De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van ExxonMobil |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «ExxonMobil kondigt nieuwe arbitragezaak aan tegen Nederlandse staat om sluiting Groningenveld»?1
Ja.
Kunt u garanderen, dat u net als het vorige kabinet, geen integrale gesprekken gaat voeren met bedrijven als Shell en ExxonMobil waarvan elk verantwoordelijkheidsgevoel voor de aangerichte schade ontbreekt? Deelt u de mening dat er met zulke immorele bedrijven geen gesprekken gevoerd moeten worden en dat ze bestreden dienen te worden in een rechtszaak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de stand van zaken van de procedures met NAM en haar aandeelhouders (Kamerstuk 33 529, nr. 1260) zijn begin dit jaar de op dat moment nog lopende gesprekken met Shell en ExxonMobil opgeschort in afwachting van besluitvorming door het kabinet. Shell en ExxonMobil hebben per brief laten weten graag opnieuw met de Staat in gesprek te gaan. Dit kabinet beziet op dit moment of het in het belang van de Staat is om, en zo ja, hoe gesprekken te hervatten. Omdat juridische procedures met Shell en ExxonMobil ook nadelen en risico’s kennen, wordt ook de optie van gesprekken door dit kabinet afgewogen. De gesprekken zullen niet hervat worden zonder de Kamer hierover vooraf te informeren.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling voor getroffen Groningers zal leiden?
Het kabinet kan u verzekeren dat de discussies tussen ExxonMobil en de Staat over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt, is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van ExxonMobil, die miljarden heeft verdiend aan de gaswinning in Groningen terwijl er als gevolg meer dan 85.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ExxonMobil, maar ook Shell, zich houdt aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is volgens u het bedrag dat Shell en ExxonMobil, gezien de schade die ze hebben aangericht, moreel verplicht zijn aan de Groningers?
Gelet op zowel de procespositie van de Staat als de eventuele onderhandelpositie van de Staat, indien zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 gesprekken hervat worden, is het niet wenselijk om eventuele bedragen te noemen.
Wat is uw mening betreft het feit dat aandeelhouders van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) meermaals verzoeken voor vrijwillige bijdrages aan de ereschuld hebben geweigerd? Deelt u de mening dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak ExxonMobil recht moet doen aan Groningen door fatsoenlijk bij te dragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
De verantwoordelijkheid van de Staat en de NAM en haar aandeelhouders voor de negatieve gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld gaat wat het kabinet betreft verder dan alleen schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Nij Begun bevat aanvullende maatregelen voor de aanpak van de maatschappelijke en economische problemen in Groningen, waarmee gedurende 30 jaar een generatielange bijdrage van 7,5 miljard euro gemoeid is. Het kabinet ziet graag dat NAM ook bijdraagt aan deze kosten om problemen in Groningen die worden veroorzaakt door de gaswinning structureel aan te pakken. De Staat heeft reeds meermaals de aandeelhouders van de NAM verzocht een vrijwillige bijdrage aan de ereschuld te leveren, tot op heden zonder resultaat. Dat betreurt het kabinet.
Bent u bereid om over te gaan op verplichte bijdrages van Shell en ExxonMobil, gezien het feit dat de aandeelhouders niet bereid zijn om vrijwillig hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
Kenmerk van een ereschuld is dat deze niet juridisch afdwingbaar is. Zoals beschreven in de brief over een verkenning van een belastingheffing op Shell en ExxonMobil van 21 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1237) heeft de voormalige Staatssecretaris Mijnbouw de opties onderzocht voor een extra heffing, naast de bestaande heffingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Die opties zijn beperkt en worden begrensd door artikel 104 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). Een individuele heffing op de NAM is alleen mogelijk voor kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die in voldoende nauw verband staan met de verantwoordelijkheid of het handelen van NAM en niet aan een ander kunnen worden toegerekend.
Bent u bereid artikel 15 van de Tijdelijke Wet Groningen in te zetten om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave van de Groningers en zodoende hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 7 is het kabinet ingegaan op de juridische afdwingbaarheid van een ereschuld. Artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) wordt gebruikt om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Vanaf inwerkingtreding van de TwG op 1 juli 2020 wordt de schadeafhandeling uitgevoerd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De kosten daarvan worden door middel van heffingen doorbelast aan de NAM. Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van de TwG voor versterken op 1 juli 2023 worden ook de kosten voor de versterking vanaf het derde kwartaal 2023 op de NAM verhaald door middel van een heffing op grond van artikel 15.2 Het kabinet is voornemens om alle kosten waarvoor NAM wettelijk aansprakelijk is via deze heffingen op de NAM te verhalen.
Bent u bereid de Tijdelijke Wet Groningen te verruimen zodat ook kosten voor overige maatregelen van overheden ter bestrijding van de nadelige gevolgen, zoals sociale en economische problemen alsook de verduurzamingsopgave, van de gaswinning in rekening kunnen worden gebracht bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel in behandeling waarin een wijziging van de heffingsgrondslag wordt voorgesteld.3 De bestaande bepalingen in combinatie met voorliggende aanpassingen maken het mogelijk om alle kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die vallen onder de aansprakelijkheid van de NAM, op de NAM te kunnen verhalen. De mogelijkheden tot het verhalen van kosten zijn daarmee niet onbegrensd: er zal altijd een relatie met de gaswinning moeten zijn. In de periodieke heffingsbesluiten zal worden onderbouwd welke kosten binnen de aansprakelijkheid van de NAM vallen.
Hoe groot deel van 1,1 miljard euro die in rekening is gebracht aan de NAM voor de versterkingsoperatie is reeds voldaan?
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM verwijzen wij naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 000-VII, nr. 2). In tabel 24 is opgenomen dat van de 1,306 miljard euro aan de NAM in rekening gebrachte kosten 756 miljoen euro is voldaan. Derhalve is 550 miljoen euro nog niet voldaan.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van arbitragegesprekken achter gesloten deuren voor dit soort amorele bedrijven als Shell en ExxonMobil onwenselijk zijn?
In het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Arbitrageprocedures zijn in beginsel vertrouwelijk. Daarbij zijn partijen bij de arbitrage over het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).
Kunt u deze vragen voor 5 november beantwoorden?
Vanwege de overlap in de vragen van de leden Bushoff (GL/PvdA) en Beckerman (SP) (ingezonden op 11 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z15684) en de 28 vragen van het lid Teunissen (PvdD) (ingezonden op 18 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z16315) en de benodigde afstemming tussen departementen is het helaas niet gelukt deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
De hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis parkeren bij een ziekenhuis verdwijnt: slechts handvol ziekenhuizen biedt het nog aan»1?
Ja.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen te allen tijde bereikbaar en toegankelijk moeten zijn met zowel de auto als het openbaar vervoer, ook voor mensen die minder te besteden hebben?
Ja. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen voor alle mensen goed bereikbaar zijn. Ook de bereikbaarheid van ziekenhuizen met eigen vervoer en/of openbaar vervoer is uiteraard van belang. Als mensen minder te besteden hebben, kunnen zij zich ten aanzien van de parkeerkosten wenden tot het betreffende ziekenhuis of gemeente over welke mogelijkheden er zijn om die kosten te beperken.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels bij 98 van de in totaal 105 ziekenhuizen in Nederland betaald parkeren is ingevoerd? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de tarieven bij een aantal ziekenhuizen oplopen tot wel 30 euro per dag, voor mensen rond het sociaal minimum een fors bedrag?
Vooropgesteld moet worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn en hoog kunnen oplopen bij frequent ziekenhuisbezoek. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet. Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten. Zo zijn parkeertarieven vooral hoger bij ziekenhuizen in grote steden, waar de parkeertarieven in algemene zin vaak al hoger zijn. Dit komt omdat de kosten van de grond, alsmede andere kosten die samenhangen met het exploiteren van een parkeergelegenheid, moeten worden gedekt.
Het is belangrijk dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden.
Ten aanzien van de stapeling van kosten is relevant dat er op verschillende manieren voor wordt gezorgd dat de zorguitgaven voor patiënten worden beperkt. Zo is er vanuit het Ministerie van VWS voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: de eigen auto, taxi en openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Het vervoer wordt niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn. Daarnaast is het mogelijk dat patiënten een logeervergoeding kunnen krijgen in plaats van een vergoeding voor vervoerskosten. Daarnaast kunnen parkeerkosten fiscaal aftrekbaar zijn bij de aangifte inkomstenbelasting. Voor specifieke zorgkosten geldt dat deze aftrekbaar zijn als deze kosten boven een drempel uitkomen die gebaseerd is op het inkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ziekenhuis bereikbaar blijft voor mensen met een smalle beurs? Kunt u hierbij specifiek ingaan op a) de hoge parkeerkosten en b) de hoge kosten van het openbaar vervoer en het verdwijnen van reisvoorzieningen in de regio2?
Mensen met een smalle beurs kunnen zich tot het betreffende ziekenhuis of gemeente wenden voor de mogelijkheden de parkeerkosten te beperken. De prijzen voor het regionale openbaar vervoer, bus, tram, metro en regionale treindiensten, zijn in 2024 niet toegenomen, omdat dat deze prijsstijgingen volledig zijn gecompenseerd door de aangenomen motie Bikker. Daarnaast hebben de decentrale ov-autoriteiten via de motie Bikker ook € 150 miljoen per jaar gekregen om de dienstregeling op peil te houden, dan wel de kwaliteit van het ov te verbeteren.
Hoeveel van de ziekenhuizen besteden hun parkeergelegenheid uit aan commerciële partijen, zoals Q-Park of Interparking?
Ik beschik niet over deze informatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de inkomsten van parkeertarieven niet bij ziekenhuizen zelf maar bij commerciële partijen terechtkomen die primair gericht zijn op het maken van winst?
Of de parkeergelegenheid bij een ziekenhuis in handen is van het ziekenhuis zelf of in handen is van een commercieel bedrijf is een keuze die lokaal wordt gemaakt. In algemene zin ben ik wel van mening dat buitensporige winsten bij parkeergelegenheden van ziekenhuizen onwenselijk zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de begroting van ziekenhuizen als de parkeertarieven omlaag zouden gaan? Vindt u ook dat het een slechte zaak is als ziekenhuizen deze winsten nodig hebben om hun begroting sluitend te maken en dat patiënten met een smalle beurs hier uiteindelijk de dupe van zijn?
De gevolgen van lagere parkeertarieven op de begroting van ziekenhuizen hangen af van keuzes die ziekenhuizen maken, dat is hun eigen verantwoordelijkheid.
De tarieven van parkeergelegenheden van ziekenhuizen kunnen niet worden losgezien van de lokale situatie. De hoogste parkeertarieven bij ziekenhuizen zijn met name te zien in grote steden, waar de parkeertarieven vaak al hoger zijn. Het vaststellen van lagere parkeertarieven bij deze parkeergelegenheden kan bijvoorbeeld negatieve effecten met zich meebrengen als de parkeertarieven bij die ziekenhuizen lager worden dan in het omringende gebied. Want dan is de kans groter dat ander publiek de auto bij het ziekenhuis parkeert. Dit kan ten koste gaan van de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor patiënten en bezoekers. Overigens betekent laatstgenoemde niet dat de parkeertarieven voor patiënten ook hoog moeten zijn. Zoals eerder aangegeven kunnen ziekenhuizen ervoor kiezen om de parkeerkosten voor patiënten te verminderen, bijvoorbeeld door het aanbieden van uitrijkaarten of andere kortingsmogelijkheden.
Waarom werkt maar een deel van de ziekenhuizen met uitrijkaarten voor bezoekers? Deelt u de mening dat het buiten de deur houden van dagjesmensen en winkelend publiek geen steekhoudend argument is om hoge parkeertarieven te vragen omdat uitrijkaarten voor bezoekers hier een relatief simpele oplossing voor is?
Het is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele ziekenhuizen om met uitrijkaarten voor bezoekers te werken, en we zien voorbeelden dat dit in de praktijk ook gebeurt.
Wat is uw reactie op het rapport van reizigersorganisatie Rover3 waaruit blijkt dat ziekenhuizen in Nederland beter bereikbaar moeten worden met het openbaar vervoer? Welke vervolgstappen gaat u nemen naar aanleiding van het rapport?
Ik vind het een goede zaak dat Rover aandacht heeft voor de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaar vervoer. Het rapport maakt duidelijk dat de situatie verschilt per ziekenhuis. Bij veel ziekenhuizen gaat het goed. Waar er aandachtspunten zijn moeten verantwoordelijke partijen bekijken wat daaraan verbeterd kan worden. Ik zal het rapport van Rover onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN) maar ook bij decentrale ov-autoriteiten. Zij kunnen bij de totstandkoming van de programma’s van eisen voor het vervoer in een bepaald gebied de goede bereikbaarheid van ziekenhuizen meenemen.
Hoe ziet u de rol van zorgverzekeraars in het verbeteren van de bereikbaarheid van ziekenhuizen? Deelt u de mening van Rover dat zij hier meer regie in moeten pakken?
Zorgverzekeraars kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld door in hun gesprekken en contractonderhandelingen met ziekenhuizen aandacht te vragen voor het verbeteren van de bereikbaarheid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgverzekeraars en Rover over hoe de bereikbaarheid en toegankelijkheid van ziekenhuizen geborgd kan worden door enerzijds parkeren betaalbaar te houden en anderzijds te zorgen voor goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier vervolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de hoogte van parkeertarieven ligt bij ziekenhuizen. Ik zal het rapport van Rover over de bereikbaarheid van ziekenhuizen met het openbaarvervoer onder de aandacht brengen van de brancheorganisaties van ziekenhuizen (NVZ en NFU) en zorgverzekeraars (ZN).
Kunt u voorgaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Passend onderwijs aan kinderen met Long COVID en andere infectieziekten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u cijfers of is er een inschatting te maken van het aantal kinderen dat door Long COVID en/of een andere acute virus of bacteriële infectie met een ernstige energie limitering (zoals ME/CVS, QVS, Chronische lyme, Post sepsis en Pans/ Pandas) tijdelijk of langer niet naar school kunnen of konden gaan?
Ondanks dat COVID-19 bij kinderen vaak mild verloopt, komt post-COVID ook bij kinderen voor. Post-COVID kan kinderen van alle leeftijden treffen.
Het RIVM heeft in het kader van het gezondheidsonderzoek COVID-19 een vragenlijstonderzoek gedaan onder 5.283 jongeren tussen 12 en 25 jaar (juni 2024).1 Op basis van zelfrapportage gaf 3% van de jongeren aan nog langdurig klachten na een coronabesmetting te hebben. Bijna de helft van de jongeren die zelf zegt post-COVID te hebben, gaf aan niet volledig mee te kunnen doen op school of de opleiding. Van de andere in de vraag genoemde aandoeningen is niet bekend welk deel van de kinderen tijdelijk niet meer naar school kan of kon gaan. Dit wordt niet geregistreerd.
Herkent u de signalen vanuit ouders en belangenorganisaties die aangeven dat er nog vaak sprake is van onbekendheid van de effecten van deze aandoeningen? Herkent u het beeld dat dit tot onwenselijke situaties kan leiden tussen ouders en school, maar ook kinderen het gevoel kunnen krijgen niet begrepen en uitgesloten te worden?
Wij herkennen het signaal dat deze soms ingrijpende aandoeningen nog relatief onbekend zijn. Het is spijtig om te horen dat kinderen en hun ouders daardoor soms tegen onbegrip aanlopen. We proberen daar oplossingen voor te bieden.
Patiënten met postinfectieuze klachten ten gevolge van Q-koorts en COVID-19, waaronder ouders en kinderen, kunnen terecht bij de nazorgorganisaties Q- en C-support voor advies en begeleiding op maat. Daar waar nodig geven zij extra informatie aan professionals zoals een huisarts, jeugdarts, maar ook de school, leerplichtambtenaren, veilig thuis of andere betrokken dienstverleners.2
Het Ministerie van VWS investeert in kennisontwikkeling via onder andere het ZonMw post-COVID programma, waarin specifieke aandacht is gevraagd voor onderzoek naar kinderen. Hierdoor wordt getracht meer begrip te krijgen van de ziekte en te komen tot een curatieve oplossing. Een ander voorbeeld is actieonderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. In samenwerking met Ingrado is een infographic over maatwerkonderwijs voor jongeren met ME/CVS gemaakt en onder de aandacht gebracht in het veld, met specifieke aandacht voor leerplichtambtenaren.3 Deze infographic is ook te gebruiken voor leerlingen met andere postinfectieuze aandoeningen, waar dezelfde symptomen optreden.
Hoe beoordeelt u het dat er signalen blijven komen van ouders, belangenorganisaties en scholen die aangeven dat de ondersteuning aan deze kinderen ontoereikend is? Herkent u ook de signalen dat deze kinderen soms (dreigen) uitgeschreven (te) worden en thuis komen te zitten omdat passende ondersteuning ontbreekt?
Het is ongewenst als jongeren niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Het is aan scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs om te zorgen dat er een aanbod is voor alle leerlingen binnen de regio. Zij ontvangen ook middelen die zij kunnen inzetten voor de ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben. De wet- en regelgeving biedt ook al enige ruimte om maatwerk te kunnen bieden, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht, waardoor een jongere (tijdelijk) wel naar school kan blijven gaan, maar niet voor de volledige tijd aanwezig hoeft te zijn. Omdat we zien dat er behoefte is aan meer maatwerk, heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding om de mogelijkheden te vergroten, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijslocatie en -tijd. Deze mogelijkheden kunnen ook helpen voor kinderen met post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen.
Wat is sinds de vorige schriftelijke vragen precies gedaan om de kennis met betrekking tot Kinderen met Long COVID te vergroten, ook in de praktijk?1
Via het ZonMw programma «Post-COVID: onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk» zet de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op kennisontwikkeling. Binnenkort zal, voortkomend uit dit programma, in het UMC Utrecht een project starten waarin post-COVID bij kinderen wordt onderzocht om diagnostische markers en doelen voor behandelingen te identificeren.5 We zijn ons ervan bewust dat onderzoek onder kinderen erg belangrijk is om hen perspectief te bieden. In de laatste subsidieronde van het post-COVID ZonMw programma is nog nadrukkelijker aandacht gevraagd voor onderzoek onder kinderen.6
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en C-Support hebben op verzoek van ZonMw in 2023 een inventarisatie uitgevoerd naar de kennis en het lopende onderzoek op het gebied van post-COVID. In opdracht van ZonMw vindt een update plaats. In die update is ook aandacht voor kinderen (onder andere diagnose en symptomen).
Daarnaast is in de afgelopen periode gewerkt aan verdere informatievoorziening. Over post-COVID bij kinderen en jongeren geeft C-support informatie aan zowel patiënten als professionals (onder andere jeugdartsen). C-support wordt gefinancierd vanuit het Ministerie van VWS.
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) brengt elke twee maanden een post-COVID journaal uit met actuele zaken en de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van post-COVID. Het IVM voert daarvoor regelmatig literatuur updates uit en verwerkt dit in de post-COVID journaals. Deze journaals zijn gericht op zorgprofessionals. Ook is daarin aandacht voor kinderen.7 Het post-COVID journaal is in opdracht van ZonMw en vervangt sinds begin 2024 het eerdere coronanieuws.
Ook vanuit andere organisaties wordt er ingespeeld om de kennis met betrekking tot kinderen met post-COVID te vergroten. Op initiatief van stichting Kinderen met LongCovid en mede dankzij ZonMw financiering, is eerder dit jaar door hen de brochure «Jouw leerling met long covid» opgesteld. De brochure biedt praktische informatie voor leerkrachten in het basisonderwijs en voorgezet onderwijs en is breed verspreid.8 9
Wat wordt er gedaan om bekendheid te geven op scholen dat het Sars- COVID 2 virus zich ook via de lucht verspreidt? En dat goede luchtkwaliteit (ventilatie en luchtfiltering zoals Hepa’s of UV) belangrijk is om herhaaldelijke besmettingen te voorkomen van leerlingen en onderwijspersoneel?
Het onafhankelijke kenniscentrum Ruimte-OK heeft in opdracht van het Ministerie van OCW speciaal voor scholen het programma «Optimaal ventileren op scholen» opgesteld. Dit programma bestaat uit verschillende onderdelen: er wordt kennis gedeeld met scholen door middel van diverse handreikingen, adviezen en andere kennisitems. Scholen kunnen gratis bellen of mailen met de helpdesk als zij vragen hebben over ventilatie. En scholen kunnen kosteloos een expert van het hulpteam uitnodigen voor een dagbezoek op school. Tijdens dit bezoek maakt de expert op basis van een rondgang door de school de huidige situatie inzichtelijk en geeft concrete adviezen en aanbevelingen.
Daarnaast maakt het zorgen voor frisse lucht onderdeel uit van de basisadviezen bij het voorkomen van luchtweginfecties. Deze basisadviezen worden zowel door het RIVM als op rijksoverheid.nl uitgedragen.
Meer informatie over het onderzoek naar mobiele luchtreinigers op scholen vindt u in de recent aan uw Kamer toegezonden Periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting.10
Wat is het algemene advies bij griep- en verkoudheidsklachten voor leerlingen en hoe wordt dit gecommuniceerd?
De algemene richtlijn voor influenza wordt geformuleerd door de Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding (LCI), een onderdeel van het RIVM. Deze is te vinden via de website van het RIVM.11 Er gelden generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Aangegeven wordt dat het verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen. Deze adviezen zijn ook te vinden op de website van de rijksoverheid.12
Er zijn geen specifieke adviezen voor leerlingen in dit kader.
Deelt u de mening dat fysiek onderwijs altijd uitgangspunt moet blijven, maar voor kinderen die om welke reden dan ook het (tijdelijk) niet volhouden om hele dagen aanwezig te zijn in de klas, afstandsonderwijs wel een recht zou moeten zijn? Zo ja, is dit op iedere school technisch mogelijk of gaat u dat op korte termijn nu regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met het recht op onderwijs en de leerplicht?
Fysiek onderwijs is een belangrijk uitgangspunt, voor elke doelgroep. Tegelijkertijd is voor specifieke groepen afstandsonderwijs belangrijk om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Mijn doel is dat digitaal afstandsonderwijs een volwaardig onderdeel wordt van het stelsel van passend onderwijs, zoals eerder ook aan uw Kamer gecommuniceerd.13 Daarvoor is een wetswijziging noodzakelijk, die in voorbereiding is. Daarnaast blijft het belangrijk dat de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs die er nu al zijn binnen het funderend onderwijs, ten volle worden benut. Het Actieprogramma Digitale School ondersteunt scholen daarbij en stimuleert de verdere ontwikkeling van digitaal afstandsonderwijs. Een belangrijk onderdeel van het Actieprogramma is de subsidieregeling Digitale School. Doel van deze regeling is een landelijk dekkend aanbod te ontwikkelen van (boven-)regionale digitale voorzieningen voor afstandsonderwijs. Zo kunnen scholen en samenwerkingsverbanden maatwerk met digitaal afstandsonderwijs geven aan zieke leerlingen, waaronder leerlingen met post-COVID. De subsidie is toegekend aan 16 coalities van samenwerkingsverbanden.
Is bekend of de stijging van het aantal kinderen in cluster 3 van het speciaal onderwijs ook te maken kan hebben met een toenemend aantal kinderen dat langdurig ziek is?
Nee, dit is niet bekend.
Is bekend hoe vaak ouders en scholen terecht komen bij de Onderwijsconsulenten of de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs of de Landelijke Geschillencommissie Onderwijs, omdat ze er niet uitkomen als het gaat over de ondersteuning van een kind dat met Long COVID of een ander ziektebeeld met ernstige energie limitering kampt?
Nee, dit is bij ons niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting? En dat een van de grote lessen van de coronapandemie is dat de luchtkwaliteit op scholen beter moeten om kinderen veilig onderwijs te kunnen bieden, ook bij eventuele volgende pandemieën. Zo ja, zijn er nu maatregelen genomen opiedere school? Zo nee, waarom niet?
Het is ons niet bekend dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting. Wel hebben wij signalen ontvangen dat een herbesmetting met Sars-CoV-2 bij patiënten met post-COVID kan leiden tot een lichamelijke terugval. Onderzoek naar post-COVID, ook waar het post-COVID bij kinderen betreft, is nog volop in ontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijke conclusies hierover zijn.
Er is op diverse wijzen ondersteuning geboden door het Rijk bij het verbeteren van het binnenklimaat in schoolgebouwen. Dit door middel van het eerder genoemde programma «optimaal ventileren op scholen», door middel van de subsidieregelingen SUVIS en Maatwerkregeling ventilatie en door middel van de CO2-meterverplichting die op 1 juli 2025 in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt opgenomen en waarvoor scholen eerder al een vergoeding kregen in de lumpsum. Ik verwijs u daarnaast naar het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze vindt er controle en handhaving plaats als de luchtkwaliteit op scholen onvoldoende is en risico geeft op gezondheidsschade bij leerlingen en onderwijspersoneel? Welke normen worden gehanteerd en wat welke actie wordt ondernomen als die niet op orde zijn? Wie is primair verantwoordelijk voor de luchtkwaliteit binnen schoolgebouwen?
Er zijn geen wettelijke normen voor luchtkwaliteit in scholen opgenomen in wet- en regelgeving, enkel bouwvoorschriften ten aanzien van installaties. Op deze bouwvoorschriften, verankerd in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving, wordt toezicht gehouden door het gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht. Daarnaast zijn schoolbesturen op grond van de Arbowetgeving eveneens verplicht om zorg te dragen voor een gezond binnenklimaat in schoolgebouwen voor werknemers.
De dreiging op een moedwillige uitbraak van het MPOX-virus door een agressor |
|
Wieke Paulusma (D66), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Waarop baseert de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding de mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor, zoals de beslisnota bij de Kamerbrief over het MPOX-virus en voorraad vaccins van 16 augustus jl. suggereert?1 En zoals u aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.?
Allereerst hecht ik eraan om te benadrukken dat het niet gaat om een mogelijke dreiging van een moedwillige verspreiding van het mpox virus, maar van het pokkenvirus. Voor een toelichting op het onderscheid tussen het pokkenvirus en het mpox virus verwijs ik naar mijn brief over de eerste generatie pokkenvaccins, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur.
De voorraden eerste en derde generatie pokkenvaccins zijn aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie van het pokkenvirus. In de door u genoemde beslisnota staat dat de derde generatievaccins zowel voor een uitbraak van mpox, als voor een (moedwillige) uitbraak van pokken zijn bedoeld.
