Het bericht ‘Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman (SP), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Waarom stopt u met het financieren van het Onderwijsmuseum?
Vanwege de taakstelling heb ik scherpe keuzes moeten maken in wat wel en niet meer kan. Ik focus mij daarbij op de kerntaak binnen het funderend onderwijs: de zorg voor goed onderwijs en de aanpak van het lerarentekort. Daar zet ik mijn mensen en middelen op in. Dat betekent dat de werkzaamheden en subsidie aan het Nationaal Onderwijsmuseum wordt gestopt.
Waarom stond dit niet expliciet in de OCW-begroting of in de losse tabel voor de subsidietaakstelling?
De subsidie staat op de OCW-begroting opgenomen onder het instrument «overige subsidies». Een verdere uitsplitsing daarvan is te zien in het subsidieoverzicht in bijlage 4. Dit besluit is genomen vanuit de APK-taakstelling en was dus geen onderdeel van de overzichten voor de subsidietaakstelling.
Welke alternatieven voor financiering van het Onderwijsmuseum heeft u verkend?
Het Onderwijsmuseum verkeert al langere tijd in financieel zwaar weer en genereert relatief weinig eigen inkomsten. Dit betekent dat ook het voortzetten van de huidige subsidie niet houdbaar zou zijn. In een eerdere fase is daarom de subsidie geanalyseerd om te kijken wat nodig zou zijn om het museum financieel stabiel te krijgen. Daarnaast is onderzocht wat de mogelijkheden zouden zijn om de kennisfunctie van het museum te versterken en er, in samenhang met NRO, een kenniscentrum van te maken.
Voor alle alternatieven geldt echter dat het subsidiebedrag flink verhoogd zou moeten worden. Daar zie ik geen ruimte voor.
Door tijdig aan het museum te laten weten dat de subsidie stopt, hebben we geprobeerd de ruimte voor het museum om alternatieve financieringen te vinden of om de mogelijkheid om de collectie op een zorgvuldige wijze ergens anders onder te brengen zo groot mogelijk te houden. De verantwoordelijkheid voor de invulling hiervan ligt bij het museum zelf.
Deelt u dat dit een onherstelbaar verlies is voor het Nederlandse onderwijserfgoed en dat hiermee niet alleen een uniek museum verdwijnt maar ook een kenniscentrum voor leraren en leerlingen?
Het Nationaal Onderwijsmuseum beheert een collectie over de geschiedenis van het onderwijs. Dat is ook de reden dat we zo vroeg mogelijk aangekondigd hebben dat de subsidie aan het museum op den duur gaat stoppen.
Deze collectie is geen eigendom van het Rijk, maar van de museale stichting. In de komende tijd beziet het museum wat voor mogelijkheden er zijn om de collectie voor de toekomst te behouden. Zij hebben zich daarbij in ieder geval te houden aan de Leidraad Afstoting Museale Objecten.
Waarom stopt de gemeente Dordrecht met de financiering en per wanneer?
Dit is aan de gemeente Dordrecht, dat kunnen wij als OCW niet beantwoorden.
Gaat u in gesprek met de gemeente Dordrecht om te voorkomen dat de financiering wordt stopgezet?
De gemeente maakt zelfstandig keuzes binnen de huidige financiële situatie. Wij gaan als OCW niet over de keuzes die de gemeente maakt.
Gaat u in gesprek met het Onderwijsmuseum om de afbouw van het museum te staken totdat de OCW-begroting voor 2026 is aangenomen?
Ik heb het Onderwijsmuseum zo vroeg mogelijk geïnformeerd om de kans te bieden op zoek te gaan naar alternatieve financiering of, als zij hier geen mogelijkheden voor zien, een zorgvuldige afbouw te realiseren. Hoe het museum daar invulling aan geeft is uiteindelijk aan het museum zelf.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen?
Gezien de reeds onderzochte alternatieven en de bijbehorende verhoging van inzet en subsidie, zoals in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 toegelicht, zie ik geen redenen en geen mogelijkheden om dit besluit te heroverwegen.
Het screenen van wetenschappers en masterstudenten door hoger onderwijsinstellingen omwille van de nationale veiligheid en wie dit moet bekostigen |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Screeningswet gaat universiteiten tientallen miljoenen kosten»?1
Ja.
Klopt het dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid als voornaamste doel heeft het verminderen van risico's voor de nationale veiligheid?
Ja, dit klopt. De aanpak kennisveiligheid maakt onderdeel uit van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden en de brede aanpak tegen statelijke dreigingen.2 3 Doel van het wetsvoorstel is het voorkomen van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via onderzoekers, studenten en technisch ondersteunend personeel, die toegang krijgen tot sensitieve technologie aan Nederlandse kennisinstellingen. De screening is het sluitstuk van het kennisveiligheidsbeleid en onderdeel van een breder pakket aan beleidsmaatregelen op nationaal niveau waarmee risico’s voor de nationale veiligheid worden verminderd en de weerbaarheid van kennisinstellingen en Nederland wordt vergroot.
Erkent u dat kennisveiligheid inderdaad een gezamenlijk nationaal belang dient en dat dit weerspiegeld moet worden in de wijze waarop de verantwoordelijkheden en de financiering hiervan maatschappelijk worden geregeld?
Ja, met de ontwikkeling van het kennisveiligheidsbeleid wordt een bijdrage geleverd aan de nationale veiligheid. Het kabinet zet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. Deze verdeling wordt binnen de Rijksoverheid gehanteerd en tussen de Rijksoverheid en de kennissector. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Dit is een voorbeeld waarbij binnen de Rijksoverheid financiële invulling gegeven wordt aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
In de aanpak kennisveiligheid slaan de Rijksoverheid en de kennissector de handen ineen om de nationale veiligheid adequaat te beschermen. In de ontwikkeling van het beleid is deze gedeelde verantwoordelijkheid ook zichtbaar. De verschillende beleidsinstrumenten zijn interdepartementaal ontwikkeld. Denk hierbij aan de Leidraad Kennisveiligheid die samen met de verschillende overheidspartijen en kennissector is opgesteld en op dit moment wordt geactualiseerd. Het Loket Kennisveiligheid is een Rijksbreed loket. Verschillende departementen en diensten dragen bij aan het leveren van relevante input voor het Loket, hier is capaciteit voor vrijgemaakt vanuit o.a. OCW en EZ. In 2023 is vanuit het Loket de learning community gelanceerd. Via de learning community informeert het Loket de kennisinstellingen actief over bijvoorbeeld buitenlandse regelgeving die ertoe kan leiden dat gedeeld intellectueel eigendom wordt toegeëigend door een staat, en op welke punten de kennisinstellingen daarbij kunnen letten. Om ervoor te zorgen dat het beleid goed aansluit bij de praktijk van kennisinstellingen, betrek ik kennisinstellingen nauw bij de beleidsontwikkeling. Dat doe ik onder andere door middel van dialoogsessies die sinds 2022 worden gehouden met bestuurders van kennisinstellingen.
Erkent u dat kennisveiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die niet uitsluitend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belegd mag worden?
Ja. Er is sprake van een kabinetsbrede verantwoordelijkheid vanwege het belang van het beschermen van nationale veiligheid die bovendien samen met de instellingen moet worden ingevuld. Voor de aanpak kennisveiligheid wordt daarom samengewerkt binnen de overheid, met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie, en met hogescholen, universiteiten en andere kennisinstellingen, zoals TO2. Instellingen en overheid werken via het loket Kennisveiligheid aan een gezamenlijke kennispositie over de mogelijke kennisveiligheidsrisico’s die kunnen voortkomen uit internationale samenwerking.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid nergens in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, noch in enige andere wet, als wettelijke taak van hoger onderwijsinstellingen is vastgelegd?
Dat klopt. De kennissector heeft zich, ondanks het ontbreken van een wettelijke taak, desondanks al jaren geleden gecommitteerd aan de aanpak kennisveiligheid. De voortrekkersrol wordt herkend in het buitenland. Het gezamenlijke belang is het beschermen van de kennissector. Door te voorkomen dat onze hoogwaardige kennis en technologie weglekt dragen we bij aan onze nationale veiligheid.
Bent u het ermee eens dat het bewaken van de nationale veiligheid een wezensvreemde taak is voor een hoger onderwijsinstelling?
Het is niet een kerntaak, maar kan gezien de maatschappelijke en economische waarde van kennis niet los ervan gezien worden. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid bij kennisveiligheid. Kennisinstellingen hebben de sleutel tot succes van Nederlands onderzoek en wetenschap door hun kennis over technologieën, openheid en internationale samenwerking. Tegelijkertijd weten we dat internationale actoren de hier ontwikkelde kennis en technologieën voor hun eigen doelen willen inzetten.4 5 Daarom werken de Rijksoverheid en kennisinstellingen nauw samen, om de nationale veiligheid, weerbaarheid6, en de wetenschappelijke integriteit, academische vrijheid en ontwikkeling van technologie te beschermen.
Erkent u dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid hoger onderwijsinstellingen primair een verplichting oplegt in het belang van de nationale veiligheid, en niet in het eigenbelang van de instellingen?
Nee, nationale veiligheid is ook in het belang van de instellingen. Het wetsvoorstel dient twee belangen waartussen het balanceert: een open en veilige wetenschap, én de nationale veiligheid. Om de Nederlandse toppositie in de wetenschap te behouden, is het van groot belang dat het internationaal uitwisselen van informatie veilig gebeurt en mogelijk blijft. Daarom is de kennissector hier al jaren proactief mee bezig en zet dit kabinet in op de ontwikkeling van de screening kennisveiligheid. Hierbij is en blijft het motto «open waar mogelijk en beschermen waar nodig» voorop staan.
Bovendien is er een inhoudelijke bijdrage die hogeronderwijsinstellingen kunnen leveren. Defensie zet nadrukkelijk in op het verbreden van het kennislandschap, zie ook vraag 17. Daarmee worden hogeronderwijsinstellingen in staat gesteld om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke weerbaarheid.
Erkent u dat het feit dat de screening ook in het directe belang van de instellingen zelf kan zijn hier niets aan verandert, en dat deze onverschilligheid relevant is voor de vraag bij wie de financiële lasten van deze nationale opgave moeten worden gelegd?
Om de nationale veiligheid adequaat te beschermen hanteert het kabinet een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak. Er ligt een maatschappelijke opgave om weerbaarder te worden. Hieraan dragen naast de Rijksoverheid, ook andere publieke alsmede private partners, maatschappelijke organisaties en burgers bij. Ook voor de kennissector geldt dat er een brede aanpak gehanteerd wordt. Kennisinstellingen hebben reeds een verantwoordelijkheid om te zorgen voor fysieke en digitale beschermingsmaatregelen. Ik erken dat de invoering van de screeningsplicht voor instellingen een intensivering kan betekenen. Deze investering zorgt ervoor dat de randvoorwaarden om veiliger te kunnen werken op orde zijn.
Welk ministerie is volgens u eindverantwoordelijk voor het bewaken van kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid, en bent u het ermee eens dat er minstens een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat tussen de betrokken ministeries?
Als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap coördineer ik het kennisveiligheidsbeleid. Ik ben het ermee eens dat er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat. Zoals eerder aangegeven is de aanpak kennisveiligheid gebaseerd op interdepartementale samenwerking, en is dit niet alleen belegd bij mijn ministerie. Ik werk samen met onder andere Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Defensie. Samen met de instellingen en de andere betrokken Ministers werk ik aan een gebalanceerde aanpak. Naast de belangen van de nationale veiligheid, benadruk ik daarbij het belang van een vrije open kennissector.
Acht u het doelmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor doeleinden op het gebied van nationale veiligheid?
