Kunt u toelichten hoe de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers systematisch wordt meegenomen in de maatwerkafspraken, zoals staat omschreven in de brief van het kabinet (Kamerstuk 28 089, nr. 318) over de uitvoering van motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond een harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
De gezondheid van omwonenden, werknemers, en oud-werknemers is een integraal onderdeel van de maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland (TSN). Uitgangspunt hierbij is dat de impact van TSN op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd1. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Er is door het vorige kabinet dan ook specifiek gekozen om in te zetten op de verduurzamingsvariant met versnelde overlastreductie2. Bij het tot stand komen van het onderhandelingsmandaat zijn de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond expliciet meegenomen in de afweging. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen is de Kamer tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
In de Joint Letter of Intent zal een separate paragraaf over gezondheid opgenomen worden, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, onder andere op basis van het advies van de Expertgroep. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels vertrouwelijke technische briefings. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Kunt u toelichten in hoeverre dit een aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.3, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen.
Klopt het dat het voornemen uit de brief dat er een paragraaf over gezondheid wordt opgenomen in de Joint Letter of Intent, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, «onder andere op basis van het advies van de Expertgroep» al was toegezegd en dat dit dus geen aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Het vorige kabinet was op basis van het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond al voornemens een paragraaf over gezondheid op te nemen. Ook het huidige kabinet voelt zich in dit voornemen gesteund door de motie-Thijssen c.s. en zal een dergelijke paragraaf dus ook als integraal onderdeel van de Joint Letter of Intent opnemen.
Klopt het dat het inzetten op «versnellingsopties» zodat ook ruim vóór 2030 verbeteringen optreden in luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, het zo snel mogelijk sluiten van Kooksfabriek 2 en de realisatie van overkappingen al de inzet was van het kabinet en dat dit dus geen aanvullende maatregelen zijn op basis van de aangenomen motie?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, nu het kabinet heeft aangegeven dat met de Gezondheidseffectrapportage(GER) begonnen is en de expertgroep gezondheid IJmond heeft aangegeven dat er het eerste kwartaal van 2025, de GER in het eerste kwartaal volgend jaar wordt opgeleverd?
Het kabinet spant zich in om de GER zo snel mogelijk uit te voeren, maar aangezien deze niet eerder is uitgevoerd en de methodiek momenteel wordt ontwikkeld, kan nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer de GER wordt opgeleverd. Op dit moment wordt in overleg met de Expertgroep en het RIVM gewerkt aan een methodisch kader voor de GER. De volgende stap is het uitvoeren van de GER. Voor het uitvoeren van de GER zijn inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig. Het MER zal naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar worden opgeleverd. Afhankelijk van de methodiek en de kwaliteit en volledigheid van het MER zal de uitvoering van de GER hierna nog 3 tot 6 maanden duren waardoor oplevering op dit moment in de eerste helft van 2025 verwacht wordt.
Kunt u de opdracht aan de expertgroep gezondheid IJmond met de Kamer delen?
Het instellingsbesluit van de Expertgroep Gezondheid IJmond is openbaar te raadplegen4 en via de brief van 9 januari 2024 aan de Kamer gezonden5. Als bijlage bij deze beantwoording treft u de opdracht nogmaals aan.
U schrijft dat wordt «bezien» hoe de World Health Organization (WHO) 2021-advieswaarden «meegenomen kunnen worden»; betekent dit dat de aanbeveling van de Expertgroep, namelijk om vanuit het voorzorgprincipe de WHO-richtlijnen uit 2021 als leidend te beschouwen bij in de maatwerkafspraken, niet als harde voorwaarden wordt meegenomen?
De WHO-advieswaarden gaan over concentraties in de buitenlucht. De concentraties van stoffen in een specifieke omgeving worden bepaald door verschillende invloeden. In de IJmond zijn er naast verschillende lokale bronnen die bijdragen aan de concentraties ook bronnen (ver) buiten het gebied die de achtergrondconcentraties beïnvloeden. Naast de invloed van de lokale industrie (waaronder TSN), valt hierbij te denken aan onder andere weg- en luchtverkeer en houtstook. Om specifieke omgevingswaarden te bereiken is de invloed van al deze verschillende bronnen van belang. Het advies van de Expertgroep is dus ook niet om de omgevingswaarden aan één bedrijf op te leggen, maar deze als leidend te beschouwen in de te maken afspraken.
Eerder in de brief van 19 juli is al aangegeven dat het op korte termijn behalen van de WHO 2021 advieswaarden in de IJmond ingrijpende maatregelen zou vereisen6. Naar aanleiding van de motie-Thijssen c.s. heeft het RIVM gekeken of de WHO 2021 advieswaarden in 2030 of 2035 behaald zouden kunnen worden in de IJmond indien TSN in deze jaren nul fijnstof uitstoot zou hebben.
De conclusie van het RIVM is dat zelfs als TSN haar uitstoot van fijnstof tot nul zou kunnen terugbrengen, de advieswaarden alsnog niet gehaald zullen worden7. Onze inzet is om de fijnstofbijdrage van TSN fors te verlagen en daarmee een flinke stap richting het in de toekomst behalen van de WHO 2021 advieswaarden mogelijk te maken. Naast de acties bij TSN is het dus ook nodig om bredere inzet te plegen om in de toekomst de omgevingswaarden te behalen. In juli van dit jaar is de Kamer geïnformeerd over een onderzoek van CE Delft met mogelijke aanvullende maatregelen8.
Er worden dus geen aanvullende maatregelen genomen op basis van de aangenomen motie?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.9, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen bent u tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
Op het moment dat er nieuwe adviezen van de Expertgroep zullen komen zal het kabinet bekijken of en hoe deze adviezen geïmplementeerd kunnen worden. Aangezien de inhoud van deze adviezen op dit moment nog niet bekend is, kan daar nu nog niet op vooruitgelopen worden.
Hoe gaat u precies invulling geven aan het advies van de expertgroep gezondheid IJmond, die aangeeft dat zij na het opstellen van de Gezondheidseffectrapportage adviezen kunnen geven om gezondheid een volwaardige plaats te even zodat er voldoende bescherming van de gezondheid van de bevolking van de IJmond zal zijn en dat dit meegenomen kan worden in de vergunningsverlening en de maatwerkafspraken?
Er worden afspraken gemaakt op basis van het mandaat en hierin wordt gezondheid integraal meegenomen. Of en hoe toekomstige adviezen daar binnen passen, dan wel of er op basis van die toekomstige adviezen bepaalde additionele acties nodig zijn, is nog niet te voorspellen omdat de inhoud van deze adviezen nog niet bekend is.
Gaat u dit wellicht doen door de expertgroep te vragen om eerder dit advies uit te brengen? Of door de maatwerkafspraken met vier maanden te vertragen? Of door in de maatwerkafspraken af te spreken dat na het sluiten van de maatwerkafspraken en na het uitbrengen van het advies van de expertgroep, dit advies alsnog zal worden overgenomen in de maatwerkafspraken en additionele afspraken gemaakt worden? Bent u het ermee eens dat dit additioneel is ten opzichte van eerdere Kamerbrieven en de toezeggingen van het kabinet?
Het kabinet doet meerdere dingen. We blijven voortdurend in contact met de Expertgroep om lopende zaken mee te nemen. In het najaar zal de Expertgroep met haar tweede advies komen. De expertgroep heeft aangegeven dat dit advies in elk geval een nadere toelichting op het door hun geadviseerde instrument GER zal bevatten. In vraag 5 is het proces om tot de uitvoering van de GER te komen toegelicht.
De suggestie om de maatwerkafspraken te vertragen is ook tijdens het debat van 28 mei jl. aan de orde gekomen. Daar is ook toegelicht waarom dit onwenselijk wordt geacht. Het standpunt daarop is niet veranderd. De onderhandelingen vinden nu plaats, en afwachten tot de GER is uitgevoerd is en de Expertgroep daaropvolgend een advies heeft uitgebracht zou vertraging van circa 6 maanden tot een jaar kunnen opleveren. De Expertgroep adviseert zowel in haar eerste verschenen advies als tijdens de technische briefing van 22 mei jl. om juist tempo te maken en op korte termijn gezondheidswinst te behalen (door het maken van een maatwerkafspraak met TSN). Door in te zetten op het zo spoedig mogelijk van een afspraak wordt uitvoering gegeven aan dit advies.
Uiteraard wordt tijdens de onderhandelingen de informatie die op dat moment bekend is waar mogelijk meegenomen. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat, mede op aandringen van de Kamer, er harde toetsbare afspraken met betrekking tot gezondheid gemaakt zullen worden. Met de maatwerkafspraak wordt ingezet op een eerste stap voor de verduurzaming en verbetering van de leefomgeving in de eerste fase tot 2030. Dat in de jaren daaropvolgend met de inzichten die dan beschikbaar komen wellicht vervolgafspraken nodig zijn, is denkbaar. Maar hierop kan nu nog niet vooruitgelopen worden.
Kunt u alle documenten en correspondentie over dit onderwerp tussen het Ministerie van Economische Zaken (EZK), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), de expertgroep, omwonenden, de provincie Noord-Holland, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten, zoals ook opgevraagd via de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, delen? Kunt u die stukken ons per ommegaande doen toekomen?
Veel van de documenten en correspondentie bevatten informatie die de onderhandelingspositie van de Staat kunnen benadelen. Om die reden is de Kamer, in aanvulling op openbare kamerbrieven en openbare debatten, vertrouwelijk geïnformeerd tijdens vertrouwelijke technische briefings op 16 mei en 2 juli jl en zijn bepaalde stukken al eerder vertrouwelijk ter inzage gelegd.
Graag horen we van u hoe we invulling kunnen geven aan uw vraag, bijvoorbeeld door het verstrekken van specifieke informatie tijdens een volgende technische briefing of het vertrouwelijk ter inzage leggen van specifieke stukken.
Kunt u deze vragen zonder uitstel beantwoorden aangezien de onderhandelingen met Tata Steel in volle gang zijn?
Ten gevolge van het zomerreces heeft de benodigde afstemming met de Provincie Noord-Holland, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meer tijd in beslag genomen. Om die reden is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke tijd te beantwoorden.
Bent u bekend met het bericht «145 euro meer kwijt aan zorg bij zware industrie in de buurt: grote bezorgdheid bij experts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat inwoners in de buurt van zware industrie jaarlijks meer dan 145 euro meer kwijt aan zorg, zowel wat betreft de mogelijke gezondheidsrisico’s als de financiële impact?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Hoe verklaart u deze significant hogere zorgkosten van bijna 700 miljoen euro in tien jaar? Welke factoren dragen hier allemaal aan bij? In hoeverre gaat het om de impact van de industrie? En in hoeverre dragen andere factoren bij aan deze hogere kosten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 omschreven, hangen de zorgkosten onder andere samen met levensstijl, sociaaleconomische status, en een groot aantal (omgevings)factoren. De invloed van de industrie is voor de betrokken gebieden niet apart in kaart gebracht.
Wat is uw reactie richting de inwoners van deze dertien gebieden? En ook specifiek richting inwoners van Delfzijl, waar de zorgkosten het hoogst zijn en het gemiddelde inkomen relatief laag? Zijn de hogere gezondheidskosten ook deels te verklaren door het structurele probleem dat mensen met een lagere sociaaleconomische klasse een slechtere gezondheid hebben dan mensen met een hogere sociaaleconomische status?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden kunnen schrikken van dit artikel, maar er is hier ook een opmerking naast te zetten. Uit het artikel van RTL Nieuws blijkt dat de journalisten de zorgkosten hebben gecorrigeerd voor leeftijd en sekse, maar niet voor andere factoren. Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding gemiddeld een groter aantal ongezonde levensjaren hebben en eerder overlijden. Daarin spelen meerdere verklaringen een rol waaronder armoedestress, een gemiddeld ongezondere leefstijl en een gemiddeld ongezondere leefomgeving. Het is aannemelijk dat al die factoren ook van invloed zijn op de zorgkosten in de dertien gebieden uit het artikel van RTL Nieuws.
Ook is uiteraard bekend dat industrie ook een impact kan hebben op de gezondheid van omwonenden, zie bijvoorbeeld het recente RIVM-onderzoek bij Tata Steel5. Daarom zet het Kabinet zich in om de acties uit de actieagenda Industrie en Omwonenden uit te voeren, met het doel om de kwaliteit van de leefomgeving van omwonenden te verbeteren.
Waarom is er ondanks eerdere signalen van gezondheidsrisico’s uit deze regio’s nog geen grootschalig onderzoek gedaan naar de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel6.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.7
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.8
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Hoe kan het zo zijn dat inwoners met industriële activiteiten in de omgeving hogere zorgkosten hebben? Komt dat omdat het kabinet de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2021 weigert op te nemen in nationaal beleid en zich daar ook niet hard voor heeft gemaakt gedurende de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn? Geeft dit onderzoek aanleiding om dat besluit te heroverwegen en sneller te voldoen aan de WHO-advieswaarden?
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 en vraag 4 verwacht het kabinet dat er meerdere factoren een rol spelen in de gemiddelde zorgkosten. De leefomgeving, inclusief de uitstoot van de industrie, speelt daar ook een rol in. Nederland volgt het Europees beleid. Nederland heeft zich ingezet voor een ambitieuze maar haalbare herziening van de luchtkwaliteitsnormen in Europa.
Het op korte termijn overal voldoen aan de aangescherpte WHO-advieswaarden zou ingrijpende en deels onhaalbare maatregelen vergen. Daarom kiest het kabinet daar niet voor. Het halen van die advieswaarden hangt daarnaast ook af van de inzet van onze buurlanden, want luchtvervuiling kent geen grenzen. Dat betekent wel dat bij besluiten in de leefomgeving bewust moet worden afgewogen aan welke stapeling van gezondheidsrisico’s mensen worden blootgesteld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Gabriëls die verzoekt om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage een zelfde plek kan krijgen als een milieueffectrapportage in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt naar aanleiding van de aangenomen motie9 onderzocht of het mogelijk is om gezondheid meer expliciet mee te nemen bij vergunningverlening. Bijvoorbeeld door een hoofdstuk gezondheidseffecten te introduceren bij de MER waarbij de gezondheidseffecten op de omwonenden worden gekwantificeerd zoals dat ook in de RIVM studie gedaan is voor Tata Steel. Aan de basis hiervan ligt het onderzoek naar een motie en een toezegging die vragen naar inzicht naar de gezondheidseffecten van cumulatie en immissie10. Aan het onderzoeksbureau is gevraagd diverse opties in kaart te brengen, waaronder het opstellen van een losse gezondheidseffectrapportage in lijn met de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond11. De uitkomsten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar worden in 2025. Hiernaast is het onderzoeksbureau gevraagd om een onderzoek te doen naar een gezondheidskosten-component zoals omschreven in het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de versterking van het VTH-stelsel? Zijn provincies en omgevingsdiensten tevreden over de huidige verbeterplannen voor versterking van het VTH-stelsel? Waarom wel of niet? Is er voldoende capaciteit beschikbaar binnen de omgevingsdiensten om de toegenomen milieuproblematiek het hoofd te bieden?
Op 27 juni jl. is door de toenmalige IenW bewindspersoon een brief aan de Kamer gestuurd over de voortgang versterking VTH-stelsel12. In deze brief staat de meest actuele stand van zaken van de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel. In het najaar wordt u geïnformeerd over de afronding van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Om deze afronding te markeren, de balans op te maken van de versterking van het VTH-stelsel en vervolgafspraken te maken, werken alle partijen deze zomer aan het opstellen van een bestuursakkoord versterking VTH-stelsel dat in het najaar afgesloten moet worden.
Voor wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten wijst het op grond van de Omgevingswet verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 2023 uit dat in 2022 in totaal 5086 fte werkzaam is bij een omgevingsdienst13. Dit betekende een stijging van 8,6% ten opzichte van de cijfers van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een toename van het aantal toezichthouders (6,6%), bijzondere opsporingsambtenaren (22%) en juristen (18%). In 2025 wordt het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd en worden de cijfers geactualiseerd. Net als andere sectoren is het voor omgevingsdiensten een uitdaging om voldoende gekwalificeerd personeel te vinden. Om die reden is binnen het IBP VTH in pijler 4 (kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) gewerkt aan een naamsbekendheidcampagne over de omgevingsdiensten (www.werkenbijdeomgevingsdiensten.nl). Deze campagne wordt ook in 2025 voortgezet.
Deelt u de mening dat schone industrie van de toekomst, zonder milieuschade en gezondheidsschade voor omwonenden, essentieel is voor de strategische autonomie en werkgelegenheid in de maakindustrie van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een schone industrie is van belang voor onze economie en werkgelegenheid. De industrie maakt producten die we nu en in de toekomst blijven gebruiken. De industrie moet wel verduurzamen en daarmee toekomstbestendig worden. Op deze manier kan de industrie ook een vliegwielfunctie vervullen en verduurzaming in andere sectoren aanjagen. Zo loopt Nederland vooruit en kan onze kennis naar andere landen geëxporteerd worden. Vanuit het kabinet is het belangrijk dat de juiste marktcondities gecreëerd worden zodat investeren in verduurzaming gepaard gaat met een gezond verdienmodel.
In hoeverre gaat u subsidiestromen die bedoeld zijn om de Nederlandse industrie klimaatneutraal en circulair te maken, zoals de maatwerkafspraken, gebruiken om gezondheidswinst rondom industrie te bereiken? Bent u bereid om korte termijn gezondheidswinst onderdeel te maken van al deze subsidiestromen en van de maatwerkafspraken, zoals recent ook in meerderheid door de Kamer aan de regering is verzocht inzake de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland?
Als het gaat om de maatwerkafspraken, dan wordt wat betreft de financiële ondersteuning altijd eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Daarvoor gelden de voorwaarden van het desbetreffende instrument. Als het gaat om maatwerkfinanciering, dan wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Uw kamer kan hierover meer lezen in het hiervoor gepubliceerde afwegingskader14.
In dit afwegingskader is aangegeven dat het van belang is dat met de maatwerkafspraken wordt gewerkt aan een groene, gezonde en toekomstbestendige industrie in de toekomst. Een gezonde leefomgeving is een schone en veilige leefomgeving waarin de druk op gezondheid door vervuiling en overlast zo laag mogelijk is, die als prettig wordt ervaren en die uitnodigt tot gezond gedrag. Per bedrijf wordt bekeken wat de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden met betrekking tot de gezonde leefomgeving zijn die aan de orde zouden moeten komen bij het maken van maatwerkafspraken.
Gaat u tegemoet komen aan de wens van een meerderheid van de Kamer om naar aanleiding van dit RTL-onderzoek een grootschalig onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de hoge zorgkosten in de dertien gebieden en de impact van de industrie daarop? Zo ja, op welke termijn gaat u een onderzoek instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om net als bij Tata uitgebreide onafhankelijke metingen uit te voeren naar de uitstoot van de industrie op de genoemde industrieclusters? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn voor het voor goede en tijdige handhaving; daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan het beschermen van de gezondheid van omwonenden te beschermen, ook rond Tata Steel. Als onderdeel van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt mede naar aanleiding van de motie Bamenga15 een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom is het van belang eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten af te wachten.
Bent u bereid om een expertgroep, vergelijkbaar met de expertgroep gezondheid IJmond, op te zetten om met adviezen te komen hoe deze verschillen in gezondheidsbelasting en daarmee zorgkosten kunnen worden verminderd op de korte termijn?
Nee. Zoals eerder in deze beantwoording, onder andere bij vraag 1 van de SP aangegeven is het bekend dat industrie een impact heeft op de gezondheid. Hiervoor zijn onder de actieagenda Industrie en Omwonenden al verschillende onderzoeken van start gegaan om hierin specifieke beleidsopties te verkennen. Hiernaast werkt het RIVM aan het opstellen van een kennisagenda met een bijbehorend samenwerkingsverband op het gebied van Industrie en Omwonenden. Er is dus geen toegevoegde waarde van een dergelijke expertgroep.
Bent u het eens dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden door industriële activiteiten zo snel mogelijk verminderd dienen te worden? Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de gezondheid van omwonenden van deze dertien gebieden beter te beschermen? Houdt u daarbij rekening met de werkgelegenheid in deze regio’s?
Ja. Het Kabinet heeft aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving. Het is belangrijk om stapsgewijs tot verbetering te komen, en daarbij ook oog te houden voor het belang van de industrie in Nederland. Dit gebeurt momenteel op verschillende sporen, bijvoorbeeld in het programma Gezonde Leefomgeving, de Maatwerkafspraken, de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies, het Impulsprogramma Chemische Stoffen, het Schone Luchtakkoord en de Actieagenda Industrie en omwonenden.
De toename van fossiele financieringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Steven van Weyenberg (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het meest recente Annual Banking on Climate Chaos rapport van Banktrack (gepubliceerd 13 mei jl.), met daarin o.a. data over de toename van fossiele investeringen door Nederlandse grootbanken?
Ja.
Erkent u dat financieringen in exploratie van nieuwe olie- of gasvelden volgens de scenario’s van het Internationaal Energie Agentschap niet in lijn zijn met de reductie die nodig is om de doelstellingen van het Parijsakkoord te halen?
In 2021 heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) geconcludeerd dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario.1 De reden hiervoor is dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in verschillende stadia van ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier zijn echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt de IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door de IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Naast deze kanttekening geldt dat het de wens van dit kabinet is om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden. Dit omdat de CO2-voetafdruk van dergelijke binnenlandse productie veelal lager is dan die van geïmporteerd aardgas en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Kunt u toelichten hoe CO2-uitstoot (en equivalenten) in het kader van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector gemeten wordt? Klopt het dat financiële instellingen voornamelijk sturen op relatieve uitstoot (CO2-e per eenheid product), waardoor er ruimte blijft om fossiele investeringen uit te breiden zolang de relatieve uitstoot hiervan omlaag gaat? In welke mate vereist het commitment een reductie van de absolute investeringsomvang in fossiele activiteiten? Wat wordt hier in de leidraad van het klimaatakkoordcommitment over gezegd?