De landelijke coördinatie infecieziektebestrijding (LCI) van het RIVM adviseert over deze voorraad, uitgaande van een mogelijke dreiging. Voor een inschatting over het bestaan van een dergelijke dreiging zijn andere diensten verantwoordelijk. In mijn hierboven genoemde Kamerbrief over de voorraad eerste generatie pokkenvaccins ga ik nader in op deze materie.
Zijn er onderliggende stukken die de dreiging van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus door een agressor ondersteunen? Zo ja, kunnen deze onderliggende stukken, gezien de ernst van deze zaak, per ommegaande met de Kamer worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, was er in 2019 en is er ook nu geen sprake van een dreiging van moedwillige verspreiding van het mpox virus. De voorraad derde generatie vaccin is aangekocht in het kader van de voorbereiding op mogelijke introductie (al dan niet moedwillig) van het pokkenvirus. Ondanks dat pokken («smallpox») en mpox beide infecties zijn die door een Orthopoxvirus worden veroorzaakt (respectievelijk variolavirus en monkeypoxvirus), is er een groot verschil in de ernst van ziekte. Bij pokkeninfecties stierf tot 30% van de geïnfecteerde personen en werd een veelvoud ziek. Mpox-besmettingen laten een heel ander beeld zien, met veel lagere ziektelast en sterfte, vooral in Europa.
Er is geen sprake van een specifiek, nieuw dreigingsbeeld voor pokken. Feit is dat het virus dat de ziekte pokken veroorzaakte alleen nog in twee, door de Wereld Gezondheidorganisatie (WHO) toegewezen, overheidslaboratoria in de Verenigde Staten en Rusland bewaard wordt. We leven in tijden van grote spanningen. De wereldeconomie staat onder druk. Er zijn nieuwe, ernstige bedreigingen voor de veiligheid van onze samenleving en de stabiliteit van de democratische rechtsorde. In de risicoanalyse Nationale Veiligheid uit 2022 is opgenomen dat de afgelopen jaren de dreigingen met biologische agentia zijn toegenomen. De NCTV schat de impact van een terroristische aanslag met een biologisch wapen als «aanzienlijk», maar de kans dat dit ook daadwerkelijk plaatsvindt als «onwaarschijnlijk» in. Ontwikkelingen in de biologische wetenschap brengen potentieel gevaarlijke toepassingen dichterbij. Een aanval met het gebruik van biologische agentia vereist weliswaar specifieke kennis, maar de grotere toegang tot informatie (via internet) werkt drempelverlagend.
Kunt u, in het geval dat er geen onderliggende stukken zijn of deze niet kan delen, een inschatting geven hoe reëel het risico van een moedwillige verspreiding van het MPOX-virus is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de mate van dreiging veranderd ten opzichte van het moment dat de strategische voorraad is aangelegd? En vooral sinds Rusland als agressor het pokkenvirus heeft, zoals de Minister aangaf in het debat over de donatie van MPOX-vaccins aan landen in Afrika van 11 september jl.? Is deze veranderende situatie meegenomen in het strategische voorraadbeheer?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de dreiging van een moedwillige verspreiding door een vijandige actor ook voor andere virussen? Zo ja, hoe reëel is deze dreiging?
Ook andere virussen of bacteriën kunnen gebruikt worden bij een bio-terroristische aanval. Bacillus anthracis (antrax), dat begin deze eeuw in de zogenaamde poederbrieven is verspreid in de Verenigde Staten, is daar een voorbeeld van. Wat betreft de dreiging verwijs ik naar het antwoord op vraag 2,3 en 4.
Is Nederland voorbereid op de moedwillige verspreiding van virussen door vijandige actoren?
Nederland bereidt zich, voor zover dit mogelijk is, inderdaad voor op de moedwillige verspreiding van bioterroristische agentia. Zo zijn er voorraden van pokkenvaccins en richtlijnen voor de omgang met moedwillige verspreiding van de bacteriën die antrax en pest veroorzaken.
Kunt u deze vragen voor de stemmingen van 24 september a.s. beantwoorden?
Ja.
De stand van zaken omtrent seksuele gezondheid in Nederland |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid»?1 Zo ja, kunt u hier een reactie op geven?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid». Gedegen surveillance en monitoring zijn belangrijk voor goed beleid. Daarom hecht ik eraan dat deze monitor eens per vijf jaar wordt gepubliceerd. Uit de monitor blijkt dat een overgroot deel van de Nederlandse bevolking hecht aan keuzevrijheid, consent en seksuele voorlichting: cruciale aspecten die bijdragen aan iemands seksuele gezondheid en welzijn. Helaas laat de monitor ook zorgelijke resultaten zien, bijvoorbeeld dat het condoomgebruik afneemt en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag veel voorkomt. Het afnemende gebruik van condooms is ook zorgelijk in het licht van het toenemende aantal soa’s. Het gebruiken van een condoom is, naast een anticonceptiemiddel, een belangrijke manier om soa’s te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 4 licht ik nader toe wat ik ga doen naar aanleiding van deze ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat het pilgebruik afneemt onder vrouwen, vooral onder jonge vrouwen? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, ik ben op de hoogte van de daling in het gebruik van de anticonceptiepil onder vrouwen. De monitor laat zien dat deze afname vooral zichtbaar is bij seksueel actieve vrouwen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar.
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op deze ontwikkeling, al zijn deze verbanden niet aangetoond. Allereerst worden jonge vrouwen zich steeds bewuster van de mogelijke (hormonale) bijwerkingen van de pil, zo blijkt uit eerder onderzoek van Rutgers2. De Monitor Seksuele Gezondheid laat een vergelijkbaar resultaat zien, namelijk dat het niet willen gebruiken van hormonen – onder jongeren – de meest genoemde reden is om geen anticonceptiemiddel te gebruiken. Of misinformatie invloed heeft op deze veranderende kijk op hormonen en op de afname van het pilgebruik, is niet aangetoond. Een andere mogelijke factor voor de afname van het pilgebruik is de bredere beschikbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden. Vrouwen kunnen uit een breder scala aan anticonceptiemethoden kiezen – variërend van hormonale opties zoals de anticonceptiepil of anticonceptiering of -pleister tot langdurige anticonceptiemethoden zoals een spiraaltje of implanon (staafje) – en zij hebben toegang tot meer informatie over deze methoden.
Het is belangrijk om te vermelden dat er vrouwen zijn die negatieve bijwerkingen van de pil ervaren, maar er ook vrouwen zijn die tevreden zijn over de pil en geen bijwerkingen ervaren: iedere vrouw heeft immers andere behoeften en voorkeuren. De pil is nog meest de meest gebruikte anticonceptiemethode. Ik vind het bovenal van belang dat vrouwen goed geïnformeerd zijn over de verschillende vormen van anticonceptie, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat veel vrouwen ervoor kiezen geen gebruik te maken van hormonale anticonceptie wegens zorgen over de invloed op het eigen lichaam? Welke concrete maatregelen neemt u om erop toe te zien dat eerlijke voorlichting breed beschikbaar is voor jonge vrouwen?
Ja, ik ben ermee bekend dat een groeiend aantal vrouwen ervoor kiest geen hormonale anticonceptie te gebruiken, mede door zorgen over de mogelijke invloed van hormonen. Dit blijk ook uit het eerder genoemde onderzoek van Rutgers naar het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden. Het is van groot belang dat iedereen toegang heeft tot betrouwbare objectieve informatie over anticonceptie en niet enkel informatie opzoekt op sociale media waar ook misinformatie wordt verspreid. Een weloverwogen keuze kan immers alleen worden gemaakt als vrouwen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden, de werking en de eventuele bijwerkingen van verschillende methoden, zowel hormonaal als niet-hormonaal (zoals de vruchtbaredagenmethode, ook wel «natuurlijke anticonceptie» genoemd).
Op verschillende manieren wordt gezorgd voor breed beschikbare informatie en voorlichting over anticonceptie. Zo is er de vernieuwde gespreksleidraad voor onbedoelde zwangerschappen voor huisartsen, die in 2022 is herzien door de SeksHAG (een expertgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap), Fiom en Rutgers. Daarnaast is er een e-learning ontwikkeld voor huisartsen als onderdeel van een online scholingstraject, met onder andere de module «Preventie van (herhaalde) onbedoelde zwangerschap». In deze module wordt ingegaan op het onderwerp anticonceptie. Ook ondersteun ik verschillende organisaties, zoals Soa Aids Nederland en Rutgers, die betrouwbare informatie over anticonceptie en seksualiteit beschikbaar stellen via hun websites, bijvoorbeeld Sense.info en anticonceptievoorjou.nl. Ook bieden de Centra Seksuele Gezondheid (CSG) van GGD’en seksualiteitshulpverlening aan jongeren, in zogenoemde Sense spreekuren, waarin jongeren vragen kunnen stellen over bijvoorbeeld anticonceptie.
Via het onderwijs bereik ik jongeren. Ik ondersteun scholen met de stimuleringsregeling «Gezonde Relaties & Seksualiteit», waarmee scholen extra aandacht kunnen geven aan seksuele vorming in het curriculum en schoolbeleid. Dit jaar nog start er een online campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, met als doel hen te helpen een anticonceptiemethode te kiezen die bij hen past, op basis van betrouwbare informatie.
Daarnaast gebruik ik inzichten uit wetenschappelijk onderzoek om beleid aan te scherpen waar nodig. Zo wordt eind 2025 de tweede deelstudie van het project «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) van ZonMw verwacht, die onder andere zal onderzoeken welke factoren bijdragen aan onbedoelde zwangerschappen, zoals het gebruik van anticonceptie.
Naast goede voorlichting werken we aan de toegankelijkheid van anticonceptie. Sinds juli 2023 heb ik abortusklinieken de mogelijkheid gegeven om extra anticonceptiecounseling te bieden aan vrouwen in een kwetsbare positie, vlak voor of na een abortusbehandeling. Er is ook (extra) geïnvesteerd in het programma «Nu Niet Zwanger», zodat gemeenten indien nodig anticonceptie kunnen bekostigen voor cliënten van dit programma.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat iedereen een weloverwogen en persoonlijke keuze kan maken over de vorm van anticonceptie die het beste bij diegene past.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het condoomgebruik in Nederland afneemt terwijl de frequentie van soa’s blijft toenemen?2 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat het gebruik van anticonceptie toeneemt en het aantal soa’s afneemt?
Ik vind de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe zorgelijke ontwikkelingen. Het RIVM heeft mijn ambtsvoorganger eerder laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt. Dat ontslaat ons er echter niet van om mogelijkheden die we hebben – om de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe tegen te gaan – te benutten. Daarbij is er bij seksuele gezondheid behoefte aan een beweging naar preventie, waarbij ik hecht aan bewezen effectiviteit van interventies. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om in samenwerking met Soa Aids Nederland onderzoek te doen naar mogelijke interventies om condoomgebruik onder risicogroepen voor soa te stimuleren en de effecten daarvan. Ik verwacht de resultaten van het interventieonderzoek in de zomer van 2025. Op basis hiervan zal ik bezien of en hoe interventies voor het stimuleren van condoomgebruik – daarmee het tegengaan van soa-stijging – ingezet kunnen worden.
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op de concrete maatregelen rondom anticonceptiegebruik, waarmee ook wordt ingezet op het voorkomen van soa’s. Zo is er in de genoemde online campagne specifiek aandacht voor het condoom. Op sense.info is ook eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid te vinden. Daarnaast voeren GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat het gewenst zou zijn om de Vrij Veilig-campagnes opnieuw in te voeren?3 Deelt u de mening dat dit een nodige maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb vergelijkbare signalen ontvangen. Met name veldpartijen pleiten al langere tijd voor het invoeren van de Vrij Veilig-campagnes. Ik begrijp en deel de behoefte aan gerichte activiteiten voor het stimuleren van condoomgebruik en vind het daarbij belangrijk dat er aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Hier wil ik zorgvuldig naar op zoek gaan. Zo zijn de doelgroep en de houding tegenover condoomgebruik bepalend voor het type interventie en de manier waarop deze wordt ingestoken. Het eerder genoemde onderzoek uitgevoerd door het RIVM en SANL zal meer duidelijkheid geven over een doeltreffende en doelmatige interventie om het condoomgebruik te stimuleren. Ik vind het daarom te vroeg om te stellen dat een voorlichtingscampagne zoals de Vrij-Veilig campagne op dit moment de nodige maatregel is.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn verbonden aan soa-testen bij de huisarts?
Het is niet op voorhand aan te geven hoeveel een soa-test bij de huisarts kost. De huisarts laat de test namelijk uitvoeren via een (regionaal) laboratorium en afhankelijk van welke test, hoeveel testen er nodig zijn en het lab kunnen de kosten verschillen. Vaak variëren de kosten tussen de € 40,– en € 200,–. Voor diagnostiek, waar dus ook het soa-onderzoek onder valt, geldt het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico). Zolang het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) nog niet is opgemaakt, betaalt de patiënt dus zelf de kosten. Op het moment dat het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) wel is opgemaakt, betaalt de patiënt niets.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn voor mensen bij zelfafnametesten? Kunt u reflecteren op de toegankelijkheid van soa-testen?
De kosten voor betrouwbare soa-zelfafnametesten variëren van ongeveer € 35 tot € 200. De hoogte van de kosten zijn o.a. afhankelijk van waar de test gekocht wordt en op welke en hoeveel soa’s iemand zich wil laten testen.
Personen kunnen op verschillende plekken terecht voor soa-testen. In eerste instantie kunnen zij terecht bij hun huisarts. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 6, geldt het verplicht eigen risico voor de diagnostiek en behandeling.
Daarnaast kunnen personen uit bepaalde groepen terecht bij de GGD voor gratis en anonieme soa-zorg, namelijk personen uit groepen met een verhoogd risico op een soa én die een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De drempel om naar de huisarts te gaan kan bijvoorbeeld komen door de kosten, door schaamte of uit angst voor veroordeling. Verder zijn er private klinieken waar personen zich kunnen laten testen op een soa, de kosten zijn dan voor eigen rekening. Tot slot zijn er de eerder genoemde zelfafnametesten die personen thuis kunnen afnemen en vervolgens opsturen voor onderzoek. Ik ben van mening dat hiermee de toegankelijkheid voor soa-testen redelijkerwijs voldoende is geborgd, rekening houdend met individuele wensen om al dan niet anoniem te testen.
Bent u op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn? Kunt u aangeven hoeveel automaten er in Nederland zijn en in welke steden deze staan?
Ja, ik ben op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn. Dergelijke automaten zijn op zich niet nieuw.5 Een totaaloverzicht van alle automaten in Nederland heb ik niet, maar wel een aantal concrete voorbeelden van automaten.
Zo treft GGD Amsterdam op dit moment voorbereidingen om in de gemeente Amsterdam een automaat te plaatsen met condooms, glijmiddel, maandverband, tampons en soa-zelfafnametesten. Verder is in ieder geval bekend dat negen apotheken in Nederland over een 24-uurs automaat voor soa thuistesten van Soapoli-online beschikken.6 Deze automaten zijn te vinden in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Almelo, Arnhem en Wageningen. Soapoli-online werkt hierin samen met de Service Apotheek. Daarnaast zijn er condoomautomaten beschikbaar waar personen anoniem condooms kunnen verkrijgen.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de plaatsing en financiering van de automaten?
Dergelijke automaten zijn een vorm van preventie waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden er zelf voor kiezen een dergelijk automaat aan te schaffen. Specifiek voor de pilot van de GGD Amsterdam geldt dat deze onderdeel is van de dertig impuls-projecten die ZonMw financiert in het kader van werken aan een gezonde leefomgeving op lokaal niveau.7 De plaatsing ervan gebeurt in afstemming met de gemeente Amsterdam.
Welke risico’s ziet u bij zelfafnametesten voor de toeleiding naar zorg en partnerwaarschuwing in het geval van een positieve testuitslag? Welke concrete maatregelen neemt u of zult u nemen om deze risico’s te ondervangen?
Er kunnen met name risico’s zijn bij zelfafnametesten van private aanbieders. Van Soa Aids Nederland heb ik begrepen dat er signalen zijn dat private aanbieders geen ondersteuning bieden in het vinden van de juiste behandeling bij een positieve testuitslag. Naast de risico’s die komen kijken bij het zelf op zoek gaan naar behandelingen (bijvoorbeeld kans op onbetrouwbare medicatie), bestaat er hierdoor ook onnodig risico op ontwikkeling van antibioticaresistentie. Daarbij is ondersteuning bij partnerwaarschuwing (bij een positieve testuitslag) cruciaal om de soa transmissieketen te stoppen. Deze ondersteuning vereist kennis van de soa en gespreksvaardigheden. Het is onbekend in hoeverre private aanbieders over deze kennis en vaardigheden beschikken en deze ondersteuning aanbieden.
Onderdeel van de instellingssubsidie die Soa Aids Nederland van VWS ontvangt, is het bieden van betrouwbare informatie en advies rondom soa’s en (betrouwbare) soa-testen en soa-zelftesten.8 Op de website www.soaaids.nl wordt bijvoorbeeld geadviseerd om zo veel als mogelijk gebruik te maken van soa-testen bij de huisarts of GGD. Daarnaast staat op de website uitleg over wat soa-zelftesten zijn, een overzicht van betrouwbare soa-zelftesten van private aanbieders en uitleg over wat te doen bij een positieve testuitslag.
Hoe kijkt u naar de relatief lage vaccinatiegraad van jongeren onder de 26 jaar voor HPV?
Ik vind het belangrijk om een zo hoog mogelijke HPV-vaccinatiegraad te bereiken van jongeren onder de 26 jaar. Daartoe zijn in de afgelopen periode de volgende acties ondernomen:
Tieners onder de 18 jaar die nog niet gevaccineerd zijn tegen HPV kunnen de vaccinaties gratis halen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Jongvolwassenen vanaf 18 jaar kunnen terecht bij de huisarts, de GGD of een vaccinatiecentrum. Zij moeten de vaccinaties zelf betalen.
Ik zie geen meerwaarde om jongvolwassenen vanaf 18 jaar nogmaals de mogelijkheid te bieden om zich alsnog gratis tegen HPV te laten vaccineren. Tijdens de HPV-campagne in 2023 en 2024 is volop ingezet op het bereiken van jongvolwassenen, onder meer met meerdere persoonlijke uitnodigingen en een uitgebreide communicatiecampagne, die in samenspraak met de doelgroep tot stand was gekomen. Daarmee heeft iedereen die dat wilde ruimschoots de kans gehad om de vaccinaties te halen.
Daarbij heeft het RIVM in 2019 een verkenning gedaan naar uitvoeringsscenario’s om nog niet (volledig) gevaccineerde jongvolwassenen tussen de 18 en 26 jaar de HPV-vaccinatie aan te bieden. Hiertoe zijn GGD’en met hun afdelingen reizigersvaccinaties en seksuele gezondheid bevraagd. De uitkomst van deze verkenning was dat zij genoeg expertise hebben om de vaccinatiecampagne uit te voeren, maar dat zij zich vanwege beperkte capaciteit en vele uitvoeringsconsequenties (onder meer op het gebied van ICT) niet in staat achten de hele HPV18+ campagne vorm te geven. Ik zie daarom op dit moment geen mogelijkheid om jongeren te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren onder de 26 jaar te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD? Bent u ook bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wat uw visie is op de inzet van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid, bijvoorbeeld het opnemen van PrEP in het basispakket en de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid. Preventieve medicatie zoals PrEP levert een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben. Om een behandeling, zoals PrEP, in aanmerking te laten komen voor opname in het basispakket, moet er sprake zijn van een medische indicatie. Voor PrEP geldt dat het gaat om het voorkomen van een ziekte die het gevolg kan zijn van onbeschermd risicovol seksueel contact. Het gaat hierbij om risicogedrag dat zich nog niet heeft geuit in medische risicofactoren of (een voorstadium van) ziekte; er is dus (nog) geen sprake van een medische indicatie. Omdat het vertonen van risicogedrag geen grondslag heeft binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het ook niet passend om op grond van risicogedrag groepen aan te wijzen als medische risicogroep en daarmee PrEP in het verzekerde pakket te plaatsen. Dit laat onverlet dat zowel PrEP-zorg geboden kan worden door onder meer GGD’en en huisartsen die daarvoor kiezen en voldoende expertise en capaciteit hebben.
Vanwege het grote effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Hierdoor, en door een intensivering die per 1 augustus 2024 is ingegaan, hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien.
Wat betreft de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten geldt het volgende. Het RIVM koopt namens de Rijksoverheid de vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma op basis van advies van de Gezondheidsraad. De afgelopen aanbesteding was daarom ingericht conform het advies van de Gezondheidsraad, gericht op «preventie van HPV-gerelateerde kanker». Wanneer het aflopen van de huidige voorraad nadert, is dat het moment om een nieuwe aanbesteding te starten. Daarbij zal gekeken worden naar de voorwaarden waar een nieuw vaccin aan moet voldoen voor het bereiken van maximale gezondheidswinst, en de mogelijke rol daarbij van polyvalente HPV-vaccins, zoals ook door de Kamer is verzocht met de motie-Slootweg.9
Deelt u de mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een cruciale rol speelt in het mogelijk maken van laagdrempelige, gratis en (indien gewenst) anonieme soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor groepen die aarzelen om naar de huisarts te stappen, zoals jongeren onder de 25 jaar?
Ja. Ik ben van mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een belangrijke rol speelt om laagdrempelige soa-zorg mogelijk te maken voor personen die een verhoogd risico lopen op een soa én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan – waardoor zij anders zorg zouden mijden – en om jongeren te helpen bij vragen over seksualiteit en seksuele gezondheid.
Kunt u uitleggen waarom de ASG-subsidie nog steeds is geplafonneerd met als gevolg dat slechts 50% van de doelgroep geholpen kan worden? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat 100% van de doelgroep geholpen kan worden?
De ASG-regeling is aanvullend op de huisartsenzorg en bedoeld voor personen die een verhoogd risico lopen op soa’s én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De soa-zorg bij de GGD is gratis, anoniem en kwalitatief goed. Dit maakt de GGD als zorgverlener voor velen aantrekkelijker dan de huisarts. Het leidt er echter ook toe dat ook personen de GGD benaderen, terwijl zij eigenlijk naar de huisarts zouden kunnen gaan, maar de GGD prefereren vanwege de gratis zorg. In feite heeft dit geleid tot een verplaatsing van soa-zorg; van de curatieve zorg naar de publieke gezondheidszorg. De zorg voor personen die daadwerkelijk een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, komt daarmee in het geding. Dit constateert ook bureau AEF dat vorig jaar een toekomstverkenning naar de regeling heeft uitgevoerd.10 De oplossing zit niet in meer financiering voor de GGD, daar is ook geen dekking voor, maar in een herziening van dit stelsel. Ik streef ernaar om uw Kamer begin volgend jaar te informeren over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een herziening van het stelsel.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste barrières zijn voor een bezoek aan de huisarts of een commerciële aanbieder voor soa- en seksualiteitszorg?
Hoewel het grootste deel van de personen met een soa-vraag hiervoor naar de huisarts gaat, kan de drempel om naar de huisarts – of een commerciële aanbieder – te gaan voor sommige personen te hoog zijn. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt welke barrières het grootst zijn. Maar over het algemeen lijken de barrières de volgende: kosten voor lab-diagnostiek en behandeling (ten laste van het eigen risico of voor eigen rekening bij een commerciële aanbieder); schaamte; angst voor veroordeling of stigma; lage gezondheidsvaardigheden (het ontbreken van kennis over wanneer soa-diagnostiek aangewezen is); de toegang tot zorg voor met name asielzoekers, migranten, personen zonder verblijfsvergunning of zorgverzekering, dakloze personen. Uit de eerder genoemde toekomstverkenning blijkt wel dat de belangrijkste redenen zijn voor personen om naar de GGD te gaan in plaats van de huisarts, dat de zorg bij de GGD gratis is, de deskundigheid van de GGD en een ongemak om seksuele gezondheidsproblematiek te bespreken met de huisarts.
Hierbij wil ik wel aanmerken dat een reden om de GGD te prefereren niet hoeft te betekenen dat personen de huisarts zouden mijden.
Kunt u nader toelichten voor welke groepen in de samenleving deze barrières met name gelden? Welke concrete maatregelen zult u nemen om erop toe te zien dat ook deze groepen toegang krijgen tot deze zorg?
Uit mijn gesprekken met thema-instituut Soa Aids Nederland blijkt dat in ieder geval de volgende groepen in de samenleving de voorgenoemde barrières ervaren:
Op dit moment onderzoekt de Universiteit van Maastricht in opdracht van het Ministerie van VWS seksuele gezondheidsachterstanden. In dit onderzoek wordt bekeken wat een gezondheidsachterstand in seksuele gezondheid is, waar dit verschilt en overeenkomt met de meer «algemene» gezondheidsachterstanden, welke groepen een risico lopen op een seksuele gezondheidsachterstand, hoe en wie deze groepen beter kunnen bereiken en hoe we hen het beste kunnen helpen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar.
Met de inzichten van dit onderzoek én de bestaande kennis over bovenstaande groepen die een barrière ervaren rond specifiek soa-zorg, verwacht ik gerichte keuzes te kunnen maken om hen beter naar zorg te geleiden. Daarin zoek ik ook de samenwerking met gemeenten. Ik neem deze inzichten ook mee in de herziening van de Regeling aanvullende seksuele gezondheidszorg, op basis waarvan GGD’en nu onder andere soa-zorg bieden aan personen met een verhoogd risico op soa.
Kunt u reflecteren op het feit dat 62% van de vrouwen en 22% van de mannen ooit in hun leven te maken hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag? Welke concrete maatregelen zijn tot op heden ondernomen om dit preventief terug te dringen? Wanneer kan de Kamer de plannen aangaande aan doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande seksuele vorming van PO tot aan het WO ontvangen, conform motie Mutluer?4
Elk geval van seksuele grensoverschrijding of seksueel geweld is er een te veel. Ik vind het daarom schokkend dat meer dan de helft van de vrouwen en bijna een kwart van de mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het probleem bestaat helaas al langere tijd. Het vorige kabinet heeft in 2022 de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. Aanvullend daarop loopt vanaf 2023 het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierin werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van OCW, SZW, JenV en de regeringscommissaris om seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te voorkomen en tegen te gaan. Dit programma is onlangs verlengd met een jaar, namelijk tot en met 2026.
