordening 492/2011. Dit leidt tot ongewenste rechtsconflicten en cumulatie. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de uit de algemene middelen gefinancierde kinderbijslag, kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslagen, die succesvol gecoördineerd worden door EU-verordening 883/2004. Wanneer de Nederlandse basisbeurs en aanvullende beurs als een gezinsuitkering gedefinieerd worden, zouden buitenlandse EER-studenten, ook als zij werken, geen aanspraak kunnen maken op Nederlandse studiefinanciering. Is het mogelijk om de Nederlandse basis- en aanvullende beurs te kwalificeren als een gezinsuitkering?8
Wat onder gezinsbijslagen in de zin van Verordening (EG) 883/2004 wordt verstaan, is Europeesrechtelijk bepaald. In de verordening worden gezinsbijslagen als volgt gedefinieerd: alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie (artikel 1, onder z). Het Hof van Justitie EU heeft geoordeeld dat met een gezinsbijslag moet worden gelijkgesteld de toelage die bedoeld is om een van de ouders in staat te stellen de opvoeding van een jong kind op zich te nemen, die de opvoeding van het kind beloont en overige kosten voor verzorging en opvoeding compenseert en eventueel de financiële nadelen te verzachten die verbonden zijn aan het feit dat van het inkomen uit een beroepswerkzaamheid wordt afgezien.18 En dat de definitie van gezinsbijslagen moet worden uitgelegd als overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.19 Studiefinanciering, met als doel het financieel ondersteunen van de student om een vervolgopleiding te volgen, lijkt niet onder deze definitie te vallen.20 Om studiefinanciering te kwalificeren als een gezinsuitkering zou het EU-recht moeten worden aangepast.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat wanneer studiefinanciering als een gezinsuitkering wordt gedefinieerd, dit niet betekent dat buitenlandse studenten geen aanspraak meer kunnen maken. Het zorgt er enkel voor dat anti-cumulatieregels van toepassing kunnen zijn. Onder genoemde verordening is het echter mogelijk om gezinsbijslagen uit meerdere landen te ontvangen voor één gezin. De anti-cumulatie zou de studiefinanciering kunnen verlagen tot maximaal het bedrag aan gezinsbijslagen uit de andere lidstaat, maar het zorgt niet dat studenten hier geen aanspraak op kunnen maken. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat Nederland de studiefinanciering met prioriteit moet betalen, indien de EU-student het recht op Nederlandse studiefinanciering ontleent aan werken (migrerend werknemerschap). Dit komt omdat uitkeringen verkregen op grond van werkzaamheden met prioriteit worden betaald boven uitkeringen op basis van wonen. In dat geval zou er dus enkel anticumulatie zijn op de buitenlandse uitkering, maar niet op de Nederlandse studiefinanciering.
Kunt u voor de laatste tien jaar voor elk studiejaar aangeven:
In de onderstaande tabel is aangegeven hoeveel studenten uit EER-landen studiefinanciering ontvingen. De eerste rij is identiek aan de tabel die is opgenomen in de Kamerbrief over internationalisering.21 Voor de volledigheid wordt ook hier benoemd dat de urennorm tot 2013 op 32 uur was gesteld, tot 2021 op 56 uur, en dat vanaf 2022 veel nadrukkelijker rekening gehouden wordt met de groep tussen 24 en 56 uur. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u graag naar de voornoemde brief. In aanvulling op de tabel in die brief, zijn in deze tabel ook andere groepen EER-studenten opgenomen die onder voorwaarden aanspraak kunnen maken op studiefinanciering.
Recht op SF uit eigen arbeid
1.198
1.664
2.202
2.819
2.592
2.465
2.971
3.552
4.610
5.997
6.325
6.968
9.773
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap ouder
882
1.086
1.342
1.519
1.611
1.492
1.385
1.390
1.414
1.413
1.334
1.443
1.600
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap partner
27
54
83
109
136
150
133
120
128
142
138
161
181
Recht op grond van 5 jaar verblijf in Nederland
177
214
279
364
507
570
519
546
629
565
501
482
452
Totaal
2.284
3.018
3.906
4.811
4.846
4.677
5.008
5.608
6.781
8.117
8.298
9.054
12.006
Voor wat betreft de kosten, het is op korte termijn niet mogelijk om inzicht te geven in de gerealiseerde uitgaven aan studiefinanciering voor EER-studenten.