Voor het borgen van doelmatige en doeltreffende besteding van middelen, is risicomanagement van groot belang. Risico’s, en bij uitstek veiligheidsrisico’s, kunnen namelijk een negatief effect hebben op het doel dat wordt beoogd. Daarom is het mitigeren van risico’s een doelmatige besteding.
Acht u het rechtmatig om publieke middelen, die bestemd zijn voor het bekostigen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in te zetten voor nationale veiligheidsdoeleinden?
Ja, hogescholen en universiteiten dragen verantwoordelijkheid voor het op orde hebben van beveiliging en het mitigeren van deze risico’s. Zoals aangegeven in vraag 3 wordt de financiering zowel binnen de Rijksoverheid als tussen de Rijksoverheid en de kennissector verdeeld. De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (het verzorgen van onderwijs en onderzoek)7, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals infrastructuur en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Het is voor een hogeschool of universiteit daarom niet onrechtmatig om uitgaven te doen die het doel hebben om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Voor iedere wet geldt overigens dat er voldoende juridische grondslag moet zijn om de bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen in te zetten voor de activiteiten zoals omschreven in die wet. Vanzelfsprekend zal daar ook bij het wetsvoorstel screening kennisveiligheid voor worden gezorgd.
Klopt het dat het bewaken van de nationale veiligheid de verantwoordelijkheid is van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie, en dat de financiële middelen die zij tot hun beschikking hebben, onder andere voor dit doel aan hen worden verstrekt?
Zoals toegelicht in het regeerprogramma zet het kabinet met een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak in op de bescherming van de nationale veiligheid. Het klopt dat de verantwoordelijkheid primair bij de Minister van Justitie en Veiligheid ligt. Zoals aangegeven hebben hogescholen en universiteiten ook in de bescherming van de nationale veiligheidsbelangen een rol, in het bijzonder waar het gaat om het mitigeren van kennisveiligheidsrisico’s. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is terug te zien in de verdeling van de financiële lasten voor de beleidsontwikkeling omtrent kennisveiligheid. De uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid worden bijvoorbeeld gedeeltelijk betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Deze middelen zijn al overgeboekt naar OCW. Op deze manier wordt bijvoorbeeld invulling gegeven aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Zo ja, bent u het ermee eens dat als hoger onderwijsinstellingen financiële middelen nodig hebben om een maatschappelijke opdracht in het kader van de nationale veiligheid uit te voeren, het in de rede ligt dat deze middelen ook door deze ministeries aan hen worden verstrekt?
De bekostiging die hogeronderwijsinstellingen ontvangen is bedoeld voor alle taken die zij moeten uitvoeren. Dit omvat zowel de hoofdtaken uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, als het verzorgen van randvoorwaarden zoals huisvesting en het naleven van andere wet- en regelgeving en het toepassen van risicomanagement om een veilige leer- en werkomgeving te bieden voor onderwijs en onderzoek. Dit is niet anders dan dat hogeronderwijsinstellingen brandveiligheidseisen, de Arbowet, of de Algemene verordening gegevensbescherming moeten naleven zonder dat hier een specifieke bijdrage voor gegeven wordt.
Kent u, naast Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, nog andere landen die een dergelijke screeningsplicht hanteren?
Ja, er zijn ook andere landen bezig met screening. In Australië en Japan wordt bijvoorbeeld een vergelijkbaar screeningsinstrument ingezet. Ook zijn er landen, waaronder Canada en de Verenigde Staten, waar screening plaatsvindt op de financieringsstromen van onderzoek en de achtergrond van onderzoekers.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het wetsvoorstel screening kennisveiligheid in de eerste plaats een nationale politieke keuze is, die om een forse legitimering vraagt als de rekening hiervoor enkel bij kennisinstellingen komt te liggen?
De rekening hiervoor ligt niet enkel bij kennisinstellingen, zie ook vraag 3 en 11. Individuele landen nemen beleidsmaatregelen passend bij hun nationale context. Nederland zet in op een internationaal gelijk speelveld. Dit betekent dat ik mij in internationaal verband blijf inzetten voor de ontwikkeling van kennisveiligheidsbeleid, waaronder maatregelen gericht op risico’s omtrent het toelaten van individuen tot sensitieve technologie. In alle gevallen vraagt wetgeving om een forse legitimering, ongeacht waar de rekening ligt. Deze legitimering geldt uiteraard ook voor dit wetsvoorstel.
Deelt u de opvatting dat naast hoger onderwijsinstellingen ook andere organisaties, zoals ASML, een net zo grote verantwoordelijkheid hebben voor kennisveiligheid in het kader van de nationale veiligheid en weerbaarheid? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit ook bij deze organisaties geborgd wordt?
Zeker. Kennisontwikkeling beperkt zich niet tot universiteiten en hogescholen. Het bedrijfsleven speelt ook een belangrijke rol in de ketens van kennisontwikkeling en innovatie. Ongewenste kennis- en technologieoverdracht doet zich daar net zo goed voor. Daarom werk ik ook nauw samen met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid in de aanpak economische veiligheid. Economische veiligheid richt zich onder meer op ongewenste kennis- en technologieoverdracht bij het bedrijfsleven. Onderdeel van deze aanpak is het ondersteunen van het bedrijfsleven om adequaat om te gaan met economische veiligheidsrisico’s, een belangrijk instrument in dit kader is het Ondernemersloket Economische Veiligheid. Uw Kamer zal voor de zomer een brief over de voortgang van de kabinetsbrede aanpak op gebied van economische veiligheid ontvangen.
Bent u het eens dat kennisveiligheid een noodzakelijke voorwaarde is voor verdere samenwerking tussen defensie en het hoger onderwijs? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf in het realiseren van deze samenwerking, gezien de urgente en grote defensieopgave waarvoor ons land staat?
Ja. Kennisveiligheid is een voorwaarde in de samenwerking tussen publieke kennisinstellingen en Defensie. In de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie 2025–2029 (D-SII) van Defensie wordt hier expliciet aandacht aan besteed.8 Ik herken de urgentie en de omvang van de defensieopgave, en vind het belangrijk dat ook kennisinstellingen daar aan bij kunnen dragen. Defensie sluit aan bij de Nationale Aanpak Kennisveiligheid om ongewenste kennis- en technologieoverdracht te voorkomen en draagt actief bij aan de kennisontwikkeling op dit punt. Uitwisseling van informatie op het thema kennisveiligheid vindt plaats binnen reguliere overleggen tussen Defensie en OCW, daarnaast vindt uitwisseling van kennis en expertise op werkniveau plaats en wordt overleg tussen koepelverenigingen, instellingen en organisaties zoals NWO door beide departementen veelal gezamenlijk aangelopen.
In de D-SII en de Strategische Actieagenda Industrie, Innovatie en Kennis (STRAIIK-D)9 wordt beschreven hoe Defensie blijft bouwen aan haar kennisbasis. Defensie stelt 35 miljoen beschikbaar tussen 2025–2029 om onderzoek te programmeren via NWO. Ook draagt Defensie nu al bij aan interdepartementale calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda, waaronder de call die betrekking heeft op kennisveiligheid. In aanvulling op de initiatieven die Defensie zelf neemt ten aanzien van kennisveiligheid en de samenwerking met kennisinstellingen ben ik met het kennisveld in gesprek om de aansluiting tussen beide werelden zo goed mogelijk te maken.
Bent u bereid om gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor kennisveiligheid en om de financiële lasten hiervoor evenwichtiger en op een meer principiële wijze te verdelen?
Ja. Bij deze gezamenlijke verantwoordelijkheid past een gezamenlijke financiering. Zo zijn de uitvoeringskosten van de wet screening kennisveiligheid voor een deel betaald met middelen die eerder zijn toebedeeld onder de noemer Justitie en Veiligheid. Die zijn al overgeboekt naar OCW. Het dossier kennisveiligheid blijft ook in de toekomst een gezamenlijke inspanning vragen van de betrokken departementen.
Zijn er Europese financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld onder de European Economic Security Strategy of het onderzoeksprogramma Horizon Europe, die universiteiten kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van screeningsverplichtingen op het gebied van kennisveiligheid, zodat onderwijs- en onderzoeksbudgetten niet extra belast hoeven te worden?
Er zijn momenteel geen Europese financieringsmogelijkheden beschikbaar voor het uitvoeren van de screeningsverplichtingen. De Economische Veiligheidsstrategie van de EU kondigde een aantal beleidsvoorstellen aan die bijdragen aan de economische weerbaarheid en veiligheid van de EU, waaronder de Raadsaanbeveling ter verbetering van de onderzoeksveiligheid die 23 mei 2024 is aangenomen door de Raad. Er zijn geen fondsen gekoppeld aan de strategie of de Raadsaanbeveling. Horizon Europe financiert onderzoeks- en innovatieprojecten. Er zijn in de regeling voorwaarden opgenomen om de kennisveiligheid te borgen, maar het programma biedt geen ruimte voor de financiering van kennisveiligheidsmaatregelen, waaronder nationale screeningsverplichtingen.
Het artikel ‘VU laat pro-Palestina demonstratie toe tijdens belangrijk tentamen: ‘Neem koptelefoon mee’' |
|
Patrick van der Hoeff (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VU laat pro-Palestina demonstratie toe tijdens belangrijk tentamen: «Neem koptelefoon mee»»?1
Ja
Hoe duidt u de beslissing van de VU om overlast toe te staan ten koste van een belangrijk toetsingsmoment?
Vooraf wil ik aangeven dat het geen besluit van de Vrije Universiteit (VU) was om overlast toe te staan, maar dat zij hiermee geconfronteerd zijn als gevolg van een demonstratie. Ik heb navraag gedaan bij de VU over het verloop van de gebeurtenissen. De VU heeft via social media kennisgenomen van een aankondiging van een demonstratie op het VU campusplein (datum 9 april om 12.30 uur). De protestactie was niet formeel aangemeld bij de VU. De VU heeft voorafgaand aan de demonstratie contact gehad met politie en de gemeente. De VU heeft vervolgens geïnventariseerd welke consequenties de demonstratie zou hebben voor de voortgang van onderwijs, tentamens, promoties. Naar aanleiding hiervan zijn diverse onderwijsactiviteiten verplaatst naar een andere locatie of een ander moment.
Aan het campusplein was op 9 april een digitale toetsfaciliteit gehuurd door een externe organisatie voor een landelijk tentamen dat niet kon worden verplaatst. De VU heeft de externe organisatie vooraf in kennis gesteld dat overlast als gevolg van de demonstratie niet uit te sluiten viel. Het advies waaraan het artikel in de Telegraaf refereert, is gegeven door deze externe organisatie aan de deelnemers aan het landelijk tentamen en niet door VU. De VU heeft in de voorbereiding aanvullende maatregelen genomen om indien nodig aangepast deurbeleid te voeren en aan crowd control te doen.
Is dit een proportionele invulling van de verantwoordelijkheid die het VU bestuur heeft om zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving en het demonstratierecht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de VU diverse onderwijsactiviteiten verplaatst naar een andere locatie of een ander moment en daarmee invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid. De digitale toetsfaciliteit was die dag gehuurd door een externe organisatie voor een landelijk tentamen dat niet kon worden verplaatst. De externe organisatie heeft daarover zelf de deelnemers aan het tentamen geïnformeerd.
Ziet u al de vruchten van de gesprekken die u, naar eigen zeggen, met regelmaat voert met universiteiten inzake «de complexe situaties waarvoor zij staan»? Met andere woorden, lijken er meer rechtvaardige beslissingen te worden genomen, of blijft men de storende en gevaarlijke manifestaties van pro-Palestina groeperingen dulden?
