Het PAX rapport betreffende foute investeringen van de ING en andere grote banken in de wapenindustrie |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport High risk arms trade and the financial sector van PAX?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van PAX.
Hoe oordeelt u over de conclusie in het rapport dat de vijftien grootste banken in Europa, waaronder ING Group, ter waarde van bijna 90 miljard euro financiële diensten hebben verleend aan producenten die wapens leveren aan landen waar een groot risico bestaat dat deze tegen burgers worden ingezet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse banken zoals ING dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Als transacties van een bedrijf waarin wordt belegd of waaraan een lening wordt verstrekt, niet aansluiten bij het beleid van de bank, dan behoort de bank haar invloed aan te wenden om de handelwijze van het betreffende bedrijf te veranderen. Als het bedrijf deze niet aanpast, is de beëindiging van de zakelijke relatie een uiterste middel voor de bank.
Voor de export van militaire goederen dienen bedrijven zoals Airbus en General Electric in het bezit te zijn van een geldige vergunning die verstrekt wordt door de daartoe bevoegde exportcontrole-autoriteiten. Indien een bedrijf in het bezit is van een geldige vergunning voor de export van militaire goederen, opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders. Datzelfde geldt dan voor investeringen van Nederlandse banken in de genoemde bedrijven voor activiteiten waarvoor een vergunning is verstrekt.
Het kabinet zet zich ervoor in dat er geen wapens worden geleverd die worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht in Jemen of elders in de wereld. Hierover zijn internationale afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van het Wapenhandelverdrag (ATT) en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Zowel het ATT als het Gemeenschappelijk Standpunt schrijven voor dat overheden vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen moeten weigeren wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor onwenselijke doeleinden zoals schendingen van mensenrechten en/of het humanitair oorlogsrecht, of een negatieve uitwerking hebben op conflicten. Het kabinet spreekt andere landen regelmatig aan op de noodzaak van een strikte naleving van deze afspraken. Nederland heeft dat ook gedaan naar aanleiding van het conflict in Jemen.
Deelt u de mening dat dit op gespannen voet staat met internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Banken maken hun eigen afweging of zij financiering verlenen aan de defensie-industrie, met inachtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zij behoren hierbij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De overheid houdt momenteel geen toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven. Partijen betrokken bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een Nederlands bedrijf kunnen een melding hiervan maken bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen.
Hoe kijkt u aan tegen de investeringen van ING Group in de wapenproducenten Airbus en General Electric, die beide bijvoorbeeld wapensystemen hebben geleverd aan Saudi-Arabië, dat verantwoordelijk is voor allerlei oorlogsmisdaden in Jemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken, dat aan de Kamer is toegezegd, inmiddels plaatsgevonden?2 Is in dit gesprek ook uw oordeel aan bod gekomen over investeringen in genoemde producenten en de verhouding tot internationale standaarden rond maatschappelijk verantwoord ondernemen?
In de brief aan uw Kamer van 7 april 2022 (Kamerstuk 26 485, nr. 395) heb ik aangegeven dat op 1 april 2020 Minister Kaag heeft gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en vertegenwoordigers van enkele banken. In dit gesprek heeft zij onder andere gewezen op het belang van gepaste zorgvuldigheid bij zakendoen met de defensiesector. De NVB heeft toegelicht hoe de banken dit aanpakken.
Vindt u het zelf voldoende dat ING en soortgelijke banken niet investeren in specifieke wapenleveranties, maar wel in de wapenproductie in algemene zin?3
Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie, het gewenste risicoprofiel en met welke klanten zij een (zakelijke) relatie aangaan of voortzetten. Dit geldt ook voor de afweging om niet te investeren in specifieke transacties of projecten van de defensie-industrie, maar wel zakelijke leningen te verstrekken aan bedrijven in de defensie-industrie. Het kabinet ziet ook het belang van een sterke defensie-industrie, bijvoorbeeld om staten in staat te stellen zich te verdedigen op basis van het VN handvest of andere legitieme veiligheidsbehoeften na te streven. Daarnaast produceren meerdere van de in het onderzoek van PAX genoemde bedrijven niet alleen voor de defensiemarkt, maar ook voor civiele doeleinden. Toegang tot financiering – binnen de kaders van IMVO – is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van deze industrie.
Bent u het met de onderzoekers van PAX eens dat bedrijven zelf verantwoordelijk moeten worden gehouden om goed te screenen wanneer er in risicovolle sectoren wordt geïnvesteerd en dit niet op het bordje van de overheid moet worden geschoven?
Ja, onder de OESO-richtlijnen hebben bedrijven (waaronder financiële instellingen) een eigen verantwoordelijkheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en daarmee een eigen verantwoordelijkheid om risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen en bij hun klanten in kaart te brengen.
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen en stimuleert om deze normen na te leven. Het nieuwe IMVO is vastgelegd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Kernelement van dit beleid is wetgeving waarmee gepaste zorgvuldigheid voor een afgebakende groep bedrijven verplicht wordt gesteld.
Bent u bereid met ING Group in gesprek te gaan om, als genoemde bedrijven wapens blijven exporteren naar risicolanden, erop aan te dringen dat financiële dienstverlening aan deze bedrijven aan banden wordt gelegd? Zo nee, waarom niet?
ING maakt een eigen afweging aan welke bedrijven de bank financiële diensten verleent, met inachtneming van wet- en regelgeving en met toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet verwacht daarbij dat Nederlandse banken zoals ING voor hun investeringen de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met hun klanten. Om die reden zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met ING Group.
Bent u van plan de nieuwe nationale wetgeving omtrent internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen zo in te richten, dat dit niet meer mogelijk zal zijn? Zo nee waarom niet?
De nieuwe nationale wetgeving zal gebaseerd worden op het wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive. Daarmee wordt het toepassen van gepaste zorgvuldigheid voor bepaalde ondernemingen een wettelijke verplichting en wordt er ook toezicht gehouden op de naleving hiervan. In algemene zin kan het verplicht stellen van gepaste zorgvuldigheid echter niet garanderen dat de betreffende bedrijven in het geheel niet meer betrokken zullen zijn bij mensenrechtenschendingen of milieuschade. Wel worden bedrijven, in lijn met de OESO-richtlijnen, geacht bij te dragen aan herstel wanneer is vastgesteld dat zij daadwerkelijk negatieve effecten in hun waardeketens hebben veroorzaakt of daaraan hebben bijgedragen.
Het FTM artikel Lidstaten saboteren toezicht op de honderden miljarden van het Europese coronaherstelfonds |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel dat, terwijl de risico’s op fraude en corruptie met EU-fondsen bovengemiddeld groot zijn, een aantal landen er alles aan doet om publiek toezicht te vermijden?
De eisen ten aanzien van het publiek toezicht op de besteding van RRF-middelen zijn vastgelegd in de RRF-verordening. De herstelplannen van lidstaten worden door de Europese Commissie getoetst aan deze eisen. Een van de eisen in de verordening is dat lidstaten in maatregelen voorzien om dubbelfinanciering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Daartoe moeten zij audit- en controlesystemen inrichten. De primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controle systemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaten zelf. Daarnaast is in de RRF-verordening expliciet opgenomen dat lidstaten gedetailleerde informatie moeten verzamelen over de eindbegunstigden, aannemers en onderaannemers en toegang tot deze gegevens moeten verstrekken aan de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, de Europese fraudebestrijder OLAF en indien noodzakelijk het Europees openbaar Ministerie, opdat zij hun toezichtfunctie kunnen uitoefenen. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.
In het artikel van Follow the Money wordt ook ingegaan op onderhandelingen over de RRF-verordening met betrekking tot transparantie. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen binnen de Raad ingezet voor zoveel mogelijk transparantie over de besteding van RRF-middelen. Diverse andere lidstaten waren echter geen voorstander van het verplicht gebruik van een centraal dataregister met informatie over eindbegunstigden, waardoor dit niet in de Raadspositie is opgenomen. Ook na de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement is dit niet in de finale versie van de verordening geland. In de praktijk is een centraal dataregister per lidstaat met informatie over eindbegunstigden wel opgenomen in de Raadsuitvoeringsbesluiten waarmee de herstelplannen van de lidstaten zijn goedgekeurd. Een dergelijk centraal dataregister maakt het mogelijk dat de toezichthouders hun controlerende taken efficiënt kunnen uitvoeren. Besteding van middelen wordt daarmee voor hen inzichtelijk in lijn met gegevens-eisen zoals vastgesteld in artikel 22 van de RRF-verordening.
Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens, daarom wordt op dit moment onderzocht of het openbaar maken van een eindbegunstigdenoverzicht mogelijk is binnen de bestaande nationale en Europese regels met betrekking tot privacy. Uit een eerste juridische analyse blijkt dat het publiceren van gegevens van begunstigden op gespannen voet staat met de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) daar een wettelijke grondslag voor openbaring ontbreekt. Naar verwachting zal het onderzoek uiterlijk in het derde kwartaal van 2022 afgerond worden, waarna de resultaten met de Tweede Kamer gedeeld zullen worden. Het kabinet wil een zorgvuldige afweging maken voor wat betreft de publieke openbaring van de gegevens. Ik kan niet ingaan op de beweegreden van andere lidstaten om gegevens over de eindbegunstigden al dan niet openbaar te maken.
Klopt het dat ondanks de inzet van het Europees Parlement al snel duidelijk werd dat de lidstaten bij de verdeling van de RRF-gelden niet erg op transparantie zaten te wachten?
Het antwoord op deze vraag maakt onderdeel uit van de beantwoording van vraag 1.
Kunt u duidelijk maken bij bij wie de miljarden van het RRF fonds zijn beland, want nu is dat volstrekt onduidelijk, dankzij de halsstarrigheid van de lidstaten aldus het ftm-artikel.1
Op grond van de RRF-verordening (artikel2 zijn lidstaten verplicht om gedetailleerde informatie te verzamelen over de eindbegunstigden, aannemers en onderaannemers en de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, de Europese fraudebestrijder OLAF en indien van toepassing het Europees Openbaar Ministerie toegang tot de verzamelde gegevens te verstrekken. Op deze manier hebben de relevante organen toegang tot de benodigde gegevens en kunnen zij hun controlerende taken uitvoeren.
Het kabinet heeft geen overzicht van de eindbegunstigden van RRF-middelen die andere lidstaten ontvangen. Het is aan de lidstaten zelf om te besluiten informatie over eindbegunstigden, passend binnen de nationaal en Europees geldende wet- en regelgeving, openbaar te maken.
Kunt u zeggen waarom sommige landen, waaronder Nederland, zich verschuilen achter excuses zoals privacyregelgeving om (vooralsnog) geen openheid van zaken te willen geven?
Ik kan niet ingaan op de redenen waarom andere lidstaten al dan niet besluiten om gegevens over eindbegunstigden van RRF-middelen openbaar te maken. Het is verplicht om aan de relevante organen toegang te verlenen tot de gegevens zoals aangegeven in artikel 22 van de RRF-verordening. Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens. De openbaring van gegevens rust niet op een Europees wettelijke grondslag, het is aan respectievelijke regeringen om te kiezen voor een publieke openbaring van gegevens. Voor Nederland speelt hierbij de afweging of de openbaring is voorzien in bestaande subsidiekaders, in hoeverre (bestaande) financiering de afscherming van gegevens vereist, wat de gevolgen voor de uitvoeringskosten zijn en in hoeverre er wordt aangesloten bij bestaande structuurfondsen en regulier beleid omtrent openbaring van financieringsstromen.
Wat vindt u van het feit dat de Europese Rekenkamer zegt nog niet te weten hoe zij straks de boekhouding kan controleren?
In de RRF-verordening is opgenomen dat lidstaten in het kader van audits en controles verplicht zijn om gegevens van eindbegunstigden te verzamelen. Dit betreft de naam, de naam van de aannemer of onderaannemer, persoonsgegevens van de eindontvanger of aannemer en een lijst van maatregelen voor de implementatie van investerings- en hervormingsprojecten samen met de totale publieke financiering van deze maatregelen en een indicatie van het bedrag dat uit de RRF en andere EU-fondsen is betaald. De Europese Rekenkamer heeft toegang tot deze verzamelde gegevens.
De Europese Rekenkamer heeft jarenlang ervaring in het auditen van de structuurfondsen en besteding van Europese middelen. Het RRF is een nieuw instrument dat op dit moment voor veel lidstaten nog volledig geïmplementeerd dient te worden. Hoe de Europese Rekenkamer exact de auditstrategie zal vormgeven zal mede afhangen van de modaliteiten van de implementatie en is – gegeven de omvang en de aard van het instrument – een uitdagende taak. Desalniettemin, heb ik alle vertrouwen dat de Europese Rekenkamer rechtmatige besteding van Europese middelen uitstekend zal controleren gedurende de implementatie van het RRF.
Heeft Macron gelijk als hij zegt «Alle stimuleringspakketten zouden beschikbaar moeten zijn in open systemen, zodat burgers het geld kunnen volgen, en om verspilling en corruptie te voorkomen.»?
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de RRF-verordening ingezet voor transparantie met betrekking tot de besteding van de RRF-middelen. Het kabinet kijkt welwillend naar de publieke openbaring van gegevens. Overwegingen als privacy, rechtsbescherming en uitvoering zijn onderdeel van de afwegingen om informatie publiek te maken. Dit geldt voor alle begrotingsposten en daarmee ook voor de besteding van RRF-middelen. Ik wijs er graag nogmaals op dat, zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, in de RRF-verordening het toezicht van de lidstaten zelf en van meerdere Europese instanties is voorzien om dubbele financiering, corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen.
Kunt u onderschrijven dat de informatie uitsluitend kan worden achterhaald via de moeizame weg van een wob-verzoek?
De Europese Commissie, de Europese Rekenkamer, OLAF en indien nodig het Europees Openbaar Ministerie hebben toegang tot de informatie ten behoeve van hun toezichthoudende taken. Waar informatie over de besteding van RRF-middelen niet op voorhand openbaar is gemaakt, staat het eenieder vrij om via een Woo-verzoek tot openbaarmaking te verzoeken. Wel kunnen er diverse redenen zijn waarom bepaalde informatie alsnog niet openbaar gemaakt kan worden. Deze redenen worden in de Wet open overheid genoemd en zullen ook spelen bij het nader onderzoek over openbaring van gegevens dat in het derde kwartaal 2022 met de Kamer zal worden gedeeld. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan informatie die raakt aan de persoonlijke levenssfeer, bedrijfs- en fabricatiegegevens en het goed functioneren van de Staat. Het indienen van een woo-verzoek betekent dus niet automatisch dat de informatie over eindbegunstigden publiek openbaar kan worden gemaakt.
Getroffen maatregelen op het ministerie van Financiën naar aanleiding van de lessen uit het toeslagenschandaal op gebied van hardheden en de informatiehuishouding |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Is er op uw ministerie, onder andere naar aanleiding van het toeslagenschandaal, onderzoek gedaan naar wetten en andere maatregelen die leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties voor mensen bij de uitvoering daarvan? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?1 2 3
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten4 verricht elk departement een inventarisatie naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van een breed palet aan maatregelen die het kabinet treft om de menselijke maat in wet- en regelgeving te versterken. In de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels», die op 11 juli jl. met Uw Kamer is gedeeld,5 wordt ingegaan op de stand van zaken van de inventarisaties, waarbij in bijlage 3 bij die brief per departement een nadere toelichting wordt gegeven op de eigen inventarisatie.