In de voortgangsrapportages van het klimaatcommitment voor 2022 en 2023 wordt gerapporteerd over de verandering van de absolute gerapporteerde scope 1, scope 2 en waar mogelijk ook scope 3 CO2-emissies van de ondertekenaars van het klimaatcommitment.2 Daarnaast wordt ook gerapporteerd over de economische emissie-intensiteit voor scope 1 en 2 emissies. Dit is een relatieve maatstaf van CO2-emissies die onafhankelijk is van de grootte van de portefeuille. Uit het tweede deel van de voortgangsrapportage van 2022 blijkt dat de meeste instellingen (69%) aangaven de economische emissie-intensiteit te gebruiken als indicator voor het formuleren van hun reductiedoelstellingen. Daarnaast geeft 45% van de ondertekenaars aan (ook) absolute emissies te gebruiken.3
De huidige leidraad van het klimaatcommitment bevat geen aanbevelingen op het gebied van absolute of relatieve reductiedoelstellingen of het afbouwen van de financiering van de fossiele industrie. Er wordt in het algemeen gesproken over klimaatdoelstellingen. Dit zijn kwantitatieve CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 of wetenschappelijke gefundeerde doelstellingen op basis van internationaal erkende standaarden.4 In de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment is verder afgesproken de leidraad te herzien en hierin nieuwe inzichten op het gebied van reductiedoelstellingen mee te nemen.5 De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën hebben er in de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) voor gepleit dat in de herziene versie van de leidraad wordt opgenomen dat instellingen absolute én relatieve CO2-doelstellingen opstellen op portefeuilleniveau, alsmede reductiedoelstellingen op sectoraalniveau en doelstellingen voor het opschalen van de financiering van klimaatoplossingen en het uitfaseren van financiering van fossiele brandstoffen. De reden voor deze brede inzet is dat voorkomen moet worden dat financiële instellingen door een nauwe focus op het reduceren van absolute CO2-emissies op portefeuilleniveau slechts de vervuilende onderdelen van hun portefeuille afstoten. Als deze onderdelen van hun portefeuille overgenomen worden door andere financiële instellingen, komen we niet dichter bij de doelen van Parijs. Alleen als financiële instellingen hun klanten, waaronder ook de fossiele industrie, helpen te verduurzamen brengen zij de doelen van Parijs ook daadwerkelijk dichterbij. Het stellen van sectorale en relatieve reductiedoelstellingen naast absolute doelstellingen helpt hierbij. De herziene versie van de leidraad wordt na de zomer gepubliceerd.
Op 24 mei jl. is de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD) aangenomen. De CSDDD wordt tussen 2027 en 2032 gefaseerd ingevoerd. Artikel 15 van de CSDDD zal ondernemingen die onder de reikwijdte vallen verplichten om een transitieplan op te stellen en zich in te spannen dit transitieplan ook uit te voeren. Met dit plan moet de bedrijfsstrategie in lijn worden gebracht met de doelen van Parijs (het 1,5 graad scenario) en de Europese Klimaatwet. Voor 2030 en in stappen van vijf jaar tot 2050. Bedrijven moeten in hun transitieplan, waar relevant, absolute emissiereductiedoelstelllingen en scope 3 emissies meenemen. Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl. gedeeld met uw Kamer.6
Door ook absolute reductiedoelstellingen op te nemen in de leidraad, bereiden de ondertekenaars van het klimaatcommitment waarvoor de CSDDD van toepassing wordt, zich al voor op deze eis uit de CSDDD.
In welke mate gaat de aanstaande herziening van de leidraad (specifiek het aandachtspunt «relevante (sectorale) transitiepaden») aandacht besteden aan de noodzakelijke reductie van absolute financieringsvolumes van activiteiten die niet in lijn zijn met het IEA-scenario? Te meer omdat CSDDD artikel 15 ook om absolute emissiereductie zal vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom investeert de financiële sector niet meer in de verduurzaming van de Nederlandse economie? Welke extra stappen gaat het kabinet zetten om ervoor te zorgen dat de financiële sector voldoende duurzame financieringsopties heeft in de Nederlandse economie en fossiele projecten voor financiële instellingen minder aantrekkelijk gemaakt worden?
De financiële sector kiest in beginsel zelf of en op welke wijze zij investeert in de Nederlandse economie. Dat gezegd hebbende, heeft een groot deel van de Nederlandse financiële sector zich in 2019 gecommiteerd aan de doelstellingen van Parijs via het klimaatcommitment. Via dit commitment hebben de ondertekenaars zich ook gecommitteerd aan een inspanningsverplichting voor deelname aan de financiering van de Nederlandse energietransitie. Alle ondertekenaars van het klimaatcommitment hebben inmiddels actieplannen gepubliceerd om hun leningen en investeringen in lijn te brengen met de klimaatdoelen. Op dit moment doet het kabinet bovendien een verkenning – voortbouwend op de beleidsagenda voor duurzame financiering – of en hoe wettelijke en alternatieve maatregelen de bijdrage van de financiele sector aan de klimaattransitie kunnen versnellen. De verwachting is dat het nieuwe kabinet rond de zomer de Kamer kan informeren over de uitkomsten van de verkenning.
Op dit moment is er geen eenduidige informatie over hoeveel financiële instellingen op sectorniveau via investeringen en leningen bijdragen aan de klimaat- en energietransitie. Dit was ook één van de uitkomsten van de evaluatie van het klimaatcommitment afgelopen jaar. Ik ben daarom blij dat de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment een actiepunt bevatten om kwantitatief en kwalitatief inzichtelijk te maken wat de financiële sector (nationaal en internationaal) doet op het gebied van de financiering van de energietransitie en waar met name in de Nederlandse context de knelpunten liggen. Via publiek-private samenwerking, zoals de expertsessies waarover ik u informeerde in de voortgangsbrief over de Beleidsagenda voor duurzame financiering, kunnen vervolgens oplossingen voor deze knelpunten gevonden worden.7
Tenslotte haal ik in dit verband het exportkredietverzekeringen-beleid (ekv) aan. Per 1 januari 2023 is nieuwe ekv-steun aan de fossiele energiesector, behoudens enkele specifiek geformuleerde uitzonderingen, beëindigd. Voor 2024 is het doel om tien procent meer aanvragen te ontvangen voor ekv-dekking op groene transacties, en tien procent meer groene transacties te verzekeren ten opzichte van 2023.8
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande Commissiedebat Financiële Markten op 30 mei 2024?
Nee, dit is niet gelukt.
Het artikel 'Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid' |
|
Sophie Hermans (VVD), Joris Thijssen (PvdA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid» gepubliceerd door EW op 5 april 2024?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Vindt u dat een schonere installatie met minder CO2-uitstoot, minder stikstofuitstoot, en minder uitstoot van vervuilende stoffen wenselijk is? Ziet u de maatwerkafspraak als een belangrijk instrument hiervoor?
Ja. Het adagium van de maatwerkaanpak «liever groen, hier dan grijs elders» ziet zowel op additionele CO2-reductie ten opzichte van de nationale CO2-heffing industrie, als op andere verbeteringen van de leefomgeving. Hieronder valt ook reductie van stikstofuitstoot. Zo wordt in de Expression of Principles (hierna: «EoP») met DOW ingezet op het reduceren van hun stikstofuitstoot van industriële emissies met 10% ten opzichte van de uitstoot in 2018.
Hoe staat het met het afsluiten van de maatwerkafspraak met Dow Chemical? Klopt het dat de besprekingen tussen de overheid en Dow over mogelijke maatwerkafspraken stilliggen? Klopt het dat er bijna een doorbraak was waarbij het bedrijf meer dan € 1 miljard zou investeren, maar dat deze enorme investering is vastgelopen op vergunningsverlening zoals besproken in bovenstaand artikel?
In het kader van het maatwerktraject is in december 2022 een EoP met DOW gesloten.2 Hierna zijn de Staat, de Provincie Zeeland en DOW aan de slag gegaan om de ambities uit de EoP verder uit te werken in concrete, uitvoerbare verduurzamingsprojecten in een concept Joint Letter of Intent(hierna: JLoI). Tijdens de uitwerking werd duidelijk dat de beoogde verduurzamingsplannen van DOW mogelijk niet vergunbaar zouden zijn, vanwege een overschrijding van de geldende stikstof-emissiegrenswaarden (zie voor nadere duiding antwoord vraag 6).
DOW is momenteel bezig met de ontwikkeling van nieuwe verduurzamingsplannen. De eerste contouren van dit nieuwe plan zijn op 8 mei jl. aan ons gepresenteerd. We zijn in constructief overleg om deze plannen nader uit te werken. Gelijktijdig met de ontwikkeling van DOW’s aangepaste verduurzamingsplannen, zijn er op zeer regelmatige basis gesprekken gevoerd tussen de verschillende overheden en DOW. De inzet van deze gesprekken (tussen EZK, I&W, de Provincie Zeeland, DCMR en DOW) is steeds om tot een bestendige lange termijn oplossing te komen ten aanzien van de vergunningverlening.
Indien u een schonere productie bij Dow Chemical als wenselijk ziet, waarom faciliteert u de noodzakelijke vergunningsverlening dan niet? Indien u dit niet wenselijk vindt, welke mogelijkheden heeft u dan onderzocht om het project toch door te laten gaan? Kunt u toelichten wat er momenteel wordt gedaan om de maatwerkafspraken met Dow Chemical zo snel mogelijk te realiseren?
DOW heeft reeds laten weten dat ook in de nieuwe verduurzamingsplannen een overgang naar waterstofverbranding wordt voorzien. Hiervoor dienen de bestaande (grote) stookinstallaties te worden aangepast. Bij de uitwerking van de initiële verduurzamingsplannen van DOW, kwam de vraag aan de orde wat de wettelijke eisen zijn waaraan het bedrijf moet voldoen op het gebied van waterstofverbranding (zie vraag 6). Voor de voorgenomen aanpassing van de installaties moet voldaan worden aan nationale- en Europeesrechtelijke concentratie-eisen voor stikstof. Op Europees niveau is een bandbreedte vastgesteld tussen de 60–100 mg/Nm3. In Nederland is dit omgezet naar een emissiegrenswaarde van 80mg/Nm3. De initiële verduurzamingsplannen van DOW gericht op waterstofverbranding overschrijden zonder additionele reducerende maatregelen zowel de Nederlandse als Europese emissiegrenswaarden.
Op dit moment wordt in gezamenlijkheid met de eerdergenoemde partijen naar een oplossing voor het vergunningsvraagstuk gezocht. In dit kader worden er vergunningsroutes onderzocht met behulp van expertsessies. Hierbij wordt ook het effect van technische aanpassingen op de installaties van DOW meegenomen, en in welke mate hiermee aan de wettelijke eisen kan worden voldaan.
Heeft u onderzocht hoe het zit met de niet-CO2 vervuiling waar vooral de omwonenden mee te maken hebben? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
DOW is de derde grootste industriële uitstoter van koolstofdioxide van Nederland. De stikstofuitstoot van DOW zorgt voor 22% van de stikstofuitstoot van de chemische industrie. De impact van DOW’s activiteiten op de leefomgeving is in opdracht van het Rijk onderzocht door Witteveen+Bos (zie bijlage 1). Op basis daarvan is duidelijk dat stikstof afkomstig van het bedrijf een grote impact heeft op de leefomgeving en is mede daarom ook onderwerp van de EoP in het kader van maatwerk.
Kunt u reflecteren op de huidige voorwaarden voor vergunningverlening en hoe dit zich verhoudt tot Europese wet- en regelgeving? Heeft u in Europa getoetst of u niet doorslaat in hoe u zich hier opstelt? Hoe rijmt uw opstelling zich met het genoemde advies van de landsadvocaat dat flexibiliteit wel degelijk mogelijk is?
DOW wil verduurzamen door middel van een overstap op waterstofverbranding. Hiervoor moeten stookinstallaties worden aangepast. Na een intensief traject en met een uitgebreide toets door de Landsadvocaat is geconcludeerd dat de initiële verduurzamingsplannen van DOW dusdanige aanpassingen behelsden dat de stookinstallaties voor de overstap van verbranding van methaan op waterstofverbranding, moet worden beoordeeld als nieuwe grote stookinstallatie. Voor nieuwe grote stookinstallaties gelden er strengere stikstof-emissiegrenswaarden dan voor bestaande grote stookinstallaties, namelijk 80 mg/Nm3 stikstof. Het gaat hierbij om stikstofconcentratie en niet om de hoeveelheid (vracht). Ter verduidelijking van de toepasselijke stikstofregelgeving, zijn er tevens gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de interpretatie van de Richtlijn Industriële Emissies (hierna: «RIE»).
Nederland dient zich net als iedere andere lidstaat te houden aan de Europeesrechtelijke wet- en regelgeving. De Europese wetgever heeft ervoor gekozen om «nieuwe» (scherpere) normen van toepassing te maken, indien bepaalde wijzigingen worden gedaan aan industriële installaties. Op die manier wordt geborgd dat ook oude installaties op den duur onder scherpere normen vallen, waardoor innovatie wordt gestimuleerd. Dat is in lijn met aangenomen motie Van Esch Beckerman over oude installaties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 22 112, nr. 3445).
In Nederland geldt aldus een stikstofconcentratienorm van 80 mg/Nm3. De Landsadvocaat wijst er in zijn advies op dat het kabinet binnen de Europeesrechtelijke kaders de flexibiliteit heeft om de betreffende stikstofnormering te verruimen van 80 naar 100 mg/Nm3. Een dergelijke verruiming zou dienstig kunnen zijn om de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW mogelijk te maken indien DOW aantoont niet aan 80 mg/Nm3 te kunnen voldoen, maar wel binnen 100 mg/Nm3 aan concentratie kan blijven met haar nieuwe plannen. Echter heeft het ook een keerzijde. Zo heeft Nederland een forse stikstofopgave en sturen we via de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord op het zo scherp mogelijk vergunnen van projecten. Als er al sprake zou kunnen zijn van verruiming van deze norm, dan moet deze bovendien op een dusdanige manier ingeperkt zijn dat de verruiming alleen van toepassing is bij de verduurzaming van de industrie in het geval van een overstap naar waterstof. Over dit vraagstuk zal pas een besluit worden genomen als de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zijn beoordeeld. De betrokken ministeries zullen parallel verder praten met de Europese Commissie over de vergunningverleningsproblematiek met betrekking tot de overstap op waterstof als brandstof. Overigens zou een verhoging van de Nederlandse norm voor de initiële verduurzamingsplannen geen oplossing hebben geboden, aangezien DOW hiermee (ruim) boven de 100 mg/Nm3 zou uitkomen.
Klopt de constatering dat een enorm verduurzamingsproject, met groot belang voor de regio Zeeland, vastloopt op een bureaucratische werkelijkheid? Beseft u hiermee dat deze grote verduurzamingsinvestering mogelijk in een ander land gaat plaatsvinden en niet meer in Nederland? Vindt u niet ook dat vergunningverlening niet in de weg zou mogen staan van ambitieuze verduurzaming als de bescherming van milieu en omgeving wordt geborgd en de investering leidt tot minder vervuiling (door CO2 en andere stoffen)?
De overheid zet er stevig op in om het verduurzamingsproject van Dow binnen Nederland mogelijk te maken, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving. Hierbij geldt dat het kabinet gebonden is aan nationale en Europese wet- en regelgeving. Dit neemt niet weg dat het kabinet de casuïstiek omtrent industriële waterstofverbranding op Europees niveau middels verschillende routes aankaart.
Vanuit de maatwerkaanpak is de overheid op verschillende niveaus volop in gesprek met Dow, en andere bedrijven, om op basis van wederkerigheid samen te werken. Met als uiteindelijk doel om de industriële bedrijven ervoor te laten kiezen om in Nederland een investeringsbeslissing te nemen, die ten goede komt aan de verduurzaming van de Nederlandse industrie. We hopen dat de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zodanig vorm zijn te geven dat ze en juridisch en financieel haalbaar zijn.
Voor welke investeringen zou Dow subsidie krijgen? Is dit alleen voor duurzamere installaties of ook voor carbon capture storage (CCS) en de infrastructuur voor CCS? Wat zouden de verhoudingen van de bedragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen zijn?
DOW heeft in 2022 een SDE++-beschikking gekregen voor CCS. In deze subsidie wordt de onrendabele top vergoed voor de CO2-afvang, -transport en -opslag. Er is momenteel nog geen SDE++-subsidie uitgekeerd, omdat eventuele uitkering slechts aan de orde kan zijn na realisatie van een SDE++-project.
In het kader van de initiële verduurzamingsplannen is destijds nog geen overeenstemming bereikt over eventuele maatwerkfinanciering. Er zijn dan ook nog geen uitspraken te doen over de eventuele verhouding van de bedragen voor verschillende duurzaamheidsmaatregelen. Zoals beschreven werkt DOW momenteel nieuwe verduurzamingsplannen uit. Deze plannen zullen moeten worden beoordeeld, waarna kan worden vastgesteld of en vervolgens in welke mate daar financiële overheidsondersteuning voor noodzakelijk is.
Deze maatwerkafspraak is een eerste stap in het klimaatneutraal maken van de installaties van Dow. Is het volledig klimaatneutraal maken ook onderdeel van de maatwerkafspraken met Dow? CCS wordt gezien als de eerste stap in de verduurzaming van Dow, hoe wordt gestimuleerd dat Dow uiteindelijk volledig overstapt op elektrisch kraken?
In de EoP erkent DOW dat de transitie naar een duurzame en klimaatneutrale productie het gebruik van andere materialen, productiemethoden en energiedragers vergt. Momenteel werkt DOW aan nieuwe verduurzamingsplannen (Path2Zero). Om die reden kan in deze fase niet worden gezegd op welke manier het volledig klimaatneutraal maken onderdeel zou kunnen zijn van eventuele bindende maatwerkafspraken met DOW. In lijn met motie 29 826, nr. 141 van de leden Kröger en Thijssen is een voorwaarde voor een JLoI ook een plan voor klimaatneutraliteit na 2030.
Bent u bereid om vóór het zomerreces met een oplossing voor dit probleem te komen, ook gezien het feit dat deze maatwerkafspraak cruciaal is voor het halen van klimaatdoelen voor 2030?
Momenteel vindt overleg plaats tussen DOW, de betrokken departementen en de provincie Zeeland, om gezamenlijk verschillende vergunningsroutes te onderzoeken. Op basis van de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW, de uitkomsten van de expertsessies en eventuele financiële steunmogelijkheden door de overheid, zullen conclusies getrokken moeten worden over de mogelijkheden om tot een (vergunbare) maatwerkafspraak te komen. Ik zal uw Kamer nader informeren over de voortgang via de voortgangsrapportage maatwerkaanpak.
Speelt dit probleem breder bij andere grote verduurzamingsprojecten en andere maatwerkafspraken? Indien dat zo is, zou een generieke oplossing dan niet hoogstnoodzakelijk zijn aangezien de verduurzaming van onze industrie hier niet op mag vastlopen?
Door het kabinet is een eerste inventarisatie gemaakt of dit ook speelt bij andere maatwerkbedrijven. Hieruit blijkt dat dit vraagstuk minder lijkt te spelen bij andere maatwerkbedrijven die op waterstof overgaan. Er is een aantal bedrijven dat aangeeft te kunnen voldoen aan de huidige stikstofnormering, maar er zijn ook enkele bedrijven die aangeven dat het voor hen lastig wordt. Dit vergt een nadere concretisering en uitwerking om conclusies te kunnen trekken.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het geplande commissiedebat verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja. Ik zorg dat u tijdig geïnformeerd bent.
Hoge energieprijzen voor de industrie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stroom voor zware industrie in Nederland veel duurder dan bij de buren»?1
Ja.
Wat zijn de vijf belangrijkste factoren voor de zware industrie om zich ergens te vestigen, naast energieprijzen? In hoeverre speelt het ecosysteem van toeleveranciers rondom de zware industrie een cruciale rol?
PwC heeft onlangs een rapport uitgebracht over de concurrentiepositie van de basisindustrie: «The future of energy-intensive industry in Northwestern Europe: a balancing act».2 Daarin wijzen de onderzoekers naast energieprijzen – die in Noordwest-Europa (nu en ook op langere termijn) hoger zullen liggen dan in andere delen van de wereld met goedkoper aardgas, of meer zon en wind – op een aantal andere vestigingsplaatsfactoren.
Ten eerste is dat de reeds aanwezige infrastructuur, met name het netwerk van havens, opslagterminals en verbindingen daartussen met buisleidingen en hoogspanningsleidingen. Chemiebedrijven kunnen hieruit concurrentievoordeel halen door snelle, betrouwbare leveringen van (rest)producten aan klanten en aan elkaar. Mede hierdoor kent Nederland concentratie van zware industrie in clusters.
Ten tweede is de aanwezigheid van een goed opgeleide beroepsbevolking een gunstige factor. Ten derde wijst PwC op kansen door het snel doorlopen van leercurves; het goedkoper maken van technische innovaties door herhaling en opschaling. Hiervoor is belangrijk dat bedrijven gemakkelijk kunnen samenwerken met goed gefinancierde publieke kennisinstellingen zoals universiteiten, TNO, de hightech maakindustrie en zakelijke dienstverleners. Ten vierde spelen kapitaalkosten een belangrijke rol bij grote investeringen, waarvoor macro-economische stabiliteit en een goed ontwikkelde kapitaalmarkt van belang zijn. Daar waar leereffecten zich nog moeten manifesteren vraagt dit om ondersteuning met subsidies. Tot slot zijn beslissingen over grote investeringen gebaat bij zo min mogelijk onzekerheid en daarmee bij een stabiel overheidsbeleid.
