Het artikel ‘Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting’ |
|
Daan de Kort (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondertiteling voor slechthorenden ontbreekt vaak: Vorm van uitsluiting»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vijftien jaar geleden minimumnormen voor ondertiteling zijn vastgesteld en deze hierna nooit meer zijn aangescherpt? Zo ja, bent u van mening dat deze minimumnormen nog steeds actueel zijn?
Goede toegankelijkheid van programma’s is van belang voor alle bevolkingsgroepen van de Nederlandse samenleving. Dat geldt zeker ook voor kwetsbare groepen als personen met een auditieve of visuele beperking. Om dit te waarborgen zijn een aantal bepalingen verankerd in de Mediawet. Voor de landelijke publieke omroep geldt de verplichting om ten minste 95 procent van het Nederlandstalig media-aanbod te voorzien van ondertiteling voor personen met een auditieve beperking. Voor de commerciële omroepen is dit ten minste 50 procent.2
Ook dit kabinet streeft ernaar dat het media-aanbod zoveel mogelijk toegankelijk is voor personen met een auditieve of visuele beperking; zeker waar het gaat om het aanbod van de NPO.3 Dat laat onverlet dat waar aanleiding én ruimte is voor verbetering deze zal moeten worden opgepakt. In dat licht is per 1 juli 2022 in de Mediawet 2008 ook de verplichting verankerd om progressie te laten zien op toegankelijkheid en het Commissariaat voor de Media hierover jaarlijks te rapporteren.4 Deze bepaling geldt voor zowel de publieke omroepen als commerciële omroepen en streamingsdiensten die vallen onder de Nederlandse jurisdictie.
Ik verwacht dat de eerder in de wet opgenomen percentages voor ondertiteling én de verplichting voor zowel omroepen als streamingsdiensten om jaarlijks progressie te tonen, voldoen om te zorgen voor betere en toenemende toegankelijkheid van het media-aanbod. Het is aan het Commissariaat om hierop toe te zien. Dit laat onverlet dat ik de werking die uitgaat van de huidige wetgeving nauwlettend blijf volgen en zal bespreken met zowel de sector als organisaties die het belang van de personen met een auditieve en visuele beperking behartigen, zoals Ieder(in).
Voldoen de huidige minimumnormen in uw ogen nog aan de wens en behoefte van de hedendaagse samenleving en kunt u uitleggen waarom deze in uw ogen wel of niet voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat televisie, films en streamingdiensten nog altijd niet voldoen aan de (voor hen weliswaar niet dwingende) minimumnorm voor doven en slechthorenden in Nederland? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De lineaire publieke en commerciële omroepen, voldoen al jaren aan de wettelijk vastgestelde minimumnormen voor het ondertitelen van hun het Nederlandstalig media-aanbod dat op hun zenders wordt uitgezonden. Het Commissariaat rapporteert hier tweejaarlijks over op haar website.5
Voor streamingsdiensten geldt geen wettelijk minimum, maar vanaf 1 juli 2022 geldt wel een rapportageverplichting over toegankelijkheid van hun media-aanbod (zie antwoord op vraag 2 en 3).
Hoe apprecieert u de opvatting van Ieder(in) dat ook commerciële mediaanbieders een verplicht percentage van hun content moeten voorzien van Ondertiteling voor Doven en Slechthorenden (ODS)?
Het belang en urgentie van een adequate toegankelijkheid van media-aanbod voor iedereen en dus ook personen met een auditieve beperking, deel ik met Ieder(in). Voor lineaire commerciële omroepen geldt reeds een minimumnorm van 50 procent voor ondertiteling. Aanvullend hierop geldt sinds 1 juli 2022 voor alle commerciële media-aanbieders (zowel lineair als on demand) een rapportageverplichting waarbij een stijgende lijn moet worden aangetoond op toegankelijkheidsmaatregelen. Omdat deze wetswijziging pas sinds een jaar van kracht is, wil ik eerst de werking die daarvan uitgaat afwachten. Als blijkt dat de genomen toegankelijkheidsmaatregelen onvoldoende vorderingen laten zien zal ik alsnog normstellende wetgeving overwegen.
Bent u op hoogte van het feit dat het Commissariaat voor de Media enkel controleert of zenders «gewone» ondertiteling aanbieden? Kunt u inzicht geven in hoeveel tv-programma’s en -films voorzien zijn van ODS? Zo niet, ziet u mogelijkheid om ODS-registratie voor tv-programma’s in de toekomst mogelijk te maken zodat deze vorm van ondertiteling op nauwkeurige wijze gemonitord kan worden?
Deze constatering is juist. De Mediawet maakt geen onderscheid tussen «gewone» ondertiteling en ODS en spreekt uitsluitend van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking. Het Commissariaat maakt een dergelijk onderscheid dan ook niet en merkt elke vorm van Nederlandse ondertiteling bij Nederlands- en Friestalige programma’s aan als ondertiteling in de zin van artikel 2.123, Mediawet 2008. Dit betekent dat het Commissariaat niet in kaart brengt welk percentage van de ondertiteling bij Nederlandstalige films en programma’s bestaat uit ODS, of andere vormen van ondertiteling die specifiek zijn bedoeld voor mensen met een auditieve beperking.
Ik vind het belangrijk om een beter inzicht te krijgen in deze cijfers. Ik ga daarom met het Commissariaat bespreken hoe publieke omroepen, commerciële omroepen en streamingdiensten inzicht kunnen verschaffen in het percentage ODS-ondertiteling in hun Nederlandstalige programma’s en films. Mogelijk bieden de huidige bepalingen over ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking, of de eerdergenoemde rapportageverplichting over toegankelijkheid hiertoe ruimte.
Bent u op de hoogte van het feit dat commerciële televisiezenders en streamingdiensten geen inzage willen geven in hun aanbod dat voorzien is van ODS? Wat is uw reactie hierop?
Het Commissariaat vraagt rapportages op over het aandeel ondertiteling van Nederlands- en Friestalige producties en doet dat ook bij de commerciële omroepen die vallen onder de Nederlandse jurisdictie. Het Commissariaat rapporteert over de uitkomsten hiervan via een tweejaarlijkse rapportage. Deze is te vinden op de website van het Commissariaat.
Voor mediadiensten die niet onder de Nederlandse jurisdictie vallen is er geen wettelijke grondslag om inzage in deze informatie te geven. Deze media-instellingen zijn onderworpen aan de wetgeving en het toezichthoudend orgaan van het desbetreffende land waar zij in juridische zin onder vallen.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 geldt voor streamingsdiensten geen wettelijke minimumnorm. Streamingdiensten zijn dan ook niet verplicht om inzage te geven in het aandeel van hun media-aanbod dat is voorzien van ondertiteling.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de commerciële televisiezenders en streamingdiensten om te onderzoeken of zij in de toekomst openheid kunnen geven over het percentage content dat voorzien is van ODS? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens het debat op 22 maart 2023 over het wetsvoorstel over de investeringsverplichting voor commerciële mediadiensten op aanvraag heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor audiodescriptie bij streamingsdiensten. In reactie hierop heb ik uw Kamer toegezegd hierover het gesprek met hen aan te gaan. Ik zal het aandachtspunt over inzage in het aandeel dat is voorzien van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking daarin meenemen. Het gesprek met de streamingsdiensten zal ik in september voeren. Over de uitkomsten van dit gesprek en de vervolgstappen zal ik uw Kamer informeren.
Het bericht ‘Eindhovense toeleverancier van Philips en ASML opent vestiging in China’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhovense toeleverancier van Philips en ASML opent vestiging in China»?1
Ja.
Klopt het dat een Nederlands bedrijf door een vestiging in China te openen Amerikaanse restricties op de Chinese chipsector kan omzeilen en, zo ja, welke maas in de Nederlandse, Europese of Amerikaanse regelgeving maakt dit mogelijk?
Nee. In algemene zin is productie op grondgebied van het ene land niet gebonden aan regelgeving van een ander land. Wel kan het in het eigen belang van een bedrijf zijn om regelgeving uit een ander land, in dit geval de VS, te volgen terwijl hier geen plicht toe is. Verder kan de export van goederen, technologie of kennis uit de EU, bijvoorbeeld ten bate van lokale productie wel vergunningplichtig zijn, wanneer het om dual use- of sanctiegoederen gaat.
Vallen de goederen die het bedrijf KMWE in China wil gaan produceren onder (dual-use) exportrestricties wanneer deze vanuit Nederland uitgevoerd worden?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om vergunningen aan te vragen voor de export van goederen die onder exportcontrole vallen. Daar ziet de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking scherp op toe. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoe verhoudt de verplaatsing van productie vanuit Nederland naar China zich tot de doelstelling van de EU Chips Act om Europees technologisch leiderschap juist te versterken en tot de kabinetsdoelstelling van het behoud van Nederlands technologisch leiderschap rond halfgeleidertechnologie? (Kamerstuk 22 054, nr. 384)
Zoals ook toegelicht in de Beantwoording Schriftelijk Overleg Raad voor Concurrentievermogen2 van 17 mei 2023 zetten de EU en Nederland met de Europese Chips Act in op het versterken van het Europees technologisch leiderschap op het gebied van halfgeleidertechnologie. De Europese Chips Act zorgt voor het stimuleren van innovatie, het aantrekken van investeringen en de voorbereiding van de EU op mogelijke verstoringen in de halfgeleiderwaardeketen. De Europese Chips Act heeft zo tot doel de Europese halfgeleiderindustrie te versterken. De Europese Chips Act bevat geen bepalingen die tegenhouden dat bedrijven niet-gecontroleerde technologie bedoeld voor de afzetmarkt in betreffende derde land, produceren. Daarbij valt op te merken dat het openhouden van wereldwijde waardeketens ook van groot belang is voor de financiering van (toekomstige) innovaties en daarmee ons technologisch leiderschap.
Hoe verhoudt de verplaatsing van productie vanuit Nederland naar China zich tot de doelstelling van het kabinet om te «voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet» (Kamerstuk 22 054, nr. 384)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 is de export van machines, technologie of kennis vanuit Nederland naar China vergunningplichtig, indien het om dual-usegoederen gaat. Er zal in dat geval een toetsing plaats vinden of er een risico is op ongewenst eindgebruik.
Is het mogelijk dat productie door KMWE in China uiteindelijk bijdraagt aan de ontwikkelingen van capaciteiten in dat land, waarvan de VS en Nederland nu juist via uitvoerbeperkingen rond de chipsector proberen te voorkomen dat China hier de beschikking over krijgt?
De aanvullende Nederlandse exportcontrolemaatregelen richten zich op geavanceerde productie apparatuur voor halfgeleiders, omdat daar risico’s voor de (inter)nationale veiligheid bestaan. Deze maatregelen zijn heel gericht. De productie van KMWE valt heden niet binnen de scope van deze maatregelen.3 Indien het bedrijf zich op dit specifieke segment richt, zal het te maken krijgen met exportcontrole-maatregelen.
Hoe verhoudt de investering van KMWE in China zich tot het criterium uit de EU Chips Act dat een ontvanger van eventuele subsidie een plan moet hebben om de diefstal van intellectueel eigendom te voorkomen, gezien de Chinese bereidheid om deze technologie langs alle mogelijke wegen te bemachtigen?
Ondernemingen die binnen de EU Chips Act staatssteun willen ontvangen voor de opzet van productiefaciliteiten zullen voor het voldoen aan de Geïntegreerde productiefaciliteitof Open EU Foundry-criteria, en zo voor het ontvangen van staatssteun door de lidstaat bij de Europese Commissie, moeten aantonen dat zij gedegen beleid hebben om intellectueel eigendom te beschermen. Het is in het kader van de EU Chips Act aan de Europese Commissie om te toetsen of een onderneming voldoet aan deze eis. Nederland heeft in aanvulling daarop eveneens wet- en regelgeving om intellectueel eigendom en octrooien te beschermen, bijv. via de Wet bescherming bedrijfsgeheimen.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet nu om de opening van productiefaciliteiten in China door KMWE te screenen en eventueel op gronden van nationale veiligheid of behoud van cruciale kennis te verhinderen?
Er is alleen sprake van screening van bedrijven die in Nederland willen investeren. Indien er geen regels worden overtreden bij de transactie, zijn er geen instrumenten om een opening van productiefaciliteit door een Nederlands bedrijf in het buitenland te verhinderen. De export van machines, technologie of kennis vanuit Nederland naar China, bijvoorbeeld ten bate van lokale productie kan wel vergunningplichtig zijn, indien het om dual-usegoederen gaat.
Vindt u ook dat bovenstaande de noodzaak van een screening op uitgaande investeringen aantoont, als aanvulling op de screening van inkomende investeringen en exportcontroles? Hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het voornemen van de Europese Commissie om de risico’s die mogelijk voortkomen uit uitgaande investeringen te gaan onderzoeken. De Europese Commissie heeft aangegeven op basis van de resultaten van deze analyse te bepalen of een aanvullend instrument voor uitgaande investeringen nodig is. Het kabinet wacht deze resultaten af.
Welke andere instrumenten of drukmiddelen staan er tot de beschikking van Nederland, de EU en/of de VS om op basis van deze stap van KMWE de activiteiten of handel van KMWE in respectievelijk Nederland, de EU en/of de VS te beperken of sanctioneren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het de verantwoordelijkheid van het individuele bedrijf om eventuele vergunningen aan te vragen voor de export van dual-usegoederen of sanctiegoederen. Indien er geen sprake is van zulke vergunningplichtige goederen of technologie is er geen reden om de handel te beperken of te sanctioneren.
Ziet u aanleiding om op basis van deze stap van KMWE de activiteiten of handel van KMWE in Nederland te beperken of te sanctioneren?
Zie antwoord vraag 10.
Is de toename van activiteiten van de Nederlandse chipsector in China, en specifieker de stap van KMWE, besproken tijdens het bezoek van de Chinese vicepresident Han Zheng aan Nederland?
Nee, deze specifieke onderwerpen zijn niet besproken tijdens het bezoek van de Chinese Vice-President.
Het bericht ‘Ministerie plant eindtoets basisscholen tijdens carnaval en suggereert: verplaats carnaval maar’ |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de doorstroomtoets in 2024 samenvalt met (de aanloop naar) carnaval?1
De nieuwe Wet Doorstroomtoetsen po, die in 2021 in de Tweede Kamer en in 2022 in de Eerste Kamer is behandeld, legt wettelijk de afnameperiode voor de doorstroomtoetsen vast in de eerste twee volle weken van februari.
Het klopt dat daardoor in sommige jaren de afnameperiode van de doorstroomtoets voorafgaat aan of (voor een deel van de periode) overlapt met de carnavalsperiode. In 2024 ziet dit er als volgt uit: scholen dienen de doorstroomtoetsen af te nemen tussen 5 en 16 februari. Carnaval start in 2024 op 11 februari – en op scholen veelal op vrijdag 9 februari. De doorstroomtoets kan dus daarvoor afgenomen worden. Scholen kunnen bij de aanbieders van digitale versies van de doorstroomtoets zelf bepalen op welk moment de afname plaatsvindt binnen de wettelijk vastgesteld afnameperiode, bijvoorbeeld op maandag- of dinsdagochtend 5 of 6 februari. Voor papieren versies is wel een vaste dag gepland – zo is de afname van de papieren versie van de IEP Eindtoets van Bureau ICE komend schooljaar gepland op dinsdag 6 en woensdag 7 februari 2024. Zo kunnen we ervoor zorgen dat scholen natuurlijk niet hoeven te kiezen tussen carnaval vieren of de doorstroomtoets maken.
Is bij u bekend dat zowel carnaval als de voorprogramma’s niet zomaar verzet kunnen worden?
Dat is mij bekend. Voor mij staat voorop dat de doorstroomtoets niet plaatsvindt tijdens carnaval, maar de week ervoor of erna, afhankelijk van hoe carnaval in het jaar valt. Ook in de huidige situatie zijn een of twee dagdelen nodig, waarmee de ervaring leert dat de afname niet hoeft te botsen met andere activiteiten. De afgelopen jaren was er bijvoorbeeld ook een samenloop met Koningsdag, de Koningsspelen, de meivakantie of de Ramadan (op dit moment is de afnameperiode van de doorstroomtoetsen van 15 april tot 15 mei). Hiermee gaan we ervan uit dat scholen voldoende ruimte hebben om de doorstroomtoets binnen de wettelijke periode af te nemen, en daarbij ook rekening te kunnen houden met andere activiteiten al dan niet gerelateerd aan carnaval.
Is het juist dat u aan scholen heeft laten weten dat zij het «evenement» carnaval maar moeten verplaatsen?
Bij het beantwoorden van een burgervraag is sprake geweest van een ongelukkige woordkeuze, die ik hierbij wil terugnemen. Hierover is vanuit mijn ministerie inmiddels ook contact geweest met de Samenwirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge naar aanleiding van de open brief hierover, gericht aan mijn collega, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ook ontving ik een brief van de Bond van Carnavalsverenigingen in Limburg met eenzelfde boodschap. In deze gesprekken zijn we overeengekomen dat er een ongelukkige suggestie is gewekt in de communicatie, maar dat wij niet anders denken over de status van carnaval (of Vastelaovend), inclusief al haar lokale gebruiken en tradities, als immaterieel erfgoed. Carnaval is voor veel mensen, van het zuiden van het land tot Twente, tot in sommige plaatsen in Friesland, van grote waarde en een periode waaraan zij veel plezier beleven. Bedoeld was om aan te geven dat de planning van de doorstroomtoetsen voldoende flexibiliteit zou moeten bieden voor scholen om ruimte te houden voor andere activiteiten in die periode. Ik houd contact met deze partijen om te bezien op welke wijze we scholen hierbij nog verder kunnen helpen. Ik kom hiervoor graag binnenkort voor een werkbezoek langs en houd me aanbevolen voor een bezoek aan het kindercarnaval te zijner tijd.
Bent u het ermee eens dat carnaval bij de Nederlandse cultuur hoort, het is immers immaterieel erfgoed, en dat dit dus geen evenement is?
Dat ben ik met u eens. Zie voor verdere toelichting mijn antwoord bij vraag 3.
Ziet u ook dat het gebrek aan gevoel om hier rekening mee te houden een uiting is van weinig affiniteit met de regio?
Dat ben ik niet met u eens. Het ontwerp van de Wet Doorstroomtoetsen po is tot stand gekomen na uitvoerige consultatie met verschillende partijen in het onderwijsveld. Eén van de hoofddoelen van de Wet betrof het creëren van gelijke kansen voor leerlingen bij de aanmelding voor het voortgezet onderwijs, door de instelling van een centraal aanmeldmoment eind maart. Bij de veranderingen die dat met zich meebracht voor het tijdpad rond de schooladvisering en de doorstroomtoets, werd onder meer rekening gehouden met de onderwijstijd op de basisschool en de formatie van de middelbare scholen.
In uitgebreid overleg met diverse partijen is voor de afnameperiode van de doorstroomtoets gekozen voor de eerste twee volle weken van februari. Bij de totstandkoming van het wetsontwerp en de internetconsultatie (in 2020) zijn geen bezwaren geuit tegen deze periode vanwege carnaval. Uw Kamer heeft in 2021 ingestemd met de afnameperiode die in de wet is vastgelegd.
Heeft u er bij de invoering van de doorstroomtoets bij stilgestaan dat carnaval en de doorstroomtoets eens in de zoveel tijd ongelukkig kunnen samenvallen?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
In welke jaren vallen de doorstroomtoets en carnaval nog meer ongelukkig samen?
De start van carnaval hangt samen met vastentijd in aanloop naar Pasen. De datum van carnaval wisselt dus jaarlijks – en start bijvoorbeeld in 2025 op 2 maart en in 2026 op 15 februari. Aangezien de afnameperiode van de doorstroomtoets de eerste twee volle weken van februari beslaat en hierbinnen 1 of 2 dagdelen nodig zijn, gaan we ervan uit dat er voldoende ruimte is. Dat is in de huidige situatie ook het geval, waarmee de ervaring leert dat de afname niet hoeft te botsen met bijvoorbeeld Koningsdag, de Koningsspelen, de meivakantie of de Ramadan (op dit moment is de afnameperiode van de doorstroomtoetsen van 15 april tot 15 mei).
Bent u bereid om vóór 9 juni 2023 de Kamer te informeren over een oplossing waardoor carnaval en de doorstroomtoets in 2024 hand in hand kunnen gaan en om hierbij tevens te schetsen hoe u dit structureel wilt oplossen?
Voor de doorstroomtoets zijn een of twee dagdelen nodig, afhankelijk van de doorstroomtoets die de school kiest. Voor mij staat dan ook voorop dat de doorstroomtoets niet plaatsvindt tijdens carnaval, maar de week ervoor of erna, afhankelijk van hoe carnaval in het jaar valt. Ook in de huidige situatie zijn een of twee dagdelen nodig, waarmee de ervaring leert dat de afname niet hoeft te botsen met andere activiteiten. De afgelopen jaren was er bijvoorbeeld ook een samenloop met Koningsdag, de Koningsspelen, de meivakantie of de Ramadan (op dit moment is de afnameperiode van de doorstroomtoetsen van 15 april tot 15 mei).
Hiermee gaan we ervan uit dat scholen voldoende ruimte hebben om de doorstroomtoets binnen de wettelijke periode af te nemen, en daarbij ook rekening kunnen houden met andere activiteiten al dan niet gerelateerd aan carnaval. De wet zelf biedt die ruimte al. Scholen kunnen een voor hen passend moment kiezen voor de doorstroomtoets, binnen de eerste twee volle weken van februari. Voor de doorstroomtoets zijn 1 of 2 dagdelen nodig, afhankelijk van de aanbieder die de school kiest. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om de afnameperiode aan te passen.
Door uw Kamer is om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld vanwege de resterende onderwijstijd in groep 8, gevraagd het veranderde tijdpad rond de doorstroomtoets en de aanmelding bij het voortgezet onderwijs, te evalueren. Daarin zullen we ook aandacht hebben voor de afnameperiode in relatie tot onder meer de vakantieperiodes en carnaval.
Strandbebouwing en de toestemming voor de exploitatie van stranden door het Rijksvastgoedbedrijf, met name het Zuiderstrand in Den Haag |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Rijk eigenaar is van diverse stranden, waaronder het Zuiderstrand in Den Haag, en dat het eigendom van deze stranden afzonderlijk is geregeld in artikel 5:26 BW?1 Zo niet, kunt u toelichten hoe het wel zit?
Ja, het overgrote deel van de zeestranden, waaronder dus ook het Zuiderstrand, zijn te naam gesteld van de Staat/het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als materieel beheerder. Het privaatrechtelijk beheer – bijvoorbeeld het sluiten van privaatrechtelijke huurovereenkomsten – is belegd bij het Rijksvastgoedbedrijf. Artikel 5:26 BW gaat uit van een vermoeden van eigendom van de zeestranden van de Staat. Dit wetsartikel regelt dat voor zover geen andere eigenaar bekend is, de Staat eigenaar is, behoudens tegenbewijs. De Staat is eigenaar van het door u genoemde strand.
Erkent u dat stranden een bijzondere vorm van staatseigendom zijn vanwege hun publieke- en kustbeschermende-functie, en dat deze daarom voorheen zelfs expliciet waren uitgezonderd van exploitatie?
De Staat heeft allerlei typen vastgoed in eigendom ten behoeve van haar publieke taak, waaronder de kustbescherming. De Staat heeft met bijna alle kustgemeenten een huurovereenkomst die gemeenten de mogelijkheid geeft het strand te exploiteren. Die huurrelatie bestaat in elk geval al sinds de jaren '70 en er is ook bewijs dat dit in sommige gevallen voor de Tweede Wereldoorlog al zo was2.
Bestaan er overeenkomsten tussen het Rijk als eigenaar en gemeentes voor wat betreft de verhuur van stranden aan strandtenthouders? Zo ja, onder welke voorwaarden wordt de verhuur van stranden nu toegestaan?
De Staat heeft zowel een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke taak op het strand.
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 2 werd aangegeven heeft de Staat met bijna alle kustgemeenten een lopende huurovereenkomst die gemeenten de mogelijkheid geeft het strand te exploiteren. In een beperkt aantal gevallen geeft de Staat rechtstreeks een gedeelte van het zeestrand in gebruik aan een paviljoenhouder (huur- en erfpachtovereenkomsten). De huurovereenkomst stelt de gemeentes ook in staat om ruimtes voor hulpdiensten zoals de reddingsbrigade op het strand te plaatsen.
De overeenkomsten zijn in verschillende jaren gesloten, de voorwaarden voor de ingebruikgeving verschillen daarom van geval tot geval. In algemene zin geldt dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om het strand onder te verhuren aan bijvoorbeeld strandpaviljoenhouders.
Zijn er, aangezien uit een recent verzoek op basis van de Wet open overheid (Woo)2 blijkt dat de toestemming van de Dienst Domeinen voor het gebruik van het Zuiderstrand per 31 december 1978 is verlopen, nieuwere (huur)overeenkomsten gesloten tussen het Rijk en de gemeente Den Haag? Indien dat niet het geval is, op basis van welke wettelijke grondslag verhuurt de gemeente Den Haag het strand nu aan strandtenthouders?
De overeenkomst waarover hier wordt gesproken is door partijen (de Staat en de gemeente) in 1973 vervangen door een nieuwe huurovereenkomst die nog steeds vigerend is.