Daarom is geprobeerd om een zo goed mogelijke benadering daarvan te maken voor de jaren 2022 en 2014 (voor studievoorschot). Deze benadering moet louter gezien worden als grove indicatie, omdat we voor de aanvullende beurs zijn uitgegaan voor het gemiddelde gebruik van Nederlandse studenten (dat waarschijnlijk niet representatief is) en dat eveneens is aangenomen dat EER-studenten alle 12 maanden gebruik maken van studiefinanciering (terwijl dat in de praktijk waarschijnlijk minder is). Voor 2014 zijn we ervan uitgegaan dat alle studenten een uitwonende basisbeurs ontvingen. Op grond van deze aannames zouden de uitgaven aan EER-studenten in 2022 ongeveer € 30 miljoen bedragen en in 2014 € 26 miljoen.
Kunt u aangeven hoeveel EER-studenten in de komende drie jaren naar uw beste inschatting recht zullen hebben op studiefinanciering en wat de geschatte uitgaven daarvoor per jaar zullen zijn?
In de brief over de beheersing van internationale studentenstromen in het hoger onderwijs heb ik aangegeven dat het, zeker op dit moment, moeilijk inschatten is hoeveel EER-studenten in de komende jaren recht zullen hebben op studiefinanciering. Door de terugkeer van de basisbeurs hebben cijfers over de laatste jaren, weinig voorspellende waarde naar de toekomst. De beste benadering van het verwachte aantal studenten is op dit moment de realisatie over 2022, die in de voorgaande tabel is opgenomen. In de raming van de studiefinancieringsuitgaven voor de komende jaren is uit prudentie wel rekening gehouden met een stijging.
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters over het onderzoeken van het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren, de effecten betrekken die in deze vragen duidelijk worden?9
Ja.
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters, die vraagt om een plan om cumulatieve studiefinanciering te voorkomen, de antwoorden op deze vragen betrekken?10
Ja.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, maar het is helaas niet gelukt dat binnen drie weken te doen.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ja.
Klopt het dat, zoals aangegeven door betrokkenen, leefgeld wordt/kan worden ingehouden van mensen die demonstreerden en/of politiegeweld filmden? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Bewoners krijgen de huisregels uitgereikt en hierin staat onder meer dat maatregelen kunnen worden opgelegd bij overtreding van de huisregels. Demonstreren mag, met inachtneming van de huisregels. Bij overtreding van de huisregels kan een maatregel zijn dat een deel van het weekgeld voor een bepaalde tijd wordt ingehouden.
Klopt het dat er, zoals aangegeven door betrokkenen, een gedwongen verplaatsing naar Ter Apel heeft plaatsgevonden nadat een persoon demonstreerde en/of politiegeweld filmde? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bij zware overtredingen kan het COA een bewoner overplaatsen naar een andere COA-locatie met een strenger regime. Vanwege de privacy van onze bewoners ga ik niet op dit specifieke geval in.
Kunt u aangeven waarom, zoals aangegeven door betrokkenen, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) personeel telefoons afpakt van bewoners als zij mogelijk strafbaar gedrag van personeel vastleggen?
De privacy op COA-locaties is belangrijk, zowel voor bewoners als voor het personeel. Daarom is het verboden om zonder toestemming foto-, video- of geluidsopnamen te maken van medebewoners, medewerkers, bezoekers en andere aanwezigen op locatie. Deze regels gelden voor alle bewoners, medewerkers en bezoekers. Als bewoners de huisregels niet naleven, worden zij daarop aangesproken en volgt een gesprek. Naar aanleiding van het gesprek kan een maatregel worden opgelegd. Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
In dit geval zijn geen telefoons afgepakt. Wel zijn bewoners meerdere malen aangesproken op het feit dat filmen niet is toegestaan en is op een gegeven moment de politie ingeschakeld om de rust en veiligheid op de locatie te herstellen.
Welke nazorg biedt COA aan de slachtoffers van politiegeweld?
Het COA gaat altijd in gesprek met een bewoner na een incident, waarbij de bewoner de kans krijgt zijn/haar visie te geven.
Hoe gaat worden gezorgd en gehandhaafd dat COA-personeel in de toekomst demonstraties faciliteert, in plaats van de repressie die wij op deze beelden terugzien?
Het optreden van het COA-personeel en de politie was erop gericht rust en veiligheid op locatie te herstellen, niet bewoners te benemen van hun demonstratierecht.