Dit neemt niet weg dat een gelijk speelveld op het gebied van energiekosten een belangrijke factor is en blijft in het aantrekken en behouden van industrie. We zien dat er op dit moment sprake is van een concurrentienadeel op elektriciteitskosten ten opzichte van buurlanden. Dit is een zorgelijke ontwikkeling met het oog op de toekomst, omdat de gehele energie-intensieve industrie de komende jaren moet verduurzamen om de klimaatdoelen te halen en dit grotendeels gepaard gaat met elektrificatie.
Hoe scoort Nederland in vergelijking met andere landen op die factoren, en dan vooral in vergelijking met onze buurlanden?
Er zijn alleen algemene ranglijsten beschikbaar voor verschillen in concurrentiekracht tussen landen, die EZK volgt als onderdeel van de monitoring van het Bedrijvenbeleid.3 Daarbinnen wegen enkele van bovengenoemde factoren mee in de totaalscore, maar niet energieprijzen. Nederland scoort op de meegewogen onderdelen bovenin de ranglijsten.
Welke sectoren zitten in de financiële problemen doordat de energieprijzen in Nederland hoger zijn dan in de omringende landen? Waar blijkt dat uit? Zijn er naast Nyrstar geluiden van bedrijven die de productie om deze reden stil leggen?
Bij besluiten tot stillegging of sluiting van fabrieken spelen doorgaans vele verschillende factoren, waarvan de energieprijzen er één is. Er zijn meerdere sectoren waarin Nederlandse elektriciteits-intensieve bedrijven het financieel zwaar hebben. Eind 2022 waren hoge elektriciteitskosten één van de redenen voor het faillissement van Aluminiumproducent Aldel. Zinkproducent Nyrstar heeft in januari dit jaar inderdaad zijn Nederlandse vestiging (Budel) stilgelegd terwijl de productie bij Nyrstar’s filialen in België, Duitsland en Frankrijk op peil bleef. Het bedrijf heeft inmiddels aangekondigd de productie weer te herstarten. Uit de speelveldtoets die het Ministerie van EZK jaarlijks laat uitvoeren blijkt daarnaast, op basis van bedrijfsspecifieke casestudies, dat ook de papier- en keramieksector last hebben van hoge elektriciteitskosten ten opzichte van hun concurrenten in buurlanden.
Om het concurrentienadeel van de industrie te verminderen en het gelijk speelveld te verbeteren, is bij de voorjaarsbesluitvorming besloten om de regeling waarmee bedrijven compensatie kunnen krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS) met één jaar te verlengen, vooruitlopend op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur, dat moet leiden tot concrete beleidsopties die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid (zie ook het antwoord op vraag 6).
Deelt u de mening dat er strenge voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector? Voorwaarden zoals goede arbeidsvoorwaarden, in lijn met de benodigde CO2-reductie en binnen de beschikbare milieugebruikersruimte?
Ik ben van mening dat er duidelijke voorwaarden verbonden moeten worden aan eventuele steun aan een bedrijf of een sector om te verduurzamen. Hierbij geldt dat er een breed instrumentarium beschikbaar is, zoals bijvoorbeeld de SDE++. Een bedrijf / project moet altijd voldoen aan de geldende criteria van het desbetreffende instrument. In alle gevallen wordt per project een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Ten aanzien van alle overige aspecten die de onderneming en haar bedrijfsvoering aangaan, bijvoorbeeld op het gebied van goede arbeidsvoorwaarden, dient de onderneming zich aan de wet te houden. Daar wordt ook door de bevoegde instanties toezicht op gehouden.
Bent u bereid te onderzoeken of, indien nodig, bedrijven of sectoren op een andere manier geholpen kunnen worden dan door het compenseren van hogere energielasten zodat de prikkel om energie te besparen en te verduurzamen aanwezig blijft? Zo ja, welke opties ziet u (bijvoorbeeld het verlagen van de lasten op arbeid)?
Op het gebied van elektriciteitskosten heeft het kabinet reeds besloten tot een aantal maatregelen die moeten bijdragen aan de vermindering van het ontstane concurrentienadeel voor de industrie, zoals dat wordt beschreven in het FD artikel. Deze maatregelen nemen de prikkel tot verduurzaming en energiebesparing niet weg.
Allereerst is in de voorjaarsbesluitvorming 2024 besloten om 186 miljoen euro beschikbaar te maken voor de Compensatie Energie-intensieve Industrie (CEI) regeling voor 2024. Hiermee kan op korte termijn ingegrepen worden en kunnen bedrijven in elektriciteits-intensieve sectoren met een hoog weglekrisico een tegemoetkoming krijgen voor hun indirecte ETS kosten (IKC-ETS), net zoals hun concurrenten in buurlanden dit krijgen. Nederland heeft eerder al toestemming gekregen van de Europese Commissie (EC) om middels deze Europese regeling een gelijk speelveld binnen Europa te borgen. We zetten in op een snelle openstelling en uitkering.
Daarnaast start in mei een IBO naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tot 2040, en de bekostiging en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid.
Tot slot zet ik mij samen met de Minister voor Klimaat en Energie binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Hierover hebben wij twee non-papers gedeeld.4
Behalve maatregelen op het gebied van elektriciteitskosten, nemen we ook maatregelen die bijvoorbeeld specifiek gericht zijn op de besparing van energie. In het pakket aanvullend Klimaatbeleid van april 2023 is aangekondigd dat de energiebesparingsplicht wordt aangescherpt door deze vanaf 2027 te laten gelden voor investeringen met een terugverdientijd van zeven jaar of minder (op dit moment is dit voor vijf jaar of minder).5 Hiervoor is in het klimaatfonds € 150 mln gereserveerd. Dit wordt nader uitgewerkt en is gekoppeld aan de voorwaarde van voldoende voortgang ten aanzien van de aanscherping van de energiebesparingsplicht.
Ziet u mogelijkheden om de zware industrie te ondersteunen tegen de oneigenlijke concurrentie uit het buitenland zonder mee te gaan in the race to the bottom van energiesubsidies?
Zie het antwoord op vraag 6 voor de maatregelen die ik neem om de concurrentiepositie van de elektriciteits-intensieve industrie te verbeteren.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden, in ieder geval ruim voor 15 mei 2024?
Ja.
Vervuilende bedrijven die grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van milieudefensie «Hun winst, ons verlies»?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van milieudefensie «Hun winst, ons verlies».
Erkent u de conclusies uit het rapport?
Ik erken dat een groot deel van de nettowinst van deze multinationals is uitgekeerd in de vorm van dividend en/of via de inkoop van aandelen. Ook hebben deze bedrijven een belangrijke rol en verantwoordelijkheid om de transitie naar een klimaatneutrale economie te realiseren. Echter, de manier waarop bedrijven de verduurzamingsprojecten financieren, via het (aantrekken van) eigen vermogen of via het aantrekken van vreemd vermogen, is een interne afweging die het bedrijf zelf moet maken. Het feit dat er afdoende nettowinst is om de verduurzamingsprojecten (of een deel daarvan) te financieren impliceert niet dat er geen bijdrage benodigd is vanuit de overheid om te komen tot verduurzaming van deze bedrijven (voor zover het uitstoot binnen Nederland betreft).
Investeringen in verduurzamingsprojecten worden vaak gekenmerkt door een onrendabele top, wat betekent dat de investering zichzelf niet terugverdient en waardoor de investering dan niet door het bedrijf zal worden genomen. Indien bedrijven niet financieel worden ondersteund bij verduurzamingsprojecten met een onrendabele top, dan zullen die verduurzamingsprojecten niet plaatsvinden en zal dit op termijn betekenen dat de uitstoot en productie verschuiven onder druk van Europese (EU-ETS) en nationale beprijzing (nationale CO2-heffing) van broeikasgasuitstoot. Het uitgangspunt is om weglek van uitstoot voor zover mogelijk te beperken en een sterke economische en industriële basis voor Nederland te behouden.
In dit kader is het ook van belang dat bedrijven wel degelijk plannen hebben om te gaan verduurzamen en dat, o.a. binnen de industrie, vergaande plannen zijn om uitstoot te beperken. Middels de maatwerkafspraken wordt er bijvoorbeeld gekeken op welke manier uitstootreductie kan worden bewerkstelligd bij de top 15 grootste uitstoters die verder gaat dan waartoe de bedrijven worden aangezet op basis van de nationale CO2-heffing. Daarbij merk ik op dat de lijst van 20 bedrijven die in het rapport van Milieudefensie aan de orde komen, slechts ten dele overlapt met de lijst van de 15 grote uitstoters waarmee in het kader van de maatwerkafspraken wordt gesproken.
Naast de maatwerkaanpak wordt er met onder andere de financiële sector gewerkt aan de verduurzaming via de beleidsagenda duurzame financiering. Verder is inhoudelijk, mijns inziens, de wijze waarop de klimaatschade in het rapport is berekend een aandachtspunt. Bij de inschatting van de klimaatschade is ook gebruik gemaakt van de emissies in brede zin (inclusief scope 3 emissies) waardoor dubbeltelling waarschijnlijk is opgetreden en de klimaatschade dus groter is voorgesteld dan dat deze in werkelijkheid is.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is dat grote vervuilende bedrijven, die miljarden winst maken, deze winsten niet aanwenden om te verduurzamen, maar om de aandeelhouders te verrijken, terwijl verduurzaming essentieel is?
Zie antwoord op vraag 2. De manier waarop bedrijven de verduurzamingsprojecten financieren, vanuit het eigen vermogen en/of door vreemd vermogen aan te trekken, is een interne afweging van bedrijven. Het onttrekken van middelen aan de onderneming is niet schaamteloos zolang dit niet resulteert in financieel wanbestuur en zolang de afspraken die de onderneming is aangegaan ook nagekomen kunnen en zullen worden.
Hoe verhouden zich de conclusies uit het rapport, dat vervuilende bedrijven grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat, tot uw doel van een economie die «de Nederlandse samenleving laat meedoen en meeprofiteren van de brede welvaart die wordt gecreëerd» uit «Perspectief op de Nederlandse economie: Innovatief, duurzaam, sterk en welvarend»?
De conclusie dat bedrijven grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat onderschrijf ik niet. In dit kader is het belangrijk om oog te houden voor het feit dat, onder andere binnen de industrie, vergaande plannen zijn om uitstoot te beperken. De manier waarop de plannen worden gefinancierd is, voor zover het geen onrendabele top betreft, een interne afweging die een bedrijf zelf moet maken. Zolang de verduurzamingsprojecten ook tijdig worden gerealiseerd, levert dit een bijdrage aan het beperken van klimaatschade en aan de verbetering van de leefomgeving waar de gehele Nederlandse samenleving van meeprofiteert. Tegelijkertijd is het ook van belang dat Nederland een welvarend land is en blijft en dat vereist een sterke Nederlandse economie waaraan de in het rapport genoemde bedrijven een belangrijke bijdrage aan leveren. Zo zijn bijvoorbeeld de industriële bedrijven die in het rapport genoemd worden belangrijk voor de directe regionale werkgelegenheid (onder andere in IJmond en Zeeuws-Vlaanderen) en vormen ze een belangrijk onderdeel van het Nederlandse bedrijfsleven als zowel afnemer als leverancier. Op die manier profiteert de samenleving ook mee.
Hoe verhouden zich de torenhoge winsten, hoge uitkeringen aan aandeelhouders en bonussen van bestuurders enerzijds en de noodzaak om deze ondernemingen te subsidiëren om te verduurzamen anderzijds? Welk deel van de klimaatschade acht u voor rekening van het bedrijf en welk deel voor de belastingbetaler?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 worden investeringen in verduurzamingsprojecten vaak gekenmerkt door een onrendabele top, wat betekent dat de investering zichzelf niet terugverdient en waardoor de investering dan niet door het bedrijf zal worden genomen zolang deze niet verplicht is gesteld. Een deel van de energiebesparingsmaatregelen en broeikasgasuitstoot reductie maatregelen zijn al verplicht gesteld (afhankelijk van de terugverdientijd). Indien bedrijven niet financieel worden ondersteund bij verduurzamingsprojecten met een onrendabele top, dan zullen die verduurzamingsprojecten niet plaatsvinden. Op termijn betekent dit dat de uitstoot en productie zullen verschuiven onder druk van Europese (EU-ETS) en nationale beprijzing (nationale CO2-heffing) van broeikasgasuitstoot. Het uitgangspunt is om weglek van uitstoot zoveel mogelijk te beperken en een sterke economische en industriële basis te behouden.
Tegelijkertijd is het belangrijk om te realiseren dat veel subsidieregelingen waarvan bedrijven gebruik kunnen maken (generieke regelingen) een tegemoetkoming bevatten voor de onrendabele top, vaak op basis van wat mogelijk is binnen Europese richtlijnen, en dat de tegemoetkoming een deel van de onrendabele top dekt. Bedrijven dragen op die manier vaak ook een deel van de meerkosten van verduurzamingsprojecten. Ook is het logisch dat bedrijven een tegemoetkoming krijgen indien zij vergaande verduurzamingsprojecten willen gaan uitvoeren die niet verplicht zijn en noodzakelijk zijn voor de energie- en klimaattransitie. Op deze manier zoeken we de balans tussen de kosten die voor rekening komen voor het bedrijf en voor de belastingbetaler.
Kunt u van alle bedrijven waarmee maatafspraken worden voorbereid aangeven hoe hoog hun winsten waren, hoeveel daarvan is uitgekeerd aan de aandeelhouders en voor hoeveel subsidie zij in aanmerking komen?
Dit is openbare informatie die te vinden is in de jaarverslagen van de individuele maatwerkbedrijven. Voor meer inzicht daarin verwijs ik uw Kamer daarom naar deze jaarverslagen.
Daarbij merk ik op, zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, dat de lijst van 20 bedrijven die in het rapport van Milieudefensie aan de orde komen, slechts ten dele overlapt met de lijst van de 15 grote uitstoters waarmee in het kader van de maatwerkafspraken wordt gesproken.
Worden in de maatwerkafspraken met deze bedrijven hun bovenmatige winstuitkeringen aan aandeelhouders ook meegenomen in het bepalen van eventuele overheidssteun aan het betreffende bedrijf?
Het vertrekpunt bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen tijdig te kunnen doen. Een eventuele subsidie voor verduurzaming is bijvoorbeeld bedoeld om een onrendabele top af te dekken van maatregelen die nodig zijn in het kader van klimaatbeleid maar die op zichzelf niet financieel rendabel zijn en anders niet gerealiseerd zouden worden.
Dat geldt zowel voor generieke subsidies als voor eventuele maatwerksubsidies en staat los van een eventuele winstbestemming waartoe de onderneming zou kunnen besluiten. Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. Wel wordt binnen maatwerk oversubsidiëring van projecten tegengegaan in de afspraken, bijvoorbeeld door het opnemen van een clawback-mechanisme. Voor meer informatie over financiële ondersteuning en de voorwaarden die daarvoor gelden bij de maatwerkaanpak verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief Afwegingskader maatwerkafspraken verduurzaming industrie.2
Zijn er gerichte belastinginstrumenten, zoals eerder de overwinstenheffing, die bedrijven die hoge winsten maken nadat ze verduurzamingssubsidies hebben ontvangen gericht kunnen belasten? Zo ja, op welke termijn zouden deze instrumenten ingezet kunnen worden?
Het is allereerst belangrijk te benadrukken dat het subsidiebedrag dat wordt verstrekt voor verduurzamingsprojecten, op basis van onder andere de SDE++, veelal al rekening houdt met een afname van de onrendabele top. De hoogte van het subsidiebedrag neemt namelijk af, wanneer de onrendabele top van het verduurzamingsproject lager wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij producenten van hernieuwbare elektriciteit, wanneer de elektriciteitsprijzen stijgen. Ook is winst van bedrijven die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting altijd belast. Hoe hoger de winst van belastingplichtigen is, hoe hoger de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting is. Dit geldt ook voor bedrijven die subsidie hebben ontvangen voor verduurzamingsprojecten.
Het Nederlandse belastingstelsel bevat geen specifieke heffing die toeziet op het belasten van hoge winsten bij bedrijven welke verduurzamingssubsidies hebben ontvangen. De problematiek bij een heffing op overwinsten3 is eerder beschreven en is verwant met een heffing op «hoge winsten» bij bedrijven die subsidie hebben ontvangen voor verduurzamingsprojecten. Hierbij spelen knelpunten ten aanzien van grondslag bepaling, afbakeningsproblematiek, uitvoering en juridische houdbaarheid (het selectieve karakter kan mogelijk strijdig zijn met (staatssteun)recht). Een specifieke heffing op overwinsten (of «hoge winsten» bij bedrijven die subsidies hebben ontvangen voor verduurzaming) is moeilijk af te bakenen en naar verwachting juridisch moeilijk houdbaar, bijvoorbeeld vanwege staatssteunaspecten. De winst van een specifieke groep bedrijven wordt dan immers verschillend belast. Het huidige kabinet vindt het bovendien niet wenselijk om een dergelijke aparte (over)winstbelasting in te voeren voor bedrijven die verduurzamen met behulp van subsidie.
Nederland heeft een systeem van vrije ondernemingsgewijze productie. Daar hoort bij dat bedrijven rendement moeten kunnen maken, ook als zij zijn geholpen om te verduurzamen. Verduurzamingsprojecten zijn bovendien belangrijk voor de transitie die Nederland moet doormaken naar een klimaatneutrale economie. Een heffing die specifiek bedrijven belast welke subsidie hebben ontvangen voor het nemen van verduurzamingsmaatregelen zal de verduurzaming van bedrijven in Nederland afremmen. Zoals hierboven beschreven wordt daarnaast de winst van deze bedrijven (voor zover deze belastingplichtig zijn) al belast onder de vennootschapsbelasting.
Tata Steel en de HUMAN documentaire STAAL |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Joris Thijssen (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u de HUMAN-documentaire STAAL, bestaande uit vier afleveringen, gezien?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik beschik niet over een NPO Plus account en heb daarom nog niet de volledige serie bekeken. Het materiaal dat ik tot nu toe heb gezien geeft een goede inkijk in de verschillende perspectieven in de IJmond.
Wat wilt u zeggen tegen de omwonenden van Tata Steel die, zoals ook naar voren komt in de documentaire, grote hinder en negatieve gezondheidseffecten ervaren van de fabriek en hun leven op allerlei wijzen moeten aanpassen aan de fabriek?
Bewoners in het IJmondgebied maken zich terecht zorgen over hun gezondheid en die van hun kinderen. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren2. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op het fragment waarin een Tata Steel-medewerker, wanneer hij een afsluiter van een installatie opendraait, tegen een collega zegt dat hierbij rotzooi vrijkomt, maar dat het goed is als het maar niet op de camera’s van Frisse Wind staat en dat ze de installatie daarom ’s avonds in het donker starten?2
Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden niet. Dat maakt het lastig om goed te kunnen reflecteren. In algemene zin geldt dat uit de wetgeving volgt dat de toezichthouder, in dit geval de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, onverwijld over ongewone voorvallen moet worden geïnformeerd.
Tata Steel heeft mij laten weten dat het in dit geval ging om normale onderhoudswerkzaamheden die conform de geldende eisen gemeld zijn aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied handelt deze informatie af conform de in het toezicht gebruikelijke werkwijze. Daarbij wordt beoordeeld wat hier precies gebeurd is en of het bedrijf regels heeft overtreden.
Klopt het dat Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, omdat gifwolken die hierbij vrijkomen dan minder goed te zien zijn op beeld? Zo nee, hoe zit dit dan en waarom wordt die indruk dan gewekt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Dat kan ik niet beoordelen. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet erop toe dat onderhoud conform de daaraan gestelde eisen wordt uitgevoerd en dat de daarbij behorende meldingen worden gedaan.
Bent u het ermee eens dat, als Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, zodat het minder goed te zien is op beeld, dit bevestigt dat Tata Steel handhaving probeert te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Wat vindt u van het feit dat omwonenden van Tata Steel zelf camera’s en een infraroodcamera moeten opstellen, om te borgen dat de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata goed wordt geregistreerd en erop kan worden gehandhaafd door de omgevingsdienst?
Het uitgangspunt van het milieurecht is overigens dat een grote onderneming als Tata Steel zélf door middel van metingen en monitoring de uitstoot van haar installaties in de gaten houdt. Daartoe huurt het bedrijf geaccrediteerde meetbedrijven in. De metingen die bewoners doen, kunnen een interessante aanvulling zijn op de zaken die het bedrijf en de verschillende overheden zelf al uitvoeren.
Het stellen van monitoringsvoorschriften in de vergunning, de monitoring en het indien nodig uitvoeren van controlemetingen daarop is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd. Ook is recent een extra camera geplaatst voor toezicht op de Kooksfabriek 1. Daarnaast evalueert de provincie op dit moment het luchtmeetnet.
Kunt u bevestigen dat de door omwonenden geïnstalleerde infraroodcamera meer en actuelere inzichten biedt in de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata Steel? Zo nee, op welke wijze heeft de omgevingsdienst zelf (los van input van Tata Steel zelf) inzicht in de dagelijkse uitstoot van die stoffen door Tata Steel?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Mijn ministerie zal, samen met het RIVM en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, contact leggen met de omwonenden om meer te weten te komen over de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie.
Bent u het ermee eens dat dit soort techniek actief moet worden ingezet door de omgevingsdiensten en dat burgers hiermee niet belast zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik op dit moment niet zeggen, omdat de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie mij nog niet duidelijk is.