Gelden de beperkingen en strikte voorwaarden, zoals verwoord in het Woo-besluit van 27 maart 2023 en de daarbij behorende stukken, nog steeds of zijn die veranderd? Zo ja, hoe zijn die gewijzigd?
De overeenkomst met de gemeente Den Haag is ongewijzigd. Daarvoor gelden nog steeds dezelfde voorwaarden. Voor het gebruik van het strand gelden daarnaast voorwaarden op grond van het publiekrecht. Zo is er vaak sprake van een vergunningplicht op grond van de Waterwet en kunnen in die vergunning voorwaarden worden opgenomen. Daarnaast kan gedacht worden aan voorwaarden uit o.a. het geldende bestemmingsplan en de voor de bebouwing vereiste omgevingsvergunningen.
Bent u op de hoogte van de uitgebreidere en permanente strandbebouwing met onder andere betonnen fundering die nu plaatsvindt? Hoe verhoudt zich dat tot de voorwaarden uit de laatst bekende toestemming, waarbij «het plaatsen van stoelen, banken, tenten en losse houten getimmerten» toegestaan werd?
In algemene zin geldt dat voor deze bebouwing een toetsing plaatsvindt via diverse vergunningen. Zie hiervoor o.a. ook het antwoord bij vraag 7.
Vanuit het RVB loopt een traject naar wat er privaatrechtelijk aangepast moet worden.
Bent u op de hoogte van de nadelen van uitgebreidere of permanente strandbebouwing, zoals verminderde duinaangroei, toename van afval op het strand en in de zee, geluidsoverlast en stikstofneerslag in aangrenzende natuurgebieden, toename van (zwaar) verkeer en een verminderde kustverdediging?
Ik ben mij ervan bewust dat uitgebreidere of permanente strandbebouwing ook nadelen met zich mee kan brengen als het gaat om geluid, stikstof, afval op het strand etc. De gemeente moet bij het vaststellen van de planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan of bij de verlening van een omgevingsvergunning een zorgvuldige afweging maken waarbij met de verschillende belangen rekening wordt gehouden. De gemeente moet hierbij rekening houden met de regels uit de provinciale verordening en regels opnemen ter bescherming van het kustfundament. Daarnaast gelden er ook regels voor o.a. natuur en wordt het nationaal belang van de waterveiligheid daarnaast via de watervergunning getoetst.
Wat is uw oordeel over het exclusief (met uitsluiting van anderen) verhuren van delen van het strand aan private partijen door een gemeente waardoor anderen niet meer recreatief gebruik kunnen maken van het strand?
In aanvulling op het antwoord bij vraag 7 is het zo dat kustgemeenten slechts beperkte gedeelten van het areaal aan zeestranden aan private partijen verhuren, juist voor recreatieve doeleinden/recreatief gebruik. De niet verhuurde gedeelten van zeestranden zijn en blijven in principe openbaar toegankelijk voor regulier strandgebruik door iedereen, behoudens specifieke gevallen zoals bijvoorbeeld broedgebieden.
Deelt u de mening dat het strand van en voor ons allemaal is, en het onwenselijk is dat het strand in toenemende mate lijkt toe te behoren aan commerciële partijen?
De zeestranden betreffen overheidseigendom met een (grotendeels) openbare/publieke bestemming waarbij het privaatrechtelijk beheer is opgedragen aan het RVB. Zoals eerder werd aangegeven is door de Staat in het kader van deze beheerstaak aan kustgemeenten contractueel de bevoegdheid verleend om gedeelten van het zeestrand onder te verhuren aan exploitanten waaronder strandpaviljoenhouders. De openbare bestemming van het strand komt hierdoor niet in het geding.
Op basis van welke wettelijke grondslag verhuurt een gemeente het strand aan commerciële partijen? Indien er geen overeenkomst is tussen het Rijk en de gemeente Den Haag, is er dan sprake van onrechtmatige gebruik? Zo ja, bent u van plan te handhaven?
Sinds 1973 heeft de Staat met de gemeente Den Haag een lopende huurovereenkomst, waardoor de gemeente Den Haag de mogelijkheid heeft onder te verhuren aan derden. De handelwijze van de gemeente is dan ook niet onrechtmatig.
Bent u betrokken bij de ontwikkeling van het nieuwe (Haagse) bestemmingsplan voor het strand bij Den Haag? Zo ja, wat is uw inzet?
Nee. De gemeente Den Haag maakt op basis van een goede afweging van de betrokken belangen een keuze welke activiteiten of bebouwing via het bestemmingsplan op het strand zijn toegestaan. Daarbij houdt de gemeente rekening met het beleid en de regels uit de verordening van de provincie Zuid-Holland.
Voor nieuwe bestemmingsplannen geldt de verplichting om een watertoets uit te voeren door de betrokken waterbeheerders, waarbij o.a. het aspect waterveiligheid wordt betrokken.
Wat is uw oordeel over het onderzoek dat de gemeente Den Haag doet om meer permanente bebouwing (jaarrond exploitatie van strandtenten) toe te staan? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 3 en 4 uit het Kustpact?
In het kader van het Kustpact is door de verschillende kustpactpartners afgesproken waar wel, waar geen en waar beperkt recreatieve bebouwing op het stand mogelijk is (artikel 4). Nieuwe recreatieve ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behoud en – indien mogelijk – versterking van de kwaliteit van de kustzone en mogen niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kustzone (artikel 3). Deze afspraken over de zonering voor recreatieve bebouwing en de kwaliteit van de kustzone zijn vastgelegd in het beleid en de verordening van de kustprovincies. Ik ga ervan uit dat ontwikkelingen die voortkomen uit het onderzoek door de gemeente met alle betrokken kustpactpartijen besproken worden en de keuzes passen binnen de zonering en de afspraken die in het kader van het kustpact zijn vastgesteld.
Kunt u aangeven welke rol de Rjksoverheid speelt wanneer een gemeente het voornemen heeft om meer permanente bebouwing op het strand toe te staan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 is er vanuit het Kustpact geen directe rol voor het Rijk als het gaat om nieuwe gemeentelijke plannen. In beginsel moeten deze plannen passen binnen de zonering zoals die door kustpactpartners is opgesteld en die in provinciaal beleid en regels is vastgelegd. Het belang van de waterveiligheid is daarnaast ook geborgd via de vergunningplicht in de Waterwet, die wordt verleend door de waterschappen en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Deelt u de mening dat stranden een bijzondere beschermingspositie verdienen in tijden waarin natuurbescherming, klimaatverandering en zeespiegelstijging zo nadrukkelijk de aandacht vragen? Zo ja, hoe gaat u dat vanuit het Rijk waarborgen?
Ja, de stranden verdienen bescherming. In dat kader zijn vanuit het kustpact afspraken gemaakt over ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve bebouwing die op de standen mogelijk zijn. Deze zonering is vastgelegd in het beleid en in de verordeningen van de kustprovincies. Daarnaast zijn de afspraken uit het Kustpact verder bestendigd door in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening aan de provincies de opdracht te geven om in het belang van de bescherming en instandhouding van de kernkwaliteiten en collectieve waarden van het kustfundament regels op te nemen in de provinciale verordeningen.
Het bericht ‘Rijk kan kant-en-klare flexwoningen niet kwijt’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovengenoemd bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik erken dat de praktijk weerbarstiger is gebleken dan gehoopt. Hoewel flexwoningen sneller te realiseren zijn dan reguliere bouw, zijn niet alle hobbels die zich bij alle bouw voordoen eenvoudiger te nemen. Onder andere onderzoeken, aansluiten op infrastructuur en omwonenden die bezwaar maken, zorgen ervoor dat tientallen gemeenten interesse hebben maar niet overgaan tot aanschaf. In totaal zijn er 42 percelen (1 perceel is 48 woningen) besteld. De huidige stand van zaken is dat er 2 percelen geplaatst zijn. Voor 14 percelen lopen er vergaande (contract)besprekingen met gemeenten en of corporaties. Daarnaast is met het COA afgesproken dat zij 10 percelen afnemen om bij AZC’s te plaatsen. Voor nog eens 10 percelen lopen gesprekken in het kader van de pilot waar de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie uw Kamer al eerder over informeerde.2 Ik verwacht voor het overige deel dit jaar ook contracten af te sluiten.
Hoeveel flexwoningen zijn er nu in het totaal opgeslagen (indien mogelijk bij bouwers en door het Rijksvastgoedbedrijf)? Kunt u dat per type specificeren?
17 van de 42 bestelde percelen (1 perceel is 48 woningen) staan momenteel opgeslagen, waarvan het merendeel bij de bouwers zelf en twee percelen op een rijkslocatie. 23 percelen zijn nog in productie en moeten dus nog worden gebouwd. De verwachte oplevering van deze percelen is uiterlijk eind augustus 2023. Twee percelen zijn op de bestemming geplaatst.
Waarom zijn deze flexwoningen niet populair, terwijl telkens aangegeven wordt dat de kwaliteit van deze woningen vergelijkbaar zou zijn met die van permanente nieuwbouw?
De interesse van gemeenten en corporaties voor flexwoningen is groot. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen. Zo was er bij de nieuwe woonwijk «de Winkelsteeg» in Nijmegen grote belangstelling. Op het eerste blok van 65 huizen kwamen maar liefst 3.200 inschrijvingen. Daarnaast spreek ik zelf ook regelmatig met bewoners van flexwoningen en zij zijn voornamelijk enthousiast over hun woning.3
Specifiek ten aanzien van de door het RVB bestelde woningen passen deze niet altijd goed bij de beschikbare locaties. Ten behoeve van de snelheid zijn vooraf al keuzes gemaakt voor de woningen in de ontwerpen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. Hierbij is gekozen voor kwalitatief hoogwaardige modulaire woningen op basis van bouwbesluit tijdelijke bouw, die wel voldoen aan BENG en een lagere MPG-eis hebben dan verplicht. Dit biedt de beste mogelijkheden om woningen te verplaatsen als deze op een bepaalde plek niet meer nodig zijn. Afnemers kunnen rekenen op snelle levering, maar dat vraagt wel dat ze ruimte zoeken in hun lokale wensen en mogelijkheden.
Mede doordat het langer dan verwacht duurt voor gemeenten om deze ruimte te zoeken is er een tijdsverschil ontstaan tussen het opleveren van de woningen uit de fabriek en het kunnen plaatsen van de woningen op de locatie.
Worden er nog steeds containerwoningen geplaatst? Zo ja, hoeveel per type flexwoningen zijn er het afgelopen jaar geplaatst?
Dat inzicht heb ik niet. Overigens is er ook geen definitie van «containerwoningen».
Bent u bereid om de Kamer eind dit jaar en eind volgend jaar te informeren over hoeveel flexwoningen opgeslagen zijn?
Ja. Ik kan dit alleen doen over de flexwoningen die door het Rijksvastgoedbedrijf zijn besteld. Ik heb geen informatie over andere flexwoningen die in de opslag staan van particuliere bouwbedrijven.
Bent u bekend met het bericht «Tomeloos trekken aan tijdelijke bouw: Goes wordt rustplaats voor thuisloze flexwoningen» in Stadszaken d.d. 3 mei 2023? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik ben verheugd dat ik met de gemeente Goes een intentieverklaring heb ondertekend omtrent de fysieke herplaatsingsgarantie. Dit is een van de vele ondersteunende instrumenten om flexwoningen mogelijk te maken. Daarnaast bied ik nog een financiële herplaatsingsgarantie aan. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op vervolglocaties na de eerste exploitatie op de tijdelijke locatie en – in het geval dat dat niet lukt – een mogelijke financiële uitkering indien de woning verkocht moet worden. Verder kunnen gemeenten ook een beroep doen op de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen of na de zomer op de eerste tranche van de nieuwe stimuleringsregeling flexwoningen en transformaties. Gemeenten en corporaties die geholpen willen worden bij het onderzoeken van de mogelijkheden en financiering voor flexwoningen kunnen zich melden bij Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting (UVTH).5 De rol van het Rijk is om actieve ondersteuning te blijven bieden aan projecten. Ik reken erop dat medeoverheden en corporaties de verantwoordelijkheid zullen blijven nemen voor de versnelde realisatie van flexwoningen.
Erkent u dat gemeenten worstelen met nijpende capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Spelen deze capaciteitsproblemen ook bij woningcorporaties?
Ja, ook al zijn er lokaal wel verschillen. Bij sommige gemeenten speelt dit minder een rol dan bij andere gemeenten. Dit geldt ook voor woningcorporaties.
Herkent u dat gemeenten (en eventueel woningcorporaties) aangeven dat zij liever hun nijpende capaciteitsproblemen inzetten voor structurele oplossingen zoals normale woningbouw in plaats van tijdelijke oplossingen zoals flexwoningen?
Ik herken dit beeld ten dele. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schrijft in haar rapport van 12 juli 2022 hierover.6 Juist om gemeenten en woningcorporaties hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk sindsdien meer ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten en corporaties actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partijen. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.7 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.8
Herkent u dat omwonenden liever geen flexwoningen in hun buurt hebben? Zo ja, waarom is dat volgens u?
Ik herken dat omwonenden in het algemeen regelmatig problemen hebben met bouwprojecten in de buurt. Dit geldt voor zowel permanente woningbouw als flexwoningbouw, maar ook voor ruimtelijke ontwikkelingen in het algemeen. Het recht van woningzoekenden delft nog te vaak het onderspit tegenover degenen die al een woning hebben. In tijden van een woningbouwopgave en de schaarse ruimte die we in Nederland hebben, is dit niet houdbaar.
Erkent u dat flexwoningen bijdragen aan de stigmatisering van sociale huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, flexwoningen zijn kwalitatief goede woningen die altijd voldoen aan het bouwbesluit. Steeds meer wordt gekozen om te voldoen aan het bouwbesluit voor permanente woningbouw. Flexwoningen dragen het snelst bij aan oplossingen voor de woningnood. Hiermee helpen we mensen sneller.
Herkent u dat niet alleen verschillende partijen zoals gemeenten en woningcorporaties aangeven dat ze niet staan te springen, maar dat ook huurders, die op zoek zijn naar een vast huurcontract en die graag willen wonen in een prettige buurt waar ze wel welkom geheten worden door omwonenden zonder daarbij gestigmatiseerd te worden, niet staan te springen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit herken ik grotendeels niet. Zie ook vraag 3. Ik ken veel positieve verhalen vanuit zowel gemeentes als van de bewoners van flexwoningen.
Deelt u de mening dat we beter ten halve moeten keren, dan ten hele moeten dwalen en moeten afzien van het stimuleren van de bouw van flexwoningen, aangezien corporaties, gemeenten, huurders en omwonenden allemaal niet staan te springen, en het vinden van (vervolg)locaties erg moeilijk is c.q. blijft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is een groot woningtekort in Nederland. Daarom moeten we alle kansen benutten om snel goede woningen bij te bouwen. Het bouwen en plaatsen van flexwoningen is een manier om snel woningen aan met name de sociale voorraad toe te voegen. Door hierbij locaties te gebruiken die anders niet of pas veel later gebruikt zouden worden helpen we veel mensen uit hun woningnood. En tegelijkertijd bouwen we ook zo hard mogelijk door aan reguliere woningbouw. Daar heb ik ook duidelijke afspraken over gemaakt in de woondeals.
Erkent u dat huurders op zoek zijn naar woonzekerheid en flexwoningen daarom geen oplossing zijn omdat flexwoningen altijd gepaard gaan met tijdelijke huurcontracten?
Flexwoningen kunnen op korte termijn voor verlichting zorgen in de sociale woningvoorraad voor een gemeente. Voor alle doelgroepen is deze verlichting hard nodig. Gemiddeld wonen Nederlanders korter in een woning dan dat de flexwoningen op één locatie kunnen blijven staan.
Bent u het eens met de uitspraak «De procedures om flexwoningen zijn in theorie relatief kort omdat er bijvoorbeeld geen definitief bestemmingsplan nodig is. In het echt loopt het anders: de tijdelijke huizen vergen dezelfde ambtelijke inzet als permanente woningen, bleek uit onderzoek door Aedes.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard vragen flexwoningen, net als permanente woningbouw, ook ambtelijke capaciteit. Om gemeenten hierbij te helpen bieden we vanuit het Rijk ondersteuning. Zo is de UVTH opgericht om onder andere gemeenten actief te ondersteunen bij de realisatie van flexwoningen. De geboden ondersteuning is afhankelijk van de behoefte van de desbetreffende partij. Dat kan zijn het geven van juridisch of financieel advies, het helpen bij het wegwerken van hobbels in projecten of het najagen van afspraken. Maar ook heel actieve projectondersteuning.9 Ook wordt extra ondersteuning geboden door het beschikbaar stellen van kennis en expertise op het gebied van flexpools. Met de inzet van zogenoemde flexpools kunnen onder andere gemeenten (tijdelijk) extra steun krijgen voor de voorfase van woningbouw. Hiermee kunnen zij knelpunten rondom planvorming, bestemmingsplannen en vergunningverlening oplossen.10 Flexwoningprojecten lenen zich er bij uitstek voor om veel van de maatregelen uit het actieplan «versnellen processen en procedures woningbouw» toe te passen.11 Ook daar helpt de UVTH gemeenten en corporaties bij.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel harde en zachte plannen er de komende jaren voor bouwlocaties, inclusief vervolglocaties, voor het plaatsen van flexwoningen zijn?
Dat kan ik gedeeltelijk, omdat een structurele en corresponderende monitoring niet op alle elementen in het realisatieproces beschikbaar is. In mijn brief van 2 mei jl. heb ik aangegeven dat de cijfers van het Expertisecentrum Flexwonen en de UVTH laten zien dat er in 2023 een verwachte realisatie is van 12.000 modulaire/verplaatsbare woningen en tijdelijke transformatiewoningen. Risico hierbij is dat bij nodige projecten oplevering in het laatste kwartaal van 2023 staat gepland, waardoor bij een vertraging de oplevering doorschuift naar 2024.12
Op basis van de getekende woondeals is de verwachting dat t/m 2024 20.824 flexwoningen worden opgeleverd, en van 2025–2030 aanvullend 24.510 flexwoningen. In een aantal woondeals is nog geen concreet getal genoemd, dus zullen de daadwerkelijke verwachte aantallen hoger liggen. De regio’s werken hard aan het nader concretiseren van deze voornemens.
Wat maakt het vinden van geschikte (vervolg)locaties zo moeilijk?
Het vinden van locaties voor woningbouw is sowieso niet eenvoudig gegeven alle ruimteclaims en dat geldt ook voor flexwoningen. Net als bij reguliere bouw spelen zaken als eigenaarschap van de grond, specifieke eigenschappen van de locatie (bijvoorbeeld geluidshinder, beschikbaarheid van voorzieningen etc.), en de plannen met de grond op lange termijn een belangrijke rol bij de afweging voor locaties. Niet alle locaties lenen zich overigens voor tijdelijke ontwikkelingen, terwijl andere locaties slechts tijdelijk beschikbaar zijn voor woningbouw, bijvoorbeeld omdat er op termijn een andere functie wordt gepland (bijv. windmolens, natuur of economie) en juist omwille van de verplaatsbaarheid van flexwoningen kunnen worden benut. Vervolglocaties zijn eveneens uitdagend, omdat ze verder in de tijd liggen waardoor daar vaak niet nu al zekerheid over kan worden gegeven. Het grote verschil met reguliere bouw op de «ouderwetse wijze» is dat op een projectlooptijd van 10 jaar een half jaar vertraging op locatie niveau niet opvalt. Bij flexwoningen valt dat juist erg op omdat een half jaar extra zo maar 50% aan de totale doorlooptijd toevoegt. Dit is overigens goed omdat het helpt na te denken over hoe we de gehele woningbouw kunnen versnellen.
Worden flexwoningen altijd in de nabijheid van vitale voorzieningen en bronnen van levensonderhoud, zoals werkgelegenheid en gezondheidszorg, geplaatst?
Doorgaans wel, maar het is aan gemeentes om hier een afweging in te maken. In zijn algemeenheid geldt dat hier rekening mee wordt gehouden, maar in het kader van snelle plaatsing en placemaking het kan voorkomen dat er eerder woningen dan voldoende voorzieningen zijn. Zoals dat vaker bij nieuwbouwgebieden het geval kan zijn.
Deelt u de mening dat tijdelijke woningen geen oplossing zijn voor een structureel probleem, aangezien het tekort enorm groot is en een tekort altijd zal blijven?
Tijdelijke woningen zijn een gedeelte van de oplossing van het probleem. Met tijdelijke woningen maken we het mogelijk om (tijdelijk) beschikbare locaties te benutten waar permanente woningbouw (vooralsnog) niet mogelijk of wenselijk is. Hierdoor dragen we bij aan het verkleinen van de woningbouwopgave en ontstaat er door de inzet van deze woningen als het ware een flexibele schil. Deze schil zorgt ervoor dat we beter kunnen inspelen op schommelingen in vraag en aanbod. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.13
Deelt u de mening dat flexwoningen gezien de beperktere levensduur en gezien het feit dat het vinden van (vervolg)locaties moeilijk is/wordt, minder duurzaam zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw14 en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving15). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd en maakt juist de verplaatsbaarheid en demontabiliteit hergebruik van de woning of van de materialen beter mogelijk.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het coalitieakkoord waarin is vastgesteld dat vaste huurcontracten de norm blijven, maar door de bouw van flexwoningen de tijdelijke huurcontracten enorm in aantal zullen stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Voor flexwoningen die op een tijdelijke locatie worden geplaatst, is een aparte opzeggingsgrond gecreëerd waardoor met contracten voor onbepaalde tijd kan worden gewerkt. Dat maakt dat bewoners net zo lang in de woning kunnen wonen als de woning een omgevingsvergunning heeft. Overigens wordt gemiddeld in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Deelt u de mening dat flexwoningen op gespannen voet staan met het recht op behoorlijke huisvesting waarbij woonzekerheid een belangrijk onderdeel is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn flexwoningen normale woningen. Alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Daarnaast is het bevorderen van voldoende woongelegenheid een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.16
Gaan de tijd, middelen en energie die u in flexwoningen stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, heeft de woningmarkt meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.17 Met andere woorden, flexwoningen zijn juist belangrijk voor een duurzame oplossing en het recht op huisvesting.
Zijn flexwoningen toegankelijk voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb toegelicht, zijn voldoende passende zorg- en begeleiding randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen flexwoningen ook onder.18 Flexwoningen kunnen zo gebouwd worden dat ze toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking.
Wat is uw ambitie voor het aantal flexwoningen in 2030?
De opgave tot en met 2024 is de realisatie van 37.500 flexwoningen. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen. Hoe groot een flexibele schil in totaal moet zijn, wordt nu onderzocht.19
Hoe gaat u er straks voor zorgen dat er voldoende locaties zijn voor een permanente schil van bovengenoemd aantal flexwoningen in 2030, terwijl het vinden van voldoende (vervolg)locaties nu al erg moeilijk is?
We zullen veel meer dan nu rekening moeten houden met het kunnen opvangen van plotselinge schommelingen in vraag en aanbod en dus anticiperend daarop ook bij gebiedsontwikkelingen ruimte moeten laten voor flexwoningen. Ik verwacht dat dat ook steeds meer gebruikelijk zal worden, omdat we met gemeenten en corporaties een herplaatsingsladder zijn overeengekomen. Hierin is opgenomen dat we via het Wetsvoorstel Regie zullen vragen om in woonvisies ook herplaatsingslocaties voor flexwoningen op te nemen.
Acht u het mogelijk dat we in Nederland straks een «kerkhof» aan flexwoningen hebben die nergens geplaatst kunnen worden?
Nee. Door de inzet van flexwoningen ontstaat als het ware een flexibele schil om schommelingen in vraag en aanbod op de woningmarkt beter op te kunnen vangen.20
Hoe komt het dat u flexwoningen besteld heeft die niet aan de eisen van de gemeenten en corporaties voldoen?
Ten behoeve van de snelheid zijn, overigens na goede afstemming met corporaties en bouwers, vooraf bepaalde keuzes gemaakt in het ontwerp van de woningen, waaronder de configuratiemogelijkheden en het feit dat het gaat om drielaags gestapelde appartementen in plaats van grondgebonden woningen. De gemaakte keuzes passen echter niet altijd volledig bij de lokale wensen en mogelijkheden van een beschikbare locatie. Grootste voordeel is dat afnemers kunnen rekenen op snelle levering, zodat ze dit jaar nog woningen kunnen realiseren.
Wat heeft u in 2022 gemiddeld per flexwoning (per perceel of per andere eenheid) betaald? Kunt u daarbij aangeven per type flexwoning (bijvoorbeeld grondgebondenwoning en gestapelde flexwoningen) wat de gemiddelde kostprijs is geweest?
Voor de door de RVB bestelde woningen wordt een plafondprijs bij de aanbesteding aangehouden per perceel van 48 flexwoningen en deze bedraagt € 5.098.848 exclusief btw.21 In de aanbesteding is onder deze plafondprijs gebleven. De definitieve kosten hangen af van het door de afnemer gewenste maatwerk en eventuele indexatie. Het RVB krijgt de middelen ook weer terug van de afnemer.