In bijlage 2 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels» is daarnaast een verslag opgenomen van de rijksbrede internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de inventarisatie, waarbij eenieder voorbeelden kon aandragen van wetten en regels waardoor mensen buitensporig in de knel komen.6 Hiermee is beoogd het burgerperspectief te betrekken en te voorkomen dat departementen signalen uit de buitenwereld van knellende wetten en regels missen.
Aanvullend op de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten wordt door het Ministerie van SZW in samenwerking met het Ministerie van VWS de motie Omtzigt7 uitgevoerd. In het kader daarvan is onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de werknemersregelingen en het pgb. Dit onderzoek is op 7 juli jl. met uw Kamer gedeeld.8 Daarnaast is Uw Kamer op 21 juni geïnformeerd over het traject Participatiewet in balans9 en wordt u aan het eind van de zomer geïnformeerd over de hardheden in de WIA.
Is dit onderzoek of zijn deze onderzoeken met de Kamer gedeeld? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet en kunt u het onderzoek of de onderzoeken onverwijld naar de Kamer sturen?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»10 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Het kabinet heeft in een kabinetsbrief aangegeven dat «elk departement de voor het desbetreffende domein meest passende methodiek om hardvochtigheden op te sporen» hanteert. Kunt u aangeven welke methodiek op uw ministerie wordt gehanteerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ten behoeve van de inventarisaties ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten heb ik met de departementen gewerkt aan een gemeenschappelijk analysekader voor de analyse van de binnengekomen resultaten.11 Een gereedschapskist is ontwikkeld waar de departementen al naar gelang hun specifieke domein en behoefte instrumenten (beoordelingscriteria) uit kunnen halen. Zo biedt onder meer de uitvoering van de motie Lodders/Van Weyenberg een voorbeeld van hoe aangedragen knelpunten kunnen worden gecategoriseerd, besproken en aangepakt in een wisselwerking met de Tweede Kamer.12 Voorop staat dat elk aangedragen voorbeeld van hardvochtige effecten wordt onderzocht en waar nodig en mogelijk opgelost. In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»13 van 11 juli jl. wordt per departement nader ingegaan op de methodologie die door het departement wordt gehanteerd bij de inventarisatie.
Zijn er naar aanleiding van onderzoeken, quickscans, of andere signalen maatregelen getroffen op uw ministerie om wetten, maatregelen of procedures waarvan inmiddels bekend is dat ze tot onevenredige consequenties leiden aan te passen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en welk effect moet dit tegengaan? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet? en strenge uitvoeringspraktijken van de Raad van State heeft behandeld?4 5
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»16 van 11 juli jl. is per departement aangegeven wanneer de resultaten van de inventarisatie van het desbetreffende departement worden verwacht en op welke wijze uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Kunt u aangeven of en hoe uw ministerie de «buikpijndossiers» die uit de inventarisatie van de Raad voor de Rechtspraak komen én de reflectie op Knellende regelgeving
De «buikpijndossiers» en knelpunten die voortvloeien uit het jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak alsmede de reflectie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden betrokken bij de inventarisaties van de beleidsverantwoordelijke departementen naar wet- en regelgeving die hardvochtig uitpakt voor mensen.17 Hetzelfde geldt voor de signalen die de Hoge Raad in zijn jaarverslag heeft meegegeven aan de wetgever.18
Kunt u aangeven hoe bij nieuwe voorstellen vanuit uw ministerie wordt voorkomen dat deze voorstellen leiden tot onevenredige en/of hardvochtige consequenties hebben? Wat is er ten opzichte van deze werkwijze anders dan voor het naar buiten komen van het toeslagenschandaal?
In bijlage 3 bij de brief «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»19 van 11 juli jl. wordt vermeld welke acties de departementen nemen om op structurele basis knelpunten te inventariseren. Dit in aanvulling op de diverse acties die rijksbreed lopen om de menselijke maat in wet- en regelgeving te bevorderen, die tevens besproken worden in de voornoemde brief.20
Om te voorkomen dat nieuw beleid of nieuwe wetgeving leidt tot onevenredige consequenties zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd in op het realiseren van de verbeterpunten in de brief over versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving die in juni 2021 aan uw Kamer is verzonden.21 Eén van de maatregelen is ook het herzien van het Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving (het IAK) en het bevorderen van het gebruik hiervan. Het IAK bevordert dat in een beleidsproces met alle betrokkenen wordt nagedacht over wat goed is én wat werkt voor de samenleving met aandacht voor alle relevante te maken afwegingen. Hierbij moeten nadrukkelijk beleid, uitvoering en de doelgroep in de samenleving vanaf het begin zijn betrokken, ook om de consequenties in kaart te brengen. Onderdeel van de herziening van het IAK is dat het ook steviger in de ministeries wordt gepositioneerd, en daarmee wordt bevorderd dat de consequenties van voorstellen zo vroeg mogelijk in het beleidsproces in beeld worden gebracht. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de voortgang van de herziening.
Heeft uw ministerie een nulmeting in het kader van het «Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding» gemaakt en een verbeterplan opgesteld? Zo ja, kunt u deze nulmeting en het verbeterplan onverwijld naar de Kamer sturen?6 7
De actieplannen en nulmetingen van de departementen worden per afzonderlijke Kamerbrief gebundeld en gelijktijdig met deze beantwoording naar de Kamer gezonden voorzien van een nadere duiding.
Kunt u aangeven wat het beleid is op uw ministerie aangaande het bewaren van SMS’jes en ander berichtenverkeer, ook van uzelf?
Hierop is het rijksbrede beleid van toepassing waaruit volgt dat chatberichten over de bestuurlijke besluitvorming bewaard dienen te blijven wanneer de relevante informatie niet ook al op een andere manier is geborgd binnen de organisatie. Is het bestuurlijke besluit uit het chatbericht ook op een andere manier geborgd binnen de organisatie, bijvoorbeeld in een nota of een e-mail, dan kan het oorspronkelijke chatbericht worden verwijderd. Het is niet nodig dat dezelfde relevante informatie twee keer wordt bewaard. Dit ook in verband met het belang van ordentelijke archiefvorming. Deze staande praktijk is in lijn met de heersende Wob-rechtspraak.
De Instructie bewaren chatberichten belegt de verantwoordelijkheid voor het bewaren van relevante chatberichten bij de inhoudelijk verantwoordelijke dossierhouder. Voor bewindspersonen geldt dat zij alleen berichten hoeven te bewaren over de bestuurlijke besluitvorming waarvan de relevante inhoud nergens anders binnen de organisatie is geborgd. Berichten kunnen worden bewaard door middel van het maken van een screenshot of door middel van «export» van het chatbericht. In dit kader wijs ik er nog op dat de Minister-President tijdens het debat van 19 mei jongstleden heeft toegezegd door mij te laten bezien hoe de chatinstructie voor bewindspersonen op dit punt nader kan worden geëxpliciteerd aan de hand van het zogenaamde «vierogen-principe». Hiertoe wordt voor eind augustus een praktisch voorstel gedaan voor een uniforme werkwijze die door de bewindslieden gebruikt kan worden.
Hoeveel WOB/WOO-verzoeken heeft uw ministerie in behandeling en wat is van die verzoeken het tijdsverloop?8
In bijlage 1 is het overzicht te vinden van de antwoorden van de departementen.25
Het bericht ‘Het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken’ |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Henk Staghouwer (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, er is kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat de Rabobank meer dan 40 miljard aan leningen heeft uitstaan in de Nederlandse food- en agrisector? Zo ja, kunt u dit bedrag toelichten? Hoe zit dit bij andere banken, actief in de Nederlandse food- en agrisector? Wat is het totaal aan openstaande leningen in deze sector? Is het mogelijk om dit uit te splitsen per bank?
Uit het jaarverslag van de Rabobank over 20212 blijkt dat de Rabobank in totaal € 35,7 miljard aan kredieten in de Nederlandse food- en agrisector heeft uitstaan. De andere banken in Nederland hebben geen openbare gegevens over hun kredietverlening in specifieke sectoren, dus ook niet in de food- en agrisector.
Bent u met ons van mening dat de financiers van boerenbedrijven een belangrijk aandeel hebben in de oorzaak van de stikstofcrisis? Kunt u dit antwoord toelichten?
Financiële instellingen delen met alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Banken zijn daarbij verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico. Dit geldt ook bij het verstrekken van financiering aan landbouwondernemingen. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu gerelateerde risico's en transitierisico's. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Los van de juridische kaders, verwacht het kabinet van financiers dat zij dienstbaar, duurzaam en integer krediet verstrekken met oog voor de individuele positie van de klant.
Onderschrijft u dat de mogelijke massale uitkoop van boeren door het stikstoffonds ook een bail-out betekent voor banken?
Verschillende urgente opgaven, waaronder stikstof, maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink zal moeten veranderen, en om die opgaven te behalen wordt een vrijwillige beëindiging van veehouderijbedrijven via zogenoemde stoppersregelingen gefaciliteerd. Dat deelnemende bedrijven bij beëindiging hun lopende financiële verplichtingen afwikkelen, is onderdeel van dat proces. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Kunt u de contouren schetsen van hoe de mogelijke uitkoop van boeren eruit gaat zien? Op welke manier wordt dit precies gefinancierd?
Op dit moment zijn twee zogenoemde stoppersregelingen in voorbereiding, te weten de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden (MGA-2). Beide conceptregelingen stonden tussen 9 mei en 12 juni jl. open voor publieke consultatie. Beide maatregelen worden gefinancierd uit Rijksmiddelen.
Onderschrijft u de zorgen dat geld, bestemd voor uitkoop, één op één wordt overgemaakt aan de banken en dat het toekomstperspectief voor boeren daardoor verder wordt bedreigd? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen?
In de twee stoppersregelingen die in voorbereiding zijn, zal een vergoeding worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit en, waar van toepassing, voor het laten doorhalen van het productierecht. Met deze vergoeding kunnen ook eventuele openstaande leningen bij banken worden afbetaald. In het belang van de stoppende agrarische ondernemer is het niet wenselijk dit uit te sluiten.
Bent u met ons van mening dat banken die een aandeel hebben gehad in het stimuleren van schaalvergroting van boerenbedrijven, ook een financiële bijdrage moeten leveren aan het oplossen van het probleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Ziet u de financiers van de intensieve landbouwbedrijven ook als gedeeltelijke verantwoordelijke van het ontstane stikstofprobleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 3, dit antwoord geldt ook voor de financiers van de intensieve veehouderij.
Hoe zou een mogelijke gedeelde verantwoordelijkheid van financiers eruit kunnen zien? Is er een scenario denkbaar dat banken een gezamenlijk fonds inrichten waaruit een deel van het herstel van de Nederlandse natuur en biodiversiteit kan worden gefinancierd en boeren een duidelijker toekomst perspectief kan worden geboden?
Het is in de eerste plaats aan banken om dergelijke voorstellen te ontwikkelen. Zoals ook bij vraag 7 is aangegeven, is in het coalitieakkoord opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven. Ook de rol van banken zal daarin aan bod komen.
Wat vindt u van het geopperde idee in het opiniestuk om mogelijke milieu, biodiversiteits- en klimaatschade mee te rekenen in het verdienmodel waardoor het voor banken voor minder aantrekkelijk zal worden om de intensieve landbouw te financieren?
Het kabinet vindt de overgang naar duurzame landbouw van groot belang en roept dan ook banken en andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzame landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Om de prikkels hiertoe te versterken zet het kabinet verschillende instrumenten in. Deze zijn zowel gericht op de sector, als op banken die actief zijn in de agrosector. Banken zijn daarbij al in het algemeen verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico’s. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico's en transitierisico's. Duurzaamheidsrisico’s vragen om een adequate beheersing; deze hebben immers gevolgen voor de klant en (de stabiliteit van) de instelling zelf. Dit komt ook naar voren in het rapport van DNB3 over dit thema. Het is daarom goed dat de sector hierin haar verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld met het onlangs gepubliceerde stappenplan ter bescherming van biodiversiteit4.
Tijdens deze kabinetsperiode zal worden ingezet op een betere en verdere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de Europese raamwerken voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen, zoals ook is toegelicht in de beleidsagenda voor duurzame financiering. Meer specifiek pleit de Minister van Financiën voor het opnemen van duurzaamheidsrisico’s in de kapitaaleisen voor banken. Op deze manier wordt het voor de financiële sector minder aantrekkelijk gemaakt om projecten te financieren of assets aan te houden waar hoge duurzaamheidsrisico’s aan kleven. Daarbij is beschikbaarheid van kwalitatieve en betrouwbare data van groot belang. Daarom zet het kabinet in op vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s en risico’s van andere milieuaspecten door nationale en Europese toezichthouders.
Los van een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s dient de financiële sector ook een rol te spelen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven.
Wilt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De situatie op Schiphol |
|
Mahir Alkaya , Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt), Joost Eerdmans (EénNL), Farid Azarkan (DENK), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de bestuurders van de luchthaven Schiphol niet volledig in control zijn gebleken van de operaties op de luchthaven de afgelopen tijd?
Sinds de coronacrisis is de luchtvaartsector geconfronteerd met verschillende uitdagingen. Eerst hebben luchthavens in Europa afscheid moeten nemen van een deel van het personeel tijdens de piek van de pandemie. Al vroegtijdig is de luchthaven in samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel. Vanwege krapte op de arbeidsmarkt zijn er helaas personeelstekorten bij essentiële onderdelen van de operatie van luchthavens ontstaan. Personeelstekort is een probleem dat zich niet alleen in de luchtvaartsector voordoet. In de luchtvaartsector is dit probleem duidelijk zichtbaar nu in veel landen reisrestricties in verband met corona zijn opgeheven en de vraag naar vliegen is gestegen. De vraag ligt op dit moment hoger dan de verwachting was in het meest optimistische scenario van herstel. De samenloop van deze omstandigheden zorgt voor problemen in de operatie op Schiphol. Dit neemt niet weg dat Schiphol niet de kwaliteit heeft geleverd die van de luchthaven verwacht mag worden.
De directie en het personeel op Schiphol zetten alles op alles om de problemen te verhelpen. Schiphol heeft een actieplan opgesteld om tijdens de zomerperiode een zo voorspelbaar mogelijke situatie te creëren. Dit actieplan richt zich op het werven van medewerkers, het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en- omstandigheden, het optimaliseren van de doorstroming en het creëren van een maakbare operatie. Dit actieplan neemt niet alle uitdagingen voor de zomer weg en daarom heeft Schiphol aangegeven dat in ieder geval in de maand juli en mogelijk ook in augustus een maximum moet worden gesteld aan het aantal vertrekkende passagiers. Hoe vervelend dit ook is voor de passagiers, het is helaas wel nodig om deze maatregel in te voeren om de operatie veilig en zo betrouwbaar mogelijk te laten verlopen op Schiphol. Zodra de zomerdrukte achter de rug is, verwacht ik dat Schiphol een evaluatie uitvoert naar de ontstane situatie in de meivakantie en de zomerperiode.
Kunt u de Kamer het (concept)verlag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders doen toekomen, die op 12 april jl. heeft plaatsgevonden, inclusief de relevante stukken? (Bron: jaarverslag over 2021)?