Gaat u in gesprek met omgevingsdiensten om ze aan te sporen en waar nodig te faciliteren om bij grote vervuilers meer gebruik te maken van technologie zoals camera’s en eigen meetapparatuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ik vind in algemene zin dat de overheid voortdurend moet streven naar een effectief en sterk stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. In het kader van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zet ik daarom in op onder andere effectieve handhaving door het delen van de juiste informatie. In de actieagenda Industrie en Omwonenden4 wordt in het onderdeel «meten en weten» ook nader onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van dit soort metingen.
Hoe kan het dat er nog maar zes verbeuringen zijn uitgedeeld in de derde last onder dwangsom voor rauwe kooks, terwijl op de camera’s van Frisse Wind al vele malen het soort zwarte wolken te zien zijn waarvan de omgevingsdienst in de documentaire STAAL zegt dat het rauwe kooks zijn?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst heeft op haar website een uitgebreide uitleg geplaatst over het beoordelen van camerabeelden en rauwe kooks5. Daaruit blijkt overigens dat er diverse zaken in onderzoek zijn.
Kent u het gezondheidsultimatum van omwonenden van Tata Steel en milieuorganisaties?3 Wat is uw reactie hierop, punt voor punt?
Ja, dat is mij bekend. Hierin roepen omwonenden en milieuorganisaties op tot een snelle sluiting van de ziekmakende fabrieksonderdelen en een voortvarende verduurzaming van de fabriek. Het voorstel van de omwonenden vertoont grote overeenkomsten met het door Hans Wijers en Frans Blom geanalyseerde scenario «alleen elektrische boogovens.7» Zij geven aan dat een keuze voor de productieroute met alleen elektrische hoogovens logisch is als de Staat de grote investering van publieke middelen in een economisch kwetsbaar bedrijfsmodel op vindt wegen tegen de reductie van de lokale hinder en het behoud van een deel van de lokale werkgelegenheid, en als de Staat het vertrouwen heeft dat Tata Steel Nederland concurrerend kan zijn in de markt voor laagwaardig staal. Zij beoordelen de economische levensvatbaarheid van dit scenario als slecht.
In de recente brief heeft het kabinet een voorkeur uitgesproken voor een ander scenario, namelijk het «voorstel van TSN met versnelde overlastreductie»8.
Vindt u het acceptabel dat Tata Steel nog tot zeker 2040 wil doorgaan met het uitstoten van grote hoeveelheden ziekmakende stoffen, ten koste van de gezondheid van mens en milieu? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier dan tegen nemen?
Nee, dat vind ik niet acceptabel. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil daarom op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren9. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op de eis van deze omwonenden- en milieuorganisaties, namelijk dat Tata Steel de kooksfabriek 2 uiterlijk in 2025 moet sluiten? Wanneer gaat u hier gehoor aan geven?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, onderzoekt het kabinet of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren. Een definitief besluit hierover wordt tijdens de voorjaarsbesluitvorming genomen. Onderdeel van deze optie is een versnelde reductie van de impact op de gezondheid door het sneller realiseren van overkappingen en het eerder sluiten van Kooks- en Gasfabriek 2. In de onderhandelingen met het bedrijf zal moeten blijken in hoeverre het mogelijk is om de gewenste versnelling ook daadwerkelijk te bereiken. Daarbij spelen zaken als technische haalbaarheid, mogelijkheden voor versnelling van vergunningverlening en financiële haalbaarheid een rol.
Erkent u dat het stellen van bovenstaande eisen zoals ook verwoord in het gezondheidsultimatum aan Tata Steel ook helpt om de klimaat- en stikstofdoelen te halen, gezien het bedrijf de grootste CO2- en stikstofuitstoter is van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende scenario’s waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de klimaat- en stikstofdoelen. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport van Hans Wijers en Frans Blom10.
Hoe gaat u de maatwerkafspraken die met Tata Steel worden gemaakt ook afdwingbaar maken, zodat er bijvoorbeeld sancties kunnen worden opgelegd als Tata de doelen niet haalt en de afspraken niet naleeft, ook met betrekking tot gezondheid?
Het kabinet zal, in lijn met het advies van de Expertgroep gezondheid IJmond11, inzetten op het opnemen in een eventuele maatwerkafspraak van een paragraaf over gezondheid, met duidelijk omschreven doelen wat betreft effecten op de gezondheid. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Zoals ik uw Kamer in juli 202312 heb gemeld, worden deze afspraken vastgelegd in juridisch bindende maatwerkafspraken, waar voorwaarden aan worden verbonden. Op dit moment wordt onderzocht hoe (het afdwingen van) een dergelijke afspraak het beste kan worden vormgeven.
Wat is uw reactie op het toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst, uitgesplitst per stap, namelijk: Tata Steel halffabricaten laten inkopen, de oude hoogovens uiterlijk in 2030 vervangen door elektrische ovens en de productie vanaf 2030 verlagen van 7 miljoen naar 4 miljoen ton staal?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Neemt u dit toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst mee bij het uitvoeren van de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?4 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het rapport van Hans Wijers en Frans Blom14 heeft dit onafhankelijk en transparant in beeld gebracht.
Wanneer krijgt de Kamer de resultaten van de uitvoering van de bovengenoemde motie-Van Esch c.s. met een MKBA van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder ook expliciet een scenario van recycling en het afschalen van de fabriek?
De Kamer heeft deze informatie recent ontvangen in de vorm van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom15. Hiermee is deze motie afgedaan.
Aangezien eerder al is gebleken dat de data van Tata over de schadelijke stoffen die zij uitstoten geen betrouwbaar, compleet en actueel beeld geeft van de daadwerkelijk uitgestoten stoffen, bent u bereid om ervoor te zorgen dat er vanuit de overheid meer zelf wordt gemeten bij Tata Steel, bijvoorbeeld met meer inzet van slimme technologie en uitbreiding van meetpunten waardoor continu kan worden gemeten, actuele gegevens over schadelijke stoffen worden vergaard en handhavers en burgers zo voorzien worden van betrouwbare informatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 9 januari 202416 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de provincie Noord-Holland vorig jaar al aanvullend budget gegeven aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voor het uit laten voeren van additionele emissiemetingen bij Tata Steel. De Omgevingsdienst voert aanvullende emissiemetingen uit bij onder andere de Kooksfabrieken van Tata Steel. Dit vanwege de behoefte vanuit verschillende partijen om de betrouwbaarheid te kunnen toetsen van metingen door het geaccrediteerde meetbureau van Tata Steel en door andere geaccrediteerde meetbureaus in opdracht van Tata Steel. Daarnaast is het doel onder meer om niet-genormeerde emissies in kaart te brengen. Na uitvoering van de metingen zal worden geëvalueerd of vervolg of aanpassing in deze meetstrategie nodig is. Daarnaast houdt de Omgevingsdienst sinds februari 2023 cameratoezicht op Kooksfabriek 2. Sinds eind december is ook een tweede camera operationeel met zicht op Kooksfabriek 117.
Indien u niet wilt zorgen voor meer onafhankelijke metingen bij Tata Steel, hoe denkt u dan het vertrouwen van omwonenden van Tata te herstellen, aangezien omwonenden geen vertrouwen hebben in de data van Tata en de overheid al jaren oproepen om te investeren in onafhankelijk, continu en fijnmazig meten?
Zie het antwoord op vraag 19.
Wat is uw reactie erop dat een kritische Tata Steel-medewerker, die te zien is in de documentaire STAAL, plotseling wordt ontslagen en één dag nadat de trailer van de documentaireserie te zien is, plotseling weer wordt aangenomen?5
Dit is een kwestie tussen de betreffende werknemer en Tata Steel als werkgever. Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden van dit geval niet.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken er erg op wijst dat Tata Steel een kritische werknemer de mond wil snoeren? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie het antwoord op vraag 21.
Wat is uw reactie erop dat deze kritische Tata Steel-medewerker signaleert dat er achterstallig onderhoud is bij installaties, dat er te weinig mensen zijn voor het vele werk en dat enkele mensen veel te veel overuren maken?
Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de medewerkers van Tata Steel. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgever de werknemers beschermt, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Hoewel ik de beweringen van deze kritische medewerker niet kan beoordelen, vind ik dit signaal wel zorgelijk.
Handhaving en toezicht op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. In de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit staat hoe lang een werknemer per dag en per week mag werken en wanneer de werknemer recht heeft op pauze of rusttijd. Werkgevers zijn op basis van Arbowet ook verplicht om beleid vast te stellen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, dan wel te beperken. Daaronder valt ook het voorkomen of beperken van hoge werkdruk. De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. Het toezicht op de Arbeidstijden- en de Arbowet is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie en vormt daarmee het sluitstuk.
Wat is uw reactie erop dat er nog nooit goed onderzoek is gedaan naar de gezondheid van medewerkers, terwijl staalarbeiders volgens onderzoeken in het buitenland tot 500% grotere kans op kanker hebben?
Ik neem de gezondheid van werknemers serieus. Iedereen heeft immers recht op een veilige en gezonde werkplek. De werkgever is verantwoordelijk voor het beschermen van zijn werknemers, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Werkgevers zijn verplicht om via een Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en een plan van aanpak op te stellen om deze aan te pakken. Ook zijn werkgevers verplicht om een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan medewerkers aan te bieden. Deze verplichting vloeit voort uit de Arbowet- en regelgeving. Het toezicht hierop is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u van plan opdracht te geven voor een dergelijk onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door welke instantie en per wanneer?
In een eventuele maatwerkafspraak zet het kabinet in op het opnemen van een paragraaf over gezondheid die naast omwonenden ook gaat over werknemers en oud-werknemers. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat Tata Steel de impact op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk minimaliseert. Deze vermindering van schadelijke impact op korte en lange termijn moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden.
Het inzetten van een onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers is echter niet aan mij, maar aan Tata Steel als werkgever. Zie hiervoor het antwoord op vraag 24.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en het liefst voor 4 april 2024 in verband met het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over industrie en omwonenden?
Ja.
Het Akkoord voor de Noordzee |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Greenpeace Nederland uit het Noordzee Overleg (NZO) is gestapt? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Het kabinet betreurt het dat Greenpeace uit het Noordzeeoverleg (NZO) is gestapt. Het NZO betreft juist een mooi voorbeeld hoe alle stakeholders gezamenlijk kunnen werken aan de drie benodigde transities (natuur, voedsel en energie) op de Noordzee door middel van op consensus gericht overleg.
Wat is uw reactie op de bezwaren van Greenpeace op het versnellen van de gaswinning in de Noordzee? Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met het Klimaatakkoord van Parijs?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de kabinetsappreciatie van het rapport «Gaswinning op de Noordzee – En de afspraken daarover in het Akkoord voor de Noordzee» van 31 januari 2023 (Kamerstuk 33 529, nr. 1116), heeft dit kabinet stevige klimaatambities die in lijn zijn met de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. Daarom stuurt het kabinet op de doelstellingen uit de Klimaatwet. Greenpeace wenst echter uit te gaan van hogere reductiedoelstellingen die volgen uit een koolstofbudgetbenadering. Internationaal zijn er momenteel geen specifieke verdelingsprincipes afgesproken op basis waarvan een nationaal koolstofbudget kan worden vastgesteld. De budgetbenadering wordt internationaal ook niet breed toegepast als beleidsdoel op nationaal niveau.
Bent u bekend met het onderzoek van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS)1 waaruit blijkt dat meer gaswinning in de Noordzee nauwelijks van invloed is op de gasprijs en de leveringszekerheid?
Ik ben bekend met dit onderzoek. Hierin stellen de onderzoekers inderdaad vast dat met één Europese gasmarkt de invloed van toekomstige Nederlandse gasproductie op de Europese gasprijs klein is. De Europese gasproductie, waar de Nederlandse gasproductie deel van uitmaakt, is echter van groot belang voor de leveringszekerheid. Deze is ook essentieel gebleken om de gascrisis van 2022 te doorstaan. Zoals ook door HCSS aangegeven zal elke geproduceerde kubieke meter gas in Europa de prijszettingsmacht van LNG-producenten en -handelaren, waar Europa momenteel sterk afhankelijk van is, verminderen.
Bent u bekend met het onderzoek van Oil Change International van 12 maart getiteld «Troubled Waters»2 dat het beleid voor olie- en gasproductie van Noordzeelanden toetst aan het Parijsakkoord? En met de conclusie van dit rapport dat het Nederlands olie- en gaswinningbeleid in negen van de elf categorieën niet in lijn is met het Parijsakkoord?
Ja, daar ben ik bekend mee. In het rapport wordt het Parijs-akkoord vertaald in 11 benchmarks die niet als zodanig onderdeel vormen van het Parijs-akkoord. De opstellers van het rapport geven aan dat zij landen niet alleen beoordelen op hun ambitie om olie- en gasproductie uit te faseren die past bij een 1,5°C benadering, maar dat zij ook kijken naar de inzet om de transitie op een (sociaal) rechtvaardige manier vorm te geven. De conclusie van dit rapport is mede gebaseerd op een koolstofbudgetbenadering, waar impliciet bepaalde normatieve keuzes onder liggen, die dit kabinet echter niet toepast. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de conclusie dat, gecombineerd met het feit dat versnelling van de gaswinning in de Noordzee pas over enkele jaren mogelijk extra gaswinning zou kunnen opleveren, een versnelling van gaswinning in de Noordzee niet noodzakelijk is en men beter kan focussen op energiebesparing en verduurzaming van de energie?
Zoals ik in mijn brief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1150), is de urgentie van het verminderen van fossiele brandstoffen duidelijk vanwege klimaatverandering. Daarbij richt het kabinet zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Het belang van aardgas zal dus in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Zo lang we nog gas gebruiken is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder CO2-emissies dan geïmporteerd gas. Ook deze notie is onderdeel van het Noordzeeakkoord (NZA). Om die reden is er dan ook in het NZA afgesproken dat de Nederlandse gaswinning op de Noordzee in ieder geval te allen tijde onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft en dus slechts dient om import van nog meer buitenlands gas zoveel mogelijk te beperken.
Dit wordt tevens onderstreept in vraag 3 van het HCSS rapport: «Het vervangen van in Nederland (en NW Europa in het algemeen) geproduceerd gas door LNG heeft een grote, maar onderschatte, invloed op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De 60 bcm gas die Nederland, tot aan 2040, extra produceert voor het stimuleringsscenario, leidt tot een lagere CO2-equivalent uitstoot van rond de 40–60 Mton in vergelijking met het basis scenario waarin dit gas als LNG wordt geïmporteerd.»
Het versnellingsplan is daarbij slechts een poging om de sterk dalende trend van de productie op de Noordzee af te vlakken. Door versneld het gas te winnen wordt de productie naar voren gehaald in de tijd. Dat resulteert in meer productie nu, maar betekent dat er ook eerder met de winning gestopt zal worden.
Deelt u de mening dat het versnellen van gaswinning op de Noordzee een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van Nederland in de internationale klimaatonderhandelingen, waar Nederland zich juist hard maakt voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen?
Nee, de gaswinning wordt enkel naar voren gehaald in de tijd. De versnelling resulteert niet in extra gaswinning. Dit betekent dat een vergunning ook eerder eindigt. Daarnaast is in het NZA afgesproken dat het niveau van de gaswinning in Nederland altijd onder de vraag naar gas blijft. Daarom richt dit kabinet zich op de vermindering van de vraag naar gas binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van de leden Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning3 ?
Nee, middels de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) die ik op 16 juni 2023 aan uw Kamer heb verstuurd, heb ik uiteengezet hoe het kabinet invulling geeft aan een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning. Hierin is middels het door TNO geschetste Scenario Hoog, waarbij men uitgaat van het scenario waar ook de versnelling van de gaswinning op de Noordzee onderdeel van uitmaakt, aangetoond dat de gaswinning op de Noordzee tot 2047 in lijn zal zijn met de ambities van de verdere verlaging van de aardgasconsumptie passend binnen de klimaatambities zoals eerder beschreven in de beantwoording op vraag 2. Wij zullen er als medeondertekenaar van het NZA ook op toezien dat aan de gestelde voorwaarden binnen dat akkoord wordt voldaan; dus om het niveau van de gasproductie op de Noordzee zowel binnen de kaders van het Klimaatakkoord van Parijs te houden, alsook het niveau van de binnenlandse gasconsumptie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning en het afgeven van vergunningen tot 2045 in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over in de Mijnbouwwet vastleggen dat vergunningen iedere aantal jaar getoetst worden op het noodzakelijke afbouwpad voor fossiele winning4?
Nee, zie hiervoor het antwoord op vraag 7. Ik heb daarnaast in de Kamerbrief Afbouw fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1150) van 16 juni 2023 aangegeven, conform de motie Kröger (Kamerstuk 32 849, nr. 222) jaarlijks de actuele en toekomstige productie van aardgas in beeld te brengen en deze af te zetten tegen de verwachtte vraag. Zolang de geraamde binnenlandse productie past binnen de binnenlandse vraag, en er door het kabinet gestuurd wordt op afname van deze vraag, past de productie van deze fossiele brandstoffen binnen het gevraagde afbouwpad. Ik wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld op het moment dat ik constateer dat de vraag sneller afneemt, wil ik ervoor kunnen kiezen om geen nieuwe winningsplannen te verlengen of te wijzigen. Maar ook als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Ook heb ik in diezelfde brief aangegeven dat, voor wat betreft de 23-tal winningsvergunningen voor fossiele brandstoffen (alle op land) die in het verleden zijn afgegeven zonder einddatum, ik daar ook een einddatum aan wil verbinden. Op deze manier houdt het kabinet regie op de afbouw van de fossiele productie in lijn met de klimaatambitie.
Deelt u de mening dat het versnellen van de gaswinning in de Noordzee niet in lijn is met de aangenomen motie van het lid Kröger over het afbouwpad voor fossiele winning in lijn brengen met de plannen voor een CO2-vrij energiesysteem5?
Met het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1319) heeft het kabinet op 1 december 2023 haar visie gegeven voor het energiesysteem tot 2050. Hierin wil het zo ver als mogelijk in 2050 richting een fossielvrij energiesysteem komen. Ook staat hierin aangegeven dat de afbouw van aardgasgebruik hand in hand gaat met de snelheid van de opbouw van duurzame alternatieven. Gaswinning in de Noordzee is binnen deze afbouw van fossiel naar minimalisering van fossiel verbruik in 2050 passend, om dezelfde redenering als onder de beantwoording van de vragen 7 en 8. Het kabinet zal in de Energienota dit najaar nader ingaan op de afbouw van fossiel in het energiesysteem.
Waarom is in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023 niet gesproken over de gaswinning in de Noordzee, terwijl in het Akkoord voor de Noordzee is afgesproken dat als uit onderzoek zou blijken dat afspraken in strijd zijn met het Parijsakkoord, in de Klimaatnota zou worden ingegaan op hoe het passend kan worden gemaakt?
Het kabinet voldoet aan de afspraken zoals is vastgelegd in het Akkoord voor de Noordzee. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2. Daarom is het ook niet noodzakelijk geweest om hier nader op in te gaan in de Klimaatnota’s van 2022 en 2023.
Bent u bekend met het feit dat in het Noordzeeakkoord is afgesproken dat in 2023 ruim 13 procent van de Nederlandse Noordzee volledig gesloten wordt voor bodemberoerende visserij, wat zou doorgroeien naar 15 procent in 2030? Klopt het dat dit percentage in 2023 bij lange na niet is gehaald?
Ik ben bekend met het Noordzeeakkoord en met de afspraak om 13,7% van de Nederlandse Noordzee te sluiten voor bodem beroerende visserij, wat oploopt tot 15% in 2030. Momenteel zitten we op 5% bodembescherming in beschermde gebieden op zee en werk ik hard aan de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling om dit percentage te verhogen naar 13,7%. Het klopt dat de deadline van 2023 uit het Noordzeeakkoord niet is gehaald. Dit is eerder met het Noordzeeoverleg gedeeld, en ook bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord was bekend dat het een krappe deadline zou zijn. Dit heeft te maken met de ingewikkelde artikel 11 procedure van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deze Europese procedure moet elke lidstaat doorlopen voordat het instandhoudingsmaatregelen (=visserijbeperkingen) kan uitvoeren. De procedure is vatbaar voor vertraging omdat er met andere landen afgestemd moet worden en de EC moet instemmen met het voorstel. Ik heb aan het NZO aangegeven dat onze inzet is om de gezamenlijke aanbeveling (om te komen tot 13,7%) uiterlijk eind 2024 bij de Europese Commissie in te dienen. Dit achten wij nog haalbaar, mits de andere lidstaten in de High Level Group Scheveningen het komend half jaar met de Nederlandse gezamenlijke aanbeveling voor 13,7% instemmen.
De verwachting is dat de EC dan in 2025 een gedelegeerde verordening opstelt en goedgekeurd krijgt waarmee de maatregelen in 2025 van kracht worden. Hiernaast zet ik mij in voor de aanvullende 1,3% bodembescherming om zo tot aan de 15% te komen. Het proces om aanvullende gebieden te selecteren (dit is namelijk nog niet vastgelegd in het NZA) is gestart in het NZO en ik verwacht eind dit jaar de conclusies in ontvangst te mogen nemen.
Hierna zal ik een nieuwe artikel 11 procedure starten om zo voor 2030 tot 15% bodembescherming te komen.
Hoeveel procent van de Nederlandse Noordzee is inmiddels gesloten voor de bodemberoerende visserij? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit percentage alsnog behaald gaat worden en op welk termijn?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat u zich ervoor inzetten dat in 2030 15 procent van de Nederlandse Noordzee gesloten is voor de bodemberoerende visserij zoals afgesproken in het Noordzeeakoord?
Zie antwoord vraag 11.
Te late postbezorging in Zeeland en slechte arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers bij PostNL. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rouw- en ziekenhuispost komt niet aan; postbezorging in Zeeland is een drama»?1
Ja.