Het nationaal actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld bestaat uit vijf actielijnen met daaronder allerlei preventieve maatregelen op dit gebied. In maart 2024 is de voortgangsrapportage over het actieprogramma gedeeld met uw Kamer; hierin kunnen de vragenstellers de laatste stand van zaken omtrent alle concrete maatregelen lezen.12 In deze voortgangsrapportage werd ook ingegaan op de motie Mutluer. Op dit moment is het Ministerie van OCW samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een verkenning aan het doen naar de doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande relationele en seksuele vorming van primair onderwijs tot aan wetenschappelijk onderwijs – zoals de motie Mutluer oproept. In de volgende voortgangsrapportage van het nationaal actieprogramma, die naar verwachting in voorjaar 2025 met uw Kamer wordt gedeeld, wordt van deze verkenning verslag gedaan.
Gaswinning nabij de Wadden. |
|
Glimina Chakor (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Rummenie , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in Der Spiegel «Jetzt muss endlich Schluss sein»1 over de kritiek op de gasboring door ONE-Dyas bij gasveld N05-A dat gedeeltelijk in Nederland en in Duitsland ligt en de aanhoudende protesten op Borkum, in Berlijn en op zee?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het nieuws uit Duitsland dat ONE-Dyas daar voorlopig geen vergunning krijgt voor de aanleg van de stroomkabel, wat een belangrijke voorwaarde was om naar gas te boren op 25 kilometer van Schiermonnikoog bij gasveld N05-A?
Het Nedersaksische Staatsbedrijf voor Waterbeheer, Kust- en Natuurbescherming (NLWKN) heeft op 21 oktober 2022 ONE-Dyas een (waterrechtelijke) vergunning voor de aanleg van de geplande zeekabel verleend. Onderdeel van deze vergunning was de betaling van een compensatiebedrag voor de aantasting van natuur en landschap dat zou worden veroorzaakt met de aanleg van de kabel. In de volgende jaren kwam er informatie naar voren over de mogelijke aanwezigheid van stenige riffen in het tracégebied. Hierop heeft de NLWKN op 19 juli jl. een nieuw besluit uitgevaardigd, waarbij het eerder vastgestelde te betalen compensatiebedrag werd verhoogd. Dit besluit bevatte een ontheffing voor de doorkruising van het tracégebied en bevatte een onmiddellijke uitvoerbaarheid van alle vergunningen.
De Duitse rechter heeft, nadat er bezwaar was gemaakt, vervolgens geconstateerd dat de NLWKN bij de verlening van de vergunning eerst een onderzoek naar compensatiemaatregelen had moeten vragen, en niet al direct een compensatie door een vervangend geldbedrag had moeten opnemen in de vergunning. De vergunning voldoet hierdoor niet aan de wettelijke vereisten voor de beoordeling van de vermijdbaarheid van de aantasting en mogelijke compensatie- of herstelmaatregelen, en de afweging van natuurbeschermingsbelangen tegen andere belangen die voor de aantasting pleiten. De Duitse voorzieningenrechter heeft op 7 augustus jl. besloten dat ONE-Dyas nog niet mag beginnen met de aanleg van de stroomkabel tussen het N05-A platform en het Duitse offshore windmolenpark Riffgat, maar eerst herstelmaatregelen in kaart moet brengen. Dit heeft ONE-Dyas gedaan.
Op 27 augustus jl. heeft ONE-Dyas een aanvraag voor de aanpassing van de installatievergunning van de kabel ingediend bij het NLWKN. In deze aanvraag is een voorstel voor natuurcompensatie in natura gevoegd en is tevens de installatieperiode verruimd. De aangepaste vergunning wordt zeer binnenkort verwacht.
Wat zijn de gevolgen voor de gasproductie bij gasveld N05-A nu deze vergunning is geschorst, aangezien de stroomkabel ervoor zou zorgen dat het gas wordt geproduceerd met windenergie in plaats van fossiele energie en dat binnen de vergunning geen ruimte is voor emissies door de verbranding van fossiele energie?
ONE-Dyas is in overleg met het NLWKN om de vervolgstappen te bespreken. Het doel is nog steeds om deze winter het eerste aardgas te kunnen produceren. Indien het NLWKN niet tijdig de gewijzigde vergunning verleent, zal de productie van aardgas pas op zijn vroegst in het najaar van 2025 plaatsvinden. Om aan de binnenlandse vraag naar aardgas te kunnen voldoen zal dan gas moeten worden geïmporteerd, bijvoorbeeld via LNG.
Welke alternatieven voor de stroomkabel zijn er om alsnog zonder fossiele energie gas te produceren door ONE-Dyas bij gasveld N05-A?
Er zijn geen alternatieven om het platform van stroom te voorzien, die ook binnen redelijke termijn en binnen de vergunning uitvoerbaar zijn. De elektrificatie van platform N05-A met behulp van windenergie betekent een forse verlaging van uitstoot van methaan, stikstof en CO2 en draagt daarmee bij aan een zo schoon mogelijke energievoorziening in de transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem. Het platform N05-A wordt Nederlands eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Door de aansluiting met het Duitse windpark Riffgat is er nagenoeg geen uitstoot van emissies tijdens de productie van het aardgas vanaf dat platform.
Binnen welke tijd moet ONE-Dyas met een alternatief plan komen om dit jaar van start te kunnen gaan met de gaswinning?
Om nog deze winter te kunnen starten, zal ONE-Dyas uiterlijk eind september de aangepaste en geldige vergunning moeten verkrijgen in Duitsland. Er is geen alternatief plan dat dit jaar tot productie leidt.
Bent u bekend met de recente studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» in Science of the Total Environment2 waaruit blijkt dat de biodiversiteit rond olie- en gasplatformen met 28% afneemt?
De studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» is mij bekend. Het betreft een studie die is uitgevoerd in de omgeving van 9 installaties in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk. Uit het onderzoek blijkt een relatie tussen verhoogde concentraties van met name koolwaterstoffen (olie) die aangetroffen zijn tot een afstand van 500 m vanaf de installaties en de aldaar aangetroffen biomassa en biodiversiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn niet één op één te vertalen naar de situatie in Nederland. Voor zeven van de negen onderzochte locaties geldt bijvoorbeeld dat de productie gestart is voor het verbod op het lozen van oliehouden boorgruis met meer dan 1% olie (OSPAR Decision 2000/3 van 16 januari 2001). De zeven installaties zijn tussen 1975 en 1996 opgestart en veel van de putten zijn geboord voor dat de installaties in gebruik werden genomen, dus ruim voor het verbod op het lozen van oliehoudend boorgruis. In Nederland is het lozen van oliehoudend boorgruis, zelfs indien deze minder dan 1% olie bevat, al sinds 1993 verboden.
Bij het boren van de putten vanaf de Mijnbouwinstallatie N05-A van ONE-Dyas zal zowel gebruik worden gemaakt van boorspoeling op oliebasis als op waterbasis. Al het daarbij vrijkomende boorgruis en alle gebruikte boorspoeling zal worden opgevangen en naar de wal worden getransporteerd.
Er zijn mij geen recente vergelijkbare onderzoeken rond installaties op het Nederlandse deel van de EEZ bekend. Een recent onderzoek naar de benthische biodiversiteit op poten van mijnbouwinstallaties in Nederlandse EEZ3 toont aan dat deze vergelijkbaar is met natuurlijke riffen in de Noordzee.
Van belang is of er sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen. Gezien er geen sprake is van het lozen van boorgruis en boorspoeling, is er geen sprake van een significant negatief effect van het boren op de zeebodem op instandhoudingsdoelen.
Bent u bekend met dreiging dat de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization-werelderfgoedcommissie(UNESCO) de werelderfgoedstatus zal intrekken als gasboringen in, of met impact op, de Waddenzee plaats zullen vinden?
Ik ben bekend met de state of conservation rapportages van 2023 en 2024. UNESCO uit hierin haar zorgen over mijnbouwactiviteiten in en rond de Waddenzee en geeft aan dat (mijnbouw)activiteiten in, of met impact op de Outstanding Universal Value (OUV) niet verenigbaar is met de status van werelderfgoed. UNESCO dreigt op dit moment niet met het intrekken van de status. De genoemde rapportages (state of conservations) zijn wel de eerste (proces) stap indien er sprake zou zijn van een bedreiging van de OUV van het Werelderfgoed. Het N05-A project bevindt zich circa 20 km te noorden van Schiermonnikoog, en ligt daarmee in de Noordzee. Voorafgaand aan de verlening van de vergunning is onderzocht wat de mogelijke effecten op natuur in het Waddenzeegebied zijn. Er is vastgesteld dat de geplande activiteiten geen significante effecten hebben, ook niet via externe werking. Om deze reden is er een vergunning verstrekt.
Kunt u uitsluiten dat het project, inclusief alternatieven voor de stroomkabel, impact zal hebben op de Waddenzee?
Ja. In de verklaring van geen bedenkingen is het project beoordeeld, uitgaande van een stroomkabel. Door de Minister voor Natuur en Stikstof (thans Staatssecretaris LVVN) is geoordeeld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn, waaronder de Waddenzee. Het project ligt circa 20 km ten noorden van Schiermonnikoog en dus niet in de Waddenzee of in een ander beschermd natuurgebied. Indien er een alternatief zou komen voor de stroomkabel, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld of, en welke, effecten op de beschermde natuur optreden, voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat de Duitse Minister van Economische Zaken het gasproject niet nodig acht?3
Het is mij bekend dat de Duitse Minister Habeck in een interview met het Duitse blad Der Spiegel heeft aangegeven dat hij het project niet noodzakelijk acht voor de Duitse energievoorziening.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega’s over de recente ontwikkelingen van het project bij gasveld N05-A? Zo ja, zijn daarbij ook de zorgen van natuur- en milieuorganisaties over de impact van het project voor nabijgelegen natuurgebieden en het klimaat besproken?
Mijn voorganger heeft op 1 juli jl. een brief verstuurd aan de verschillende betrokken bewindspersonen aan Duitse zijde waarin is benadrukt dat Nederland een groot belang hecht aan de goede samenwerking tussen beide landen op het gebied van energiebeleid. Daarnaast wordt in deze brief benadrukt wat het belang is van de gaswinning op de Noordzee in het kader van de leveringszekerheid en verminderde afhankelijkheid met een zo laag mogelijke emissie. Ook over de recente ontwikkelingen rondom het project is met die inzet contact met betrokken Duitse ministeries. Indien nodig zal ik ook persoonlijk het belang van dit project voor zowel Nederland als voor Duitsland benadrukken bij mijn Duitse collega.
Kunt u het boren niet beter tijdelijk pauzeren tot alle vergunningen zijn geregeld, aangezien de vergunning van de stroomkabel voorlopig is ingetrokken, het hoger beroep tegen de vergunning in Nederland, het hoger beroep tegen de vergunning in Duitsland nog moet plaatsvinden en het verdrag voor de winning van het gas nog moet worden getekend met uw Duitse collega’s?
ONE-Dyas heeft besloten om in afwachting van de verschillende procedures die er nog lopen wel alvast door te gaan met de verschillende voorbereidende werkzaamheden, zoals de installatie van het productieplatform en het tijdelijke boorplatform om zodoende, bij een voor ONE-Dyas positieve uitkomst van de bovenstaande procedures, nog voor het einde van het jaar het eerste gas te kunnen produceren. Zij voorzien dat zij anders een vertraging oplopen tot de zomer van 2025.
De ziekenhuiszorg op Curaçao. |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zeer zorgelijke situatie waarin het grootste algemene ziekenhuis van Curaçao, het Curaçao Medical Center (CMC), verkeerd?1
Ik ben bekend met de precaire (financiële) situatie waarin het CMC in verkeert.
Deelt u de grote zorgen over de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een volledige inschatting hiervan te maken. Daarbij is relevant dat de zorg en dus ook de continuïteit en toegankelijkheid van zorg een verantwoordelijkheid van Curaçao is. Wel is en wordt ambtelijk en bestuurlijk regelmatig navraag gedaan en ondersteuning geboden, onder andere in het kader van het landspakket.
Kunt u aangeven wat de actuele medische en financiële situatie is van het CMC?
Wat de medische situatie betreft zijn er bij mij geen signalen bekend dat de kwaliteit van de zorgverlening in het CMC onvoldoende is. Wel dat er wachtlijsten zijn waarover maandelijks aan de inspecteur voor de Volksgezondheid van Curaçao wordt gerapporteerd. Ook Nederland monitort deze wachtlijsten omdat VWS/ZJCN medische uitzendingen faciliteert vanuit voornamelijk Bonaire naar het CMC.
Wat de financiële situatie betreft baseer ik mij op de adviezen van het College financieel toezicht (Cft) dat hier herhaaldelijk aandacht aan heeft besteed. Zo is te lezen in het Cft-advies bij de ontwerpbegrotingswijziging 2024 dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen heeft van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5), zoals aangegeven in de uitvoeringsrapportage over het eerste kwartaal van Curaçao.2
Welke concrete gevolgen en risico’s zijn er voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao en op welke wijze ondersteunt Nederland de Curaçaose autoriteiten bij het waarborgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een adequate inschatting van de concrete gevolgen en risico’s voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te maken. De regering van Curaçao is hiervoor immers verantwoordelijk.
Omdat de problemen met betrekking tot zorg reeds langer bekend zijn (zoals ook blijkt uit de adviezen van het IMF3) is in het kader van het landspakket afgesproken dat Curaçao duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het zorgstelsel zal realiseren. Ook is afgesproken om verliezen bij het CMC te minimaliseren. In het kader van het landspakket kan ondersteuning worden aangeboden. Curaçao kiest er vooralsnog voor deze onderdelen van het landspakket zonder ondersteuning van Nederland uit te voeren. Zoals blijkt uit de uitvoeringsrapportage van het landspakket worden er tot nu toe geen concrete resultaten door Curaçao gerapporteerd. Er is in de afgelopen jaren door de Ministeries van BZK en VWS zowel ambtelijk als bestuurlijk herhaaldelijk ondersteuning aangeboden. Daar is geen gebruik van gemaakt.
Wat zijn de concrete gevolgen voor bijvoorbeeld patiënten met maag, lever, darm, oogheelkundige of neurologische aandoeningen van het feit dat deze afdelingen de basiszorg nu vaak al niet meer kunnen leveren?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Heeft Nederland een concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Zo nee, verwacht u een dergelijk verzoek op korte termijn?
Ik heb geen concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao. Ondersteuning is herhaaldelijk aangeboden, o.a. in het kader van het landspakket, maar tot nu toe is hier nauwelijks gebruik van gemaakt. Curaçao werkt sinds oktober 2022 aan een structurele oplossing voor de financiële problematiek. De besluitvorming vindt naar verwachting eind 2024 plaats. Het Cft heeft herhaaldelijk geadviseerd tot besluitvorming te komen en deze te verwerken in de begroting. Dit zou zichtbaar moeten zijn in de begrotingswijziging 2024 en de begroting 2025.
Wat zijn op korte termijn de maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.4
Daarnaast is het aan Curaçao om een verzoek om bijstand te doen waarbij ik opmerk dat herhaaldelijk in het verleden een aanbod om te ondersteunen is gedaan in het kader van het landspakket.
Wat zijn voor de langere termijn de structurele maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en de toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao voor de langere termijn te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Naast de recent gepresenteerde aanvullende financiering van het CMC, kom ik op basis van de informatie die mij bekend is uit adviezen Cft, rapporten zoals die van IMF en ambtelijke/bestuurlijke overleggen tot twee lijnen.
Ten eerste is het noodzakelijk het zorgstelsel toekomstbestendig te maken. De eerstelijns zorg in Curaçao zou versterkt moeten worden en de doorstroom vanuit het ziekenhuis naar bijvoorbeeld ouderenzorg en revalidatie zou verbeterd moeten worden. In het kader van het landspakket kan Nederland bij deze verbeteringen ondersteunen als Curaçao hierom vraagt.
Ten tweede is het noodzakelijk, conform Cft adviezen, de financiële situatie van het CMC structureel te verbeteren. Hieraan werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Onderdelen hiervan zijn onder andere het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw, het optimaliseren van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis en een structurele oplossing voor de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden. Besluitvorming rondom de uitvoering van dit akkoord wordt volgens Curaçao dit najaar verwacht. Ook hierbij kan Nederland in het kader van het landspakket ondersteuning bieden indien Curaçao dat wenst.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het besluit van Nederland om vooralsnog niet in te gaan op de oproep van de WHO om mpox-vaccins naar Afrika te sturen |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de opvatting dat gegeven de door de WHO uitgeroepen internationale noodsituatie inzake mpox, gegeven de risico’s verbonden aan internationale epidemieën en gelet op de geleerde lessen tijdens de COVID-epidemie, het verstandig is om, zoals de WHO ook oproept, de uitbraak van gevaarlijke virusziekten in de kiem te smoren – in dit geval dus door vaccins te sturen richting Afrika?
Het kabinet deelt de opvatting van de WHO dat het belangrijk is het mpox virus in de kiem te smoren. Dit is van belang voor de gezondheid in de landen waar een uitbraak is maar ook voor de gezondheid hier. Het virus kent immers geen grenzen. Tegelijkertijd is het van belang ook in Nederland zelf de responscapaciteit op orde te hebben.
In mijn brief van 29 augustus 2024 heb ik aangegeven dat ik er daarom voor kies om de huidige voorraad vaccins voor de nationale paraatheid van ons land op het huidige niveau van ongeveer 100.000 te behouden.1 Het is dan ook goed om te constateren dat voor de vaccinatiecampagne waarvoor 4 miljoen vaccins nodig zijn, en waarvoor een half jaar wordt uitgetrokken, reeds voldoende aan vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik stel op dit moment geen vaccins beschikbaar voor donatie aan andere landen, omdat de voorraad in Nederland daarmee onder de nationale veiligheidsbuffer zou zakken. We staan daarin niet alleen. Ook Zweden, Tsjechië, Slovenië, en Estland doneren nu niet vanwege te weinig voorraad of om andere redenen en een aantal ander Europese landen heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van deze voorraad een houdbaarheid tot en met september 2025. Ik wil mij ervan vergewissen dat wij die vaccins ook daadwerkelijk kunnen vervangen voordat donatie overwogen kan worden.
Het kabinet wil tegelijkertijd bijdragen aan de internationale respons en bestrijden van mpox in de verschillende brandhaarden. Daarbij geldt dat voor een effectieve vaccinatiecampagne, niet alleen vaccins nodig zijn, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel.
Daarom draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Waarom kiest Nederland er, ondanks de oproep van internationaal specialisten er toch voor om te wachten met actie tot er zich een «importgeval» voordoet om daarna verdere spreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest Nederland er niet voor om, net als de VS en de EU, het advies van de WHO op te volgen en zo wellicht juist de import van het virus te voorkomen? Hoe heeft u deze risicoafweging gemaakt? Met welke parameters heeft u rekening gehouden en welke veranderingen moeten er optreden wil het voorlopige besluit heroverwogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel vaccins er momenteel in Nederland beschikbaar zijn? Hoeveel zijn er nodig voor een veilige voorraad en hoe lang het duurt voor hierover te beschikken?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Is er geen mogelijkheid om een voorraad in Nederland op peil te houden/aan te vullen en gelijktijdig een marge aanwezig van vaccins die naar Afrika gestuurd kunnen worden?
Nee. Het in Europa geregistreerde vaccin is uitverkocht. Omdat ons land in 2019 een van de eerste landen was die dit relatief nieuwe vaccin heeft aangekocht, nadert een flink deel van de huidige voorraad in september 2025 het einde van zijn levensduur en moet vervangen worden. Ik heb besloten nieuwe vaccins te bestellen ter vervanging van het deel van de huidige voorraad waarvan de houdbaarheidsdatum zal verlopen. Naar verwachting zullen deze vaccins in het voorjaar van 2025 aan Nederland geleverd worden.
Wanneer ik een leverdatum heb, kan ik een beslissing tot donatie nemen.
Is er overleg in EU-verband zodat, mocht er zich in een of meerdere lidstaten een uitbraak voordoen, er vaccins beschikbaar zullen worden gesteld door andere lidstaten?
Lidstaten kunnen elkaar onderling bijstaan via bilaterale samenwerking. In 2022 heeft ons land vaccins geleverd aan diverse lidstaten. Daarnaast kunnen lidstaten elkaar bijstaan via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM), waarbinnen deelnemende lidstaten een beroep kunnen doen op onderlinge solidariteit en vaccins of andere medische producten kunnen delen. Ook kan via dit mechanisme
een beroep gedaan worden op Europese noodvoorraden onder rescEU. Sinds de uitbraak in 2022 hebben diverse EU-landen een nationale voorraad opgebouwd. Ons land zou bij de uitzonderlijke situatie dat er onvoldoende vaccins voorhanden zijn, derhalve een beroep kunnen doen op andere lidstaten
De mpox situatie wordt op EU-niveau nauwgezet gevolgd door het EU-gezondheidsbeveiligingscomité (HSC) waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn onder voorzitterschap van de Europese Commissie en waar ook het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) aan deelnemen. Op basis van de zich ontwikkelende situatie kunnen er – net als in 2022 – maatregelen genomen worden, zoals (nood-) aankopen door de Europese Commissie.
Kunt u aangeven hoe andere EU-lidstaten zich in deze opstellen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties door EU-lidstaten. Zweden, Tsjechië, Slovenië en Estland hebben aangegeven geen vaccins te doneren omdat zij onvoldoende voorraad hebben. Een deel van de EU landen heeft nog geen beslissing genomen over donatie of dat nog niet openbaar gemaakt.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoe verhoudt uw reactie op de oproep van de WHO zich tegenover het staande beleid dat de WHO versterkt moet worden en een spilfunctie heeft in het beheersen en terugdringen van pandemieën, zoals verwoord in de Internationale Gezondheidsstrategie van uw beider ministeries?
Het kabinet onderschrijft de centrale rol van de WHO op het terrein van mondiale gezondheid en het belang van een gecoördineerde aanpak bij preventie en beheersing van uitbraken van infectieziektes. Om die reden doneert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp nu 3 miljoen euro aan de WHO voor de vaccinatiecampagne tegen mpox.
De overdracht van patiëntendossiers door de curator van Co-Med |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Co-Med curator houdt patiëntendossiers vast en zo kan nieuwe huisarts in Breezand niet starten»1 en «Curatoren Co-Med: «Huisarts kan wel degelijk bij medische dossiers»2 en ««Wij willen gewoon naar een dokter kunnen!»; Huisartsenzorg Patiënten Breezand pikken het niet langer en komen in actie»3?
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichten.
Deelt u de mening dat in het geval van een faillissement van een huisartsenpraktijk voor goede voortzetting van de zorg een soepele overdracht van patiëntengegevens (met toestemming van de patiënt) naar de nieuwe huisarts nodig is? Zo ja, hoe komt het dan dat dat in het geval van het failliete Co-Med blijkbaar toch niet soepel verloopt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat een soepele overdracht van patiëntengegevens nodig is voor de continuïteit van zorg. Bij Co-Med speelt de complexiteit van het faillissementsproces een rol. Bij een praktijkovername gaat het erom wat een overnemende partij uit de boedel wil overnemen tegen welke vergoeding. Hierbij houden curatoren enerzijds rekening met de belangen van de schuldeisers, door waarde van de praktijk te realiseren. Anderzijds zijn de curatoren ook verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van zorg. De curatoren geven aan dat individuele patiëntendossiers zonder extra kosten kunnen worden overgedragen. Bij de overname van een gehele praktijk kunnen de patiëntendossiers uiteraard pas overgedragen worden als overeenstemming over deze overname is bereikt. Bij de overname van een praktijk gaat het niet alleen om de overname van patiënten, maar ook overname van bijvoorbeeld inventaris en eventueel vastgoed. Aan de overname gaan onderhandelingen vooraf, waarbij de curator mede rekening moet houden met het belang van de schuldeisers bij een zo hoog mogelijke opbrengst van de verkoop van deze goederen.
Op 21 augustus hebben de zorgverzekeraars laten weten dat er een akkoord is bereikt met de curatoren, waarin onder meer is afgesproken dat, wanneer er overeenstemming bestaat over een praktijkovername, er (bulk)overdracht van patiëntendossiers zal plaatsvinden aan de overnemende partij. Zodra er een opvolger is voor de praktijk, is de (bulk)overdracht van dossiers daarmee nu goed geregeld.
Is er naast Breezand ook nog op andere locaties sprake van dat nieuwe huisartsen patiëntendossiers van Co-Med nodig hebben, maar niet krijgen? Zo ja, welke locaties betreft dat?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er op andere locaties een probleem is met de overdracht van individuele dossiers. Patiënten en/of nieuwe huisartsen hebben de mogelijkheid om (o.a. via Arene) individuele dossiers op te vragen c.q. over te laten dragen. De curatoren hebben aangegeven dat zowel bulkoverdracht als individuele overdracht van dossiers geen probleem is.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overdracht van patiëntengegevens van Co-Med naar nieuwe huisartsenpraktijken?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd om de overdracht van patiëntendossiers te regelen, omdat vanuit Co-Med Zorg B.V. onvoldoende medewerking werd verleend om de overdracht van patiëntendossiers te realiseren. Dit houdt in dat er specifieke maatregelen zijn getroffen om de dossiers beschikbaar te stellen aan nieuwe huisartsen. De patiëntendossiers zijn zowel beschikbaar voor de tijdelijke noodoplossing als voor de nieuwe huisartsen naar wie de patiënten zijn overgestapt. De IGJ houdt hier toezicht op. Op 21 augustus is er bovendien een akkoord bereikt tussen de zorgverzekeraars en de curatoren, waardoor de overdracht van de Co-Med dossiers goed kan worden geregeld als er een opvolger is voor de praktijk. Op een aantal plekken kunnen huisartsen dankzij gemaakte afspraken op korte termijn al van start. Op andere locaties duurt dat wat langer. Zorgverzekeraars hebben laten weten dat het streven is dat de overdracht uiterlijk per 1 januari 2025 voor alle huisartsenpraktijken die Co-Med opvolgen, is geregeld.