Het nog steeds open zijn van een Chinees politiebureau in Rotterdam. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tweet van Chinese activist Wang Jingyu op 20 april 20231, waaruit aan de hand van een telefoongesprek blijkt dat een illegaal Chinees politiebureau in Rotterdam nog steeds operationeel is?
Ja.
In december 2022 stelde u dat volgens de Chinese ambassade de politiebureaus in Nederland gesloten waren,2 hoe kan het dat nu blijkt dat het bureau in Rotterdam nog steeds operationeel is? Is er sindsdien adequaat gecontroleerd of de bureaus hun activiteiten daadwerkelijk hadden neergelegd?
Op basis van de beschikbare informatie concludeert het kabinet vooralsnog dat de zogenaamde politiebureaus in Nederland hun activiteiten hebben gestaakt. Deze zaak blijft de aandacht houden van het kabinet.
Tevens stelde u toen onderzoek te doen naar de betrokkenheid van de bureaus bij de intimidatie van Chinezen in Nederland, hoe staat het met de voortgang van dit onderzoek?
Ongewenste buitenlandse inmenging en intimidatie van burgers in Nederland zijn onacceptabel. Betrokkenheid van de zogenaamde Chinese politiebureaus in Nederland bij dergelijke praktijken is door het kabinet in het onderzoek niet vastgesteld. In een besloten technische briefing kan de Kamer desgewenst hier nader over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zolang er Chinese politiebureaus operationeel zijn in Nederland, niet alleen de veiligheid van Chinezen in Nederland ernstig bedreigd wordt, maar ook de soevereiniteit van Nederland? En dat dit derhalve de hoogste prioriteit zou moeten hebben?
De vestiging in Nederland van dergelijke zogenaamde politiebureaus is inderdaad onacceptabel. Deze zaak blijft dan ook de aandacht houden van het kabinet.
Bent u bereid om opnieuw diepgaand onderzoek te doen naar de aanwezigheid van Chinese politiebureaus in Nederland en de Kamer hierover te informeren?
De signalen die het kabinet ontvangt in deze kwestie worden steeds gewogen. Op het moment dat op basis hiervan wordt geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is dan zal het kabinet dit in gang zetten. Zie verder antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om, wanneer blijkt dat het bureau inderdaad operationeel is, de Chinese ambassadeur aan te spreken op deze ernstige beschadiging van het vertrouwen in de diplomatieke relatie tussen Nederland en China?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in oktober jl. de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienden te sluiten en hun activiteiten moesten beëindigen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze kwestie tijdens zijn recente bezoek aan China nog opgebracht bij zijn Chinese ambtgenoot.
Mocht blijken dat de stations op enige wijze hun werkzaamheden voortzetten dan zullen de Chinese autoriteiten daar zeker op worden aangesproken.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ik ben bekend met beeldmateriaal op sociale media waarop een deel van het incident te zien is.
Kunt u ingaan op de keuze van de politie om honden en wapenstokken mee te nemen naar een vreedzame demonstratie in een crisisnoodopvang? Wat is daarover uw oordeel?
Het is niet aan mij om op basis van gefragmenteerde beelden te beoordelen welke geweldmiddelen de politie wel of niet bij een bepaald optreden inzet en of het gebruikte geweld tijdens dat optreden proportioneel, subsidiair, redelijk en doelmatig is geweest.
Kunt u ingaan op de keuze om mensen te slaan met wapenstokken, terwijl er duidelijk te zien is dat er zich geen enkele dreigende situatie voordoet? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden het getoonde gedrag en het ondernomen geweld zich tot het demonstratierecht?
In dit geval is de politie op verzoek van beveiligingsmedewerkers van het COA ter plaatse gekomen in verband met een conflict. Er waren geen aanwijzingen dat sprake was van een demonstratie. In zijn algemeenheid merk ik op dat de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde – onder voorwaarden – geweld mag gebruiken. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie wordt een risico-inschatting gemaakt.
Bij het politieoptreden staat de-escalatie altijd voorop. Indien noodzakelijk wordt een menigte eerst meermaals gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Als daar geen gehoor aan wordt geven, dan is de politie bevoegd om in het uiterste geval geweld te gebruiken om een beoogd doel (bijvoorbeeld verwijdering van een bepaalde locatie) te bereiken.
Het gebruik van geweld is een ultimum remedium en moet – zoals bij elk geweldgebruik door de politie – een legitiem doel dienen en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Tot slot moet het geweldgebruik na afloop van het politieoptreden worden gemeld bij de hulpofficier van justitie ter toetsing.