Het verslag van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (inclusief de relevante stukken) wordt aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kan daarom niet worden gedeeld met uw Kamer. Wat ik wel met uw Kamer kan delen is dat Schiphol tijdens de Algemene vergadering van Aandeelhouders heeft aangegeven te maken te hebben met enkele uitdagingen op operationeel niveau bij de grondafhandeling. Daarnaast heeft Schiphol gesignaleerd dat krapte bestond op de arbeidsmarkt. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Schiphol vroegtijdig samenwerking met haar partners gestart met het opschalen van personeel.
Deelt u de mening dat de deelneming Schiphol behoorlijke schadeclaims kan verwachten als het huidige niveau van dienstverlening onder de maat is, zeker nu ook het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat publiekelijk meedeelt dat Schiphol op dit moment niet de kwaliteit levert die we van de luchthaven verwachten? Deelt u de mening dat dit tot forse tegenvallers (minder dividend of als het heel slecht gaat extra bijstortingen) voor de aandeelhouders (rijk, gemeente Amsterdam, gemeente Rotterdam, ADP) kan leiden?1
Schiphol heeft op 16 juni jl. aangekondigd een maximum te moeten stellen aan het aantal reizigers dat kan vertrekken in de zomerperiode vanaf de luchthaven. Het is vervolgens aan de slotcoördinator (ACNL) om hiervan een evenredige verdeling te maken over de verschillende luchtvaartmaatschappijen en aan de luchtvaartmaatschappijen hoe ze hier exact invulling aan geven. De slotcoördinator heeft deze verdeling inmiddels gemaakt op basis van de hoeveelheid slots die aan de verschillende luchtvaarmaatschappijen toebedeeld zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn inmiddels van de verdeling op de hoogte gesteld. Als sprake is van schade bij luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties dan zullen de gesprekken hierover in eerste instantie moeten plaatsvinden tussen de luchtvaartmaatschappijen, reisorganisaties en Schiphol zelf. Schiphol heeft ook aangegeven eventuele claims te zullen beoordelen als die binnenkomen. Als het daadwerkelijk tot procedures komt, zal een rechter moeten oordelen of en zo ja, welk deel van een eventuele vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is. Ik kan niet vooruitlopen op mogelijke claims en de beoordeling daarvan.
Bent u bereid om, nu de dienstverlening duidelijk tekortschiet en er risico’s zijn voor de continuïteit van de dienstverlening, alleen of samen met andere aandeelhouders te verzoeken om op korte termijn een extra algemene vergadering van aandeelhouders te houden? Kunt u aan de vennootschap vragen of die vergadering openbaar kan zijn?
Ik ben samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat regelmatig in gesprek met Schiphol over de situatie op de luchthaven en over de voortgang van het actieplan dat Schiphol heeft opgesteld. Ook op ambtelijk niveau vinden bijna dagelijks gesprekken plaats met Schiphol. Daarom is een extra algemene vergadering van aandeelhouders op korte termijn niet nodig.
Bent u bereid om voor de vergadering zowel de operationele chaos en een oplossing daarvoor als de minimumvereisten aan dienstverlening die de bestuurders moeten leveren, aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de bezwaren tegen het huidige beleid en operationele gang van zaken schriftelijk aan de bestuurders (inclusief de Raad van Commissarissen) van de vennootschap mee te delen, inclusief een verzoek om verbetering? Zo ja, wilt u die brief openbaar maken?
De directie van Schiphol is verantwoordelijk voor operationele aangelegenheden en het te voeren beleid. Ik volg de situatie nauwgezet en ik heb samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat Schiphol opgeroepen om de maatregelen te treffen die nodig zijn en wij spreken Schiphol hierover regelmatig. Op dit moment is het van belang dat de directie zich concentreert op het uitvoeren van het opgestelde actieplan en de zomerperiode in goede banen leidt. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft uw Kamer over dit actieplan geïnformeerd.2 Om de voortgang van de maatregelen uit het actieplan te kunnen monitoren rapporteert de luchthaven wekelijks aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Bij deze monitoring ben ik eveneens betrokken. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken en de voortgang die Schiphol maakt met de zomeraanpak. Ik zie geen aanleiding om in aanvulling hierop nog schriftelijk bezwaar te maken tegen het huidige beleid en de operationele gang van zaken. Dat neemt niet weg dat ik bij Schiphol aandring op een structurele oplossing voor dit probleem.
Bent u ervan op de hoogte dat, indien er dan onvoldoende verbetering optreedt, u ook om een enquête kunt vragen bij de Ondernemingskamer in verband met wanbeleid?
Ik ben op de hoogte dat de wet een mogelijkheid biedt aan aandeelhouders (die aan bepaalde voorwaarden voldoen) tot het indienen van een verzoek bij de Ondernemingskamer tot het starten van een enquêteprocedure.
Kunt u deze vragen een voor een en redelijk spoedig beantwoorden in verband met de komende drukke periode tijdens de zomervakantie?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen voor het zomerreces te beantwoorden.
Het nieuws dat werknemers in het streekvervoer gaan staken voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en een lagere werkdruk |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de stakingen die voor de komende periode zijn aangekondigd door vakbond FNV en een groot aantal werknemers in het streekvervoer?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Hoe kijkt u als verantwoordelijk Staatssecretaris aan tegen de acties van de werknemers in het streekvervoer die het werk neerleggen voor betere arbeidsvoorwaarden?
Ik vind het bijzonder spijtig dat een arbeidsconflict uitmondt in stakingen en dat reizigers daar hinder van ondervinden. Ik hoop dat de partijen zo veel mogelijk rekening houden met de belangen van de reizigers en de hinder voor reizigers zo veel mogelijk beperken.
Deelt u de mening dat het beroep van buschauffeur van cruciaal belang is om voldoende hoogwaardig openbaar vervoer te kunnen garanderen?
Ja, dat ben ik met u eens.
Deelt u de mening dat het terecht is dat buschauffeurs hun werk neerleggen voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden?
Omdat er hier sprake is van een arbeidsconflict tussen werkgevers en (vertegenwoordiging van) werknemers past mij terughoudendheid.
Wat is uw reactie op de eis van FNV richting de werkgevers om het personeelstekort, de torenhoge werkdruk en het hoge ziekteverzuim van soms wel 25 procent aan te pakken?2 3
Omdat er hier sprake is van een arbeidsconflict tussen werkgevers en (vertegenwoordiging van) werknemers past mij terughoudendheid. Meer in het algemeen vind ik het van belang dat werkgevers oog hebben voor de werkdruk van hun werknemers. Zij zijn immers verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden van hun werknemers. Aandacht voor de werkdruk is bovendien in het belang van de werkgevers. Zij zijn erbij gebaat dat hun werknemers, in dit geval OV-personeel, hun werk goed kunnen uitvoeren.
Bent u bereid om bij provincies te inventariseren hoe vaak het voorkomt dat busritten thans moeten worden geschrapt als gevolg van een tekort aan chauffeurs, al dan niet veroorzaakt door hoge cijfers op het gebied van ziekteverzuim en de krapte op de arbeidsmarkt?4 5
De afschalingen in het streekvervoer variëren per regio en van tijd tot tijd. In algemene zin kan er gesteld worden dat alle vervoerders personeelsuitdagingen hebben vanwege de landelijke krapte op de arbeidsmarkt in combinatie met een relatief hoog ziekteverzuim. Vervoersbedrijven doen er daarbij alles aan om volgens de standaard dienstregeling te rijden. Om ongeplande rituitval door ziekte te voorkomen worden dienstregelingen vooraf bijgesteld. Het doel hierbij is de reiziger zoveel mogelijk zekerheid te bieden. In de praktijk betekent dit in sommige gevallen minder frequente ritten gedurende de dag of een afgeschaald vroege-ochtend en/of nachtnet. Onderwijslijnen worden bij deze afschalingen in algemene zin zoveel mogelijk ontzien. De afgeschaalde dienstregelingen gelden veelal tot aan de zomervakantie. Tijdens de zomervakantie zullen vervoerders overgaan op de standaard vakantiedienstregeling.
Een inventarisatie bij de veertien vervoersautoriteiten is een omvangrijke uitvraag, waarbij de opgehaalde gegevens snel dateren. Vooralsnog verkies ik het proces waarbij de verantwoordelijke concessieverleners hun volksvertegenwoordiging informeert over eventuele aanpassingen in de dienstregeling. Net als dat ik, als concessieverlener, uw Kamer heb geïnformeerd over de personeelstekorten bij de NS en de gevolgen daarvan voor de dienstregeling.6 Daarnaast informeren alle vervoerders de reizigers zo goed mogelijk over tijdelijke aanpassingen in de dienstregeling.
Welke rol kunt u als Staatssecretaris vervullen bij het geschil over arbeidsvoorwaarden dat ten grondslag ligt aan de aangekondigde acties?
Ik zie dit in eerste instantie als een zaak tussen werknemers en hun vertegenwoordigers en de werkgevers, de vervoersbedrijven. Omdat er sprake is van een arbeidsconflict over een nieuw te sluiten CAO, dient de oplossing gevonden te worden tussen werkgevers en werknemers in het streekvervoer. De verantwoordelijke decentrale concessieverleners en ikzelf zijn geen partij in dit conflict. Mij past daarom terughoudendheid.
Wat kunt u doen om het beroep van buschauffeur aantrekkelijk te maken voor nieuwe werknemers die deze sector overwegen?
De werving van OV-personeel is een taak van vervoersbedrijven. Ik heb hierbij geen rol.
Bent u bereid om een wervingscampagne te starten om potentieel geïnteresseerde werkzoekenden te winnen voor het stads- en streekvervoer?
De werving van OV-personeel is een taak van vervoersbedrijven. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat openbaar vervoer als een publieke dienst moet worden beschouwd?
Ik ben het met u eens dat het openbaar vervoer een belangrijke maatschappelijke taak uitoefent.
Deelt u de mening dat marktwerking niet thuishoort in het openbaar vervoer? Zo ja, wat kunt u als stelselverantwoordelijke doen om de marktwerking uit te bannen?
Ik deel deze mening niet. De gedeeltelijke marktwerking in het openbaar vervoer is juist gunstig voor de reiziger. Door middel van concurrentie worden vervoerders immers geprikkeld tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. De meerjarige vervoersconcessies die door decentrale overheden met vervoerders worden aangegaan bieden enerzijds zekerheid en anderzijds een kostenefficiënt OV. De gedeeltelijke marktwerking van ons OV-stelsel wordt daarom door mijzelf en andere concessieverleners ook als positief ervaren.7
Deelt u de mening dat de privatisering van het openbaar vervoer ervoor heeft gezorgd dat er geen ondergrenzen gesteld kunnen worden ten aanzien arbeidsvoorwaarden bij aanbestedingsrondes? Zo ja, wat zou u hieraan kunnen veranderen?
Het organiseren van goede arbeidsvoorwaarden is de primaire verantwoordelijkheid van de vervoerders. De werkgever is daarbij gebonden aan de arbeidsomstandighedenwet die toeziet op arbeids- en rusttijden en de geldende cao-afspraken. Dit kader bepaalt de wijze waarop de werkdruk op een acceptabel niveau blijft. Het Rijk, provincies, en vervoersregio’s kunnen die rol niet overnemen. Wat wel kan, en in toenemende mate gebeurt, is dat provincies en vervoersregio’s in aanbestedingsprocedures rekening houden met sociale aspecten en de arbeidsomstandigheden bij vervoersbedrijven. Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
De hoge werkdruk voor medewerkers in de burgerluchtvaart |
|
Mahir Alkaya |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VNC wil geen woorden maar daden Ministerie van I&W en SZW en hun inspectiediensten»?1
Ja.
Klopt het dat u reeds drieënhalf jaar in overleg bent met de Vereniging Nederlands Cabinepersoneel (VNC) over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord van vliegtuigen?
In april 2019 is besloten om een structureel overleg op te starten, het Overlegplatform vliegveiligheid en sociale vraagstukken in de luchtvaart, met medewerkers van het Ministerie van IenW en SZW en de vakorganisaties.
Dit overleg is opgestart om beter inzicht te hebben in actuele arbeid- en sociale vraagstukken in de luchtvaartsector. In de overleggen is onder andere gesproken over zaken die spelen op het gebied van arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel en de meldplicht bij incidenten. Er is geconstateerd dat het belangrijk is dat de informatie-uitwisseling wordt verbeterd en dat men elkaar beter meeneemt in de ontwikkelingen.
Zo ja, wat hebben deze gesprekken tot op heden volgens u opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het geschetste beeld over de werkdruk van cabinepersoneel aan boord, zoals wordt geuit in het persbericht dat door de VNC is uitgezonden?
Dit beeld wordt herkend. De verantwoordelijkheid voor goede en gezonde werkomstandigheden ligt primair bij de werkgevers. Ik vind het uiteraard belangrijk dat werkgevers zich houden aan goed werkgeverschap. Dit geldt zowel voor grondafhandelaren als voor luchtvaartmaatschappijen.
Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie begin 2020 verminderde het luchtverkeer wereldwijd fors. Aangezien er lange tijd zeer weinig vluchten waren hebben veel bedrijven in de sector tijdelijke contracten niet verlengd en flexibel personeel laten gaan. Deze functies zijn in veel gevallen later niet opnieuw ingevuld, terwijl de hoeveelheid vliegverkeer al langere tijd sterk toeneemt. Doordat er vanwege ziekte ook nog veel personeel niet inzetbaar is, ontstaat er een hoge werkdruk voor het personeel dat wel aan het werk is. Dit geldt zowel voor vliegend personeel als grondpersoneel. Hierdoor werd het werk aanzienlijk zwaarder. Daarnaast is het voor nu ook zeer druk op luchthaven Schiphol. Vanwege personeelstekort zijn luchtvaartmaatschappijen nu ook gedwongen om vluchten te schrappen. De drukte op de luchthaven zorgt ook voor een hogere werkdruk.
Wat is de reden dat er tot op heden geen nulmeting heeft plaatsgevonden naar vliegveiligheid in relatie tot Arbowetgeving betreffende de arbeidsomstandigheden voor cabinepersoneel aan boord?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen, dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een nulmeting zijn. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de onafhankelijke toezichthouder op deze wet- en regelgeving en de Inspectie Leefomgeving en Transport is medetoezichthouder in specifieke sectoren, waaronder de luchtvaart. De Inspecties werken risicogericht, zodat de grootste risico’s bereikt kunnen worden. Onderzoek wordt gedaan op grond van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
Bij het vermoeden van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden in de luchtvaartsector is het belangrijk melding te doen bij de Arbeidsinspectie als toezichthouder of de ILT als medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden. Melden, bijvoorbeeld via het portaal van de Arbeidsinspectie is laagdrempelig, concreet, eenvoudig en kan ook anoniem. Meldingen van vakbonden en ondernemingsraden worden altijd opgevolgd. Andere meldingen worden meegewogen in het risicogerichte toezicht. Voor zover bekend zijn er geen meldingen gedaan die aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het commissiedebat van 12 mei aangegeven samen met mij in gesprek te gaan met Schiphol. Daar zullen wij o.a. de werkdruk en arbeidsomstandigheden van werknemers in de luchtvaartsector bespreken, het belang van goed werkgeverschap benadrukken en ons ook laten informeren over de maatregelen die Schiphol neemt.