Ik zie dat de colleges van bestuur professioneel opereren in de omgang met protestacties en dat de politie, gemeenten en universiteitsbesturen elkaar in de lokale driehoek steeds sneller en beter weten te vinden. Bovendien blijven de colleges van bestuur leren door de situaties te evalueren, informatie te delen met elkaar over wat ze zien tijdens protesten en leren zij van elkaar.
De colleges van besturen staan voor de complexe uitdaging om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht te waarborgen, alsook zorg te dragen voor een veilige en toegankelijke studie- en werkomgeving in hun op openheid en toegankelijkheid gerichte instellingen. Daarin trekken zij gezamenlijk op door richtlijnen op te stellen, afspraken te maken met de lokale driehoek, beleid te ontwikkelen, ervaringen te delen en transparant te zijn over de leerpunten die er ook zeker zijn.
Bent u van plan om in gesprek te gaan met het VU over dit voorval, indien u dat nog niet bent?
Ik ben hierover met de VU in gesprek gegaan en heb informatie ingewonnen over het genoemde voorval. Ik zie verder geen aanleiding om met de VU hierover door te spreken.
De verplichte rekentoets in het mbo |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Onderkent u het belang van de rekentoets in het mbo, die bijdraagt aan het verbeteren van de gecijferdheid en daarmee het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij door studenten?
Ja. Rekenen is een essentiële vaardigheid voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken meedoen in de samenleving en om verder te studeren.
Bent u bekend met de zorgen rondom de verplichte rekentoets op het mbo, waarbij mbo’ers met aantoonbare rekenproblemen zoals dyscalculie hun diploma niet (dreigen te) halen?
Ja, deze zorgen ken ik.
Deelt u de mening dat scholen een verantwoordelijkheid hebben om voor studenten met aantoonbare rekenproblemen een mogelijkheid te creëren hun diploma te halen?
Ik deel deze mening. Scholen hebben hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid. Uit het onderzoeksrapport Rekenproblemen in het mbo, dat als bijlage bij de 2e voortgangsbrief aanpak basisvaardigheden mbo naar uw Kamer is gestuurd, blijkt dat er voldoende hulpmiddelen en maatregelen beschikbaar zijn voor studenten die dat nodig hebben. Hiervan wordt helaas nog niet altijd gebruik gemaakt, onder andere omdat deze hulpmiddelen en maatregelen nog niet bij alle studenten, docenten en scholen bekend zijn. Daarom ga ik in gesprek met de MBO Raad, JOBmbo en de Coöperatie Examens MBO hoe we hieraan meer bekendheid kunnen geven.
Klopt het dat er bij de inschrijving van een student met rekenproblemen afspraken worden gemaakt over ondersteuning? Wat voor afspraken over het afnemen van de rekentoets zijn daarbij mogelijk?
Tijdens het intakegesprek voorafgaand aan de inschrijving wordt gekeken of een opleiding bij de student past en worden eventuele ondersteuningsbehoeften besproken. Scholen hebben de verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Dat kan gaan om bijvoorbeeld extra (bij)lessen of aangepaste examinering, zoals mondelinge afname van het rekenexamen.
Klopt het dat uw voorganger, bij het commissiedebat over het mbo op 16 april 2024, heeft aangegeven dat groepen met extra begeleiding geholpen kunnen worden? Heeft u inzicht of dit in de praktijk ook gebeurt? Zo ja, welke manier krijgt dat vorm?
Dat klopt. In de praktijk geven scholen ook daadwerkelijk extra ondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn extra tijd bij een examen, mondelinge afname van een examen, begeleid examen (in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon) en een aangepaste rekenkaart. Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat niet alle instellingen op de hoogte zijn van deze mogelijkheden tot extra ondersteuning. Ook mogen alle studenten, sinds de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022, gebruikmaken van een rekenmachine en een rekenkaart.
Klopt het voorts dat er voor mbo-instellingen mogelijkheden zouden bestaan om maatwerk toe te passen? Kunt u uitleggen wat deze mogelijkheden zijn?
Scholen kunnen inderdaad maatwerk toepassen met de beschikbare tools en maatregelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u de voortgang schetsen van de door uw voorganger toegezegde verkenning naar het toepassen van maatwerk door mbo-instellingen? Klopt het dat het eventueel toepassen van maatwerk niet in de regelgeving rondom de rekentoets is vormgegeven?
Het onderzoek Rekenproblemen in het mbo is afgerond en naar uw Kamer gestuurd1. Het eventueel toepassen van maatwerk is niet specifiek in de nieuwe rekeneisen vormgegeven. Tegelijkertijd hebben scholen wel degelijk een verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre acht u het wenselijk dat mbo-instellingen meer ruimte krijgen om te bepalen of een student zonder geslaagde rekentoets toch in aanmerking kan komen voor een diploma?
Goed kunnen rekenen is, net als goed kunnen lezen, schrijven en beschikken over burgerschapskennis en -vaardigheden, essentieel om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. In het mbo dragen deze basisvaardigheden bij aan de drievoudige kwalificatieplicht, omdat ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen in de samenleving en om verder te kunnen studeren. Rekenen telt daarom ook mee in de slaag-zakregeling. Ik acht het niet wenselijk dat studenten zonder het juiste resultaat op rekenen in aanmerking komen voor een diploma.
Ziet u mogelijkheden om meer differentiatie in de rekentoets te introduceren, gebaseerd op mbo-niveau en studierichting?
Op dit moment zie ik geen noodzaak voor nog meer differentiatie. Met de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022 is er al meer differentiatie geïntroduceerd. Dit had als doel om rekenen op een meer aantrekkelijke manier aan te bieden, door het beter te laten aansluiten bij de leef- en beroepscontext van studenten passend bij de verschillende mbo-niveaus. De nieuwe rekeneisen zijn nog geen drie jaar geleden geïntroduceerd. Er bestaat daarom nog geen volledig beeld in hoeverre dit doel wordt bereikt. Eind dit jaar verwacht ik een vollediger beeld te hebben.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Universiteit Leiden over de nevenfuncties van hoogleraren belastingrecht (Onderzoek naar aantal dubbele petten bij fiscale hoogleraren 2025)1?
Ja.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht thans 71 procent een dubbele pet heeft, terwijl van alle hoogleraren (dus niet alleen bij fiscale studies maar alle studies) aan Nederlandse universiteiten dat percentage slechts 30 procent bedraagt?
Hoogleraren met nevenfuncties zijn niet per definitie onwenselijk. Dat een hoogleraar praktijkervaring heeft draagt bij aan een goede verbinding tussen de universiteiten en de samenleving. Universitaire opleidingen leiden studenten niet alleen op tot wetenschappers; studenten worden aan de universiteit ook voorbereid op de arbeidsmarkt en komen na hun afstuderen op verschillende plekken in onze samenleving terecht. In dat kader kan het van meerwaarde zijn als studenten tijdens hun opleiding in aanraking komen met docenten die ook praktijkervaring hebben. Dit laat onverlet dat hoogleraren moeten voldoen aan de algemeen geaccepteerde normen van wetenschappelijke integriteit (zie antwoord vraag2. De verschillen in percentages kan ik niet verklaren. UNL geeft aan dat er geen verschil is in beleid tussen de verschillende universiteiten als het gaat om nevenfuncties.
Kunt u een verklaring geven voor de verschillen in het percentage hoogleraren met «dubbele pet» die er zijn tussen de afdelingen belastingrecht van de verschillende universiteiten? Is er verschil in beleid tussen de verschillende universiteiten als het gaat om dubbele petten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een landelijke richtlijn over hoe om te gaan met (commerciële) dubbele petten van hoogleraren en zo ja, wat schrijft die voor? Zo nee, zou die er volgens u moeten zijn?
De wetenschappelijke integriteit wordt in Nederland geborgd door de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI), die voor alle universiteiten geldt. De NGWI beschrijft de zorgplichten van instellingen en normen voor individuele wetenschappers voor goede, integere wetenschapsbeoefening. In de NGWI worden de volgende vijf principes van wetenschappelijke integriteit gedefinieerd: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. In de NGWI is als één van de normen voor onderzoekers opgenomen: «Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden.»
De NGWI is afgelopen jaar geëvalueerd. Bij de evaluatie van de NGWI is in het bijzonder aandacht besteed aan de normen en zorgplichten die gerelateerd zijn aan transparantie en onafhankelijkheid. De NGWI wordt op dit moment herzien door een schrijfcommissie. Ik heb de schrijfcommissie verzocht bij de herziening aandacht te besteden aan alle aanbevelingen van de evaluatiecommissie die raken aan transparantie, onafhankelijkheid en het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding.3 De nieuwe code is naar verwachting begin volgend jaar gereed.
Ook geldt voor alle universiteiten de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024. De regeling is gebaseerd op artikel 1.14 van de cao Nederlandse Universiteiten en maakt als zelfstandige bijlage deel uit van de cao. Op basis van de regeling moeten hoogleraren transparant zijn over hun nevenfuncties en betaalde nevenfuncties waarbij mogelijk sprake is van belangenverstrengeling melden bij hun universiteit.
Mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer, hebben de universiteiten op verzoek van mijn ambtsvoorganger een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.4 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd worden beschikbaar.5 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
In hoeverre vindt u het belangrijk dat in Nederland onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt naar fiscale kwesties?
Ik vind het belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek op integere en onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd, ongeacht het onderzoeksonderwerp. Dat een hoogleraar praktijkervaring heeft in de vorm van nevenfuncties staat, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3, onafhankelijkheid niet per definitie in de weg en draagt juist bij aan de verbinding tussen universiteiten en samenleving. Wel vind ik het onwenselijk als de schijn van belangenverstrengeling wordt opgeroepen door de wijze waarop onderzoek en leerstoelen worden gefinancierd. Het is de verantwoordelijkheid van de wetenschappers zelf en van de universiteiten om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Ik verwacht dan ook van de Colleges van Bestuur dat zij het belang van wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid altijd voorop blijven zetten en de schijn van belangenverstrengeling zo veel mogelijk tegengaan. Zij zijn er als werkgever voor verantwoordelijk dat hoogleraren hun nevenfuncties correct doorgeven, zoals dat van hoogleraren wordt verwacht conform de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024 die ik in antwoord 4 noemde. Ook is het de verantwoordelijkheid van de Colleges om de balans te bewaken tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder een nevenfunctie alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of extern worden gefinancierd. Ik blijf hierover in gesprek met de sector.
In hoeverre vindt u dat onderzoekers onafhankelijk zijn als zij voor een deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van het verlenen van belastingadvies aan multinationals of vermogende individuen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat universiteiten en onderzoekers transparant moeten zijn over hun banden met het bedrijfsleven en hoe gaat u optreden in het geval dat dit niet transparant wordt gemaakt?
Ja, ik deel deze mening. Transparantie en onafhankelijkheid zijn twee principes van wetenschappelijke integriteit zoals gedefinieerd in de NGWI. Zoals aangegeven in antwoord 4, betreft de NGWI zelfregulering van de wetenschap. Dat betekent dat wetenschappers en de Colleges van Bestuur van universiteiten ook zelf zorgen dat de code wordt toegepast en dat er wordt opgetreden bij (vermeende) schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Elke universiteit beschikt over een Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI), die klachten over een vermoeden van een schending van de wetenschappelijke integriteit door een medewerker onderzoekt. Indien de klager of beklaagde het niet eens is met de uitspraak van het CWI, kan diegene zich richten tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Het LOWI beoordeelt of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden en geeft hierover een onafhankelijk, niet-bindend advies aan de instellingsbesturen.