Hoeveel flexwoningen bent u voornemens in 2023 en komende jaren nog te bestellen? Kunt u dat per jaar en per type inzichtelijk maken?
Ik ben op dit moment niet voornemens om als Rijk nog meer flexwoningen te bestellen. De door het RVB aanbestede woningen waren echt bedoeld om de maximale bouwcapaciteit in 2022 te benutten en de aanbesteding heeft als opmaat gediend voor het collectieve inkooptraject van Aedes.
Indien u voornemens bent om nog meer flexwoningen te bestellen, wat gaat u naar schatting in 2023 en de komende jaren gemiddeld per flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) betalen? Kunt u dat per type flexwoning inzichtelijk maken?
Zie mijn antwoord op vraag 29. Ik ben niet voornemens nog meer flexwoningen te bestellen.
Kunt u inzichtelijk maken wat (naar verwachting) de stichtingskosten per (type) flexwoning (of per perceel of per andere eenheid) zijn? Indien u op dit moment (nog) niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid deze inzichten op de kortst mogelijke termijn met de Kamer te delen?
Voor de door de RVB aanbestede woningen ligt het plafondbedrag voor 48 woningen op de € 5.098.848 exclusief btw.22 Van de totale stichtingskosten kan ik geen inschatting maken, omdat daar ook andere kosten onder vallen die locatiespecifiek zijn en van investeerder tot investeerder verschillen.
Worden er flexwoningen gebouwd in het middenhuursegment? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn steeds meer aanbieders van flexwoningen in het middenhuursegment, zoals Rabo Smartbuilds.23 Ook ontwikkelaar AM en ABN Amro hebben onlangs de intentie uitgesproken meer middenhuur flexwoningen te willen inzetten bij gebiedsontwikkelingen.24 Deze initiatieven juich ik van harte toe.
Houdt u ook rekening met een scenario waarin flexwoningen geen succes zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, met de huidige krapte op de woningmarkt ben ik overtuigd van het succes van flexwoningen. Het is de snelste manier voor toevoegingen aan de (sociale) woningvoorraad, waar veel behoefte aan is.
In welk scenario bent u bereid te stoppen met het stimuleren van de bouw van flexwoningen?
Als het woningtekort een acceptabel percentage bereikt heeft en het stelsel voor ondersteuning van de realisatie van flexwoningen voldoende effectief blijkt te zijn.
Deelt u de mening dat dat indien de herplaatsingsgarantie volledig aangesproken wordt, geconcludeerd mag worden dat flexwoningen geen succes zijn? Zo nee, waarom niet en wanneer zou u wel concluderen dat flexwoningen geen succes zijn?
De financiële herplaatsingsgarantie is geen maat voor succes; het is een instrument om te komen tot de realisatie van flexwoningen, die zorgen voor versnelde toevoeging aan de sociale woningvoorraad en het ontstaan van een volwassen flexibele schil. Het is de bedoeling dat gemeenten en investeerders zo snel mogelijk woningen realiseren en de garantie helpt investeerders bij het durven nemen van het investeringsrisico van flexwoningen. Het bestaan van een dergelijk instrument kan al leiden tot investeringsbeslissingen die anders niet waren genomen.
Waarom neemt de overheid (landelijk en gemeente) bij de herplaatsingsgarantie de meeste risico’s voor haar rekening (in totaal 85%) ten opzichte van 15% voor de verhuurder, terwijl een deel van de totale stichtingskosten (zoals kosten bouwrijp maken) ook voor rekening van de overheid komt?
Het is niet de bedoeling dat de overheid alle risico’s en stichtingskosten rondom woningbouw overneemt van gemeenten en investeerders. Op een tijdelijke locatie zal over het algemeen al sprake zijn van stichtingskosten die niet samenhangen met de opstallen (flexwoningen). Deze locatie gebonden kosten blijven zoals in woningbouw gebruikelijk voor rekening van gemeenten, investeerders en projectontwikkelaars, en verschillen bovendien altijd per locatie. De vormgeving van de garantie sluit aan op deze specifieke aan investeringen in flexwoningen gebonden kosten. De garantie is daarmee een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het verkleint de hogere risico’s en kosten bij investeringen in flexwoningen als gevolg van de tijdelijkheid van locaties en de verplaatsingskosten. Kern van de garantie is het vergroten van de kans op herplaatsing van flexwoningen door met gemeenten en investeerders afspraken te maken over het vinden van een volgende exploitatielocatie (de gezamenlijke herplaatsingsladder), en hierbij ondersteuning aan te bieden. Daarnaast is sprake van een financiële uitkering aan de investeerder, indien de flexwoning na de eerste exploitatieperiode tegen een relatief lage waarde moet worden verkocht, omdat er geen nieuwe locatie voorhanden blijkt en doorexploitatie niet kan.
Waarom komt u wel met een herplaatsingsgarantie voor investeerders, maar niet met een garantie voor huurders (bijvoorbeeld voor vervolghuisvesting of voor verhuis- en inrichtingskosten etc.)?
De garantie is een instrument dat helpt om de investering in flexwoningen ten opzichte van reguliere woningbouw te vergemakkelijken. Het is vanuit de Huisvestingswet bezien aan de gemeenten en niet aan het kabinet om huurders eventuele garanties voor vervolghuisvesting aan te bieden. Daarnaast zal het per gemeente en regio verschillen welke mogelijkheden er zijn voor andere woningen of welke regelingen aangeboden worden voor eventuele verhuizing.
Klopt het dat u gezien uw uitlating in dit artikel in het Financieel Dagblad nu een stuk minder positief bent over de plaatsing van flexwoningen dan in uw brief aan de Kamer van 6 december 2022?3
Nee, ik ben nog steeds positief over de plaatsing van flexwoningen. Het is de snelste manier om het aantal woningen te vergroten. En dit is belangrijk voor iedereen die met spoed een woning nodig heeft en voor mensen die al te lang wachten op een huis. Ook het grote aantal ontheemden en vergunninghouders maakt de bouw van flexwoningen nodig.26
Hoeveel geld gaat u in totaal (dus inclusief 2022) uittrekken voor flexwoningen, ervan uitgaande dat volledig gebruik wordt gemaakt van de herplaatsingsgarantie? Kunt u dat bedrag per regeling specificeren (voorfinanciering, herplaatsingsgarantie en dergelijke)
Daarnaast worden ook flexwoningen gestimuleerd uit de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen en de Woningbouwimpuls.
Bent u het eens met architect Harvey Otten die stelt dat de gelden voor flexwoningen een cadeautje zijn voor de bouwsector? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Nee, de bouwsector krijgt niets cadeau. We stimuleren als Rijk wel bij het realiseren van flexwoningen, omdat er nog veel onzekerheden in businesscases voor flexwoningen zitten. Op deze manier leveren we als Rijk een bijdrage om flexwoningen toch versneld mogelijk te maken.
Wat vindt u van de uitspraak van deze architect «Het is te stupide voor woorden. Dit plannetje is het Rijk aangesmeerd door de bouwindustrie. Die lopen de politiek hier al jaren voor plat. Ze hebben veel vreemd vermogen geïnvesteerd in hun woningfabrieken en zien nu een kans om dat geld snel terug te verdienen. Dat lijkt ze te lukken, en wij worden met slechte woningen opgescheept.»?
Deze uitspraak is een particuliere mening waar ik me niet in herken. De woningnood is hoog en flexwoningen zijn de snelste manier om woningen toe te voegen. Bovendien jaagt het de innovatie aan van steeds meer circulair, biobased en industrieel bouwen. Daarom stimuleert het Rijk de totstandkoming en de verdere ontwikkeling ervan. En dat doen we niet alleen, zo heeft Aedes vorig jaar28 laten weten grootschalig in te willen zetten op flexwoningen en dit voornemen geconcretiseerd in een collectief inkooptraject.
De kwaliteit van de flexwoningen is net als bij reguliere woningen geborgd via de eisen uit het Bouwbesluit (zowel nieuwbouwkwaliteit als tijdelijke kwaliteit) maar ook via het Programma van Eisen dat is geformuleerd voor de RVB aanbestede woningen en het inkooptraject van Aedes.
Bent u het met deze architect eens als hij zegt «Het gaat niet om wijken bouwen waar mensen fijn wonen en een buurtgevoel ontwikkelen. Je bouwt met deze aanpak armzalige containers op een slechte locatie. Ik word daar heel treurig van. Iedere flexwoning is en blijft verliesgevend. De maatschappij krijgt straks de rekening omdat de industrie woningen wil pompen.»? Zo nee, waarom niet en kunt u dan ook ingaan op hoe u met de bouw van flexwoningen die ergens tijdelijk staan gaat bouwen aan een prettig buurtgevoel?
De uitstraling van flexwoningen heeft zich in korte tijd enorm positief ontwikkeld en flexwoningen hebben tegenwoordig de uitstraling van permanente woningbouw. Gemeentes en corporaties doen enorm hun best om een prettig buurtgevoel te creëren. Een goed voorbeeld hiervan is Buurtschap te Veld in Eindhoven en STEK in Den Bosch. Meer goede voorbeelden zijn te vinden in het realisatieboek flexwoningen.29 Daarnaast wil ik ook de snelle bouw van meer kwalitatief goede woningen op korte termijn én blijvende ruimtelijke kwaliteit met elkaar verenigen. Daarom heb ik het College van Rijksadviseurs en de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit gevraagd om de nu nog vaak gescheiden werelden van welstand en industriële bouw bijeen te brengen en samen te werken aan het borgen van ook de ruimtelijke kwaliteit. Dit traject moet leiden tot concrete en uitvoerbare handvatten, waaronder de publicatie Ruimtelijk kwaliteit voor fabrieksmatige woningbouw, waar veel partijen inmiddels mee aan het werk zijn.30
Vindt u nog steeds dat u een aanvaardbaar risico heeft genomen met de voorfinanciering van 2000 flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, het grootschalig bestellen van flexwoningen voordat er definitieve bouwlocaties in beeld zijn, is een unieke stap geweest. De eerste woningen zijn in mei geplaatst in Delft. De aankoop heeft tot beweging en versnelling geleid. Maar de praktijk blijkt ook weerbarstiger dan gehoopt. Ik heb er echter vertrouwen in dat we een juiste bestemming voor alle woningen zullen vinden en dat de contractering daarvoor dit jaar plaatsvindt.
Vindt u dat woningcorporaties prudent met maatschappelijk bestemd vermogen omgaan op het moment dat er geen vervolglocaties bekend zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord ingaan op de eventuele rol bij en visie van de Autoriteit Woningcorporaties op de aanschaf van flexwoningen?
Er zijn op dit moment een grote hoeveelheid aan zaken die de aandacht vragen van woningcorporaties, zoals betaalbaarheid, verduurzaming, nieuwbouw, en dergelijke. Het is niet zo dat als er voor een specifiek project geen vervolglocaties bekend zijn, woningcorporaties hun maatschappelijk bestemd vermogen vervolgens nergens voor inzetten. De Autoriteit Woningcorporaties heeft geen rol bij en visie op de aanschaf van flexwoningen. De wijze waarop in de woningbehoefte wordt voorzien is aan de lokale driehoek van corporatie, gemeente en huurders.
Vindt u nog steeds dat flexwoningen geschikt zijn voor dakloze mensen en mensen uit bepaalde zorginstellingen die juist enorm veel baat hebben bij woonzekerheid?
Het is aan gemeentes, woningcorporaties en andere sociale partners om te bepalen welke doelgroepen geschikt zijn om in een flexwoning te wonen.
Kunnen huurders van een flexwoning te allen tijde ook naar de Huurcommissie stappen?
Huurders van flexwoningen kunnen onder dezelfde voorwaarden naar de Huurcommissie als huurders van andere woonruimten. Ook hierbij geldt dat als het gaat om zelfstandige (flex)woningen, er onderscheid is tussen enerzijds huurcontracten met een gereguleerde huurprijs, waarbij de huurder voor alle huurprijsgeschillen bij de Huurcommissie terecht kan; en anderzijds huurcontracten met een geliberaliseerde huurprijs, waarvoor huurders voor geschillen over de huurverhoging voor een uitspraak bij de Huurcommissie terecht kunnen.
Vallen huurders van een flexwoning te allen tijde ook onder de Wet goed verhuurderschap?
De Wet goed verhuurderschap ziet op alle verhuurders en verhuurbemiddelaars van woon- of verblijfsruimte. Huurders van een flexwoning vallen zodoende ook onder de bescherming van deze wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op onze Kamervragen over flexwoningen?5
Ja.
Komen de flexwoningen nu wel of niet allemaal in het sociale segment? Indien gedeeltelijk, hoeveel ongeveer wel en hoeveel ongeveer niet?
Ik heb geen inzicht in de exacte verhouding waarin flexwoningen in het sociale segment of middenhuur worden verhuurd. De meeste flexwoningen worden momenteel voor sociale huur gebouwd. Maar ook voor opvang en voor middenhuur zijn er projecten. Ik juich overigens toe dat er ook in het middenhuur segment belangstelling is om meer flexwoningen te realiseren.
Als u stelt dat flexwoningen geen oplossingen zijn voor de enorm lange wachtlijsten voor een sociale huurwoning, waarom telt u flexwoningen (deels) wel mee in het sociale segment?
Flexwoningen zijn de snelste manier om bij te dragen aan het vergroten van de (sociale) woningvoorraad. In veel gevallen tellen ze ook mee in het sociale segment, dat is ook een voorwaarde in bijvoorbeeld de stimuleringsregeling flex- en transformatiewoning of de financiële herplaatsingsgarantie.
Als flexwoningen gelijkwaardig zijn aan normale woningen, waarom laat u deze flexwoningen dan niet voldoen aan het Bouwbesluit nieuwbouw?
We zien in de praktijk de beweging dat flexwoningen die aan de nieuwbouweisen voldoen, steeds meer worden uitgevraagd. Tegelijkertijd is er ook een noodzaak aan bouwwerken met tijdelijke kwaliteit. De consequenties van een dergelijke keuze moeten dus goed in kaart worden gebracht en worden afgewogen. Zo snel als mogelijk zal ik mijn overwegingen en voorstellen op dit punt aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat huurders met een tijdelijk contract die woonachtig zijn in een flexwoning straks zelfs moeilijker een echte sociale huurwoning kunnen vinden waardoor zij van flexwoning naar flexwoning gaan, omdat de vraag naar echte sociale huurwoningen zal toenemen vanwege de bevolkingsgroei en omdat er tijd, middelen en capaciteit ingezet wordt op meer flexwoningen, terwijl echte sociale huurwoningen worden verkocht, gesloopt en geliberaliseerd, waardoor dit aandeel zal dalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, in uw vraag zit een aanname die ik niet deel. Flexwoningen zijn gewone (sociale) woningen. Er zijn geen woningen die meer of minder «echte sociale huurwoningen» zijn. De uitdaging is om binnen de opgave van 900.000 nieuw te bouwen woningen, 250.000 sociale woningen te bouwen. Dat kan door nieuwbouw permanent, dat kan door nieuwbouw flexwoningen, dat kan door transformaties of optoppen etc. Het gaat er om alle geschikte locaties op de meest korte termijn te benutten zodat we de sociale voorraad zo spoedig mogelijk vergroten.
Krijgen c.q. hebben flexwoningen in het kader van de huurtoeslag de status van onroerend goed, omdat flexwoningen in beginsel verplaatsbaar zijn?
Er bestaat recht op huurtoeslag als er sprake is van een woning. In de Wet op de huurtoeslag wordt een woning omschreven als een onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onroerende zaak en dus van een woning in de zin van de Wet op huurtoeslag zijn een aantal criteria van belang. Uit de rechtspraak (HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2478 (Portcabin) volgt dat er sprake is van een onroerende zaak als het gebouw, volgens de naar buiten toe (voor een willekeurige derde) kenbare bedoeling van de bouwer of opdrachtgever, «naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven». Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de wijze waarop het omliggende perceel is vormgegeven, de aansluiting van het gebouw op nutsvoorzieningen, de afwerking, de bouwwijze en de verankering in de grond en bestemming die op het perceel rust.
In het Burgerlijk Wetboek is de intentie van de bouwer wel van belang en moet deze intentie ook naar buiten toe kenbaar zijn gemaakt.32 Bij de beoordeling is de duur van een eventuele demontage minder van belang. Ook eenvoudig verplaatsbare constructies kunnen als onroerend worden aangemerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de brand van flexwoningen aan de Riekerhaven nu gebleken is dat de brandweer deze containerwoningen heeft opgeschaald van brandonveilig naar brandgevaarlijk?6
Uiteraard vind ik dat dit soort branden in de toekomst zoveel als mogelijk moeten worden voorkomen. Daarom heb ik recent overleg gehad met de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland en de relevante landelijke organisaties (Brandweer Nederland, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, VNG) en het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid.
Het probleem bij de flexwoningen aan de Riekerhaven zat vooral in het schilddak dat boven de bovenste units zat. Hieronder kon de brand zich snel uitbreiden. De constructie onder het schilddak voldeed ook niet volledig te voldoen aan de bouwregelgeving. Brandweer NL en de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gaan hun achterban landelijk informeren over de brandrisico’s van deze dakconstructies.
Verder is afgesproken dat een verduidelijking van brandveiligheidseisen wenselijk is. Ik ga daartoe de Wegwijzer Unitbouw uit 2007 (publicatie voormalige VROM-Inspectie) actualiseren in samenspraak met de betreffende organisaties.
Daarnaast vind ik het van belang dat de geldende brandveiligheidseisen voor tijdelijke bouw en het verplaatsen goed worden nageleefd. Het is aan de gemeente om hierop toezicht te houden en de gemeente kan hierbij de brandweer betrekken.
Bent u het met Diederik Hommes, voorzitter van de raad van commissarissen (RvC) van Zayaz, eens als hij het zegt «Als de huurders willen, kunnen ze wel met de woning mee verhuizen naar een andere locatie.»? Zo ja, wordt dit de nieuwe manier van bouwen aan een gemeenschap? Zo nee, waarom niet?7
Het is aan woningcorporaties om huurders mee te laten verhuizen als een woning verhuisd, maar ik vind dit een goede ontwikkeling.
Kunt u duidelijk maken voor wie flexwoningen bestemd zijn (welke doel- bevolkingsgroepen)?8
Het aanbod aan flexwoningen is divers, van kleinere studio’s tot appartementen van tenminste 60m2 tot grondgebonden woningen in de middenhuur. Het is in de sociale huur aan gemeentes en corporaties om te bepalen welke doelgroepen bestemd zijn om flexwoningen te bewonen. Dit is dus echt maatwerk en kan per gemeente en zelfs binnen een gemeente verschillen. Vaak gaat het om starters, jongeren, studenten en spoedzoekers zoals statushouders en ontheemden, maar de manier waarop de woningen worden gebouwd (modulair, industrieel) is ook geschikt voor andere doelgroepen en reguliere woningbouw.
Bent u het eens met de stelling «Bij flexwoningen denken mensen al snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben. Die groepen roepen eerder weerstand op, dat is de praktijk.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herken het beeld dat mensen bij flexwoningen snel aan spoedzoekers, statushouders of huurders die zorg nodig hebben denken. Dat deze groepen eerder weerstand oproepen weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat woningbouw in het algemeen weerstand kan oproepen bij omwonenden. Maar dit geldt voor meer ruimtelijke ontwikkelingen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Geplande veroudering bij Apple |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geplande slijtage bij je iPhone: Franse overheid ziet aanwijzingen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van Apple (mits aangetoond)? Wat kan de Nederlandse overheid doen om de repareerbaarheid van producten zoals de iPhone af te dwingen en om geplande veroudering tegen te gaan?
In een circulaire economie moeten repareerbare producten de norm zijn en is voor geplande veroudering geen plaats. Uit het genoemde artikel blijkt dat de Franse autoriteiten onderzoeken in hoeverre Apple probeert te voorkomen dat hun producten gerepareerd kunnen worden door onafhankelijke reparateurs, doordat onderdelen niet door het product herkend worden in verband met een afwijkend serienummer.2 Het is van belang om onderscheid te maken tussen dergelijke praktijken en de praktijk van vroegtijdige (geplande) veroudering. Van dit laatste is sprake wanneer producten opzettelijk zo zijn ontworpen dat deze vroegtijdig gebreken gaan vertonen, terwijl de consument mocht verwachten dat het product langer zou meegaan.
Er kan sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk wanneer verkopers consumenten misleiden3 over de voornaamste kenmerken van het product, bijvoorbeeld met betrekking tot de te verwachten levensduur.4 De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt toezicht op deze regelgeving. Het is echter belangrijk om op te merken dat het doorgaans de producent is en niet de verkoper die informatie heeft over de gebruikte ontwerptechnieken waardoor een product vroegtijdig veroudert. De ACM kan eventueel besluiten om, op basis van de Mededingingswet, een onderzoek te starten naar praktijken die het onafhankelijke reparateurs onmogelijk maken om producten te repareren. Het is hierbij van belang om te vermelden dat de ACM onafhankelijk is in haar toezicht en geen mededelingen doet over lopende of eventueel te starten onderzoeken.
Het verbeteren van de repareerbaarheid en daarmee de levensduur van producten is bij uitstek een Europese aangelegenheid, gezien de interne markt. Dit gebeurt via de Europese Ecodesign richtlijn. Zie ook de beantwoording van vraag 3.
In hoeverre hebt u in beeld wat de omvang is van «geplande veroudering» van producten? In welke productgroepen komt deze handelwijze het meest voor en welke maatregelen zijn op nationaal en Europees gebied reeds genomen om deze praktijk tegen te gaan?
In de praktijk is het lastig vast te stellen dat veroudering bewust is gepland door producenten. Over de omvang van geplande veroudering is mede daardoor weinig informatie beschikbaar. Wel laat de effectbeoordeling bij het EU voorstel voor een «Grotere rol voor de consument bij de groene transitie» zien dat consumenten steeds vaker te maken krijgen met snellere veroudering en het onverwacht stukgaan van producten. In de bijbehorende publieksconsultatie gaf 76% van de respondenten aan te maken te hebben gehad met vroegtijdige veroudering in de voorgaande drie jaar. De respondenten gaven aan dat vooral ICT producten (47%), kleine huishoudelijke apparaten (20%), kleding en schoenen (19%), andere elektronische apparaten (18%), grote huishoudelijke apparaten (16%) en software programma’s (15%) onverwachts stuk gingen. De effectbeoordeling noemt daarnaast dat de levensduur van producten steeds korter wordt en dat technische mankementen de voornaamste reden zijn voor vervanging.
Onder de huidige Ecodesign-richtlijn wordt al aandacht besteed aan levensduur en repareerbaarheid van energiegerelateerde apparaten, door levensduureisen of duurzaamheidseisen aan producten te stellen. Bijvoorbeeld de minimumeisen die worden gesteld aan de levensduur van elektrische motoren in stofzuigers en stofzuigerslangen of aan de levensduur voor de batterij in smartphones en tablets. Op dit moment wordt er onderhandeld over de vervanging van de Ecodesign-richtlijn door een verordening.5
De Minister van Economische Zaken en Klimaat onderhandelt momenteel over het Europese voorstel voor een «Grotere rol voor de consument bij de groene transitie»6 dat onder andere tot doel heeft om consumenten in de aankoopfase beter te informeren over de (on)mogelijkheden tot reparatie. In dat EU-voorstel is onder meer de verplichting voor de softwareleverancier opgenomen om consumenten te informeren over de negatieve impact (verouderende werking) van een update op de werking van een product met een digitaal element. De Minister en ik werken in deze onderhandelingen nauw samen.
Hoe kijkt u in het algemeen naar «geplande veroudering» van producten in het licht van de doelstellingen van een circulaire economie in 2050? Welke concrete oplossingen biedt het maart 2023 gepresenteerde voorstel van de Europese Commissie voor een «recht op reparatie» voor deze problematiek en in hoeverre zijn deze voldoende?
Ik vind dat er geen plaats is voor geplande veroudering in een circulaire economie, waarin het langer gebruiken van producten juist erg belangrijk is. In een circulaire economie produceren we producten van hoge kwaliteit en gebruiken we producten die lang meegaan en goed repareerbaar zijn.
Onlangs zijn de onderhandelingen over het Commissievoorstel voor een recht op reparatie gestart. De Minister van Economische Zaken en Klimaat voert die onderhandelingen vanuit het kabinet en ook hier werken onze ministeries nauw met elkaar samen. Dit voorstel moet het voor consumenten gemakkelijker maken om hun producten ook buiten de garantieperiode te (laten) repareren. Zo worden producenten verplicht om (tegen betaling) bepaalde producten7 buiten de garantieperiode te herstellen en consumenten over deze verplichting te informeren.8 Daarnaast moeten producenten ervoor zorgen dat onafhankelijke reparateurs toegang hebben tot specifieke reserveonderdelen voor een periode tot maximaal tien jaar nadat het laatste model op de markt is verschenen. Bovendien moeten onafhankelijke reparateurs toegang krijgen tot aan reparatie gerelateerde informatie.9 In de onderhandelingen over het voorstel zal om verduidelijking worden gevraagd of deze informatie ook betrekking heeft op de onverenigbaarheid van reserveonderdelen met het oorspronkelijke product, conform de praktijk die beschreven wordt in het door u aangehaalde artikel.