Klopt het dat, zoals aangegeven door getuigen, de politie telefoons afpakte en/of heeft gepoogd deze af te pakken? Hoe verhoudt dit zich tot het eigendomsrecht en informatievergaring?
Ik heb begrepen dat er in de politiesystemen niets is terug te vinden wat op het afpakken van telefoons door de politie wijst. Mochten betrokkenen zich op het standpunt blijven stellen dat hun mobiele telefoon door de politie is afgepakt dan wel dat daartoe een poging is gedaan, dan kunnen zij hierover een klacht indienen bij de politie.
Welke nazorg wordt er naar aanleiding van deze situatie geboden aan de slachtoffers van politiegeweld?
De politie is altijd terughoudend met het aanwenden van geweld. Mocht zij zich toch genoodzaakt zien om geweld te gebruiken, dan wordt dit achteraf altijd getoetst. Als een burger niet tevreden is over het optreden of het gedrag van een politiemedewerker, dan kan hij of zij een klacht bij de politie indienen. In de eerste informele fase van de klachtbehandeling wordt een bemiddelingsgesprek aangeboden. Tijdens dit gesprek kunnen beide partijen hun kant van het verhaal vertellen.
Zijn er consequenties voor de betrokken agenten? Wordt er onderzoek verricht naar het buitensporig handelen? En zo ja, op welke termijn?
Naar aanleiding van het politieoptreden zijn waar nodig meldingen gemaakt van geweldsaanwendingen en deze worden zoals gebruikelijk beoordeeld. Op individuele zaken kan ik verder niet ingaan.
Kunt u te zijner tijd de evaluatie van de politie op basis van deze gebeurtenissen met ons delen?
Het incident wordt niet formeel geëvalueerd. Wel vindt er een gesprek plaats tussen politie en het COA waarin het voorval wordt besproken en eventueel afspraken worden gemaakt voor de toekomst. Indien ik hiertoe aanleiding zie zal ik de uitkomst hiervan delen met uw Kamer.
De uitzending van Undercover in Nederland op 23 april 2023 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Undercover in Nederland van 23 april jl. gezien en zo ja, wat vond u ervan?1
Ja, ik heb deze uitzending gezien. Het is onacceptabel wat zich heeft afgespeeld in de zorgboerderij in Wedde. Dat kwetsbare mensen lichamelijk en geestelijk zijn mishandeld, is verwerpelijk. Ik heb vernomen dat deze mensen slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Ook ouders/vertegenwoordigers hebben slachtofferhulp aangeboden gekregen. De politie heeft de bestuurders voor deze verdenking aangehouden. Het is aan de politie om namens het OM strafrechtelijk onderzoek te doen. Zorg dient te allen tijde van goede kwaliteit en veilig te zijn.
Kunt u aangeven hoe regelmatig zorgboerderijen door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) worden bezocht? Is hier een richtlijn voor?
In deze casus betreft het een zorgboerderij, die grotendeels middels pgb’s gefinancierd wordt. De meldplicht of vergunningsplicht met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven die onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen is niet anders dan ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt, worden geregistreerd. De IGJ houdt hierbij risicogestuurd toezicht. Voor dit zogenoemde risicogestuurde toezicht kijkt de IGJ waar de risico’s het grootst zijn. De IGJ gebruikt hiervoor meerdere bronnen, zoals meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners, patiënten/cliënten, burgers of andere betrokkenen. Daarnaast zijn er signalerende bronnen zoals klachten van burgers (trends), maatschappelijke ontwikkelingen, informatie over de bedrijfsvoering uit de jaarverantwoording, en informatie/signalen uit eerder toezicht.
Voor het bepalen van de grootste risico’s en de wijze van toezicht heeft de IGJ aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld bewoners met een hoog zorgprofiel, indien dit bij de IGJ bekend is. Met de meldplicht op grond van de Wtza ontvangt de IGJ informatie over de soort zorg die de nieuwe zorgaanbieder gaat bieden. Hierbij moet worden opgemerkt dat een inspectiebezoek slechts een van de vele instrumenten is die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes past de IGJ haar werkwijze voortdurend aan. Er is geen richtlijn voor de frequentie van het bezoeken van zorgboerderijen.
Kunt u aangeven waarom een zorgaanbieder met minder dan tien medewerkers zich alleen moet melden en niet vergunningplichtig is?