Zijn er recente signalen dat er, naast Zeeland, ook andere regio’s in Nederland zijn waar te vaak post niet, dan wel te laat, wordt bezorgd? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
De ACM houdt onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de postbezorging die onder de Universele Postdienst (hierna: UPD) valt. De ACM heeft geconstateerd dat PostNL de afgelopen jaren (sinds 2019) niet aan de wettelijke kwaliteitseisen voor de UPD voldoet waarbij 95% van de post binnen 24 uur bezorgd wordt.
PostNL monitort en rapporteert ook zelf regelmatig over de door haar behaalde kwaliteit van de UPD op landelijk niveau. Recentelijk heeft ze haar jaarcijfers gepubliceerd2, waaruit blijkt dat het percentage op tijd bezorgde post van de UPD in 2023 op 89% lag. Daarnaast heb ik ook signalen ontvangen van zakelijke gebruikers van post (grote verzenders uit bijvoorbeeld de publieke en grafische sector) dat de kwaliteit van de dienstverlening van PostNL in de afgelopen jaren is gedaald.
Deelt u de mening dat PostNL, als Universele Postdienst, een essentieel maatschappelijk doel heeft, namelijk te zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland toegankelijk blijft? Erkent u dat PostNL er niet meer in slaagt om dit wettelijke vastgestelde doel te behalen doordat één op de vijf brieven te laat wordt bezorgd in plaats van de wettelijke verplichting van 95 procent, zoals de NOS heeft bericht?2 Vindt u ook dat dit met name problematisch is voor urgente zaken zoals overlijdensberichten?
De reikwijdte en kwaliteitsstandaarden van de Universele Postdienst (UPD) zijn vastgelegd in de Postwet 2009 en bijbehorende lagere regelgeving. De UPD heeft als doel ervoor te zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland betaalbaar en toegankelijk blijft. Voor rouwpost en medische post gelden vanwege het urgente karakter reeds strengere eisen met betrekking tot bezorg- en ophaaldagen. In recente jaren is het percentage op tijd bezorgde post tot onder de 95% gezakt.
Het is niet acceptabel dat PostNL de wettelijk voorgeschreven kwaliteit niet haalt. In dat kader vindt er momenteel overleg plaats met PostNL om te achterhalen wat daarvan de redenen zijn. In haar rol als onafhankelijk toezichthouder heeft ook de ACM expliciet aandacht voor het achterblijven van de kwaliteit van de postbezorging. Dit leidt mogelijk tot de noodzaak om de regelgeving te actualiseren. Het Nederlandse postlandschap is de laatste jaren gewijzigd en ook de behoeftes van gebruikers zijn veranderd. Sinds maart 2020 ligt er een wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat rekening houdt met de mogelijkheid om de UPD op korte termijn te actualiseren.
Welke stappen gaat u ondernemen om de postbezorging van PostNL in Nederland in het algemeen en in Zeeland in het bijzonder weer op niveau te krijgen?
Met een krimpende postmarkt is het de vraag of het huidige kwaliteitsniveau van postbezorging houdbaar is. De verwachting is dat keuzes moeten worden gemaakt in het stelsel van postbezorging, zoals rond de reikwijdte van de UPD, het aantal bezorgdagen of het aantal dagen waarbinnen post bezorgd moet worden.
Onder meer het huidig wettelijk kader behoeft actualisering. Het wetsvoorstel, dat in uw Kamer ligt, leidt al tot verbetering omdat dit wetsvoorstel ruimte biedt om flexibeler in te spelen op de veranderde marktomstandigheden. Ik leg op dit moment de laatste hand aan een nota van wijziging die het wetsvoorstel verder aanscherpt. Verder werk ik aan een brief waarin de voorliggende keuzes en scenario’s ten aanzien van de UPD alsmede het voorgenomen vervolgproces worden toegelicht. Ik beoog deze brief voor het Rondetafelgesprek op 23 mei over de Postmarkt aan uw Kamer te sturen. Parallel aan deze werkzaamheden ben ik in gesprek met belanghebbenden, zoals zakelijke gebruikers, regionale postvervoerders en natuurlijk de ACM en PostNL over de toekomst van de postmarkt. Totdat de wet is aangepast houdt de ACM toezicht op basis van de huidige regulering van de UPD.
In hoeverre relateert u de niet toereikende postbezorging aan slechte arbeidsvoorwaarden, zoals blijkt uit het artikel dat het zowel op het gebied van zeggenschap als beloning onaantrekkelijk is, voor postbezorgers bij PostNL?3 Erkent u dat dit een structureel probleem is? Zo ja, hoe gaat u bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers bij PostNL?
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat slechte arbeidsvoorwaarden ten grondslag liggen aan de kwaliteitsproblemen. PostNL geeft zelf aan dat de huidige arbeidsmarktkrapte de belangrijkste oorzaak is achter de kwaliteitsproblemen. Het aantrekken van nieuw personeel is hierdoor volgens PostNL uitdagend. PostNL geeft aan dat er verschillende stappen worden gezet om het werk van postbezorging aantrekkelijker te maken en de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Zo wordt nieuwe medewerkers bijvoorbeeld direct een vast contract aangeboden. Ook wordt er geëxperimenteerd met het verlengen van bezorgtijdvakken, zodat postbezorgers meer controle hebben over hun schema en wanneer post bezorgd wordt. Daarbij merk ik wellicht ten overvloede op dat de Postwet ook niet bij uitstek het instrument is om arbeidsomstandigheden te verbeteren, dit verloopt in beginsel via het generiek instrumentarium van SzW.
Wachtrijen voor netaansluitingen |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse stroomnet vol: al meer dan zestig bedrijven wachten op aansluiting»?1
Ja.
Welke activiteiten kunnen momenteel niet doorgang vinden in Zeeland door de wachtrij voor aansluitingen?
Aanvragen voor een netaansluiting door individuele bedrijven bij de netbeheerder zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan daarom geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrij.
Heeft de provincie u hierover eerder gewaarschuwd en wanneer deed ze dat voor het eerst?
De provincie Zeeland heeft in juni 2023 in een brief aan het kabinet in algemene termen aandacht gevraagd voor het belang van onder meer de ontwikkeling van elektriciteits-infrastructuur om haar ambities voor verduurzaming van de Zeeuwse industrie waar te kunnen maken. Op 19 juli 2023 maakte landelijk netbeheerder TenneT formeel melding van Zeeland als congestiegebied en de tijdelijke stop op nieuwe aanvragen voor grootverbruikers, in afwachting van de afronding van het congestieonderzoek.
Welke gevolgen verwacht u voor het verdienvermogen en de werkgelegenheid van de provincie op de korte, middellange en lange termijn?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451) is in grote delen van Nederland geen ruimte voor nieuwe aansluitingen of uitbreidingen. Dit kan de mogelijkheden voor innovatie en het creëren van nieuwe werkgelegenheid beperken en het vestigingsklimaat in deze gebieden verslechteren. De exacte situatie verschilt per gebied. In de gebieden waar een congestieonderzoek plaatsvindt, zoals in Zeeland, zal blijken hoeveel ruimte er mogelijk nog is op het bestaande net. Op de langere termijn zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Hoe zit dat voor andere provincies waar momenteel wachtrijen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Worden vooral het midden- en kleinbedrijf of zware industrie getroffen door de wachtrijen?
De problemen op het Zeeuwse stroomnet raken klanten van netbeheerders TenneT en Stedin. Voor zover bij hen bekend worden zowel enkele zware industriële partijen als midden- en kleinbedrijven getroffen. Het aantal midden- en kleinbedrijven in het congestiegebied is groter dan het aantal zware industriële partijen, waardoor de groep getroffen midden- en kleinbedrijven in aantallen vermoedelijk ook groter is.
Zijn er gevallen bekend waarbij een plek op de wachtrij voorkomt dat een bedrijf kan verduurzamen, en zo ja, welke?
Verduurzaming vraagt in veel gevallen om een zwaardere aansluiting, bijvoorbeeld omdat bedrijven hun bedrijfsproces elektrificeren en daarvoor meer netcapaciteit nodig hebben hebben. Daarnaast kan een aanvraag voortkomen uit (beoogde) groei. In geval van congestie maakt de netbeheerder geen onderscheid naar de aanleiding van de aanvraag. Zowel aanvragen voor nieuwe aansluitingen, als aanvragen voor verzwaring van bestaande aansluitingen komen op de wachtrij.
Uit welke sectoren komen de bedrijven die zich in Zeeland en de rest van Nederland niet kunnen aansluiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan ik geen inzicht geven in de samenstelling van de wachtrijen. Elk bedrijf dat in een congestiegebied een aanvraag doet, vanaf het moment van de vooraankondiging congestieonderzoek, komt op de wachtrij. Daarin wordt geen onderscheid naar type bedrijf of sector gemaakt.
Wat doet het tekort aan aansluitingen met de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie?
Onzekerheid over het kunnen verkrijgen van een aansluiting zal naar verwachting een negatieve impact hebben op de investeringsbereidheid van bedrijven in het opwekken van hernieuwbare energie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 zoekt het kabinet in samenwerking met alle betrokken partijen oplossingen in meer flexibel gebruik en uitbreiding van het elektriciteitsnet, wat ten goede komt aan de investeringsbereidheid.
Het bericht dat milieuproblemen onbelangrijk waren voor miljoenensubsidie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de NOS-site «Milieuproblemen waren onbelangrijk voor miljoenensubsidie voor chemiebedrijf DuPont»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger bij het verlenen van subsidie milieuproblemen onbelangrijk vond?
Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt kan ik niet concluderen dat mijn voorganger milieuproblemen onbelangrijk vond. Ik constateer op basis van de stukken dat verschillende invalshoeken aan de orde zijn geweest bij het afwegen van de subsidieverlening.
Op welke manier wordt voorkomen dat op dit moment subsidies verleend kunnen worden aan activiteiten waarbij milieuproblemen onvoldoende meewegen?
In het algemeen geldt dat bijvoorbeeld generieke subsidieregelingen moeten voldoen aan de staatssteunregels van de EU. Deze zijn vervat in steunkaders, waarbij onder andere het milieusteunkader (Guidelines on State aid for climate, environmental protection and energy 2022 (CEEAG)) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGGV) worden gebruikt voor steun aan investeringen in milieu en klimaatprojecten. Zowel de CEEAG als de AGGV stellen als voorwaarde aan de gesubsidieerde activiteit dat relevante EU-normen niet mogen worden geschonden.
Daarnaast beschikt Nederland over een op zichzelf staand stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. Hiervoor is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelselverantwoordelijk. Gemeenten en provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij moeten op grond van de Omgevingswet de uitvoering van VTH van het basistakenpakket bij omgevingsdiensten hebben belegd. De afgelopen jaren is sterk ingezet op het versterken van het VTH-stelsel. Sinds augustus 2022 is het Interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) actief.2
Wat vindt u ervan dat uw voorganger wel vatbaar was voor het argument dat DuPont ook elders in Europa faciliteiten kon bouwen?
In welke mate mijn voorganger wel of niet vatbaar was voor het argument van DuPont om ook elders de nieuwe fabriek te bouwen weet ik niet. Op basis van de stukken kan ik niet reconstrueren in welke mate de argumenten van DuPont ruim 40 jaar geleden zijn meegewogen door de toenmalig Minister van Economische Zaken.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat bedrijven op dit moment Nederland uitspelen tegen andere landen en op die manier het voor elkaar krijgen dat milieuproblemen onbelangrijk worden gevonden?
Door milieunormen zoveel mogelijk op Europees niveau vast te leggen, onder andere via REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) en de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), is er een level playing field in Europa waardoor er door bedrijven niet te onderhandelen valt over milieunormen. De milieunormen van de EU behoren tot de strengste ter wereld3.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger vatbaar was voor de argumenten van een onderzoeksrapport van het bedrijf zelf dat de schadelijke effecten van de fabriek wel mee zouden vallen?
In welke mate het onderzoeksrapport van het bedrijf een rol heeft gespeeld in de afwegingen van mijn voorganger kan ik niet beoordelen.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat rapporten van bedrijven zelf meewegen bij het inschatten van de schadelijke effecten van vervuilende activiteiten?
In wet- en regelgeving is juist verankerd dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van informatie over de risico’s van chemische stoffen en milieugevolgen van hun activiteiten bij onder andere het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA en in Nederland bij het bevoegd gezag. Die informatie moet aan voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het aanleveren van deze gegevens maakt onderdeel uit van de zorgplicht van bedrijven. Daarop wordt toegezien door het bevoegde gezag.
In het VTH-stelsel is afhankelijk van de activiteit bepaald wie het bevoegde gezag is (gemeente, provincie en/of de waterkwaliteitsbeheerder). Zodra er sprake is van een basistaak wordt het VTH uitgevoerd door een omgevingsdienst. De omgevingsdienst beoordeelt de aangeleverde en zelfstandig verkregen informatie en kan hierbij advies vragen bij andere (kennis)instanties zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat met het informatiepunt leefomgeving (IPLO). Tevens is de ILT wettelijk adviseur op de omgevingsvergunningen van de zwaarst vervuilende bedrijven in Nederland zodat ook bij het opstellen of reviseren van vergunningen aan kennisuitwisseling en verificatie wordt gedaan. Zoals in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 10 januari 20244 is benoemd, is dit een instrument met aanzienlijk effect.
Kan het zijn dat in diezelfde tijd nog andere subsidies zijn versterkt aan bedrijven met vervuilende activiteiten?
Deze vraag is lastig te beantwoorden. Data over subsidieverlening en vervuilende activiteiten uit die tijd zijn niet aan elkaar gekoppeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van bedrijven die Rijkssubsidies hebben ontvangen de afgelopen twee kabinetsperioden terwijl er ook sprake was van aantoonbare milieuverontreiniging? Welke belangenafwegingen zijn hierbij gemaakt?
De Rabobank en de ontbossers |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in het FD van afgelopen weekend 'Rabobank en de ontbossers?» en het artikel dat daarop volgde 'Wereld Natuur Fonds in gesprek met Rabobank over samenwerking vanwege financiering illegale ontbossers»?12
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek en de rol van Rabobank door 300 ontbossers te financieren?
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. De bevindingen uit het artikel zijn zorgelijk en gaven aanleiding om met de Rabobank in gesprek te gaan. De Rabobank gaf hierin aan nadrukkelijk tegen ontbossing te zijn, en dat het artikel uit het Financieel Dagblad reden is voor nader klantonderzoek en aanleiding om haar processen tegen het licht te houden.
Deelt u de mening dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als ontbossingsproducten zoals soja en rundvlees wel verboden zijn, maar financiële diensten niet? Is het niet hoog tijd om ook soortgelijke wetgeving te krijgen voor Europese financiële instellingen, die het banken verbiedt om bedrijven die ontbossen te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, onder de reikwijdte van de verordening te brengen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing.
Volgens de OESO-richtlijnen behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid en over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de financiële sector daarmee een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden, zoals ontbossing, in de waardeketen. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan banken helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving zal de transparantie vergroten over de impact op duurzaamheid van financiële instellingen, inclusief de impact op ontbossing.
Wat vindt u van het idee om Rabobank te laten betalen voor de aangerichte schade aan natuur en klimaat? Ziet u mogelijkheden om ketenpartners en financierders te laten meebetalen aan de kosten voor klimaatmitigatie en adaptatie en natuurherstel, op basis van reeds aangerichte schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag twee verwacht het kabinet dat bedrijven «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) toepassen in hun waardeketen en handelen volgens de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van gepaste zorgvuldigheid houdt in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot environmental, social, and governance (ESG)-risico’s, potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Conform OESO-richtlijnen moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Deelt u de mening dat de financiering van bedrijven betrokken bij ontbossing incompatibel is met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs? Bent u van plan het tegengaan van dergelijke financiering mee te nemen in de verkenning van wetgeving?
Ja, onverantwoord bosbeheer is incompatibel met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. In de Kamerbrief van 13 maart 2023 heeft de Minister van Financiën aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen welke maatregelen kunnen bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. De Minister van Financiën staat hierbij open voor ideeën om de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van Parijs te vergroten. Zij streeft ernaar uw Kamer uiterlijk aan het einde van dit jaar nader te informeren over de voortgang.
In hoeverre spreekt Nederland zich in Europa en wereldwijd uit voor de krimp van de veestapel om zo ontbossing tegen te gaan? Waarom steunt u dit standpunt wel of niet? Hoe draagt u dit standpunt uit tijdens internationale bijeenkomsten, zoals de Biodiversiteitstop (Convention of Biological Diversity (CBD) CoP)?
Het kabinet zet zich in voor een mondiaal houdbaar voedselsysteem, waarin landbouw plaatsvindt binnen de draagkracht van de aarde. Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich maar kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Onderdeel van de kabinetsinzet is onder meer de transitie naar duurzamere en gezondere dieëten van mensen. Onderdeel daarvan is het advies om minder dierlijke eiwitten te eten, zoals vlees. Voor Nederland, waar het aandeel dierlijke eiwitten in de gemiddelde voedselconsumptie 60% is, streeft het kabinet naar een gemiddelde eiwitconsumptie van 50% dierlijk en 50% plantaardig in 2030. Het kabinet onderschrijft dat een mondiale verschuiving van consumptie van minder dierlijke naar meer plantaardige eiwitten belangrijk is voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw en aan het verminderen van de druk op land, water en biodiversiteit.
Het kabinet spant zich in om de noodzaak van een eiwittransitie als onderdeel van de bredere voedselsysteem transitie ook internationaal op de agenda te zetten. Dit doet het kabinet op multilaterale bijeenkomsten zoals dit jaar tijdens de Agricultural Innovation Mission for Climate (AIM) Summit, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de FAO Global Conference on Sustainable Livestock Transition.
Tijdens de onderhandelingen in Montreal in december 2022 over het Global Biodiversity Framework (GBF) heeft de EU, mede namens Nederland, gepoogd om in het raamwerk ook een doel over het significant reduceren van de ecologische voetafdruk in 2030 en het leven binnen planetaire grenzen in 2050 op te nemen3. Echter, is het niet gelukt om hier internationaal overeenstemming over te bereiken en deze doelen zijn dan ook niet opgenomen in het Global Biodiversity Framework(GBF). Ook heeft Nederland namens de EU onderhandeld over een reductie van de voetafdruk van consumptie, welke wel is opgenomen in het GBF.
De aardbevingen in Afghanistan van 7 oktober 2023 |
|
Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u zicht op de financiële noden en andere behoeften aan hulp in Afghanistan na de aardbevingen van 7 oktober 2023? Kunt u daarbij niet alleen ingaan op de behoefte aan bijvoorbeeld voedsel, water, kleding en dekens, maar ook op het gebied van zorg, onderwijs, de opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
Tussen 7 en 15 oktober jl. vonden drie zeer krachtige bevingen plaats in de Afghaanse provincie Herat, met ernstige humanitaire impact. Het precieze aantal slachtoffers is nog niet duidelijk: het Taliban-regime meldde meer dan 2.500 doden, de VN bevestigde tot op heden 1.480 dodelijke slachtoffers en 1.950 gewonden. Vrouwen en kinderen maken naar schatting 90% uit van de slachtoffers van de eerste twee aardbevingen.
In het op maandag 16 oktober jl. uitgekomen aardbevingenresponsplan stelt de VN dat USD 93,6 miljoen benodigd is om ruim 114.000 getroffenen van humanitaire hulp te voorzien. De meest urgente noden omvatten voedselhulp, cash assistance,noodopvang (voor onder meer 245 alleenstaande minderjarigen) en non-fooditems. Ook is er in de eerste hulpfase behoefte aan urgente medische zorg, mentale en psychosociale steun, schoon drinkwater en sociale bescherming. Naarmate het kouder wordt, zullen hulpverleners bovendien inzetten op winterisation-met bijvoorbeeld winterkleding, warme dekens en warmtegeneratoren.
De aardbevingenrespons vindt plaats in aanvulling op de reeds bestaande hulpverlening in Afghanistan, waar zich een van de grootste humanitaire crises ter wereld afspeelt. Voorafgaand aan de aardbevingen stelde de VN USD 3,2 miljard nodig te hebben om 21,3 miljoen Afghanen van hulp te voorzien.
Bent u van plan om namens Nederland specifiek hiervoor hulp aan te bieden, los van de ongeoormerkte bijdragen die al aan organisaties worden gegeven? Is er een mogelijkheid om zonder direct de Taliban te steunen, de Afghaanse rode halve maan te steunen?
De Dutch Relief Allianceheeft besloten om een deel van hun door Nederland beschikbaar gestelde acute crisisreserve in te zetten voor de aardbevingenrespons in Afghanistan. Het gaat hier om EUR 2 miljoen voor acute hulpverlening gedurende zes maanden. Deze inzet komt bovenop het bredere reeds lopende hulpprogramma van de Dutch Relief AllianceAfghanistan. Ook dit programma van ruim EUR 12 miljoen voor 2022–2023 is actief in provincie Herat en blijft doorgang vinden.
Partnerorganisaties hebben uiteraard ook eerder in het jaar (ongeoormerkte) middelen ontvangen waarmee wordt bijgedragen aan de leniging van noden. Zo is Nederland een donor van het IFRC Disaster Response Emergency Fund, dat CHF 750.000 beschikbaar stelde voor de Afghaanse Rode Halve Maan. Het Wereldvoedselprogramma wist daarnaast binnen acht uur na de eerste aardbeving voedselhulp beschikbaar te stellen aan de getroffenen en UNHCR verzorgde honderden tenten. Nederland is van beide organisaties een grote donor van ongeoormerkte middelen. Dat geldt ook voor het VN Central Emergency Response Fund(CERF), waarvan Nederland dit jaar de grootste donor is met een bijdrage van EUR 67 miljoen. Het CERF alloceerde tot op heden EUR 5 miljoen voor de aardbevingenrespons. Het HALO Trust ondersteunde dankzij flexibele Nederlandse steun 300 gezinnen bij het ontruimen van hun huizen en de constructie van tijdelijke opvangplekken.