Bent u bekend met de Franse «Repairability Index»?2 Gaat deze index ook onderdeel zijn van het Europese Ecodesign pakket? Gaan we in Nederland ook een dergelijke «Repairability Index» op producten zien? Hoe worden consumenten daarbij voorgelicht over de levensduur van producten?
Ja, ik ben bekend met de Franse «Repairability Index». Op basis van de huidige EU productregelgeving is het al mogelijk om een repareerbaarheidsindex op producten te verplichten. In de nog vast te stellen verordening voor smartphones en tablets onder de huidige Ecodesign-richtlijn is bijvoorbeeld een repareerbaarheidsindex opgenomen. Deze komt op het energielabel te staan. De Europese Commissie zal deze later dit jaar opstellen in het kader van de energielabelverordening voor smart phones en tablets. De energielabels, inclusief repareerbaarheidsindex, moeten dan 21 maanden later in de winkels, fysiek en online, bij de producten te zien zijn.
De verwachting is dat een dergelijke repareerbaarheidsindex in ieder geval voor steeds meer energiegerelateerde producten zal worden ingevoerd, zoals wasdrogers en wasmachines. Bovendien wordt momenteel onderhandeld over de herziening van de huidige Europese richtlijn naar een Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten. Daarmee kan het ook mogelijk worden om een repareerbaarheidsindex te ontwikkelen voor niet-energiegerelateerde producten.
Onder het voorstel voor een «Grotere rol voor de consument bij de groene transitie» moeten handelaren consumenten vervolgens informeren over de repareerbaarheid van producten wanneer zij die informatie hebben ontvangen van de producent. Bijvoorbeeld via een repareerbaarheidsscore, of door middel van andere relevante reparatie-informatie.11 Consumenten kunnen ook via particuliere initiatieven zoals reparatiedienst Ifixit informatie vinden over de mate van repareerbaarheid van smartphones, tablets en laptops.12
Het mislukken van het textielconvenant |
|
Jan de Graaf (CDA), Alexander Hammelburg (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe duidt u het klappen van het overleg om te komen tot een opvolger voor het Nederlandse akkoord voor Duurzame Kleding en Textiel1? Kunt u daarin meenemen wat het effect van het ontbreken van de overheid als partij is geweest?
Het kabinet ziet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix, het is daarom jammer dat de onderhandelingen tussen het bedrijfsleven, vakbonden en ngo's over een nieuwe sectorale overeenkomst voor verantwoorde toeleveringsketens in de kleding- en textielsector zijn beëindigd. In het nieuwsbericht van de Sociaal Economische Raad (SER), die het proces heeft begeleid, staat aangegeven dat partijen het niet eens konden worden over de scope van de mogelijke overeenkomst.2 In het nieuwsbericht waar in de vraag naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat de ambitie van Solidaridad om een flinke stap te zetten in het verduurzamen van de textielsector, niet wordt gedragen door de bedrijven.
Bent u bereid de deelname van de overheid als partij bij convenanten voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en specifiek het textielconvenant te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) heb ik aangegeven dat ik bij het aflopen van de eerste openstelling van de subsidieregeling voor sectorale samenwerking in september 2023, de balans zal opmaken om te beoordelen of de regeling de juiste vorm heeft of dat een aangepaste vorm hiervoor in de plaats moet komen. Daarbij zal ik uiteraard de rol van de overheid evalueren, ook in relatie tot inwerking treden van wetgeving in de toekomst. Bij dit onderzoek worden in ieder geval (de leden van) VNO-NCW, waaronder de kleding- en textielsector, (de leden van) MVO-Platform, MVO Nederland, de vakbonden en de SER geconsulteerd. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek en betrekken bij het voorziene weegmoment.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van een vrijwillig initiatief om te komen tot een eerlijkere en betere kledingindustrie voor mensen in kleding producerende landen?
Zoals aangegeven bij het beantwoorden van vraag 1, ziet het kabinet sectorale samenwerking als belangrijk element binnen de doordachte IMVO-beleidsmix. Sectorale samenwerking beoogt het toepassen van IMVO in sectoren te vergemakkelijken en de invloed van deelnemers te vergroten om risico’s in productielanden aan te pakken. Als de kleding- en textielsector geen sectoraal samenwerkingsverband ontwikkelt, missen bedrijven in de sector een mogelijkheid om met elkaar en met maatschappelijke organisaties samen te werken bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid.
Het kabinet blijft daarom sectorale samenwerking faciliteren, en kijken waar verbetering van dit beleidsinstrument mogelijk is. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heb ik in de Kamerbrief van 28 februari 2023 (Kamerstuk 26 485, nr. 408) aangekondigd om de balans op te maken om te beoordelen of de huidige regeling voor sectorale samenwerking de juiste vorm heeft of dat aanpassingen nodig zijn. Dit zodat de kleding- en textielsector evenals andere sectoren nog beter gebruik kunnen maken van het beleidsinstrument sectorale samenwerking.
Deelt u de mening dat de werkomstandigheden in de producerende landen (zowel op de werkvloer als op het gebied van vervuiling) vragen om daadkrachtig optreden door landen als Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Nederland onderschrijft de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Het kabinet vindt het dan ook van groot belang dat Nederlandse bedrijven in lijn met deze principes en richtlijnen risico’s in hun internationale ketens in kaart brengen, deze risico’s voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover communiceren. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een mix van elkaar versterkende maatregelen die moet leiden tot een effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. Naast een gepaste zorgvuldigheidverplichting zijn daarin ook maatschappelijk verantwoord inkopen, het steunpunt voor bedrijven en sectorale samenwerking van belang.
Complementair aan de IMVO-beleidsmix helpt de Nederlandse OS-inzet producenten en stakeholders in textielproducerende landen bij het verduurzamen van de textielindustrie. Deze inzet bestaat uit verschillende programma’s. De belangrijkste is het Power of Voices programma Sustainable Textile Initiative: Together for Change (STITCH). STITCH is een samenwerking tussen verschillende organisaties die zich richten op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de textielindustrie in landen als Bangladesh en India. Daarnaast zijn ook andere door Nederland gefinancierde organisaties en programma’s zoals IDH, Solidaridad en het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (FNV, CNV) actief op het gebied van verduurzaming van de textielsector. Verder werkt Nederland o.a. samen met de International Labour Organisation, International Finance Corporation en andere gelijkgestemde donoren aan het Better Work programma. Dit programma werkt wereldwijd om de arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders te verbeteren, met name in de kleding- en textielindustrie.
Deelt u de mening dat bedrijven duidelijkheid verdienen over de toekomstige regelgeving op het gebied van IMVO-wetgeving? Zo ja, hoe bent u van plan deze duidelijkheid te bieden?
Ik deel deze mening. Voor het kabinet staat voorop dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Op dit moment zijn de onderhandelingen over een EU-richtlijn in volle gang.3 Op nationaal vlak ben ik in gesprek met de initiatiefnemers van het wetsvoorstel «Verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen» om de mogelijkheden voor een gedragen voorstel te verkennen. Informatie over IMVO-wetgeving en hoe deze zich ontwikkelt, wordt onder andere gedeeld via het IMVO-steunpunt.4 Op deze manier helpt het steunpunt bedrijven om te voldoen aan toekomstige wetgeving. Ook is in de Kamerbrief van 22 mei 2023 een overzicht gedeeld van IMVO-wetgeving.5
Deelt u de mening dat als de textielsector niet zelf tot verbetering komt, alleen IMVO-wetgeving de broodnodige verbetering kan brengen?
De bovengenoemde IMVO-beleidsmix is ontwikkeld om te bevorderen dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord zet ik mij daarom in voor de bevordering van Europese IMVO-wetgeving en de invoering van nationale IMVO-wetgeving die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
De stijging van het aantal afwijzingen van visumaanvragen van Surinamers |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Beseft u dat Suriname al honderden jaren een verbintenis heeft met Nederland, dat Surinamers voormalig Rijksgenoten zijn en dat de helft van de Surinaamse families zich in Nederland bevindt?1
Ja, ik ben mij zeer bewust van de nauwe historische banden tussen onze beide landen.
Zo ja, waarom vindt u het belangrijk om visa voor Surinamers commercieel en zakelijk te behandelen zonder daarbij rekening te houden met de geschiedenis en de familiebanden?
Visumverlening of -weigering vindt plaats op basis van de voorwaarden van de EU visumcode. Dat zijn communautaire afspraken waaraan alle Schengenlanden omwille van een geharmoniseerde en rechtsgelijke behandeling gehouden zijn. Bij de beoordeling van visumaanvragen wordt conform de visumcode ook rekening gehouden met de algemene situatie in het land van verblijf, zoals de economische omstandigheden, politieke stabiliteit en de historische banden met de lidstaat waar het reisdoel van de aanvrager is gelegen.
Vindt u het opportuun om, gezien de hoge inflatie in de wereld en zeker in Suriname, de kosten van het aanvraagproces bij VFS Global zo hoog op te laten lopen?
VFS Global is gemachtigd conform de EU visumcode om een bedrag in rekening te brengen voor de geboden service. In Suriname is dit bedrag sinds 21 maart 2019 contractueel begrensd op 30 euro per aanvraag.
Bent u zich bewust van het feit dat de locatie van de Externe Dienstverlener (EDV) in Paramaribo zich op dezelfde plek bevindt als de ambassade? Zo ja, waarom geeft u aan dat deze locatie het logistiek makkelijker maakt voor de aanvragers?
Afhankelijk van het aantal klanten en de binnenlandse reisafstanden worden in een aantal landen visumaanvragen op meer dan één EDV-kantoor ingenomen. Dat vereenvoudigt de reisbewegingen en bijbehorende kosten. In andere landen, zoals in Suriname, bevindt het EDV-kantoor zich in de hoofdstad waar ook de ambassade is gevestigd. Een EDV biedt echter ruimere openingstijden dan op een ambassade mogelijk is.
Bent u zich ervan bewust dat VFS Global telefonisch haast onbereikbaar is? Wat is uw reactie hierop?
Nee, daarmee ben ik niet bekend. Uit intern onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat in de afgelopen periode slechts enkele signalen zijn ontvangen over telefonische onbereikbaarheid van het VFS-kantoor in Paramaribo. Niettemin heeft het ministerie dit onder de aandacht gebracht van VFS Global.
Bent u zich ervan bewust dat een verkeerd of onvolledig aanvraagformulier wordt afgewezen zonder een deugdelijke onderbouwing?
Visumaanvragers worden via de websites van VFS Global en van Nederland Wereldwijd (NWW), alsook in de bevestigingsmail van de visumafspraak en via informatieborden bij de VFS locatie, geïnformeerd over de documenten die bij een visumaanvraag ingediend moeten worden. Een desondanks niet compleet ingediende aanvraag kan inderdaad reden zijn een visum te weigeren, omdat daardoor niet of onvoldoende kan worden vastgesteld of een aanvrager kwalificeert voor een visum. In de weigeringsbeschikking die daarop volgt wordt gemotiveerd op welke grond(en) de aanvraag is geweigerd. De visumaanvrager kan daartegen in bezwaar gaan indien deze het niet eens is met de beschikking.
Vindt u het eerlijk dat men bij een verkeerd of onvolledig ingevulde aanvraag de volledige kosten opnieuw moet voldoen?
Bij een nieuwe aanvraag zullen de kosten opnieuw betaald moeten worden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een aanvrager om aan de hand van de beschikbare informatie die voorafgaand aan de visumaanvraag duidelijk wordt gespecificeerd (zie antwoord op vraag 6) het visumdossier op volledige wijze te verstrekken.
Kunt u aangeven in welke mate verkeerd ingevulde formulieren voorkwamen voordat VFS Global de aanvragen in behandeling nam?
De Consulaire Service Organisatie (CSO) in Den Haag houdt geen statistieken bij van het aantal niet compleet ingevulde formulieren. Wel kan op basis van de weigeringsgrond «ontbrekende documenten» worden geconcludeerd dat in 2022 bij Surinaamse aanvragen circa 85% van de weigeringen (mede) veroorzaakt werd door niet volledig ingevulde of gedocumenteerde aanvragen. Deze weigeringsgrond is nooit de enige afwijzingsreden. Door het ontbreken van documenten kan bijvoorbeeld soms ook de solvabiliteit, reisdoel of sociale binding niet worden aangetoond, en worden deze redenen eveneens in de weigeringsbeschikking bekend gesteld.
Wat is de trend in de «vaker ontbrekende gegevens»? Vraagt men niet om informatie, die niet of moeilijk geleverd kan worden?
De EU visumcode stelt de voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor een visum. Deze voorwaarden dienen gestaafd te worden met documenten ongeacht het land van aanvraag. In het algemeen kan gesteld worden dat deze documenten niet heel uitzonderlijk van aard zijn en zonder veel moeite overlegd zouden moeten kunnen worden. Het overgrote deel van de Surinaamse visumaanvragers slaagt daar prima in en levert een goed dossier in met alle noodzakelijke informatie om de aanvraag te beoordelen.
Wat beschouwt u als een «ontoereikende» reden voor bezoek aan Nederland?
Bij de beoordeling van een visumaanvraag wordt op basis van de ingediende documenten o.a. nagegaan of het doel van de reis duidelijk wordt gemaakt. Indien de benodigde documenten of informatie ter onderbouwing van het reisdoel niet aan het dossier zijn toegevoegd, bijv. het ontbreken van een uitnodiging van de referent, kan de reden voor het bezoek niet toereikend worden vastgesteld.
Bent u tevreden met een stijging van de afwijzingen van 300% in het geval van Suriname en 200% in het geval van Turkije? Zo ja, waarom?
Nee. Het visumproces is erop gericht om bona fide reizen naar Nederland en eventueel verder in het Schengengebied te faciliteren. De dienstverlening aan de klant staat daarin centraal. Een stijging van het weigeringspercentage bij visumaanvragen is teleurstellend. Die is echter het gevolg geweest van aanvragers die niet aan de voorwaarden voor visumverlening voldoen.
Ziet u op basis van deze toenames reden om de inname van visumaanvragen nader te onderzoeken of aan te passen?
De visumwerkprocessen worden regelmatig tegen het licht gehouden en besproken met de EDV’s en de diplomatieke vertegenwoordigingen wereldwijd. Daarnaast monitort de vertegenwoordiging in elk land het functioneren van de aldaar gevestigde EDV’s op gezette tijden. Ook evalueert de Europese Commissie het Schengen visumbeleid van de lidstaten. Tot slot vormt het klachtenpunt bij NWW een belangrijke bron van informatie. Het ministerie neemt klachten die o.a. via NWW worden ontvangen serieus, volgt deze op, en betrekt deze in gesprekken met de EDV ter verbetering van de dienstverlening.
Medio juni heeft een technische missie plaatsgevonden naar Suriname waarin de werkprocessen zijn onderzocht en waarbij enkele verbeteringsafspraken zijn gemaakt. Daarnaast is visumverlening ook aan de orde geweest in het gesprek dat ik met Minister Ramdin heb gevoerd tijdens mijn recente bezoek.
Klopt het dat er door VFS Global advies wordt uitgebracht aan de Consulaire Service Organisatie (CSO) om de aanvragen «kort» of «intensief» te bestuderen?
Nee, dat is niet juist. VFS Global speelt hierin geen enkele rol.
Klopt het dat door algoritmes in het beoordelingsproces jonge Surinaamse mannen automatisch op de stapel «intensief» terechtkomen?
Nee, dat is niet juist. Het Informatie Ondersteund Beslissen (IOB) kent niet automatisch een intensief behandeladvies toe aan alle aanvragen die door jonge Surinaamse mannen zijn gedaan. Een behandeladvies komt tot stand op basis van informatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf verzameld bij een (eerdere) visumaanvraag, informatie van ketenpartners én/of op basis van een profiel. Een profiel bestaat nooit uit enkel leeftijd, nationaliteit en geslacht. De nationaliteit, leeftijdsgroep en geslacht zijn drie van de zeven eigenschappen van een visumaanvraag die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van profielen voor het IOB. Daarnaast kunnen ook het hoofddoel van de reis, de locatie van de aanvraag, de burgerlijke staat en het beroep meegenomen worden in de beslisboom. Een profiel bestaat altijd uit minimaal drie van de zeven kenmerken waarbij er altijd een combinatie van aanvraaggegevens en persoonsgegevens wordt gebruikt. Een profiel op basis van alleen leeftijd, geslacht en nationaliteit is dus niet mogelijk; een combinatie van reisdoel, nationaliteit en geslacht wel.
Heeft uw gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) al plaatsgevonden? Zo ja, klopt het dat zij u ter verantwoording hebben geroepen over het gebruik van profilerende software bij de beoordeling van visumaanvragen? Zo ja, wat is de uitkomst van dat gesprek?
Ja, het gesprek met de AP heeft op 15 mei jl. plaatsgevonden. Zoals uw Kamer gemeld3, heeft het ministerie met betrekking tot het IOB bij de beoordeling van Schengenvisa een informatieverzoek van de AP ontvangen om aanvullende informatie te bieden over de grondslag, noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de gegevensverwerking gegeven de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Op 9 mei heeft het ministerie aanvullende vragen van de AP ontvangen. Mede op basis van het overleg op 15 mei zal het ministerie deze vragen beantwoorden en aanbieden aan de AP. Over de uitkomsten van de uitwisseling met de AP zal uw Kamer worden geïnformeerd in een brief, waarbij ook een nadere illustratie van de IOB werkwijze zal worden gegeven4.
Klopt het bericht dat de functionaris gegevensbescherming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2022 al adviseerde om te stoppen met het gebruik van algoritmes, die discriminatie bij deze visumaanvragen in de hand werken? Zo ja, waarom is zijn advies genegeerd?
Het ministerie heeft zich vanaf de ontwikkeling van het IOB in 2015 laten adviseren door een extern juridisch adviesbureau teneinde binnen de geldende privacywet- en regelgeving te (blijven) werken. Daarbij is op verschillende momenten getoetst in hoeverre de werkwijze van het IOB juridisch toelaatbaar is. De conclusie was dat het gebruik van profielen in het IOB niet in strijd is met de privacy wetgeving. Dit oordeel werd onderschreven door de toenmalige functionaris gegevensbescherming (FG).
Omdat het ministerie veel waarde hecht aan het FG-oordeel en aan het voldoen aan wet- en regelgeving heeft het ministerie het advies van de voormalige FG aangegrepen om (nogmaals) het huidige gebruik van het IOB door een andere externe partij te laten toetsen. Conclusie van deze externe toets is dat het ministerie toereikende en relevante argumenten heeft aangedragen voor het gebruik van het IOB. Het gebruik van het IOB is daarom voortgezet.
De kritiek van de voormalige FG rondom mogelijke discriminatie is door het ministerie zeer serieus genomen. Daarom is besloten om naast bovengenoemde second opinion, ook nog andere materiedeskundigen in te roepen, waaronder de Landsadvocaat. Aan deze materiedeskundigen is gevraagd te beoordelen in hoeverre het gebruik van het gegeven nationaliteit relevant, noodzakelijk en proportioneel is binnen het IOB. De conclusies luidden dat er (i) een wettelijke grondslag is voor het gebruik van nationaliteit binnen het IOB; (ii) verwerking van gegevens over nationaliteit nodig is vanwege zwaarwegende algemene belangen en om te voldoen aan een volkenrechtelijke verplichting en dat (iii) het maken van onderscheid naar nationaliteit bij de beoordeling van een visumaanvraag noodzakelijk en proportioneel is en niet als discriminatie kan worden gekwalificeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat u dezelfde praktijk hanteert als de Belastingdienst bij de Toeslagenaffaire, waarbij het verkeerd zetten van een handtekening of datum op een formulier in combinatie met een bepaalde afkomst er al voor zorgde dat iemand tot persona non grata werd verklaard?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt uitdrukkelijk niet op een vergelijkbare manier als de Belastingdienst bij de Toeslagen. Een ontbrekende handtekening of verkeerd ingevulde datum maken geen onderdeel uit van het IOB, dus ook niet in combinatie met de afkomst van een persoon.
Daarbij is het van belang om te benadrukken dat het IOB alleen een ondersteunend advies geeft over de intensiteit van behandeling van de aanvraag. Het IOB heeft daarmee nooit tot gevolg dat een visumaanvraag direct wordt toegekend, dan wel wordt geweigerd. Het is te allen tijde aan de beslismedewerker om het gehele dossier van de aanvrager te beoordelen. Een visumaanvraag wordt alleen geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de EU visumcode.
Deelt u de mening dat er zeer gevoelige informatie (inkomen, bankafschriften, banknummers, arbeidsovereenkomsten, gekoppeld aan personalia inclusief sofinummer) van de aanvragers en garantstellers bij VSF Global wordt aangeleverd? Is dit getoetst aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, kan dit alsnog geëvalueerd worden?
Het gebruik van een EDV, zoals VFS Global, is toegestaan en vastgelegd in de EU visumcode. Bij het afsluiten van het contract met VFS is tevens een Verwerkersovereenkomst (Data Processing Agreement), conform art.28 AVG, opgesteld waarbij het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft getoetst of de Verwerker voldoet aan de AVG. Daarnaast rust er vanuit de VIS-verordening de verplichting op de nationale toezichthouder (Autoriteit Persoonsgegevens) om elke vijf jaar een audit uit te voeren op het gehele Schengenvisum proces en alle betrokken partijen en systemen. Deze audit werd in 2020 uitgevoerd5, een jaar later dan aanvankelijk gepland, en zal conform planning in 2024 weer plaatsvinden.
Kan het zijn dat het verdienmodel van VFS Global ook zit in het afwijzen van aanvragen, zodat opnieuw € 30,– administratiekosten moet worden voldaan? Hoe controleert u dit?
Nee, dat is niet mogelijk. Het besluit om een visumaanvraag goed te keuren of af te wijzen wordt uitsluitend door de CSO, centraal in Den Haag genomen. Een EDV heeft daar geen zeggenschap over, conform de voorschriften van de EU visumcode.
Vindt u dat een verbetering van het visumproces in Suriname (lees terugkeer naar de oude situatie) thuishoort na de «komma», gelet op de excuses inzake het slavernijverleden, die onlangs zijn gemaakt door premier Rutte namens de Nederlandse overheid?
Het afgelopen jaar zijn er wereldwijd capaciteitsproblemen geweest door een snelle toename van visumaanvragen na het afschaffen van de Covid-reisbeperkingen. Daarbij speelden zaken van verschillende aard, waaronder op het gebied van personeel en IT-storingen in het NVIS visumsysteem. Het ministerie erkent de problemen t.a.v. de langere wachttijden voor visumaanvragen die zijn ontstaan en heeft hard gewerkt aan oplossingen. Terugkeer naar de oude situatie is niet wenselijk en zou ook niet leiden tot verbeteringen in het visumproces. De excuses over het slavernijverleden hebben geen relatie met visumverlening.
De gezondheidskosten van het eten van vlees. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Wageningen Economic Research en True Price getiteld «Consumer Health: True pricing method for agri-food products»?1
Ja, dat onderzoek is ons bekend.
Deelt u de bevindingen uit het rapport dat de gezondheidskosten van het eten van vlees kunnen oplopen tot wel 650 miljoen euro per jaar (wat een conservatieve schatting zou zijn omdat veel gezondheidskosten van vleesconsumptie hierin nog niet zijn meegenomen)? En zo ja, wat vindt u hiervan?
We erkennen dat overconsumptie van rood en bewerkt vlees leidt tot extra gezondheidskosten. In het onderzoek van Wageningen Economic Research en True Price wordt specifiek naar de zorgkosten voor de samenleving gekeken door de overconsumptie van vlees. Het rapport stelt het volgende: «Zoals we kunnen zien, bedragen de totale kosten voor gezondheidszorg die worden toegeschreven aan de overconsumptie van rood vlees en bewerkt vlees meer dan zeshonderd miljoen euro in 2019». Dit bedrag staat voor gezondheidsverlies dat voorkomen had kunnen worden. Dat is te betreuren en ondersteunt ons in het voornemen om een gezond en duurzaam eetpatroon onder de aandacht te blijven brengen.
Het gezondheidsrisico én de impact op het klimaat van vleesconsumptie vormen de redenen waarom in de Schijf van Vijf geadviseerd wordt om niet meer dan 500 gram vlees per week te eten, waarvan maximaal 300 gram rood vlees. Met de Schijf van Vijf is een voedingspatroon zonder vlees bovendien ook mogelijk. Daarbij wordt wel het advies gegeven om vlees op een goede manier te vervangen.
Wat vindt u ervan dat wanneer de gezondheidskosten van de overconsumptie van vlees zouden worden doorberekend naar de consumentenprijs, rood vlees rond de 7,50 euro per kilo meer zou moeten kosten en bewerkt vlees rond de 4,30 euro per kilo?2
Het is bekend dat in de huidige voedselprijzen niet alle maatschappelijke kosten zijn verwerkt: de productie, verwerking en consumptie van voedsel, waaronder specifiek rood en bewerkt vlees, gaat gepaard met impact op klimaat, milieu, natuur en gezondheid. Dit betekent inderdaad dat als deze maatschappelijke impact wel meegenomen zou worden in de prijs, dat de consumentenprijs hoger zou komen te liggen.