Zoals in antwoord 4 aangegeven, hebben de universiteiten op verzoek van mijn ambtsvoorganger een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.6 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd worden beschikbaar.7 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
Verder geldt de in antwoord 4 genoemde verplichting voor hoogleraren om betaalde nevenfuncties waarbij mogelijk sprake is van belangenverstrengeling te melden bij hun universiteit. Indien zij dat niet doen, treden de universiteiten op in hun rol als werkgever. In antwoord 5 en 6 heb ik aangegeven dat ik van de Colleges van Bestuur verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Zoals in mijn beleidsbrief aangegeven, neem ik goed werkgeverschap in al zijn aspecten als uitgangspunt in mijn gesprekken met de sector. Daar hoort ook het borgen van de wetenschappelijke integriteit bij.
Wat is volgens u een evenwichtige verhouding tussen praktijkervaring en onafhankelijkheid? Welk maximumpercentage aan commerciële dubbele petten past daarbij?
Het is niet aan mij om aan de Colleges concrete percentages voor te schrijven of hun te verbieden hoogleraren met nevenfuncties aan te nemen. Dat zou te ver indruisen tegen de institutionele autonomie van de instellingen. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 en 6 aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de Colleges van Bestuur om te zorgen voor een gezonde balans tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder een nevenfunctie alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of extern worden gefinancierd.
Wat vindt u van de suggestie om een dubbele pettenstop in te voeren voor nieuwe benoemingen van fiscale hoogleraren? Welke andere stappen bent u bereid om te nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht thans slechts 18 procent vrouw is? Ziet u mogelijkheden om dit percentage te verhogen?
Er is beperkte vertegenwoordiging van vrouwen aan de wetenschappelijke top. Uit onderzoek blijken onder andere de volgende mogelijke verklaringen voor het achterblijven van het aandeel vrouwelijke hoogleraren naar voren te komen: de impliciete vooroordelen tegen vrouwen, het gebrek aan rolmodellen, een negatieve werk-privébalans en een competitieve en sociaal onveilige werkomgeving.8 9 10
Ik werk samen met de sector aan de verbetering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de hele wetenschap, onder andere via het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in hoger onderwijs en onderzoek. Ook werk ik samen met het veld aan de verbetering van de sociale veiligheid door het programma sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De universiteiten hebben streefcijfers geformuleerd voor het aantal vrouwelijke hoogleraren ultimo 2025. Om deze streefcijfers te realiseren, kijken de universiteiten kritisch naar hun benoemingsprocedures, zijn er door universiteiten mentorprogramma’s ontwikkeld en bieden enkele universiteiten fellowships aan die gericht zijn op vrouwelijke wetenschappers.
Een gratis bibliotheeklidmaatschap |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat de gemeente Rotterdam binnenkort alle inwoners een gratis lidmaatschap van de bibliotheek aanbiedt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft besloten dat het lidmaatschap van de openbare bibliotheek vanaf 1 mei gratis is voor alle inwoners. Ook vervallen de boetes voor het te laat terugbezorgen van geleende boeken. Maatregelen die het bereik en het gebruik van de openbare bibliotheek kunnen vergroten, juich ik toe.
Deelt u de mening dat, gezien de groeiende faciliterende en bemiddelende rol van bibliotheken bij overheidsdiensten, kennis- en vaardighedenvermeerdering en het versterken van de lokale sociale cohesie, zo min mogelijk drempels voor bibliotheken moeten worden opgeworpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om mensen over de streep te trekken om de bibliotheek te bezoeken?
Ja, die mening deel ik en we doen daar dan ook veel aan. In de periode 2023–2025 wordt op basis van de Spuk bibliotheken het aantal bibliotheekvestigingen met circa 50 uitgebreid, worden 100 beperkte bibliotheekvoorzieningen uitgebreid tot een volwaardige vestiging en worden van circa 200 vestigingen de bemande openingsuren verruimd. Het bibliotheekaanbod en de bereikbaarheid worden hiermee aanmerkelijk vergroot. Het is van belang dat zo veel mogelijk personen van het aanbod gebruikmaken. De bibliotheekpartijen – de overheden en bibliotheekorganisaties – beschouwen dit als een belangrijke opdracht. Zij werken daar langs verschillende wegen aan. Zo is in het bibliotheekconvenant van 10 oktober 2024 afgesproken te onderzoeken hoe het bereik en gebruik van bibliotheken kan worden vergroot.2 Als opties daarvoor noemt het convenant het verruimen van het gratis lidmaatschap en een automatisch lidmaatschap voor de jeugd. Ook is in 2024 een brede publiciteitscampagne over de openbare bibliotheek gestart onder de titel «Ontdek wat je allemaal kan». De tweede ronde daarvan liep van 24 maart tot en met 4 mei 2025.
Deelt u tevens de mening dat met name financiële drempels zoals lidmaatschapsgeld en boetes zouden moeten worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat de kosten van het lidmaatschap een rol spelen bij het niet-gebruik van de openbare bibliotheek. Dit onderwerp zal ik opnemen in het onderzoek dat ik laat uitvoeren naar aanleiding van de motie van de leden Rooderkerk en Kisteman van 26 november 2024 over een automatisch gratis lidmaatschap voor ieder kind.3 Het onderzoek zal eind dit jaar zijn afgerond. Op dit moment houden bibliotheken bij de prijsstelling van hun abonnementen al rekening met de randvoorwaarde van een brede toegankelijkheid. In aanvulling daarop bieden verschillende gemeenten voor specifieke doelgroepen gratis toegang tot de bibliotheek via bijvoorbeeld stadspassen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe dit uitstekende Rotterdamse initiatief breder kan worden uitgerold? Zo ja, waar denkt u precies aan en bent u bereid om in overleg te treden met (vertegenwoordigers van) bibliotheken welke initiatieven kunnen bijdragen aan een substantiële verhoging van het bibliotheekbezoek?
Ik zal de ervaringen van bibliotheken met een gratis lidmaatschap zeker betrekken bij het onderzoek beschreven in het antwoord op vraag 3. De inkomsten uit lidmaatschapsgelden bij bibliotheken bedragen ongeveer € 50 mln. per jaar. Dat is ongeveer 10% van de exploitatiekosten.
Het bericht ‘Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: ’Niet correct’’ |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen gebruiken gratis peperdure zendtijd in strijd tegen bezuiniging op NPO: «Niet correct»»1?
Ja
Deelt u de verbazing over het inzetten van door de overheid betaalde zendtijd om campagne te voeren tegen de aanstaande bezuinigingen op de publieke omroep?
Ik kan mij voorstellen dat de acties de nodige vragen oproepen. Het blijkt hier echter niet te gaan om zendtijd voor programmering of reclame. Uitgangspunt voor deze acties is dat er zo min mogelijk impact moet zijn op het kijkgedrag en het reguliere uitzendschema, aldus de actievoerders. Dat hebben de omroepen gerealiseerd door de zogeheten omroep ident/-bumper (een aantal seconden aan het begin en einde van elk programma waarin het logo en de slogan van de omroep te zien zijn) in te zetten voor deze acties. Deze ident/bumper betreft voor elke omroep een vast aantal seconden. Dit ligt vast. Waar de kijker dus normaal gesproken een aantal seconden het logo en de slogan van de omroep ziet, ziet men nu het logo, onderbroken door de actie tegen de bezuiniging. Er is dus noch reguliere zendtijd voor programma’s, noch zendtijd die commercieel verkocht zou kunnen worden, voor deze acties gebruikt. Ook moest deze ident/bumper altijd al los gemonteerd worden bij elk programma dus in het plaatsen van deze specifieke ident/bumper is geen extra werk gaan zitten. Redacties mochten zelf kiezen of ze wilden deelnemen aan deze actie. De omroepmedewerkers hebben ook aangegeven dat het plannen en voorbereiden van deze actie buiten werktijd is gebeurd. Extra inzet of misbruik van belastinggeld is dan ook niet aan de orde. Gelet op de onafhankelijkheid van de publieke omroep laat ik mij over de inhoud van het media-aanbod verder niet uit.
In hoeverre vindt u het gepast dat de NPO haar kostbare zendtijd inzet voor campagnes tegen bezuinigingen, terwijl deze tijd bedoeld is voor onafhankelijke en pluriforme programmering?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de NPO publieke middelen ontvangt om kwalitatief hoogstaande, onafhankelijke en gevarieerde programma’s te maken?
Ja, de landelijke publieke omroep ontvangt publieke middelen voor het uitvoeren van zijn publieke taak.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO deze middelen nu lijkt te gebruiken om hun eigen belangen te verdedigen en is hier volgens u sprake van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder is het zo dat, net als in elke andere (publieke) sector, de medewerkers van de publieke omroep het recht hebben om te protesteren.
Acht u campagnevoeren tegen overheidsbeleid in lijn met de in de Mediawet omschreven taak van de publieke omroep?
De publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht om onafhankelijk te zijn van overheid en commercie. Ruimte van de publieke omroep voor de uitvoering van haar taak is van wezenlijk belang voor een gezonde democratie. De publieke omroep staat onder meer voor een betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, een sterke journalistieke functie en het bieden van een podium aan verschillende opinies. Dat kunnen ook opinies zijn die zich verzetten tegen overheidsbeleid, waaronder de bezuinigingen. Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod.
Is u bekend waarom de NPO er niet voor heeft gekozen deze zendtijd in te kopen bij de Ster en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Nee dat is mij niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het beter en meer afgewogen was geweest als de NPO in haar programma’s had stilgestaan bij deze actuele bezuinigingen, met voor- en tegenstanders aan het woord, en heeft u deze vraag bij de omroepen neergelegd?
Ik ga niet over de inhoud van het media-aanbod. Het staat publieke omroepen uiteraard volledig vrij om hier in hun programma’s aandacht aan te besteden. Dit gebeurt ook.
Ziet u het risico dat het op deze manier vormgeven van protestacties het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de NPO kan schaden?
De landelijke publieke omroep heeft volgens de Mediawet 2008 de opdracht onafhankelijk van politiek en commercie te zijn. Juist vanwege die onafhankelijkheid, in het licht van de vrijheid van meningsuiting, vind ik dat het niet aan mij is inhoudelijk commentaar te geven op deze acties.
Waarin verschilt het financieren van een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) door de overheid, waarbij u heeft aangegeven wel te hebben ingegrepen, ten opzichte van het financieren van de publieke omroep door de overheid?
De NPO is een zelfstandig bestuursorgaan, de publieke omroepen zijn dat niet. NPO en publieke omroepen worden beide door de overheid gefinancierd. Het betreft hier een actie van medewerkers van de publieke omroepen. Aan de orde zijn daarbij de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de publieke omroep van overheid en commercie. Dat het om grondrechten gaat, maakt terughoudendheid geboden.
Waarom is de vrijheid van meningsuiting van de media volgens u belangrijker dan die van zbo’s?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel (publiek) geld gemoeid is met de hiervoor gebruikte zendtijd en hoe beoordeelt u dit in het licht van de bezuinigingsopgave?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het verdwijnen van Radio Free Europe /Radio Liberty |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Amerika de financiering van Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) wil stopzetten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Op 14 maart jl. tekende president Trump een presidentieel decreet waarmee de financiering van US Agency for Global Media (USAGM), de Amerikaanse overheidsinstantie die Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL) financiert, per direct werd stopgezet. In reactie daarop besloot USAGM om de resterende financiering voor het lopende begrotingsjaar – ter waarde van 77 miljoen dollar – niet aan RFE/RL over te maken. RFE/RL vocht dit besluit met succes aan bij een Amerikaanse rechter. Naar aanleiding daarvan gaf president Trump alsnog toestemming om de financiering door te laten gaan. Hiermee zou de continuïteit van RFE/RL gewaarborgd zijn tot september van dit jaar. Echter, tot op heden is dit geld niet overgemaakt. Daardoor is RFE/RL in onmiddellijke financiële problemen gekomen.