Bent u bereid alsnog opdracht te geven om de door VNC gevraagde nulmeting uit te voeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u helderheid verschaffen over de vraag bij welke inspectiedienst (Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) of Nederlandse Arbeidsinspectie) de primaire verantwoordelijkheid ligt als het gaat over de arbeidsomstandigheden van cabinepersoneel aan boord? Of kunt u aangeven hoe de taakverdeling tussen deze diensten op dit onderwerp is georganiseerd?
De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is op grond van de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» medetoezichthouder op de arbeidsomstandigheden in specifieke sectoren. Hierbij gaat het om sectoren zoals de luchtvaart, spoor- en wegvervoer en binnenvaart. De opvolging van meldingen met betrekking tot de betreffende sectoren wordt waar nodig onderling afgestemd.
Kunt u zich voorstellen dat cabinemedewerkers zich als gevolg van de toenemende werkdruk zorgen maken over het kunnen borgen van de veiligheid van collega’s en passagiers tijdens vluchten?
Ja. Cabinebemanning heeft een grote verantwoordelijkheid als het gaat om waarborgen van een veilige vlucht voor de passagiers en mede bemanningsleden. De bemanning moet zich altijd bewust zijn van de verantwoordelijkheden tot passagiers- en vliegveiligheid tijdens de vluchtuitvoering in normale en noodsituaties en is hiervoor getraind. Verhoogde werkdruk kan ertoe leiden dat deze veiligheidsborging onder druk komt te staan. De werkgever is op grond van de Arbowet verantwoordelijk om een werkomgeving te faciliteren waarin het risico van werkdruk wordt beperkt. Enkel op die manier kan het cabinepersoneel zijn/haar werkzaamheden optimaal uitvoeren. Het is belangrijk dat de werkgever over werkdruk en veiligheid het gesprek voert met het cabinepersoneel en maatregelen treft naar aanleiding van signalen van het personeel. Indien de cabinebemanning een concreet vliegveiligheidsrisico signaleert dan kan een melding worden gemaakt bij de eigen luchtvaartmaatschappij en de bevoegde instanties zoals het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen van de ILT.
Wat gaat u doen om tegemoet te komen aan de geuite zorgen? Bent u bereid om dit te bespreken tijdens het eerstvolgende overleg van het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken?
De Ministeries van IenW en SZW zullen deze geuite zorgen bespreken in het platform vliegveiligheid en sociale vraagstukken en zich daarin ook laten informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van VNC aangaande de lage meldingsbereidheid van cabinepersoneel in het geval van incidenten en onveilige situaties aan boord tijdens vluchten?
Het is zorgelijk als het cabinepersoneel incidenten en onveilige situaties voor de vliegveiligheid aan boord van vliegtuigen niet altijd zou melden. De Ministeries van IenW en SZW zullen dit signaal betrekken bij hun gesprek met de betrokken inspecties en bezien hoe dit verbeterd kan worden.
De Europese Verordening 376/2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart (hierna: verordening) biedt het cabinepersoneel voldoende mogelijkheden om melding te doen van onveilige vliegsituaties. Dit kan zowel bij de luchtvaartmaatschappij, het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) en het Europees Agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). In de Verordening is ook specifiek vermeld dat bemanning voorvallen met een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kan melden. Personeel werkzaam in de burgerluchtvaart kan getuige zijn van voorvallen die van belang zijn voor het voorkomen van ongevallen. Zij hebben verschillende mogelijkheden om deze voorvallen te melden. De Minister van SZW en ik moedigen personeel dan ook aan om melding te doen indien er een vermoeden is van niet-naleving van arbeidswetten en van onveilige situaties.
Deelt u de indruk dat er in toenemende mate sprake is van overlast door passagiers en onveilige situaties aan boord? Zo ja, bent u bereid om ook hierover in gesprek te gaan met cabinepersoneel?2
In de Staat van Schiphol3 is gesignaleerd dat het aantal orde verstorende passagiers is toegenomen. Dat is zorgelijk. Ongewenst gedrag door passagiers in het vliegtuig kan grote impact hebben op werknemers die daarvan slachtoffer zijn en voor de orde en veiligheid in het vliegtuig. Cabinepersoneel wordt opgeleid om hiermee om te gaan. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op deze in-flight security trainingen bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Er vindt periodiek overleg plaats met de vakbonden en betrokken overheidspartijen (in dit geval de Ministeries van IenW en SZW) over de aanpak en preventie van orde verstorende passagiers in het luchtvaartproces. De VNC maakt hier ook onderdeel van uit.
Bent u bereid om in internationaal verband te pleiten voor het opnemen van cabinepersoneel als meldingsplichtige categorie voor onveilige situaties aan boord, zodat ook deze beroepsgroep -ter vergroting van de vliegveiligheid- kan worden opgenomen in de desbetreffende regelgeving van de European Union Aviation Safety Agency (EASA)?
In de Verordening is in voldoende mate geborgd dat het cabinepersoneel onveilige situaties aan boord kan melden. De Verordening specificeert een lijst van personen die voorvallen moeten melden die zijn geïdentificeerd als een significant risico voor de luchtvaartveiligheid via de verplichte meldingsregelingen. Dit is de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder zich niet kan melden, een ander bemanningslid binnen de commandostructuur. In de praktijk zal de gezagvoerder alle verplichte voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals gespecificeerd in de Verordening, moeten melden ook als deze door het cabinepersoneel wordt gesignaleerd. Ook voor deze personen die niet onder de meldplicht vallen bestaat de mogelijkheid om voorvallen te melden op vrijwillige basis. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 10 zullen de Ministeries van IenW en SZW dit signaal betrekken bij hun gesprek met de inspecties en bezien wat de oorzaak is en hoe dit verbeterd kan worden.
Hoe verhoudt de huidige drukte op Schiphol zich tot het feit dat luchtvaartmaatschappijen steeds meer passagiers per vlucht vervoeren?
Schiphol geeft aan dat ze voor hun operationele planning voortdurend boekingscijfers in de gaten houden. Hierbij kijken ze zowel naar aantallen vluchten, voor bijvoorbeeld de infrastructuur op de luchthaven als naar aantallen passagiers voor de passagiersstromen. Dit is een continu proces. In de laatste periode voor de meivakantie is het aantal boekingen voor de meivakantie sneller toegenomen dan Schiphol op basis van eerdere boekingscijfers had verwacht. Tegelijkertijd nam in deze periode het ziektepercentage onder het personeel toe. Dit leidt tot extra drukte en lange wachtrijen.
Bent u bereid om grootschalig onderzoek te verrichten naar de werkdruk in de luchtvaart, nu zowel cabinepersoneel als bagage-afhandelaars reeds geruime tijd ernstige klachten uiten over de werkdruk in hun beroep?3 4
Zoals aangegeven gaan de Minister van SZW en ik in gesprek met Schiphol over de werkdruk en de werkomstandigheden. Daarnaast heb ik met Schiphol afgesproken dat zij wekelijks informatie verstrekken over de huidige situatie en de voortgang met betrekking tot de door Schiphol geformuleerde acties.6
Erkent u dat het grondpersoneel in de luchtvaartsector al jaren vraagt om fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en veiligere werkomstandigheden?
De discussie tussen de bonden, Schiphol en de werkgevers over de arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden in de grondafhandeling is al enige tijd bekend. Eind 2020 heb ik NLR opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol en de samenhang van de arbeidsomstandigheden met de vliegveiligheid. De onderzoekers concluderen in het rapport dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op grondafhandelingsprocessen en dat de veiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. De aangetoonde correlatie is echter laag. In de aanbiedingsbrief van dit onderzoek7 is onderkend dat er een bredere problematiek is waarin verschillende partijen een rol hebben. Daarom heeft IenW de regie genomen in het bijeen brengen van die partijen en het gezamenlijk verkennen waar verbeteringen mogelijk zijn.
Voor nu is het zo dat er tot een nieuw cao-akkoord is gekomen voor grondafhandelaren. Dit is een mooie eerste stap. Wij zullen ons blijven inspannen om overleg te faciliteren en door middel van informatie die wij verkrijgen vanuit Schiphol kijken hoe de zaken er voor staan.
Deelt u de mening dat een loon van minimaal 14 euro per uur noodzakelijk is om van rond te kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u er als aandeelhouder van KLM voor zorgen dat de salaris- en werkdrukeisen van bagage-afhandelaars worden ingewilligd?
De verantwoordelijkheid voor goede arbeidsvoorwaarden ligt ook in het geval van KLM primair bij het bedrijf dat het personeel in dienst heeft. Daarnaast is het aan werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om over arbeidsvoorwaarden zoals het loon te onderhandelen en een cao af te sluiten.
Uiteraard vormt het wettelijk minimumloon in zijn algemeenheid de basis voor het loongebouw. Om het minimumloon beter aan te laten sluiten op de huidige arbeidsmarkt heeft het kabinet in het Coalitieakkoord het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann en Maatoug voor de invoering van een wettelijk minimumuurloon omarmd. Dit wetsvoorstel – dat uw Kamer onlangs heeft aanvaard – beoogt per 1 januari 2024 een wettelijk minimumuurloon te introduceren. Het uurloon wordt gebaseerd op het huidige wettelijk minimumloon, uitgaande van een 36-urige werkweek. Voor minimumloonverdieners met een langere werkweek dan 36 uur, betekent dit een verbetering van hun wekelijkse inkomen.
Daarnaast verhoogt het kabinet het minimumloon stapsgewijs met 7,5%, los van de halfjaarlijkse indexatie. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat deze extra verhoging versneld wordt doorgevoerd. De bedoeling is de eerste extra verhoging van 2,5% al in januari 2023 toe te passen, door middel van een algemene maatregel van bestuur.
Wat gaat u doen om verdere chaos op Schiphol te voorkomen, nu er sprake is van grote personeelstekorten en gelijktijdig het aantal vakantievluchten een grote piek bereikt?5
De afgelopen weken is er intensief contact geweest met Schiphol om een vinger aan de pols te houden. Ik heb zelf ook een bezoek gebracht aan Schiphol om me op de hoogte te laten stellen van de situatie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven9, heeft Schiphol verschillende actielijnen geformuleerd om er voor te zorgen dat de drukte in de zomer beheersbaar is. Ik heb Schiphol gevraagd mij wekelijks te informeren over de vorderingen. Verder heb ik sterk aangedrongen op betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Het is dan ook goed dat er nu een akkoord ligt. Het is nu zaak dat Schiphol met deze afspraken aan het werk gaat om medewerkers te werven en te behouden.
Deelt u de vrees dat de personeelstekorten bij luchthavens en luchtvaartmaatschappijen komende zomer zullen leiden tot verdere druk op de werkomstandigheden voor luchtvaartmedewerkers en tot onveilige en onwenselijke situaties voor passagiers? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met Nederlandse luchthavens en vliegmaatschappijen die Nederlandse luchthavens aandoen?
Veiligheid is in de luchtvaart een cruciale randvoorwaarde. Alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen zijn gebonden aan strenge regels rondom veiligheid en hanteren eigen veiligheidsmanagementsystemen. Vanuit de ILT wordt toegezien op naleving van de veiligheidsregels.
Ten aanzien van werktijden ziet ILT toe op de naleving van de wettelijk voorgeschreven flight time limitations (FTL). Daarin is op Europees niveau wettelijk vastgelegd wat de toegestane vlieg- en diensttijden zijn, en de voorgeschreven rustperioden. In haar toezicht hierop ziet de ILT weinig overschrijdingen.
Daarnaast houdt de ILT permanent toezicht op de veiligheidsmanagementsystemen van de luchtvaartmaatschappijen. Daarin wordt onder andere gekeken naar hoe zij omgaan met de risico’s op vermoeidheid en de beheersing ervan («fatigue management»). De luchtvaartmaatschappijen houden de meldingen van vermoeidheid bij en sturen die door naar de ILT. De ILT ziet erop toe dat deze meldingen door de luchtvaartmaatschappijen goed worden verwerkt.
Van werkgevers verwachten de Minister van SZW en ik dat zij zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden van luchtvaartmedewerkers en dat wordt toegezien op de werkdruk. Bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten kan melding worden gedaan bij de toezichthouders. De Minister van SZW en ik doen hierbij dan ook een oproep om wel melding te doen bij een vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten.
Het bericht ‘Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams» en «Volgend jaar minder bussen en treinen in de provincie: «Het zijn geen leuke keuzes»»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuws?
De signalen vanuit de OV-sector zijn mij bekend. Het kabinet helpt vervoerders met de verlenging van de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen, nadat ze eerder al geholpen zijn in 2020 en 2021. De actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) voor 2023 gaat uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren3. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de ontwikkelingen monitoren en blijf met de OV-sector in gesprek over een versneld herstel en de terugkeer naar de oorspronkelijke verhoudingen.
Deelt u de mening dat een afname van twintig tot dertig procent aan openbaar vervoer (ov) volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in overleg met de provincies en vervoerregio’s over de nieuw op te stellen dienstregelingen?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van regionale dienstregelingen ligt bij de provincies en vervoerregio’s. Het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De provinciale staten en besturen van de vervoerregio’s zien toe op dit proces en besluiten over de dienstregelingen. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer en de verantwoordelijkheidsverdeling in de Wet Personenvervoer 2000.
Uiteraard spreek ik in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) geregeld met de sector over actuele ontwikkelingen waaronder over de transitie vanuit de coronasituatie, het aantrekkelijk houden van het openbaar vervoer en de maatregelen die genomen worden om de sector gezond te houden. Per brief van 16 december 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Is u bekend op hoeveel plaatsen rekening wordt gehouden met forse krimp van het ov-aanbod?
Met het doortrekken van de BVOV tot eind 2022 wordt zekerheid geboden aan de partijen in de OV-sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment. Voor de periode daarna volg ik de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket5. Voor 2023 gaat de actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Ik informeer uw Kamer over de in juni verwachtte actualisatie van deze prognose.
Verder is uw Kamer op 16 december 20216 per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Wat gaat u doen aan deze dreigende kaalslag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de beschikbaarheidsvergoeding voort te zetten over 2023? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
De compensatie voor de gestegen energie- en brandstofprijzen |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten , Bart van Kent (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat bij de bepaling of men minder dan 120% van het sociaal minimum verdient, ook de verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaanden als inkomen wordt meegeteld, maar het kindgebonden budget zelf niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 januari 2015 bestaat er een verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders in de vorm van een alleenstaande-ouderkop (ALO-kop). Dit extra bedrag voor de alleenstaande ouder maakt gewoon onderdeel uit van het kindgebonden budget; de ALO-kop is dus geen aparte toeslag.
Voor bijstandsuitkeringen geldt dat een toeslag in het kader van het kindgebonden budget een tegemoetkoming is in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dergelijke tegemoetkomingen worden op basis van artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet niet tot het inkomen van de bijstandsgerechtigde gerekend. Het kindgebonden budget inclusief eventuele ALO-kop telt dus niet mee als inkomen voor het vaststellen van het recht op bijstand en dus ook niet voor het recht op een eenmalige energietoeslag.
Bent u met ons eens dat hierdoor een grote groep alleenstaande ouders, zelfs bijstandsgerechtigden die dus wél een laag inkomen hebben, niet profiteert van de verhoging van de energietoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen vallen hierdoor volgens u buiten de boot?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat dit een hardheid is in de wetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet deze hardheid dan niet heel snel worden weggewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere tegemoetkomingen worden opgeteld bij het inkomen?