De reden daarvoor is dat bij grotere instellingen het belang van goede governance voor de kwaliteit van zorg een grotere rol speelt, bijvoorbeeld omdat in die instellingen beslissingsbevoegden op grotere afstand van het zorgproces kunnen staan. Er is gezocht naar een goede balans tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk voor zorgaanbieders en de uitvoeringslasten, bijvoorbeeld van het CIBG en de IGJ, anderzijds.
Is het gezien de uitzending van Undercover in Nederland niet beter ook zorgaanbieders met minder dan tien medewerkers vergunningplichtig te laten zijn? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in reactie op vraag 3 heb geantwoord, is bij de inrichting van de huidige vergunningplicht een balans gezocht tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk en de uitvoeringslasten anderzijds. Een algemene vergunningplicht voor alle zorgaanbieders is een onwenselijke administratieve last, zo kwam onder meer bij de plenaire behandeling van de Wet toetreding zorgaanbieders aan de orde. Bovendien vergt dit heel veel extra capaciteit, vooral van het CIBG die alle vergunningaanvragen moet beoordelen, waarbij het maar de vraag is of een vergunningsplicht een situatie als deze had voorkomen. Een algemene vergunningplicht zal misstanden in de zorg niet uitsluiten.
Ik heb aandacht voor het toepassingsbereik van de vergunningsplicht en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen risicosectoren de vergunningplicht uit te breiden. Het is onder meer onderwerp van de invoeringstoets Wtza die op dit moment wordt uitgevoerd. Een incident zoals het onderhavige onderstreept het belang van blijvende aandacht hiervoor.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de medewerkers en oprichters van de zorgboerderij in kwestie niet elders opnieuw beginnen als zorgaanbieder of werkzaam zijn en blijven in de gehandicaptenzorg?
Zorgaanbieders moeten op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), voordat zij een zorgverlener inhuren of in dienst nemen, controleren of de nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Dit kan onder meer door het vragen van referenties bij vorige werkgevers en/of het vragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Voor zorgverleners, die in de gehandicaptenzorg werken op grond van de Wet langdurige zorg, is een VOG op grond van de Wkkgz verplicht.
Wanneer de oprichters een nieuwe zorgonderneming starten, worden zij direct onder verscherpt toezicht geplaatst van de IGJ. Zij moeten bovendien voldoen aan de meldplicht, zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Mogelijk hebben zij tevens een vergunning nodig op grond van de Wtza. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal criteria voor het verlenen van goede zorg. Voor de beoordeling van de criteria voor vergunningverlening, wordt in het aanvraagformulier voor de vergunning onder meer gevraagd naar het verleden van de leden van de dagelijkse en algemene leiding. Zo wordt gevraagd of een lid de afgelopen vijf jaar betrokken is geweest bij een instelling waar door de IGJ een aanwijzing is opgelegd of een schriftelijk bevel is gegeven. Ook kan in het kader van de vergunningverlening naar een VOG worden gevraagd of een Wet Bibob-onderzoek worden uitgevoerd.
Wat kunnen verwanten en familieleden doen als ze vermoedens hebben van mishandeling of verwaarlozing van een bewoner met een (meervoudige) handicap op een zorgboerderij?
Verwanten, familieleden en naasten kunnen in dat geval een melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ beoordeelt aan de hand van de informatie in de melding of de melding nader moet worden onderzocht. De IGJ beoordeelt of een situatie voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging betekent of kan betekenen. Indien er sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van cliënten of de kwaliteit van de zorg, kan de IGJ in actie komen.
Indien er sprake is van ernstige mishandeling, kunnen verwanten en familieleden ook aangifte doen bij de politie of het OM.
Kunt u bevestigen dat alle bewoners van de betreffende zorgboerderij elders een plekje hebben gevonden en dat het gezien de omstandigheden goed met hen gaat? Krijgen zij nu wel menswaardige en respectvolle zorg?
Ik heb vernomen dat deze bewoners Slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Het betreffende zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden.
Het vrijgeven van alle documentatie met betrekking tot de omroep Ongehoord Nederland |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u alle (Rijks)documenten (rapporten, notities, mails, etc.) vrijgeven waarin omroep Ongehoord Nederland sinds de start van zijn tweede seizoen op 16 augustus 2022 tot aan de beantwoording van deze vragen wordt genoemd? Kunt u daarbij in het bijzonder alle correspondentie vrijgeven tussen het Rijk (in dit geval het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en de NPO over Ongehoord Nederland?