Het kabinet heeft met spijt kennis genomen van het Amerikaanse voornemen tot terugschroeven van de financiering van RFE/RL. RFE/RL speelt al decennialang een cruciale rol in het bieden van feitelijke berichtgeving, die voldoet aan hoge redactionele standaarden van onafhankelijkheid, juist ook in regio’s waar vrije pers onder druk staat of zelfs geheel ontbreekt. Daarmee is RFE/RL belangrijk voor het bieden van tegengeluid tegen desinformatie in een flink aantal landen, van Rusland tot Afghanistan.
Erkent u dat hiermee onafhankelijke radio met een belangrijke historie van het bestrijden van desinformatie, verloren zal gaan?
Ja. Het wegvallen van deze financiering zou een aderlating zijn op meerdere vlakken – voor mediavrijheid en voor de democratische weerbaarheid in de betreffende landen, maar ook in de strijd tegen desinformatie.
Deelt u de mening dat het een aderlating is voor onafhankelijke journalistiek en het vrije woord?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat het stopzetten van deze financiering vooral winst is voor Rusland en de desinformatie die vanuit Rusland verspreid wordt? Wat gaat Nederland doen om dit te voorkomen, gezien ook de eigen bezuinigingen op de publieke omroep?
RFE/RL en andere vrije media zijn belangrijk om mediaconsumenten in Oost-Europa en Rusland te voorzien van feitelijke en onafhankelijke nieuwsprogramma’s en achtergronden. Het wegvallen hiervan kan de speelruimte voor door de Russische staat gecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken vergroten. Dit staat los van de visie van het kabinet op de Nederlandse publieke omroepen.
Wat zijn concreet de gevolgen van het stopzetten van financiering door de VS, zoals financieel voor RFE/RL als de impact op het verspreiden van desinformatie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. De continuïteit van RFE/RL is tot en met september van dit jaar alleen gewaarborgd als de voor dit jaar toegezegde financiële middelen daadwerkelijk aan RFE/RL worden overgemaakt. RFE/RL heeft zich genoodzaakt gezien drastische bezuinigingen door te voeren. Begin april heeft RFE/RL een deel van zijn staf met vermindering van salaris op non-actief moeten stellen en de organisatie teert al enige tijd op eigen reserves. Op 3 april jl. bleek USAGM de satellietdienst, die zorgt voor ontvangst in Rusland, te hebben uitgeschakeld.
Het wegvallen van RFE/RL geeft meer ruimte aan bijvoorbeeld Russische staatsgecontroleerde en gefinancierde media-outlets en staatsgelieerde informatiemanipulatienetwerken voor het verspreiden van propaganda en desinformatie. Daarmee raakt dit niet alleen die regio’s zelf, maar heeft het ook een bredere Europese uitstraling.
Deelt u de mening dat er gekeken zal moeten worden door Europa en door Nederland naar alternatieven voor de financiering van RFE/RL, om het vrije woord niet monddood te maken?
Het kabinet hecht grote waarde aan vrije media wereldwijd, waaronder Radio Free Europe/Radio Liberty (RFE/RL). Om die reden heeft Nederland, samen met elf andere lidstaten, de door Tsjechië geïnitieerde verklaring van 18 maart jl. ondertekend over het belang van RFE/RL, in lijn met motie Timmermans c.s. (Kamerstuk 21 501–20, nr. 2221) die op 19 maart werd aangenomen. Het kabinet zet zich, in samenwerking met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, in voor het vinden van financiële middelen die RFE/RL en andere vrije media in staat stellen hun belangrijke werk voort te zetten. Daarbij wordt tevens nagegaan op welke manieren andere vrije media kunnen worden ondersteund.
Welke acties gaat u nemen om RFE/RL toch in stand te houden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u naar het voorbeeld van de Tsjechische regering, die vanuit hun historie de dreiging van Rusland kennen, en de keuze maken om RFE/RL te gaan ondersteunen? Bent u in gesprek met uw collega daar? Gaat u hen helpen in die steun, en hoe gaat dat er concreet uitzien?
Nederland werkt nauw samen met Tsjechië voor het behouden van maximale druk op het Russische regime en het tegengaan van Russische informatiemanipulatie. Het Tsjechische initiatief om RFE/RL overeind te houden past binnen die inzet.
Ik sprak op 19 maart jl. met mijn Tsjechische collega Lipavský over het voortbestaan van RFE/RL en bedankte hem voor het Tsjechische initiatief. Ik heb hem toegezegd dat dit kabinet deze inzet steunt en het belang benadrukt van duurzame financiering. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het artikel 'Hongarije neemt wet aan die Pride-mars verbiedt' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hongarije neemt wet aan die Pride-mars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verbieden van Pride-marsen in strijd is met de Europese waarden van vrijheid en democratie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest en de mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden. Ook heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring2 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten.
Keurt u het wettelijk verbieden van Pride-marsen in Hongarije af?
Ja.
Keurt u het voornemen van de Hongaarse regering om mensen die Pride bijwonen een boete van 500 euro op te leggen en om gezichtsherkenningssoftware te gebruiken om deelnemers te identificeren af?
Ja.
Welke boodschap heeft u overgebracht of brengt u over aan de Hongaarse regering?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft deze zorgen reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X3 en ik heb deze zorgen gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. Zie ook het antwoord op vraag 2, voor wat betreft de BeNeLux-verklaring in de Raad van Europa en de oproep aan de Europese Commissie voor benodigde vervolgactie.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Boedapest om Pride dit jaar alsnog doorgang te laten vinden?
Ja.
Bent u bereid om uit protest tegen deze wet zelf deel te nemen aan de Pride-mars in Boedapest? Zo nee, waarom niet?
De Pride staat gepland op 28 juni as., dat geeft voldoende tijd voor een zorgvuldige afweging ten aanzien van deelname namens Nederland, in nauw contact met andere EU lidstaten. Ikzelf ben niet voornemens hieraan deel te nemen.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Nederlandse universiteiten bieden onderdak aan bange onderzoekers en bedreigde gegevens uit de VS' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Nederlandse universiteiten bieden onderdak aan bange onderzoekers en bedreigde gegevens uit de VS»?1
Ja.
Erkent u dat Europa en Nederland als veilige haven zouden moeten functioneren voor wetenschappers en onderzoekers uit de VS die zich daar niet meer veilig voelen?
Europa en Nederland moeten wereldwijd bekend staan als veilige haven voor wetenschapsbeoefening, waar academische vrijheid hoog in het vaandel staat. Het borgen van de veiligheid en vrijheid van wetenschappers is een van de randvoorwaarden voor een goed functionerend wetenschappelijk ecosysteem. Nederland maakt zich hier internationaal onder andere hard voor als een van de oprichters van het UNESCO Programme for the Safety of Scientists.
Bent u bereid om een actieplan op te zetten samen met andere Europese landen om wetenschappers en onderzoekers naar Europa te halen zodat zij hier verder kunnen gaan met hun onderzoek?
Ik heb contact met andere Europese landen over dit onderwerp. Ik blijf in gesprek met mijn Europese collega’s om een beter beeld te krijgen van hoe landen hiermee nationaal omgaan en of het wenselijk is om hiervoor Europese programma’s in te richten.
Bent u bereid om een nationaal actieplan in samenwerking met de universiteiten op te stellen om wetenschappers en onderzoekers naar Europa te halen?
Ik heb uw Kamer op 20 maart jongstleden geïnformeerd over de oprichting van een afgebakend en gericht financieringsinstrument voor het aantrekken van internationaal wetenschappelijk talent zodat het Nederlandse en Europese concurrentievermogen wordt versterkt.2 Ik werk dit verder uit in samenwerking met NWO en UNL.
Wat vindt u van de oproep van de hoogleraar dat er een speciaal fonds moet worden opgericht om onderzoekers uit de VS hierheen te halen? Welke mogelijkheden ziet u om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorgen dat kostbaar onderzoek, bijvoorbeeld klimaatmodellen, die nu alleen in de VS zijn opgeslagen verloren gaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit kostbare onderzoek te beschermen, bijvoorbeeld door de creatie van extra opslagruimte?
Ik begrijp deze zorgen. Ik heb dit probleem bij UNL, KNAW en NWO onder de aandacht gebracht en zal hierover met hen in gesprek blijven. Ook zal ik dit onderwerp met mijn Europese collega’s bespreken.
Bent u bereid om nationaal en in Europees verband er alles aan te doen om onderzoekers en wetenschappers die zich in de VS niet meer veilig voelen onderdak te bieden in Nederland en Europa? Welke stappen kunt u daarvoor op korte termijn nemen?
Europa en Nederland moeten wereldwijd bekend staan als veilige haven voor wetenschapsbeoefening, waar academische vrijheid hoog in het vaandel staat. Zie verder de antwoorden op voorgaande vragen voor een overzicht van de acties die ik zal nemen op Europees en nationaal niveau.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één, en binnen twee weken beantwoorden?
Uw vragen worden beantwoord binnen de daartoe vastgestelde termijn.
Een vragenlijst van de Amerikaanse overheid |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC bericht over vragenlijsten voor onderzoekers in Nederland van de Amerikaans Geologische Dienst?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat er vragen worden gesteld aan onderzoekers over samenwerking met «communistische, socialistische of totalitaire partijen», over «gepaste maatregelen ter bescherming tegen gender ideologie" en over «meetbare voordelen voor Amerikaanse industrieën, personeel of economische sectoren»?
Ik ben bezorgd over het beleid dat de Verenigde Staten voert als het gaat om federale financiering van onderzoek. In de gevallen waar de Amerikaanse onderzoeksfinanciers vragenlijsten hebben uitgezet, gaat het om projecten waarbij het onderzoek (deels) ook door hen gefinancierd wordt. Het is mij niet bekend of en zo ja, in hoeverre de beantwoording van de vragen (of het instellingsbesluit om deze vragen niet te beantwoorden) leidt tot verandering in de voorwaarden van financiering.
In algemene zin geldt dat elke onderzoeksfinancier de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen mag controleren. Daarbij mag het stellen van vragen niet leiden tot beperkingen in de academische vrijheid of tot schendingen van wetenschappelijke integriteit.
Als er sprake is van contractbreuk tussen een Nederlandse instelling en een (internationale) onderzoeksfinancier, ga ik ervan uit dat instellingen de gepaste juridische stappen ondernemen. Als blijkt dat een (internationale) onderzoeksfinancier voorwaarden stelt die de academische vrijheid beperken verwacht ik ook dat de Nederlandse instelling in kwestie de (internationale) onderzoeksfinancier hierop aanspreekt.
Wanneer blijkt dat een ander land in zijn internationale samenwerking met Nederlandse instellingen eisen stelt die academische vrijheid in Nederland onder druk zetten, zie ik een rol weggelegd voor mijzelf als stelselverantwoordelijke Minister om met vertegenwoordigers van het betreffende land hierover in gesprek te gaan.
Erkent u dat deze uitvragen een onwenselijke inmenging zijn in Nederlands onderzoek en wetenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Amerikaanse autoriteiten over deze uitvragen? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze uitvragen tegen te houden?
Nee, ik ben hierover niet vooraf geïnformeerd.
Is dit onderwerp van gesprek met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland? Zo ja, op welke manier en wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zo nee, waarom niet?
Er is op regelmatige basis contact met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland, waarbij verschillende onderwerpen worden besproken. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten komen daar uiteraard aan de orde. Vanwege de vertrouwelijke aard van de gesprekken kan ik hier niet verder op ingaan.