Deelt u ook de mening dat in het geval van een faillissement van een zorgverlener de belangen van patiënten boven de belangen van schuldeisers dienen te gaan? Zo ja, waarom en hoe kan een curator aan die prioriteit worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
In het geval van een faillissement van een zorgverlener moeten curatoren rekening houden met de belangen van de schuldeisers enerzijds en maatschappelijke belangen, waaronder die van de patiënten, anderzijds4. Het insolventierecht geeft curatoren de ruimte om deze belangen af te wegen, waardoor een balans kan worden gevonden tussen het realiseren van de waarde van de praktijk voor schuldeisers en de belangen van patiënten. Curatoren dienen zich daarbij te houden aan de geldende wet- en regelgeving die gericht is op het waarborgen van de kwaliteit en continuïteit van zorg voor patiënten, zoals aan de beheer- en bewaarplicht voor patiëntendossiers die is neergelegd in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De IGJ en de NZa zien toe op de naleving van deze regels. Ik ben van mening dat patiënten in geval van een faillissement moeten kunnen blijven rekenen op continuïteit van zorg.
Welke wet- en regelgeving geldt er ten aanzien van het overdragen van patiëntendossiers tussen huisartsenpraktijken? Welke van die wetten of regels zijn niet van toepassing in het geval van faillissement van een huisartsenpraktijk?
De relevante wet- en regelgeving omvat onder andere de WGBO en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De WGBO regelt zoals reeds opgemerkt de beheer- en bewaarplicht die geldt voor patiëntendossiers. Het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming5, dat momenteel in uw Kamer ligt, bepaalt onder meer dat in de Uitvoeringswet AVG een grondslag wordt opgenomen voor de overdracht van medische dossiers door hulpverleners en niet-hulpverleners (bijvoorbeeld een curator, erfgenaam of executeur) aan een opvolgende hulpverlener. Hierdoor is de overdracht van medische dossiers en het bewaren en beheren daarvan met het oog op de bewaarplicht en het bijbehorende beheer zonder toestemming van de betrokkene toegestaan.
De KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts» geldt ook in het geval van een faillissement van een huisartsenpraktijk. In het geval van een faillissement zijn de curatoren verantwoordelijk voor het bewaren en beheren van de patiëntendossiers, waaronder ook het overdragen van de dossiers aan een opvolgende hulpverlener valt.
Acht u deze wet- en regelgeving voldoende geschikt om in het geval van faillissement van een zorgverlener voor overdracht van patiëntgegevens naar een nieuwe zorgverlener te kunnen zorgen? Zo ja, waarom en waarom kan daar dan in het geval van Co-Med dan niet voor gezorgd worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat die wet- en regelgeving wel geschikt wordt?
Ja, ik acht de huidige wet- en regelgeving voldoende geschikt om in geval van faillissement voor de overdracht van patiëntgegevens naar een nieuwe zorgverlener te zorgen. Ook uit jurisprudentie blijkt dat een curator de taak heeft om medische dossiers te bewaren en, zo nodig, overdracht van dossiers aan opvolgende hulpverleners te organiseren.6 Het is aan de rechter (-commissaris) om op de taakuitoefening van de curator toe te zien.
Patiënten of een nieuwe zorgverlener hebben altijd de mogelijkheid om een patiëntendossier op te vragen c.q. over te dragen.
Bij Co-Med speelt de complexiteit van het faillissementsproces een rol. Bij een praktijkovername gaat het erom wat een overnemende partij uit de boedel wil overnemen tegen welke vergoeding. Die overname omvat meer dan alleen patiëntendossiers. Per faillissement is maatwerk vereist. Enerzijds moeten curatoren immers de waarde van de praktijk realiseren, om de belangen van schuldeisers naar behoren te behartigen. Anderzijds wegen de curatoren de maatschappelijke belangen, zoals de kwaliteit van zorg voor patiënten mee7.
Kent u het bericht «Inspectie beveelt Co-Med om patiëntendossiers te delen»4? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook aan een al failliete huisartsenketen een bevel gegeven om de patiëntendossiers te overhandigen aan andere huisartsen? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat de IGJ een dergelijke mogelijkheid wel zou moeten hebben en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Eind juni hebben zorgverzekeraars hun contracten met Co-Med opgezegd en patiënten een tijdelijke alternatieve oplossing aangeboden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van deze tijdelijke oplossing een bevel aan Co-Med Zorg B.V. gegeven om de inzage, overdracht en postverwerking van medische dossiers te waarborgen.
Omdat Co-Med dit bevel niet heeft opgevolgd, heeft de IGJ op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd om inzage en overdracht van patiëntendossiers voor vervangende huisartsen mogelijk te maken (zie: https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2024/07/03/inzage-in-patientendossiers-co-med-mogelijk). De inspectie heeft daarbij enkele professionals aangewezen om de inzage en overdracht binnen het noodscenario van de zorgverzekeraars mogelijk te maken.
Deze maatregelen zijn genomen voordat Co-Med Zorg B.V. failliet ging. De curatoren vervullen als nieuwe «bestuurder» van Co-Med momenteel de rol van zorgaanbieder. Het lopende bevel is op dat moment overgegaan op de curatoren. Zij moeten zich aan alle richtlijnen en normen voor zorgaanbieders houden.
Kan iedere patiënt van Co-Med de curator individueel vragen om het dossier over te dragen aan een nieuwe huisarts? Zo ja, deelt u de mening dat het zowel voor de nieuwe huisarts als de curator niet efficiënt is als dat per patiënt moet gebeuren? En zo ja, kunnen zorgverzekeraars of anderen een rol spelen om ervoor te zorgen dat op deze wijze patiëntgegevens alsnog op een georganiseerde wijze worden overgedragen? Zo nee, waarom kunnen patiënten dat niet vragen?5
Een patiënt kan zichzelf aanmelden bij een nieuwe huisarts, de huisarts en/of de patiënt zelf kan de curator of Arene dan vragen het dossier over te dragen. Het kan dan zowel gaan om een huisarts die al een eigen praktijk heeft als om een huisarts die een nieuwe praktijk start. Daarnaast kan een arts een bestaande praktijk, inclusief alle ingeschreven patiënten, overnemen. De overnemende partij en de overdragende partij maken dan onderling afspraken over de overname. Het gaat dan niet alleen om de overname van patiënten, maar ook overname van bijvoorbeeld inventaris en eventueel vastgoed. Door het faillissement is in dit geval de curator de overdragende partij geworden.
Op 21 augustus is er een akkoord bereikt tussen de curatoren en zorgverzekeraars waarin onder meer afspraken gemaakt zijn over de (bulk)overdracht van dossiers in gevallen waarin er overeenstemming bestaat over een praktijkovername. Zodra er een opvolger is voor de praktijk, is de (bulk)overdracht van dossiers daarmee nu goed geregeld.
Het vogelgriepvirus dat overspringt van koeien op mensen |
|
Laura Bromet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Rummenie , Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep uit koeien bindt aan receptor in de menselijke luchtwegen»?1
Ja.
Hoe reageert u op het nieuwe onderzoek van wetenschapsblad Nature waaruit blijkt dat het vogelgriepvirus zich nu kan binden aan receptoren in de luchtweg van mensen?
Het artikel in Nature toont aan dat de variant van het vogelgriepvirus, dat nu in de Verenigde Staten (VS) voor uitbraken zorgt, in een laboratoriumtest in staat bleek te binden aan receptoren die ook in de luchtwegen van mensen aanwezig zijn. In het frettenmodel dat in dit onderzoek gebruikt is, lijkt er geen sprake te zijn van zeer efficiënte overdracht van het virus van zoogdier-op-zoogdier. Desalniettemin kan dit mogelijk wijzen op een volgende stap in de verandering van het virus naar een virus dat uiteindelijk wel efficiënt van zoogdier-op-zoogdier en van mens-op-mens overdraagbaar wordt. Het is van belang dat de ontwikkelingen van het vogelgriepvirus wereldwijd goed in de gaten worden gehouden. En dat dit soort onderzoek gepubliceerd wordt zodat de wetenschap dit wereldwijd kan blijven volgen. Ook in Nederland wordt bij uitbraken van vogelgriep het virus onderzocht op eventuele genetische wijzigingen.
Naast receptorbinding hebben echter ook diverse andere factoren en viruseigenschappen invloed op de mogelijkheid mensen te infecteren en overdracht tussen mensen te laten plaatsvinden. Veel van deze eigenschappen zijn niet compleet bekend. De variant van het virus dat rondgaat in de VS is overigens een andere variant van het H5N1 vogelgriepvirus dat in Europa onder andere bij pluimvee is gevonden.
Hoe zorgelijk is deze nieuwe mutatie van het vogelgriepvirus, dat nu rondgaat bij melkkoeien in de VS en makkelijker aanslaat op de mens? Klopt het dat een volgende pandemie door deze mutatie een stap dichterbij is?
In de VS zijn inmiddels meer dan tien mensen met deze nieuwe H5N1-variant besmet geraakt via direct contact met koeien, en bij het ruimen van pluimvee. De Amerikaanse autoriteiten onderzoeken momenteel ook een humane besmetting waarvan de bron nog onbekend is. Dit zijn meer besmettingen dan we in de periode 2021–2024 in Europa hebben gezien met de andere, nog steeds in Europa circulerende H5N1-variant. De besmette mensen hadden milde verschijnselen en herstelden snel. Mensen die direct contact hadden met de besmette mensen zijn zelf niet ziek geworden. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het virus van mens-op-mens overdraagbaar is.
Het is niet bekend of het binden aan receptoren in luchtwegen van de mens, zoals aangetoond in het in Nature gepubliceerde onderzoek, de oorzaak is van de besmettingen bij mensen in de VS. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er ook andere factoren en eigenschappen van een virus van invloed op hoe makkelijk een virus de mens kan infecteren. De conclusie dat met het aantonen van het kunnen binden van het virus aan de receptoren in luchtwegen van de mens een pandemie een stap dichterbij is, is daarom niet één op één te trekken.
Deelt u de zorgen van de indiener dat de grote dichtheid van vee in Nederland ons bijzonder kwetsbaar maakt voor de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen en afzonderlijk ingaan op de risico’s van een grote dichtheid van koeien, kippen en varkens?
Ik begrijp de vragen en zorgen over mogelijke mutaties en verspreiding van het vogelgriepvirus in relatie tot bedrijfs- en dierdichtheid. Echter, ondanks de vele introducties van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de afgelopen jaren, is er vrijwel geen verspreiding tussen bedrijven geweest en zijn er geen mensen besmet geraakt. Verdenkingen van besmetting met vogelgriep worden snel gemeld door de pluimveehouders waardoor snel de nodige maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding te voorkomen.
In 2023 is er op verzoek van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar het risico op de verspreiding van ziekteverwekkers tussen bedrijven (tussenbedrijfstransmissie). Met de Kamerbrief van 29 maart 2023 (Kamerstuk 29 683, nr. 273) is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» aan de Kamer gestuurd. In het rapport heeft een expertgroep, onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health, een aantal vragen over tussenbedrijfstransmissie beantwoord. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Naast de bedrijfsdichtheid hebben volgens de onderzoekers ook het bioveiligheidsniveau en de emissie van deeltjes van bedrijven invloed op de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Het is aannemelijk dat bij een langdurige circulatie van het vogelgriepvirus, er een verhoogd risico is op een mutatie. Dit valt echter niet te kwantificeren. De afgelopen jaren is er bij de uitbraken in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het vogelgriepvirus tussen bedrijven.
Ook varkens en runderen kunnen besmet raken met het vogelgriepvirus. Over de (mogelijke) verspreiding van het vogelgriepvirus tussen deze andere dieren en deze andere typen veehouderijen, is nog zeer weinig bekend. In Nederland zijn geen besmettingen van vogelgriepvirussen bij varkensbedrijven en rundveebedrijven bekend.
In hoeverre draagt een hoge dichtheid van vee bij aan het risico dat het vogelgriepvirus zodanig muteert dat het mensen kan infecteren en onderling verspreid kan worden?
Het is niet te kwantificeren in welke mate een hoge bedrijfs- en dierdichtheid bijdraagt aan het risico op mutatie van het virus. Ook zijn er meer factoren van invloed, zoals de mate van interactie tussen mens en dier en de hoeveelheid virus dat aanwezig is. In vergelijking met andere plaatsen op de wereld is er in de Nederlandse veehouderij minder direct contact tussen (potentieel besmette) dieren en mensen. Daarnaast wordt er bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) bij een pluimveebedrijf snel geruimd (meestal binnen 24 uur) om de grote hoeveelheid virus zo snel mogelijk te verwijderen.
Ten algemene kan gesteld worden dat een hoge bedrijfs- en dierdichtheid een verhoogd risico geeft op tussenbedrijfstransmissie. Bij (langdurige) circulatie van het virus, zijn er altijd mutaties en is er dus ook een verhoogde kans dat er een mutatie ontstaat waardoor het virus makkelijker mensen kan infecteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het virus onder pluimveebedrijven.
Kunt u uiteenzetten hoe een kleinere veestapel in Nederland zou bijdragen aan het verkleinen van de kans dat het vogelgriepvirus hier verder muteert en verspreidt?
Het vogelgriepvirus komt endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Er is altijd een kans dat er ergens een mutatie optreedt, hetzij bij wilde vogels, hetzij bij gehouden pluimvee of andere dieren.
Ten algemene geldt dat bij een lagere bedrijfs- en dierdichtheid, een hoog bioveiligheidsniveau en een lage emissie van deeltjes, er ook een lagere kans is op tussenbedrijfstransmissie. De kans dat er door (langdurige) circulatie van het virus tussen bedrijven een mutatie van het virus optreedt, is daarmee ook lager. De invloed van een lagere bedrijfs- en dierdichtheid is niet te kwantificeren. De bijdrage aan verminderen van dat risico door verkleining van de veestapel in Nederland zal relatief zeer beperkt zijn, aangezien vogelgriep wereldwijd voorkomt en dieren besmet.
Is de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus volgens u onvermijdelijk? Welke maatregelen neemt u nu om dit tegen te gaan? Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen die bewezen effectief zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, komt het vogelgriepvirus endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Een verdere verspreiding van het virus is daarmee onvermijdelijk. En ook is het zo dat het vogelgriepvirus tijdens verspreiding altijd muteert. Mijn invloed op dat proces is beperkt, maar ik kan wel maatregelen nemen om in Nederland de kans op besmetting, verspreiding en het ontstaan van zoönotische varianten zo veel mogelijk te beperken. Om die reden is het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) gemaakt met uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Deze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Ik houd ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van het vogelgriepvirus in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Voor nadere informatie over deze maatregelen verwijs ik u naar het genoemde Intensiveringsplan en de voortgangsrapportage daarover (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij melkvee verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Er zijn geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus bij melkkoeien in Nederland voorkomt. Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300) aangegeven hebben we in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen, de zogenaamde basismonitoring uitgevoerd door Royal GD (GD). Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, de herkauwers gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van HPAI bij zoogdieren, waaronder melkvee, te melden bij de NVWA en voert de GD in opdracht van LVVN een retrospectief bloedonderzoek uit bij runderen. Hiermee kunnen infecties van vogelgriep uit het verleden worden opgespoord. De resultaten verwacht ik kort na de zomer.
Een eventuele verspreiding via wilde vogels is niet te voorkomen. In Nederland hebben we een monitoring voor zowel dode als levende wilde vogels, waarin wordt bijgehouden of, en zo ja welk type HPAI er rondgaat onder wilde vogels. Momenteel worden er niet tot nauwelijks (wilde) vogels met vogelgriep gevonden in Nederland. Aanvullende maatregelen acht ik daarom op dit moment niet nodig. Als de situatie verandert en er maatregelen zijn waarmee melkveehouders hun dieren kunnen beschermen, dan volgt hier communicatie over. Wel wordt melkveehouders geadviseerd om contact op te nemen met hun dierenarts als hun koeien een combinatie van de volgende ziekteverschijnselen vertonen: plotselinge daling in de melkproductie, dikke verkleurde melk, koorts en verlies van eetlust.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een draaiboek voor vogelgriep bij melkkoeien. Hierin worden maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast, naast de maatregelen die staan beschreven in het algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten2, op het moment dat er melkkoeien in Nederland worden gevonden met vogelgriep. Ik verwacht het draaiboek voor het eind 2024 af te ronden en op de website van de rijksoverheid te publiceren.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep tussen kippen en watervogels in waterrijke gebieden verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Om dit risico te verminderen zijn door mijn ambtsvoorganger in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zogeheten «structuurmaatregelen» voor de pluimveehouderij opgenomen. Daarin is het streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden opgenomen, en een verkenning naar een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden.
Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe juridische bevoegdheden nodig zijn. Ook is een gedegen onderbouwing nodig waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt momenteel een impactanalyse uitgevoerd, deze is door mijn ambtsvoorganger uitgezet. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoeken de financieel-economische impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Andere experts zullen een analyse uitvoeren naar de impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen impactanalyse. Ik verwacht de resultaten van deze analyses in het tweede kwartaal van 2025. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken en de impact van de eerder geformuleerde maatregelen, zal ik mij beraden en besluiten over de eventuele invoering van deze maatregelen.
Daarnaast is in het Intensiveringsplan opgenomen dat ik het bioveiligheidsplan in regelgeving zal uitwerken en verplicht zal stellen voor alle commerciële pluimveebedrijven. Een goede bioveiligheid is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Het streven is dat de regeling in het najaar van 2024 wordt gepubliceerd, zodat deze 1 januari 2025 van kracht kan worden.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij varkens verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen? Kunt u specifiek ingaan op de nabijheid van pluimveebedrijven als risicofactor?
Varkens staan in de wetenschappelijke literatuur bekend als een dier waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op varkenshouderijen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In 2023 is een meldplicht voor HPAI bij zoogdieren ingevoerd. Daarnaast is HPAI bij varkens aangewezen als besmettelijke dierziekte, waardoor er een bestrijdingsbevoegdheid is gecreëerd, en de overheid bestrijdingsmaatregelen kan treffen in geval van een besmetting. Deze maatregelen zijn beschreven in het beleidsdraaiboek HPAI bij gehouden varkens (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Daarnaast is de Kamer eerder geïnformeerd over het versterken van de surveillance op influenzavirussen op varkensbedrijven. Het beleid aangaande vogelgriep bij varkens is gericht op die bedrijven, waar de kans op introductie van het vogelgriepvirus volgens deskundigen het grootst is: gemengde bedrijven (varkens en pluimvee), varkensbedrijven met buitenloop of varkensbedrijven in waterrijke gebieden. Voor nadere details over de verschillende surveillancewerkzaamheden verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het HPAI-virus is in Nederland nog geen enkele keer aangetoond bij gehouden varkens.
Kunt u vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Erkenning van longcovid voor WIA-uitkering gaat vaak mis: «Beoordeling bij driekwart van de patiënten onvoldoende»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat mensen die ziek worden, een ongeluk krijgen of om een andere reden arbeidsongeschikt worden, recht hebben op duidelijkheid en zekerheid? Hoe beoordeelt u in dit licht de bevinding uit intern onderzoek van het UWV dat in meer dan de helft van de gevallen de onderzoeken onzorgvuldig zijn, medische gegevens niet worden geraadpleegd of conclusies over inzetbaarheid niet juist zijn?2
Mensen die langdurig ziek zijn verkeren in een onzekere periode. Zij ervaren onzekerheid over hun gezondheid, over hun financiële situatie en over de toekomst. Ik realiseer mij dat dit een zeer vervelende situatie is. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is dan inderdaad belangrijk en bepalend. Mensen moeten daarop kunnen vertrouwen. De beoordeling moet goed onderbouwd en te verifiëren zijn. Dat uit de interne onderzoeken waar u aan refereert blijkt dat dit niet altijd het geval is, is reden om hier nader onderzoek naar te doen. Mijn ministerie is hierover in gesprek met UWV.
In hoeverre herkent u het bij EenVandaag geschetste beeld dat de hoeveelheid onzorgvuldige beoordelingen hoger is bij longcovidpatiënten?
EenVandaag berichtte over de uitkomsten van een vooronderzoek dat is opgestart met als doel invulling te geven aan de interne leer- en verbetercyclus bij UWV. Het vooronderzoek is gebaseerd op 46 rapportages van mensen met langdurige covidklachten die een negatieve ervaring hebben met de WIA-beoordeling. Deze selectie vormt geen representatieve afspiegeling van de totale 12.000 WIA-beoordelingen van mensen met langdurige klachten na COVID. Het onderzoek is dan ook niet representatief.
Uit het vooronderzoek blijkt dat de inhoudelijke onderbouwing van, en conclusies door UWV-verzekeringsartsen bij de WIA-beoordelingen in 75 procent van de gevallen als onvoldoende moest worden beoordeeld. Dit is een zorgelijk signaal, omdat mensen moeten kunnen vertrouwen op een zorgvuldig onderbouwde beoordeling. Voor cliënten, collega-artsen en rechters moet navolgbaar zijn hoe een besluit is gemotiveerd en tot stand is gekomen.
Omdat het vooronderzoek geen representatieve steekproef betreft, start UWV een vervolgonderzoek. Bij dit vervolgonderzoek zijn ook wetenschappelijke verenigingen en patiëntenverenigingen betrokken. Naar verwachting zal dit vervolgonderzoek aan het einde van het jaar kunnen worden afgerond.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgelijk is dat mensen door een verkeerd opgebouwd longcoviddossier een te lage, te hoge of helemaal geen uitkering ontvangen? Kunt u reflecteren op de opvatting dat dit des de zorgelijker is gezien het feit dat deze doelgroep over het algemeen geen energie heeft om bezwaar te maken?
Het is van belang dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zorgvuldig onderbouwd wordt, zodat mensen daar op kunnen vertrouwen. Uit het vooronderzoek waar EenVandaag over berichtte blijkt dat de inhoudelijke onderbouwing van, en conclusies door verzekeringsartsen als onvoldoende moest worden beoordeeld. Dat hoeft niet te betekenen dat er sprake is van een te lage of te hoge WIA-uitkering. Omdat het vooronderzoek geen representatieve steekproef betreft, start UWV een vervolgonderzoek. Overigens herken ik niet de in de berichtgeving eveneens gewekte suggestie dat post-COVID niet serieus genomen wordt als aandoening. Uit cijfers van UWV blijkt namelijk dat 83% van de mensen met langdurige klachten na COVID die een beoordeling aanvraagt een WIA-uitkering krijgt. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat beoordelingen zorgvuldig moeten worden onderbouwd.
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is belangrijk voor mensen en komt op een moment waarop mensen kwetsbaar zijn. Zij ervaren onzekerheid over hun gezondheid en hun inkomen. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat de beoordeling die zij krijgen juist is. Dit geldt voor alle langdurig zieken. Zij moeten zich gezien, gehoord en geholpen voelen door een goede arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Als iemand het niet eens is met de uitkomst van de beoordeling of twijfelt aan de juistheid daarvan, dan bestaat er de mogelijkheid een bezwaar in te dienen. Deze procedure kan belastend worden ervaren door langdurige zieke mensen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Helaas geldt voor meer mensen dat zij door hun ziekte beperkte energie hebben. Daarom is er een aantal manieren om deze mensen te ontlasten. Als een cliënt niet in staat is om zelf bezwaar te maken kan hij iemand machtigen om dit namens hem te doen. Ook bestaat er de mogelijkheid tot mediation voor cliënten die bezwaar willen maken. Tijdens de mediation proberen cliënt en UWV samen, onder begeleiding van een onafhankelijke begeleider, tot een oplossing van het probleem te komen.
Herkent u het beeld dat kennis over longcovid ontbreekt bij verzekeringsartsen? Op welke manier gaat u deze kennis vergroten? Is er een beleidslijn voor de beoordeling van mensen met longcovid en zo ja, wat houdt deze in? Klopt het dat er ook over andere post acute infectieus syndromen nog veel onbekendheid is? En zijn er andere ziektebeelden waarbij bekend is of waarvan er vermoedens zijn dat het ziektebeeld onvoldoende bekend is bij verzekeringsartsen?
Omdat post-COVID relatief nieuw is, is de kennis hierover nog in opbouw in de gehele curatieve sector. Het bovengenoemde vooronderzoek constateert dat er hiaten in de kennis van sommige verzekeringsartsen zitten over de klachten en belemmeringen die zijn beschreven als passend bij post-COVID. UWV zet om die reden extra in op na- en bijscholing over post-COVID. Daarnaast wordt er een factsheet gemaakt met de laatste wetenschappelijk onderbouwde feiten en bevindingen over post-COVID en zijn er twee landelijke nascholingsdagen gepland in oktober. Nascholing is voor verzekeringsartsen, net als voor alle andere artsen, een belangrijk onderdeel van hun registratie als arts.
Net als bij post-COVID ervaren mensen met andere «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen zoals ME/CVS, fibromyalgie, langdurige klachten bij Lymeziekte en het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS) soms dat verzekeringsartsen wisselend omgaan met hun aandoening. Door de kennis over deze syndromen te vergroten is de verwachting dat we de beoordelingsverschillen kunnen verkleinen. Zo wordt al geïnvesteerd in het (door)ontwikkelen van specifieke medische richtlijnen voor enkele van deze aandoeningen. Deze dragen bij aan een eenduidige werkwijze rondom de arbeidsongeschiktheidsvaststelling. Op 1 juli jl. heeft er een expertbijeenkomst plaatsgevonden waarbij, in aanwezigheid van onder andere verschillende patiëntenverenigingen, sociale partners, UWV en mijn ministerie de sociale zekerheidspositie van mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen centraal stond. Met de aanwezigen is geïnventariseerd tegen welke problemen mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen in hun arbeidsongeschiktheidsbeoordeling aanlopen en is afgesproken om te reflecteren op mogelijke verbeterpunten. Op 26 september vindt er een vervolgbijeenkomst plaats en ik verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de voortgang.
In hoeverre dragen de hoge werkdruk van verzekeringsartsen door de grote achterstanden naar uw idee bij aan de onzorgvuldige beoordelingen? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is aangaande de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen om de achterstanden tegen te gaan?3 In hoeverre dragen deze werkwijzen bij aan het verlagen van de werkdruk? Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van Nieuwe Orde van Verzekeringsartsen Arbeid & Gezondheid (NOVAG) om een onafhankelijke medische dienst op te richten binnen de overheid?