Deelt u de mening dat deze externe kosten in de prijs van vlees tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke kosten zouden duidelijker tot uitdrukking kunnen komen in de prijs van bijvoorbeeld vlees. Het model van «true pricing» is kansrijk: de methodiek heeft de potentie om de transparantie over de impact van producten, bedrijven en haar verduurzamingsinspanningen aanzienlijk te vergroten. Het tot uitdrukking brengen van de maatschappelijke kosten in de prijs van voedsel is daarmee een middel om tot een duurzamer voedselsysteem te komen.
Naast dit instrument blijven VWS en LNV zich gezamenlijk inspannen om meer Nederlanders volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum te laten eten. Een voedselpatroon volgens de Schijf van Vijf levert winst op voor onze gezondheid en het milieu. Ook draagt het bij aan de doelstelling voor de eiwittransitie om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren3.
Kunt u bevestigen dat een heffing op vlees (conform het voorstel «reële beprijzing vlees» uit de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen) kan leiden tot een jaarlijkse daling van het aantal nieuwe patiënten met diabetes met 7,6 procent (4.434 personen per jaar), een daling van 2.883 mensen met een beroerte en van 454 mensen met dikke darmkanker?3
De genoemde getallen staan inderdaad in de doorrekening van de variant «Beprijzing van extern effect via bijzondere verbruiksbelasting» uit de Brede Maatschappelijke Heroverweging. In het algemeen geven de analyses uit de Brede Maatschappelijke Heroverweging aan dat een prijs interventie kan leiden tot een consumptieverandering. Gezien de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan de consumptie van rood en bewerkt vlees, kan een verandering in het optreden van ziekten worden verwacht. Zodoende kan verwacht worden dat, wanneer (rood en bewerkt) vlees duurder wordt, het aantal ziektegevallen afneemt.
Deze cijfers kunnen echter niet te letterlijk overgenomen worden. De getallen zijn het resultaat van vereenvoudigde modelberekeningen. De resultaten geven de richting en een indicatie van de ordegrootte van het effect. De inputdata en de aannames kunnen een groot effect hebben gehad op de uitkomsten van de berekeningen. De cijfers zijn daarom alleen te gebruiken om de ordegrootte van de effecten van de in de Brede Maatschappelijke Heroverweging berekende interventies te vergelijken.
Bent u ermee bekend dat plantaardige producten in supermarkten vaak een stuk duurder zijn dan de niet-plantaardige tegenhangers, omdat supermarkten hogere winstmarges hanteren op plantaardige producten en omdat dierlijke eiwitten 71 keer meer subsidies krijgen ten opzichte van plantaardige eiwitten? Zo ja, wat vindt u hiervan?4, 5
We hebben kennisgenomen van het artikel van Radar. Het is bekend dat in een aantal gevallen plantaardige producten duurder zijn dan de niet-plantaardige tegenhangers. De Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS spreken supermarkten aan op hun maatschappelijke rol. Het stellen van prijzen in de supermarkten is de verantwoordelijkheid van de supermarkten zelf. We onderzoeken de marges en de opbouw van de kosten van de prijzen in de vorm van de Agro-Nutrimonitor. Dit onderzoek, evenals de twee eerdere Agro-Nutrimonitor onderzoeken, is met uw Kamer gedeeld (TK 31 532, nr. 276, nr. 268 en nr. 256).
Het is belangrijk om in het gehele overheidsbeleid te bekijken of en hoe het kan bijdragen aan een gezonder en duurzamer voedselsysteem. Dit kan plaatsvinden door een verschuiving te stimuleren in bijvoorbeeld het voedselaanbod en de voedselconsumptie van dierlijke naar plantaardige eiwitten, conform onze ambitie om toe te gaan naar een verhouding van 50%-50%. Binnen deze verhouding is er nog steeds ruimte om vlees te eten. Daarom is het ook belangrijk dat verduurzaming gestimuleerd wordt binnen de dierlijke productie.
Op Europees niveau heeft de Minister van LNV verduurzaming van het voedselsysteem ook hoog op de agenda staan. Binnen het Framework Sustainable Food Systems (FSFS) agendeert de Minister de huidige verschillen en streeft hij naar een gelijk speelveld voor dierlijke en plantaardige eiwitketens.
Deelt u de visie dat door het verhogen van de prijs van ongezonde, dierlijke producten en het verlagen van de prijs van gezonde, plantaardige producten een gezonder eetpatroon kan worden gestimuleerd, waarmee de eerdergenoemde gezondheidskosten zullen dalen? Zo nee, waarom niet?
Er is toenemend bewijs dat prijsmaatregelen op voeding het aankoopgedrag beïnvloeden. De prijselasticiteit van voedingsmiddelen is relatief laag. Dit betekent dat een kleine prijsaanpassing niet veel effect heeft op het aankoopgedrag van de consument. De prijsverhoging of -verlaging moet dus groot genoeg zijn.
Een combinatie van het verhogen van de prijs van ongezonde producten en het verlagen van de prijs op gezondere producten zou hiermee kunnen bijdragen aan een gezonder eetpatroon. In welke mate hiermee het voedingspatroon gunstig wordt beïnvloed, is nog onvoldoende bekend. Met andere woorden: het is niet duidelijk of mensen netto ook meer gezondere producten en minder ongezonde producten gaan consumeren en wat de daadwerkelijke gezondheidswinst is.
Deelt u de visie dat het recente besluit om de belasting op diverse plantaardige melkdranken te verhogen, ook als deze suikervrij zijn, terwijl koemelk blijft uitgezonderd van deze belasting, het prijsverschil verder zal vergroten en hiermee de consumptie van dierlijke producten wordt gestimuleerd in plaats van de consumptie van plantaardige producten? Zo nee, waarom niet?
Per januari 2024 wordt de verbruiksbelasting op non-alcoholische dranken verhoogd, waar plantaardige zuivelalternatieven, maar onder andere ook vruchtensappen, frisdranken en alcoholarme dranken onder vallen. Dit is een verhoging van de reeds bestaande verbruiksbelasting. Historisch zijn zuivel en sojadranken uitgezonderd van deze belasting. De belastingverhoging is budgettair ingegeven; de generieke verhoging van de verbruiksbelasting houdt dan ook geen rekening met gezondheids- of duurzaamheidsdoeleinden, zoals suikergehalte.
Het kabinet doet momenteel onderzoek naar een mogelijke herinrichting van de verbruiksbelasting, zodat de suikerinname via dranken wordt ontmoedigd. Het onderzoek neemt de bestaande grondslag na de verhoging (en dus met uitzondering van mineraalwaters) als basis. In het onderzoek wordt onder andere gekeken naar de uitzonderingspositie voor zuivel- en sojadranken.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over het aangekondigde onderzoek naar de belastingverhoging voor plantaardige melkdranken en de huidige uitzondering voor koemelk?
Naar verwachting zullen de uitkomsten het onderzoek naar een mogelijke herinrichting van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken, naar een gedifferentieerde verbruiksbelasting op basis van suikergehalte, voor het zomerreces zijn afgerond en gedeeld worden met uw Kamer. Voor het einde van 2023 volgt een kabinetsappreciatie van het onderzoek.
Kunt u een overzicht geven van de manieren waarop de prijzen van ongezonde, dierlijke producten laag worden gehouden, ondanks de hoge gezondheidskosten, en waarop de prijzen van gezonde, plantaardige producten hoog worden gehouden, ondanks de lagere gezondheidskosten? Zo nee, waarom niet?
Nee dat kunnen we niet. We onderzoeken de prijsstelling en de margeverdeling middels de Agro-Nutrimonitor. Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om samen met andere bewindspersonen, waaronder de Minister voor Klimaat en Energie, een plan te maken voor invoering van een heffing op vlees, zoals ook door topambtenaren is geadviseerd in het IBO-klimaat? Zo nee, waarom niet?
We wijzen u er graag op dat het vraagstuk van de heffing op vlees in de motie Edgar Mulder en Kops aan de Kamer is voorgelegd7. Uw kamer heeft die motie aangenomen. Daaruit concludeer ik dat er op dit moment geen politiek draagvlak is in uw Kamer voor het invoeren van een heffing op vlees.
Het IBO-klimaat adviseert om normerend en beprijzend beleid in te zetten om het voedselpatroon aan te passen, en hierbij onder andere te overwegen om een consumptiebelasting op vlees en zuivel te introduceren. De afgelopen periode is er binnen het Landbouwakkoord gesproken over de klimaatopgave waar de Nederlandse veehouderij en akkerbouw voor staat en de concrete invulling van maatregelen om te zorgen voor een broeikasgasreductie. Nu de overleggen over het Landbouwakkoord zijn gestopt zal het kabinet mogelijk met aanvullende maatregelen komen, volgend uit de antwoorden van Minister Jetten (Kamerstuk 2023D23322). Hierover wordt uw Kamer nog geïnformeerd.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om gezond eten te stimuleren en de hoge gezondheidskosten door het eten van vlees te verlagen? In hoeverre verwacht u dat deze maatregelen zullen leiden tot het behalen van de doelen uit de Nationale Eiwitstrategie?
De Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS hebben samen de doelstelling geformuleerd om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren. Hierbij is het vooral belangrijk dat de gemiddelde vleesconsumptie in Nederland daalt. Een hoge vleesconsumptie heeft niet alleen invloed op de gezondheid, maar ook op de wereld om ons heen. Een gezonde en duurzame voeding draagt bij aan volksgezondheid en milieu. Daarom is het belangrijk dat deze aspecten gezamenlijk opgepakt worden. In onze gezamenlijke voedselbrief wordt dieper ingegaan op de mogelijke maatregelen die gelinkt zijn aan de bijdrage aan het doel om toe te werken naar een minder dierlijk consumptiepatroon, één van de vijf sporen van de Nationale Eiwitstrategie.
In het kader van het Nationaal Preventieakkoord worden veel acties ondernomen gericht op het bevorderen van een gezonde voedselkeuze. In mijn kamerbrief van 9 december 2022 heb ik u geïnformeerd over de maatregelen. Eten volgens de Schijf van Vijf is leidend en dit zorgt voor een balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van 50/50. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding die adviseren dat een verschuiving in de richting van een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon bevorderlijk is voor de gezondheid.
Als de consument kiest voor een product buiten de Schijf van Vijf helpt de Nutri-Score om een beter samengesteld product te kiezen. Om de samenstelling van bewerkte producten te verbeteren, heb ik vorig jaar de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) gelanceerd. Middels de NAPV moedigt het Ministerie van VWS fabrikanten aan om de gehaltes aan zout, suiker en verzadigd vet en de hoeveelheid vezels in hun voedingsmiddelen verder te verbeteren. Zo zijn er bijvoorbeeld binnen de NAPV voor de productgroepen vleesbereidingen en vleeswaren en -conserven grenswaarden ontwikkeld voor de reductie van zout en vet. De Nutri-Score en de NAPV hebben in basis niet als doel om de consumptie van vlees te verminderen, maar om mensen te helpen bij het maken van de gezondere keuze. Een gezonder voedingspatroon draagt bij aan het voorkomen en verminderen van overgewicht en bepaalde chronische ziekten en daaraan gerelateerde kosten.
De stappen die hij op korte termijn gaat nemen om de knelpunten in de sociaal advocatuur te verbeteren |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie die de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland (VSAN) heeft opgesteld en naar de Kamer heeft gestuurd als reactie op de Kamerbrief die u op 20 april 2023 heeft gestuurd over het plan van aanpak betreffende de sociale advocatuur (Kamerstuk 31 753, nr. 269)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitspraak van de VSAN dat de maatregelen uit uw brief «volstrekt onvoldoende» zijn om op korte termijn een verbetering te bewerkstelligen in de daling van het aantal sociaal advocaten?
De brief die ik in april 2023 aan uw Kamer heb gestuurd bestaat uit een overzicht van diverse oplossingsrichtingen om de sociale advocatuur te versterken, die de komende periode samen met de partners verder worden geconcretiseerd. Het plan van aanpak is een doorlopend initiatief waarop oplossingsrichtingen kunnen worden aangepast, met elkaar worden verbonden of toegevoegd. Ik kijk daarbij nadrukkelijk naar de korte, de middellange en de langer(re) termijn. Een voorbeeld van een oplossingsrichting waar ik direct mee aan de slag ben gegaan is het onderzoek door studenten dat afgelopen maand is gestart naar de doorstroom vanuit de studie naar de sociale advocatuur. In de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer bovendien geïnformeerd over een aantal andere acties, waaronder de herijking van de vergoedingen.2
Bent u het eens met de stelling dat de recente Kamerbrief zich voornamelijk focust op oplossingen voor de lange termijn voor het tekort in de sociale advocatuur terwijl er ook op korte termijn maatregelen nodig zijn om dit tekort te verhelpen?
Nee, mijn plan van aanpak focust zich zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 op zowel korte, middellange en lange(re) termijn oplossingen. Voor een overzicht en verdere uitwerking van de verschillende oplossingsrichtingen verwijs ik naar de bijlage bij de Kamerbrief en de 9e Voortgangsrapportage Stelselvernieuwing rechtsbijstand. De VSAN is betrokken geweest bij de voorstellen en de genoemde Kamerbrief over de sociale advocatuur.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van het feit dat waar werknemers bij andere juridische beroepen zoals in de rechterlijke macht kunnen rekenen op een loonsverhoging van 7 procent, de gemiddelde verhoging van de vergoedingen in de sociaal advocatuur slechts 0,67 procent is?
In mijn plan van aanpak heb ik onder meer aangegeven dat ik ga onderzoeken hoe meer synergie kan worden gecreëerd tussen de verschillende partijen binnen het rechtsbestel. Dit is een traject van een lange adem. De genoemde beroepsgroepen kennen een andere wijze van financieren die niet één op éen met elkaar te vergelijken valt. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Ziet u hierbij ook het gevaar van een waterbedeffect waarin de scheefgroei in arbeidsvoorwaarden kan zorgen voor meer interesse in het ene toga-beroep ten koste van het andere toga-beroep?
Ik zie dat er een zekere wisselwerking kan bestaan tussen de verschillende togaberoepen. Tegelijkertijd zie ik echter ook verschillen tussen bijvoorbeeld de rechterlijke macht, het openbaar ministerie en de sociale advocatuur. Daardoor zie ik niet direct het gevaar van een waterbedeffect.
Bent u het eens met de constatering van de VSAN dat deze achterblijvende indexering ervoor zorgt dat de eerdere maatregelen van januari 2022 om de financiële positie in de sociaal advocatuur te verbeteren, teniet worden gedaan?
Nee, dat beeld deel ik niet. Met de invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer zijn de vergoedingen voor toevoegingszaken weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding voor die zaken. Voor de meeste zaaksoorten zijn hierdoor de vergoedingen verhoogd, voor een aantal zijn deze gelijk gebleven en voor enkele verlaagd. Gemiddeld genomen over alle toevoegingen zijn de vergoedingen door invoering van scenario 1 met meer dan 30% gestegen. Deze substantieel verhoogde vergoedingen vormen de basis voor verdere jaarlijkse indexeringen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te kijken naar het voorstel van de VSAN om de vergoedingen zo snel mogelijk wél te indexeren?
Ik houd vast aan het reguliere indexeringsmoment per 1 januari 2024. De wettelijke indexeringsregeling uit het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) kent geen afwijkingsmogelijkheden. De indexering in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is gebaseerd op de ontwikkeling van de CAO-lonen, de volumemutatie van de toegevoegde waarde en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex, in de twee jaar voorafgaand aan het vaststellen van het indexeringspercentage. Het percentage voor 2023 is gebaseerd op de ontwikkeling van deze indices tussen 2020 en 2021. De hoge inflatie vanaf 2022 is hier dus niet in meegenomen, maar zal wel onderdeel zijn van de berekening van de indexering per 1 januari 2024. De hoogte van de indexering per 1 januari 2024 wordt, aan de hand van CBS-cijfers, in het najaar bepaald.
Bent u bereid om te kijken naar het idee van de VSAN om de voorschotregeling, zoals deze in het verleden ook van toepassing was, weer nieuw leven in te blazen?
Advocaten kunnen een voorschot per kwartaal ontvangen als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze staan vermeld in de artikelen 35, 36 en 37 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Ik bezie momenteel al of de voorschotregeling nieuw leven in kan worden geblazen.
Bent u het met de constatering van de VSAN eens dat de huidige subsidie voor de kosten voor de beroepsopleiding onvoldoende is om alle kosten te dekken die een kantoor moet maken voor het opleiden van een advocaat-stagiair?
Ja. De subsidie voor de beroepsopleiding dekt de kosten voor de beroepsopleiding advocatuur. De subsidie dekt geen andere kosten, zoals bijvoorbeeld loonkosten. De subsidieregeling is weer verlengd vanaf 1 maart 2023 (met terugwerkende kracht), zodat nogmaals 175 advocaat-stagiaires een beroep op de regeling kunnen doen.
Gaat u zich inzetten om middelen vrij te maken voor de sociaal advocatuur om op korte termijn plannen voor duurzame verbeteringen van de aanwas van sociaal advocaten te bewerkstelligen?
Per 1 januari 2022 is al structureel € 154 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de sociale advocatuur. Op de korte termijn zijn daarbovenop geen extra financiële middelen beschikbaar.
Het stoppen van subsidies aan de Palestijnse Autoriteit en het United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) vanwege antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de oproep van het Europees parlement om de onderwijssubsidie aan de Palestijnse Autoriteit tijdelijk te bevriezen vanwege antisemitisme?1
Het kabinet is bekend met het besluit van het Europees Parlement om decharge te verlenen aan de Europese Commissie over het begrotingsjaar 2021. In dit besluit betreurt het Europees Parlement problematisch en hatelijk materiaal in Palestijnse schoolboeken en studiekaarten dat nog steeds niet zou zijn verwijderd en benadrukt het Europees Parlement dat financiële steun van de Unie aan de Palestijnse Autoriteit op het gebied van onderwijs wordt verleend op voorwaarde dat de inhoud van de leerboeken in overeenstemming is met de standaarden van UNESCO. In deze context verzoekt het Europees Parlement de Commissie om het curriculum in de Palestijnse gebieden nauwgezet te monitoren.
Hoe verklaart u dat na eerdere meldingen, oproepen en rapporten de Europese geldkraan voor het subsidiëren van antisemitisch lesmateriaal nog steeds open staat?
De EU is een donor in de onderwijssector, vooral door een bijdrage aan de betalingen van salarissen, maar draagt niet bij aan lesmateriaal. Hierbij verwijst het kabinet ook naar de beantwoording van Kamervragen gesteld op 11 juni 2021 (kenmerk 2021Z10545).
Nederland en de EU zijn van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in het lesmateriaal onacceptabel is. Het onderzoek dat in opdracht van de EU is uitgebracht naar Palestijnse schoolboeken wijst uit dat er verbeteringen zijn aangebracht in het lesmateriaal en dat antisemitische inhoud is verwijderd. Tegelijkertijd zijn de bevindingen uit de studie ook reden tot zorg en het kabinet steunt dan ook de inzet van Europese Commissie om de dialoog over het belang van goede lesmethoden met de Palestijnse Autoriteit te blijven voeren. Eurocommissaris Oliver Varhelyi heeft recent in dit kader een tweede studie aangekondigd. Het kabinet verwelkomt blijvende aandacht voor het tegengaan van antisemitische teksten.
Wat vindt u eigenlijk van het diepgewortelde antisemitisme bij leraren en in lesmaterialen, wat we ook aantreffen bij de VN-organisatie UNRWA?2
Nederland veroordeelt alle vormen van racisme en antisemitisme en acht antisemitische teksten in lesmateriaal onacceptabel. In dit kader onderschrijft Nederland het belang dat lesmateriaal in lijn moet zijn met UNESCO-standaarden, zoals is overeengekomen tussen de Commissie en de Palestijnse Autoriteit. UNRWA is een humanitaire organisatie die de VN-waarden van neutraliteit, mensenrechten, tolerantie, gelijkheid en non-discriminatie hooghoudt. UNRWA hanteert een zero tolerance beleid ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld in haar scholen en aangeboden lesmateriaal. Bij een enkel incident in het verleden heeft de organisatie aangetoond snel en adequaat op te treden, zoals in de antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2021D09010 d.d. 4 maart 2021 uiteengezet. In dialoog met het leiderschap van UNRWA blijft Nederland het belang van neutraliteit onderstrepen.
Welke conclusies gaat u verbinden aan het rapport van de NGO IMPACT-se, waarin gedetailleerd staat beschreven hoe Palestijnse kinderen worden geïndoctrineerd met Jodenhaat?3
Ik verwijs hier tevens naar de eerdere antwoorden op Kamervragen (kenmerk 2021Z10545). Nederland baseert zijn oordeel over Palestijnse schoolboeken op een grootschalig onderzoek dat in opdracht van de EU is uitgevoerd door het Duitse Georg Eckert Instituut. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de dialoog hierover met de Palestijnse Autoriteit, en onderschrijft het belang dat deze dialoog leidt tot verdere verbeteringen en verwijdering van problematische inhoud.
Wat vindt u van het feit dat de Palestijnse Autoriteit en het UNRWA ondanks eerdere beloften richting donorlanden het antisemitisme ongemoeid laten doorwoekeren?
Nederland veroordeelt alle vormen van racisme en antisemitisme en acht antisemitische teksten in lesmateriaal onacceptabel. Individuele gevallen worden grondig onderzocht door UNRWA (zie ook het antwoord op vraag 2). Het is aan UNRWA om disciplinaire maatregelen te nemen indien werknemers zich niet houden aan de gedragscodes. Nederland volgt ontwikkelingen en onderhoudt goed contact met UNRWA en andere donoren hierover. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de lopende dialoog met de Palestijnse Autoriteit.
Vindt u ook dat het tijdelijk stopzetten van subsidies niet ver genoeg gaat gelet op de omvang van dit antisemitisme en de onwil om het aan te pakken?
Het tijdelijk stopzetten van EU-subsidies aan de onderwijssector in de Palestijnse Gebieden is niet aan de orde. De Commissie en de Palestijnse Autoriteit onderhouden een dialoog over het curriculum in de Palestijnse Gebieden. Zij zijn overeengekomen dat een onpartijdig proces wordt ingericht voor screening en monitoring van lesmateriaal in lijn met UNESCO-standaarden. Daarnaast heeft de EU aangekondigd een tweede studie te laten verrichten naar lesboeken in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet hecht aan het voortzetten van de dialoog die de Europese Commissie onderhoudt met de Palestijnse Autoriteit over het curriculum in de Palestijnse Gebieden.
Bent u bereid om de Nederlandse subsidie voor de Palestijnse Autoriteit en het UNRWA onmiddellijk en in zijn geheel te stoppen?
Er is geen sprake van een Nederlandse subsidie aan de Palestijnse Autoriteit. Het kabinet hecht veel waarde aan het werk dat UNRWA verricht. UNRWA is door de Algemene Vergadering van de VN gemandateerd om hulp te bieden aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Stoppen met het financieel ondersteunen van UNRWA kan ernstige gevolgen hebben voor de mogelijkheid van de organisatie om deze humanitaire hulp te blijven verlenen. Een financieringstekort zou ernstige consequenties kunnen hebben voor de humanitaire situatie van miljoenen Palestijnse vluchtelingen. Het zou tevens kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio. Dit geldt ook voor Jordanië en Libanon, die beide grote aantallen Palestijnse vluchtelingen opvangen waarbij UNRWA een belangrijke rol speelt. Hiermee vervult de organisatie ook een belangrijke rol in de opvang in de regio.
Wilt u hiervoor tevens pleiten in Europees verband, omdat Nederlands belastinggeld ook via die route misbruikt wordt voor smerig antisemitisch lesmateriaal?
Zie antwoorden op vraag 6 en 7.
Toezicht op geprivilegieerde gesprekken in de Extra Beveiligde Inrichting. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De familie van Taghi bleef Inez Weski bestoken als doorgeefluik van berichten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de communicatie tussen familieleden van en gedetineerden van de EBI en de afdelingen met Intensief Toezicht (AIT)?2
Ja.
Waarom schreef u op 3 februari 2023 in de genoemde antwoorden dat «communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden», terwijl artikel 38 lid 7 Pbw die ruimte wel laat, zoals ook blijkt uit uw antwoorden op 6 september 2022?
Mijn beantwoording van 3 februari 2023 zag op de mogelijkheid van het inperken van de communicatie van gedetineerden in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) middels toezichtsmaatregelen.3 Mijn beantwoording van 6 september 2022 zag op het ongecontroleerde contact dat verdachten met elkaar zouden kunnen hebben op zittingsdagen.4
Welke ruimte biedt artikel 38 lid 7 Pbw ter bescherming van de veiligheid van bezoekers om toezicht uit te oefenen op geprivilegieerd contact?
In artikel 38, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw)5 is opgenomen dat geprivilegieerde contacten zich tijdens het bezoek vrijelijk met de gedetineerde kunnen onderhouden, tenzij sprake is van een ernstig gevaar dat van de gedetineerde uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. De veiligheid ziet enkel op de fysieke veiligheid van de bezoeker. Het uitoefenen van toezicht op de inhoud van de communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde contacten is niet toegestaan. Deze ruimte biedt de Pbw niet. Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Richtlijn die onder meer ziet op het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (Richtlijn 2013/48/EU) bieden die ruimte niet. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van (het opstarten van) een strafrechtelijk onderzoek, hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken.