Ten aanzien van het begrip inkomen bestaat er in de regelgeving naar mijn oordeel weinig ruimte voor misverstanden. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden alle inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend, waarbij artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet een limitatieve opsomming bevat van inkomensbestanddelen die hiervan zijn uitgezonderd. Uitgezonderd zijn bijvoorbeeld kinderbijslag, alle tegemoetkomingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (waaronder huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag), persoonsgebonden budget, diverse premies en onkostenvergoedingen, diverse schadevergoedingen, diverse vrijlatingen voor inkomsten uit arbeid en inkomsten uit arbeid van kinderen tot 18 jaar.
Hoewel de wettelijke systematiek rond het begrip inkomen duidelijk is, begrijp ik wel dat het in de dagelijkse praktijk voor mensen lastig is om te weten welke inkomensbestanddelen moeten worden meegeteld en welke niet. Het begrip inkomen is in de Participatiewet ruim geformuleerd, zonder limitatieve opsomming van inkomensbestanddelen die wel worden meegeteld, en de lijst met uitgezonderde inkomensbestanddelen is lang en voor mensen wellicht niet op alle onderdelen goed te doorgronden. Daarbij speelt ook een rol dat in andere regelingen weer andere omschrijvingen van het begrip inkomen worden gehanteerd. Ik onderstreep dan ook het belang van goede voorlichting, zowel vanuit het Rijk als gemeenten, voldoende ondersteuning van mensen vanuit de gemeentelijke uitvoering en heldere instructies bij de formulieren, waarin mensen opgave van hun inkomen moeten doen. Gemeenten hebben hiermee veel ervaring, bijvoorbeeld in het kader van de bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid.
Bent u van mening dat het begrip inkomen niet (meer) erg duidelijk is en dat mensen daardoor moeilijk kunnen beoordelen wat nu precies hun inkomen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Gaan alle gemeenten op dezelfde manier om met het begrip inkomen? Hoe wordt hierop toegezien?
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het begrip inkomen zoals vastgelegd in het eerste en tweede lid van artikel 31 van de Participatiewet, gelden voor alle gemeenten bij de verlening van algemene bijstand. Gemeenten verantwoorden zich jaarlijks aan het Rijk over de rechtmatige uitvoering van de algemene bijstand op grond van de Participatiewet.
Bij de verlening van bijzondere bijstand, en dus ook bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, hebben gemeenten beleidsvrijheid in wat onder het begrip inkomen moet worden verstaan, waarbij de in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet genoemde inkomensbestanddelen in ieder geval niet meegeteld mogen worden. Met andere woorden, gemeenten kunnen bij de bijzondere bijstand dus méér (en niet minder) inkomensbestanddelen uitzonderen van het lokale begrip inkomen. Hierdoor bestaan er bij de uitvoering van de bijzondere bijstand verschillen tussen gemeenten in de wijze waarop het begrip inkomen lokaal is gedefinieerd. Het college van burgemeester en wethouders verantwoordt zich over de rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand en de eenmalige energietoeslag aan de gemeenteraad.
Bent u met ons van mening dat als Nederland het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen als bijstand en Algemene Ouderdomswet (AOW) al eerder fors had verhoogd, er nu veel minder noodzaak zou zijn om te compenseren voor hoge energie- en brandstofprijzen?
De huidige stijging van de energie en brandstofprijzen is uitzonderlijk. Een dergelijke prijsstijging kwam het meest recent in 1974 voor. Dit heeft gevolgen voor alle huishoudens, maar zal vooral worden gevoeld door de lage- en middeninkomens.
Financiële risico’s doen zich hierdoor voor bij huishoudens met een verschillend inkomensniveau doordat de prijsschok op de energierekening moet worden opgevangen binnen het bestaande uitgavenpatroon of door financiële reserves aan te spreken.
Het kabinet is voornemens om in deze kabinetsperiode het wettelijk minimumloon (WML) te verhogen met 7,5%. Binnen de korte termijn waarop nu een tegemoetkoming voor de gestegen energieprijzen moest worden geregeld, was het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om het WML al per 1 januari 2022 te verhogen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd rondom de besluitvorming over het aanvullend koopkrachtpakket1. Het kabinet heeft daarom besloten tot andere maatregelen om lage- en middeninkomens tegemoet te komen.
Het gebrek aan handhaving op bedrijven buiten de EU die ook in Nederland diensten met cryptomunten aanbieden |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de radio-uitzending waarin de voorzitter van de branchevereniging bitcoinbedrijven Nederland wijst op het gebrek aan handhaving door De Nederlandsche Bank (DNB) bij buitenlandse partijen die zich op de Nederlandse markt richten?1
Ja.
Herinnert u zich de brandbrief van crypto-currencybedrijven uit november 2020, welke erop neerkwam dat DNB toen registrerende partijen zeer indringend en onder toepassing van stringente toelatingseisen voorhield dat eenieder die niet aan de Wwft-eisen voor cryptobedrijven voldeed, niet langer in de Nederlandse markt actief kon zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat DNB de afgelopen twee jaar, zowel via individuele bedrijven als via mails en overleg met de branchevereniging, herhaaldelijk vele tientallen signalen heeft gekregen over diverse grote buitenlandse spelers die zich al sinds 2020 op de Nederlandse markt richten zonder de vereiste registratie?
Navraag bij DNB leert dat DNB in de afgelopen twee jaar meerdere keren signalen heeft ontvangen over enkele grote buitenlandse spelers op de cryptomarkt. Daarnaast heeft DNB op basis van eigen onderzoek en contacten in het kader van de FEC-samenwerking een lijst van 36 partijen samengesteld die mogelijk zonder registratie op de Nederlandse markt actief zijn.2 Voorts is DNB via haar informatiedesk veelvuldig benaderd over crypto-instellingen, maar dit betrof in hoofdzaak vragen of meldingen die buiten de reikwijdte van het mandaat van DNB liggen, bijvoorbeeld over marktmisbruik of fraude.
Welke handhavingsinstrumenten heeft de toezichthouder voor bedrijven die buiten de Europese Unie zijn gevestigd en diensten aanbieden die ook in Nederland af te nemen zijn, maar niet aan de hier geldende wetten voldoen? Hoe vaak zijn deze instrumenten het afgelopen jaar ingezet?
Eenieder die in of vanuit Nederland bewaarportemonnees of cryptowisseldiensten aanbiedt, dient zich bij DNB te registreren. Bij overtreding van de registratieplicht kan DNB handhavend optreden. Dit geldt ook voor buitenlandse partijen die in Nederland actief zijn. Handhaving kan in de praktijk inhouden dat meerdere handhavingsmaatregelen (tegelijkertijd) ingezet worden om het handhavingsdoel te bereiken. Handhavingsmaatregelen die DNB tot haar beschikking heeft om illegale dienstverleners aan te pakken, zijn onder andere de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete. Daarnaast beschikt DNB over instrumenten die formeel geen handhavingsmaatregelen zijn, zoals de openbare waarschuwing. Ook kan de toezichthouder aangifte doen bij het OM, dat vervolgens strafrechtelijk kan handhaven.
Vanwege de vertrouwelijkheid van het toezicht kan DNB geen details delen tegen welke partijen op dit moment handhaving loopt of welke handhavingsmaatregelen daarbij precies ingezet worden. Formele handhavingsmaatregelen worden op de website van DNB geplaatst, in beginsel nadat het besluit onherroepelijk is geworden.
In 2021 heeft DNB één keer een openbare waarschuwing afgegeven.3 Uit de ZBO-verantwoording over 2021 blijkt dat DNB in dat jaar signalen heeft gekregen over 36 mogelijke overtredingen van de registratieplicht door cryptodienstverleners. In 18 gevallen is DNB een zaak gestart. Die zaak is in 14 gevallen gesloten omdat de overtreding is beëindigd. Twee zaken lopen nog en in twee gevallen is DNB tot handhaving overgegaan.4
Kunt u bevestigen dat de openbare waarschuwing die DNB in augustus 2020 gaf aan één buitenlandse overtreder, strikt genomen niet kan worden gezien als handhaving onder het Handhavingsbeleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB, aangezien deze tot doel heeft om bedrijven te informeren dan wel te waarschuwen en niet gericht is op beëindiging of bestraffing van een overtreding?
Dat klopt.5Een dergelijke waarschuwing kan wel onderdeel zijn van een bredere handhavingsstrategie, waarin tevens formele handhaving plaatsvindt gericht op het beëindigen van overtredingen.
Hoe verhoudt zich de eerdere toelichting van uw ministerie dat DNB dit jaar aan de gang zou gaan met het handhaven van buitenlandse aanbieders met de plicht voor DNB om alle aanbieders op een gelijke manier te behandelen en dus ook op gelijke manier te handhaven?
DNB is zaken gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden. In de ZBO-verantwoording 2021 schrijft DNB over onderzoek en handhaving bij aanbieders die zonder registratie diensten aanbieden:
De procedures tot handhaving zijn tijdrovend en vragen veel personele inzet. Dit komt doordat DNB een bewijsplicht heeft ten aanzien van de overtredingen en ook illegale dienstverleners de mogelijkheid hebben om zich te verweren en in beroep te gaan. Hoewel openbaarmaking van een formele maatregel in specifieke gevallen al mogelijk is als nog geen sprake is van een onherroepelijk besluit, is de hoofdregel dat DNB een opgelegde boete en of dwangsom openbaar maakt wanneer deze definitief is. Dit betekent dat het uitblijven van gepubliceerde boeten en dwangsommen niet hoeft te betekenen dat er niet gehandhaafd wordt.
Herkent u de verontwaardiging van Nederlandse bedrijven over het ontbreken van een gelijk speelveld?
Ik ben op de hoogte van deze opvattingen van de in Nederland geregistreerde crypto-instellingen. Zowel mij als DNB is er alles aan gelegen om een gelijk speelveld te waarborgen. Dit is ook de reden dat DNB zaken is gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden.
Is het correct dat de Nederlandse cryptobedrijven over 2020 en 2021 een rekening gekregen c.q. te verwachten hebben waarin de kosten van handhaving mede opgenomen en begroot zijn? Zo ja, hoe hoog was dit bedrag en welk deel van genoemde kosten heeft betrekking op de handhavingsactiviteiten van DNB?
Het klopt dat een deel van de toezichtkosten voor de financiële sector wordt besteed aan handhaving. Dit is goed uitlegbaar: de financiële sector en zeker ook cryptobedrijven hebben baat bij een schone en gereguleerde sector waar illegale aanbieders worden geweerd.
Conform de begrotings- en heffingssystematiek van DNB worden kosten voor handhaving op illegale dienstverlening omgeslagen over alle sectoren volgens een verdeelsleutel naar rato van de kosten van het doorlopend toezicht. Aanbieders van cryptodiensten worden dus voor een percentage van deze kosten aangeslagen.
Daar staat tegenover dat in de huidige wetgeving de opbrengsten van boetes en dwangsommen tot een bedrag van EUR 2,5 miljoen worden teruggegeven aan de sectoren, naar rato van de toezichtkosten per sector (het meerdere boven EUR 2,5 miljoen gaat naar de Staat). Dit bedrag zal naar verwachting per 1 januari 2023 worden opgehoogd naar EUR 4,5 miljoen.6 Eventuele boete- en dwangsommenopbrengsten van de cryptosector komen daarbij ook ten goede aan alle sectoren; andersom profiteert de cryptosector ook van opbrengsten bij andere sectoren. In 2021 zijn geen opbrengsten van boetes en dwangsommen verantwoord voor de crypto-instellingen. De crypto-instellingen profiteren echter wel voor bijna EUR 29.000 van de verrekening van boetes en dwangsommen die in andere sectoren zijn opgelegd. In toekomstige jaren kan dat natuurlijk anders uitpakken.
Kunt u een schatting maken van de financiële impact en schade die Nederlandse cryptobedrijven (veelal mkb) hebben, nu buitenlandse concurrenten in de praktijk zonder registratie een deel van de Nederlandse markt kunnen blijven bedienen, zonder aan de Wwft-regels voor cryptobedrijven te hoeven voldoen?
Nee, deze schatting is niet te maken. Het is onmogelijk om het aantal en de omvang van de transacties in te schatten, die door Nederlandse aanbieders zouden worden uitgevoerd als in Nederland gevestigde consumenten slechts bij hen terecht zouden kunnen. Bovendien hangt een dergelijke schatting af van de feestructuur en winstmarge die individuele instellingen hanteren en de kosten die een instelling maakt of zou maken voor naleving van de Wwft.
De bonus van 3,3 miljoen euro voor Air France-KLM topman Ben Smith |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de bonus van 3,3 miljoen euro die Air France-KLM topman Ben Smith vorig jaar ontving bovenop zijn reguliere salaris van 900.000 euro, ondanks een brede wens van de Kamer om dit tegen te houden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat er onvrede is in de samenleving over het uitkeren van dergelijke bedragen aan bestuurders van bedrijven die met gemeenschapsgeld overeind zijn gehouden gedurende de coronacrisis en nog steeds verlies draaien?
De crisis en de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar en er is veel belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers hierdoorheen te loodsen. Wij kunnen ons goed voorstellen dat er maatschappelijke ontevredenheid is over het uitkeren van bonussen van een dergelijke omvang. Dit is niet de tijd om zulke bonussen aan bestuurders van bedrijven die staatssteun ontvangen toe te kennen. De bonus voor de ceo van Air France-KLM is daarom onbegrijpelijk en ongepast. Dit heb ik, de Minister van Financien, zelf ook kenbaar gemaakt aan de voorzitter van de board Anne-Marie Couderc en ceo Ben Smith.
Wat vindt u ervan dat bestuurders van bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder is dergelijke bedragen verdienen, terwijl veel van hun medewerkers in coronatijd hun baan verloren of inkomen moesten inleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u sinds uw Kamerbrief van 10 mei 2021 ondernomen om nader uitvoering te geven aan de motie waarin de Kamer zich vorig jaar duidelijk heeft uitgesproken tegen de miljoenenbonus aan de heer Smith over 2020?2, 3
In het afgelopen jaar hebben de ambtenaren van het Ministerie van Financien meermaals contact gehad met Air France-KLM om de bezwaren van de Nederlandse staat te delen. Zelf heb ik, de Minister van Financien, gesproken met de voorzitter van de board van Air France-KLM, Anne-Marie Couderc en Ben Smith zelf.
Tijdens deze contacten is de onderneming meerdere malen te kennen gegeven dat de Nederlandse staat het onwenselijk en niet verdedigbaar vindt dat er een bonus, in welke vorm dan ook, wordt toegekend in een periode waarin de onderneming miljarden euro’s staatssteun nodig heeft om te kunnen overleven.
Kunt u aangeven wat de inspanningen van het vorige kabinet ter voorkoming van de toenmalige bonus van twee miljoen euro -bovenop het reguliere salaris van 900.000 euro- aan de heer Smith hebben opgeleverd?4
Er is door het vorige kabinet bij de Europese Commissie gepleit voor verdere aanscherping van het Tijdelijk Steunkader voor wat betreft het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie. Zo is er bij DG Competition aangedrongen op aanpassing van de betreffende passage in paragraaf 3.11 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 (punt 78). De Europese Commissie heeft de passage over de bonussen niet aangepast. Het is een beleidskader van de Europese Commissie dat zij zelf autonoom kan vaststellen. De lidstaten hebben op die vaststelling maar een beperkte invloed.