Al vele jaren is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten. De uitvoering staat daardoor al geruime tijd onder grote druk. Deze druk heeft invloed op het werk van UWV. UWV kan niet alle gewenste beoordelingen uitvoeren. SZW en UWV hebben daarom afspraken gemaakt over de prioritering en maatregelen om de mismatch aan te pakken. De druk zou op die manier niet mogen leiden tot minder zorgvuldige beoordelingen.
Het is van belang om samen met UWV te blijven nadenken over manieren waarop UWV een groter aantal beoordelingen kan blijven doen, waarbij we oog blijven houden voor de kwaliteit van de beoordelingen en mensen zich gezien en gehoord voelen. In augustus 2022 heeft mijn voorganger een plan van aanpak aangekondigd om deze problematiek te verminderen. Over de voortgang hierop is uw Kamer bij brief van 21 mei jl. geïnformeerd. De belangrijkste onderdelen van het plan van aanpak zijn de omslag naar het werken in sociaal-medisch centra (SMC’s), de overwerkafspraken bij UWV, de tijdelijke 60-plusmaatregel en de maatregel Praktisch beoordelen. De 60-plusmaatregel en de overwerkafspraken hebben er toe geleid dat UWV in 2023 14.000 meer WIA-claimbeoordelingen heeft kunnen doen dan in 2022. Daarnaast heeft UWV te maken gehad met een hoger aantal aanvragen dan voorzien. De achterstanden zijn in 2023 gedaald van 17.000 naar 14.000. De maatregel Praktisch beoordelen is op 1 juli jl. van start gegaan en de verwachting is dat UWV met deze maatregel 3.000 tot 4.000 extra (reguliere) WIA-claimbeoordelingen kan doen. De eerste substantiële effecten van de SMC-vorming worden op dit moment verwacht in 2026. In het najaar van 2024 wordt uw Kamer opnieuw over de stand van zaken van de problematiek rond sociaal-medisch beoordelen geïnformeerd.
Het voorstel van de NOVAG is ingrijpend. De taken en de uitvoering zoals deze nu bij UWV liggen zouden overgedragen moeten worden naar een nog op te stellen nieuwe dienst. Op dit moment is UWV bezig met ingrijpende veranderingen in de organisatie, met het invoeren van SMC’s. Het uitvoeren van een sociaal-medische beoordeling is een samenwerking tussen verschillende disciplines, binnen het UWV wordt de samenwerking geborgd in het SMC. Het toevoegen van een extra en nieuwe dienst voegt extra complexiteit toe en draagt niet bij aan de integrale samenwerking binnen het SMC waar ik veel van verwacht.
De focus ligt daarom op die reeds ingezette procesoptimalisatie bij UWV en op de reeds ingezette maatregelen zoals de per 1 juli ingevoerde maatregel «Praktisch beoordelen». Wel blijf ik de komende tijd met de NOVAG in gesprek om te kijken welke verbeteringen wél kunnen. Dat doe ik samen met UWV.
Deelt u de visie dat het desastreus is voor de bestaanszekerheid van patiënten als zij geen uitkering krijgen omdat het UWV vindt dat zij nog kunnen werken, terwijl in het medisch dossier staat dat zij daar niet meer toe in staat zijn? Hoeveel personen hebben te maken met een te lage WIA-uitkering vanwege een onzorgvuldige beoordeling? Heeft u een beeld van de hoeveelheid mensen die niet kunnen rondkomen als gevolg hiervan?
Langdurige ziekte kan grote gevolgen hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bepalend voor iemands leven en moet daarom recht doen aan een persoon en zijn/haar belemmeringen. Het betreft een complexe beoordeling die wordt uitgevoerd door specialistisch opgeleide professionals, die in staat zijn om de vertaalslag te maken van de beperkingen die iemand heeft vanuit ziekte of gebrek naar wat iemand gegeven die beperkingen nog met werk kan verdienen. Het is voorbehouden aan de sociaal geneeskundig specialist om iets te zeggen over de mate waarin een cliënt nog kan werken. Deze beoordeling dient uiteraard goed onderbouwd te zijn.
Zoals door mijn voorganger is toegezegd, zoekt mijn ministerie samen met UWV uit wat de rapporten waarop de recente berichtgeving in het AD op is gebaseerd precies inhouden, wat dat betekent voor cliënten, wat het betekent voor processen in de toekomst en eventueel ook wat dat betekent voor eerder genomen beslissingen. Op basis hiervan bekijk ik samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Bent u het ermee eens dat omdat een besluit over een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering grote gevolgen heeft voor de bestaanszekerheid van mensen, dit besluit gemotiveerd en met redenen omkleed dient te zijn? In hoeverre staat een gebrekkige onderbouwing in de weg aan de mogelijkheid om een voldoende beargumenteerd bezwaarschrift in te dienen tegen een besluit?
UWV is verplicht om zorgvuldig onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Een onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd besluit is in strijd met de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit betekent dat een besluit altijd gemotiveerd en met redenen omkleed dient te zijn. Het is altijd mogelijk om bezwaar in te dienen. Ook als het besluit onvoldoende onderbouwd is. Een bezwaar is een volledige heroverweging van het besluit. Als iemand bezwaar maakt omdat het besluit geen recht doet aan de cliënt en zijn belemmeringen, dan is het aan UWV om dat gebrek in bezwaar te herstellen.
Worden de mensen die een onzorgvuldige beoordeling hebben gekregen hiervan op de hoogte gesteld en krijgen zij de kans om (opnieuw) bezwaar te maken, ongeacht het mogelijke verstrijken van de bezwaartermijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 aangeef, zoekt mijn ministerie samen met UWV uit wat de rapporten waarop de recente berichtgeving is gebaseerd precies inhouden. Op basis van de uitkomsten bekijk ik samen met UWV of en welke vervolgactie nodig is.
Voor het vooronderzoek waarover EenVandaag berichtte, geldt dat er geen conclusies kunnen worden getrokken over de juistheid van beoordelingen van cliënten met post-COVID. UWV start een vervolgonderzoek, waar ook wetenschappelijke verenigingen en patiëntenverenigingen bij worden betrokken. Naar verwachting zal dit vervolgonderzoek aan het einde van het jaar kunnen worden afgerond. Wanneer dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer informeren over wat daaruit volgt en of er consequenties zijn voor cliënten.
Bent u het eens met de constatering dat de onzorgvuldige beoordelingen leiden tot onrechtmatige en onrechtvaardige resultaten? Deelt u de visie dat deze en andere hardheden in de WIA zoals omschreven in het Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas-)rapport zo snel mogelijk opgelost moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, kunnen er aan het vooronderzoek waarover EenVandaag berichtte geen conclusies worden verbonden aan de juistheid van de beoordelingen. Wel is al langer duidelijk dat het arbeidsongeschiktheidsstelsel – met name de WIA – onder grote druk staat. Dat constateerde de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ook in haar probleemanalyse en eindrapportage. Het kabinet ziet de urgentie hiervan, zo is ook in het eindverslag van formateur Van Zwol te lezen.4 Op dit moment worden de voorstellen van OCTAS nader uitgewerkt. Uw Kamer wordt hierover dit najaar geïnformeerd.
Problemen bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor zorgmedewerkers met post-COVID |
|
Julian Bushoff (PvdA), Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() |
Heeft u net als de fracties van de SP en de PvdA signalen ontvangen dat mensen problemen ervaren bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor medewerkers met post-COVID? Zo nee, hoe verklaart u dat deze fracties deze signalen wel ontvangen?
Ik ben inderdaad op de hoogte van deze signalen. De meeste aanvragers hebben geen problemen ondervonden bij het indienen van hun aanvraag. Helaas geldt dat niet voor alle aanvragers en dat vind ik erg vervelend. De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) heeft deze aanvragers zo goed mogelijk proberen te helpen door telefonisch ondersteuning te bieden. Daar waar het ging om aanvragers die minder digitaal vaardig waren heeft DUS-I zich extra ingezet. In de meeste gevallen lukte het de aanvrager toch een aanvraag in te dienen met behulp van een DUS-I medewerker of een derde (vriend, familie, begeleider). Aanvragers die er met de hulp van DUS-I of derde niet uitkwamen of grotere problemen ervaarden met hun DigiD, bijvoorbeeld omdat ze in het buitenland wonen, zijn in gelegenheid gesteld om in een beveiligde digitale omgeving alsnog stukken aan te leveren.
Wat is uw reactie op signalen van zorgmedewerkers met post-COVID over de uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) die afspraken niet nakomt, bijvoorbeeld door belafspraken niet na te komen of de termijnen waarop gereageerd zou moeten worden op bezwaren fors te overschrijden, terwijl aan de andere kant DUS-I wel van zorgmedewerkers verwacht dat ze alle stukken in een korte periode moeten opsturen en er voor hen helemaal geen mogelijkheden zijn om afspraken niet na te komen? Erkent u dat dit een oneerlijke verhouding is? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Allereerst vind ik het jammer signalen te horen dat sommige zorgmedewerkers de uitvoering op deze manier ervaren hebben. Een gelijke persoonsgerichte behandeling is altijd het streven geweest evenals het handelen in het belang van de zorgmedewerker.
Ik erken dat er, zoals u ook benoemt, vragen zijn geweest die minder snel zijn afgehandeld dan andere vragen. De behandelaren bij DUS-I hadden, zeker in de eerste weken, te maken met veel vragen van aanvragers. DUS-I streeft dat de terugbelverzoeken zo snel mogelijk (binnen 24 uur, mits op werkdagen) worden afgehandeld. Indien de vraag complex van aard is, kan het zijn dat de beantwoording langer op zich laat wachten omdat de vraag in sommige gevallen intern besproken dient te worden. Transparantie hierover richting de aanvrager blijft echter belangrijk.
Op alle aanvragen heeft DUS-I binnen de wettelijke termijn van 13 weken besloten. Een aanvrager kan hier vervolgens tegen in bezwaar gaan. Tot mijn spijt is de behandeltermijn van deze bezwaarzaken in veel gevallen wel overschreden. Maar dit is een bewuste keuze geweest vanwege een wijziging van de Regeling tijdens de behandeltermijn. Op 26 april 20241 heeft het kabinet besloten om de Regeling uit te breiden voor zorgmedewerkers die ziek zijn gemeld in de periode van maart 2020 tot en met december 2020. Daarnaast is het bedrag verhoogd naar € 24.010. Deze aanpassingen zijn verwerkt in een wijziging van de Regeling. Deze wijziging van de Regeling bracht het positieve effect dat veel bezwaarzaken alsnog toegekend konden worden. Het had de voorkeur te wachten op de inwerkingtreding van de wijziging en deze bezwaarzaken in één keer af te ronden. Alternatief was geweest de bezwaarzaken ongegrond te verklaren, waarna de aanvrager na de inwerkingtreding van de wijziging opnieuw een aanvraag zou kunnen indienen. In het antwoord op vraag 3 licht ik de overige overschrijdingen graag toe.
De aanvraagperiode voor de vorige ronde was inderdaad kort met maar vier weken. De tweede aanvraagperiode is met twaalf weken een stuk ruimer. Een aanvrager mag ook een incomplete aanvraag doen. In beginsel krijgt een aanvrager twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. De behandelaar bij DUS-I probeert telefonisch contact met aanvrager op te nemen om de aanvraag compleet te krijgen. Indien de aanvrager meer tijd nodig heeft om de benodigde stukken aan te leveren, wordt aanvrager hiertoe in gelegenheid gesteld. Ik deel dan ook niet uw mening dat er sprake is van een ongelijke verhouding.
Wat vindt u ervan dat het Ministerie van VWS meermaals de termijn overschrijdt waarin ze zouden moeten reageren op het bezwaar van zorgmedewerkers? Hoe gaat u dit in de tweede openstelling van de regeling voorkomen?
Ik betreur het dat het niet is gelukt tijdig te beslissen op alle bezwaarschriften die zijn binnengekomen. Mede gezien de schrijnende situaties waarin bezwaarden veelal verkeren. Daarom kan ik mij ook vinden in uw vraag. Ik span mij tot het uiterste in de nog resterende bezwaarschriften in overleg met bezwaarden zo spoedig mogelijk af te handelen.
De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van aanvragers. Deze bezwaarschriften zijn allemaal toegewezen aan een vaste behandelaar. Na de toewijzing aan een behandelaar is in alle gevallen telefonisch contact gezocht met de bezwaarmaker. Veelal is bezwaarmaker in die gesprekken meegenomen in de procedure en afhandeltermijn van het bezwaarschrift. Ik heb daarnaast bezwaarden in alle gevallen in de gelegenheid gesteld mondeling hun toelichting te geven in een hoorzitting. Daarbij hebben bezwaarden in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar in veel gevallen nadere stukken kunnen indienen. Daarnaast heb ik, zoals toegelicht bij vraag 2, bij de afhandeling van deze bezwaarschriften rekening willen houden met de gewijzigde Regeling die op 15 juni 2024 met terugwerkende kracht in werking is getreden. Tot slot is het
van belang dat bij de beoordeling voldoende aandacht is voor de evenredigheid en het uniform afdoen van bezwaren. Ook bij de tweede openstelling van de Regeling kies ik voor deze aanpak.
Vindt u het wenselijk dat zorgmedewerkers zelf juristen moeten inschakelen om bezwaar in te dienen? Zo nee, waarom gebeurt het dan?
Ik vind dat het aan de bezwaarde is om te bepalen of het wenselijk is zich bij te laten staan door een gemachtigde of zelf bezwaar in te dienen. Bij deze Regeling zie ik overigens dat het merendeel geen gebruik maakt van een gemachtigde. Waarom in sommige gevallen wel wordt gekozen voor een gemachtigde kan ik helaas niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen, gezien de aard van deze Regeling, dat dit te maken kan hebben met het feit dat bezwaarden met langdurige post-COVID klachten zorgvuldig met hun energie moeten omgaan en de procedure om die reden liever uitbesteden.
Snapt u dat het voor zorgmedewerkers met post-COVID heel zwaar is om een juridisch traject in te gaan voor de financiële ondersteuning waar ze recht op hebben, maar steeds worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS? Zo ja, waarom blijkt uw ministerie dan wel op deze manier te handelen?
Ja, ik begrijp heel goed dat het voor aanvragers zwaar kan zijn om een juridisch traject te starten en kan mij vinden in de scherpte van uw vraagstelling. Zeker omdat zij kampen met de grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Ik deel uw mening alleen niet dat zij worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS. Het is mijn streven om aanvragers zo goed als mogelijk te ondersteunen. In veel situaties is deze persoonlijke ondersteuning positief gewaardeerd. Ik weet alleen ook dat het in sommige situaties niet meteen goed is gegaan. Dat betreur ik ten zeerste. In deze beantwoording van uw Kamervragen zal ik ook aangeven hoe hiervan is geleerd.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om een specifieke groep zorgmedewerkers een eenmalige financiële ondersteuning te geven als gebaar ter erkenning van het ontstane leed. In de uitvoering wordt getoetst of een aanvraag voldoet aan de voorwaarden uit de Regeling. Bij een regeling voor een specifieke doelgroep is het onvermijdelijk dat aanvragen ook niet voldoen aan de voorwaarden. Het staat hen vrij om een juridisch traject te starten.
Bent u bereid de tweede openstelling van de regeling die start op 1 juli en stopt op 23 september 2024 te verlengen omdat dit zeer ongelukkig valt in verband met de zomerperiode? Zo nee, waarom niet?
De aanvraagperiode is met twaalf weken fors ruimer dan de vorige keer. Ook hoeft een aanvraag op 23 september 2024 niet compleet te zijn. Mocht een aanvrager problemen ondervinden met de deadline van 23 september 12:00 uur, dan adviseer ik om contact op te nemen met DUS-I. Zij zullen adviseren om het aanvraagformulier op de website van DUS-I in te sturen met de persoonsgegevens. Een zogenaamde pro-forma aanvraag. Op die manier is de aanvraag tijdig verstuurd en kan DUS-I de aanvraag verder in behandeling nemen. Een beoordelaar zal dan contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag verder in behandeling te nemen en de mogelijkheid te geven de aanvraag aan te vullen.
Bent u op de hoogte van het feit dat documenten worden verwijderd uit dossiers van zorgmedewerkers of in sommige gevallen zelfs hele dossiers (tijdelijk) lijken te zijn verdwenen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat zorgmedewerkers dit wel ervaren? Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaak hiervan en ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt?
Met het verwijderen van of het verdwenen zijn van dossiers ben ik niet bekend. De situatie die hier wordt geschetst lijkt betrekking te hebben tot een nieuw burgerportaal dat onder grote tijdsdruk ingericht moest worden. Om het portaal optimaal te laten werken, werd er gaandeweg het proces verbeterd en getest. Op sommige momenten betekende dit dat een dossier tijdelijk niet zichtbaar was. Maar er is nooit een dossier kwijtgeraakt of een document verwijderd. Ik betreur dat sommige aanvragers hier last van hadden. Het portaal is inmiddels, in het kader van de heropening van het aanvraagloket, op al deze vlakken verbeterd en werkt naar behoren. Er zijn geen klachten meer bij DUS-I bekend.
Bent u ermee bekend dat sommige zorgmedewerkers de officiële reden van afwijzing telefonisch te horen krijgen, en deze reden niet in het online DUS-I dossier te vinden is vanwege «ICT-problemen»? Hoe verklaart u dit? Is dit volgens de afgesproken richtlijnen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben op de hoogte dat sommige aanvragers niet de gehele beschikking in het portaal konden zien. Dit hebben meerdere aanvragers telefonisch teruggegeven aan medewerkers van DUS-I. Het bleek uiteindelijk te liggen aan verouderde software van de aanvragers. Het probleem is uiteindelijk opgelost door aanvragers te adviseren om het document eerst op te slaan. Indien dit niet lukte, werd de beschikking per post verzonden.
Herkent u de signalen dat het voor veel zorgmedewerkers lastig is om een medische verklaring te ontvangen voor hun diagnose? Wat is volgens u de reden dat veel huisartsen dit weigeren of dit moeizaam verloopt? Bent u bereid het makkelijker te maken voor huisartsen om post-COVID vast te stellen zodat patiënten niet maanden bezig zijn om deze verklaring te ontvangen, bijvoorbeeld met ondersteuning vanuit C-support? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal en ik begrijp uw vraag. Het ging om enkele aanvragers die moeite hadden met het verkrijgen van een verklaring van hun arts. Dat kwam deels doordat artsen niet bereid waren om dergelijke verklaringen in te vullen. In die gevallen heeft DUS-I gezocht naar andere aangrijpingspunten in het dossier om te kunnen beoordelen of inderdaad sprake was van langdurige post-COVID klachten. Enkel in het geval dat een arts nadrukkelijk aangaf dat geen sprake was van langdurige post-COVID klachten, is een aanvraag afgewezen. Daarvoor waren onvoldoende gronden om toch toe te kennen.
De verklaring van de arts is overigens alleen noodzakelijk als uit het medisch onderzoeksverslag van het UWV niet blijkt dat er sprake is van langdurige post-COVID klachten. Veel aanvragers hadden daarom geen verklaring van hun arts nodig. Indien dat toch het geval was, dan had DUS-I op hun website een standaard format gepubliceerd en bevat de website informatie specifiek voor artsen. Op die manier wordt het voor aanvragers en artsen zo makkelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt in de Regeling enkel de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd moet zijn. Indien een aanvrager dat wenselijk vindt, dan kan hij of zij zich wellicht richten tot een arts bij C-support. Deze werkwijze heeft het Ministerie van VWS niet afgestemd met C-support.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook post-COVID specialisten komen die deze medische verklaring kunnen afgeven? En wat is de rol van de nog op te richten post-COVID klinieken hierin?
Zoals gezegd wordt in de Regeling alleen de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd is. In de toekomst is het daarom denkbaar dat een aanvrager zich wendt tot de behandelend arts in de nog op te zetten post-COVID expertisecentra.
Waarom is er gekozen voor de begindatum van 1 maart 2020 om recht te hebben op de financiële ondersteuning, ondanks dat er gevallen bekend zijn van zorgmedewerkers die al eerder ziek zijn geworden, bijvoorbeeld op 29 februari? Kunt u aangeven of deze begindatum heeft geleid tot afwijzingen van compensatie? Zo ja, hoeveel afwijzingen? Kan er bij de beoordeling rekening worden gehouden met de incubatietijd waardoor medewerkers al eerder ziek zijn geworden?
De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst nadrukkelijk op het belang van objectieve gronden voor de afbakening. Deze zijn in eerste instantie gevonden op basis van de afbakening van de eerste golf van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Uw Kamer heeft het amendement van het lid Bushoff c.s.2 aangenomen met het verzoek om de periode uit te breiden naar 1 maart 2020 tot en met december 2020. Dit verzoek tot afbakening is door het kabinet overgenomen.
Er zijn circa 5 aanvragen afgewezen met een ziektedatum vóór 1 maart 2020. De afwijzingen berustten niet alleen op de eerste ziektedag vóór het tijdvak. Andere redenen waren onder andere een werkgever of een functie die niet in de regeling was opgenomen.
Als laatste is het meenemen van de incubatietijd niet mogelijk, omdat deze verschilt van 2 dagen tot 14 dagen. De incubatietijd kan dus bij iedereen verschillend zijn.
Hoeveel aanvragen voor de financiële ondersteuning zijn er in totaal ingediend (de 434 toekenningen zijn ons bekend)? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Hoeveel zorgmedewerkers zijn er daarna in bezwaar gegaan? Wat is de gemiddelde duur van het Ministerie van VWS waarin zij hebben gereageerd op het bezwaar? Hoe vaak is de maximale duur van 6 weken overschreden? Waarom lukt het niet om dit op tijd af te ronden?
Van de 806 aanvragen in de eerste ronde zijn er 372 afgewezen. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van zorgmedewerkers. De helft van deze bezwaren is inmiddels afgehandeld binnen de wettelijke termijn. Voor het resterende deel is veelal de termijn aangehouden in overleg met bezwaarde. De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Ik heb dit nader toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat het team van DUS-I die de aanvragen beoordeeld de afgelopen tijd is teruggebracht van 30 naar 12 personen? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Bent u van plan om dit team uit te breiden? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dat zorgmedewerkers straks lang op hun beoordeling moeten wachten?
Dat klopt. DUS-I heeft aanvankelijk een inschatting van 4.000 aanvragen gemaakt. Hier is de werving op gebaseerd. Met 806 aanvragen lag het werkelijk aantal ingediende aanvragen fors lager. Dit was de reden dat de uitvoering snel is overgegaan tot afschalen gelet op de uitvoeringskosten. Desalniettemin beschikte DUS-I over voldoende capaciteit om de aanvragen tijdig af te handelen. Alle aanvragen zijn binnen de wettelijke termijn van 13 weken behandeld. Voor de tweede aanvraagperiode is DUS-I wederom tijdig begonnen met de werving. Er is voldoende capaciteit om de aanvragen te behandelen.
Klopt het dat elke dossieraanvraag door vier personen wordt beoordeeld? Zo nee, hoe verklaart u dat wij deze signalen ontvangen? Zo ja, vind u dat dit vertrouwen uitstraalt richting zorgmedewerkers die buiten hun schuld om ziek zijn geworden? Erkent u dat het lijkt alsof dit voorkomt uit een angst voor «overcompensatie» terwijl zorgmedewerkers hier recht op hebben?
Het klopt dat het proces is ingericht dat er meer mensen naar een aanvraag kijken alvorens de beschikking wordt verzonden. Dit is inherent aan het subsidieproces en is noodzakelijk voor rechtmatige besteding van subsidiegelden. Uiteraard wordt de privacy van de aanvrager voldoende geborgd. Met deze inrichting streeft DUS-I naar hoge mate van zorgvuldigheid. Daarnaast is het beoordelen door meerdere personen ook in het belang van de aanvrager. In specifieke situaties en onder bijzondere omstandigheden mag afgeweken worden van de Regeling. Met deze inherente afwijkingsbevoegdheid moet zorgvuldig worden omgegaan met het oog op het gelijkheidsbeginsel. Daarom wordt dit door meerdere personen beoordeeld. De insteek is altijd om het maximale uit een aanvraag te halen. Door de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid zijn meerdere aanvragen alsnog toegekend. Ik kan mij dan ook niet vinden in uw opmerking over angst voor overcompensatie.
Wat vindt u ervan dat er bij de aanvraag alleen om bepaalde pagina’s van het UWV-dossier wordt gevraagd, terwijl op die pagina’s niet altijd de benodigde informatie staat? Klopt het dat dat ook de reden van afwijzing kan zijn?
Het document dat in uw vraag naar voren komt is vermoedelijk het medisch onderzoeksverslag van het UWV. In eerste instantie is alleen de voorpagina en de pagina met de diagnose opgevraagd, omdat alleen deze informatie noodzakelijk was voor de beoordeling. In het medisch onderzoeksverslag staan bijzondere persoonsgegevens, namelijk medische gegevens. Volgens de Algemene verordening gegevensbescherming moet met deze bijzondere persoonsgegevens extra zorgvuldig worden omgegaan. Daarbij zijn noodzakelijkheid en zorgvuldigheid de uitgangspunten. Omdat alleen de eerste pagina relevant werd geacht voor de beoordeling van de aanvraag is ervoor gekozen de aanvrager op te roepen de resterende pagina’s achter wegen te laten. Dit was de meest zorgvuldige werkwijze.
In de uitvoering bleek dat er gevallen waren die in eerste instantie niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeden, maar waarbij wel een indicatie aanwezig was dat deze binnen de doelgroep van de Regeling vielen. In die gevallen is de aanvrager gevraagd om extra informatie, die wellicht ook opgenomen was op de andere pagina’s van het medisch onderzoeksverslag.». Op basis van die extra informatie, e» met expliciete toestemming van de aanvrager om die informatie in te zien, kon de aanvraag dan alsnog worden toegekend. Deze oplossing heeft dan ook tot veel toekenningen geleid.
Uw redenering sluit dan ook aan op mijn eigen opvatting. DUS-I is, naar aanleiding van het meermaals voorkomen van deze situatie, alle dossiers langsgegaan om na te gaan of er een aanleiding was om extra informatie op te vragen. Helaas is er ten minste één casus bekend waarin deze aanvullende informatie niet is opgevraagd. De aanvraag is in eerste instantie helaas onterecht afgewezen. In bezwaar is gebleken dat in deze casus alsnog aan de voorwaarden van de Regeling werd voldaan.