Daarnaast heb ik aan het begin van het jaar een crisis-specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan beschikbaar gesteld. Het OCHA Afghanistan Humanitarian Fundontving een bijdrage van EUR 25 miljoen, waarmee het tot op heden EUR 10 miljoen beschikbaar heeft kunnen stellen voor de aardbevingenrespons. De Dutch Relief Allianceen het Nederlandse Rode Kruis ontvangen jaarlijks middelen om in specifieke (acute) crises in te zetten. Het Nederlandse Rode Kruis heeft dit jaar geen specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan gedaan. De inzet van de Dutch Relief Alliancekwam bovenstaand reeds aan bod.
De Nederlandse hulp aan de aardbevingenrespons verloopt via vertrouwde hulppartners, waaronder de VN de Internationale Federatie van de Rode Halve Maanen de Dutch Relief Alliance.Zij werken conform de humanitaire principes, zonder inmenging van de de factoautoriteiten of directe steun aan het Taliban-regime.
Met verwijzing naar het amendement van het lid Grinwis c.s. 36 435-XVII, nr. 15, zullen het Wereldvoedselprogramma en het Nederlandse Rode Kruis de additioneel vrijgemaakte EUR 15 miljoen inzetten voor wereldwijde humanitaire hulpverlening.
Bent u bereid om in EU-verband te kijken of er, ondanks de situatie in Afghanistan en het feit dat westerse landen door het Taliban-bewind heel beperkt toegang hebben tot het land, hulp kan worden geboden en zo ja, in welke vorm?
In Afghanistan vindt reeds een van de grootste humanitaire responsoperaties ter wereld plaats. Zie tevens het antwoord op vraag 2. Omdat ook Nederland hieraan bijdraagt, is het Ministerie van Buitenlandse Zaken continue in gesprek met humanitaire partners over toegang tot de hulpbehoevenden. Daaruit blijkt dat partnerorganisaties dankzij de verbeterde veiligheidssituatie nu betere humanitaire toegang hebben dan onder de vorige regering. Ook weten zij de Taliban-restricties op het inzetten van vrouwelijke hulpverleners grotendeels te omzeilen. Partners leveren alle soorten hulp, van voedselhulp en noodopvang tot urgente gezondheidszorg en noodonderwijs.
Verder draagt Nederland reeds bij aan de noodhulpverlening in Europees verband. De Europese Commissie stelde aan het begin van het jaar EUR 89 miljoen beschikbaar voor humanitaire hulp in Afghanistan. Daar kwam EUR 4,5 miljoen bij voor de aardbevingenrespons. Het European Humanitarian Response Capacityopereert sinds de val van Kaboel in 2021 een humanitaire luchtbrug. Inmiddels hebben 33 vluchten plaatsgevonden en heeft de EU meer dan 1.340 ton aan hulpgoederen geleverd.
Naast humanitaire hulp zet Nederland ook in op leniging van basisnoden via het multilaterale systeem, ten behoeve van stabiliteit en om humanitaire noden te verminderen. Ook ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld. Deze inzet blijft plaatsvinden op basis van strikte voorwaarden: 1) steun dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; 2) er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en 3) gelijke toegang dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes.
Het faciliteren van fossiele investeringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van onder andere Follow the Money, Investico en The Guardian naar het faciliteren van fossiele investeringen door banken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de bevinding dat ING en ABN Amro sinds het klimaatakkoord van Parijs mee hebben geholpen aan de uitgifte van meer dan EUR 100 miljard aan obligaties van fossiele bedrijven?
De transitie naar een duurzame economie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en vraagt een bijdrage van alle sectoren, inclusief de financiële sector. Uit het genoemde artikel blijkt dat Nederlandse banken, waaronder ING en ABN Amro, hebben bijgedragen aan de uitgifte van obligaties voor fossiele bedrijven. Gezien de cruciale rol die de financiële sector speelt in de transitie verwacht ik dat zij een hoog ambitieniveau hanteren. Daarvoor is het essentieel en waardevol dat financiële instellingen kritisch bevraagd worden over de mate waarin hun activiteiten in lijn liggen met hun klimaatambities en de bredere klimaatdoelen.
Bent u het ermee eens dat banken die helpen fossiele obligaties uit te geven, mede verantwoordelijk zijn voor de gebrekkige vergroening van obligatiemarkten?
Banken opereren binnen een marktsysteem waar vraag en aanbod centraal staan. Het toekennen van verantwoordelijkheid aan banken voor de vergroening van de obligatiemarkt is een complex vraagstuk dat zorgvuldige overweging verdient. Voor de vervolgstappen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat er op obligatiemarkten de komende tijd vraag zal blijven bestaan naar fossiele investeringen, en het dus dweilen met de kraan open is als enkel banken, pensioenfondsen en verzekeraars gedwongen worden om hun fossiele investeringen af te bouwen, maar de vergroening van de bedrijfsobligatiemarkt ongemoeid worden gelaten?
Financiële instellingen zoals banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders beheren aanzienlijke middelen en zijn daarmee een belangrijke afzetmarkt voor bedrijfsobligaties. Wanneer deze instellingen hun beleggingsbeleid in lijn brengen met de Parijs doelstellingen, bijvoorbeeld door minder te investeren in CO2-intensieve projecten, zal dit leiden tot een afname in de vraag naar dit type investeringen. Dat maakt het voor nieuwe CO2-intensieve projecten lastiger om investeerders te vinden.
Bent u het ermee eens dat het een vorm van groenwassen is dat financiële instellingen mooie sier maken met hun bijdrage aan klimaat door op hun investeringsportefeuille te wijzen, maar hun fossiele underwriting-activiteiten hier niet bij vermelden? Zo nee, waarom niet?
Transparantie en integriteit in rapportages zijn essentieel voor financiële instellingen om het vertrouwen van het publiek te behouden. Het kabinet erkent het belang van het voorkomen van groenwassen en streeft naar ambitieuze standaarden voor duurzaamheidsrapportage. De komende richtlijn voor duurzaamheidsrapportering speelt hierin een cruciale rol en ik heb mij hier in Europa hard voor gemaakt. Deze gestandaardiseerde rapportages bieden minder ruimte voor ondernemingen om hun rapportages naar eigen inzicht in te vullen. Daarbij wordt het voor gebruikers van deze informatie gemakkelijker om de duurzaamheidsprestaties van verschillende (financiële) instellingen te vergelijken.
Heeft u het in het kader van het klimaatakkoordcommitment specifiek gehad over de bijdrage van instellingen aan terugdringen van fossiele investeringen via hun underwriting-activiteiten?
Uit het onderzoek van Follow the Money blijkt dat underwriting-activiteiten geassocieerd worden met een grote CO2-voetafdruk. Met de ondertekening van het klimaatcommitment in juli 2019 committeerden banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zich om bij te dragen aan de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs en het Nederlandse Klimaatakkoord. Ik vind het daarom van belang om met de financiële sector in gesprek te gaan om beter te begrijpen welke invloed financiële instellingen kunnen uitoefenen via hun underwriting-activiteiten en hoe zij deze activiteiten meenemen in hun actieplannen. Ik zal dit in de reguliere gesprekken tussen het ministerie en de financiële sector en de gesprekken in het kader van het klimaatcommitment terug laten komen.
Bent u van plan met de ondertekenaars van het klimaatakkoordcommitment in gesprek te gaan over hun commitment aan het terugdringen van fossiele underwritingactiviteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ernaar te streven in het kader van het klimaatakkoordcommitment met de financiële sector harde afspraken te maken over het terugdringen van fossiele underwriting-activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatcommitment is als gezegd afgesproken dat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Financiële instellingen hebben zich gecommitteerd aan het in kaart brengen van de klimaatimpact van hun relevante financieringen en beleggingen en het opstellen van actieplannen voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Met het klimaatcommitment zijn geen afspraken gemaakt over met wat voor maatregelen financiële instellingen deze actieplannen dienen in te vullen, dit is aan de instellingen zelf. Wel hebben de koepelorganisaties van de financiële sector een leidraad ontwikkeld die richtlijnen geeft voor de invulling van de actieplannen. Hier leveren de betrokken ministeries input op, waarbij wij inzetten op ambitieuze invulling. Op dit moment zijn underwriting-activiteiten hier nog geen onderdeel van. Ik moedig de koepelorganisaties aan om in de herziening van de leidraad volgend jaar ook underwriting-activiteiten mee te nemen en zal dit met hen bespreken.
Bent u het ermee eens dat de Europese strategie om obligatiemarkten te vergroenen (bijvoorbeeld via het EU Green Bonds-voorstel) zich vooral richt op het reguleren van wat telt als groen, en te weinig op het terugdringen van fossiele obligaties?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering legt transparantievereisten op aan alle grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro). Deze ondernemingen moeten zowel hun duurzaamheidsrisico’s, -kansen als -impact in kaart brengen. Zo wordt het voor investeerders eenvoudiger om zowel duurzame als niet-duurzame investeringen te herkennen. De EU-standaard voor Europese Groene Obligaties is een ander instrument. De standaard is vrijwillig en kan door ondernemingen gebruikt worden om aan te tonen dat ze aan hoge duurzaamheidscriteria kunnen voldoen. Het is waar dat deze standaard bepaalde verplichtingen met zich meebrengt, maar het kan ook duurzame obligaties aantrekkelijker maken voor investeerders. Hoewel beide initiatieven waardevol zijn, is er altijd ruimte voor verdere verbetering. Een belangrijke overweging is dat de
(rapportage)lasten voor duurzame activiteiten niet uiteen gaan lopen met niet-duurzame activiteiten.
Kunt u zeggen of Nederland bereid is om er, samen met gelijkgezinde landen, bij de Commissie op aan te dringen dat zij richting hun volgende mandaat aan de slag gaan met het inzichtelijk maken en terugdringen van fossiele investeringen in bedrijfsobligatiemarkten? Welke ideeën heeft u hierover?
De Europese Commissie heeft belangrijk werk geleverd omtrent duurzame financiering. In algemene zin acht ik het van belang dat er niet enkel wordt gekeken naar de afbouw van investeringen in fossiele activiteiten, maar juist ook op het stimuleren van investeringen in duurzame alternatieven. Dit ligt niet enkel bij financiële instellingen, maar vergt ook inspanning van bedrijven en de overheid.
Is het juridisch mogelijk financiële instellingen te verbieden fossiele underwritingactiviteiten te ondernemen? Wat zijn hierbij in wetgevingstechnische zin de mogelijkheden en beperkingen?
Nederland hanteert in beginsel een terughoudend beleid als het gaat om het verbieden van specifieke diensten of activiteiten binnen de financiële sector. Wanneer we kijken naar fossiele underwritingactiviteiten, is het van belang op te merken dat het onderliggende product, oftewel fossiele brandstoffen, op zichzelf niet verboden is. Hierdoor zou het opmerkelijk zijn diensten die gerelateerd zijn aan de financiering van dit product te verbieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de met grote meerderheid aangenomen motie Van der Lee (32 013, nr. 259) waarin het kabinet opgeroepen wordt de Kamer in de zomer van 2023 te informeren over de verkenning naar wetgeving voor de verduurzaming van de financiële sector? Klopt het dat aan deze motie geen uitvoering is gegeven? Zo nee, waarom niet?
Een versnelling van de klimaattransitie is nodig, wereldwijd, in Europa en in Nederland. Ik vind het belangrijk dat de financiële sector bijdraagt aan deze transitie, omdat zij hierin een cruciale rol speelt. Samen met de Minister voor Klimaat en Energie heb ik dan ook aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen of, en, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie.1 Hierbij kijk ik ook naar alternatieven voor wetgeving. Deze verkenning raakt vele aspecten, waaronder het vestigingsklimaat, regelgeving die in de Europese Unie in ontwikkeling is2 en de toegang van het MKB tot financiering. Daarom zijn de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier ook bij betrokken. Ik voer hierover gesprekken met de sector, maatschappelijke organisaties en toezichthouders en ben hierover in nauw overleg met de betrokken departementen. Dit vergt – mede gelet op het voorgaande en de benodigde zorgvuldigheid – meer tijd.
Is de in de voorgaande vraag genoemde verkenning al af? Zo ja, waarom is deze nog niet gedeeld? Zo nee, waarom niet, als eerst het plan was deze afgelopen zomer al af te hebben?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Bent u van plan de Kamer op korte termijn alsnog te informeren over de voortgang?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 12 en 13 heb aangegeven verken ik momenteel samen met de Minister voor Klimaat en Energie of en zo ja, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. Hierbij kijk ik ook naar alternatieven voor wetgeving. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren over de voortgang.
Het onderzoek Oxfam 'From Development to Detterence' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Don Ceder (CU), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het Oxfam onderzoek «From development to deterrence? Migration spending under the EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)»?1
Ja, het onderzoek is bij het kabinet bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een aanzienlijk deel van de OS-projecten prioriteit lijken te geven aan de binnenlandse migratieproblemen van de EU, in plaats van aan de ontwikkelingsdoelstellingen waar de fondsen voor bedoeld zijn?
Official Development Aid (ODA) fondsen dienen bij te dragen aan ontwikkelingsdoelstellingen zoals vastgesteld door de OESO. Hier heeft de Europese Commissie zich aan gecommitteerd en de Commissie dient er voor te zorgen dat de vanuit NDICI gefinancierde migratieprogramma’s die bij de OESO als ODA worden gerapporteerd voldoen aan deze richtlijnen.
Vanuit de OESO wordt jaarlijks een kwaliteitscheck gedaan voordat de activiteiten gepubliceerd worden op de website van de OESO. Indien er twijfels zijn over bepaalde activiteiten, gaat de OESO hierover het gesprek aan met de Commissie en kan de Commissie gevraagd worden om deze activiteiten uit de rapportage te verwijderen. In december 2023 wordt de OESO publicatie van de ODA-activiteiten van de CIE uit 2022 verwacht. We wachten deze en toekomstige rapportages af en zullen op basis hiervan met de Commissie het gesprek aangaan.
Het Kabinet verwelkomt het concept «Casebook on activities in the field of migration» dat de OESO recent heeft opgesteld en dat poogt meer duidelijkheid te verschaffen over of migratieprojecten wel of niet aan de ODA-richtlijnen voldoen. Het Kabinet heeft hier recent feedback op geleverd op basis van onze ervaringen met migratieprojecten en zien uit naar een finale versie als gezamenlijk richtsnoer.
Migratieprogramma’s kunnen bijdragen aan de brede samenwerking tussen de EU en een partnerland. De ODA-richtlijnen erkennen dat ontwikkelingssamenwerking deel uit kan maken van een bredere beleidsdialoog met het begunstigde land, ook op het gebied van migratie. In veel gevallen zien we dat ontwikkelings- en migratiedoelstellingen elkaar kunnen versterken. Een voorbeeld is samenwerking met herkomst en -transitlanden op het tegengaan van mensenhandel ten behoeve van de bescherming van migranten. Veilige, ordelijke en reguliere migratie is immers in ieders belang. NDICI programma’s spelen daar een belangrijke rol in.
Onderschrijft u de criteria van de OESO voor het beoordelen van migratie activiteiten die worden gefinancierd vanuit ODA-budget? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze criteria al voorafgaand aan de goedkeuring van projecten worden getoetst (in plaats van achteraf)?
Ja, het kabinet onderschrijft de OESO criteria. Het is van belang om aan de voorkant de verschillende doeleinden helder te formuleren, ook ten behoeve van effectieve besteding en een transparante en gelijkwaardige dialoog met partnerlanden. De Commissie geeft aan voorafgaand een indicatieve toets uit te voeren om in te schatten of aan de ODA-criteria wordt voldaan. Nederland zal de Commissie oproepen de uitkomsten van deze toets inzichtelijk te maken in de fora waar over deze programmering wordt besloten.
Onderschrijft u dat de interceptie van migranten nooit zou moeten kunnen worden gefinancierd vanuit OS-budget? Hoe beoordeelt u in dit licht de financiering van de Libische en Tunesische kustwacht vanuit het Europese OS-budget?
Het kabinet onderschrijft de richtlijnen zoals opgesteld door de OESO. Volgens de OESO moet het hoofddoel in het geval van de maritieme activiteit worden bekeken om te bepalen of reddingen op zee in aanmerking kunnen komen voor ODA. Als het hoofddoel het beschermen van grenzen is, mogen uitgaven voor reddingen op zee niet worden meegerekend als officiële ontwikkelingshulp. Als het hoofddoel het identificeren van mogelijke behoeften voor het redden van vluchtelingen op zee is, kunnen de extra kosten voor deze operaties worden gerekend als officiële ontwikkelingshulp. De financiering van de Libische en Tunesische kustwacht zal dan ook vanuit dat oogpunt door de Europese Commissie en OESO moeten worden beoordeeld.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling om vooraf gaand aan projectgoedkeuring een analyse te maken van de risico’s op het gebied van effectiviteit en mensenrechten. Deze analyse kan dan vervolgens gebruikt worden om een kader te ontwikkelen voor mitigerende maatregelen en opschorting in gevallen van aanhoudende mensenrechtenschendingen. Het kabinet zal hier bij de Europese Commissie op aandringen.
Wat is uw beoordeling van de conclusie van de onderzoekers dat de Europese Commissie onvoldoende transparant rapporteert over de besteding van het budget voor migratie onder het EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)? Bent u bereid de Europese Commissie in het kader van de mid-term review van het financieringsinstrument op te roepen hier transparanter, tijdiger en publiekelijk over te rapporteren en projecten in Libië en Tunesië te toetsen op mensenrechtenschendingen?
Het Kabinet acht transparantie en democratische waarborgen van groot belang. Het Kabinet zal in de EU pleiten voor verbetering van de informatievoorziening over migratieprojecten onder NDICI. Nederland zal in Brussel aandacht blijven vragen voor de OESO richtlijnen voor migratie gerelateerde activiteiten en de ODA criteria. In het kader van de mid-term evaluatie van NDICI heeft Nederland de Commissie gevraagd om inzicht in berekening van migratie gerelateerde uitgaven en inzage in de markers die worden gebruikt om uitgaven aan de migratiedoelstelling van NDICI toe te rekenen. Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen.
Zijn er projecten beschreven in het rapport waar Nederland direct en/of middels Team Europe initiatieven bij betrokken is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze projecten en aangeven wat zij beogen?
Nederland is niet direct betrokken bij de genoemde projecten en is enkel indirect betrokken als lidstaat van de EU.
Kunt u van de projecten uit vraag zes aangeven wat de financiële bijdrage van Nederland is aan deze projecten en waaruit worden zij gefinancierd?
Zoals beschreven bij vraag 6 is Nederland niet direct bilateraal betrokken bij de financiering van deze projecten. Nederland draagt hier wel aan bij via de Nederlandse afdrachten aan de EU, waaruit het NDICI wordt gefinancierd. Momenteel draagt Nederland circa 5,9% bij aan de EU begroting.
Bent u bereid om het onwenselijke misbruik van de officieel erkende financiering ontwikkelingssamenwerking (ODA) aan te kaarten in de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober?
Van misbruik is voor zover wij op dit moment weten geen sprake. De Europese Commissie heeft zich als OESO-DAC lid gecommitteerd aan de ODA-criteria. Een conclusie over of specifieke migratieprogrammering uiteindelijk als ODA zal en kan worden aangemerkt berust op het oordeel van de Commissie met een kwaliteitscheck van de OESO. In december wordt verwacht dat de OESO kwaliteitscheck over 2022 is afgerond en de ODA-activiteiten op de website zullen worden gepubliceerd. We wachten die en toekomstige rapportages af.
Fossiele subsidies |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Mahir Alkaya (SP), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten»1, gepubliceerd door SOMO, OCI en Milieudefensie op 4 september 2023?
Ja.
Bent u het eens met het bedrag van 37,5 miljard euro per jaar aan gemiste staatsinkomsten dat in het rapport naar voren is gekomen2? Zo ja, kunt u ruwweg per regeling toelichten hoeveel het is?
Het kabinet heeft inmiddels in bijlage 25 van de Miljoenennota 2024 een geactualiseerd overzicht opgenomen van regelingen aan zowel de uitgaven- als lastenkant die mogelijk relatieve voordelen opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen. In dit overzicht bedraagt de som van alle mogelijke relatieve voordelen in de respectievelijke regelingen 39,7 tot 46,4 mld. euro per jaar. Dit overzicht bevat een uitsplitsing en toelichting per regeling. Ik verwijs u naar dit overzicht op blz. 376 t/m 405 van de bijlagen bij de Miljoenennota 2024.
Zijn er regelingen die de overheid aanbiedt en zich kwalificeren als fossiele subsidie (volgens de definitie en methodologie gehanteerd door dit rapport en het kabinet), maar die niet in dit rapport zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs hiervoor naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde bijlage van de Miljoenennota. In deze bijlage is in de tekstbox op blz. 388 t/m 389 een toelichting gegeven op verschillen tussen het overzicht in de Miljoenennota en de inventarisatie die is gemaakt in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten.
Wat betekent dit voor de het EMU-saldo?
Het EMU-saldo is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en decentrale overheden. Uitgaven aan subsidies en dervingen van inkomsten in belastingen tellen mee in het EMU-saldo, met uitzondering van een aantal uitgaven dat op de begroting staat. In de memorie van toelichting op de Miljoenennota 2024 is toegelicht welke uitgaven dit betreft (Kamerstuk 2023–2024 36 410, nr. 2, blz. 51 en 52).
Regelingen die in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten als fossiele subsidie worden genoemd en niet meetellen in het EMU saldo zijn:
Kunt u per regeling de brondata en berekeningen delen waaruit de bedragen volgen voor de fossiele subsidies genoemd in tabel Tabel 10.2.1 van bijlage 10 van de belastingplan 20233, namelijk: verlaagd tarief glastuinbouw, teruggaaf kerkgebouwen en non-profit, vrijstellingen voor energie-intensieve processen, inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik, degressieve tariefstructuur elektriciteit en degressieve tariefstructuur gas?