Ja.
Kunt u de Kamer deze documenten zo spoedig mogelijk doen toekomen, maar in ieder geval vóór een (eventueel) debat over het verzoek van de NPO om de vergunning van Ongehoord Nederland in te trekken?
Ik zal de gevraagde documentatie met betrekking tot Ongehoord Nederland vrijgeven op het moment dat ik een definitief besluit op het verzoek van de NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland heb genomen. U ontvangt dan in één keer alle documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming.
Long covid bij de politie |
|
Julian Bushoff (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoveel kost postcovid de maatschappij (en de patiënt zelf)» en het relaas van een politieagent in dat artikel?1
Ja.
Hoeveel politiemensen hebben zich bij het Meldpunt Long COVID van de Nederlandse Politiebond gemeld of bij andere meldpunten?2
Mij is niet bekend hoeveel politiemensen zich bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond hebben gemeld. Indien aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten van politiemensen verband houden met de uitoefening van hun functie of invloed hebben op hun inzetbaarheid, spoort de politie medewerkers aan om zich bij de werkgever zelf te melden, bijvoorbeeld bij de bedrijfsarts. Het staat politiemensen uiteraard vrij zich ook bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond (of een ander meldpunt) te melden.
Hoeveel politiemensen zijn geheel of gedeeltelijk niet in staat te werken vanwege long covid? Wat is de invloed daarvan op de inzet van de politie?
Bekend is dat 378 politiemedewerkers met post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts van de politie geregistreerd staan.3 Uit het oogpunt van medische geheimhouding is niet bekend in welke mate deze collega’s verzuimen als gevolg van hun post- COVID-19 klachten.
Herinnert u zich het bericht «Politiemensen krijgen geen voorrang bij vaccineren»?3
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband kan zitten tussen de uitoefening van het beroep van politieagent en het oplopen van (long) covid? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, kunt u dat verband dan uitsluiten?
Politiemensen hebben een essentieel beroep. Net als op andere essentiële beroepsgroepen, is ook op politiemensen een groot beroep gedaan tijdens de coronaperiode om hun werk te blijven uitoefenen. Zij speelden een cruciale rol, bijvoorbeeld tijdens de avondklokrellen. Daar ben ik hen dan ook dankbaar voor. Vanwege de aard van het werk was het daarbij niet altijd mogelijk om afstand te houden. Het is dus mogelijk dat politiemensen tijdens de uitoefening van hun werk met COVID-19 besmet zijn geraakt. Politiemedewerkers die klachten ondervinden na een COVID-19-besmetting kunnen zich melden bij de werkgever. Deze meldingen worden serieus genomen. Een COVID-19-besmetting kan leiden tot post- COVID-19, hier wordt nader onderzoek naar gedaan.
Ziet de politieorganisatie zelf long covid als een beroepsziekte? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe wordt de problematiek van long covid binnen de politieorganisatie zelf in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik hebben de aandacht voor politiemensen met post- COVID-19 klachten en zij verdienen onze steun. Juist omdat ook zij in de frontlinie hebben gestaan tijdens de coronaperiode.
Politiemensen kunnen zich met hun COVID-19-besmetting of post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts melden. Op die wijze heeft politie in beeld welke collega’s kampen met klachten als gevolg van hun COVID-19-besmetting en kan hen zorg en ondersteuning verleend worden.
Samen met de korpschef draag ik de werkgeversverantwoordelijkheid voor het politiepersoneel. De wijze waarop politie omgaat met haar werkgeversverantwoordelijkheid in deze reikt verder dan de wettelijke aansprakelijkheid. Vanuit de rol van werkgever heeft politie, gesteund door mij, besloten een COVID-19-besmetting (en eventuele post- COVID-19 klachten als gevolg daarvan) aan te merken als dienstongeval, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Politie spoort haar medewerkers aan om zich bij de werkgever te melden voor een «aanvraag erkenning dienstongeval» als aannemelijk is dat de besmetting is opgelopen tijdens het werk. De voorwaarde daarbij is dat politiemensen tijdens de incubatietijd van 14 dagen tijdens het werk en door een concreet aanwijsbaar moment klachten hebben gekregen die horen bij een COVID-19-besmetting en positief getest zijn op COVID-19. Als hier sprake van is, kan een «aanvraag erkenning beroepsziekte» worden ingediend. Bij twijfel kan altijd een medisch advies worden gevraagd.