Ten aanzien van het verblijf in de rechtbank heb ik als Minister geen rol in een ordentelijke gang van zaken tijdens een rechtszitting. De rechtbank is hiervoor verantwoordelijk. De rechtbanken hebben maatregelen getroffen om te voorkomen dat ongecontroleerd contact plaatsvindt tussen verdachten tijdens zittingsdagen. Pogingen tot verbale en non-verbale communicatie tussen verdachten worden direct door de beveiliging beëindigd. Er is ook permanent toezicht op de verdachten, zowel tijdens de zitting als tijdens de schorsing.
Wanneer is volgens u de veiligheid van de bezoekers in het geding?
Zoals uit de beantwoording van vraag 4 en art. 38 lid 7 Pbw volgt is de veiligheid van bezoekers in het geding als de fysieke veiligheid wordt aangetast. Om de fysieke veiligheid van bezoekers te borgen kan de directeur onder andere bepalen dat tijdens bezoek toezicht wordt uitgeoefend, geprivilegieerd bezoek is hiervan uitgezonderd. De directeur kan hiertoe besluiten indien hiervoor signalen komen vanuit de PI of het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP).
Daarnaast kan de veiligheid in het geding zijn als bezoekers op enige wijze worden ingezet en/of onder druk worden gezet door de gedetineerde. Om deze veiligheid van bezoekers te kunnen borgen, inclusief die van geprivilegieerd contact, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Vindt u ingrijpen geboden indien een ernstig risico bestaat op het onder druk zetten van geprivilegieerde bezoekers op basis van eerdere ervaringen en is dit naar analogie dan ook toepasbaar op telefonisch en schriftelijk contact? Zo ja, onder welke omstandigheden?
In onze rechtsstaat is het van groot belang dat iedereen vertrouwelijk kan communiceren met een advocaat. Ingrijpen op het telefonisch en schriftelijk contact tussen gedetineerden en geprivilegieerd bezoek is dan ook alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals blijkt uit mijn beantwoording van vraag 4. Binnen de grenzen van onze rechtsstaat is wel gekeken hoe intensiever toezicht gehouden kan worden op dit contact. Het wetsvoorstel dat op 6 juni jl. bij uw Kamer is ingediend om de Pbw op een aantal punten aan te passen, beoogt onder meer een aanpassing die het mogelijk maakt om visueel toezicht te houden op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden.6 Met het visueel toezicht kan straks direct worden ingegrepen op het moment dat wordt waargenomen dat druk op de geprivilegieerde persoon wordt uitgeoefend door de gedetineerde.
Ook zie ik dat gedetineerden in de EBI met enige regelmaat met meerdere rechtsbijstandverleners contact hebben, zonder dat dit op voorhand duidelijk te koppelen is aan een concrete rechtszaak. Dat brengt een risico met zich mee dat gedetineerden met behulp van rechtsbijstandverleners een communicatiekanaal kunnen opzetten met de buitenwereld. Om dit soort risico’s te beperken en rechtsbijstandverleners ook te beschermen tegen de druk, dwang en/of dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Pbw voorgesteld het aantal rechtsbijstandverleners te beperken tot ten hoogste twee. Hiermee geef ik uitvoering aan de daartoe strekkende motie van het lid Ellian.7
In hoeverre is het volgens u nog verantwoord om Ridouan Taghi zonder toezicht te laten communiceren?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat alle contacten van EBI-gedetineerden met de buitenwereld worden gecontroleerd, met uitzondering van geprivilegieerd contact.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te realiseren dat toezicht wordt uitgeoefend op alle communicatie van Ridouan Taghi, dus ook geprivilegieerd contact? Zo ja of nee, waarom?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik antwoorden dat naast de reeds genoemde voorgenomen wijzigingen van de Pbw ten aanzien van het geprivilegieerd contact, mijn voorstel tot het wijzigingen van de Pbw ook ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde in de EBI of AIT wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn of haar communicatie. Dit bevel kan worden gegeven bij aanwijzingen van een ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid vanuit een gedetineerde. Aanleiding voor dit bevel kan zijn gelegen in concrete gedragingen van een gedetineerde maar ook de gevaarzetting die van de status van een gedetineerde uitgaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van 3 weken te beantwoorden?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het gat in de voedselkringloop: menselijke mest. |
|
Eva Akerboom (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menselijke uitwerpselen als alternatief voor kunstmest» over deGive a shit-actie, waarbij burgers hun eigen uitwerpselen konden doneren aan boeren voor de bemesting van hun land?1
Ja.
Erkent u dat het gebruik van menselijke meststoffen onontbeerlijk is voor daadwerkelijke kringlooplandbouw, omdat de nutriënten van het land via voedsel in de menselijke ontlasting terechtkomen?
Nutriënten die op het land gebruikt worden, komen via voedselproducten uiteindelijk terecht in menselijke uitwerpselen. Deze worden momenteel beperkt gebruikt als meststof en zijn daarmee een gat in de voedselkringloop. Direct gebruik van menselijke uitwerpselen vindt momenteel niet plaats vanwege de risico’s die daarmee gepaard gaan. Daarom worden ze verwerkt op rioolzuiveringsinstallaties. Gebruik van zuiveringsslib in de landbouw is in principe mogelijk, maar in Nederland wordt er vanuit communale zuiveringsinstallaties geen zuiveringsslib in de landbouw gebracht. De eisen voor zware metalen uit het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet worden vaak niet behaald. Op de rioolwaterzuiveringsinstallatie vindt verdere verwerking plaats, waarbij stikstof wordt verwijderd en als onschadelijk stikstofgas (N2) teruggebracht in de ecologische kringloop. De fosfaat en kalium komen in het slib, wat in Nederland voornamelijk verbrand wordt. Sinds 2022 is het via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) mogelijk om meststoffen van herwonnen grondstoffen, zoals struviet en verbrandingassen te produceren, mits deze voldoen aan de eisen die in deze verordening benoemd staan.
Vindt u het ook doodzonde dat er nu jaarlijks 35 miljoen kilo fosfaat, 110 miljoen kilo stikstof en 34,5 miljoen kilo kali wegspoelt via het riool?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse landbouw momenteel nog een groot mestoverschot kent, omdat er meer dierlijke mest is dan over het land kunnen kan worden uitgereden, maar dat wanneer het aantal dieren in de veehouderij fors krimpt als gevolg van het stikstof-, klimaat- en waterbeleid, menselijke mest een waardevolle bron van voedingsstoffen kan en zal worden?
Nederland kent een mestoverschot. Er wordt meer mest geproduceerd dan geplaatst kan worden. De afgelopen jaren is het overschot gedaald. Uit voorlopig cijfers van het CBS blijkt dat het fosfaatoverschot in 2015 nog 45 miljoen kg fosfaat was, in 2022 was het fosfaatoverschot gedaald naar 6,8 miljoen kg fosfaat. Bij een verdere daling van het aantal landbouwhuisdieren in Nederland zullen landbouwers andere grondstoffen aanwenden om de nutriëntenbehoefte voor de plantaardige teelt in te vullen. Alternatieven zijn kunstmest, reststromen uit de industrie of urbane reststromen.
Erkent u dat vooral het verlies van fosfaat in het riool een urgent probleem is, omdat de wereldwijde voorraad van deze stof eindig is en omdat we hiervoor nu volledig afhankelijk zijn van Marokkaanse en Chinese mijnen die deze stof delven?3
Fosfor staat op de EU lijst van kritieke grondstoffen. De leveringszekerheid van de grondstof is in algemene zin op de middellange termijn een probleem. Mondiaal gezien bevinden zich de grootste voorraden in Noord-Afrika. Hergebruik van nutriënten die lokaal beschikbaar zijn, in de landbouw, is een ontwikkeling die past in kringlooplandbouw. Fosfaat bevindt zich onder andere in rioolwater. Het terugwinnen van nutriënten als fosfaat uit rioolwater, naar hoogwaardige meststoffen, die zonder risico’s voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden helpt in de transitie naar een volledig circulair voedselsysteem.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de vorig jaar aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. over onderzoeken op welke manier gerecyclede nutriënten uit menselijke mest kunnen worden toegevoegd aan de voedselkringloop? Kunt u de uitkomsten van dit onderzoek delen?4
Er is in de Kennis- en Innovatie Agenda Landbouw, Water en Voedsel een publiek privaat onderzoeksproject gestart dat onderzoek doet naar de Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) (PPS Kringloopsluiting van Nutriënten uit Afvalwater en Proceswater (KNAP) – WUR), dit onderzoek is 2022 goedgekeurd en recent gestart. In dit project werken een groot aantal partijen uit de water-, agrofood- en meststoffensector samen met kennisinstellingen om hoogwaardige meststoffen te produceren uit communaal afvalwater en uit industrieel afvalwater. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitssysteem voor deze herwonnen meststoffen. Daarnaast heeft deze PPS als doel om enkele praktijk-cases rondom terugwinning en verwaarding van nutriëntrijke producten (centraal en decentraal herwonnen) uit communaal afvalwater te realiseren. Resultaten van dit onderzoek zijn er nog niet, maar zullen op bovengenoemde website en via andere publieke kanalen worden gedeeld.
Ten slotte wil ik melden dat de oproep voor PPS-projecten onder de KIA Landbouw, Water en Voedsel voor 2023 nog steeds is geopend. Het thema kringlooplandbouw en terugwinning van nutriënten uit reststromen zijn thema’s waarop kan worden ingeschreven. Tot uiterlijk 1 september kunnen volledige projectvoorstellen worden ingediend.
Klopt het dat menselijke uitwerpselen momenteel niet als meststof mogen worden gebruikt door boeren omdat het de status heeft van «afval»? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze status?
Op het moment dat burgers of bedrijven zich van menselijke mest ontdoen, wordt de stroom gezien als afval en kan de stroom niet ingezet worden als meststof. Zuiveringsslib kan wel in de handel worden gebracht als meststof, mits deze voldoet aan de eisen die in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (artikel 16). Daarnaast zijn er aanvullende eisen voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, deze eisen zijn benoemd in het besluit gebruik Meststoffen (artikel 1b, 1c en 1d). De eisen betreffen een biologische, chemische of thermische sanitatiestap, maximale waarden voor zware metalen en beperkingen in de gebruikte hoeveelheid, een analyseplicht van de grond of beperkingen in het landbouwkundig gebruik van de grond na bemesting. Dit is om de risico’s van deze stroom te beperken.
Klopt het dat er zorgen bestaan over het gebruik van menselijke mest vanwege de medicijnresten die daar in kunnen zitten? Kunt u uitleggen op welke manieren dit verschilt van medicijnresten in dierlijke mest?
Bij de toelating van geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt volgens de geldende richtlijnen van het EMA alleen de milieublootstelling via een rioolwaterzuiveringsinstallatie beoordeeld. Het gebruik van menselijke mest in de landbouw wordt niet meegenomen als blootstellingsroute in deze beoordeling. Bij beoordeling van diergeneesmiddelen wordt wel het gebruik van dierlijke mest in de landbouw als belangrijkste route voor milieublootstelling beoordeeld en is hierdoor op dit punt strenger.
Bij de beoordeling van een diergeneesmiddel wordt de milieu-impact meegenomen in de baten/risicobeoordeling; wat zijn de baten voor het dier en hoe weegt dat op tegen de risico’s voor het milieu. Het kan dan zijn dat er bij de afvoer van de mest voor het milieu risico mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Die staan dan vermeld op de bijsluiter van het diergeneesmiddel.
Hoe beoordeelt u het Duitse onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van menselijke mest productief en veilig is en geen risico’s veroorzaakt op de overdracht van ziektes?5
Het Duitse onderzoek is een waardevolle bijdrage aan onderzoek in het veld van circulaire economie. Het Duitse onderzoek laat zien dat deze herwonnen meststoffen vergelijkbaar landbouwkundige waarde voor de plantenvoeding kunnen hebben als conventionele bemestingsproducten. Het risico voor de menselijke gezondheid door verontreiniging van de voedselproducten met medicijnresten bij toediening van deze humane meststoffen lijkt in de geteste productiesystemen laag. Echter, het effect van de farmaceutische stoffen op de bodemsystemen zijn in deze studie niet beoordeeld. Daarnaast is de transmissie van pathogenen vanuit deze meststoffen niet onderzocht. De onderzoekers geven aan dat de gevolgen van langdurige toepassing van humane meststoffen meer onderzoek vereist, in het bijzonder met betrekking tot het behoud van de bodem-multifunctionaliteit.
Kunt u bevestigen dat de meststoffen makkelijker zijn terug te winnen uit circulaire sanitatie, zoals composttoiletten, dan uit rioolslib? Deelt u het inzicht dat bij nieuwbouwwoningen de bouw van circulaire sanitatie moet worden gestimuleerd? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het terugwinnen van waardevolle meststoffen met een continue kwaliteit uit rioolslib is lastig vanwege de diffuse stroom, maar niet onmogelijk. Via de Energie- en Grondstoffenfabriek winnen de waterschappen herwonnen fosfaatmeststoffen terug uit het rioolwater. Hoe zich dit qua inspanning en efficiëntie verhoudt tot het terugwinnen van meststoffen uit circulaire sanitatie is mij niet bekend.
Gemeenten zijn in Nederland verplicht om riolering aan te leggen in wijken. In Oosterwold, een stadswijk in Almere, heeft een experiment plaatsgevonden waarbij bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor het zuiveren van het afvalwater van de eigen woning. Dit experiment is mislukt, de woningen krijgen nu alsnog een centrale aansluiting op het riool. Ik heb geen intentie om op de korte termijn dergelijke circulaire sanitatie verder te stimuleren.
Bent u bereid om experimenteerruimte voor boeren te creëren om hun kringloop daadwerkelijk te sluiten door het veilige gebruik van menselijke mest? Zo ja, op welke manier gaat u dit regelen?
Gezien de onzekerheden die er momenteel zijn met betrekking tot de risico’s van het direct gebruik van menselijke uitwerpselen als meststof in de landbouw ben ik niet voornemens om op korte termijn experimenteerruimte voor praktijkproeven bij boeren te creëren. Ik sta open voor mogelijke experimenten onder gecontroleerde omstandigheden, zoals potproeven of kleinschalige veldproeven op proefbedrijven, om op deze wijze kennis en ervaring op te doen, zonder dat dit milieukundige risico’s oplevert.
Zoönoserisico’s en vogelgriep bij mensen |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht van de Engelse overheid waaruit blijkt dat er in Engeland twee gevallen van de vogelgriep bij mensen zijn vastgesteld?1
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Op welke wijze wordt in Nederland gemonitord of de vogelgriep overslaat op mensen?
In Nederland houden we de situatie in de gaten door verdenkingen van infecties bij gehouden dieren en wilde dieren te onderzoeken op vogelgriep. In gehouden dieren (pluimvee) wordt bij verdenking van infectie een steekproef gedaan of worden dieren bemonsterd door middel van een steekproef en indien positief bevonden wordt de virusvariant vastgesteld. Bij varkens is een pilot surveillance project gaande naar de aanwezigheid van varkensinfluenza varianten in Nederland. Zieke of dode wilde dieren (vogels en soms zoogdieren) worden verzameld en onderzocht op vogelgriepvirus aanwezigheid en type, individueel, of steekproefsgewijs als het om een groter aantal gaat.
Mensen, die zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, worden bemonsterd, indien zij luchtweg gerelateerde klachten hebben; dit gaat met name om medewerkers van pluimveebedrijven en ruimers bij uitbraken van vogelgriep. Pluimveehouders en personen, die betrokken zijn bij een ruiming, worden gemonitord op griepachtige verschijnselen. De surveillance in deze groep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, conform het advies van het DB-Z dat ik uw Kamer in mijn Kamerbrief van 8 mei heb aangeboden.2 Dat wil zeggen dat ook mensen zonder klachten met (risico op) blootstelling getest kunnen worden. Onder de groep personen, die wegens klachten werden getest, zijn tot nu toe geen infecties vastgesteld. In het algemeen geldt dat mensen, die klachten hebben nadat zij in contact zijn geweest met zieke of dode dieren, zich kunnen laten testen. De huisarts of een andere zorgverlener kan hiervoor verwijzen naar een GGD.
Zijn er signalen dat ook ik Nederland mensen (asymptomatisch) zijn besmet met vogelgriep?
Nee, er zijn geen humane besmettingen geconstateerd in Nederland bij de huidige (H5N1) vogelgriep uitbraken. We hebben naast monitoring bij mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld, ook informatie over het voorkomen van influenza van dierlijke oorsprong uit andere monitoringsystemen. Zo worden van de Nivel huisartsenpeilstation surveillance monsters, die positief zijn voor de generieke test, maar bij doortesten negatief blijken voor het humane subtype, met sequencing nader getypeerd. Ditzelfde gebeurt voor monsters verzameld via de Infectieradar surveillance en ook voor een groot gedeelte van de influenza A virussen, die vanuit ziekenhuislaboratoria naar het Nationaal Influenza Centrum worden gestuurd worden. Er zijn in deze surveillance tot op heden geen gevallen van vogelgriep gevonden. Asymptomatische gevallen pikken we hiermee niet op; daarvoor gaan we de proactieve surveillance bij potentieel blootgestelde personen, die nu wordt opgezet, gebruiken. Tijdens de vogelgriepuitbraak in 2003 in Nederland (variant H7N7) is wel een aantal ruimers besmet geraakt en overleed een dierenarts, die werkzaamheden had verricht op een besmet bedrijf.
Worden er in Nederland, net als in het Verenigd Koninkrijk, ook mensen getest die met besmette vogels hebben gewerkt? Zo ja, zijn er al positieve tests afgenomen? Zo nee, bent u bereid om zo’n testprogramma op te zetten?
Momenteel worden mensen, die beroepsmatig zijn blootgesteld aan (potentieel) besmette dieren, zoals ruimers en pluimveehouders, gemonitord op griepachtige verschijnselen. Ze worden getest als zij luchtwegklachten hebben. Tot nu toe zijn geen infecties vastgesteld bij deze groep.
De surveillance in deze risicogroep wordt uitgebreid naar proactieve surveillance, vergelijkbaar met de aanpak in het Verenigd Koninkrijk. Dit is in overeenstemming met het hierboven genoemde advies van het DB-Z: ook mensen zonder klachten, maar met een potentieel (risico op) blootstelling aan besmette dieren zullen getest worden. Naar verwachting is deze surveillance vanaf de zomer van 2023 operationeel.
Bent u bekend met het hoge risico van nieuwe zoönosen in Nederland doordat veel boerderijen dieren gemengd hebben?2
Mogelijk wordt gedoeld op het risico van bedrijven, waar varkens en pluimvee beiden worden gehouden. Dit risico is bekend en daarom worden op deze bedrijven bij een uitbraak onder pluimvee altijd de varkens onderzocht op vogelgriep. Op dit moment zijn er 100 bedrijven met varkens en pluimvee; bij de varkens op besmette pluimveebedrijven zijn geen positieve varkens gevonden. Het risico wordt ook door het DB-Z geagendeerd. Het DB-Z advies geeft aan dat varkens worden gezien als dieren, waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. Het DB-Z adviseert surveillance bij varkensbedrijven op te zetten en deze te richten op bedrijven met het grootste risico, waaronder gemengde pluimvee-/ varkensbedrijven. De Minister van LNV en ik pakken dit samen op. Er loopt al een pilot onderzoek naar varkensinfluenzastammen op varkensbedrijven; de resultaten verwachten we in het najaar.
Zijn deze nieuwe gevallen van vogelgriep bij mensen aanleiding voor u beiden om het risico op zoönosen in Nederland verder in te perken via het verbieden van gemengde boerderijen?
Het DB-Z heeft in zijn laatste twee adviezen over vogelgriep gewezen op de (potentiële) risico’s van varkensbedrijven en bedrijven waar gemengd varkens en pluimvee worden gehouden. Ik neem dat signaal serieus. Het intensiveringsplan preventie vogelgriep bevat een aantal acties en maatregelen, die zijn gericht op deze bedrijven. Na de evaluatie van de bovengenoemde pilot zal de surveillance naar influenzavirussen op varkensbedrijven worden ingericht. Er is nog meer onderzoek gepland naar (risicogebaseerde) surveillance van buitengehouden varkens (RIVM) en influenza-virustransmissie bij varkens, binnen en tussen varkensbedrijven (WVBR). Op basis van dit onderzoek kunnen mogelijk effectieve beheerstrategieën worden ontwikkeld om het risico op introductie en transmissie van influenza-stammen te verkleinen en de gevolgen van een eventuele introductie te minimaliseren. Ook levert het onderzoek input op, die gebruikt wordt voor het ontwikkelen van een bio-veiligheidsplan voor de varkenshouderij. Daarnaast is een advies over gemengde bedrijven opgenomen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Op basis van de resultaten van deze onderzoeken zal worden afgewogen of er nog meer of andere maatregelen nodig zijn op deze gemengde bedrijven.
Waarom is ervoor gekozen om alleen vrijblijvend om te gaan met de adviezen van de commissie Bekedam uit 2021, alsmede dat van de Advies Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z), waarin wordt geadviseerd veehouderijen ruimtelijk te scheiden van elkaar, met name tussen soorten, van waterrijke natuur en menselijke bewoning? Is een meekoppelkans, zoals voorgegeven in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en verwoord in de Kamerbrief van 29 maart, niet veel te vrijblijvend?
Ik neem deze adviezen serieus. In de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden in het NPLG zijn adviezen geformuleerd, die toezien op afstandsnormen tussen veehouderijen en woonkernen en specifieke (zorg)instellingen. Provincies kunnen deze adviezen gebruiken bij de totstandkoming van hun plannen ten aanzien van het inrichten van hun gebieden. Dat geldt ook voor de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen. Daarin zijn adviezen geformuleerd, die toezien op bedrijfs- en dierdichte gebieden, op specifieke risicofactoren voor vogelgriep (waterrijke gebieden) en gemengde bedrijven met varkens en pluimvee.
Daarnaast is een aantal ontwikkelingen gaande in de landbouw, die invloed zullen hebben op de veehouderij en naar verwachting bijdragen aan een afname van het risico op vogelgriep in onder andere pluimveedichte en waterrijke gebieden; ook in gebieden waar de risico’s op (onderlinge) besmetting relatief groter zijn. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat u voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op maatregelen voor pluimveedichte en waterrijke gebieden.
Ben u van plan om de adviezen verder uit te werken naar daadwerkelijk structurerende ruimtelijke voorwaarden, met effectieve afstandscriteria en veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk voor risicovolle industriële bedrijven?
Zoals eerder aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar een verbod op nieuwvestiging en uitbreiding in waterrijke en pluimveedichte gebieden. In het intensiveringsplan preventie vogelgriep, dat uw Kamer voor de zomer ontvangt, wordt nader ingegaan op deze verkenning.
Kunt u de Kamer informeren hoe voor omwonenden de risico’s van het oplopen van gezondheidsschade door de intensieve veehouderij zich verhoud tot gezondheidsschade door ongelukken met bijvoorbeeld chemische industrie of omwonenden van luchthavens? Is hier dezelfde systematiek van risicocontouren van toepassing?
De vergelijking van gezondheidsschade door de uiteenlopende oorzaken die genoemd worden, kan ik niet maken. Er is geen onderzoek bekend, waarin de gezondheidseffecten van de veehouderij worden afgezet tegen gezondheidseffecten van andere sectoren of incidenten. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar relaties tussen veehouderijen en de gezondheid van omwonenden. Grootschalige Nederlandse onderzoeken zijn het onderzoek Intensieve Veehouderij en Gezondheid (IVG) en daarna het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Over de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid ontbreekt kennis. Het RIVM onderzoekt op verzoek van het Ministerie van IenW de uitstoot van ultrafijnstof door vliegtuigen en het effect van geluid op de gezondheid deze onderwerpen. Momenteel loopt bijvoorbeeld de Programmatische aanpak van het Meten van Vliegtuiggeluid. Dat wil echter niet zeggen dat uitkomsten van verschillende onderzoeksprogramma’s zonder meer met elkaar vergeleken kunnen worden.
Als na afloop van het NPLG alsnog verplicht moet worden gedaan, wat nu een vrijblijvende meekoppelkans is, wat zouden hiervan de meerkosten zijn? En is dat dan aan de betreffende provincies die nu niet hebben gestuurd op die meekoppelkans?
De meekoppelende structurerende keuzes zijn geen hoofddoel binnen het NPLG. In de Tijdelijke wet transitiefonds landelijk gebied en natuur is opgenomen dat alleen voor de hoofddoelen van het NPLG-geld is gereserveerd in het Transitiefonds. Er is geen reden om aan te nemen dat de meekoppelende structurerende keuzes op een later moment een hoofddoel binnen het NPLG zullen worden.
Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Door middel van deze adviezen kunnen decentrale overheden, als bijvoorbeeld binnen de gebiedsplannen een verplaatsing van een veehouderij opportuun wordt, verstandige keuzes maken. Het kabinet faciliteert kennisuitwisseling tussen decentrale overheden en kennispartners op deze onderwerpen, zoals onderzoeksinstituten en GGD’en.
Het wetsvoorstel wat het verkrijgen van Servisch burgerschap makkelijker zou maken voor Russen. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Serbia stalls plan to ease citizenship rules or Russians amid EU backlash?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Servië een wetsvoorstel ligt dat het voor o.a. Russen die slechts één jaar in loondienst, als zzp’er of als ondernemer in Servië werken mogelijk maakt om het Servisch burgerschap te krijgen? Welke veiligheidsrisico’s ziet u als de invoering van de wet wordt doorgezet?