Wat vindt u ervan dat aanvragen worden afgewezen omdat in de aanvraagprocedure niet wordt gevraagd wanneer men COVID heeft opgelopen en de pagina’s van het UWV-dossier waarin staat dat zorgmedewerkers besmet zijn geraakt in de eerste golf niet kunnen worden aangeleverd bij de aanvraagprocedure, ondanks dat zorgmedewerkers deze wel hebben? Wat vindt u ervan dat als blijkt dat dit de reden is tot afwijzing en door zorgmedewerkers onmiddellijk wordt aangegeven dat deze stukken er wél zijn, maar er niet naar werd gevraagd, deze niet meer kunnen worden aangeleverd?
Deze casus is bekend en ik betreur het verloop ten zeerste. In mijn antwoord op vraag 15 heb ik toegelicht waar dit is misgegaan. Voor de tweede aanvraagperiode is hiervan nadrukkelijk geleerd en onder andere naar aanleiding hiervan is de Regeling ook gewijzigd Aanvragers kunnen bij het indienen van hun aanvraag zelf aangeven dat de datum van de COVID-besmetting afwijkt van de eerste ziektedatum volgens het UWV. DUS-I zal contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag dan verder in behandeling te nemen.
Hoe verklaart u dat zorgmedewerkers die de financiële tegemoetkoming aanvragen zich totaal niet herkennen in de passage uit uw brief «Uitvoeringsorganisatie DUS-I heeft zich tot het uiterste ingespannen om zoveel mogelijk ondersteuning en maatwerk te bieden richting aanvragers. Onderdeel van deze aanpak was onder andere veelvuldig telefonisch contact met de aanvrager om te begeleiden bij het aanleveren van de benodigde documenten»?
Allereerst betreur ik het te lezen dat zorgmedewerkers aan hebben gegeven zich niet te herkennen in de passage uit de brief. Over het algemeen is de persoonlijke aanpak van DUS-I door veel aanvragers nadrukkelijk wél gewaardeerd. Er zullen ongetwijfeld aanvragers zijn die een minder positieve ervaring hebben gehad. Dit hangt waarschijnlijk samen met de tijdsdruk waaronder de Regeling moest worden uitgevoerd. Het is tijdens de uitvoering altijd het streven geweest om telefonisch contact op de nemen met de zorgmedewerker als er meer informatie nodig was voor het compleet maken van een dossier en te begeleiden daar waar wenselijk. DUS-I streeft ernaar om de aanvrager zoveel mogelijk mee te nemen in de beoordeling van de aanvraag. DUS-I blijft hun werkwijze verder verbeteren met als doel de aanvrager persoonlijk en gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat uit deze verhalen blijkt dat zorgmedewerkers zelf slecht contact krijgen met DUS-I en er onzorgvuldig wordt omgegaan met hun dossiers, maar zodra DUS-I iets nodig heeft, van hen wel verwacht wordt alles paraat te hebben op korte termijn? Wat zegt dit over de houding richting zorgmedewerkers die financiële compensatie aanvragen?
Nee, die mening deel ik niet. De aanvrager had op werkdagen de mogelijkheid om contact op te nemen met de behandelaar. In veel gevallen was er een directe lijn tussen de behandelaar en aanvrager. Daarnaast wat het algemeen telefoonnummer van DUS-I altijd bereikbaar. Indien wenselijk of noodzakelijk, werd de vraag van de aanvrager doorgezet naar de behandelaar. Alle schriftelijke vragen kwamen direct bij de behandelaren terecht.
Klopt het dat medewerkers die post-COVID op hebben gelopen tijdens hun werkzame leven maar inmiddels met pensioen zijn, geen recht hebben op de financiële compensatie? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Bent u bereid de compensatie ook mogelijk te maken voor deze groep?
In de recent verstuurde Commissiebrief waarin ik mijn reactie geef op een afwijzing van een aanvraag ga ik uitgebreid in op de situatie van aanvragers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt binnen het verstrijken van hun wachttijd voor de WIA. Het klopt dat aanvragen zijn afgewezen als gevolg van het ontbreken van een WIA-beslissing of een vergelijkbaar document. In de situatie waarin een aanvrager binnen de wettelijke wachttijd van 104 weken de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, kan immers geen aanvraag voor een WIA-beoordeling worden gestart.
Dit eerder genomen besluit staat haaks op mijn bedoeling van de Regeling. Ik waardeer het dat u aandacht vraagt voor hun situatie. De voorwaarde uit de Regeling met betrekking tot de beoordeling van arbeidsongeschiktheid pakt voor aanvragers die tijdens de wachttijd de pensioengerechtigde leeftijd bereiken onevenredig uit. Vanuit de WIA is het voor hen niet mogelijk om zich te laten beoordelen op de eerdergenoemde voorwaarden uit de Regeling. Dat ligt buiten hun macht. Daarom pas ik om deze reden het evenredigheidbeginsel toe. Dit kan in deze specifieke omstandigheid waarin het besluit voor een of meer belanghebbenden haaks staat op het doel van de Regeling. Daarmee ben ik dus bereid om ook deze groep in aanmerking te laten komen voor de eenmalige financiële ondersteuning.
Waarom stelt u in antwoorden op Kamervragen dat DUS-I elke werkdag klaar staat om zorgmedewerkers te helpen met het indienen van een aanvraag, terwijl dat afgelopen periode niet is gebeurd? Welke signalen heeft u ontvangen dat dat tijdens de tweede openstelling beter gaat?
De afgelopen periode, en dan heb ik het over de periode van het sluiten van het aanvraagloket van de eerste aanvraagronde tot de heropening van het aanvraagloket op 1 juli 2024, was het niet mogelijk om een aanvraag in te dienen. Begeleiding hierbij heeft dan ook niet plaatsgevonden. Eventuele vragen over de wijzigingsregeling zijn, waar dat kon, per mail of telefonisch beantwoord en up-to-date informatie over de regeling en wijzigingsregeling was te vinden op de website van DUS-I.
Per 1 juli is het aanvraagloket weer opengesteld. Indien de aanvrager hulp nodig heeft bij de indiening van de aanvraag, kan contact worden opgenomen met een DUS-I. Ook staat veel informatie vermeld op website. Tot op heden zijn nog geen klachten binnengekomen over het indienen van aanvragen.
Bent u bekend met het bericht «145 euro meer kwijt aan zorg bij zware industrie in de buurt: grote bezorgdheid bij experts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat inwoners in de buurt van zware industrie jaarlijks meer dan 145 euro meer kwijt aan zorg, zowel wat betreft de mogelijke gezondheidsrisico’s als de financiële impact?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Hoe verklaart u deze significant hogere zorgkosten van bijna 700 miljoen euro in tien jaar? Welke factoren dragen hier allemaal aan bij? In hoeverre gaat het om de impact van de industrie? En in hoeverre dragen andere factoren bij aan deze hogere kosten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 omschreven, hangen de zorgkosten onder andere samen met levensstijl, sociaaleconomische status, en een groot aantal (omgevings)factoren. De invloed van de industrie is voor de betrokken gebieden niet apart in kaart gebracht.
Wat is uw reactie richting de inwoners van deze dertien gebieden? En ook specifiek richting inwoners van Delfzijl, waar de zorgkosten het hoogst zijn en het gemiddelde inkomen relatief laag? Zijn de hogere gezondheidskosten ook deels te verklaren door het structurele probleem dat mensen met een lagere sociaaleconomische klasse een slechtere gezondheid hebben dan mensen met een hogere sociaaleconomische status?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden kunnen schrikken van dit artikel, maar er is hier ook een opmerking naast te zetten. Uit het artikel van RTL Nieuws blijkt dat de journalisten de zorgkosten hebben gecorrigeerd voor leeftijd en sekse, maar niet voor andere factoren. Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding gemiddeld een groter aantal ongezonde levensjaren hebben en eerder overlijden. Daarin spelen meerdere verklaringen een rol waaronder armoedestress, een gemiddeld ongezondere leefstijl en een gemiddeld ongezondere leefomgeving. Het is aannemelijk dat al die factoren ook van invloed zijn op de zorgkosten in de dertien gebieden uit het artikel van RTL Nieuws.
Ook is uiteraard bekend dat industrie ook een impact kan hebben op de gezondheid van omwonenden, zie bijvoorbeeld het recente RIVM-onderzoek bij Tata Steel5. Daarom zet het Kabinet zich in om de acties uit de actieagenda Industrie en Omwonenden uit te voeren, met het doel om de kwaliteit van de leefomgeving van omwonenden te verbeteren.
Waarom is er ondanks eerdere signalen van gezondheidsrisico’s uit deze regio’s nog geen grootschalig onderzoek gedaan naar de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel6.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.7
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.8
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Hoe kan het zo zijn dat inwoners met industriële activiteiten in de omgeving hogere zorgkosten hebben? Komt dat omdat het kabinet de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2021 weigert op te nemen in nationaal beleid en zich daar ook niet hard voor heeft gemaakt gedurende de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn? Geeft dit onderzoek aanleiding om dat besluit te heroverwegen en sneller te voldoen aan de WHO-advieswaarden?
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 en vraag 4 verwacht het kabinet dat er meerdere factoren een rol spelen in de gemiddelde zorgkosten. De leefomgeving, inclusief de uitstoot van de industrie, speelt daar ook een rol in. Nederland volgt het Europees beleid. Nederland heeft zich ingezet voor een ambitieuze maar haalbare herziening van de luchtkwaliteitsnormen in Europa.
Het op korte termijn overal voldoen aan de aangescherpte WHO-advieswaarden zou ingrijpende en deels onhaalbare maatregelen vergen. Daarom kiest het kabinet daar niet voor. Het halen van die advieswaarden hangt daarnaast ook af van de inzet van onze buurlanden, want luchtvervuiling kent geen grenzen. Dat betekent wel dat bij besluiten in de leefomgeving bewust moet worden afgewogen aan welke stapeling van gezondheidsrisico’s mensen worden blootgesteld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Gabriëls die verzoekt om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage een zelfde plek kan krijgen als een milieueffectrapportage in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt naar aanleiding van de aangenomen motie9 onderzocht of het mogelijk is om gezondheid meer expliciet mee te nemen bij vergunningverlening. Bijvoorbeeld door een hoofdstuk gezondheidseffecten te introduceren bij de MER waarbij de gezondheidseffecten op de omwonenden worden gekwantificeerd zoals dat ook in de RIVM studie gedaan is voor Tata Steel. Aan de basis hiervan ligt het onderzoek naar een motie en een toezegging die vragen naar inzicht naar de gezondheidseffecten van cumulatie en immissie10. Aan het onderzoeksbureau is gevraagd diverse opties in kaart te brengen, waaronder het opstellen van een losse gezondheidseffectrapportage in lijn met de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond11. De uitkomsten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar worden in 2025. Hiernaast is het onderzoeksbureau gevraagd om een onderzoek te doen naar een gezondheidskosten-component zoals omschreven in het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de versterking van het VTH-stelsel? Zijn provincies en omgevingsdiensten tevreden over de huidige verbeterplannen voor versterking van het VTH-stelsel? Waarom wel of niet? Is er voldoende capaciteit beschikbaar binnen de omgevingsdiensten om de toegenomen milieuproblematiek het hoofd te bieden?
Op 27 juni jl. is door de toenmalige IenW bewindspersoon een brief aan de Kamer gestuurd over de voortgang versterking VTH-stelsel12. In deze brief staat de meest actuele stand van zaken van de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel. In het najaar wordt u geïnformeerd over de afronding van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Om deze afronding te markeren, de balans op te maken van de versterking van het VTH-stelsel en vervolgafspraken te maken, werken alle partijen deze zomer aan het opstellen van een bestuursakkoord versterking VTH-stelsel dat in het najaar afgesloten moet worden.
Voor wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten wijst het op grond van de Omgevingswet verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 2023 uit dat in 2022 in totaal 5086 fte werkzaam is bij een omgevingsdienst13. Dit betekende een stijging van 8,6% ten opzichte van de cijfers van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een toename van het aantal toezichthouders (6,6%), bijzondere opsporingsambtenaren (22%) en juristen (18%). In 2025 wordt het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd en worden de cijfers geactualiseerd. Net als andere sectoren is het voor omgevingsdiensten een uitdaging om voldoende gekwalificeerd personeel te vinden. Om die reden is binnen het IBP VTH in pijler 4 (kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) gewerkt aan een naamsbekendheidcampagne over de omgevingsdiensten (www.werkenbijdeomgevingsdiensten.nl). Deze campagne wordt ook in 2025 voortgezet.
Deelt u de mening dat schone industrie van de toekomst, zonder milieuschade en gezondheidsschade voor omwonenden, essentieel is voor de strategische autonomie en werkgelegenheid in de maakindustrie van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een schone industrie is van belang voor onze economie en werkgelegenheid. De industrie maakt producten die we nu en in de toekomst blijven gebruiken. De industrie moet wel verduurzamen en daarmee toekomstbestendig worden. Op deze manier kan de industrie ook een vliegwielfunctie vervullen en verduurzaming in andere sectoren aanjagen. Zo loopt Nederland vooruit en kan onze kennis naar andere landen geëxporteerd worden. Vanuit het kabinet is het belangrijk dat de juiste marktcondities gecreëerd worden zodat investeren in verduurzaming gepaard gaat met een gezond verdienmodel.
In hoeverre gaat u subsidiestromen die bedoeld zijn om de Nederlandse industrie klimaatneutraal en circulair te maken, zoals de maatwerkafspraken, gebruiken om gezondheidswinst rondom industrie te bereiken? Bent u bereid om korte termijn gezondheidswinst onderdeel te maken van al deze subsidiestromen en van de maatwerkafspraken, zoals recent ook in meerderheid door de Kamer aan de regering is verzocht inzake de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland?
Als het gaat om de maatwerkafspraken, dan wordt wat betreft de financiële ondersteuning altijd eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Daarvoor gelden de voorwaarden van het desbetreffende instrument. Als het gaat om maatwerkfinanciering, dan wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Uw kamer kan hierover meer lezen in het hiervoor gepubliceerde afwegingskader14.
In dit afwegingskader is aangegeven dat het van belang is dat met de maatwerkafspraken wordt gewerkt aan een groene, gezonde en toekomstbestendige industrie in de toekomst. Een gezonde leefomgeving is een schone en veilige leefomgeving waarin de druk op gezondheid door vervuiling en overlast zo laag mogelijk is, die als prettig wordt ervaren en die uitnodigt tot gezond gedrag. Per bedrijf wordt bekeken wat de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden met betrekking tot de gezonde leefomgeving zijn die aan de orde zouden moeten komen bij het maken van maatwerkafspraken.
Gaat u tegemoet komen aan de wens van een meerderheid van de Kamer om naar aanleiding van dit RTL-onderzoek een grootschalig onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de hoge zorgkosten in de dertien gebieden en de impact van de industrie daarop? Zo ja, op welke termijn gaat u een onderzoek instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om net als bij Tata uitgebreide onafhankelijke metingen uit te voeren naar de uitstoot van de industrie op de genoemde industrieclusters? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn voor het voor goede en tijdige handhaving; daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan het beschermen van de gezondheid van omwonenden te beschermen, ook rond Tata Steel. Als onderdeel van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt mede naar aanleiding van de motie Bamenga15 een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom is het van belang eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten af te wachten.
Bent u bereid om een expertgroep, vergelijkbaar met de expertgroep gezondheid IJmond, op te zetten om met adviezen te komen hoe deze verschillen in gezondheidsbelasting en daarmee zorgkosten kunnen worden verminderd op de korte termijn?
Nee. Zoals eerder in deze beantwoording, onder andere bij vraag 1 van de SP aangegeven is het bekend dat industrie een impact heeft op de gezondheid. Hiervoor zijn onder de actieagenda Industrie en Omwonenden al verschillende onderzoeken van start gegaan om hierin specifieke beleidsopties te verkennen. Hiernaast werkt het RIVM aan het opstellen van een kennisagenda met een bijbehorend samenwerkingsverband op het gebied van Industrie en Omwonenden. Er is dus geen toegevoegde waarde van een dergelijke expertgroep.
Bent u het eens dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden door industriële activiteiten zo snel mogelijk verminderd dienen te worden? Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de gezondheid van omwonenden van deze dertien gebieden beter te beschermen? Houdt u daarbij rekening met de werkgelegenheid in deze regio’s?
Ja. Het Kabinet heeft aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving. Het is belangrijk om stapsgewijs tot verbetering te komen, en daarbij ook oog te houden voor het belang van de industrie in Nederland. Dit gebeurt momenteel op verschillende sporen, bijvoorbeeld in het programma Gezonde Leefomgeving, de Maatwerkafspraken, de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies, het Impulsprogramma Chemische Stoffen, het Schone Luchtakkoord en de Actieagenda Industrie en omwonenden.
De gaswinning boven Schiermonnikoog. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Hans Vijlbrief (D66), Christianne van der Wal (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de verleende vergunning aan ONE-Dyas om boven Schiermonnikoog naar gas te boren? Kunt u toelichten waarom deze vergunning nu wel is verleend, waar deze eerder was afgewezen?
In juni 2022 zijn de benodigde vergunningen afgegeven voor het gaswinningsproject N05-A. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het platform op twee aspecten onvoldoende onderbouwd is en heeft de vergunning op deze twee punten vernietigd. Het betreft de onderbouwing van het extern salderen van de stikstofdepositie tijdens de bouw en het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor wat betreft de tijdelijke verstoring van de bruinvis tijdens de installatie van het platform.
Op 23 januari jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de vvgb voor de bruinvis reeds afgegeven. Ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank, was dit daarom al rechtgezet. De vvgb voor de tijdelijke stikstofdepositie is door dezelfde Minister eind mei afgegeven, omdat ONE-Dyas voldoende heeft aangetoond dat de tijdelijke stikstofdepositie zeer gering is en geen effecten heeft op de natuur. Daarnaast heeft het bedrijf in 2023 stikstofrechten opgekocht (extern salderen). Hiermee wordt er stikstofuitstoot permanent verminderd, waardoor er uiteindelijk minder stikstofdepositie in het gebied zal plaatsvinden.
Omdat de omgevingsvergunning voor de twee punten was hersteld, is er op 29 mei jl. een herstelbesluit genomen. Deze trad per direct in werking omdat het van groot belang werd geacht dat het project geen verdere vertraging op zou lopen. Het is belangrijk dat het gas nog deze winter wordt geproduceerd, met name ook omdat het Groningenveld dit voorjaar definitief gesloten is, zodat er minder gas geïmporteerd hoeft te worden. Deze gaswinning draagt daarmee bij aan de leveringszekerheid van gas aan Nederland. Daarnaast heeft dit gas een lagere CO2-voetafdruk dan geïmporteerd gas, waarmee het positief bijdraagt aan de mondiale klimaatdoelstellingen.
Tegen dit herstelbesluit is een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vooruitlopend op de behandeling hiervan en de uitspraak heeft de Raad van State de werkzaamheden van het project opgeschort. Op 21 juni jl. heeft de Voorzieningenrechter in een uitspraak de schorsing opgeheven van de zogenoemde ordemaatregel. Het productieplatform mag hiermee geïnstalleerd en gebruikt worden. ONE-Dyas mag gebruikmaken van de vergunning en de toestemmingen die zijn verleend voor dit gasproject. De uitspraak heeft een voorlopig karakter.
Mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, heeft naast het genomen herstelbesluit, hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook door ONE-Dyas en de milieuorganisaties is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal de hoger beroepen op een later moment inhoudelijk behandelen.
Kunt u toelichten waarom ONE-Dyas al wel mag beginnen met haar schadelijke activiteiten, ondanks dat de gewijzigde omgevingsvergunning en de andere relevante stukken nog ter inzage liggen, er nog juridische procedures lopen en hoger beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra informatie heeft ONE-Dyas aangeleverd over de manier waarop de natuur wordt beschermd?
De aanvrager heeft aanvullende gegevens aangeleverd om de additionaliteit van het extern salderen tussen de saldogevende bedrijven en de aanvrager te onderbouwen. Daarmee is onderbouwd waarom het – voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden die in de invloedssfeer liggen van het project (25 km) – niet noodzakelijk is de vergunningen van de saldogevende bedrijven in te trekken. Er is sprake van daling van de stikstofdepositie op overbelaste gebieden, omdat er reeds andere maatregelen ingezet zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken vanuit onder meer de provincie. Daarnaast heeft de aanvrager een aanvullende ecologische beoordeling van Natura 2000-gebied Schiermonnikoog aangeleverd. Hierbij is getoetst overeenkomstig de uitspraak Porthos II (ECLI:NL:RVS:2023:3129) of kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast door significante effecten van het project, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Heeft u contact gehad met de betrokken gemeenten in Nederland en Duitsland, met Schiermonnikoog en Borkum, om ze te informeren over wat er op ze af komt? Heeft u contact gehad met andere stakeholders, zoals natuurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het initiële beroep hebben ingesteld, zijn geïnformeerd voordat het herstelbesluit werd gepubliceerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat de initiatiefnemer en bevoegd gezag al in een vroeg stadium omwonenden en belanghebbenden uitvoerig hebben geïnformeerd over het project en over de mogelijkheid voor het indienen van zienwijzen, bezwaar of beroep. Het instemmingsbesluit, de vergunning met het MER en de Passende Beoordeling zijn zowel in Nederland als in Duitsland op de reguliere wijze ter inzage gelegd en hebben ter inzage gelegen bij de gemeente Schiermonnikoog, de gemeente Het Hogeland, Stadt Borkum en de Gemeinde Krummhörn. Gevoerde gesprekken met de omgeving en ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het project.
Voor wiens rekening is de economische schade, als de rechter later alsnog de vergunning vernietigd, terwijl ONE-Dyas al wel is begonnen met de bouw? Voor wiens rekening is de daarmee aangerichte natuurschade?
Indien de rechter besluit dat het project niet door kan gaan, ligt de economische schade voor wat betreft de kosten van het project bij de initiatiefnemer ONE-Dyas. Daarnaast zou de Nederlandse Staat inkomsten mislopen uit aardgasbaten. Er is toestemming verleend omdat het bevoegd gezag geoordeeld heeft dat effecten op de natuurgebieden zijn uitgesloten. Derhalve is niet de verwachting dat er sprake zal zijn van natuurschade. Om dat te borgen zijn er vergunningsvoorwaarden opgelegd. Van belang is dat wat betreft stikstof er alleen een potentieel effect is tijdens de aanlegfase, in het eerste jaar. Dat effect is zodanig beperkt dat de natuurlijke kenmerken van de gebieden, met name de duinen van Schiermonnikoog, door dit project niet worden aangetast. Bij het ontwerp van het platform en in het gebruik van schepen en materiaal zijn keuzes gemaakt en maatregelen genomen om de uitstoot van stikstof sterk te reduceren. Deze zijn ook in de vergunning voorgeschreven. Ook voor geluid, bijvoorbeeld de effecten op natuur van het heien, zijn voorschriften opgenomen in de vergunning om te borgen dat de effecten beperkt blijven.
Betekent deze vergunning ook dat u geen enkele vergunning meer gaat geven voor gaswinning onder de Waddenzee?
De vergunning voor de gaswinning in het N05-A project staat los van toekomstige besluiten op andere gaswinningprojecten. Daarnaast wil ik hierbij benadrukken dat dit project zich circa 20 kilometer ten noorden van Schiermonnikoog bevindt, in de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee.
Kunt u de kamer een overzicht geven van de nog ontbrekende vergunningen voor deze gaswinning vanuit de Duitse overheden?
ONE-Dyas had in 2022 alle benodigde vergunningen en ontheffingen verkregen, ook vanuit Duitsland, om het N05-A platform te installeren, aan te sluiten op het Duitse windpark en in productie te nemen. Nadat deze vragen door de leden Bushoff en Chakor zijn gesteld (3 juni), werden aan Duitse zijde de Duitse vergunning en ontheffing van rechstwege opgeschort, omdat er op 4 juni bezwaar tegen was gemaakt. Op 19 juli heeft het NLWKN (Niedersächsische Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) in een persbericht haar beslissing op het bezwaar bekend gemaakt, namelijk dat de betreffende vergunning en ontheffingen van kracht blijven en een extra ontheffing wordt verleend. Naar aanleiding van een beroep en verzoek om de door NLWKN vergunning en ontheffingen voor de kabel op te schorten, heeft een Duitse voorzieningenrechter op 7 augustus bepaald dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar compensatiemogelijkheden in het gebied; een nieuwe eis in het vergunningsproces. ONE-Dyas heeft daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd bij het NLWKN.
Betreffende natuur geldt dat getoetst is op mogelijke externe effecten op Duitse Natura 2000-gebieden. Dus voor Natura 2000 is geen aparte toestemming nodig van de Duitse autoriteiten, voor zover het project in Nederland plaatsvindt. Betreffende de kabel die in Duitsland over de zeebodem loopt, is voornoemde Duitse ontheffing en vergunning verleend.
Bent u bekend met het bericht «No need for countries to issue new oil, gas or coal licences, study finds»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verklaart u deze vergunningsverlening in het licht van het feit dat tot 2050 er voldoende fossiele winningsprojecten zijn gepland om aan de vraag te voldoen?
Het International Institute for Sustainable Development (IISD) geeft, als één van de opstellers van het onderzoek waaraan gerefereerd wordt in het nieuwsbericht, aan dat zij hun onderzoek uitbouwen op basis van het eerdere onderzoek van het Internationale Energie Agentschap (IEA)2 waarin men concludeert dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario. Zoals op 24 juni jl. reeds beantwoord in de Kamervragen over de toename van fossiele financieringen door banken van 15 mei jl. is de redenering hierachter dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier is echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt het IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door het IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Het is de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden.
Kunt u aangeven in hoeverre deze nieuwe gaswinning bijdraagt aan een transitie naar een duurzaam en CO2 neutraal energiesysteem?
Gaswinning op de Noordzee gaat niet ten koste van de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op besparing van het energiegebruik en de verduurzaming ervan, en houdt vast aan de doelen die hiervoor zijn gesteld. Het kabinet kiest er in de transitie naar een volledig CO2 neutraal energiesysteem voor om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, de zogenoemde versnelling. Gas gewonnen in Nederland vervangt de import van fossiele energie uit andere landen. Eigen geproduceerd gas heeft als voordeel dat het een aanzienlijk lager niveau van uitstoot van broeikasgassen kent dan geïmporteerd gas. Het belang van aardgas zal in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Daarnaast wordt het platform N05-A het eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Hiervoor wordt een kabel gelegd naar het nabijgelegen Duitse windpark Riffgat. De emissie van het productieplatform zal nihil zijn en voor het hele project betreft dit een emissiereductie van zo’n 85 procent.