In bijlage 25 van de Miljoenennota zijn geactualiseerde ramingen opgenomen voor de regelingen die in de vraagstelling zijn genoemd. Het kabinet vindt transparantie rondom de omvang van de fossiele regelingen en de berekeningswijze van groot belang. Op dit moment wordt daarom gewerkt aan een nadere toelichting, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe ramingen van de budgettaire omvang van de fossiele regelingen zijn opgebouwd. Het kabinet heeft deze toelichting op 20 oktober jl. met uw Kamer gedeeld4.
Het rapport benoemt dat sommige regelingen Europees vastgelegd zijn, kunt u per regeling aangeven of dit het geval is, en welke nationale maatregelen een land kan treffen om de gevolgen van deze in stand houden van de regeling te compenseren?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is op blz. 389 t/m 405 aangegeven welke regelingen vastliggen in internationale afspraken. Per betreffende regeling is in dit overzicht een toelichting gegeven op welke internationale afspraken dit zijn. Ik verwijs u naar dit overzicht en de uitgevoerde impactanalyses voor nadere inzichten in deze afspraken en wat dit betekent voor de afbouw van fossiele voordelen. In annex 3 van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Klimaat van 23 maart 2023 is een overzicht gegeven van mogelijke beleidsmaatregelen in het energie- en klimaatbeleid. In dit overzicht worden maatregelen beschreven die verenigbaar zijn met beperkingen die internationale regels opleggen.
Kunt u aangeven of in het plan om fossiele subsidies af te bouwen ook nationale maatregelen staan indien een regeling vastligt in Europese wetgeving? Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2024 voorgesteld een aantal maatregelen te nemen waarmee mogelijke relatieve voordelen voor het gebruik van fossiele energie voor bepaalde gebruikersgroepen worden weggenomen. Het betreft maatregelen die reeds eerder zijn aangekondigd in het Coalitieakkoord en/of de brief Kabinetsaanpak Klimaatbeleidvan 26 april 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Europese regels hebben hierbij geen belemmering gevormd. Het kabinet heeft, gezien zijn demissionaire status, besloten geen aanvullende maatregelen voor te stellen.
Bent u het eens met de Wereldbank4 die schrijft dat overheden miljarden spenderen aan fossiele subsidies die klimaatverandering erger maken, terwijl het geld dat vrijkomt met het afschaffen juist het probleem kan oplossen? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet ziet net als de Wereldbank dat overheden wereldwijd nog vele miljarden euro’s expliciete en impliciete steun geven aan fossiele energie. Dit kan de mondiale transitie naar een klimaatneutrale economie tegenwerken. Afschaffen van deze steun kan financiële middelen vrijspelen. Met deze middelen kan extra ondersteuning gegeven worden aan de transitie.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat unilateraal afbouwen van sommige voordelen de concurrentiepositie van de huidige internationaal concurrerende bedrijven kan schaden. Er is een kans dat als gevolg hiervan bedrijven die in Nederland zijn gevestigd hun productie (deels) stilleggen of deze verplaatsen naar het buitenland. Hiermee is het klimaat in beginsel niet gebaat.
Het gaat bij fossiele subsidies in Nederland voornamelijk om belastingkortingen in de vorm van vrijstellingen en verlaagde tarieven. Bij afschaffing van deze regelingen – waar in het Belastingplan 2024 al een aantal voorstellen voor is gedaan – zal de budgettaire opbrengst vanwege het gedragseffect en – vooral bij unilaterale maatregelen – mogelijk vertrek van bedrijven, in de praktijk veel lager uitvallen. Mogelijk is deze bij bepaalde maatregelen zelfs nihil. Bovendien is de exacte budgettaire omvang van de fossiele regelingen sterk afhankelijk van welke benchmark voor het tarief wordt gebruikt. Wordt bijvoorbeeld een belastingvrijstelling afgezet tegen het reguliere belastingtarief of tegen het tarief ter hoogte van de externe kosten?
Hier staat wel tegenover dat door het beprijzen van de externe effecten, de vervuiler betaalt en het prijsverschil met duurzame producten kleiner wordt, wat zorgt voor eerlijke concurrentie tussen duurzamere en vervuilende producten. Duurzame bedrijven krijgen hierdoor meer kans om hun activiteiten te ontplooien in Nederland en zo een nieuwe en duurzame industrie op te bouwen.
Hoe gaat u (ruwweg) de vrijgekomen inkomsten inboeken wanneer u stopt met fossiele subsidies (graag per regeling een ruwe inschatting5?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is het budgettair belang van de fossiele regelingen berekend. Dit betekent dat in de berekening van de budgettaire omvang nog geen rekening is gehouden met het gedragseffect. In werkelijkheid zal de opbrengst bij afschaffing van de fossiele subsidies daarom naar verwachting lager uitvallen. Zo zal de verduurzamingsprikkel worden vergroot en is er (bij afschaffing op korte termijn) een risico dat bedrijven besluiten te vertrekken uit Nederland. Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 voorgesteld om een aantal fiscale fossiele regelingen af te bouwen. De opbrengst gaat zoals gebruikelijk bij belastingmaatregelen naar de algemene middelen. Wel heeft dit kabinet naast fiscale maatregelen ook maatregelen genomen waarmee via overheidsuitgaven de transitie worden ondersteund. Het Klimaatfonds is hiervan een belangrijk voorbeeld.
Kunt u aangeven of er in het plan waar het kabinet mee komt om fossiele subsidies af te bouwen, ook ingegaan wordt in hoe de extra inkomsten eerlijk worden geïnvesteerd om te zorgen dat verduurzaming versneld wordt, de gevolgen voor kwetsbare groepen in de samenleving beperkt kunnen worden, en er meer geld gaat naar klimaatfinanciering voor arme landen?
Het kabinet zal, gezien zijn demissionaire status, geen verdere voorstellen doen voor afbouw van fossiele voordelen. Wel zal, als onderdeel van het traject Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024 dat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter met vertegenwoordigers van een aantal departementen wordt uitgevoerd, de komende tijd het onderwerp terugkomen. Op deze wijze zal ook invulling gegeven worden aan de Motie Kröger cs. om scenario’s uit te werken voor afbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 1297). Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank6 die schrijft dat fossiele subsidies een perverse prijsverstoring zijn, en daarmee de prikkel om af te stappen van fossiele brandstoffen tegenzit? Kunt u daarbij aangeven in welke sectoren duurzame bedrijven (die wel deze overstap hebben gemaakt naar een groene alternatief) nu door deze subsidies een prijsverschil ervaren die er niet zou zijn geweest zonder deze subsidies?
Ik ben het daarmee eens. Fiscale voordelen die het gebruik van fossiele brandstoffen ondersteunen, kunnen leiden tot prijsverstoring, waarmee de overstap naar duurzame brandstoffen kan worden tegengewerkt. Bedrijven die een overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen hebben gemaakt, kunnen door het bestaan van fossiele subsidies een relatief nadeel ervaren ten opzichte van bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken. Om te bepalen in hoeverre bepaalde regelingen die als fossiele subsidies worden gezien, daadwerkelijk het afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen tegenwerken, dient naar de gehele set van bestaande verduurzamingsinstrumenten gekeken te worden. Zo gelden er bijvoorbeeld verplichtingen voor energiebesparing, investeringssubsidies voor investeringen in CO2-arme en hernieuwbare energie, afspraken tussen overheden en bedrijven of bedrijfssectoren over het terugdringen van energiegebruik of broeikasgasuitstoot. Ook hebben bijvoorbeeld grootverbruikers van aardgas, die in de energiebelasting voor hun gebruik per eenheid aardgas gemiddeld minder betalen dan kleingebruikers, vaak te maken met emissiekosten in het EU-ETS. Van de totale set aan instrumenten dient voldoende stimulans en / of dwang uit te gaan om gebruikers van fossiele brandstoffen te bewegen tot efficiëntie en de overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame alternatieven. Bij fiscale voordelen voor fossiele grondstoffen, welke ook onderdeel zijn van de fossiele subsidies, moet ook naar de totale set aan bestaande verduurzamingsinstrumenten worden gekeken voor afbouw. Daar is de situatie echter anders, omdat er vaak nog geen duurzame alternatieve grondstoffen beschikbaar zijn. Een afbouwpad moet derhalve realistisch zijn en de concurrentiepositie in ogenschouw nemen. Het kabinet is in dat kader van mening dat parallel werk moet worden gemaakt van de ontwikkeling van de alternatieven voor fossiel (grondstoffen)gebruik, door actieve ondersteuning van de ontwikkeling van een innovatieve koolstofketen, in lijn met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). Het in isolement kijken naar relatieve voordelen in specifieke regelingen geeft een onvolledig beeld. In bijlage 25 van de Miljoenennota is op dit breder perspectief van beprijzing een nadere toelichting gegeven (op blz. 378–389). Ook de recente studie van PBL en CPB onder de titel Afschaffing fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer besteedt uitgebreid aandacht aan de mate waarin ten behoeve van het klimaatbeleid adequate beprijzing dient plaats te vinden met een integrale blik op de beprijzing van fossiel energiegebruik. In de Klimaat en Energieverkenning wordt jaarlijks in kaart gebracht in hoeverre het totale instrumentarium bijdraagt aan het behalen van de energie- en klimaatdoelen. Dit wordt per sector uitgesplitst.
Kunt u per sector reflecteren op wat er gebeurt met de (internationale) concurrentiepositie als bedrijven in deze sector, mede door het in standhouden van deze fossiele subsidies, het (financieel) niet voor elkaar krijgen om af te stappen van fossiele brandstoffen?
Aangezien de (internationale) concurrentiepositie van bedrijven en sectoren afhankelijk is van een complex samenspel van vele variabelen waaronder bijvoorbeeld het beleid ten aanzien van fossiele subsidies in andere landen, is het niet mogelijk om nu zicht te geven op hoe de (internationale) concurrentiepositie van sectoren zich zal ontwikkelen in de toekomst. Wel heeft het kabinet voor de regelingen die in bijlage 25 van de Miljoenennota zijn aangemerkt als regelingen die mogelijk een voordeel opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen, analyses laten uitvoeren naar de impact van het afschaffen van deze regelingen. Ik verwijs u naar deze impactanalyses die met de Miljoenennota en het Belastingplan 2024 met uw Kamer zijn gedeeld, voor een beeld van de invloed van de het afschaffen of laten voortbestaan van deze regelingen op de concurrentiepositie van sectoren. Daarbij merk ik op dat veel bedrijven die fossiele voordelen ontvangen tevens onder het Europese CO2-handelssysteem, het ETS, vallen. Hiermee worden CO2-emissies beprijsd, ook in combinatie met de nationale CO2-heffing. De ETS-prijs zal naar verwachting in de komende jaren verder stijgen onder invloed van een voortschrijdend lager aanbod van emissierechten.
Kunt u uitleggen hoe doorgaan in het huidige tempo met fossiele subsidies de lange termijn stabiliteit van de begroting niet in gevaar brengt, gegeven de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Lange termijn stabiliteit van de begroting wordt gediend als de gehele economie zich transformeert in de richting van de nationale, Europese en mondiale doelen en afspraken over klimaat en biodiversiteit. Voordelen voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen in overheidsinstrumenten kunnen deze beweging tegenwerken. Als dat gebeurt, kan er een steeds grotere ruimte ontstaan tussen de feitelijke en gewenste structuur van de economie. Dit kan in de toekomst forse ingrepen noodzakelijk maken om bij te sturen, hetgeen de stabiliteit van de begroting kan schaden. Het is daarom zaak om zo snel als mogelijk (waarbij ook het handelingsperspectief en risico op weglek moet worden gewogen) na te streven dat het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissie en andere vervuiling een prijs krijgen die de klimaat- en milieuschade die het veroorzaakt omvat, of dat via normering het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissies en andere vervuiling worden teruggebracht. Met referte aan het antwoord op vraag 11, merk ik hierbij op dat het EU-ETS en de nationale CO2-heffing zorgen voor beprijzing van CO2-uitstoot, waardoor het gebruik van fossiele brandstoffen zal dalen en daarmee ook de omvang van de fossiele subsidies.
Op welke manier voldoet het verstrekken van fossiele subsidies nog aan artikel 3.1 van de comptabiliteitswet, gegeven het feit dat de bredewelvaartafwegingen tegenwoordig ook mee dienen te worden genomen.
Artikel 3.1 van de comptabiliteitswet is van toepassing op nieuwe beleidsvoorstellen. Bij vrijwel alle fossiele regelingen in bijlage 25 van de Miljoenennota gaat het om regelingen die vaak al jarenlang bestaan.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Financiële tekorten bij de NVWA |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute financiële tekorten bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo ja, sinds wanneer?
Ja, uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een (beheersbaar) financieel negatief resultaat.
Is hierover overleg geweest met het ministerie?
Ja.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan?
De oorzaken zijn met name hogere kosten ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden.
Klopt het dat er een vacaturestop is afgekondigd en de beloofde groei stil komt te vallen? Wat zijn hier de gevolgen van voor de uitvoering van de taken van de NVWA?
Er is geen sprake van een vacaturestop, wel vindt de openstelling van nieuwe vacatures tot ultimo 2023 beperkt plaats. Daarbij wordt steeds de afweging gemaakt of invulling op korte termijn vanuit continuïteitsperspectief noodzakelijk is. De NVWA ligt op koers met de beoogde groei die bij aanvang van 2023 was voorzien in het NVWA jaarplan voor 2023 en daarmee ligt ook het inhoudelijk realiseren van het NVWA jaarplan 2023 op koers.
Klopt het dat de externe inhuur en dan met name die van dierenartsen wordt verminderd? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de uitvoering van de taken van de NVWA? Wat zijn de gevolgen voor het dierenwelzijn en het beloofde verscherpte toezicht op de slachthuizen?
Nee, de inhuur op dierenartsen wordt niet verminderd. Wel worden de kosten op inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering beperkt. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. NVWA zet onverminderd in op het werven en behouden van dierenartsen die werken in de uitvoering. Dat kan via reguliere vacatures, maar ook via externe inhuur. De NVWA blijft het benodigde toezicht op de naleving rond dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid houden. Indien nodig worden bedrijven onder verscherpt toezicht gesteld, zo ook de slachthuizen.
Kunt u de Kamer laten weten welke afdelingen/taken minder mensen/middelen krijgen dan wat het plan was? Is dit proportioneel ten opzichte van de vastgestelde taken en prioriteiten?
In afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS, heeft de NVWA een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, beperken van inhuur op functies in de bedrijfsvoering, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, kantoorinrichting en inventaris. Bij deze afwegingen staat het uitvoeren van de doelen in het jaarplan 2023 en de beoogde versterking van de NVWA in 2023 voorop.
Welke manieren heeft de NVWA om meer eigen middelen te genereren, dan wel kosten effectiever door te berekenen?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Hoe verhouden de kosten voor mensen en faciliteiten van de NVWA zich tot die van andere (inspectie)diensten?
Uw Kamer heeft in mei 2020 het rapport van KPMG «Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA» ontvangen (Kamerstuk 33 835, nr. 160). KPMG stelt hierin op basis van een benchmark met zeven met de NVWA vergelijkbare toezichthoudende organisaties in Nederland vast dat de NVWA binnen de bandbreedte van bedrijfsvoeringskosten beweegt en vergelijkbaar efficiënt is.
Is bezuinigen op de omvang van de organisatie de enige manier om substantieel kosten te besparen?
De omvang van de NVWA blijft op het niveau dat nodig is om de afspraken uit het jaarplan 2023 uit te voeren. De maatregelen en bezuinigingen, waaronder die om tijdelijk de instroom te vertragen gaan niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. Zie voor de aard van de diverse compenserende en mitigerende maatregelen het antwoord op vraag 6.
Is volgens u, gezien de eerdere problemen met een angstcultuur, ziekteverzuim en het weglopen van ervaren krachten, een kleine bezuiniging, zoals op het personeelsfeestje of andere posten die motivatie en cohesie versterken, wel een goed idee?
Ik realiseer me goed dat de genomen maatregelen binnen de NVWA gevoelig kunnen liggen. Daarom kijkt de NVWA – in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS – zorgvuldig naar de (on)mogelijkheid van mitigerende maatregelen en de organisatorische en financiële effecten daarvan. Juist vanwege het belang dat de NVWA haar positie als onafhankelijk toezicht houder kan versterken en haar publieke taken nu en in de toekomst goed kan uitvoeren moet er, met stijgende kosten en tegenvallende baten, worden gestuurd op een acceptabel financieel resultaat. Activiteiten die de samenwerking, de motivatie en cohesie versterken gaan zoveel mogelijk door. Het reserveren van externe locaties wordt daarbij zoveel mogelijk vermeden.
Gaat u ingrijpen bij de NVWA of wacht u af wat het boekjaar gaat brengen en dan pas reageren?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA zijn aan de slag om ieder vanuit de eigen rol de financiële situatie op weg naar eind 2023 te verbeteren. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Het artikel ‘Vrees voor stijging gasprijs: ’Nederland onderschat risico’s’’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor stijging gasprijs: «Nederland onderschat risico’s»»?1
Ja.
Wat vindt u van de zrogen die worden geuit in het artikel? Onderschat u inderdaad de risico’s van mogelijke prijsstijgingen? Waarom wel of niet?
De energiemarkt heeft zich lange tijd in een onzekere periode bevonden door de oorlog in Oekraïne. Inmiddels zien we dat markt ten op zichtte van een jaar geleden een stuk rustiger is geworden. Het grootste gedeelte van de huishoudens heeft een tarief onder het prijsplafond en er is een ruim aanbod van vaste contracten door de komst van de nieuwe opzegregels, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Daarnaast hebben de gasopslagen begin september een vulgraad van 95,3%, wat de risico’s beperkt voor wat betreft de leveringszekerheid voor de komende winter. Tegelijkertijd blijft het moeilijk om de risico’s van prijsstijgingen ver vooruit te kunnen inschatten. Het kabinet blijft daarom uiteraard de ontwikkelingen in de gaten houden.
Gezien het feit dat u eerder heeft aangegeven dat bij bepaalde, hoge prijzen de markt blijkbaar niet meer in staat is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen op een redelijke manier en dat u heeft toegezegd om preciezer uit te werken en de Kamer te informeren wanneer u wil ingrijpen in de markt middels de Crisis- en herstelwet: kunt u aangeven bij welke prijs u wilt ingrijpen? Hoeveel meer huishoudens dreigen dan in energiearmoede te komen?
Op dit moment zijn de prijzen significant lager dan vorig jaar. Bovendien is er in tegenstelling tot vorig jaar sprake van een ruim aanbod aan vaste contracten op de markt, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Ik zie daarom op dit moment geen reden om in te grijpen in de markt, maar ik houd uiteraard de situatie in de gaten. Hier worden onder andere de cijfers van het CBS en de energiearmoede monitor van TNO voor gebruikt. De eerstvolgende monitor van TNO zal in het eerste kwartaal van 2024 uitkomen. Uw Kamer zal vanzelfsprekend hierover geïnformeerd worden.
Is er inmiddels een alternatief voor het prijsplafond, waarvan u eerder aankondigde deze in mei te kunnen presenteren, voor het geval er weer een flinke stijging komt van de energieprijzen, en kan deze met de Kamer worden gedeeld?
Het kabinet heeft de Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoetgekomen kunnen worden. De afgelopen maanden heeft een integrale weging plaatsgevonden van deze maatregelen en andere koopkracht maatregelen als onderdeel van de augustusbesluitvorming. De begroting voor 2024 zal uw Kamer op Prinsjesdag ontvangen.
Als het alternatief de nieuwe energiebelasting is met de extra eerste schrijf, kunt u dan voorrekenen wat dit voorstel betekent voor een huishouden in een slecht geïsoleerd huis, ofwel met een hoger dan gemiddeld gasgebruik?
Op Prinsjesdag maakt het kabinet bekend welke koopkrachtmaatregelen het neemt in 2024. Hier kan ik niet op vooruitlopen.
Welke mogelijkheden ziet u om minder afhankelijk te worden van de dag- en spotmarkt, en welke voor- en nadelen kleven aan elk van deze mogelijkheden?
Consumenten ondervinden minder gevolgen van eventuele schommelingen op de korte termijn markt indien zij een vast contract (met vaste prijs) kunnen afsluiten waarbij de leveranciers dan op hun beurt de inkoop voor deze (langere) contractperiode ook adequaat afdekken via langere termijn inkoopcontracten op de groothandelsmarkt. Randvoorwaarde is uiteraard dat er voldoende aanbod van gas beschikbaar is. Er zijn diverse maatregelen de voorbije periode getroffen om de fysieke levering van voldoende aardgas aan de Europese markt te borgen en de gasopslagen zijn voor de komende winter opnieuw tijdig gevuld. Het ministerie laat onderzoeken in hoeverre de Nederlandse markt bediend wordt met langetermijncontracten, of het wenselijk is dat dit aandeel wordt vergroot en wat de mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen. Zo kan een zorgvuldige weging worden gemaakt of ingrijpen gewenst en effectief is.
Er zijn daarnaast diverse maatregelen getroffen om een breder aanbod aan contracten voor consumenten mogelijk te maken. In juni van dit jaar zijn de nieuwe regels ingegaan omtrent de opzegvergoedingen voor vaste contracten. Met deze nieuwe regels zullen de opzegvergoedingen beter aansluiten bij het reële verlies van de energieleveranciers in geval van een vroegtijdige overstap van de consument. Energieleveranciers lopen hierdoor niet het risico met duur ingekochte energie te blijven zitten. Dit helpt energieleveranciers om de benodigde energie voor een langere termijn in te kopen op de lange termijnmarkt.