Politiemedewerkers waarbij aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn, vallen binnen het bestaande stelsel voor beroepsziekten en dienstongevallen. Daarmee ontvangen zij zorg en begeleiding en hebben zij recht op vergoeding van schade. De politie handelt daarbij vooruitlopend op het ontwerp van het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Ondersteuning bij herstel en re-integratie van de betrokken politiemensen staat hierbij voorop. Het beleid rondom post- COVID-19 klachten wordt via het intranet van de politie aan medewerkers gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat politiemensen vanwege long covid hun baan verliezen? Zo ja, beschikt de politieorganisatie dan over een specifiek beroepsziektebeleid voor long covid dat richting en kaders aan leidinggevenden, arbeidskundigen en bedrijfsartsen geeft? En zo ja, waar bestaat dat beleid uit? Zo nee, waarom niet? Wat doet de politie dan wel aan nazorg en begeleiding van medewerkers met long covid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat heeft u gedaan of gaat u doen om naast andere beroepsgroepen ook politiemensen met long covid te laten ondersteunen, waaronder financiële steun?
Binnen het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen maken politiemensen van wie de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn ook aanspraak op vergoeding van materiële schade. Zoals gezegd handelt de politie hierbij reeds vooruitlopend op het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, mits betrokkenen hiermee instemmen.
Daarnaast zijn er door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende maatregelen getroffen ter algemene ondersteuning van eenieder met post- COVID-19 klachten. Hierbij gaat het onder andere om het doen van (inter)nationaal onderzoek naar de diagnose en behandeling van post- COVID-19, het organiseren van voorlichting en ondersteuning voor mensen die kampen met post- COVID-19 én tijdelijk vergoeden van paramedische herstelzorg vanuit het basispakket. Op 1 juni jl. is uw Kamer door de Minister van VWS geïnformeerd over de stand van zaken rond post-COVID-19, waaronder het startschot met betrekking tot de inrichting van de meerjarenonderzoeksagenda en het expertisenetwerk.5
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Het decoratiestelsel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat 36% van de Nederlanders voorstander is van een republiek?1, 2
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er mensen zijn die een lintje weigeren omdat het een koninklijke onderscheiding is?
Ik herken deze problematiek niet. Wanneer iemand wordt voorgedragen voor een onderscheiding, wordt altijd nagegaan of diegene prijs stelt op een dergelijk eerbetoon. Het komt een enkele keer voor dat een onderscheiding toch wordt geweigerd. De reden voor weigering komt vaak voort uit bescheidenheid. Betrokkene wil niet in de publiciteit of in het middelpunt van de belangstelling staan of men vindt dat anderen evenzo, zo niet meer, in aanmerking zouden moeten komen voor de onderscheiding.
Bent u bekend met het feit dat andere monarchieën, zoals Canada en Denemarken, wel een vorm van niet-koninklijke onderscheidingen voor bijzondere inzet kennen?
Ja. In landen met een constitutionele monarchie worden nationale onderscheidingen vrijwel altijd ingesteld door of namens het staatshoofd. Ook in Nederland is dit het geval. De door of namens het staatshoofd ingestelde onderscheidingen worden gezien als de hoogste nationale onderscheidingen. Onderscheidingen die niet door of namens het staatshoofd zijn ingesteld, worden doorgaans beschouwd als een lagere vorm van eerbetoon. Ook Nederland kent nu al dergelijke onderscheidingen.
Bent u bereid om in Nederland ook een (vorm van een) niet-koninklijke onderscheiding te introduceren om mensen te erkennen voor hun bijzondere inzet? Zo nee, waarom niet?
Een koninklijke onderscheiding in Nederland is een onderscheiding die door de staat is ingesteld bij wet, algemene maatregel van (rijks)bestuur (AMvB) of een ander koninklijk besluit en wordt bij koninklijk besluit aan iemand toegekend. Een koninklijk besluit tot toekenning van een onderscheiding wordt, net als een wet, een AMvB of ander koninklijk besluit van algemene strekking, altijd gecontrasigneerd door een Minister. Een koninklijke onderscheiding is dus, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen persoonlijke gunst van de Koning. De rol van de Koning is ook in het decoratiestelsel die van staatshoofd.