Kunt u aangeven in welk opzicht ONE-Dyas de gevolgen van de gaswinning gaat compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft het project dusdanige maatregelen getroffen waardoor er geen significante effecten zijn op de natuur in de omgeving. Er is daarom geen sprake van benodigde mitigatie. Dat is ook geaccepteerd door de rechter. Overigens had het bedrijf al eerder uitstootrechten voor stikstof in de omgeving opgekocht (extern salderen), waarmee er uiteindelijk permanent minder stikstof in het gebied terecht komt.
Middels vergunningverlening en de daarbij behorende voorschriften wordt geborgd dat de mitigerende maatregelen die aanvrager treft, vastliggen. Dan gaat het om reducerende maatregelen zoals het gebruik van schone werkschepen, of om geluidswerende maatregelen om verstoring van bruinvissen en andere dieren te beperken. Ook het extern salderen is nog voorgeschreven.
Het bericht ‘Faillissement dreigt nu ook voor zorg-bv huisartsenketen Co-Med’ |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Faillissement dreigt nu ook voor zorg-bv huisartsenketen Co-Med» en wat is uw reactie op het mogelijk aanstaande faillissement van Co-Med?1
Ik heb het bericht gelezen en wil allereerst nogmaals benadrukken dat ik geschrokken ben van de signalen over de situaties die zijn ontstaan bij Co-Med praktijken. Deze situatie is onaanvaardbaar. Patiënten moeten erop kunnen rekenen dat ze bij een goede huisarts terecht kunnen. Ik vind het zeer kwalijk dat de zorg bij een aantal locaties van Co-Med niet op orde is.
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort. Dinsdag 25 juni jl. hebben de zorgverzekeraars aangegeven de contracten met Co-Med te gaan beëindigen. Zorgverzekeraars concluderen dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan is afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen, zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie.
De NZa en de IGJ hebben aangegeven de situatie bij Co-Med zeer nauwlettend te volgen. De IGJ heeft daarbij aandacht voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa voor kwaliteit van bedrijfsvoering en continuïteit van zorg. De IGJ en NZa wijzen op alternatieven die de zorgverzekeraar aanbiedt.
Herkent u het beeld dat zowel patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars schetsen over het onder druk staan van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg bij bedrijfsketens in de zorg in het algemeen en bij Co-Med in het bijzonder?
Op 4 maart 2024 heb ik uw Kamer het rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg» van de NZa en de IGJ toegestuurd2. In het rapport geven de IGJ en de NZa aan dat bedrijfsketens een bijdrage kunnen leveren aan de toekomstbestendigheid van de huisartsenzorg in een veranderend zorglandschap. Zo kunnen grote bedrijfsketens bedrijfsprocessen efficiënter inrichten, waardoor de huisarts kan worden ontzorgd. Denk hierbij aan zaken zoals huisvesting, personeels- en financiële administratie en contracten met zorgverzekeraars.
De NZa en de IGJ ontvangen echter ook meldingen en signalen van patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars over bedrijfsketens in de huisartsenzorg. Uit hun reguliere onderzoek naar deze meldingen blijkt dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg bij een deel van deze bedrijfsketens niet altijd voldoende geborgd is.
Op 18 april 2024 heb ik samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer onze reactie op het bovengenoemde rapport toegestuurd en toegelicht hoe het vervolgproces wordt vormgegeven3. Ik vind dat kwaliteit en toegankelijkheid van zorg bij het leveren van zorg voorop moeten staan. Zorgaanbieders moeten altijd voldoen aan de eisen van kwaliteit en toegankelijkheid, zoals die ook zijn vastgesteld in wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de bedrijfsketens in de huisartsenzorg. De IGJ en NZa zien hierop toe en handhaven waar nodig, zoals ook al gebeurd is de afgelopen periode. Uit het verkennend onderzoek van de toezichthouders komt een aantal knelpunten naar voren met betrekking tot het reguliere toezicht op deze ketens. De IGJ en NZa doen diverse aanbevelingen om hun toezicht op deze ketens te verbeteren. In de brief van 18 april 2024 wordt aangegeven wat de vervolgstappen zijn die ik ga nemen in het licht van de aanbevelingen van de IGJ en NZa.
Specifiek wat betreft Co-Med geldt volgens de IGJ dat de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg in meerdere huisartsenpraktijken structureel niet goed geregeld is. Om die reden heeft de IGJ Co-Med een aanwijzing gegeven. De rechter heeft op 17 april 2024 geoordeeld dat de zakelijke weergave van de aanwijzing openbaar gemaakt kan worden. De aanwijzing is per 9 februari 2024 ingegaan en loopt een half jaar.
Co-Med moet tijdens de looptijd van deze aanwijzing onder andere gegevens aanleveren waaruit blijkt dat de continuïteit van de (spoedeisende) huisartsenzorg tijdens praktijkuren is geregeld. Uit inspectieonderzoek blijkt dat Co-Med nog steeds in strijd handelt met de aanwijzing genoemde LHV-Richtlijnen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de huisartsenzorg en daarmee in strijd met artikel 2 en 3 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan de aanwijzing heeft de
inspectie Co-Med op 18 juni 2024 een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment bekijkt de IGJ nog wat de beëindiging van het contract door de verzekeraars betekent voor de opvolging van het besluit van 18 juni 2024 om een last onder dwangsom op te leggen.
Deelt u de mening dat korte termijn winstbejag en kwaliteit en toegankelijkheid van zorg op gespannen voet met elkaar staan?
Ik deel de mening dat financiële belangen (zowel op de korte als op de lange termijn) nooit voor de maatschappelijke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid mogen gaan. Daarbij kunnen deze verschillende belangen met elkaar schuren, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Het onderzoeksrapport van EY naar private equity in de zorg laat bijvoorbeeld zien dat er op basis
van de beschikbare data geen aanwijzingen zijn dat door private equity gefinancierde zorgaanbieders slechter presteren dan andere zorgaanbieders op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid4.
Is er bij het bedrijf Co-Med sprake van «Too big to fail»? Oftewel: staat de toegankelijkheid van zorg voor een hele regio onder druk te staan als het failliet gaat?
Co-Med is een grote zorgaanbieder van huisartsenzorg, maar ook al omdat de zorg zich niet concentreert in één regio en verspreid is over het land, deel ik de stelling «too big to fail» in deze niet.
Kunt u in kaart brengen wat het eventuele gevreesde faillissement van Co-Med concreet betekent voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg voor de 50.000 patiënten? Hoeveel patiënten zijn er dan per huisarts? Is de norm van 2095 patiënten en per huisarts nog realistisch haalbaar?
Het huidige continuïteitsbeleid – dat is aangescherpt na de faillissementen van het MC Slotervaart en het MC IJsselmeerziekenhuizen – houdt in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden en financiële problemen, naar oordeel van de NZa en IGJ, leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg.
Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden5.
Zoals nader uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 stellen de vier grote zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen. Ik word al enige tijd regelmatig schriftelijk op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom Co-Med. Sinds 17 juni 2024 heb ik dagelijks contact met de NZa en de IGJ om een update te krijgen over de situatie. De verzekeraars hebben maatregelen genomen om de continuïteit van de huisartsenzorg voor de patiënten van Co-Med te realiseren.
De praktijken van Co-Med verschillen in grootte. Ik heb geen zicht op het aantal patiënten per huisarts. Het aantal van 2095 patiënten per fulltime huisarts is overigens geen norm, maar een praktijkgrootte die de NZa hanteert bij het vaststellen van de tarieven voor de huisartsenzorg. Het staat praktijkhouders vrij om meer of minder patiënten in te schrijven.
Hoe gaat u het faillissement van een bedrijf waar de huisartsenzorg van 50.000 patiënten is ondergebracht opvangen? Hoe blijft een huisarts toegankelijk voor deze 50.000 patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u in kaart brengen in hoeverre de commercialisering van de huisartsenzorg heeft bijgedragen aan het nijpende huisartsentekort in Enschede, ook gezien het feit dat Co-Med Enschede voor 8800 patiënten slechts twee huisartsen ter beschikking heeft?
Ik beschik niet over informatie om in kaart te kunnen brengen in hoeverre de commercialisering van de huisartsenzorg bijdraagt aan een huisartsentekort in Enschede. Daarbij zou overigens ook commercialisering wel nader gedefinieerd moeten worden. Wel is mij bekend dat de regionale huisartsenorganisatie SHT-THOON, met hulp en steun van alle huisartsen in Twente, op 10 juni 2024 een nieuwe huisartsenpraktijk heeft geopend voor mensen zonder huisarts6.
Overigens is elke zorgaanbieder in Nederland, ongeacht de achtergrond of financieringswijze, verplicht kwalitatief goede zorg te verlenen. Dit geldt ook voor aanbieders van huisartsenzorg. Zij moeten voldoen aan dezelfde randvoorwaarden en kwaliteitskaders zoals die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving en in de veldnormen opgesteld door de beroepsgroep. Binnen deze kaders hebben aanbieders van huisartsenzorg veel vrijheid om de (organisatie)vorm waarin de zorg wordt geleverd, zelf in te vullen. Hierbij is het niet voorgeschreven hoeveel patiënten er per huisarts mogen zijn. Wel kunnen er risico’s optreden, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van winst belangrijker wordt dan de kwaliteit van zorg.
Co-Med voldeed niet aan de gestelde eisen en daarom heeft de toezichthouder IGJ handhavend opgetreden. Voor goede kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg vind ik het van groot belang dat er goede invulling wordt gegeven aan de kernwaarden van huisartsenzorg. De IGJ en de NZa besteden specifiek aandacht aan de kernwaarden «continuïteit» en «persoonsgerichtheid» in hun rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg»7. Zij doen voor het toezicht van de IGJ de aanbeveling aan de beroepsgroep en patiëntvertegenwoordigers om deze kernwaarden voor de huisartsenzorg te vertalen naar uitgangspunten en – waar mogelijk – normen. Door huisartsenzorg te leveren volgens deze kernwaarden, kunnen we in de toekomst situaties voorkomen waarbij de toegankelijkheid in het geding komt. Om die reden ga ik, samen met het veld, op basis van de aanbeveling van de IGJ en NZa in gesprek om deze kernwaarden te concretiseren en waar mogelijk te vertalen in normen.
Vindt u het wenselijk dat er meer bevoegdheden komen om overnames in de zorg tegen te houden als de kwaliteit de kwaliteit van zorg in het geding is, de prijzen te veel stijgen of er te veel marktmacht ontstaat, zodat de ontstane situatie bij Co-Med in de toekomst kan worden voorkomen?
Naar mijn mening speelt toetsing van concentraties (zoals een fusie of overname) een belangrijke rol bij een tijdige signalering van risico’s voor individuele zorgverlening. Een dergelijke toetsing draagt bij aan het voorkomen van problemen op het gebied van bijvoorbeeld continuïteit en kwaliteit van zorg. De huidige toetsing van concentraties, zoals belegd bij de NZa in de vorm van de Zorgspecifieke fusietoets, biedt echter zeer beperkt de mogelijkheid om evident onwenselijke concentraties op inhoudelijke gronden tegen te houden. Het is daarom wenselijk om de gronden uit te breiden op basis waarvan de NZa zich kan onthouden van goedkeuring aan een concentratie. Daarbij denkt het kabinet aan een (ruimere) toets op continuïteit van zorg, kwaliteit van zorg en onrechtmatig gedrag met betrekking tot de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Recent heeft de Minister van VWS een brief aan uw Kamer verzonden waarin uitgebreid wordt toegelicht hoe het kabinet dit wenst vorm te geven8.
Het bericht ‘Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie ‘zorghelden’ met long covid’ |
|
Jimmy Dijk , Mirjam Bikker (CU), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het bericht «Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie «zorghelden» met long covid» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Wij lichten onze reactie graag toe in onderstaande antwoorden.
Herkent u het beeld dat niet de erkenning van mensen met long covid, maar de kosten sinds de roep om compensatie voorop stond?
Het kabinet vindt het zeer betreurenswaardig dat er mensen zijn met langdurige post-COVID klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven. Dit geldt temeer voor zorgmedewerkers die zich hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle onzekerheden die het nieuwe virus met zich meebracht. De financiële ondersteuning die beschikbaar is gesteld is bedoeld als gebaar ter erkenning van het ontstane leed en de getoonde inzet in een uitzonderlijke situatie voor deze zorgmedewerkers. Daarvoor dient de Regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: Regeling). Bij het opstellen van deze Regeling speelde het vraagstuk rondom de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het kostenaspect heeft hierbij nooit vooropgestaan. Dat blijkt mede uit het feit dat er ruim voldoende budget was gereserveerd in 2023. Ook in 2024 is opnieuw budget gereserveerd voor de Regeling. Dit naar aanleiding van het kabinetsbesluit2 om gehoor te geven aan het verzoek uit de aangenomen motie3 van het lid Dijk c.s. om het bedrag te verhogen naar € 24.010 en het aangenomen amendement4 van het lid Bushoff c.s. om de periode waarin een zorgmedewerker ziek moet zijn gemeld uit te breiden naar 1 maart tot en met 31 december 2020.
Het kabinet zet zich ook op andere manieren in om de grotere groep mensen met langdurige post-COVID klachten te helpen en te ondersteunen. Bijvoorbeeld door het financieren van onderzoek naar de diagnose en behandeling van de klachten en door paramedische herstelzorg tijdelijk te vergoeden vanuit het basispakket. Voor specifiek de sector zorg en welzijn heeft de Minister van VWS in 2022 de Regeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers opengesteld. Met deze regeling konden werkgevers in deze sector een bijdrage ontvangen in de kosten van de vrijwillige verlengde loondoorbetaling van de zieke werknemer.
Het kabinet realiseert zich dat het leed voor mensen met langdurige post-COVID klachten nog steeds groot is. Daarom blijft het noodzakelijk om ons te blijven inzetten voor deze groep.
Als u terugkijkt op deze periode vindt u het dan terecht dat ambtenaren zeiden dat «coronapatiënten niet bijzonder zijn ten opzichte van andere zieken»? Zo nee, waarom niet?
Post-COVID kan, gezien de ernst en het chronische karakter, ontwrichtend zijn in het leven van mensen. Voor alle werknemers geldt dat er het vangnet is van de arbeidsongeschiktheidsregelingen en zij na twee jaar ziekte een WIA-aanvraag kunnen indienen. Dit vangnet maakt geen onderscheid naar de aard en de oorzaak van ziekte. In dat opzicht is de situatie van de uitgevallen post-COVID patiënten vergelijkbaar met de situatie van hen die zijn uitgevallen door andere ziekten.
Het kabinet vindt het op zijn plaats om een gebaar ter erkenning te maken voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen. Deze groep neemt een bijzondere positie in, gelet op het feit dat zij veelvuldig en intensief zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten, terwijl nog veel onzeker was over het verloop en de gevolgen van het COVID-19 virus.
Klopt het dat de angst voor een gang naar de rechter de doorslaggevende factor was om long covidpatiënten alsnog te compenseren? Zo nee, wat was dan de doorslaggevende factor om in april alsnog de compensatie toe te zeggen, ook gezien het feit dat er in het verleden al veel politieke druk is uitgeoefend om de compensatie te verruimen (bijvoorbeeld moties van de leden Dijk en Bushoff om de vergoeding te verhogen naar 22.839 euro en de compensatie te verruimen naar alle cruciale beroepen)?
In de zomer van 2022 heeft het kabinet een interdepartementale verkenning uitgevoerd hoe zorgmedewerkers met post-COVID klachten extra kunnen worden ondersteund. Deze ondersteuning zou aanvullend zijn op de ondersteuningsmaatregelen die het kabinet al had genomen (zie beantwoording vraag 2). Deze verkenning heeft geresulteerd in een voorstel voor een onverplichte tegemoetkoming aan zorgmedewerkers die in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) van de coronapandemie zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten en in die periode COVID-19 hebben gekregen en als gevolg daarvan langdurig ziek zijn geworden.
Gelet op de complexiteit van het vraagstuk heeft het kabinet besloten om de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) te verzoeken om voorlichting. In het verzoek tot voorlichting is gevraagd naar de precedentwerking van het voorstel, de juridische houdbaarheid van het voorstel en de hoogte van de tegemoetkoming. Op 5 december 20225 is de voorlichting van de Afdeling gepubliceerd.
De Afdeling wees nadrukkelijk naar de werkgever of opdrachtgever als de eerste aansprakelijke partij voor de schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Volgens de Afdeling lag het in de rede een regeling te treffen in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarom waren zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties voor het Kerstreces in 2022 uitgenodigd voor een overleg om de mogelijkheden te onderzoeken voor uitvoering van een collectieve regeling met een bijdrage van het kabinet.
In mijn brief van 1 februari 20236heb ik uw Kamer medegedeeld dat de werkgevers- en werknemersorganisaties niet mee willen en kunnen werken aan een collectieve regeling. Desondanks bleef het kabinet de urgentie voelen financiële ondersteuning te bieden aan deze groep zorgmedewerkers en daarom werd in deze brief aangekondigd dat alle voorbereidingen in gang zijn gezet voor het opstellen en uitvoeren van een regeling vanuit het kabinet. Op dat moment was reeds bekend dat een kort geding was aangespannen tegen de Staat door de werknemersorganisaties FNV en CNV. Zoals ook eerder aangegeven zag het kabinet deze regeling los van deze juridische procedure. In mijn bief van 28 april 20237heb ik de vormgeving van de regeling, waaronder de contouren, de uitvoering en de planning uiteengezet.
Dit alles maakt dat ik mij niet kan vinden in de suggestie die wordt gewekt dat een juridische procedure de doorslag gaf voor het treffen van de Regeling. De doorslaggevende factor is en blijft de nadrukkelijke wens van het kabinet om een gebaar te maken als erkenning voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers.
Waarom moesten gedupeerde zorgmedewerkers in de eerdere regeling binnen vier weken met allerlei verschillende documenten bewijzen dat ze tijdens de eerste golf werkten, corona kregen en zich ziekmeldden, en daarnaast ook nog op tijd een WIA-keuring hebben gehad terwijl daar lange wachtlijsten voor zijn? Bent u het eens met de kritiek van de FNV dat deze drempel onhaalbaar was? Ziet u een parallel met het toeslagenschandaal waarin onmogelijke eisen worden gesteld aan gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Een grote groep zorgmedewerkers wordt dagelijks geconfronteerd met grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Daarom was de wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep. De roep om snel te handelen kwam ook nadrukkelijk vanuit de politiek en de maatschappij. Daarom was het streven om de financiële ondersteuning in 2023 uit te keren. Met dat doel voor ogen was het niet mogelijk om het loket langer open te houden. Wel is voorafgaand aan de loketopstelling ingezet op de communicatie, zodat zorgmedewerkers zich tijdig konden voorbereiden op het indienen van hun aanvraag.
Inmiddels is het besluit genomen om de aanvraagperiode eenmalig opnieuw open te stellen. De aanvraagperiode is vastgesteld van 1 juli 2024 tot en met 23 september 2024. Dit is daarmee significant langer dan de vorige keer. De Minister van VWS is zich ervan bewust dat het juist voor deze groep zorgmedewerkers extra belastend kan zijn om een aanvraag in te dienen. Mocht een zorgmedewerker moeite hebben met het indienen van de aanvraag, dan staat de uitvoeringsorganisatie DUS-I elke werkdag klaar om aanvragers te ondersteunen.
Ik herken mij niet in het beeld dat het indienen van een aanvraag een onhaalbare drempel is. De afgelopen aanvraagperiode heeft geresulteerd in de toekenning van financiële ondersteuning aan 434 zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De vergelijking met de toeslagenaffaire gaat mijns inziens ook niet op. Ik begrijp goed dat het indienen van een aanvraag belastend is voor deze doelgroep. Daarom is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de administratieve last zo beperkt mogelijk te houden, bijvoorbeeld door hoofdzakelijk bestaande documenten, zoals de WIA-beslissing en de arbeidsovereenkomst, op te vragen. Het opvragen van stukken is echter onvermijdelijk, omdat de doelgroep zonder aanvraag niet bekend is bij DUS-I. De persoonsgerichte aanpak bij de uitvoering van deze Regeling heeft altijd centraal gestaan. In het geval van bijzondere omstandigheden en in specifieke situaties kon er een uitzondering gemaakt op de Regeling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de situaties waarin aanvragers nog in afwachting waren van hun WIA-beoordeling. De wachtlijsten bij het UWV waren ons bekend. Samen met DUS-I en het UWV is hiervoor een oplossing gevonden, zodat de zorgmedewerkers die nog in afwachting waren van hun WIA-beslissing ook een aanvraag konden indienen en de financiële ondersteuning konden ontvangen.
Erkent u dat achter deze manier van omgaan met mensen die door de overheid zijn gedupeerd een mensbeeld zit dat ervan uit gaat dat mensen doelbewust zoveel mogelijk zichzelf toe willen eisen? Zo nee, waarom heeft u dan niet eerder een regeling opgetuigd die zorgt voor voldoende compensatie voor een brede groep?
Nee, dat beeld herken ik niet. Wij hebben veel bewondering en respect voor de groep zorgmedewerkers die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle nog onbekende risico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Het is onze intentie om het financiële gebaar te maken ter erkenning van het ontstane leed en hun getoonde inzet. Het nemen van een dergelijk besluit vraagt om zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheid is mede noodzakelijk gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het moet ook uitlegbaar zijn aan de personen die wel leed ervaren door hun langdurige post-COVID klachten, maar niet in aanmerking komen. Het maken van deze keuzes is een zorgvuldig proces en vergt tijd. In de beantwoording bij vraag 2 en 4 is toegelicht welke stappen hiervoor zijn doorlopen.
Was u verrast toen u las dat maar 425 zorgverleners van de in totaal geschatte zevenduizend zorgmedewerkers met long covid recht hadden op compensatie? Zo nee, wat was dan uw oordeel over dit lage aantal mensen?
Van tevoren is een inschatting gemaakt van het aantal zorgmedewerkers met post-COVID op basis van de cijfers van het UWV. Het UWV had alleen cijfers over het totaal aantal WIA-beoordelingen met de diagnose post-COVID. Zij hadden geen cijfers van het aantal zorgmedewerkers die vielen onder de doelgroep van de Regeling. Het kabinet wilde genoeg geld reserveren, zodat uitgekeerd kon worden aan iedereen die zou voldoen aan de voorwaarden in de regeling. Daarom is er een ruimer budgetplafond opgenomen in de Regeling. Er was ruimte gereserveerd voor het toekennen aan 2.200 zorgmedewerkers. De inschatting van tevoren was dat dit aantal niet bereikt zou worden. Het in uw vraag genoemde aantal van potentiële aanvragers is ons niet bekend.
Uiteindelijk zijn 434 aanvragen toegekend op basis van de Regeling. Dit aantal is lager dan verwacht. Tot onze spijt was een aantal aanvragers te laat met het indienen van hun aanvraag. Ook kunnen we niet uitsluiten dat een deel van de doelgroep van de Regeling de communicatie niet tijdig heeft gezien. Omdat het altijd onze intentie is geweest om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die binnen de doelgroep van de regeling vallen, is besloten om het aanvraagloket eenmalig opnieuw open te stellen, zodat de mensen die niet tijdig een aanvraag hebben kunnen indienen, opnieuw daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Ditmaal wordt extra ingezet op communicatie. Daarnaast worden de aanvragers die zich na de sluiting van het eerste aanvraagloket hebben gemeld bij DUS-I, actief benaderd om hen op de hoogte te stellen dat zij vanaf 1 juli 2024 een aanvraag kunnen doen.
Hoeveel miljoen van de beschikbaar gestelde 47 miljoen euro is toegezegd aan zorgmedewerkers en hoeveel blijft in de pot zitten? Wat wordt er met het niet toegekende geld gedaan als de aanmeldtermijn is verstreken?
In 2023 is een bedrag van € 33 miljoen beschikbaar gesteld voor de toekenning van de financiële ondersteuning aan zorgmedewerkers. Aan de toekenning aan 434 zorgmedewerkers is circa € 6,5 miljoen besteed. In 2024 is een bedrag van € 21 miljoen gereserveerd voor het toekennen van de financiële ondersteuning. Volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vallen de niet-bestede middelen aan het einde van het jaar vrij bij Slotwet.
Uit het bericht blijkt dat andere ministeries bang waren voor «precedentwerking», waarom was dat zo? Wat is uw oordeel om niet alleen zorgmedewerkers, maar ook andere mensen met cruciale beroepen – zoals leraren, politieagenten, andere zorgverleners met long covid en kinderopvangmedewerkers – te compenseren? Waarom wel of niet? Wat zullen de implicaties zijn van het breder trekken naar alle cruciale beroepen?
De werkgever of opdrachtgever is de eerste aansprakelijke partij voor de (gezondheids)schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Het kabinet vindt het belangrijk om zoveel mogelijk de rolverdeling tussen werkgevers/opdrachtgevers en werknemers/opdrachtnemers in stand te houden.
Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers vindt het kabinet het op zijn plaats om een eenmalige financiële ondersteuning te verstrekken als gebaar ter erkenning van het leed. Deze zorgmedewerkers hebben, ondanks alle nog onbekende risico’s, zorg verleend aan COVID-19 patiënten. Zij stonden veelvuldig, intensief en onvermijdelijk in de directe nabijheid van evident besmette patiënten met COVID-19. Het risico voor deze groep zorgmedewerkers was daarom aanzienlijk hoger dan bij andere cruciale beroepsgroepen waar de samenleving een beroep op heeft gedaan. Het niet verlenen van zorg aan COVID-patiënten was immers geen optie.
Wij zijn ons ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor alle werknemers die langdurige klachten houden vanwege post-COVID en daardoor niet kunnen werken, is er het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit vangnet is er voor alle mensen die niet kunnen werken vanwege ziekte, ongeacht de oorzaak en ongeacht of iemand tijdens het werk ziek is geworden of daarbuiten. De arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn er dus ook voor mensen met post-COVID. Het breder trekken van de reikwijdte van de regeling naar alle cruciale beroepen is niet in lijn met het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Bovendien vraagt het toekennen van een dergelijke financiële ondersteuning om een zeer zorgvuldig proces en besluitvorming gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst ook nadrukkelijk op het belang van objectieve criteria voor de afbakening. Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers konden objectieve criteria worden vastgesteld. Objectieve criteria voor de afbakening tussen cruciale beroepen en andere beroepen zijn niet gevonden. Bij het breder trekken naar de cruciale beroepen, ontstaat een risico voor de juridische houdbaarheid van de regeling.