Hoeveel Nederlandse wetenschappers hebben dergelijke vragenlijsten ontvangen van de Amerikaanse overheid en is dit ook op andere plekken in de wetenschap of het bedrijfsleven gebeurd?
Universiteiten van Nederland (UNL) krijgt berichten binnen dat meerdere Nederlandse universiteiten de betreffende vragenlijst hebben ontvangen. Ik heb UNL gevraagd een overzicht hiervoor aan te leveren. Het Ministerie van Economische Zaken onderzoekt of dergelijke lijsten ook in het Nederlandse bedrijfsleven zijn uitgezet.
Heeft u informatie over of Amerikaanse autoriteiten invloed uitoefenen door financiering voor Nederlandse wetenschappers stop te zetten of hen terug te sturen? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, zijn er specifieke disciplines of onderzoeksgebieden die hierbij opvallen?
Ik heb inderdaad berichten ontvangen dat (een deel van) financiering van een aantal Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten is stopgezet. Voor zover ik kan overzien worden door bezuinigingen en het nieuwe diversiteit- en inclusiebeleid alle disciplines in de Verenigde Staten getroffen, waaronder klimaatwetenschappen, sociale wetenschappen en medische wetenschappen. Ik heb geen weet van Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten die zijn teruggestuurd. Ik blijf de ontwikkelingen in de Verenigde Staten nauwlettend volgen en bespreken in mijn overleggen met het veld, UNL en met het netwerk van Nederlandse academici in de Verenigde Staten.
Is er contact met andere Europese landen, ontvangen onderzoeksinstellingen in andere landen in de Europese Unie vergelijkbare vragenlijsten en wordt er gewerkt aan een gemeenschappelijke Europese lijn hoe hiermee om te gaan? Zo nee, bent u bereid om dit in een komend overleg in te brengen?
Ik heb vernomen dat er wereldwijd diverse instellingen zijn die dergelijke vragenlijsten hebben ontvangen. Op dit moment is er geen gemeenschappelijke Europese lijn hoe onderzoekinstellingen om kunnen gaan met deze vragenlijsten. Ik heb de afgelopen maanden in nauw contact gestaan met mijn Europese collega’s over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld bij de Choose Europe for Science bijeenkomst in Parijs die op 5 mei jongstleden plaatsvond. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven is het controleren van rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen vanzelfsprekend. Op Europees niveau is er consensus dat het daarbij van cruciaal belang is dat de academische vrijheid te allen tijde wordt gewaarborgd.
Zijn er vergelijkbare situaties met andere landen, zoals China, Rusland en Iran, waarin vergelijkbare vragen werden gesteld en hoe wordt/werd de privacy en veiligheid van de betrokken wetenschappers gewaarborgd bij het ontvangen van dergelijke buitenlandse verzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van andere landen die vergelijkbare vragen stellen aan Nederlandse wetenschappers. Wel is bekend dat statelijke actoren pogingen doen om inbreuk te plegen op de privacy van Nederlandse wetenschappers. Dit heeft mijn volle aandacht, evenals de aandacht van de kennisinstellingen, in het kennisveiligheidsbeleid.
Ziet u een risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten, en zo ja, welke maatregelen neemt u om dat te beperken?
De risico’s voor de kennisveiligheid kunnen betrekking hebben op ongewenste overdracht van kennis en technologie, pogingen tot ongewenste buitenlandse inmenging en samenwerkingen met partijen in landen waar de grondrechten niet worden gerespecteerd.
Ik zie op dit moment, op basis van de berichtgeving in het NRC, geen concreet risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten. Universiteiten beoordelen zelf van geval tot geval welke risico’s er mogelijk aan de orde zijn en welke maatregelen daarbij passend zijn. Hierbij nemen zij uiteraard ook recente geopolitieke ontwikkelingen in acht. Daar ondersteun ik hen bij.
Welke gevolgen heeft deze Amerikaanse inmenging voor de samenwerking tussen Nederlandse en Amerikaanse universiteiten?
Zoals toegelicht in mijn beantwoording van vraag 2 is het aan instellingen om te bepalen onder welke voorwaarden zij internationale samenwerkingen aangaan of voortzetten.
Hoe beoordeelt u deze Amerikaanse inmenging in het licht van de hernieuwde verstandhouding tussen Amerika en Rusland en vindt u dat het handelen van de Amerikaanse autoriteiten getuigt van respect voor de Nederlandse nationale soevereiniteit?
Zie antwoorden op vraag 2, 3 en 7.
Erkent u – net als de voorzitter van Universiteiten van Nederland (UNL) – dat er een verslechtering is van het klimaat voor vrije wetenschapsbeoefening in de VS?
Zoals ik bij mijn beantwoording van vraag 2 en 3 aangaf, ben ik bezorgd over het beleid dat de Amerikaanse overheid voert.
Welke acties gaat u vóór de zomer nemen om vrije wetenschapsbeoefening in de meest ruime zin in Nederland te stimuleren?
De vrije wetenschapsbeoefening wordt in Nederland het meest gestimuleerd door handhaving van de rechtstaat, een borging van andere vrijheden en on-geoormerkt (lumpsum) financiering van de wetenschap.
Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren middels een brief over academische vrijheid. In deze brief zal ik tevens ingaan op een motie van het lid Eerdmans die uw Kamer op 28 januari jl. heeft aangenomen waarin de Kamer mij verzoekt met de hogescholen en universiteiten een plan te maken met daarin concrete maatregelen die elke instelling afzonderlijk gaat nemen om de academische vrijheid te versterken. Ik ben hierover met de instellingen in gesprek.
Kunt u in beeld brengen welke effecten de Amerikaanse bezuinigingen op onderwijs, wetenschap en innovatie hebben op de vrije wetenschapsbeoefeningen, op het verdienvermogen van Nederland en op de kennisveiligheid?
Ik kan u geen beeld geven van de effecten van de bezuinigingen in de Verenigde Staten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van deze bezuinigingen; sommigen worden bijvoorbeeld aangevochten bij de rechter. UNL inventariseert op dit moment om hoeveel volledig door de Verenigde Staten gefinancierde onderzoeksprojecten aan Nederlandse universiteiten het gaat en wat de financiële omvang is van die projecten.
Bent u bereid om het vestigingsklimaat in Nederland te verbeteren om wetenschappers vanuit de VS naar Nederland te halen en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren, met wie spreekt u hierover en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 20 maart jongstleden heb ik NWO gevraagd op zeer korte termijn een afgebakend en gericht financieringsinstrument op te zetten met als doel het aantrekken van internationale topwetenschappers op terreinen die van evident belang zijn voor Nederland. In de 1e suppletoire begroting van OCW heb ik bekendgemaakt dat het kabinet een bedrag van € 25 miljoen tussen 2025 en 2029 beschikbaar stelt voor dit fonds vanuit de loon- en prijsbijstelling. Verdere details over het fonds zal ik voor de zomer met uw Kamer delen.
Artiesten en concert-/festivalgangers met een beperking |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet»?1 Zo ja, wat vindt u van de constatering van de initiatiefnemers dat mensen met een beperking nauwelijks te zien zijn op podia?
Ja, ik ben bekend met het manifest «Artiesten met een beperking aan zet». Ook ik vind dat de positie en ontwikkeling van artiesten met een beperking meer aandacht en erkenning verdient.
Wat vindt u van opmerkingen van Nederlandse respondenten in het onderzoek Time to Act als «Again, we definitely look to programme disabled artists, but in The Netherlands it’s not even evident yet that disabled people are able to come to theatre in the first place. We’re definitely not there yet», waaruit blijkt dat er zowel voor bezoekers als artiesten en makers met een beperking nog een wereld te winnen is?2
Ook deze opmerkingen laten zien dat de cultuursector in Nederland nog niet toegankelijk en inclusief genoeg is voor mensen met een beperking om volwaardig mee te kunnen doen.
Trekt u zich deze signalen aan en vindt u dat u ook een verantwoordelijkheid heeft om cultuur en culturele evenementen toegankelijk te maken voor iedereen, inclusief mensen met een beperking?
Het ministerie neemt zijn verantwoordelijkheid door randvoorwaarden te stellen en kaders te scheppen. Wel is de culturele sector op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke sector.
Deelt u de mening dat Nederland nog niet voldoet aan artikel 30 van het VN Verdrag Handicap, waarin expliciet staat dat mensen met een beperking het recht hebben om in de volle breedte van de samenleving mee te doen en toegang dienen te hebben tot hulp(middelen) om te kunnen deelnemen aan o.a. cultuur en sport, en kunt u toelichten of u van mening bent dat er in de afgelopen jaren genoeg voortgang is geboekt?
Afgelopen periode zijn er positieve ontwikkelingen geweest op het gebied van toegang en deelname aan sport en cultuur. In Nederland heeft de gehandicaptensport de afgelopen decennia aanzienlijke kwalitatieve vooruitgang geboekt, mede dankzij een groeiend bewustzijn van inclusiviteit en gelijke kansen voor mensen met een beperking. Er wordt bij ruim 7.000 sportclubs, ondernemers en locaties in de openbare ruimte gesport door mensen met een beperking. Ook op de Paralympische Spelen doet Nederland het goed. In de cultuursector is te zien dat ook steeds meer organisaties aan de slag zijn om hun instelling toegankelijker en inclusiever te maken, denk aan het rolstoeltoegankelijk maken van theaters of aan musea die speciale openstellingen en/of rondleidingen hebben voor doelgroepen met een bepaalde beperking. Er zijn goede initiatieven vanuit de sport sector die aandacht vragen voor meer zichtbaarheid en bewustwording voor mensen met een beperking, zoals het platform Uniek Sporten en het programma Play Unified van Special Olympics. In de cultuursector zijn de initiatiefnemers van het eerdergenoemde manifest, stichting Podium INC. een goed voorbeeld.
We zijn echter ondanks deze positieve ontwikkelingen nog niet waar we willen zijn. Voor de zomer zal de werkagenda VN-verdrag Handicap naar uw Kamer worden gezonden. Hier staat aanvullend beleid onder ander op het gebied van cultuur en sport.
Op welke onderdelen uit het manifest ziet u een concrete rol voor u als bewindspersoon?
De onderdelen die worden genoemd in het manifest zijn breder toepasbaar dan enkel voor mensen met een beperking. Ik wil daar dan ook breed op inzetten. Door kaders te stellen en de culturele en mediasector te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid werken wij samen met de sector aan een cultuursector die voor iedereen toegankelijk is, niet alleen voor mensen met een fysieke, danwel cognitieve beperking, maar voor alle burgers uit alle hoeken van de samenleving. Uiteraard met specifieke aandacht voor mensen met een beperking waar dit nodig is of wettelijk is bepaald.
Zo roept het manifest op dat er gelijke mogelijkheden moeten zijn tot kunstvakonderwijs. In Nederland vinden we het belangrijk dat alle (aspirant)studenten, die aan de wettelijke eisen voldoen, kunnen studeren op het mbo, de hogeschool of universiteit. Wettelijk gezien hebben onderwijsinstellingen de plicht om voorzieningen te treffen en maatwerk te bieden voor studenten die ondersteuning nodig hebben. Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) ondersteunt onderwijsinstellingen hierbij en bevordert kennis en kunde hierover binnen de onderwijsinstellingen. Ook stimuleer ik eerlijke beloning van makers in de cultuursector door middel van de Fair Pay Code, die eist dat medewerkers eerlijk worden betaald. Bij het maken van beleid over toegankelijkheid pas ik het adagium «niets over ons, zonder ons» toe, waarbij eveneens in het kader van Fair Pay een eerlijke beloning tegenover de kennis van deze ervaringsdeskundigen moet staan. Het manifest vraagt ook aandacht financiële ondersteuning voor toegankelijkheidskosten. In dat kader ben ik aan het onderzoeken of hier ondersteuning voor mogelijk is.