Op dit moment is er ruim aanbod van vaste contracten. Ik ben blij dat het voor consumenten weer mogelijk is om een vast contract te kunnen afsluiten. Ik vind het belangrijk dat iedere consument een afweging kan maken over het soort contract dat bij zijn situatie past. Consumenten kunnen kiezen voor prijszekerheid door het afsluiten van een vast contract of juist kiezen voor een variabel contract en daarmee de keuze maken om mee te gaan met de prijzen van de markt die hoger of lager kunnen worden.
Er zijn overigens ook afnemers die in positieve zin gebruik maken van de korte termijn markt. Er is een groeiende groep consumenten die een dynamisch energiecontract afsluit. De energieprijzen zijn dan direct gekoppeld aan de prijzen op de spotmarkt. De prijzen voor elektriciteit veranderen dan per uur, voor gas per dag. In zogenaamde goedkope uren kan het dan voordeling zijn om meer stroom te gebruiken, in de duurdere uren is het dan juist voordelig om minder stroom te gebruiken.
Het artikel ‘Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is de overweging geweest van u om de expression of principles (principeovereenkomst) met Yara niet eerst met de Kamer te delen voor ondertekening, zeker nu u demissionair Minister bent?
In een Expression of Principles (EoP) worden de ambities en scope van het maatwerktraject beschreven. Een EoP is juridisch niet bindend. Er worden in een EoP geen juridisch afdwingbare verplichtingen van de Staat jegens Yara aangegaan en ook niet andersom. In een EoP wordt beschreven welke stappen het bedrijf wil zetten om sneller en ambitieuzer te verduurzamen in Nederland. Ook wordt met een EoP geen nieuw beleid opgesteld: het relevante staande beleid wordt gecommuniceerd. In lijn met deze redenering is de EoP met Yara, net als bij andere EoP’s die zijn gesloten voordat het kabinet demissionair werd, niet eerst met uw Kamer gedeeld. De EoP is een eerste, noodzakelijke maar niet juridisch bindende stap richting de uiteindelijke bindende maatwerkafspraken.
Is er ruimte voor de Kamer om de expressions of principles eventueel bij te stellen? Zo nee, welke rechten kan Yara hieraan ontlenen?
De maatwerkaanpak volgt een gefaseerde aanpak die duidelijkheid en transparantie biedt. Er wordt gewerkt van een EoP naar een Joint Letters of Intent (JLoI) naar uiteindelijk bindende maatwerkafspraken. Al deze (tussen)producten worden openbaar gemaakt.
In de EoP staan, zoals reeds in vraag 2 aangegeven, ambities omschreven voor de noodzakelijke verduurzamingsslag van het bedrijf. Een EoP is juridisch niet bindend, wat betekent dat er geen juridisch afdwingbare verplichtingen jegens de Staat worden aangegaan en andersom. Yara en de Staat kunnen dus ook geen rechten aan de EoP ontlenen. Wel biedt de EoP duidelijkheid over de verduurzamingsplannen van Yara. In de volgende fase wordt de EoP uitgewerkt in de JLoI, wat concreter en gedetailleerder inzicht geeft in de beoogde stappen in verband met de verduurzamingsopgave van het bedrijf. Gezien deze gefaseerde aanpak met duidelijke en transparante tussenstappen en gezien de niet bindende status van de EoP is er geen ruimte om de inhoud van de EoP bij te stellen.
Op welke termijn verwacht u – mits de maatwerkafspraken niet controversieel worden verklaard – de expression of principles om te zetten in een joint letter of intent (intentieverklaring), en bent u van plan om deze voor ondertekening voor te leggen aan de Kamer?
Met het oog op de timing van de investeringen, de algehele projectplanning voor de plannen en de internationale concurrentiepositie is het van belang dat de JloI van Yara voor het einde van 2023 getekend wordt.
De concept JLoI wordt, zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 27 februari jl., voorgelegd aan de externe adviescommissie maatwerkafspraken verduurzaming industrie. De adviescommissie adviseert onder andere over de haalbaarheid, kosteneffectiviteit en het ambitieniveau.2 Met de externe adviescommissie is onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken geborgd. De JloI zal na ondertekening met het advies van de adviescommissie met de Kamer worden gedeeld.
Uit het persbericht over de intentieverklaring blijkt dat Yara de reductie wil bereiken met een combinatie van Carbon Capture and Storage (CCS), groene waterstof en nieuwe technologie2, in een ander persbericht staat dat de CCS wordt uitgevoerd in samenwerking met Northern Lights en dat er per 2025 800.000 ton CO2 zal worden opgeslagen3 – is dit de volledige CCS-component? En hoe groot is de relatieve bijdrage van de andere twee onderdelen?
Yara gebruikt een groot deel van de hoog zuivere CO2 die wordt afgevangen in het maken van ammoniak voor de productie van ureum en voor levering aan derde partijen, zoals de glastuinbouw en de voedingsindustrie. Met de huidige productie van Yara is dit zo’n 2.200.000 ton aan hoog zuivere CO2. Hiervan wordt 800.000 ton CO2 niet gebruikt, maar uitgestoten in de atmosfeer. Daarnaast heeft Yara de intentie om minder CO2 uit te stoten door onder andere te investeren in energie efficiëntere installaties, elektrificatie en het gebruik van hernieuwbare waterstof. Deze intenties zouden kunnen leiden tot een extra reductie van 700.000 ton CO2, waardoor Yara een totaal van 1.500.000 ton CO2 zou kunnen reduceren in 2030.
CCS is een tijdelijke oplossing, welke plannen zijn er om CCS weer af te bouwen? Wat is het tijdpad?
CCS van fossiele CO2-emissies is een noodzakelijke transitietechnologie. Aangezien er op de korte termijn onvoldoende betaalbare hernieuwbare waterstof beschikbaar is, kan Yara met de huidige ammoniakproductie niet in een keer volledig overstappen naar hernieuwbare waterstof. Deze overstap naar hernieuwbare waterstof en het ombouwen van de ammoniakfabriek in lijn daarmee, zal ook pas kunnen aanvangen bij voldoende zekerheid over voldoende beschikbare en betaalbare hernieuwbare waterstof. Daarom wordt er met CCS gestreefd naar maximale CO2-reductie. Door steeds meer hernieuwbare waterstof te gebruiken voor de productie van kunstmest zou Yara voor 2050 CO2-neutraal zonder CCS kunnen worden. Het precieze tijdspad van de afbouw van CCS is mede afhankelijk van de beschikbaarheid en prijs van groene waterstof.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt voor de levering van groene stroom voor het maken van de groene waterstof? Met welke partijen en per wanneer?
Het bedrijf beoogt voor de levering van waterstof aangesloten te worden op de hydrogen-backbone die gevoed zal worden door een breed scala aan waterstofleveranciers, inclusief import. De planning en de uitvoering daarvan wordt vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Bovendien kan Yara een rol vervullen als systeem speler met flexibiliteit voor groene waterstofinname en indirect het elektriciteitsnet balanceren.
Welke concrete plannen liggen er voor de nieuwe technologie die moet leiden tot «energiebesparing te realiseren, lachgas te reduceren en machines te elektrificeren»?
Op dit moment is de EoP ondertekend en zijn er op alle genoemde onderwerpen op hoofdlijnen ambities uitgesproken. In de volgende fase zullen de projecten concreter en gedetailleerder worden uitgewerkt.
Welke verplichtingen zou de overheid aangaan ten aanzien van Yara als de expression of principles wordt omgezet in een joint letter of intent?
Zoals reeds in vraag 2 en 3 aangegeven, staan in een EoP onder andere de ambities en de scope van het maatwerktraject beschreven. Als de EoP van Yara wordt uitgewerkt in een JLoI, dan kunnen bij ondertekening van de JLoI onder meer inspanningsverplichtingen worden aangegaan door zowel de Staat jegens het bedrijf en andersom, bijvoorbeeld inspanningen ten behoeve van de realisatie van de beoogde verduurzamingsplannen.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van de noodzaak van deze toezeggingen en van eventuele financiële of in-kind bijdragen vanuit de overheid, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Een eventuele financiële of in-kind inspanning van de Staat wordt uitgebreid en nauwkeurig geanalyseerd. Indien noodzakelijk geacht, worden in dit verband ook financiële, juridische en/of technische due diligence onderzoeken door externe partijen uitgevoerd. Daarnaast adviseert de externe adviescommissie over de concept JLoI. De adviescommissie adviseert nadrukkelijk ook over de doelmatigheid van de afspraken. Het advies van de adviescommissie wordt meegenomen en de bij ondertekening van de definitieve JLoI openbaar gemaakt en naar uw Kamer gestuurd.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van hoe Yara past in de economie van de toekomst in bijvoorbeeld 2040 of daarna, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Over de visie van de industrie van de toekomst heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, onder andere in de Kamerbrief van 24 maart jl.5 Hierin heb ik het belang van een duurzame, toekomstbestendige industrie in Nederland toegelicht: deze is namelijk cruciaal voor het verdienvermogen en het vestigingsklimaat van Nederland. De industrie is belangrijk voor de Nederlandse economie en zorgt voor export, innovatie, productiviteit en hoogwaardige banen. Daarnaast hebben we de industrie nu en in de toekomst nodig: de producten van de industrie hebben we nog steeds nodig om ons dagelijks leven te ondersteunen, te vergemakkelijken en te verrijken. In deze brief heb ik ook toegelicht dat de kunstmestsector onderdeel is van de chemische industrie. Het is een kleine, efficiënte, zeer exportgerichte industrie die meerdere opties voor verduurzaming heeft.
Daarnaast heeft de analyse van Guidehouse6 het inzicht gegeven dat er voor de vier grootste industriële sectoren in Nederland (waaronder kunstmest) mogelijkheden zijn om te verduurzamen. Dit betekent dat we met de klimaattransitie niet op voorhand moeten kiezen voor bepaalde bedrijfstakken en/of clusters. Uiteraard kunnen individuele bedrijven alsnog besluiten dat zij niet in Nederland blijven of hun productie hier matigen.
De analyse van Guidehouse is de basis geweest voor de Routekaart verduurzaming industrie 1.0 die op 14 juli jl. is gepubliceerd.7 Deze Routekaart geeft inzicht in de belangrijkste mijlpalen in de komende jaren (zoals investeringsbeslissingen van zowel publieke als private partijen), die cruciaal zijn voor de verduurzaming.
Bent u voornemens tussen nu en de verkiezingen nog andere expression of principles of joint letters of intent te ondertekenen? Bent u bereid toe te zeggen dat u deze voor ondertekening aan de Kamer zal voorleggen, waarbij de fracties van GroenLinks en PvdA bereid zijn daarover snel te debatteren gezien de urgentie van het klimaatbeleid?
Voortgang houden in de uitvoering van de maatwerkaanpak is essentieel voor de klimaatdoelstellingen en voor het structurele behoud van een verduurzaamde basisindustrie in Nederland. Voor de verduurzamingsopgave van Nederland vind ik het van belang om EoP's op te stellen om zo concreter inzicht te krijgen in de plannen en ambities voor verduurzaming bij de grootste industriële uitstoters. Vervolgens kunnen deze EoP's omgezet worden in een JLoI met onder meer concrete inspanningsverplichtingen. Op 14 september jl. heb ik een EoP met Zeeland Refinery getekend8 en ik hoop de komende tijd nog een aantal andere ambitieuze EoP’s te tekenen en enkele JLoI’s af te ronden. Ik blijf uw Kamer meenemen door de verschillende tussenproducten (EoP’s en JLoI’s) openbaar te maken. Daarnaast is er een externe adviescommissie, die mede op verzoek van uw Kamer is ingesteld, waarmee onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken is geborgd. Het advies van de adviescommissie zal ook openbaar gemaakt worden, zodra de JLoI getekend is.
De rol van ijzerpoeder in het energiesysteem van de toekomst |
|
Henri Bontenbal (CDA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «IJzerpoeder succesvol toegepast om woningen te verwarmen»1 Bent u bekend met ijzerpoeder en de bijbehorende iron power technology, zoals ontwikkeld aan de TU Eindhoven?
Ja.
Hoe beoordeelt u de potentie van ijzerpoeder en iron power technology in het energiesysteem van de toekomst? Kan ijzerpoeder een significante rol spelen in het decarboniseren van ons energiesysteem? Zo ja, krijgt deze iron power technology dan ook een plek in het Nationaal Plan Energiesysteem? Welke toepassingen zijn denkbaar voor deze technologie in ons energiesysteem?
IJzerpoeder is een mogelijk veelbelovende techniek waarvoor in Nederland ook de benodigde kennisbasis aanwezig is om dit verder door te ontwikkelen.
Flexibiliteit in het energiesysteem is essentieel vanwege de toenemende afhankelijkheid van zon- en windenergie. In de verschillende ketens van het Nationaal Plan Energiesysteem is het realiseren van een hoge graad van systeemintegratie één van de ontwikkelpaden. Hiervoor moeten verschillende technologieën voor conversie en opslag ontwikkeld, gedemonstreerd en opgeschaald worden. IJzerpoeder kan in potentie deel uitmaken van deze technologieën, bijvoorbeeld voor toepassingen als energie-import en seizoensopslag. Hiervoor moet de technologie nog wel verder ontwikkeld en gedemonstreerd worden. De eerste stappen zijn hierin al gezet met verschillende projecten en pilots in o.a. de omgeving Helmond.
Met ijzerpoeder kan de energie uit waterstof worden opgeslagen in vaste vorm. Dit betekent dat de technologie in principe zal moeten gaan concurreren met andere waterstofdragers, zoals ammoniak, methanol, vloeibare organische waterstofdragers (LOCH) en zouten. Hierin moet ijzerpoeder zich nog in bewijzen. Hierbij heeft ijzerpoeder het voordeel dat opslag en transport relatief makkelijk en veilig is, waardoor bepaalde toepassingen aantrekkelijker worden. Een nadeel daarbij is het relatief zware gewicht van ijzerpoeder. Daarnaast is het restproduct roestpoeder groter in gewicht en volume dan het ijzerpoeder waarmee de verbrandingsreactie begint. Het importeren van goedkope duurzame energie uit zonnige landen met enorme overschotten via ijzerpoeder lijkt daarmee minder voor de hand liggend. Waterstof of ammoniak als alternatief hebben geen retourvrachten nodig en water en stikstof zijn overal beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de maturiteit van deze technologie? Deelt u de constatering dat «de meest cruciale beginselen» van deze technologie «succesvol en reproduceerbaar bewezen [zijn] in een industriële omgeving»?
Met de proef uit het artikel zoals vermeld in vraag 1 is bewezen dat deze technologie in principe kan worden toegepast. Hiermee deel ik de constatering dat de beginselen van deze technologie in principe reproduceerbaar bewezen zijn in een industriële omgeving. De stap naar opschaling en grootschalige toepassing van ijzerpoeder zijn bij een aantal toepassingen ook op beperkte schaal bewezen, maar nog niet op grote schaal en reproduceerbaar. Daarnaast zijn er nog andere uitdagingen, zoals het afvangen en reduceren van (een groter deel van) het restproduct roest naar ijzerpoeder met behulp van groene waterstof (of blauwe waterstof) en het verhogen van de efficiëntie van het totale proces. De beschikbaarheid van groene waterstof zal de komende jaren nog een schaars goed zijn.
Welke rol kan ijzerpoeder spelen in het vraagstuk van seizoensopslag van energie? Ziet u naast waterstofopslag een rol voor ijzerpoeder in seizoensopslag?
Ik zie voor ijzerpoeder een mogelijke rol als waterstofdrager met als toepassing seizoensopslag. IJzerpoeder is veilig (het kan tijdens bulkopslag geen vlam vatten) en daarmee ook erg stabiel en kan dus relatief gemakkelijk opgeslagen en vervoerd worden. Zoals gezegd is het restproduct roest nog wel een punt waarvoor een oplossing nodig is.
Welke rol zou ijzerpoeder kunnen spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves voor energiedragers om daarmee de kwetsbaarheid van ons energiesysteem te verkleinen?
Ook in de toekomst zullen we te maken hebben met periodes waar er zowel geen wind als zon is en het dus niet mogelijk zal zijn om met deze bronnen energie op te wekken. Er zijn reserves nodig voor het toekomstige energiesysteem om deze gaten dan op te kunnen vangen. Hiervoor zijn verschillende invullingen mogelijk en er zal een verscheidenheid aan technologieën nodig zijn om verantwoord reserves aan te leggen, ook om daarmee verder bij te dragen aan een meer energie-onafhankelijk Nederland. Gelet op de stabiliteit van ijzerpoeder als opslagvorm, kan ijzerpoeder mogelijk een rol spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves gezamenlijk met andere oplossingen om verschillende omstandigheden zoveel als mogelijk op te kunnen vangen.
Klopt het dat de iron power technology voor aanzienlijke lagere NOx-uitstoot zorgt dan bijvoorbeeld waterstof?
Dit is afhankelijk van de toepassing waarin ijzerpoeder gebruikt wordt. Als ijzerpoeder weer omgezet wordt naar waterstof vindt er geen verbranding plaats en zal er in dit proces geen NOx-uitstoot plaatsvinden. Uiteraard was er ook geen NOx-uitstoot geweest als dit waterstof was gebleven. Wanneer ijzerpoeder direct verbrand wordt, is de NOx-uitstoot afhankelijk van de condities van de verbranding, met name de verbrandingstemperatuur. In de regel is NOx-uitstoot hoger naarmate de verbrandingstemperatuur hoger is. De NOx-uitstoot van ijzerpoeder is dus afhankelijk van het proces waarin het toegepast wordt. Of de NOx-uitstoot dan daadwerkelijk lager is, is ook afhankelijk van de alternatieve optie. Het kan zeker het geval zijn dat waterstofverbranding in bepaalde toepassingen leidt tot hogere NOx-uitstoot. Echter, er geldt ook dat als directe elektrificatie (geen verbranding) de alternatieve optie is voor een warmtevraag, de NOx-uitstoot van ijzerpoeder hoger is.
Kan deze iron power technology een rol spelen in het leveren van voldoende schone elektriciteit en warmte op plekken waar binnen afzienbare tijd geen waterstofbackbone aanwezig is en ook het elektriciteitsnet niet tijdig verzwaard kan worden, zoals bij tal van bedrijven in het zogenaamde «zesde cluster»?
Het is, zoals met elke energie-technologie, van belang dat ijzerpoeder wordt toegepast in de best mogelijke vorm op de plek waar de technologie het beste tot haar recht komt. Daarbij is het streven om het energiesysteem zo efficiënt mogelijk te maken. Het minimaliseren van omzetting naar andere vormen van energiedragers is hierbij belangrijk. Elke stap/omzetting naar ander vormen van energie/energiedragers leidt immers tot energieverlies (en dus kosten). In dat opzicht is elektrificatie het meest efficiënt, dan volgt directe toepassing van waterstof en daarna vanuit opslag in waterstofderivaten en vaste-vorm opslag zoals ijzerpoeder. Voor het leveren van schone warmte wordt ijzerpoeder systeemtechnisch dus een nuttige optie in situaties waar directe elektrificatie en directe waterstoftoepassing niet mogelijk is.
Voor het leveren van schone elektriciteit zie ik geen of een zeer beperkte rol voor ijzerpoeder. De energieverliezen om de potentiële energie in ijzerpoeder weer om te zetten in elektriciteit zullen waarschijnlijk te groot zijn om op kosten nog te kunnen concurreren met andere opties die schone elektriciteit kunnen leveren.
Daarnaast is het van belang voor het gehele energiesysteem, om verschillende technologieën voor een bepaalde toepassing beschikbaar te hebben om zo de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ons energiesysteem zo klein mogelijk te maken.
Op welke wijze kan deze iron power technology het beste worden gestimuleerd? Zijn stimuleringsregelingen zoals de SDE++, de MIA/EIA of andere stimuleringsinstrumenten geschikt (te maken)?
Technieken zoals ijzerpoeder kunnen binnen meerdere instrumenten aan bod komen afhankelijk van de mate waarin de techniek zich al bewezen heeft en de mate waarin er sprake is van een voorspelbare business case. Er is bijvoorbeeld al binnen de MOOI-regeling een subsidie verstrekt in december 2022 van € 3,4 mln. aan een innovatieproject rondom Iron Fuel Technology. In dit project gaat een consortia aan de slag om een pilotinstallatie op circa 1MW schaal te ontwikkelen en te testen. Daarnaast is het in de DEI+ waterstof en groene chemie voor Groenvermogen NL (komt voort uit het project van het Nationaal Groeifonds) mogelijk om pilot- en demoprojecten in te dienen die raken aan opslag en conversie van waterstof. Hier valt ijzerpoeder in principe ook onder. Een kanttekening hierbij is dat volgens de Europese staatsteunkaders, steun aan demoprojecten moet leiden tot directie CO2-reductie, waardoor er dus gebruik gemaakt zal moeten worden van weinig beschikbare groene waterstof bij deze ijzerpoeder projecten.
Daarnaast wordt er ook binnen de opschalingsprogrammering van het Klimaatfonds gekeken naar innovatieve opslagtechnieken. Er wordt onder andere gekeken naar de relevantie van ijzerpoeder in het eindbeeld en welke ondersteuning hier dan nog passend bij is.
In de marktconsultatie voor de openstelling van de SDE++ in 2024, die in de eerste helft van 2023 door PBL is uitgevoerd, is ijzerpoeder ook meegenomen. PBL gaat op basis van de aangereikte informatie bezien of ijzerpoeder past binnen de uitgangspunten voor de SDE++. Hierbij is de voorspelbaarheid van de business case nog wel een uitdaging. Het is onzeker of PBL hiervoor ook al in 2024 een advies zal uitbrengen gegeven de complexiteit van deze techniek.