De Commissie heeft Servië aangesproken op het wetsvoorstel. Als de wet aangenomen wordt, kan dit gevolgen hebben voor de veiligheid van lidstaten, aangezien daarmee visumvrij reizen naar de EU mogelijk wordt voor Russen en andere nationaliteiten die Servisch burgerschap krijgen. Indien de invoering van deze wet leidt tot een toegenomen dreiging voor de veiligheid van de lidstaten kan de Commissie besluiten visumvrij reizen voor Servische paspoorthouders op te schorten. Het kabinet verwelkomt de scherpe reactie van de Commissie en volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Wat is de huidige status van deze wet?
De behandeling van het wetsvoorstel is door het Servische parlement aangehouden. Het is nog onduidelijk of en zo ja, wanneer het voorstel in behandeling zal worden genomen.
Hoeveel Russen wonen op dit moment in Servië die door de genoemde wetswijziging nu of over een jaar in aanmerking komen voor Servisch staatsburgerschap als de wet nu in werking zou treden?
De Servische regering deelt geen officiële cijfers over het aantal Russen woonachtig in Servië. Schattingen lopen uiteen van 150.000 tot 250.000 Russen die op meer of minder permanente basis in Servië verblijven. De Servische overheid gaf in 2022 12.593 werkvisa af aan Russische burgers. Dit jaar zijn tot en met april meer dan 4500 werkvisa verstrekt. Het is waarschijnlijk dat het grootste deel van de in Servië woonachtige Russen er verblijft op Servische toeristenvisa. Die groep kan na deze wetswijziging geen aanspraak maken op staatsburgerschap na een jaar.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat een nieuwe stroom Russische burgers naar Servië zou verhuizen, waartoe op sociale media kanalen al wordt opgeroepen, om zich na een jaar over Europa te verspreiden?
Indien de wet wordt aangenomen zou de situatie kunnen ontstaan dat het aantal Russische burgers dat naar Servië verhuist toeneemt. De mate waarin dit zou kunnen gebeuren is moeilijk te voorspellen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen.
Is er sprake geweest van Russische invloed bij de ontwikkeling van dit wetsvoorstel?
Daar heeft het kabinet geen aanwijzingen voor.
Sluit u zich aan bij het standpunt van de Europese Commissie dat een dergelijke wet de consequentie heeft dat visumvrij reizen voor Servische burgers wordt opgeheven en bent u bereid zich er persoonlijk hard voor te maken dat het opheffen van visumvrij reizen een consequentie is als deze wet toch in werking dreigt te treden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke stappen kunnen er nog bilateraal of op Europese Unie (EU)-niveau genomen worden om aan Servië duidelijk te maken dat een dergelijke wet onwenselijk is?
Het aannemen van een dergelijke wet zou in de ogen van het kabinet evident een stap in de verkeerde richting zijn. Zaken die raken aan migratie en burgerschap vallen onder andere onder het «fundamentals» cluster van het EU toetredingsproces van kandidaat-lidstaten. Negatieve ontwikkelingen op dit onderwerp kunnen de EU toetreding van kandidaat-lidstaten afremmen. Volledige aansluiting bij het EU visumbeleid is uiteindelijk een voorwaarde voor toetreding van een kandidaat-lidstaat.
Het kabinet spreekt Servië in bilaterale contacten aan op stappen die haaks staan op de EU-ambitie van het land. Zo ook op deze wet. In Europees verband spoort het kabinet de Commissie en andere Europese lidstaten aan dit ook doen. Daarnaast is tijdens de JBZ-Raad van 9 en 10 maart door EU lidstaten overeenstemming bereikt over de noodzaak om tot een herziening van criteria voor visumvrijstelling en de criteria voor opschorting te komen, en is er brede steun voor een verbeterde monitoring van visumvrije landen. Nederland zet zich in om de effectiviteit van het visum noodremmechanisme te vergroten.
Op welke manieren wordt er op bilateraal en op EU-niveau gesproken met de Servische regering om een nieuwe lijn te kiezen in haar relatie met Rusland?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe wordt de druk vergroot op Servië om sancties gezamenlijk met de EU tegen Rusland in te voeren?
Servië wordt zowel bilateraal, als in EU verband aangesproken op de noodzaak om zich gradueel aan te sluiten bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en daarmee ook het overnemen van EU sancties. Ook verwacht het kabinet dat Servië mogelijke omzeiling van sancties niet faciliteert. Op 11 mei bracht sanctiegezant van de EU, David O’Sullivan, tijdens een bezoek aan Belgrado dezelfde boodschap over aan de Servische president, premier en Minister van Buitenlandse Zaken.
Wordt er al toegewerkt naar een verbod op directe vluchten tussen Belgrado en Moskou?
EU-sancties verbieden geen vluchten van en naar Rusland van nationale luchtvaartmaatschappijen. De EU heeft Russische maatschappijen verbannen uit het luchtruim. Als tegenmaatregel heeft Rusland EU maatschappijen geweerd. Mocht Servië sancties invoeren, dan zal Air Serbia waarschijnlijk ook geweerd worden uit het Russische luchtruim. Servië heeft geen sancties ingevoerd tegen Rusland. Het kabinet blijft er bilateraal op aandringen dat Servië de sancties overneemt.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van motie van Wijngaarden c.s.2 waarin wordt opgeroepen om consequenties te verbinden aan het gebrekkige afstemmingspercentage van kandidaat-lidstaten met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU?
N.a.v. de motie van de heer Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2565) heeft het kabinet de Commissie verzocht om met voorstellen te komen op basis waarvan er consequenties binnen het uitbreidingsproces verbonden kunnen worden aan gebrekkige aansluiting bij het GBVB. N.a.v. de motie heb ik hier ook toe opgeroepen tijdens de Raad Algemene Zaken van 13 december 20223. In gesprekken geeft de Commissie aan extra aandacht te zullen besteden aan GBVB-aansluiting van kandidaat-lidstaten. Het kabinet zal hier dit najaar in haar kabinetsappreciatie over het jaarlijkse uitbreidingspakket van de Commissie bij stil staan.
Het bericht ‘Gezonde leefomgeving als grondrecht’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gezonde leefomgeving als grondrecht»?1
Ja.
Wat is er besproken tijdens de tijdens de Raad van Europa (RvE) top in Reykjavik ten aanzien van toevoeging van het recht op een gezonde leefomgeving aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Kunt u hierbij ook ingaan op wat er tijdens de relevante werkgroep aan de orde is gekomen, naast de slotconclusie van de top zelf?
Tijdens de Top van regeringsleiders en staatshoofden van de RvE op 16-17 mei 2023 in Reykjavik is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken, gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig de AVVN Resolutie 76/300. In de verklaring wordt de RvE aangemoedigd een intergouvernementeel comité (Reykjavik Committee) ter coördinatie van alle werkzaamheden ten aanzien van milieu en mensenrechten op te zetten. Ook worden staten aangemoedigd het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in hun nationale rechtsordes te erkennen.
De werkgroepCDDH Drafting Group on Human Rights and Environment(CDDH-ENV) onderzoekt de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Het onderzoek omvat een variëteit aan instrumenten, waaronder een aanbeveling, een protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en/of bij het Europees Sociaal Handvest (ESH), of een eigenstandig verdrag onder de RvE.
Wat was de inzet en inbreng van Nederland in de relevante werkgroep?
Nederland neemt actief deel aan deze werkgroep en de bijbehorende verkenning. Echter, pas wanneer de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering, in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren.
Hoe verhoudt zich het antwoord op vraag 11 («pas wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht, kan het kabinet een goed geïnformeerd standpunt formuleren») zich tot het antwoord op vraag 29 («in lijn daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband») van het schriftelijk overleg over de kabinetsinzet tijdens de top in Reykjavik?2
Nederland heeft in de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vóór resoluties gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In overeenstemming daarmee kan het kabinet zich vinden in een erkenning van dit recht in RvE-verband. Waar het de verankering van dit recht in een nader instrument betreft, kan het kabinet pas een goed geïnformeerd standpunt innemen wanneer noodzaak en haalbaarheid in kaart zijn gebracht.
Is het kabinet wel of geen voorstander van additionele stappen via de Raad van Europa om afspraken te maken over duurzaamheid en de leefomgeving?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe ziet het tijdpad eruit van eventuele vervolgstappen in RvE-verband?
Het Comité van Ministers (CM) zal relevante werk- en rapporteurgroepen betrekken bij de opvolging van de uitkomsten van de Top. De werkgroep CDDH-ENV doet onderzoek naar de noodzaak en haalbaarheid van een nader instrument op het gebied van mensenrechten en milieu, waaronder klimaatverandering. Dit onderzoek zal moeten leiden tot een rapport met een conclusie over het onderzoek. De werkgroep is voornemens het rapport met conclusies in 2024 af te ronden. Deze conclusies zullen volgens de gebruikelijke procedures uiteindelijk worden voorgelegd aan het CM van de RvE ter besluitvorming. De wijze van opvolging van de conclusies is uiteraard afhankelijk van de inhoud van de conclusies zelf.
Is het kabinet het ermee eens dat eventuele additionele juridisch afdwingbare stappen rondom klimaat- en milieubeleid weinig toevoegen aan de doelen die er al in internationaal verband zijn afgesproken, en vooral verder procederen en juridisering uitlokken terwijl het juist nodig is praktische stappen in de uitvoering te zetten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u het risico van politisering van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) indien dit Hof klimaat- en milieubeleid tegen lidstaten zou wijzen, waarin het Hof nu nog op basis van de huidige tekst van het EVRM vasthoudt aan de beoordelingsmarge (margin of appreciation) van lidstaten van de RvE?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op potentiële toekomstige uitspraken van het EHRM. Het EHRM oordeelt per zaak en heeft op grond van artikel 19 EVRM de bevoegdheid het EVRM uit te leggen. Het kabinet erkent en steunt de belangrijke rol die de EHRM speelt in de waarborging van mensenrechten, democratie en rechtstaat, die door haar uitspraken en beslissingen erop toeziet dat de lidstaten het EVRM naleven. Of het EHRM de bevoegdheid zou moeten krijgen om te oordelen over een eigenstandig recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, wordt onderzocht in de CDDH-ENV, waarvoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Erkent het kabinet het risico dat bovenstaande ook doelen verder uit zicht kan brengen, bijvoorbeeld omdat stappen die nodig zijn voor verduurzaming, zoals winning van benodigde grondstoffen in Europa zelf of vergunningverlening voor de bouw van installaties voor de opwekking van duurzame energie, belemmerd kunnen worden door nieuwe juridische procedures?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Erkent het kabinet het risico dat toevoegingen aan het EVRM over klimaat- en milieubeleid veel extra competentievragen opleveren tussen het EHRM en het Europees Hof van Justitie, aangezien hetzelfde Hof vanwege vergelijkbare redenen al de toetreding van de EU tot het EVRM in 2014 torpedeerde met het uitbrengen van het advies 2/13?3
Het kabinet ziet vooralsnog niet een risico ten aanzien van een dergelijke toevoeging aan het EVRM in het kader van toetreding van de EU tot het EVRM. Deze vraag lijkt te refereren aan het GBVB-bezwaar van het EU-Hof in Advies 2/13. Vanwege de beperking in de EU-Verdragen ten aanzien van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) vond het EU-Hof het kortgezegd problematisch dat het EHRM – na toetreding van de EU tot het EVRM – rechtsmacht zou krijgen over GBVB-handelingen indien het EU-Hof daarover geen rechtsmacht heeft. Omdat de EU-Verdragen geen dergelijke beperking van de rechtsmacht van het EU-Hof op het terrein van klimaat- en milieubeleid kennen, is dit bezwaar niet van toepassing op een dergelijke toevoeging aan het EVRM.
De Engbertsdijksvenen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel ««Onvoorstelbare» actie van Staatsbosbeheer leidt tot woede in Kloosterhaar: «Dit valt niet uit te leggen»»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom Staatsbosbeheer ervoor kiest om het leemdepot in het natuurgebied zelf (in moerasgebied) aan te leggen?
Van Staatsbosbeheer begrijp ik dat het leem nodig is voor natuurherstelwerkzaamheden in het betrokken natuurgebied. Na een grondige analyse van de mogelijke depotlocaties is deze locatie als best beschikbare locatie aangewezen. De gemeente Twenterand heeft omgevingsvergunningen verleend voor het depot. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunningen is tevens door een extern onderzoeks- en adviesbureau een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarbij onder andere is gelet op de vereisten vanuit de ruimtelijke ordening en op de effecten op flora en fauna. Ook veiligheid, overlast voor de omgeving en bereikbaarheid zijn afgewogen. Ik ben mij bewust van het feit dat de activiteiten van Staatsbosbeheer het herstel van dit beschermde natuurgebied tot doel hadden. Dat Staatsbosbeheer, samen met provincie en gemeente, bezig is om de natuur in het gebied te herstellen ondersteun ik. Tegelijkertijd vraag ik mij af of met betrekking tot het leemdepot ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Dit heb ik bij Staatsbosbeheer aangekaart en Staatsbosbeheer heeft, in overleg met provincie Overijssel, besloten diepgaand onderzoek te gaan doen naar de ontstane situatie van het leemdepot in de Engbertsdijksvenen. Dit onderzoek gaat door een onafhankelijk extern onderzoeksbureau zorgvuldig worden uitgevoerd en moet gaan valideren wat er precies gebeurd is. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek ga ik vervolgens het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Heeft Staatsbosbeheer voorafgaand aan de storting van leem in beeld gebracht welke flora en fauna op die plek aanwezig waren?
In de hiervoor genoemde ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunningaanvraag is aandacht besteed aan het aspect flora en fauna en is toentertijd geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik van het tijdelijke gronddepot past binnen de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de bescherming van flora en fauna.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat dit stukje Natura 2000-gebied niet zo bijzonder en kwetsbaar is dat het beschermd moe(s)t worden? Zo ja, wat zegt dit dan over de rest van het Natura 2000-gebied?
Nee, die conclusie valt hier niet uit te trekken. Natura 2000-gebieden zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming.
Bent u ermee bekend dat de Engbertsdijksvenen overbelast zijn door stikstofuitstoot?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, ondanks deze overbelasting, toestemming wordt verleend aan Staatsbosbeheer om extra stikstof uit te stoten?
Het leem is nodig voor natuurherstelmaatregelen die noodzakelijk zijn om de aanwezige habitats in stand te houden. Uitvoering van natuurherstel is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Om die reden waren de activiteiten in kwestie mogelijk. Op basis van wat ik nu heb gelezen over deze kwestie, vraag ik mij wel af of hier ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Als gezegd ga ik daarover, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Waarop is de vergunningverlening voor de stikstofuitstoot van de machines, die worden gebruikt voor transport en aanleg van het leemdepot, gebaseerd?
Voor het depot zijn omgevingsvergunningen nodig. Deze zijn verleend door de gemeente Twenterand. Het leem is bedoeld voor natuurherstelmaatregelen en die vallen onder de vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Zie over het gebruik van die vrijstelling ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Hoe kan Staatsbosbeheer het behoud en herstel van de natuur in dit moerasgebied waarborgen?
Staatbosbeheer beheert het gebied in overeenstemming met de instandhoudingsdoelen waarvoor het gebied is aangewezen en voert samen met de provincie Overijssel natuurherstelwerkzaamheden uit om de natuur in de Engbertsdijksvenen te behouden en te herstellen. Door middel van monitoring wordt gevolgd of er sprake is van behoud en ook of verbetering optreedt. Er is een natuurdoelanalyse opgesteld voor het gebied waarin de huidige staat van de natuur staat beschreven. In de Engbertsdijksvenen zijn om verschillende redenen nog beperkt maatregelen uitgevoerd. Het Natura 2000-beheerplan Engbertsdijksvenen bevat de maatregelen die zullen worden uitgevoerd en tot behoud en herstel van de natuur moeten leiden.
Kan Staatsbosbeheer garanderen dat het gebied waar het depot is aangelegd weer in originele staat wordt achtergelaten en zo ja, wanneer?
Ja, Staatsbosbeheer heeft mij verzekerd dat dit zal gebeuren wanneer het leem gebruikt is voor de natuurherstelwerkzaamheden. Na afronding van de natuurherstelwerkzaamheden wordt het depot ontmanteld en het stuk land weer in originele staat achtergelaten. De verwachting is dat de werkzaamheden eind 2026 afgerond zullen zijn, waarna de oude situatie wordt hersteld.
Wie heeft de ophoging van het gebied tijdens het broedseizoen toegestaan en waarom?
Het depot is ingericht in 2018 en sindsdien zijn er in fasen verschillende partijen leem in het depot gereden. Dit is niet tijdens het broedseizoen gebeurd. Wel heeft de afwerking van het depot tijdens het broedseizoen plaatsgevonden in verband met de vele regenval die voor het broedseizoen heeft plaatsgevonden waardoor het vanuit veiligheidsredenen en draagkracht van de grond niet mogelijk was om deze werkzaamheden eerder uit te voeren. Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van nesten op het depot. Die waren niet aanwezig en zijn dan ook niet verstoord tijdens deze werkzaamheden, zo heeft Staatsbosbeheer mij verzekerd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat Staatsbosbeheer niet heeft gemerkt dat er ook vervuild puin werd gestort?
Het puin dat is gestort bestaat uit gerecycled materiaal. Volgens de daarvoor geldende wettelijke normen mag daarin een laag percentage niet-steenachtige materialen bijgemengd zijn (1%). Vooralsnog bestaat er geen aanwijzing dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen, Staatsbosbeheer hanteert een norm van 0,1% en is dus strenger dan de wettelijke norm. Aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek moet (opnieuw) blijken dat er geen aanwijzing bestaat dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen.
Hoe wordt de kwaliteit van de aangeleverde gronden gecontroleerd?
Alle geleverde partijen grond zijn getoetst conform het Besluit Bodemkwaliteit en voldoen aan de achtergrondwaarde.
Heeft Staatsbosbeheer inzichtelijk gemaakt wat dit project betekent voor de flora en fauna in de Engbertsevenen op de korte en lange termijn?
Ja, voor het natuurherstel is een inrichtingsplan opgesteld, zijn hydrologische onderzoeken uitgevoerd en is tevens een ecologische analyse gedaan.
Hoe gaat Staatsbosbeheer in de toekomst dit soort schade voorkomen?
De schade waarnaar in het artikel wordt verwezen is het uitspoelen van leem in de Friese Koelen. Een deel van het leem heeft onbedoeld weg kunnen spoelen door langdurige regenval en het ontbreken van voldoende voorzorgsmaatregelen om regenwater af te voeren. Omdat leem in de Friese Koelen is gespoeld, is het oppervlaktewater vertroebeld. Om dit in de toekomst te voorkomen zijn de volgende maatregelen getroffen: a) er zijn sloten gegraven rondom de plaats waar het leem is opgeslagen zodat eventuele uitspoeling in de sloot komt en niet in de Friese Koelen (de sloot kan eenvoudig worden schoongemaakt) en b) de vorm van de opslagplaats is aangepast, waardoor water alleen nog afstroomt via de gegraven sloot. Als gezegd wil ik, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, in gesprek met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer, onder meer om afspraken te maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Wordt er naast de positieve invloed van het opbrengen van deze grond ook rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen en zo ja, welke?
Eventuele negatieve gevolgen zijn er naar verwachting niet. Er worden kades hersteld als hydrologische herstelmaatregelen. Het leem wordt gebruikt voor de binnenzijde van de nieuwe kades, om daarmee hun waterdoorlatendheid tot een minimum te beperken. Tevens worden de diepe sloten met dit leem gedempt om hiermee de wegzijging naar de ondergrond te voorkomen.
Zijn er nog meer vergelijkbare projecten gepland en zo ja welke, waar en wanneer?
Ja, in de hoogveengebieden Bargerveen en Fochteloërveen zijn of worden vergelijkbare werkzaamheden uitgevoerd. Zo nodig zal ik op basis van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, afspraken maken met Staatsbosbeheer en de betrokken provincie en gemeente om vergelijkbare situaties in deze gebieden te voorkomen.
Zijn de gevolgen van de aanleg van dit depot meegenomen in de natuurdoelanalyse van het betreffende gebied?
De natuurdoelanalyse gaat over de stand van de natuur. De aanleg van dit depot is hierop niet van invloed.
Het nieuws dat een onterecht veroordeelde man opnieuw achter de tralies is beland mede door toedoen van de Nederlandse overheid |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerder vragen die ik heb gesteld over een man die 2,5 jaar onterecht in een cel heeft gezeten waarbij ook het gerechtshof oordeelde dat er sprake was van machtsmisbruik van de Nederlandse overheid?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden waarin u erkende dat de Nederlandse Staat onrechtmatig heeft gehandeld en waarin u ook de gang van zaken betreurde?2
Ja.
Kunt u in dit licht ingaan op het nieuws van de Volkskrant waaruit blijkt dat deze man nu in Spanje is opgepakt voor datgene waarvoor hij in Nederland gratie had verkregen?3
Ik heb kennisgenomen van het nieuwsbericht. Ik ga niet in op individuele zaken.
In het algemeen wordt over een behandelbaar gratieverzoek advies gevraagd aan de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd en, bij uitspraken van een meervoudige kamer, ook aan het Openbaar Ministerie. Ook kunnen inlichtingen worden ingewonnen bij andere relevante partijen. Op basis van alle informatie wordt het gratieverzoek vervolgens beoordeeld, waarbij het advies van de rechter in beginsel leidend is. Een gratieverzoek kan worden afgewezen en toegewezen, waarbij ook kan worden beslist dat gratie wordt verleend onder voorwaarden (bijvoorbeeld niet recidiveren). Ook kan, alvorens een beslissing te nemen op het gratieverzoek, de veroordeelde in de gelegenheid worden gesteld om een werkstraf te verrichten.
Kunt u specifiek ingaan op de analyse van de Volkskrant dat Nederland hier een negatieve rol in heeft gespeeld omdat Nederland cruciale informatie achterwege heeft gelaten richting de Franse autoriteiten wat mede heeft geleid tot deze arrestatie?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat het betreffende land wordt geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een in dat land opgelegde straf in Nederland. In dat kader wordt het land in kwestie in het bijzonder geïnformeerd over de periode die een veroordeelde in Nederland in detentie heeft ondergaan en de reden(en) voor het beëindigen van de tenuitvoerlegging. In het geval een buitenlandse straf in Nederland niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, kan het betreffende land beslissen de straf verder ten uitvoer te leggen.
Hoe is het mogelijk dat er door de Nederlandse autoriteiten niet is doorgegeven dat de man in kwestie al een gratieverzoek had gekregen waardoor er geen straf meer was om uit te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat zo’n kapitale fout normaal al niet zou moeten gebeuren, maar al helemaal verwerpelijk is in deze casus aangezien deze man al eerder ten onrechte een straf heeft moeten uitzitten van 2,5 jaar?
Het is zeer ingrijpend als iemand ten onrechte heeft vastgezeten. Daarbij betreur ik ten zeerste de gang van zaken die tot het oordeel van het gerechtshof Den Haag hebben geleid. In die eerdere procedure heeft de Nederlandse staat erkend dat ze onrechtmatig heeft gehandeld door betrokkene aan een tweede procedure van strafoverdracht te onderwerpen. Zoals hierboven aangegeven kan ik uit het oogpunt van privacy niet nader ingaan op individuele zaken.
Kunt u zich de verbijstering van de advocaten van de man in kwestie voorstellen dat er opnieuw zo’n grote fout wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze man zo snel mogelijk vrij te laten komen uit Spanje?
Ik kan u hierover geen gedetailleerde informatie verschaffen zonder in te gaan op de bijzonderheden van de individuele casus.
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is.
Bent u bereid zo snel als mogelijk de Franse en Spaanse autoriteiten te voorzien van de juiste informatie en de wens deze man vrij te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om deze man te compenseren voor het onrecht dat hem wederom door toedoen van de Nederlandse overheid is aangedaan?
In het algemeen geldt dat buitenlandse autoriteiten verder worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf in Nederland als dat nodig is. Indien blijkt dat in deze zaak niet adequaat is gehandeld, dan zal op dat moment naar bevind van zaken worden gehandeld.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Het bericht 'Afgevinkt en uitgezet' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afgevinkt en uitgezet»?1
Ja.
Wat zijn de redenen om een commercieel bedrijf in te schakelen om de medische keuring van asielzoekers uit te voeren?
Het medisch advies horen en beslissen is meer dan 10 jaar geleden geïntroduceerd in het kader van het Programma Invoering Verbeterde Asielprocedure (PIVA). Destijds werd geconstateerd dat het belang van een vroege onderkenning van eventuele medische problematiek die bij de asielprocedure een rol zou kunnen spelen, geborgd kon worden door daar medische deskundigheid op in te zetten. Het was geen optie om de uitvoering van het medisch advies binnen de IND te organiseren. Daarop is besloten dat middels een aanbesteding een externe onafhankelijke partij zou worden gezocht om het medisch advies in opdracht van de IND uit te voeren.
Welke eisen heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de aanbesteding gesteld? Op welke manier wordt gewaarborgd dat zowel MediFirst als de IND zich aan de eisen houden?