De Nederlandse staat blijft zich net als voorgaande jaren in gesprekken met de onderneming kritisch uitspreken over beloningen. Uiteindelijk ligt het definitieve besluit over het toekennen van de bonus bij de algemene vergadering van aandeelhouders. Daarin zal Nederland tegen deze bonus stemmen, maar we moeten realistisch zijn: Nederland heeft 9,3% van de aandelen in Air France-KLM en het is de verwachting dat een meerderheid van de aandeelhouders voor zal stemmen.
In hoeverre beoordeelt u deze inspanningen, met in achtneming van de nieuwe bonusuitkering aan de heer Smith, als effectief?
Zie antwoord vraag 5.
Welke strategie gaat het kabinet nu volgen om een einde te maken aan de buitensporige bonuscultuur bij Air France-KLM en wat gaat u hierbij anders doen dan uw voorganger?
Zie antwoord vraag 5.
De kamerbrief Stand van Zaken Ring Utrecht |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is er gebeurd met het in het coalitieakkoord uitgesproken voornemen om ten aanzien van de A27/Amelisweerd te kijken naar een alternatieve invulling vanuit de regio Utrecht?1
Zoals aangegeven ben ik met de provincie en gemeente Utrecht in gesprek over invulling van het Coalitieakkoord. De regio heeft eerder aangegeven de problematiek en het belang van de aanpak van de problematiek te onderschrijven en aangegeven te willen werken aan een alternatief. De regio heeft thans geen kant en klaar uitgewerkt alternatief maar geeft aan met enthousiasme en voortvarendheid te werken een gelijkwaardig alternatief waarbij de ingrediënten noodzakelijk voor dit alternatief goed in beeld in zijn.
De aanpak van de Ring Utrecht is belangrijk voor de plannen voor woningbouw in en om Utrecht en is van belang voor de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid, ook in de stad.
Het Tracébesluit voor de Ring Utrecht is in 2020 vastgesteld en daarvoor loopt op dit moment een gerechtelijke procedure bij de Raad van State. Omdat er nu geen kant en klaar uitgewerkt alternatief ligt voor uitvoering van het huidige Tracébesluit, wordt de lopende procedure bij de Raad van State niet afgebroken. De situatie is daarom op dit moment onveranderd in vergelijking met de maanden hiervoor. Het gaat om een omvangrijke realisatie opgave en daarom zal de schop niet direct in de grond gaan, want daarvoor is nog een uitgebreide aanbestedingsprocedure nodig. Parallel werkt de regio met enthousiasme en voortvarendheid aan een alternatief waarbij de bak niet zal worden verbreed. Als de regio dit gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan het Tracébesluit worden gewijzigd.
Kunt u zich voorstellen dat de filedruk op het betreffende traject bestreden kan worden met investeringen in fijnmazig openbaar vervoer, uitbreiding van fietsinfrastructuur en de in coronatijd ingezette trend van meer thuiswerken, in plaats van het verdringen van historische natuur voor meer asfalt?
Dit kunnen we ons zeker voorstellen, daarom zet het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zich ook in voor een beter OV, meer fietsgebruik, het voorbereiden van Betalen naar gebruik en het bevorderen van thuiswerken. De bereikbaarheidsproblematiek blijft echter groot, ook investeringen in het wegennet blijven daarom noodzakelijk. Ook het gekozen Voorkeursalternatief bestaat uit een combinatie van investeringen in weg en OV, naast een wegverbreding wordt ook de Uithoflijn gerealiseerd.
De ring Utrecht is een van de meest gebruikte snelwegen met een spilfunctie in het nationale wegennet en in het regionale wegennet. De lange termijn effecten van Corona op mobiliteit zijn nog onzeker. Het KIM meldt in het Mobiliteitsbeeld 2021 een verwacht structureel dempend effect op de mobiliteitsontwikkeling van –2% op het autoverkeer. In de autonome situatie verdubbelt tot verdrievoudigt echter de vertraging op het projecttracé van de Ring (ontwikkeling referentie 2014–2040, oplegnotitie deelrapport verkeer, november 2020). IenW zet in op een verdere werkgeversaanpak en thuiswerken maar dit zal niet betekenen dat geen nieuwe investeringen in infrastructuur meer nodig zijn.
Kunt u zich voorstellen dat uw Kamerbrief van 30 maart j.l. door inwoners van de regio wordt opgevat als een poging om een impopulaire ingreep met omvangrijke gevolgen voor de natuur en de leefomgeving alsnog door te drukken?2 3
Ik heb zeker niet die indruk willen wekken en geef zodoende conform het Coalitieakkoord de ruimte aan de regio om een gelijkwaardig alternatief te ontwikkelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de gesprekken die plaatsvinden met de provincie Utrecht en de lokale overheden?
In de brief van 30 maart j.l. is de Kamer geïnformeerd over het contact met de regio over de Ring Utrecht. Natuurlijk zal de Kamer ook over de verdere gesprekken en procedure worden geïnformeerd.
Hoeveel tijd hebben de regionale overheden wat u betreft om met een alternatief plan te komen en is hierover een duidelijke termijn afgesproken met de gesprekspartners?
Eind 2020 is het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht vastgesteld. Tegen dat besluit zijn beroepen ingediend bij de Raad van State en de Raad van State bepaalt de planning van de procedure. Vanzelfsprekend geldt in de eerste plaats, zoals aangegeven, dat realisatie niet aan de orde is zolang deze procedure loopt. De regio werkt ondertussen aan een alternatief, zoals aangegeven in antwoord 1 en heeft daarvoor de tijd en ruimte gekregen. Er zijn daarbij geen afspraken gemaakt over een termijn, maar uiteraard zie ik het gelet op problematiek van de bereikbaarheid graag snel tegemoet om het te kunnen beoordelen. Indien het Tracébesluit op enig moment onherroepelijk is vastgesteld, en de regio op dat moment (nog) geen alternatief zou hebben, dan overleg ik vanzelfsprekend voorafgaand aan (het starten van) een aanbesteding eerst met de regio of en wanneer een alternatief te verwachten is.
Waarom zet u de procedure voor het Tracébesluit voort in plaats van op zijn minst te wachten op het alternatieve plan van de regio? Bent u bereid om de voortzetting van de procedures voorlopig te staken?
Conform het coalitieakkoord geef ik de regio de mogelijkheid om met een gelijkwaardig alternatief te komen, maar ik kan dan pas beoordelen als het er ligt.
Met het oog op de bereikbaarheidsopgave voor de regio Utrecht en omdat er thans geen concreet gelijkwaardig alternatief voorhanden is, wordt de lopende procedure bij de Raad van State niet afgebroken. Omdat het Tracébesluit is vastgesteld en nu ter beoordeling bij de Raad van State ligt is het voor het ministerie bijverdien niet mogelijk de procedure «voorlopig» te staken. Daarbij is ook van belang, dat in het coalitieakkoord ook is opgenomen dat de het lopende besluitvormingsproces wordt voortgezet voor het geval er geen gelijkwaardig alternatief komt. Maar zoals eerder aangegeven dat bij een onherroepelijk besluit niet direct de schop in de grond gaan.
Ongelijkheid en herverdeling via het belastingstelsel |
|
Mahir Alkaya , Lilian Marijnissen (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) «ongelijkheid en herverdeling»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja.
Ongelijkheid en herverdeling is al lang onderdeel van de maatschappelijke discussie en het is goed om deze discussie op basis van zo veel mogelijk objectieve feiten te voeren. In het rapport zien we dat lagere inkomens over het algemeen netto profijt hebben van de overheid en dat de overheid op deze manier ongelijkheid tegengaat. In Nederland dragen sterkere schouders dus wel degelijk zwaardere lasten. Wel zien we dat de belastingdruk van de groep met de allerhoogste inkomens (de top 1%) relatief laag is. Het CPB laat zien dat de inkomens van deze groep grotendeels bestaan uit kapitaalinkomsten en ingehouden winsten. Deze worden anders belast dan inkomen uit arbeid en dat leidt tot een lagere belastingdruk.
Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
De voorjaarsnota bevat verschillende maatregelen die invloed hebben op de inkomensongelijkheid. Zo verlaagt het kabinet onder meer de schijfgrens van het lage tarief in de Vpb en ook de belasting voor dga’s in box 2 door een hoger gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. Verder vervroegt het kabinet de verhoging van het wettelijk minimumloon.
Hoe rijmt dit rapport met uw opmerking dat het uitgangspunt van het kabinet is dat de «sterkste schouders de zwaarste lasten zouden moeten dragen»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de hoogste inkomens in Nederland 21 procent belasting betalen, en de mensen met de laagstse inkomens 55 procent en het belastingstelsel als geheel dus niet progressief is?
Belastingen doen meer dan alleen geld ophalen. Het belastingstelsel verkleint de verschillen tussen hoge en lage inkomens. Belastingen stimuleren daarnaast zaken die het kabinet en de maatschappij als geheel belangrijk vindt (werkgelegenheid, klimaatvriendelijk gedrag) en ontmoedigen zaken die we als samenleving juist onwenselijk vinden (bijvoorbeeld milieuvervuiling of roken). Deze verschillende doelen staan (soms) op gespannen voet met elkaar.
Door vorige kabinetten is er ingezet op het verschuiven van directe naar indirecte belastingen om werken lonender te maken. Ik vind het belangrijk dat werken loont, maar hierbij moeten we de herverdelende doelstelling van het belastingstelsel wel in het oog houden.
Het kabinet zal de balans tussen de verschillende doelstellingen van het belastingstelsel dan ook voor ogen houden bij verdere aanpassingen aan het fiscale stelsel. Met het duidelijke inzicht dat lage inkomens relatief veel bijdragen via indirecte belastingen kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om opbrengsten van een eventuele verhoging van een indirecte belasting (bijv. om onwenselijk gedrag te ontmoedigen) terug te laten vloeien naar groepen die hier relatief hard door worden geraakt. Voor de allerlaagste inkomens laat het CPB om statistische redenen geen resultaten zien.
Bent u ermee eens dat een progressief belastingstelsel het herverdelen via overheidsuitgaven voor een deel onnodig kan maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De publicatie van het CPB laat zien dat herverdeling vooral plaatsvindt via de overheidsuitgaven. Voor een deel zijn dit overdrachten in geld, voornamelijk uitkeringen, en voor een deel zijn dit uitgaven in natura, vooral onderwijs en zorg. Het herverdelende effect van de overheidsuitgaven komt voor een groot deel door uitgaven in natura – dit is te zien in Figuur 5.1 van de studie. Deze uitgaven zijn onmisbaar voor een samenleving waarin iedereen goede scholing en zorg kan ontvangen. Een progressiever belastingstelsel kan deze uitgaven niet goed vervangen.
Ook kunnen bepaalde uitgaven aan overdrachten in geld niet goed vervangen worden door een progressiever belastingstelsel. Figuur 5.2 van de studie laat zien dat overdrachten in geld vooral voor de laagste inkomensgroepen belangrijk zijn. Het gaat dan hoofdzakelijk om de bijstand en uitkeringen bij ziekte. Een belastingstelsel is niet erg geschikt om mensen zonder inkomen te ondersteunen.
Klopt het dat de hoogste inkomens een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies, omdat een groter deel van hun inkomen uit inkomen uit vermogen bestaat?
Het klopt dat het volgens de definitie van inkomen die het CPB gebruikt de hoogste inkomensgroepen een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies. Deze uitkomst is voor een belangrijk deel het gevolg van de keuze die het CPB maakt om ook de ingehouden winsten van bedrijven tot het inkomen van de achterliggende aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) te rekenen, terwijl de «fiscale claim» (de belasting in box 2 bij uitkering of vervreemding ter hoogte van 26,9%) niet is meegenomen. Deze fiscale claim zal een aanmerkelijkbelanghouder aan de belastingdienst afdragen op het moment dat de winst wordt uitgekeerd dan wel hij zijn ab-aandelen vervreemdt.
Wat vindt u er in dit licht van dat inkomen uit vermogen fors lager wordt belast dan inkomen uit arbeid? Bent u bereid dit om te draaien?
Naast verschillen tussen de belasting op arbeid en vermogen, loopt de belastingdruk op inkomen uit vermogen in de praktijk ook sterk uiteen. Afgelopen jaren was het nog niet mogelijk om het werkelijk rendement van burgers hiervoor te gebruiken om te berekenen wat hun inkomen uit vermogen was. Dit leidde in sommige situaties (spaarders) tot zeer hoge belasting, tot zelfs boven de 100%, maar leidde in situaties waarin rendementen hoog waren tot een lage belastingdruk. Dit gaan we tegen door snel over te gaan op een stelsel voor vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement. Dit werkelijke rendement wordt dan – zoals beschreven in de contourennota van 15 april 2022 – belast via een vermogensaanwasbelasting, waarbij belasting wordt geheven over de reguliere inkomsten en de ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat dit nieuwe stelsel per 2025 zal worden ingevoerd.
Verschillen in de effectieve belastingdruk op inkomen ontstaat ook doordat de hoogste inkomensgroepen relatief meer inkomen uit vermogen ontvangen. In de hoogste inkomensgroepen zijn ondernemers en ab-houders zijn namelijk oververtegenwoordigd. Het inkomen van ondernemers bestaat – naarmate hun inkomen toeneemt – voor een steeds groter deel uit inkomen uit vermogen (dit betreft zowel ingehouden als uitgekeerde winsten). Het onderzoek laat zien dat hierdoor de belastingdruk afneemt naarmate het inkomen toeneemt.
Het kabinet heeft in de voorjaarsnota een aantal maartregelen aangekondigd die (inkomen) uit vermogen zwaarder gaan belasten. Zo zal het kabinet vanaf volgend jaar de schijfgrens in de vennootschapsbelasting verkorten van 395.000 euro naar 200.000 euro. Daarnaast komen er een aantal aanpassingen in box 2 en box 3 van de inkomstenbelasting: er komt een nieuw, gemiddeld hoger, tarief in box 2, directeur-grootaandeelhouders zullen zichzelf een hoger loon moeten toekennen en zowel box 2 als box 3 inkomen gaan meetellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Waarom wordt niet alle inkomen uit vermogen en opgepotte bedrijfswinsten als uitgekeerd inkomen geregistreerd? Ziet u kansen de statistieken hieromtrent te verbeteren?
Ingehouden winsten van bedrijven worden niet als inkomen van de aandeelhouders geregistreerd omdat zij nog geen inkomen van de aandeelhouder zijn. Pas als de winst wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder is er sprake van inkomen waarover de aandeelhouder ook daadwerkelijk kan beschikken. Op dat moment vindt dan ook belastingheffing over winstuitkering plaats. Het is van belang dat statistieken duidelijk en transparant zijn. Voor de exacte inkomensbegrippen zoals bijvoorbeeld door het CBS gebruikt verwijs ik naar het CBS.
Bent u – net als uw voorgangers – voorstander van de schuif van directe naar indirecte belastingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een schuif van directe naar indirecte belastingen het belastingstelsel als geheel minder progressief maakt?