Erkennen alle ministeries inmiddels long covid wel als mogelijk ernstige ziekte die het dagelijks functioneren sterk kan beperken? Op welke manier blijkt dit uit het beleid?
Het kabinet ziet dat een deel van de mensen die besmet zijn geweest met COVID-19 nog dagelijks te maken heeft met langdurige post-COVID klachten. De aard van deze klachten en de impact hiervan op hun leven varieert per persoon. Er is helaas een groep waarvoor de gevolgen aanzienlijkzijn, waardoor het grote gevolgen heeft op onder andere het functioneren in het gezin, binnen het onderwijs, en op werk. Het kabinet is zich zeer bewust van de ingrijpende gevolgen van post-COVID voor eenieder en hun omgeving en leeft met hun mee. Hiervoor is ook veel aandacht vanuit verschillende directies en programma’s van de Ministeries van VWS, OCW en SZW.
Het Ministerie van VWS spant zich tot het uiterste in om de verschillende partijen in het stelsel te stimuleren om zo snel als mogelijk te komen tot goede zorg en ondersteuning voor deze groep patiënten. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer8, financiert het kabinet het ZonMw programma post-COVID met ruim € 32 miljoen. Dit programma bestaat uit een meerjarig onderzoeksprogramma en een programmalijn voor onderzoeksinfrastructuur en samenwerking voor de vorming van een nationaal expertisenetwerk.
Voor het Ministerie van OCW geldt dat in december het Actieprogramma Digitale School9 aan uw Kamer is aangeboden. Dit programma helpt scholen om de mogelijkheden van digitaal afstandsonderwijs voor leerlingen die niet naar school kunnen door ziekte, bijvoorbeeld post-COVID, zo goed mogelijk te benutten. Onderdeel hiervan is een subsidieregeling, waarmee middelen beschikbaar komen om vanuit coalities van scholen en samenwerkingsverbanden speciale digitale schoolvoorzieningen in te richten. Daarnaast ondersteunen Consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL), middels subsidie van het Ministerie van OCW, scholen en leraren om het onderwijs op afstand zo goed mogelijk te organiseren.
Het hebben van werk, voor wie dat mogelijk is, kan een positieve invloed hebben op het herstel en de gezondheid. Mensen ontlenen zingeving aan meedoen in de maatschappij en ervaren een hogere kwaliteit van leven. De Ministeries van SZW en VWS benadrukken richting het zorgveld dan ook voortdurend het belang om de factor arbeid een plek te geven in de zorg. Het Ministerie van SZW heeft de totstandkoming ondersteund van leidraden voor arbodeskundigen, waaronder bedrijfsartsen en paramedische zorgprofessionals, voor optimale begeleiding van werkenden met post-COVID volgens de stand van de wetenschap. Daarnaast wordt verder gewerkt aan de voorstellen van de commissie OCTAS om te komen tot een goed werkend arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ook is met financiering vanuit het Ministerie van SZW informatiemateriaal ontwikkeld om werkgevers, werkenden zelf, en collega’s van mensen met post-COVID beter bewust te maken van de gevolgen van deze aandoening en om vanuit verschillende perspectieven meer inzicht te verschaffen in het werkhervattingsproces bij Post-COVID. Zie www.werkcovid19.nl en het Arboportaal.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van speciale behandelcentra voor mensen met long covid, waarvoor in de begroting van VWS 27 miljoen euro is vrijgemaakt?
Het komen tot goede zorg voor post-COVID patiënten is een gezamenlijke opgave waar alle partijen een rol en taak in hebben. Het is daarbij – net als bij alle andere ziekten en aandoeningen – in de eerste plaats aan het zorgveld zelf om passende zorg te bewerkstelligen: aan de medici om te bepalen welke diagnostiek en behandeling van toepassing zijn, aan de zorginstellingen om het zorgaanbod richting de patiënt te organiseren, en de verzekeraars om de juiste zorg in te kopen vanuit hun zorgplicht. Het Ministerie van VWS heeft hierin het voortouw genomen om partijen bij elkaar te brengen om samen een versnelling te bewerkstelligen.
De Minister voor Medisch Zorg (MMZ) heeft onlangs de academische ziekenhuizen gevraagd om het voortouw te nemen in de expertise-ontwikkeling en de vorming van expertisecentra, die deze kennis verder dienen te brengen in hun regionale netwerk. De academische ziekenhuizen zijn toegerust om nieuwe ziektebeelden te onderzoeken en kunnen opgedane kennis snel delen binnen hun regionale netwerk. In dat regionale netwerk – met algemene ziekenhuizen, revalidatiezorg, huisartsen, arbeidsgeneeskundigen en paramedici – kan deze expertise vervolgens breed worden ingezet voor patiënten met post-COVID.
Op zeer korte termijn zal de MMZ uw Kamer nader informeren over het bovenstaand verzoek aan de academische ziekenhuizen.
Wat neemt u aan lessen mee uit het proces en het uiteindelijke resultaat voor komende compensatieregelingen of tegemoetkomingen?
Het is voor de Staat van belang om op gepaste wijze te reageren op een in de samenleving ontstane roep om een (financiële) ondersteuning. Bij de afweging om al dan niet tot een financiële ondersteuning te komen spelen verschillende factoren een rol. Het treffen van een regeling vraagt om een zorgvuldig proces waarin keuzes moeten worden gemaakt. En waarbij het van groot belang is dat de gemaakte keuzes objectief worden onderbouwd en juridisch houdbaar zijn.
Wij realiseren ons dat die keuzes tijd kosten, onzekerheid met zich meebrengen en er uiteindelijk toe leiden dat sommige mensen niet in aanmerking komen.
Een geleerde les uit de eerste ronde in 2023 is dat, ondanks de communicatie en de aandacht in de politiek en de media, niet iedereen die past onder de doelgroep tijdig is bereikt. Daarom wordt het aanvraagloket voor deze Regeling eenmalig opnieuw opengesteld vanaf 1 juli 2024. Het was en is namelijk nog altijd de intentie om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die passen binnen de doelgroep van de Regeling. Bij deze heropening van het loket wordt tegelijkertijd het bedrag verhoogd naar € 24.010 (motie Dijk c.s.) en wordt de periode van ziekmelding uitgebreid naar maart 2020 tot en met december 2020 (amendement Bushoff c.s.).
Is er een inschatting of raming hoeveel mensen in 2024 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zullen zijn als gevolg van long covid? Kunt u een beeld geven van het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van long covid het komende decennium? Welke impact heeft dit op het UWV als het gaat om ondersteuning bij gedeeltelijke re-integratie?
Er zijn in totaal 6.615 WIA-uitkeringen toegekend aan personen met de diagnose post-COVID. Dit betreft alle sectoren.
In de onderstaande tabel staat de verdeling naar IVA/WGA (volledig/gedeeltelijk) en naar jaar van toekenning. Het jaar 2024 is bijgewerkt tot en met april.
Voor 2024 gaan we er voorlopig vanuit dat het aantal toegekende uitkeringen als gevolg van post-COVID op het niveau blijft van 2023. Maar het is mogelijk dat het aantal verder gaat toenemen.
Over het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van post-COVID kunnen we nog niets zeggen. Het gaat om een nieuwe ziekte waarvan de duur en de kans op herstel nog onbekend is.
Compensatie van gedupeerden die eigen geld hebben moeten inleggen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun woning |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herkent u dat bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun woning nog steeds in onzekerheid zitten terwijl hen schadelosstelling is beloofd?
Het is mij bekend dat er bewoners zijn die een melding hebben gemaakt dat zij eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis.
Op 6 juli 2023 is de motie-Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) aangenomen over het schadeloos stellen van bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten schadeloos te stellen alsmede een meldpunt openen voor deze groep gedupeerden, welke stappen zijn reeds gezet om deze motie uit te voeren?
In oktober 2023 is door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een meldpunt geopend waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij eigen geld hebben moeten inzetten voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. De NCG heeft vervolgens een proces ingericht om de meldingen in behandeling te nemen. De individuele beoordeling van de eerste meldingen is reeds afgerond. Deze bewoners worden nog deze maand geïnformeerd.
Hoeveel meldingen zijn er binnengekomen bij het door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingestelde meldpunt voor gedupeerden? Om welke bedrag gaat het in totaal en om welke bedragen per gedupeerde?
In de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 mei 2024 zijn er 186 meldingen binnen gekomen via het meldpunt. In totaal gaat het om een bedrag van ruim elf miljoen euro. De meldingen variëren qua bedrag van enkele honderden tot duizenden euro’s.
Tijdens het meest recente commissiedebat Mijnbouw/Groningen heeft u toegezegd dat gedupeerden die zich gemeld hebben «in het begin van het tweede kwartaal uitsluitsel zouden moeten kunnen geven»? Is dit uitsluitsel reeds te geven?
Met de inhoudelijke behandeling van de meldingen is de NCG gestart. De individuele beoordeling van de eerste meldingen is reeds afgerond en deze bewoners worden nog deze maand geïnformeerd. Dit vraagt voor de meldingen van bewoners die deel uitmaken van Batch 1588 echter meer tijd. De afwijkende systematiek binnen Batch 1588 leidt ertoe dat behandeling van deze meldingen, anders dan voor reguliere meldingen, afhankelijk is van informatie-uitwisseling tussen gemeenten en NCG. Ik heb de NCG gevraagd gezamenlijk met de gemeenten de uitvoering van deze meldingen ter hand te nemen. Bewoners ontvangen uitsluitsel per besluitbrief over hun melding. De daadwerkelijke uitbetaling van de zelfgemaakte kosten vindt plaats binnen een aantal werkdagen na toezending van het besluit.
Wat betekent het dat de gedupeerden uitsluitsel krijgen? Wordt ook direct tot compensatie overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer zullen alle gedupeerden die zich reeds hebben gemeld gecompenseerd worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wie gaat de compensatie uitbetalen voor Batch 1588? Het NCG of de gemeenten? Waarom is deze keuze gemaakt?
De uitvoering van de versterking vindt binnen de Batch 1588 plaats, waar de gemeenten over gaan. Naar aanleiding van de meldingen heb ik de NCG gevraagd deze af te handelen. Dit gebeurt in samenwerking met de gemeenten. Hier is voor gekozen om het proces eenduidig te stroomlijnen en bewoners op korte termijn duidelijkheid te kunnen bieden ten aanzien van hun melding. Door de afwijkende systematiek van Batch 1588, zal de afhandeling van deze meldingen mogelijk langer duren.
Hoe wordt deze compensatie vormgegeven? Krijgen gedupeerden de compensatie rechtstreeks op hun rekening gestort? Hoe wordt voorkomen dat gedupeerden weer in een bureaucratisch proces terecht komen? Hoe wordt voorkomen dat deze compensatie op welke manier dan ook belast wordt of gezien wordt als inkomen of vermogen voor toeslagen en gemeentelijke belastingen?
Bewoners worden schriftelijk, via een besluitbrief, geïnformeerd over de afhandeling van hun melding. In het geval dat de bewoner kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, zal de daadwerkelijke uitbetaling van de gemaakte kosten binnen een aantal werkdagen na toezending van het besluit plaatsvinden. De bewoner ontvangt de vergoeding rechtstreeks op de rekening. Indien de bewoner ten gevolge van een vergoeding belast wordt of dit gevolgen heeft voor toeslagen, krijgt de bewoner de nadelige financiële gevolgen vergoed door de NCG. Deze vergoeding wordt achteraf, op basis van een claim van de bewoner, uitgekeerd. Over de wijze waarop wordt omgegaan met fiscale gevolgschade wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Herkent u dat bewoners uit Batch 1588 nu soms te horen krijgen zich bij de NCG te melden en soms dat ze zich bij hun gemeente moeten melden? Herkent u dat gedupeerden hierdoor het gevoel krijgen weer van het kastje naar de muur gestuurd te worden? Waar komt deze verwarring vandaan?
Ja, ik herken deze signalen. Ik begrijp goed dat deze bewoners het gevoel hebben dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze verwarring is ontstaan doordat de uitvoering van de versterking binnen de Batch 1588 plaats vindt, waar de gemeenten over gaan. Om deze onduidelijkheid weg te nemen handelt één partij de meldingen af, in dit geval de NCG. Dit gebeurt echter wel in samenwerking met de gemeenten. Bewoners uit Batch 1588 zullen hier op korte termijn over worden ingelicht.
Zijn alle betrokken gemeenten goed op de hoogte van wat er van hen wel en niet verwacht wordt?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Klopt het dat een deel van de gedupeerden die hun verhaal gedeeld hebben bij een bezoek van de Staatssecretaris aan Delfzijl op 18 november een brief hebben gehad en een deel niet?
Ja, dit klopt. Zoals toegezegd in de Kamer ben ik op 18 november jl. in gesprek gegaan met bewoners uit Delfzijl. Tijdens dit bezoek hebben bewoners hun verhaal gedeeld en tevens schriftelijk overhandigd. Alle bewoners die hun contactgegevens hebben achtergelaten, hebben naar aanleiding van het delen van hun verhaal een brief ontvangen over het meldpunt. Aan bewoners die geen contactgegevens hebben achtergelaten, is geen brief naar verstuurd.
Waar kunnen gedupeerden met klachten over deze regeling terecht?
Wanneer een bewoner niet tevreden is over de dienstverlening van de NCG kan diegene een klacht indienen. De bewoner kan bij de NCG een klachtformulier invullen, telefonisch contact opnemen of een brief sturen. Een onafhankelijke klachtbehandelaar of een medewerker van de NCG onderzoekt deze klacht.
Is het meldpunt van de NCG voldoende bekend bij gedupeerden? Zo nee, welke stappen wil de regering zetten om te zorgen dat de bekendheid wordt vergroot?
Over de opening van het meldpunt zijn bewoners onder meer geïnformeerd via de website van de NCG en via sociale media. Daarnaast is via regionale mediakanalen aandacht besteed aan de opening van het meldpunt, onder andere via RTV Noord en Oog TV. Bewoners zijn hiermee voldoende geïnformeerd. Om verdere verwarring te voorkomen over wie de meldingen afhandelt, wordt aanvullend gecommuniceerd dat de NCG verantwoordelijk is over het behandelen van de meldingen.
De ongelijkheid voor bewoners van de Stadsweg in Ten Boer |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u in uw gesprekken met de bewoners van de Stadsweg afgelopen donderdag ook geschrokken van de pijnlijke verhalen over de ongelijkheid doordat alle huizen om hen heen versterkt, sloop-nieuwbouw en/of verduurzaamt worden behalve de huizen aan de Stadsweg?
De verhalen van de mensen in het aardbevingsgebied halen soms veel emoties en pijn naar boven en maken mede daardoor veel indruk op mij. De onuitlegbare verschillen in de afhandeling van schade of versterking is een van de meest lastige problemen waar ik tijdens mijn bezoeken aan Groningen tegenaan loop. Daarom heb ik de Commissie Van Geel gevraagd om mij hierover te adviseren. Naar aanleiding van dit advies heb ik op 6 maart jl. samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de regio een pakket voor isolatiemaatregelen gepresenteerd. Op basis van dit pakket krijgen de bewoners van deze woningen aan de Stadsweg conform het advies van de Commissie Van Geel een volledige vergoeding voor het isoleren van hun woning tot een maximum van 40.000 euro. Ik kan mij voorstellen dat bewoners van de Stadsweg dit nog niet voldoende vinden, omdat zij hiermee volgens hen nog steeds minder krijgen dan een groot aantal bewoners in hun directe omgeving. De gemeente Groningen gaat samen met de NCG dit verschil overbruggen. Hiervoor zullen zij nog voor de zomer met deze bewoners in gesprek gaan. Hierbij is het van belang dat de gemeente vanuit een gebiedsgerichte aanpak werkt aan planvorming om tot een oplossing te komen. NCG kan de gemeente daarin ondersteunen en behulpzaam zijn.
Deelt u de opvatting dat deze bewoners in een zeer onrechtvaardige situatie verkeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe rijmt u deze ongelijkheid met het advies van de commissie-Van Geel: «Voor alle inwoners in het aardbevingsgebied een veilige, schadevrije en verduurzaamde woning in een leefbare wijk, dorp of buurt.»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de inwoners aan de Stadsweg wil oplossen, maar daarbij de hulp van meerdere partijen voor nodig is?1
Ja.
Welke partijen blokkeren op dit moment nog een oplossing voor de ongelijkheid waarin de bewoners van de Stadsweg in Ten Boer zich in bevinden?
De gemeente heeft aangegeven een gebiedsgerichte aanpak toe te willen passen voor het gebied waar de Stadsweg ligt. Er staan voor zover ik weet geen partijen in de weg voor een oplossing.
Bent u voornemens om conform het advies van de commissie-Van Geel en conform de wens van de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de bewoners van de Stadsweg op te lossen? Zo ja, op welke termijn geeft u uitsluitsel? Zo nee, waarom wilt u geen recht doen aan de bewoners van de Stadsweg?
Zie het antwoord op vraag 1.
Herkent u het beeld dat inwoners in het aardbevingsgebied met eigen geld al geïnvesteerd hebben in het veilig, schadevrij en duurzaam maken van hun huis?
Ja. Het is niet wenselijk dat bewoners zelf kosten maken voor schadeherstel of versterking van hun woning. Naar aanleiding van de motie «Eigen gemaakte kosten» van de leden Beckerman en Nijboer heeft de NCG daarom op 2 oktober 2023 het Meldpunt kosten versterking geopend. De NCG is bezig met het beoordelen en afhandelen van de binnengekomen meldingen. Ik zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de voortgang op deze motie.
Voor het verduurzamen van woningen heb ik op 6 maart jl. een subsidiepakket gepresenteerd met isolatiemaatregelen. Inwoners in de kern van het aardbevingsgebied hebben recht op volledige vergoeding van isolatiemaatregelen tot een maximum van 40.000 euro, om tot de standaard voor woningisolatie te komen. Voor deze subsidie geldt een terugwerkende kracht vanaf 25 april 2023; de datum van de kabinetsreactie Nij Begun. Hiermee kom ik inwoners tegemoet die na 25 april 2023 eigen geld hebben geïnvesteerd in de verduurzaming van hun huis. De regeling wordt de komende maanden nader uitgewerkt en zal begin 2025 worden gepubliceerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Deelt u de opvatting dat het onrechtvaardig is dat gedupeerden in het aardbevingsgebied dit met eigen geld hebben moeten doen, zeker als er op een later moment ook regelingen vanuit de overheid voor zijn gekomen en hoe staat het met de uitvoering van de motie-Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) om bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker gelet op het advies van de commissie-Van Geel, een overheid die aangeeft recht te willen doen aan Groningers en de ereschuld aan Groningen wil inlossen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Herkent u dat de situatie aan de Stadsweg in Ten Boer niet uniek is maar symbool staat voor een groot probleem in het hele gebied? Deelt u de mening dat het daarom cruciaal is de van deur tot deur aanpak niet verder te vertragen?
Er wordt met de volledige vergoeding van isolatiemaatregelen, tot een maximum van 40.000 euro, een grote stap gezet in het wegnemen van verschillen. In specifieke situaties – zoals de Stadsweg – is er nog aanvullend maatwerk nodig. Daarbij is een gebiedsgerichte aanpak en bredere planvorming vanuit de gemeente belangrijk. De gemeenten kennen de behoeften van de bewoners en weten wat er speelt. Op dit moment werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een gebiedsgerichte van deur-tot-deur aanpak die het bewonersperspectief centraal stelt, en waarin partijen, vanuit ieders verantwoordelijkheid en expertise, intensiever samenwerken. Of en op welke wijze maatwerk om verschillen weg te nemen in deze aanpak kan worden meegenomen, wordt in samenspraak met de gemeenten onderzocht.
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het uw beeld dat de hogere beloningen voor interim-bestuurders ten opzichte van de Wet normering topinkomens (WNT) geheel herleidbaar zijn naar de bijzonderheden van interim-vervulling, zoals u die in de eerdere beantwoording heeft opgenoemd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1143)?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar, maar ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat de norm die de eerste twaalf kalendermaanden van de functievervulling geldt voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking passend is voor de bijzonderheden van interim-vervulling in die eerste twaalf kalendermaanden1. Vanaf de dertiende kalendermaand geldt de reguliere norm die ook voor topfunctionarissen met dienstbetrekking geldt.
Vindt u het eerlijk dat externe adviseurs buiten de normering van de WNT vallen? Zo ja, waarom?
Bepalend voor de vraag of de WNT-normen van toepassing zijn, is niet de wijze van aanstelling, maar of de functionaris kwalificeert als topfunctionaris (of niet). Daarmee vallen ook topfunctionarissen zonder dienstbetrekking onder de WNT, ongeacht de gekozen juridische vorm op basis waarvan de functie wordt vervuld. Of iemand nu in dienstbetrekking is aangesteld of een andere vorm van een dienstverband heeft, op inhuurbasis werkt als ZZP-er, op detacheringsbasis of op wat voor manier dan ook.
Wat vindt u ervan dat bestuurders in de publieke sector functies stapelen en hierdoor alsnog ruim boven de WNT-norm uitkomen?
In de WNT is de anticumulatiebepaling opgenomen. Dat betekent dat de bezoldigingen van dezelfde bestuurder die in dienstbetrekking is bij twee of meer WNT instellingen bij elkaar opgeteld moeten worden, waarbij het totaal van de bezoldiging niet boven de bezoldigingsnorm mag uitkomen. Deze anticumulatiebepaling geldt voor leidinggevende topfunctionarissen met een dienstbetrekking en niet voor functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionaris zonder dienstbetrekking2.
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat de zelfregulering via de Governanecode zorg als het gaat om declaratieafspraken niet wordt nageleefd1?
Alvorens ik conclusies kan trekken ga ik eerst met de voorzitters van de betrokken branche- en beroepsorganisaties (BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ) in gesprek. Zoals al eerder aangegeven vind ik het betreurenswaardig dat de afspraken met betrekking tot de vergoeding van onkosten uit de Governancecode Zorg niet goed worden nageleefd.
Kunt u onderbouwen waarom u niet voor een wettelijke plicht wil kiezen, om naleving van regels te verzekeren?
Het is in de eerste plaats een aangelegenheid tussen bestuurders en toezichthouders om afspraken te maken over de vergoeding van onkosten door de raad van bestuur. Zij hebben met elkaar afgesproken, in de Governancecode Zorg, dat zij het beleid rondom onkostenvergoedingen en de gemaakte declaraties openbaar maken. Dat zij zich niet aan hun eigen afspraken houden vind ik teleurstellend. Wel ben ik blij dat de NVZ, NVTZ en NVZD hun leden hebben opgeroepen om alsnog inzicht te geven in de gemaakte declaraties van raden van bestuur. Het is de geijkte weg om eerst met partijen in gesprek te gaan en hen de kans te geven dit alsnog te regelen.
Welke waarde heeft de Governancecode zorg, als deze niet wordt nageleefd?
De Governancecode Zorg is een belangrijk instrument van zelfregulering. De afspraken omvatten verschillende onderwerpen die verder gaan dan alleen de openbaarmaking van declaraties. Ze geven richting aan de kwaliteit en ontwikkeling van het bestuur en toezicht. Dit bleek ook uit de evaluatie van de agenda «Goed Bestuur in de Zorg»4, waarin wordt gesteld dat zelfregulering heeft geleid tot een professionaliseringsslag onder bestuurders en toezichthouders. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken de code na te leven. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen individuele zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code.
Zijn de signalen, zoals gepubliceerd in het onderzoek van Nieuwsuur, over de slechte naleving van de Governancecode zorg nieuw voor u? Zo nee, welke signalen heeft u eerder ontvangen en welke acties heeft u hier aan verbonden?
Eind 2015, begin 2016 is er ook aandacht geweest voor het openbaar maken van de declaraties van zorgbestuurders. Een groot deel van de zorgbestuurders weigerde toen inzage te geven in de declaraties na een uitvraag van RTL Nieuws. In reactie daarop heeft de toenmalige Minister van VWS een oproep gedaan aan bestuurders om transparant te zijn over de gemaakte onkosten. Aanvullend heeft een rondetafelgesprek plaats gevonden met een aantal bestuurders van zorgorganisaties en de voorzitters van alle branche- en beroepsorganisaties5. Dit heeft geleid tot aanpassing van de Governancecode Zorg in 2017, waarin de betreffende passage over transparantie van declaraties en onkosten is opgenomen.
Vindt u het een goede zaak dat het mogelijk is dat ziekenhuisbestuurders, die zelf niet voldoen aan de afspraken van de Governancecode zorg, tegelijkertijd toezichthouder zijn bij andere ziekenhuizen op dezelfde code?
Zowel toezichthouders als bestuurders van ziekenhuizen hebben zich gecommitteerd aan de Governancecode Zorg. Raden van toezicht zijn verantwoordelijk voor het opstellen en openbaar maken van het beleid rondom declaraties en controleren de naleving daarvan. Bestuurders dienen dit beleid na te volgen en transparant te zijn over hun declaraties. Personen die zowel een bestuurlijke als toezichthoudende rol vervullen, zullen zich in beide rollen aan de gemaakte afspraken moeten houden.
Hoe staat het met uw voornemen voor een koerswijziging als het gaat om regulering, toezicht en handhaving op het gebied van ongewenste beïnvloeding (Kamerstuk 32 012, nr. 50)? In hoeverre is wettelijk verplichte registratie in het transparantieregister onderdeel van deze nieuwe koers?
In het afgelopen jaar heb ik de mogelijkheden voor de voorgenomen koerswijziging verder onderzocht. Ik werk momenteel aan een brief over de voortgang van dit traject. Ik verwacht deze brief in april aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Onderdeel van deze brief is inderdaad een wettelijk transparantieregister, waarbij registratie verplicht wordt.
Deelt u de mening dat een zelfde koerswijziging wenselijk is als het gaat om declaratiebeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Ik vind het overhaast om naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur wettelijke maatregelen te nemen. Ik ga eerst met de BoZ, NVZ, NVZD en NVTZ in gesprek om te kijken hoe transparantie rondom declaraties bevorderd kan worden.