Voor een zinvolle vergelijking van het Nederlandse decoratiestelsel met dat van Canada, Denemarken of een ander land is dieper inzicht nodig in de specifieke staatsrechtelijke en historische contexten van die landen.Dat is belangrijk omdat het begrip «koninklijke onderscheiding» in Nederland op belangrijke punten anders wordt gedefinieerd dan in veel andere (Europese) landen. Soms heeft onze definitie van «koninklijke onderscheiding» in het buitenland zelfs nauwelijks een equivalent. In Canada gebruikt men bijvoorbeeld de termen «nationale ridderorden», «provinciale ridderorden» en lager geachte «nationale onderscheidingen» om de verschillende categorieën onderscheidingen en hun samenhang te duiden. Bovendien verschilt de inrichting van de toekenningsprocedure sterk per land en heeft de Nederlandse procedure, zover thans bekend, meer overeenkomsten met bijvoorbeeld Frankrijk dan met Denemarken. Ten slotte valt de feitelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen niet in ieder land onder de ministeriële verantwoordelijkheid zoals dat in Nederland wel het geval is.
Omdat niet-koninklijke onderscheidingen, althans onderscheidingen die niet worden toegekend door het staatshoofd, internationaal gezien als lagere onderscheidingen, ligt het niet in de rede om dergelijke onderscheidingen in te stellen voor gevallen waarin een koninklijke onderscheiding op zijn plaats is.
Bent u bekend met het bericht «Marion Bloem schrikt van snelle brief met verzoek om lintje van overleden man terug te sturen»?3
Ja. Naar aanleiding van haar bericht heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden mevrouw Bloem een persoonlijke brief gestuurd over de situatie.
Vindt u deze werkwijze, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief d.d. 9 maart 2011 namens de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, nog gepast? Welke mogelijkheden ziet u om de termijn waarna de Kanselarij der Nederlandse Orden het koninklijke lintje terugvraagt indien deze nog niet is teruggestuurd, op te rekken en/of de borgsom om het lintje in bezit te houden te verlagen of in z’n geheel af te schaffen?4
Het opvragen van onderscheidingen na overlijden (en na een bevordering in een hogere riddergraad) is gebaseerd op het koninklijk besluit van 4 augustus 1954. Daarin is geregeld dat onderscheidingen op naam en uitsluitend aan gedecoreerden in bruikleen worden verstrekt. Deze informatie is onderdeel van een brief met felicitaties en wetenswaardigheden die aan gedecoreerden wordt verstrekt wanneer deze de onderscheiding in ontvangst neemt. Tussen zes en acht weken na overlijden van een gedecoreerde wordt een condoleancebrief verstuurd waarin de keuze wordt geboden om de onderscheiding terug te sturen of in bruikleen te behouden.
Daar waar vanuit nabestaanden wordt aangegeven dat terugsturen op korte termijn moeilijk is om emotionele of praktische redenen, wordt maatwerk betracht en altijd uitstel verleend. Ook ten aanzien van het voldoen van een borgsom ter verkrijging van bruikleen wordt vaak maatwerk betracht.
Tevens ontvangen gedecoreerden naast de onderscheiding ook een oorkonde als blijk van waardering voor hun maatschappelijke verdiensten. Deze is voor de nabestaanden een blijvende herinnering.
Ik begrijp dat nabestaanden moeite kunnen hebben met het retourneren van de onderscheiding na het verlies van hun dierbare. Desondanks vind ik dat de huidige werkwijze voldoende oog heeft voor de menselijke maat en ruimte biedt voor maatwerk.
Bent u bereid zich in te spannen om postuum erkenning van de Nederlandse overheid via een (niet-koninklijke) onderscheiding mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij een deel van de Nederlandse staatsonderscheidingen is postume toekenning al mogelijk. Dit betreft vooral onderscheidingen voor dapperheid en operationele (militaire) inzet in conflictgebieden. Dit is een internationaal gebruik en volgt uit het feit dat iemand aan een dappere daad of inzet in conflictgebieden kan komen te overlijden.
Het ligt niet in de rede om dit ook voor andere onderscheidingen mogelijk te maken, zoals de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Ridderorden wereldwijd zijn, sinds hun ontstaan, in essentie verenigingen van mensen die zich op bijzondere wijze inzetten voor staat en maatschappij. Om die reden is een benoeming in een civiele ridderorde alleen mogelijk als de te benoemen persoon nog in leven is en krijgt deze de onderscheiding in bruikleen, zoals ik hierboven beschrijf. Nederland volgt hiermee wat internationaal gebruikelijk is.