Een schuif van directe naar indirecte belastingen maakt het belastingstelsel als geheel niet per definitie minder progressief. Zo kan het geld dat opgehaald wordt door een indirecte belasting te verhogen gebruikt worden voor verlaging van directe belastingen aan de onderkant van de inkomensverdeling. Daarnaast hangt het effect op de progressiviteit van het stelsel af van welke indirecte belasting verhoogd wordt. Zo is een verhoging van de bpm waarschijnlijk minder belastend voor lage inkomens dan een verhoging van het lage btw-tarief.
Kunt u uiteenzetten welke stappen door verschillende kabinetten-Rutte zijn gezet om minder directe belastingen te heffen en meer indirecte belastingen, inclusief de budgettaire gevolgen hiervan?
In het regeerakkoord van Rutte III werd expliciet de wens genoemd om de belastingheffing te verschuiven van direct naar indirect. Dit met als doel dat werken meer gaat lonen. Het Belastingplan 2019 is een belangrijk voorbeeld van deze verschuiving. De lastenverlichtingen op arbeid door introductie van twee schijven in de inkomstenbelasting en de verhoging van algemene heffingskorting werden onder andere gedekt door verhoging van de btw en van indirecte belastingen op brandstoffen. De budgettaire gevolgen van deze verschuiving zijn moeilijk vast te stellen. Dit komt doordat er naast wijzigingen in beleid ook economische ontwikkelingen van invloed zijn op de belastingopbrengsten.
Het kabinet Rutte III en het huidige kabinet hebben voor 2022 juist gekozen om enkele indirecte belastingen, namelijk de energiebelasting, btw op energie, en de brandstofaccijnzen, eenmalig te verlagen. Met deze wijziging beoogt het kabinet de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Hiermee wordt geen structurele schuif in de belastingmix beoogd.
Kunt u aangeven of de inkomstenbelasting progressiever of juist minder progressief is geworden sinds de verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel?
De verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel vonden plaats in 2020. Onderstaande figuur geeft de gemiddelde belastingdruk weer voor een alleenstaande zonder kinderen in 2019, 2020 en 2022. Hierbij is aangenomen dat het inkomen volledig bestaat uit arbeidsinkomen. Verder is geen rekening gehouden met aftrekposten en ook niet met toeslagen.
Uit de figuur blijkt dat de gemiddelde belastingdruk over de gehele linie gedaald is sinds 2019. Lage inkomens profiteren weliswaar niet van de introductie van het tweeschijvenstelsel en de verlaging van het toptarief, maar daar staan verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting tegenover.
Hoe verklaart u dat de ongelijkheid van de inkomens voor belastingen toeneemt?
In deze studie constateert het CPB dat de inkomensongelijkheid over de tijd «redelijk stabiel» is, maar dat de ongelijkheid van inkomens voor belastingen wel toeneemt. Het CPB baseert zich hier op een onderzoek van Caminda et al (2021). Dit onderzoek laat zien dat het verschil tussen de hoogste tien procent inkomens en de laagste tien procent is toegenomen.2 De toename van deze 90/10-ratio is toe te schrijven aan een andere samenstelling van de groepen aan de uiteinden van de inkomensverdeling. De laagste inkomensgroep bevat bijvoorbeeld steeds minder pensioenhuishoudens en steeds meer studentenhuishoudens. In de hoogste inkomensgroep daalde het aandeel werknemershuishoudens en steeg het aandeel ondernemershuishoudens.
Gegevens van het CBS laten zien dat de inkomensongelijkheid, gemeten met de gini-coefficiënt, in Nederland sinds 2011 stabiel gebleven.3 Dit geldt zowel voor het inkomen voor belasting als voor het inkomen na belasting. In de decennia daarvoor is de gini-coefficiënt wel gestegen, waarbij de ongelijkheid van brutoinkomens sneller is gestegen dan die van netto-inkomens.4
Nieuw in deze CPB-publicatie is dat ook ingehouden winsten van vennootschappen worden meegenomen in het inkomensbegrip. Een tijdreeks van inkomensongelijkheid volgens deze nieuwe berekeningsmethode is echter nog niet beschikbaar.
Hoe beziet u de opmerking van het CPB dat de verhoging van verschillende heffingskortingen het belastingstelsel ingewikkelder heeft gemaakt en inkomensverdeling via de inkomstenbelasting daardoor veel moeilijker is geworden? Wat gaat u met deze opmerking doen?
De verhoging van verschillende heffingskortingen maakt het belastingstelsel op zichzelf niet ingewikkelder. Wel zijn een aantal heffingskortingen, zoals de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, de afgelopen jaren (meer) afhankelijk geworden van het inkomen. Dit zorgt voor minder transparante marginale tarieven. Daarnaast zorgt het verhogen van heffingskortingen er wel voor dat steeds minder belastingplichtigen hun heffingskortingen volledig kunnen verzilveren. Dit geldt met name voor belastingplichtigen met een laag inkomen, voor AOW-gerechtigden en/of voor belastingplichtigen met hoge aftrekposten. Voor de groepen die hun heffingskortingen niet volledig zelf kunnen verzilveren is het verlagen van de lasten niet mogelijk via de inkomstenbelasting. Zij betalen immers al geen belasting.
Het is niet eenvoudig om hier iets aan te veranderen, omdat dit ofwel grote budgettaire gevolgen heeft ofwel ten koste gaat van de koopkracht van de specifieke groep die de heffingskortingen niet volledig zelf kan verzilveren. Wel wordt die groep kleiner als de het inkomen van de laagste inkomensgroep toeneemt. De verhoging van het wettelijk minimumloon (wml) draagt hier aan bij.
Hoe verklaart u dat in alle verkiezingsprogramma’s van de coalitiepartijen een lastenverzwaring op vermogens en winst staat, maar dat in het huidige coalitieakkoord juist een lastenverlichting staat?
In de voorjaarsnota kondigt het kabinet een aantal maatregelen aan die de lasten op vermogens en winst zal verhogen, zo wordt onder meer het verlaagd tarief voor de vennootschapsbelasting beperkt en wordt een, gemiddeld, verhoogd tarief in box 2 geïntroduceerd (zie het antwoord op vraag 6). Over de kabinetsperiode zal er dus wel degelijk lastenverzwaring op vermogen en winst optreden. De reden dat er toch lastenverlichting ontstaat is dat verhuurdershefffing wordt afgeschaft. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Wat is de status van de uitvoering van de motie Marijnissen die oproept om met voorstellen te komen om de vermogensongelijkheid te verkleinen? Wanneer komen deze voorstellen naar de Kamer?2
Het kabinet gaat in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het IBO Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Over de uitkomt hiervan zal het kabinet op Prinsjesdag rapporteren.
Het voornemen van de NS om de boa-bevoegdheid weg te halen bij hoofdconducteurs |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat vindt u als aandeelhouder van NS van het voornemen om de bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) weg te halen bij de 2.800 NS-hoofdconducteurs?1
NS is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Het is aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen, zoals de inzet van boa’s, te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad. Van belang is dat de veiligheid van reizigers en personeel kan worden gewaarborgd. NS zegt een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt en te kunnen instaan voor de veiligheid in de trein en op stations.
Is u bekend in hoeverre de aangekondigde bezuinigingsopgaven van NS hebben meegespeeld bij het besluit om de boa-status bij hoofdconducteurs af te schaffen?2
Door de coronapandemie heeft NS al een tijd lang minder inkomsten. NS heeft een intensief meerjarig besparingsprogramma opgezet naar aanleiding van de financiële impact van COVID-19. Eén van de besparingsinitiatieven is het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur. Voor alle hoofdconducteurs geldt nu nog de verplichting om de boa-bevoegdheid te halen. Hiervoor is een zware opleiding nodig en elke vijf jaar een her-certificering en examen. Dat brengt hoge kosten met zich mee en kost elke vijf jaar in totaal 13 dagen. Dagen waarop de hoofdconducteur niet op de trein kan werken. Tegelijkertijd wordt er in de praktijk door de hoofdconducteurs weinig gebruik gemaakt van de boa-bevoegdheid. Per hoofdconducteur wordt minder dan één combibon/boete per jaar uitgeschreven op basis van hun boa-bevoegdheid. In de meeste situaties wordt assistentie ingeroepen van Veiligheid & Service-medewerkers. NS ziet de boa-bevoegdheid daarom als een onnodige belasting voor hun hoofdconducteurs en kan hiermee bovendien een besparing van 5,7 miljoen euro per jaar realiseren.
Is u bekend in hoeverre krapte in het personeelsbestand van de NS hierbij heeft meegewogen?
Ook NS heeft last van de krapte op de arbeidsmarkt en heeft nu en de komende jaren veel nieuwe hoofdconducteurs nodig. Het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur betekent dat de functie hoofdconducteur toegankelijker wordt voor medewerkers van NS om naar door te groeien en om nieuwe medewerkers aan te trekken. Ook betekent dit dat zo’n 50 hoofdconducteurs die op dit moment hun boa-examen niet gehaald hebben weer aan de slag kunnen op de trein.
Bent u in gesprek met NS over het voortzetten van steunmaatregelen om de in coronatijd opgelopen financiële tekorten bij NS te compenseren? Zo ja, zou u de Kamer kunnen informeren over de voortgang van deze gesprekken?
De coronacrisis heeft financiële consequenties voor NS, zowel op korte als op lange termijn. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Financiën blijven in nauw contact met NS over de continuïteit van de onderneming en de blijvende borging van het publiek belang. Het kabinet heeft op 14 april jl. besloten om de beschikbaarheidsvergoeding-OV door te trekken tot eind 2022.3 Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met NS en de andere vervoerders in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid in treinen voor zowel medewerkers als reizigers altijd op de eerste plaats dient te staan?
Ja, de veiligheid van reizigers en medewerkers staat altijd voorop. NS verwacht dat deze wijziging geen impact zal hebben op de sociale veiligheid in de trein, vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die in de loop der jaren al zijn genomen, de voorzieningen die zijn getroffen en de inzet van 700 Veiligheid & Service-medewerkers. De hoofdconducteur blijft aanwezig en zichtbaar op de trein. Vanuit zijn toezichthouderschap blijft de hoofdconducteur vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. In lastige situaties die dreigen te escaleren, of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer. Bij de invoering zal nauw worden gemonitord hoe de hoofdconducteur zonder boa-bevoegdheid door de reizigers en medewerkers wordt ervaren.
Hoe wordt de veiligheid aan boord van treinen voortaan bewaakt als hoofdconducteurs geen gebruik meer kunnen maken van hun boa-bevoegdheid?
Er zijn al veel maatregelen genomen om de veiligheid in treinen en stations te verbeteren, zoals het plaatsen van toegangspoortjes, uitbreiden van het cameratoezicht, SMS/WhatsApp voor het in stilte melden van onveilige situaties in trein en op station en de inzet van inmiddels 700 Veiligheid & Service-medewerkers. Ook blijft de hoofdconducteur vanuit zijn toezichthouderschap vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. Zwartrijders krijgen van hoofdconducteurs nog steeds een boete (uitgestelde betaling) voor reizen zonder geldig vervoerbewijs. Er is wel een juridisch verschil tussen een boete van een boa en die van een toezichthouder. Het uitschrijven van een uitgestelde betaling door een toezichthouder is een korter en eenvoudiger proces. Het staande houden ter vaststelling van de identiteit komt te vervallen als de boa-bevoegdheid wegvalt, maar de hoofdconducteur kan in combinatie met het vervoersbewijs nog steeds naar de identiteit vragen. In lastige situaties die dreigen te escaleren of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer.
Belangrijk om te noemen is dat de hoofdconducteur ook als toezichthouder onderdeel blijft van de veilige publieke taak (VPT). Dit betekent dat wanneer een hoofdconducteur te maken krijgt met agressie of geweld er voorrang wordt gegeven aan opsporing en vervolging van verdachten. Daarnaast worden straffen zo veel mogelijk direct toegepast en worden slachtoffers geholpen bij het verhalen van schade op de dader.
Op welke wijze hebben de medewerkers van NS inspraak gehad in de discussie omtrent het afschaffen van de boa-status van hoofdconducteurs?
NS heeft voorafgaand aan het besluit bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag gedaan om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen. Na het indienen van de adviesaanvraag zijn inloopsessies georganiseerd en zijn de medewerkers geïnformeerd over het besluit en het verloop van het proces via de website en digitale nieuwsbrieven.
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal keren dat NS-medewerkers in de afgelopen vijf jaar gebruik hebben gemaakt van hun boa-bevoegdheid? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe vaak dit gold voor specifiek hoofdconducteurs?
Alle boetes die worden uitgeschreven door hoofdconducteurs en Veiligheid & Service-medewerkers, worden doorgezet aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). In de registratie van het CJIB wordt geen onderscheid gemaakt door wie de boete is uitgeschreven, de hoofdconducteur of een medewerker Veiligheid & Service. Veiligheid & Service-medewerkers hebben in het afgelopen jaar ruim 10.300 boetes uitgeschreven. NS registreert alleen het aantal boetes dat door Veiligheid & Service-medewerkers wordt uitgeschreven en digitaal geregistreerd. Om inzicht te krijgen in het aantal boetes dat handmatig door de hoofdconducteurs wordt uitgeschreven heeft NS als referentie bij het CJIB het aantal boetes van de jaren 2018 en 2019 opgevraagd. Uit deze cijfers blijkt dat hoofdconducteurs gemiddeld 1500–2000 combi-bonnen/boetes per jaar uitschrijven. Dat betekent met 2800 hoofdconducteurs in dienst bij NS dat hoofdconducteurs minder dan één combibon/boete per jaar uitschrijven op basis van hun boa-bevoegdheid. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren. Vanwege corona zijn in de jaren 2020 en 2021 nauwelijks boetes uitgeschreven door hoofdconducteurs.
Hoe denkt u over de suggestie van vakbond FNV, die stelt dat het verdwijnen van de boa-status bij hoofdconducteurs ondervangen dient te worden door een uitbereiding van het aantal veiligheidsmedewerkers bij de dienst Veiligheid & Service?3
Op basis van overlastmeldingen uit het verleden verwacht NS dat het aantal assistentieverzoeken van hoofdconducteurs na het vervallen van de boa-bevoegdheid met 2 tot 4% zal toenemen, maar dat deze toename binnen de huidige werkzaamheden van de Veiligheid & Service organisatie kan worden opgevangen. Er is flexibiliteit in de huidige capaciteit en prioritering aanwezig in het Veiligheid & Service-proces om de schommelingen in het aantal assistentieverzoeken op te vangen. Assistentieverzoeken gaan altijd voor op een servicetaak of andere geplande taak met minder prioriteit. Daarnaast probeert NS door het analyseren van incidenten Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa- bevoegdheden preventief in te zetten om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. NS heeft toegezegd alle maatregelen te zullen nemen die nodig zijn om de veiligheid «beheersbaar» en zo hoog mogelijk te houden voor reizigers en personeel. Als dit zou betekenen dat in de toekomst meer medewerkers Veiligheid & Service nodig zijn, dan zal NS in overleg met vakbonden en de ondernemingsraad hiertoe gezamenlijk besluiten. Als wordt besloten om meer Veiligheid & Service-medewerkers aan te trekken, dan is NS daarbij uiteraard afhankelijk van de huidige arbeidsmarkt.
In hoeverre is dit een optie die u in overweging neemt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad, zoals de inzet van boa’s.