Op welke manier heeft het programma «Onbeperkt Meedoen!» bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor mensen met een beperking, zoals bij het bezoeken van een concert of festival?
Gedurende het programma «Onbeperkt meedoen» (2018–2021) is er met onder andere ervaringsdeskundigen, belangenorganisaties en brancheorganisaties samengewerkt aan het wegnemen van drempels. In de evaluatie van 2021 van het programma wordt de ambitie uitgesproken om een cultuursector te realiseren waar iedereen zich welkom voelt en die uitnodigend en toegankelijk is. Helaas is het nog steeds zo dat mensen met een beperking tijdens het bezoek van concerten en festivals tegen obstakels aanlopen. Zoals bijvoorbeeld de toegankelijkheid van het festivalterrein of dat er geen kijkplatform is. We zijn er nog niet. Er is echter wel de tendens dat concerten en festivals goede stappen zetten om toegankelijker te worden.
In de vervolgaanpak «Doe onbeperkt mee» wordt er gewerkt om de toegankelijkheid te vergroten. Zo is er gezamenlijk met het Ministerie van VWS en OCW subsidie verstrekt aan stichting HandicapNL om activiteiten te ontwikkelen om contact tussen mensen met en zonder beperking te stimuleren.
Het zogenaamde «Sitdown Café» is hieruit voortgekomen. Doel is om met het «Sitdown Café» bij te dragen aan het wegnemen van sociale drempels in het contact tussen mensen met en zonder beperking, zodat zij samen kunnen genieten van festivals. Hier zijn veel positieve reacties op gekomen van festivalgangers. Ook is er op sociale media aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de festivals.
Welke wezenlijke veranderingen hebben er plaatsgevonden sinds uw ambtsvoorganger in antwoord op Kamervragen in 2021 erkende dat nog niet alle festivals of evenementen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?3
Ten aanzien van veranderingen waar de ministeries bij betrokken waren, was er al voor de beantwoording van de Kamervragen uit 2021 sprake van maatregelen van zowel het Ministerie van VWS als het Ministerie van OCW om de festival- en podiumsector te stimuleren om toegankelijker en inclusiever te worden. Sinds de beantwoording, zoals bij het antwoord op vraag 6 reeds genoemd is, is er vanuit beide ministeries subsidie verleend aan HandicapNL om het SitDown Café te ontwikkelen. Ook is er vanuit het Ministerie van OCW subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om de Routekaart Toegankelijke Festivals door te ontwikkelen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u ziet voor uzelf met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor dove of slechthorende mensen bij concerten en de beschikbaarheid van schrijftolken en gebarentolken bij voorstellingen en concerten?
Ik herken de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor slechthorende of dove mensen bij concerten en voorstellingen. Ik stimuleer de sector om met toegankelijkheid aan de slag te gaan door het Kennispunt Toegankelijke Cultuur dat momenteel in ontwikkeling is en culturele organisaties handvatten en informatie moet bieden op het gebied van toegankelijkheid. Echter, zoals ik al eerder schreef is de culturele sector zelf primair verantwoordelijk voor een inclusieve en toegankelijke culturele sector.
Kunt u aangeven hoeveel gebaren- en schrijftolken er momenteel werkzaam zijn in Nederland, hoeveel mensen momenteel een tolkopleiding volgen en welke concrete maatregelen u neemt om het volgen van een tolkopleiding te stimuleren?
In het Register Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS), dat wordt beheerd door de Stichting RTGS, staan 724 tolken Nederlandse Gebarentaal (NGT) en schrijftolken geregistreerd. Bij de bacheloropleiding Leraar Nederlandse Gebarentaal (NGT)/Tolk NGT bij de Hogeschool Utrecht (HU) zijn momenteel 301 studenten ingeschreven, daarnaast volgen 33 studenten de Associate degree-opleiding schrijftolk aan de HU.
Voor het opleiden van nieuwe tolken geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de onderwijsinstelling hoe de opleiding wordt ingericht. Instellingen kunnen de verkregen financiële middelen zelf verdelen over de doelen waaraan zij wettelijk moeten voldoen.
Herkent u de signalen dat er regelmatig te weinig plekken zijn voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen, en kunt u nader toelichten welke rol u voor uzelf ziet met betrekking tot het bevorderen van het aantal beschikbare plaatsen voor personen met een rolstoel bij concerten en voorstellingen?
Ook dit signaal herken ik. Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de status van de routekaart voor inclusieve festivals die in 2021 werd gepresenteerd en wordt deze overal gebruikt?4
De Routekaart voor Toegankelijke Festivals werd in 2019 gelanceerd door Coalitie voor Inclusie. Eind 2022 heeft mijn voorganger subsidie verleend aan de Coalitie voor Inclusie om deze routekaart door te ontwikkelen, te actualiseren en beter toegankelijk te maken. De routekaart is te vinden op de website van de Coalitie voor Inclusie. De Routekaart biedt handvatten voor festivals om inclusiever te zijn.
Zijn er richtlijnen voor evenementen over hoe om te gaan met mensen die ondersteuning nodig hebben, vanwege bijvoorbeeld medicatiegebruik, rolstoelgebruik of een audiovisuele beperking, en waar kunnen organisaties in de evenementenbranche aankloppen voor informatie, kennis en ondersteuning?
Er zijn geen landelijk vastgestelde richtlijnen voor evenementen op het gebied van toegankelijkheid. Wel staan in de Routekaart voor Toegankelijke Festivals richtlijnen die ook toepasbaar zijn in de evenementensector. Gemeenten en andere organisaties geven ook tips aan evenementorganisatoren hoe zij hun evenement zo toegankelijk mogelijk kunnen maken. Maar om te voldoen aan de behoefte om richtlijnen en handvatten te bundelen op één gezamenlijke plek werk ik aan een Kennispunt Toegankelijke Cultuur waar ook de evenementenbranche gebruik van kan maken. Als het Kennispunt Toegankelijke Cultuur gelanceerd is, is het de bedoeling om te verwijzen naar de Routekaart, zodat deze nog makkelijker vindbaar is voor festival – en evenementorganisatoren om zo informatie, kennis en ondersteuning te vinden voor vragen rondom toegankelijkheid.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Artiesten met een beperking aan zet» om festivals en evenementen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking en de Kamer hierover te informeren, en kunt u ook op basis van deze gesprekken en de behoeften en mogelijkheden de Kamer informeren over welke rol u ziet om festivals en evenementen te ondersteunen op het gebied van toegankelijkheid voor iedereen?
Op 3 februari 2025 heeft er reeds een gesprek plaatsgevonden tussen het Ministerie van OCW, de initiatiefnemer van het Manifest, Stichting PodiumINC. en een aantal artiesten met een beperking, danwel organisaties die werken met artiesten met een beperking. De aanleiding voor dit gesprek was het aanbieden van het Manifest. Er heeft een goed gesprek plaatsgevonden over het toegankelijker maken van de podiumsector, en de cultuursector in zijn geheel, voor mensen met een beperking. Ik heb Stichting PodiumINC. ook betrokken bij de input voor de werkagenda voor de uitvoering van het VN-verdrag Handicap.
Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, is mijn rol vooral het ondersteunen van de cultuursector om haar verantwoordelijkheid ten opzichte van toegankelijkheid en inclusie zo goed mogelijk op te kunnen pakken. Dit doe ik o.a. door het verlenen van subsidies, zoals die aan de Coalitie voor Inclusie voor de Routekaart Toegankelijke Festivals, of door het ontwikkelen van een Kennispunt Toegankelijke Cultuur.
Het artikel ‘UM werft toch weer buitenlandse studenten’ |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «UM werft toch weer buitenlandse studenten» van De Nieuwe Ster van maandag 10 maart jongstleden?1
Ja.
Bent u van oordeel dat, in het algemeen, het verantwoord is een dienst toe te zeggen wetende dat er een redelijke kans bestaat dat de dienst niet geleverd zal kunnen worden?
Ik ben van mening dat, in het algemeen, wanneer er een dienst wordt toegezegd, het van belang is dat er goed gecommuniceerd wordt met belanghebbenden over mogelijke onzekerheden en de eventuele effecten daarvan.
Vindt u het verantwoord wanneer hoger onderwijsinstellingen ertoe overgaan actief studenten uit het buitenland te werven als het voortbestaan van de opleidingen waarvoor deze studenten worden geworven op korte termijn onzeker is?
Ik vind het van belang te benadrukken dat het verzoek van mijn ambtsvoorganger aan hogescholen en universiteiten om tot nader order te stoppen met het actief werven van internationale studenten nog steeds van kracht is.2 Ook in de zelfregieplannen van UNL staat dat instellingen niet actief gaan werven op internationale beurzen en fairs.3 Binnen de wervingsstop is ruimte voor maatwerk. Uitsluitend met toestemming en onder verantwoordelijkheid van het College van Bestuur mogen instellingen overgaan tot zeer beperkte en gerichte werving voor specifieke opleidingen die zich richten op (regionale) tekortsectoren in de zorg, de bètatechniek en het onderwijs.
Met het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans introduceer ik een toets om de doelmatigheid van de taalkeuze van anderstalige associate degree- en bacheloropleidingen en -trajecten te borgen. Ook bestaande anderstalige opleidingen die voor meer dan een derde deel van hun curriculum anderstalig willen blijven, moeten deze toets doorlopen. De uitkomst van de toets heeft geen effect op zittende studenten. Zittende studenten worden in de gelegenheid gesteld om hun opleiding af te ronden in dezelfde taal als dat zij deze zijn gestart. In dat opzicht vind ik het niet onverantwoord dat anderstalige studenten starten aan een opleiding waarvan mogelijk de opleidingstaal in de toekomst aangepast zal worden.
Daarnaast wordt in het artikel abusievelijk gesuggereerd dat de Universiteit Maastricht (UM) studenten heeft geworven voor de nog in voorbereiding zijnde opleiding Sustainable Bioscience. Deze opleiding is nog niet door de goedkeuringsprocedure heen. De UM heeft mij ervan verzekerd dat zij geen wervingsactiviteiten heeft ondernomen die gericht waren op deze opleiding.
Hoe kijkt u, vanuit het oogpunt van het stelselbelang waarvoor u verantwoordelijk bent, naar de keuze van het bestuur van de Universiteit Maastricht (UM) om actief studenten te werven in het buitenland?
De huidige stop op het actief werven van internationale studenten kent ruimte voor maatwerk waar het opleidingen betreft die gericht zijn op (regionale) tekortsectoren in de zorg, de bètatechniek of het onderwijs. Navraag bij de UM leert dat de activiteiten die zijn uitgevoerd uitsluitend plaatsvonden in de Euregio, de directe omgeving van Maastricht, gericht waren op (kleinschalige) voorlichting en bovendien opleidingen in tekortsectoren betroffen. Gerichte groei en werving van internationale studenten hoeft niet per definitie in te gaan tegen het stelselbelang.
In het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma is een ombuiging opgenomen met betrekking tot het verlagen van de instroom van internationale studenten. Activiteiten van instellingen die gericht zijn op het zonder meer aantrekken van meer internationale studenten, dragen niet bij aan het bereiken van deze ombuiging. De regering draagt ervoor zorg dat deze ombuiging wordt gerealiseerd. Instellingen hebben meerdere instrumenten voorhanden om zelf hiermee aan de slag te gaan. Hierbij valt te denken aan het toepassen van een fixus op een traject, het omzetten van opleidingen naar het Nederlands en het blijvend herzien van het wervings- en selectiebeleid.