De eisen die de IND stelt aan de uitvoering van het medisch advies horen en beslissen zijn neergelegd in een programma van eisen (onderdeel van de Europese Aanbestedingsdocumenten). Het meest recente programma van eisen is opgesteld met het oog op een in 2020 gestarte nieuwe aanbesteding van het medisch advies horen en beslissen (Medische Advisering Horen en Beslissen t.b.v. asielprocedure – Documenten – TenderNed).
De (kwaliteit van de) uitvoering van de overeenkomst is onderdeel van de managementgesprekken tussen IND als opdrachtgever en de opdrachtnemer.
Het medische advies horen en beslissen is een deskundigenadvies. De IND moet zich er dan ook van vergewissen dat een afgegeven medisch advies horen en beslissen naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
Hoor- en beslismedewerkers van de IND beoordelen in iedere zaak of het medische advies horen en beslissen dat ten aanzien van de individuele asielzoeker is ontvangen, begrijpelijk en goed toepasbaar is. Voor medewerkers is er de mogelijkheid om aan MediFirst vragen te stellen over een uitgebracht advies, in de praktijk gebeurt dit ook. Indien medewerkers, bijvoorbeeld op basis van nieuwe overgelegde medische stukken of eigen waarneming in een gehoor, twijfelen over de vraag of een asielzoeker kan worden gehoord en of daarbij rekening moet worden gehouden met zekere beperkingen, terwijl uit het medisch advies blijkt dat dat in beginsel mogelijk is, kan MediFirst opnieuw om advies worden gevraagd. Ook dat gebeurt in de praktijk.
Klopt het dat MediFirst vrijwel nooit adviseert dat iemand niet in staat is gehoord te worden? En klopt het dat MediFirst vaak nalaat te adviseren op welke manier de IND asielzoekers het beste zou kunnen horen?
De IND beschikt niet over cijfers over de inhoud van uitgebrachte medische adviezen horen en beslissen. Er kan dus niet worden aangegeven hoe vaak het voorkomt dat een advies luidt dat iemand tijdelijk of definitief niet in staat is om te worden gehoord. De IND is echter wel degelijk bekend met dergelijke adviezen. In de IND-werkinstructie 2021/12 (Medische problematiek en horen en beslissen in de Asielprocedure) is om die reden ook beschreven hoe medewerkers van de IND moeten omgaan met zaken waarin de asielzoeker (blijvend) niet gehoord kan worden wegens psychische problematiek.
Overigens is, zoals ook toegelicht in genoemde werkinstructie, uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord. Alleen ernstige tot zeer ernstige medische beperkingen zullen leiden tot het advies om (voorlopig) niet te horen.
In zijn algemeenheid geldt dat het medisch advies de IND-medewerkers handvatten geeft om op zorgvuldige wijze te kunnen horen. In het advies worden bijvoorbeeld omstandigheden genoemd die van invloed kunnen zijn op het gehoor. Het is vervolgens aan de IND-medewerker om hier toepassing aan te geven bijvoorbeeld door het houden van (extra) pauzes, verdere uitleg of een bepaalde manier van vragen stellen. Overigens volgen hoormedewerkers van de IND verplicht de door EUAA ontwikkelde training Interviewing Vulnerable Persons. En daarnaast is er voor hen de mogelijkheid de training Trauma-sensitief horen en beslissen te volgen. Hiermee zijn medewerkers in staat op zorgvuldige wijze asielzoekers met psychische problematiek te horen.
Klopt het dat MediFirst het medisch onderzoek voornamelijk door verpleegkundigen zonder aanvullende relevante opleiding en/of expertise laat verrichten?
In de aanbestedingsdocumenten is opgenomen dat de opdrachtnemer en het in te zetten gekwalificeerd medisch deskundig personeel (artsen en verpleegkundigen) kennis hebben van de medische problematiek van asielzoekers of bereid zijn zich daar in te verdiepen, en proactief van deze kennis en ontwikkelingen op de hoogte blijven.
Ook is opgenomen dat iedere in te zetten medewerker (gekwalificeerd medisch deskundig personeel) kennis dient te blijven vergaren over de context waarbinnen de advisering plaats vindt, zoals de toepassing van de relevante wet- en regelgeving op het gebied van asiel. Hiertoe is het bijwonen van enkele gehoren met asielzoekers van belang.
Nieuwe verpleegkundigen worden begeleid/getraind door ervaren medewerkers en lopen in de eerste weken mee. Tevens belegt MediFirst maandelijks een vergadering met verpleegkundigen en artsen.
Overigens heeft de IND sinds de invoering van het medisch advies horen en beslissen gebruik gemaakt van de diensten van slechts twee aanbieders. Het komt ook voor dat medewerkers en daarmee de ervaring en expertise meegaan van de oude naar de nieuwe aanbieder.
Erkent u dat de IND moet kunnen bouwen op een gedegen medisch advies met instructies om het gehoor op een goede manier in te richten? Zo ja, hoe rijmt u dit met de bevindingen dat een verpleegkundige zonder geschikte expertise het medisch onderzoek afneemt en dat MediFirst niet meer naar littekens vraagt?
Ik ben vanzelfsprekend met u van mening dat de IND moet kunnen bouwen op een gedegen medisch advies horen en beslissen, ook omdat hier niet de expertise ligt van de hoor- en beslismedewerker. MediFirst is gehouden aan de kwalificaties zoals die zijn opgenomen in het hiervoor genoemde programma van eisen. De stelling dat een verpleegkundige zonder geschikte expertise het medisch onderzoek afneemt, doet wat mij betreft geen recht aan het medisch advies horen en beslissen. De verpleegkundige stelt het medisch advies zo nodig na ruggenspraak met de arts op. De arts kan ook een eigen vervolgonderzoek noodzakelijk achten. De arts heeft altijd de eindverantwoordelijkheid voor het medisch advies. Ik ben dan ook van mening dat het medisch advies horen en beslissen op zorgvuldige wijze wordt uitgevoerd.
Ten aanzien van het vragen naar het bestaan van littekens is het niet MediFirst, maar de IND zelf die heeft aangegeven dat daar in het gesprek dat leidt tot een medisch advies horen en beslissen niet naar behoeft te worden gevraagd. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het medisch onderzoek altijd gericht is geweest op een beoordeling van het vermogen te verklaren en niet op het vaststellen van littekens. Zo is in de Memorie van Antwoord (vergaderjaar 2009–2010, 31 994, C) aangegeven dat «Daar waar de asielzoeker zelf spontaan aandraagt dat zijn medische problematiek direct verband heeft met zijn asielrelaas (bijvoorbeeld doordat hij littekens laat zien) zal dit worden genoteerd in zijn medisch dossier en kan de vreemdeling worden gemeld dat hij dit met zijn rechtsbijstandverlener moet bespreken.»
MediFirst noteert littekens slechts in het medisch advies horen en beslissen wanneer de asielzoeker daar uit eigen beweging over verklaart. Uitzondering is de situatie wanneer littekens beperkend zijn voor het al dan niet horen.
Taak van MediFirst is om na te gaan of er indicaties zijn dat iemand niet kan worden gehoord of dat er omstandigheden zijn waarmee bij het horen en beslissen rekening moet worden gehouden.
Het is de taak van de hoormedewerker van de IND om na te gaan of een vreemdeling slachtoffer is geweest van geweld. Naar aanleiding van verklaringen daarover kan de hoormedewerker de vraag stellen of sprake is van littekens en klachten die daarmee in verband staan.
Als de IND van oordeel is dat verder onderzoek hiernaar relevant is voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag wordt ingewilligd of afgewezen, wordt de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek aangeboden. Dit zal dan worden uitgevoerd door het NFI en/of NIFP.
Bent u bereid om MediFirst te dwingen onderzoek te doen naar littekens als gevolg van martelingen of andere traumatische gebeurtenissen? Zo niet, wat is hiervoor de reden?
Zoals hiervoor aangegeven is het medisch onderzoek nimmer gericht geweest op het vaststellen van littekens en heeft de IND MediFirst in lijn met deze oorspronkelijke opzet medegedeeld dat deze niet actief hoeft te laten vragen naar littekens. Ik zie geen aanleiding de IND te vragen hierop terug te komen.
Op welke wijze wordt bij medische onderzoeken specifieke expertise ingebracht op het gebied van slachtoffers van seksueel geweld, de mate waarin zij gehoord kunnen worden en de maatregelen die nodig zijn om revictimisatie te voorkomen?
Verpleegkundigen en artsen van MediFirst zien elke dag veel vreemdelingen van verschillende nationaliteiten met allen een andere achtergrond en een eigen verhaal. Beperkingen ten aanzien van het kunnen horen, kunnen te maken hebben met ondervonden seksueel geweld maar ook met andere vormen van geweld of situaties die zijn meegemaakt. Het is aan MediFirst om aan te geven op wat voor manier daar rekening mee gehouden kan worden tijdens het nader gehoor in de asielprocedure.
MediFirst kan tijdens het onderzoek bovendien vaststellen dat een asielzoeker moet worden doorverwezen naar een behandelaar. Dat zal de adviseur (mondeling) mededelen aan de asielzoeker, maar tevens opnemen in het medisch advies. Als doorverwijzing naar curatieve zorg noodzakelijk is, dan stemt de verpleegkundige, na overleg met de adviserend arts, dat af met het Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA).
Op welke wijze hebben asielaanvragers toegang tot medische en andere ondersteunende diensten, zodat zij hun aanvraag kunnen onderbouwen en bewijs kunnen leveren voor hun traumatische ervaringen?
De IND biedt, als dat voor de beoordeling van de asielaanvraag relevant wordt geacht, aan de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek aan naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant acht, kan de asielzoeker op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek laten uitvoeren en in de asielprocedure inbrengen. Dit onderzoek wordt dan vanzelfsprekend in de beoordeling betrokken.
Het staat asielzoekers daarnaast natuurlijk vrij ieder ander medisch document ter staving van het asielrelaas en/of medische problematiek in de asielprocedure in te brengen.
Klopt het dat de werkwijze van MediFirst onder geen enkele vorm van toezicht valt? Zo ja, bent u bereid om een toezichtsorgaan in te stellen?
Alle voor MediFirst werkzame verpleegkundigen en artsen zijn BIG-geregistreerd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is verantwoordelijk voor het toezicht op het werkveld van MediFirst.
Daarnaast vallen de werkzaamheden onder het medisch tuchtrecht. Dit betekent ook dat het medisch advies horen en beslissen, weerwoorden en andere handelingen binnen de dienstverlening moeten voldoen aan de criteria die het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg stelt aan de kwaliteit van deze werkzaamheden, ook ten behoeve van de rechtsgang bij tuchtklachten.
Indien een asielzoeker niet tevreden is over de werkzaamheden van een specifieke verpleegkundige of arts, kan hiervoor een tuchtzaak opgestart worden. De IGJ kan hier ook toe besluiten.
Ik acht het niet nodig aanvullend hierop verder toezicht in te stellen.
Geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Jeugdzorgmedewerkers elke dag bedreigd: «Meer bezig met temperen agressie dan werk»1, 2, van de Telegraaf (16/05/23)?
Ja.
Kunt u analyseren waarom steeds meer ouders zich agressief/gewelddadig gedragen richting jeugdzorgmedewerkers en wat de rol van de problematiek in het systeem van de jeugdzorg daarbij is?
Het is een algemene tendens dat de maatschappij verhardt en onbegrip vaker omslaat naar agressie tegen mensen met een publieke taak. Agressief gedrag tegen mensen die in dienst van de samenleving werken – hier vallen ook hulpverleners in de jeugdzorg onder – is te allen tijde onacceptabel. Het blijft zorgwekkend dat in toenemende mate een deel van de jeugdzorgmedewerkers toch te maken krijgt met agressie, ongewenst gedrag of bedreigingen tijdens het werk. Het is van belang dat jeugdigen en gezinnen die hulp of zorg nodig hebben, deze ook krijgen. Ik begrijp goed dat ouders boos en gefrustreerd zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie met hun kind daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd zet ik in op betere beschikbaarheid en kwaliteit van passende zorg en ondersteuning.
Wat is de huidige procedure om hulp te krijgen voor hulpverleners die bedreigd worden en weten zij deze weg altijd goed te bewandelen? Kunnen alle jeugdzorgmedewerkers die hulp nodig hebben deze ook krijgen?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Werkgevers zijn hiervoor primair verantwoordelijk. Zij zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ook nemen werkgevers zelf diverse maatregelen om hun medewerkers te beschermen, op het gebied van preventie, repressie en nazorg.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers er (permanent) uitvallen als gevolg van agressie en/of geweld in de werksituatie? Heeft u hierover cijfers en zo niet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Het is mij niet bekend hoeveel jeugdzorgmedewerkers uitvallen als gevolg van agressie tijdens de werksituatie. Als werknemers verzuimen, wordt de aard en de oorzaak van het verzuim niet geregistreerd. Het gaat hierbij namelijk om persoonsgevoelige informatie die niet gedeeld hoeft te worden met de werkgever. Het is om die reden dan ook niet mogelijk om dit in kaart te brengen.
Er is wel informatie beschikbaar uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) periodiek uitvoert in samenwerking met het Ministerie van SZW. In deze enquête wordt respondenten die aangeven in de laatste 12 maanden verzuimd te hebben, gevraagd wat de achtergrond was van het meest recente verzuimgeval. Eind 2022 is deze enquête uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat 0,1% van de werknemers in de zorg in de afgelopen 12 maanden heeft verzuimd als gevolg van werk gerelateerde redenen met als reden ruzie, conflict of grensoverschrijdend gedrag – door klant, patiënt, leerling of passagier.
Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan meldingen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden deze meldingen intern bij jeugdzorg opgepakt en op welke manier?
Als een werknemer een melding maakt van agressie bij zijn of haar werkgever, is het aan de werkgever om voor goede nazorg te zorgen. De wijze waarop een werkgever die nazorg biedt, kan verschillen.
Ik vind het van groot belang dat een melding of aangifte wordt gedaan bij de politie als sprake is van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. Er zijn signalen dat de bereidheid aangifte te doen er niet bij alle jeugdzorgprofessionals is. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) is voornemens om regionale bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en Openbaar Ministerie (OM) bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Aangezien de sector onlangs aangaf weliswaar blij te zijn met de werkdrukverlaging, maar wel te vrezen voor daardoor oplopende wachtlijsten, terwijl deze wachtlijsten juist worden aangewezen als (een van de) oorzaken van het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers, hoe gaat u dan ondervangen dat deze problematiek de komende tijd toeneemt? Heeft u een impactanalyse gemaakt van de oplopende wachtlijsten ten opzichte van het geweld tegen medewerkers?
Er is hierover geen impactanalyse gemaakt. Oorzaken van wachttijden kunnen regionaal verschillen en kunnen daarom ook verschillende oplossingen vergen. Het is aan de regio om instrumenten in te zetten wachttijden te laten afnemen, met als mogelijk effect (hoewel niet onderzocht) dat het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers afneemt.
Welke stappen gaat u ondernemen om het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers terug te dringen? Heeft u een plan van aanpak, of komt dit er op korte termijn?
Zoals hierboven aangegeven hebben werkgevers een belangrijke rol in de preventie van agressie en ongewenst gedrag en in de opvang en nazorg als er sprake is van geweld of agressie.
Wij geven sinds 2020 subsidie aan jeugdzorgwerkgevers- en werknemersorganisaties om o.a. een project uit te voeren dat is gericht op het aanpakken van agressie in de jeugdzorg. Via projecten van de Arbeidsmarktagenda jeugd werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen. De resultaten van de projecten worden breed gedeeld in de jeugdsector en werkgevers worden gefaciliteerd om de inzichten concreet toe te passen. Resultaat van het project «agressievrij werken» is een stappenplan dat inzicht biedt welke stappen doorlopen moeten worden door werkgevers om een integrale aanpak in hun organisatie te bestendigen.
Daarnaast ondersteunt de Minister voor LZS werkgevers in de zorg door het beschikbaar stellen van subsidiegelden voor het (door)ontwikkelen van branchegerichte aanpakken van agressie en ongewenst gedrag. Deze branchegerichte aanpak voor de jeugdzorg is nu in ontwikkeling en borduurt voort op de resultaten van het project «agressievrij werken» uit de Arbeidsmarktagenda jeugd. Ook wordt vanuit VWS de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels gemonitord. En een lerend netwerk wordt opgericht met de branches om kennis en ervaring uit te wisselen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen personeel met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast. De Minister voor LZS is voornemens om (regionale) bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Weet u of het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers zich concentreert binnen groepen met specifieke problematiek en/of hulpvragen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft u in kaart welke andere variabelen en/of factoren er spelen bij de ouders en kinderen die overgaan tot geweld? Ziet u binnen deze groep bijvoorbeeld veel echtscheidingsproblematiek, armoede of andere additionele problematiek die mede kan bijdragen aan de geweldsproblematiek? Indien u dit niet weet, kunt u dit dan in kaart brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit wel in kaart te brengen. Wij zetten ons gezamenlijk met de sector in om agressie tegen jeugdzorgmedewerkers over de hele linie terug te brengen.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers te maken krijgen met trauma’s en/of Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van geweld en agressie op het werk en wat hier de gevolgen van zijn?
Nee, dat is mij niet bekend.
Aangezien het toenemde geweld binnen de jeugdzorg al sinds 2019 op de kaart staat, kunt u concreet toelichten welke maatregelen er sindsdien zijn genomen om het geweld te laten afnemen en wat het effect is geweest van deze aanpak? Zijn er periodieke evaluaties geweest en zo ja, wat kwam daar uit?
Werkgevers in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn concreet aan de slag gegaan met een anti-agressiebeleid. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft anti-agressiebeleid ontwikkeld en er is een agressieprotocol ontwikkeld. Er zijn instrumenten beschikbaar gekomen, waaronder een handreiking voor het handelen van de medewerker zelf en er zijn trainingen ontwikkeld over hoe om te gaan met agressie. Ook zijn de maatregelen in gang gezet zoals hierboven zijn weergegeven in het antwoord op vraag 7.
De Minister voor LZS heeft begin 2021 onderzoek3 laten doen om in kaart te brengen waar agressie en ongewenst gedrag in de sector zorg en welzijn voorkomen en welke ondersteuningsbehoefte medewerkers hebben op dit gebied. Daarbij is ook specifiek naar de jeugdzorg gekeken.
Naast een plan van aanpak om het geweld terug te dringen voor de lange termijn, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid van jeugdzorgmedewerkers accuut wordt verbeterd? Welke concrete stappen gaat u daarvoor ondernemen?
Het terugdringen van agressie en geweld is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Cruciaal hierbij is een actieve rol van werkgevers. Agressie in de zorg is, evenals agressie in de maatschappij als geheel, een hardnekkig probleem dat om een lange adem vraagt. Er zijn vanuit het Rijk verschillende zaken in gang gezet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Kunt u reflecteren op het toenemende geweld onder/door jongeren in de maatschappij in het algemeen en de invloed die dat heeft op de jeugdzorg? Weet u bijvoorbeeld of de zogenaamde «aftuigvideo’s» die in toenemende mate worden gemaakt en verspreid invloed hebben op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg?
In het totaal aantal politieregistraties van verdachten van geweldsmisdrijven door 12–18-jarigen4, waarvan tot en met 2022 cijfers bekend zijn, is al jarenlang een afname te zien. De cijfers sluiten echter niet uit dat er op specifieke plaatsen in Nederland een beperkte toename van agressie zou kunnen zijn of dat de heftigheid groter kan zijn of dat (sociale) media hierin een (vertekenende) rol spelen. Cijfers over het bereik en de invloed van «aftuigvideo’s» op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg zijn mij niet bekend.
Kunt u analyseren wat de oorzaak is van het toenemende geweld onder/door jongeren in de samenleving en op welke manier gaat het kabinet dit aanpakken?
Uit een rapport uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit, volgt dat de jeugdcriminaliteit zich in sterke mate concentreert in een beperkt aantal buurten.5 In 2019 woont 14% van alle jeugdige verdachten in 1% van de buurten met de meeste jeugdige verdachten.6
Daarom investeren de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming structureel in de brede domeinoverstijgende preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het doel van de aanpak Preventie met Gezag is voorkomen dat kinderen en jongeren van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin doorgroeien, door met focus fors te investeren in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en de veiligheid en leefbaarheid onder druk staan. Preventie met Gezag is vorig jaar van start gegaan en inmiddels zijn 27 gemeenten (en 28 focusgebieden) in verschillende fases van ontwikkeling en implementatie betrokken bij de aanpak.
Hoe reflecteert u in retrospectief op uw uitspraak in het interview in het Algemeen Dagblad, dat ouders hun kinderen te snel zouden «problematiseren» en dat dat mede een oorzaak is van het vastlopen van de jeugdzorgsector?3 Denkt u niet dat ouders terecht boos en gefrustreerd zijn dat zij niet de hulp krijgen die zij nodig hebben, of daar zo lang op moeten wachten dat problematiek binnen gezinnen dusdanig escaleert dat zij geen uitweg meer zien en zichzelf daardoor soms niet meer in de hand hebben?
Het is wenselijk dat jeugdigen en gezinnen die echt jeugdhulp nodig hebben, ook tijdig passende hulp of zorg ontvangen. Ik begrijp dat ouders boos en gefrustreerd kunnen zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd en de aanpak wachttijden zet ik in op het tijdig bieden van passende zorg en ondersteuning.
In het interview met het AD heb ik aangegeven dat ik me zorgen maak over de signalen die ik van jongeren ontvang over hun welbevinden en de uitkomsten van onderzoeken die daarover verschijnen. Ik wil dat we als samenleving in gesprek gaan over opgroeien, opvoeden en het versterken van het normale leven. Er zijn allerlei omstandigheden en ontwikkelingen in onze samenleving die zorgen voor gevoelens van angst, stress, somberheid en eenzaamheid. Jeugdzorg is niet de oplossing voor alle problemen. Dat vraagt iets van ons als samenleving. Dat is de kern van mijn boodschap.
Welke mogelijke oplossingen en/of maatregelen heeft de sector zelf aangedragen voor het terugdringen van geweld tegen medewerkers en wat gaat u met die aanbevelingen doen?
Welke consequenties zitten er op dit moment voor ouders en kinderen aan het plegen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden er bijvoorbeeld mediation trajecten opgestart, of doet jeugdzorg aangifte van geweldsincidenten?
Zoals in het antwoord bij vraag 5 is aangegeven, vind ik het van groot belang dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van geweld tegen (jeugd)zorgmedewerkers. De Minister voor LZS wil de aangiftebereidheid van zorgmedewerkers stimuleren door het organiseren van regionale bijeenkomsten. Daarnaast is het belangrijk dat werkgevers bijvoorbeeld aangifte doen namens hun werknemers, of dat werkgevers hun werknemers ondersteunen bij het doen van aangifte als zij dat wensen. De Minister voor LZS heeft dit ook onder de aandacht gebracht tijdens het meest recente bestuurlijk overleg met de zorgpartijen op 31 mei 2023. Bij een volgend bestuurlijk overleg praat de Minister van LZS hierover door met partijen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen mensen met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast.
Krijgen jeugdzorgmedewerkers specifieke trainingen die gericht zijn op het omgaan met geweld op het werk en wat is daarvan het effect?
Jeugdzorgmedewerkers krijgen training en scholing om te zorgen dat zij voldoende zijn toegerust voor het belangrijke werk dat zij doen. Er is scholing beschikbaar en het is aan werknemers en werkgevers om hier gebruik van te maken.
Hoeveel geweldsincidenten binnen de jeugdzorg worden er jaarlijks gemeld en is dit een realistisch aantal, of blijven er veel incidenten onder de radar hangen? Op welke manier worden geweldsincidenten geregistreerd, welke criteria gelden hiervoor en hoe wordt dit gemonitord?
Uit navraag bij Jeugdzorg Nederland blijkt dat er niet collectief wordt bijgehouden hoeveel geweldsincidenten er binnen de jeugdzorg plaatsvinden, noch of er wel of geen aangifte wordt gedaan. Mogelijk wordt het aantal meldingen wel individueel per organisatie bijgehouden.
Wanneer een incident een vorm van agressie of geweld tegen werknemers met een Veilig Publieke Taak (VPT) betreft – waaronder medewerkers in de jeugdzorg – zijn de eerder genoemde Eenduidig Landelijke Afspraken van toepassing. Ter uitvoering van deze afspraken geeft de politie prioriteit aan deze aangiften. Uit afstemming met de politie blijkt dat zij het aantal geweldsincidenten binnen de jeugdzorg niet uit de politiesystemen kan halen. Het soort geweldsincident wordt geregistreerd onder een specifieke feitcode (bijvoorbeeld mishandeling) en deze feitcode wordt in het geval van een VPT-zaak handmatig voorzien van een VPT-label. Echter wordt daarbij niet altijd specifiek aangegeven welke beroepsgroep het betreft en daarmee wordt dit dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt. Overigens zou zelfs daarmee het beeld nog niet volledig zijn omdat er niet altijd een beroepsgroep in de aangifte wordt gedefinieerd of geregistreerd.
Kunt u een overzicht geven van geweldsincidenten binnen de jeugdzorg sinds 2019 en de aard en toedracht daarvan?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 is dit niet mogelijk.