Bent u bereid om met de directie van de NS in gesprek te gaan over de nadere invulling van de boa-status van NS-medewerkers? Bent u bereid daarbij tevens de conducteurs en veiligheidsmedewerkers nadrukkelijk te betrekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen de optie om de boa-bevoegdheid mogelijk te blijven maken voor de hoofdconducteurs die dit wensen, met als doel dat op iedere trein minimaal één persoon met boa-bevoegdheid aanwezig is?
Op dit moment verkent NS de mogelijkheid om hoofdconducteurs die dat willen de boa-bevoegdheid te laten behouden. NS is hierover in gesprek met de OR.
Welke juridische en praktische bezwaren kleven volgens u aan het geven van meer bevoegdheden aan de boa’s van de afdeling Veiligheid & Service, waar NS toe oproept, zoals het kunnen verifiëren van de identiteit van reizigers en het toevoegen van grensoverschrijdende bevoegdheden voor internationale treinreizen?
Het is belangrijk te benadrukken dat het niet gaat om het verruimen van boa-bevoegdheden, maar het mogelijk maken dat boa’s kunnen beschikken over informatie waarmee zij onafhankelijker hun taak kunnen uitvoeren. Hiertoe is bijvoorbeeld nodig dat Veiligheid & Service-medewerkers van de NS de identiteit kunnen vaststellen van een persoon die is staande gehouden. Daarom heeft de NS aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd om de Veiligheid en Service-medewerker toegang te geven tot informatiesystemen, zodat zij zelfstandig over informatie kunnen beschikken voor de vaststelling van de identiteit. In dit kader vinden gesprekken plaats vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en NS om te verkennen hoe de vaststelling van de identiteit door boa’s mogelijk kan worden gemaakt.
De inzet van de Nederlandse opsporingsbevoegdheid kan niet zonder meer worden ingezet buiten de Nederlandse landsgrenzen. Hier bestaat geen (verdragsrechtelijke) grondslag voor.
Het BTW-tarief op openbaar vervoer |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het pleidooi van reizigersorganisatie Rover en de NS voor het afschaffen van de BTW op openbaar vervoersdiensten?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de BTW op openbaar vervoersdiensten een nuttige maatregel zou zijn om het gebruik van schone mobiliteit te bevorderen en de reiziger terug te winnen voor het openbaar vervoer nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald?
Het toepassen van een verlaagd of nultarief vergt een zorgvuldige afweging, waarbij het beleidsdoel scherp moet worden gedefinieerd en moet worden bezien of een fiscale subsidie het meest geschikte instrument is. Het afschaffen van BTW op OV zou leiden tot een derving van belastinginkomsten (zie vraag 6), die dan gedekt zou moeten worden.
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) maakt momenteel een analyse welke instrumenten ingezet kunnen worden om de overstap van reizigers van de auto naar het openbaar vervoer te bevorderen. Deze instrumenten hebben niet alleen effect op de omvang van het auto- en ov-gebruik, maar ook op bijvoorbeeld bereikbaarheid voor verschillende groepen en op milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen. Planning is om het rapport in het najaar naar de Kamer te sturen.
De Europese Commissie komt later dit jaar met voorstellen over BTW op (internationale) treinkaartjes. Nederland wacht deze voorstellen af en zal deze zoals gebruikelijk beoordelen via het zogenoemde BNC-fiche (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen). Hierbij worden o.a. de te verwachte impact op het gewenste gelijke speelveld en de financiële gevolgen beoordeeld. Dit BNC-fiche wordt uiteraard met de Tweede Kamer besproken. Met de inzichten van financiële effecten voor de reiziger komt er ook inzicht in het drempelverlagende effect voor de reiziger. Ten slotte is een motie ingediend door mevrouw Inge van Dijk en de heer Van der Molen.4 Daarin wordt de regering verzocht om, ten gunste van het vergroten van het aantal reizigers in het openbaar vervoer en het beperken van de reiskosten, te onderzoeken of het verlaagde BTW-tarief op openbaarvervoersbewijzen tijdelijk naar 0% kan worden gebracht. Dit jaar wordt het verlaagde BTW-tarief in algemene zin geëvalueerd door het Ministerie van Financiën. Ook deze inzichten zullen worden meegenomen bij beleidsmatige keuzes in de BTW en het ligt in de rede om die evaluatie af te wachten.
Deelt u de mening dat dit tevens een nuttige maatregel zou zijn om consumenten te compenseren voor de gestegen energieprijzen en de torenhoge inflatie?
Het kabinet wil met het pakket aan koopkrachtmaatregelen mensen tegemoetkomen die kostenstijgingen op korte termijn moeilijk kunnen opvangen. Bij het openbaar vervoer zijn dergelijke kostenstijgingen op dit moment niet aan de orde5. Deze prijzen worden voor volgend jaar weer geïndexeerd. Voor een tijdelijke BTW-verlaging in het OV heeft het kabinet dan ook niet gekozen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de BTW op openbaar vervoer een effectieve manier zou zijn om vervoersarmoede te bestrijden?
Naast het aanbod van OV is het tarief van het OV één van de bepalende factoren voor de mate waarin mensen gebruik maken van het OV. Prijsverlaging in het OV draagt bij aan het bestrijden van vervoerarmoede. In het najaar komen de evaluatie en onderzoeksresultaten van het Ministerie van Financiën respectievelijk het KIM beschikbaar. Daarnaast is dan ook het rapport van het PBL beschikbaar over bereikbaarheid van banen en voorzieningen voor verschillende bevolkingsgroepen en gebieden. Met de informatie uit deze studies kan deze vraag beter beantwoord worden.
Bent u bereid om het afschaffen van de BTW op openbaar vervoer in overweging te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het kosten om de BTW op openbaar vervoer volledig af te schaffen?
Het volledig afschaffen van BTW op openbaar vervoer is mede afhankelijk van het post-corona herstel in het aantal OV-reizigers en kost tussen de 300 en 400 miljoen euro. Dit is inclusief taxivervoer.
Wat zou het kosten om de BTW op openbaar vervoer terug te brengen naar het «oude" tarief van zes procent?
Een introductie van een extra tarief (in dit geval 6%) is IT-technisch voor de Belastingdienst niet eerder mogelijk dan 2026. De voorbereidingen voor een nieuw systeem lopen en dat is het begin van een langjarig traject. Een verlaging naar 6% is hierdoor de komende jaren dus niet mogelijk. De kosten van een dergelijke verlaging zouden een derde zijn van de bedragen genoemd in antwoord 6 (tussen 100 en 133 miljoen euro).
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
Dubbele belasting op energie en brandstof |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat er in ons land bij verschillende aankopen belasting wordt betaald over een andere belasting, waardoor de productprijzen onnodig hoog zijn, bijvoorbeeld in het geval van btw-heffing over de rekening aan de benzinepomp waar al accijns bij is opgeteld of btw-heffing over de energierekening waar de energiebelasting al bij is gerekend? Wat is hiervoor de rechtvaardiging en inhoudelijke onderbouwing?
Het heffen van btw over andere belastingen en heffingen zoals accijnzen en energiebelasting volgt uit de Europese Btw-richtlijn.1 In Nederland is dan ook conform de Europese Btw-richtlijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaald dat voor de btw-heffing als vergoeding wordt aangemerkt: het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Over andere belastingen of heffingen die in de vergoeding zijn begrepen dient derhalve ook btw te worden berekend.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als btw geheven zou worden over de productprijs exclusief accijns, aangezien het een belasting betreft over «toegevoegde waarde», en daarna pas de accijns erbij wordt opgeteld?
Nee. Het kabinet is niet voornemens een dergelijke beleidswijziging te overwegen, en zal dit daarom ook niet onderzoeken. Deze wijziging is op grond van de Europese Btw-richtlijn namelijk niet mogelijk. De in de Europese Unie geharmoniseerde btw-systematiek, berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven waarbij de heffing moet worden berekend over het bedrag dat de consument besteedt (daarin begrepen belastingen, rechten en heffingen, met uitzondering van de btw). Deze uniforme grondslag beperkt de complexiteit van het stelsel. De hoogte van de accijnzen wordt vastgesteld in de wetenschap dat daar btw over geheven zal worden.
Deelt u de mening dat het, zeker te midden van een oorlog en geopolitieke crisis die de energie- en brandstofprijzen door het dak doen gaan, bijzonder onrechtvaardig is dat burgers met extra hoge kosten te maken hebben omdat er belasting over belasting wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er geen sprake van onrechtvaardige belasting over belasting. Dit neemt niet weg dat door de oorlog in Oekraïne de energie en brandstofprijzen de afgelopen weken ongekend hard zijn gestegen. Dit raakt veel huishoudens fors. Om de gevolgen voor de koopkracht te dempen stelt het kabinet onder andere voor om de brandstofaccijnzen tijdelijk te verlagen en energie tijdelijk over te brengen naar het verlaagde btw-tarief.
Waarom sluit u belastingverdragen met andere landen die tot doel hebben dubbele belasting voor bedrijven te voorkomen, maar houdt u dubbele belasting voor burgers in stand? Is dat niet oneerlijk?
Nederland sluit verdragen om te voorkomen dat twee landen ongecoördineerd over hetzelfde heffen. Nederland sluit die verdragen voor zowel burgers als bedrijven om dubbele belasting voorkomen. Zij worden in die zin gelijk behandeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle aankopen waarop dit fenomeen van belasting op belasting van toepassing is, en per categorie aangeven hoeveel deze de huidige berekeningswijze met dubbele belastingen de staat oplevert? Met andere woorden: hoeveel zou de staat aan belastinginkomsten mislopen als btw geheven zou worden over de productprijs excl. accijns?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat alle, financiële en niet-financiële, gevolgen zouden zijn als deze dubbele belasting zou worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het tijdelijk afschaffen van accijns op brandstof een budgettair effect zou hebben van rond de vier miljard euro?1 Bent u bereid dit te overwegen zolang de oorlog in Oekraïne en de geopolitieke crisis als gevolg daarvan duren?
Het is niet mogelijk de accijnzen af te schaffen. Nederland is gebonden aan de minimumtarieven van de EU. Om de gevolgen van de oplopende prijzen voor de koopkracht te dempen heeft het kabinet wel voorgesteld een tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen in te voeren. Dit leidt tot een budgettaire derving in 2022 van 1,0 miljard euro.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
Het bericht dat de Tuchtraad Banken het onderzoek naar de voormalig topman van ING noodgedwongen heeft moeten stopzetten. |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Tuchtrecht Banken haar tuchtrechtelijke onderzoek naar de mogelijke schending van de bankierseed door de voormalig topman van ING tandenknarsend heeft moeten stopzetten? Wat doet een dergelijke uitspraak van de Tuchtraad volgens u met het, toch al geringe, vertrouwen van mensen in de financiële sector?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. De eed of belofte en het daaraan verbonden tuchtrecht strekken ertoe om het belang van de normen en waarden waar de financiële sector voor staat te onderstrepen, de bewustwording te versterken van degenen die de eed of belofte afleggen en (daarmee) het vertrouwen van de consument in de financiële sector te vergroten. Daarvoor is het uiteraard van belang dat het tuchtrecht adequaat werkt en dat tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de relevante documenten ter beschikking worden gesteld. Indien een bank dit niet actief doet, zal dat naar mijn inschatting niet bijdragen aan het vertrouwen van mensen in de financiële sector. Ik roep banken dan ook in algemene zin op hieraan mee te blijven werken. Dit versterkt het vertrouwen in de financiële sector.
Functioneert het tuchtrecht banken volgens u naar behoren, als de tuchtraad zelf zegt dat het betreurenswaardig is dat door de beperkte mogelijkheden van het bankentuchtrecht niet kan worden beoordeeld of de bankierseed is geschonden door de (voormalige) top van ING? Zo ja, waar baseert u dat dan op?
Voor het goed functioneren van het tuchtrecht is het belangrijk dat de relevante documenten beschikbaar worden gemaakt ten behoeve van het onderzoek naar een tuchtklacht. Het open en toetsbaar opstellen is een essentieel onderdeel van het tuchtrecht. In het bankentuchtrecht doet de Algemeen Directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken onderzoek naar tuchtklachten en kan ook zelfstandig een tuchtrechtelijk onderzoek starten naar een bankmedewerker. Het Tuchtreglement Bancaire Sector bepaalt dat de Algemeen Directeur, ten behoeve van het onderzoek, inlichtingen en informatie kan inwinnen bij de bankmedewerker waartegen de tuchtklacht is ingediend alsmede bij de bank waar diegene werkzaam is2. Een bank(medewerker) is verplicht de door de Algemeen Directeur gevraagde inlichtingen en informatie te verstrekken3. Zo kan het niet meewerken aan een tuchtrechtelijk onderzoek op zichzelf grond zijn voor een tuchtrechtelijk verwijt.
De Nederlandsche Bank (DNB) ziet er (risicogeoriënteerd) op toe dat banken daadwerkelijk zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. Het is niet aan mij om daarover te oordelen.
Klopt het dat het tuchtrecht bij banken op dit moment een vorm van zelfregulering is; dat de bankierseed weliswaar in de Wet financieel toezicht verankerd is, maar het tuchtrecht zelf niet?
In de Wft is opgenomen dat banken onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Deze wettelijke verankering maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit is in lijn met de systematiek van de Wft waarin integriteit primair een aangelegenheid is van de financiële onderneming zelf. Het is aan de financiële onderneming, in dit geval de bank, om ervoor te zorgen dat zij is onderworpen aan tuchtrecht dat ten minste aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zoals opgemerkt in het vorige antwoord ziet DNB er (risicogeoriënteerd) op toe dat banken daadwerkelijk zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
De verdere invulling en organisatie van het tuchtrecht is, binnen de wettelijke voorwaarden, primair aan de bank c.q. de bancaire sector zelf. Tuchtrecht ontwikkelt zich immers bij uitstek in de groep zelf. De sector zelf heeft als geen ander inzicht in de verschillende modaliteiten binnen de sector, (ongeschreven) sectorspecifieke en functiespecifieke normen, waarden en standaarden die (behoren te) gelden. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de banken en hun medewerkers bevorderd en daarmee de effectiviteit van het stelsel als geheel.
Zou het niet beter zijn om het tuchtrecht in de wet te verankeren en daarbij de tuchtraad meer middelen te geven om medewerking van partijen af te dwingen?
Zoals in de beantwoording van de vorige vraag vermeld ontwikkelt tuchtrecht zich bij uitstek in de groep zelf. Banken hebben zich in het Tuchtreglement Bancaire Sector er reeds toe verplicht om informatie aan te leveren ten behoeve van een tuchtrechtelijk onderzoek. De Stichting Tuchtrecht Banken ziet toe op naleving van het Tuchtreglement. Daarnaast houdt DNB (risicogebaseerd) toezicht en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Hoe bent u van plan om in de toekomst wel medewerking van partijen af te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in ieder geval met de Nederlandse Vereniging van Banken het gesprek aan te gaan over het (dis)functioneren van de tuchtraad in deze zaak en daarbij ook aan te dringen op betere medewerking van banken in tuchtzaken? Zo nee, waarom niet?
Voor het functioneren van het tuchtrecht is het belangrijk dat banken meewerken aan het onderzoek naar tuchtklachten. Het is primair aan de toezichthouder om een oordeel te vellen over de naleving van de normen uit de Wft, waaronder die dat banken onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling. Ik zal het belang van actieve medewerking van banken in tuchtzaken, ook voor het vertrouwen in de sector, in gesprekken met de sector benadrukken.