Hoe beoordeelt u als stelselverantwoordelijke de doelmatigheid van het publiek financieren van internationale studenten als de blijfkans van deze studenten gering is?
Het aantrekken en behouden van internationaal talent voor de Nederlandse samenleving in zijn geheel, en (regionale) tekortsectoren in het bijzonder, is een belangrijk aspect van de meerwaarde van internationalisering van het hbo en wo. Daarbij speelt de blijfkans een grote rol. Ik verwacht dan ook van instellingen dat zij zich inspannen om internationale studenten te faciliteren om na afstuderen hun weg te vinden naar de Nederlandse arbeidsmarkt om zo deze maatschappelijke meerwaarde optimaal te benutten. Zowel UNL als de VH besteden in hun zelfregieplannen aandacht aan de manier waarop instellingen, samen met werkgevers, de blijfkans van internationale studenten willen verhogen.4 Uit recente cijfers van Nuffic blijkt overigens dat de blijfkans van internationale studenten stijgt, vooral in de tekortsectoren onderwijs en techniek.5
De meerwaarde van internationalisering is echter breder dan louter de blijfkans. Zo zorgt de sterke internationale dimensie er ook voor dat ons land het hoger onderwijs een rijke leeromgeving vormt die het blikveld van de Nederlandse student verbreedt. Ik ben daarom van oordeel dat een arbeidsmarkttekort niet de enige grond is op basis waarvan de doelmatigheid van publieke financiering van anderstalig onderwijs of de bekostiging van internationale studenten kan worden onderbouwd. Dit heb ik ook vervat in de criteria van de toets anderstalig onderwijs als onderdeel van het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans, die naast de arbeidsmarkt ook zien op regionale omstandigheden, internationale uniciteit en internationale positionering van een opleiding.
Deelt u de mening dat het werven van buitenlandse studenten voor tekortsectoren alleen doelmatig en doeltreffend is als zij na het afronden van hun studie ook daadwerkelijk de Nederlandse arbeidsmarkt op gaan en niet weer vertrekken naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u, met het oog op het stelselbelang, dat een tekort op de arbeidsmarkt op zich onvoldoende is om het binnenhalen van studenten uit het buitenland, voor studies die opleiden tot de relevante tekortberoepen, te rechtvaardigen?
De vraag is het beste te beantwoorden aan de hand van het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Met dit wetsvoorstel introduceer ik een toets om de doelmatigheid van de taalkeuze van een anderstalige opleiding te borgen.
Eén van de gronden waarop beoordeeld wordt of de taalkeuze voor een andere taal dan het Nederlands doelmatig is, is gericht op de arbeidsmarkt. Als een opleiding zich op deze toestemmingsgrond wil beroepen als het wetsvoorstel van kracht gaat, is het wel van belang dat de instelling kan beargumenteren dat de beheersing van de Nederlandse taal in de beroepsuitoefening niet noodzakelijk is. Puur het feit dat een opleiding zich richt op een beroepsgroep met een structureel uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort is in zichzelf dus onvoldoende om de toets anderstalig onderwijs succesvol te doorlopen.
Ziet u het als uw taak om bestuurders van hoger onderwijsinstellingen aan te spreken wanneer zij beslissingen nemen die naar uw oordeel niet in het stelselbelang zijn?
Ja.
Bent u van plan om in gesprek te gaan met het bestuur van de UM over het besluit om actief studenten in het buitenland te gaan werven? Waarom?
Ik ben continu in gesprek met instellingen over internationalisering. Navraag bij de UM leert echter dat de activiteiten die de UM heeft ondernomen gericht waren op (kleinschalige) voorlichting in de directe omgeving van Maastricht en bovendien opleidingen in tekortsectoren betrof. De UM geeft aan zich te houden aan de gemaakte afspraken omtrent het stopzetten van actieve werving in het buitenland. Dat maakt dat ik geen aanleiding zie om hierover een separaat gesprek met het bestuur aan te gaan.
Erkent u het belang van de UM om de terugloop van de studentenaantallen waarmee ze te maken heeft, te keren ten behoeve van haar voortbestaan? Zo ja, welke rol ziet u hier voor uzelf als stelselverantwoordelijke?
Ik erken dat de UM zorgen kan hebben over de terugloop van de studentenaantallen waarmee ze te maken heeft. Dalende studentenaantallen vormen breder in ons land een grote uitdaging voor het mbo, hbo en wo. In mijn beleidsbrief heb ik uiteengezet welke aanpak ik volg om bij dalende studentenaantallen het fundament van het vervolgonderwijs te kunnen behouden en tegelijkertijd aankomende generaties op te leiden voor de toekomst. Ik ga samen met onderwijsinstellingen meer sturen op de macrodoelmatigheid van het opleidingsaanbod en werken aan een stabielere bekostiging voor het mbo, hbo en wo.
Welke instrumenten staan eventueel ter u beschikking om de continuïteit van de UM ook in de toekomst te borgen?
De instroom aan de universiteiten stagneert al enkele jaren, maar daalt nu voor het eerst licht. Gelet op de verwachte daling van studentenaantallen en de bezuinigingsopgave is het niet mogelijk om alles te blijven doen. Instellingen komen voor de keuze te staan om opleidingen en onderzoek al dan niet af te bouwen. Voor het hbo en wo werk ik aan een integrale aanpak waarbinnen deze keuzes zo zorgvuldig mogelijk gemaakt kunnen worden. De aanpak bestaat uit twee elementen: 1. aanpassingen in de bekostigingssystematiek en 2. het borgen van een macrodoelmatig, toegankelijk en kwalitatief goed opleidingsaanbod.
Ik verken de mogelijkheden voor een stabielere bekostiging zodat de onderwijsinstellingen ook bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden:
Het tweede element bestaat uit het borgen van een macrodoelmatig aanbod van hbo- en wo-opleidingen:
Heeft u al vooruitgang geboekt met het voornemen uit het regeerakkoord toe te werken naar vormen van capaciteitsbekostiging van hogescholen en universiteiten? Denkt u dat deze vorm van bekostiging ook een uitkomst biedt voor de UM?
In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven dat ik hecht aan een zorgvuldige uitwerking van capaciteitsbekostiging in overleg met de sector. Mijn streven is om voorkeursopties die uit de verkenning naar mogelijkheden voor stabielere bekostiging komen uiterlijk in 2026 te presenteren, inclusief een tijdspad hoe deze voorkeursopties stapsgewijs te implementeren.
Bent u bekend met de berichten «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en «Pro-Israëlische lezing in Maastricht voortijdig beëindigd na lawaaiprotest»?2
Ja.
Vindt u het toelaatbaar binnen de academische omgeving dat een lezing geen doorgang kan hebben of ernstig verstoord wordt door kabaal van activisten die zich beroepen op hun eigen gelijk?
Zoals mijn collega Minister van JenV heeft aangegeven in het debat van uw Kamer op 22 januari jl. mag een demonstratie zorgen voor overlast en hinder. Echter is het overtreden van de wet in de vorm van discriminatie, vernieling en (oproepen tot) geweld nooit toelaatbaar. In de praktijk worden besturen voor lastige dilemma’s geplaatst wanneer zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving.
Hoe komt het dat niet veel sneller in samenwerking tussen de beveiliging en de politie een eind kon worden gemaakt aan dergelijke misstanden?
Bij het overtreden van huisregels kunnen zowel tijdens als nadien maatregelen worden genomen, die afhangen van de ernst van de overtreding en de relatie met de universiteit. Het is aan de instellingen om bij dergelijke situaties proportioneel te handelen, waar nodig daarbij de daartoe bevoegde partijen van de lokale driehoek in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. De politie kan daarbij optreden indien er sprake is van het plegen van strafbare feiten.
In hoeverre is door de instellingen een risicoanalyse opgesteld, zijn de huisregels gehandhaafd en zijn toegangscontroles toegepast?
Ik heb dit nagevraagd bij deze instellingen. De Radboud Universiteit (RU) geeft aan een risicoanalyse gemaakt te hebben, mede gebaseerd op de ervaringen van de TU Delft waar deze spreker al was geweest. De RU besloot om de lezing te laten plaatsvinden in een collegezaal, die zo gelegen is dat aanwezigen geen hinder zouden ondervinden van protesten van buiten. Daarnaast had de RU ervoor gezorgd dat de lezing alleen toegankelijk was op vertoon van een campuskaart of id-bewijs van door de organisatie uitgenodigde externen. Ook had de RU extra toezicht geregeld om de huisregels te handhaven en contact opgenomen met de politie en gemeente, iets wat volgens de RU standaard gebeurt bij activiteiten op de campus, als daar mogelijk risico’s aan verbonden zijn.
De Universiteit Maastricht (UM) geeft aan dat hun risicoschatting is gebaseerd op de risicoschattingen van gemeente en politie. Op basis daarvan heeft de UM intern beveiliging geregeld en zijn er afspraken gemaakt over wie mogelijke verstoorders van de lezing zou aanspreken, omdat dergelijke verstoringen een overtreding zijn van de huisregels. Ook geeft de UM aan dat er afspraken zijn gemaakt met de gemeente over de handhaving buiten, op de openbare weg, waar de demonstratie plaatsvond.
Hoe komt het dat in Maastricht de lezing geen doorgang kon hebben ondanks bekendheid met het gebeuren in Nijmegen en de aankondigingen van verdere acties?
Het beoordelen van de risico's van lezingen en het nemen van veiligheidsmaatregelen is de verantwoordelijkheid van de instelling. Het is aan de instellingen om hun veiligheidsbeleid te evalueren om de juistheid van de inschatting vooraf en de proportionaliteit en effectiviteit van de genomen maatregelen na te gaan. Het is van belang dat dat lokaal gebeurt en dat daar ook in overleg wordt getreden met de instanties uit de lokale driehoek.
Wat vindt u ervan dat een docent van een hoger onderwijsinstelling een aanjagende rol heeft bij intimiderende en verstorende acties die de voortgang van academische debat en vrije meningsuiting belemmeren?
Als zo’n situatie zich voordoet verwacht ik dat de instelling haar verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het instrumentarium inzet dat hiervoor beschikbaar is, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever van de betreffende medewerker. Bij strafbare feiten moet een instelling aangifte doen.
Zoals aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 23 januari jl. over de veiligheid op Nederlandse universiteiten roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen.
Heeft de instelling de betreffende docent aangesproken op de mogelijke consequenties van zijn gedrag uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, mede gezien de effecten van dit intimiderende gedrag op andere studenten en docenten?
De RU heeft gesprekken gevoerd met de betreffende docent. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk tussen werkgever en werknemer.
Zijn u inmiddels situaties bekend waarin instellingen jegens personeel en studenten maatregelen hebben getroffen bij het zich (herhaaldelijk) schuldig maken aan dit soort wangedrag?
Ik beschik niet over deze informatie, aangezien maatregelen jegens personeel vertrouwelijke informatie betreft over arbeidsrelaties op instellingen. De koepelorganisaties van universiteiten (UNL) en van hogescholen (VH) geven daarnaast aan dat instellingen de maatregelen jegens studenten vanwege privacy niet (centraal) registreren.
Wat vindt u ervan dat een spreker dusdanig wordt belaagd dat zij ternauwernood het terrein van de universiteit kan verlaten?
Dat vind ik betreurenswaardig.
Is inmiddels aangifte gedaan en vindt u dat de instellingen in zulke gevallen een verantwoordelijkheid hebben om dat te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 ook aangegeven roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen.
Bent u bereid in overleg te treden met de instellingen, met het oog op de aankomende Israëli-apartheidweek en de aankondigingen van acties in die week, om in beeld te brengen wat nodig is om de veiligheid van studenten te waarborgen en misstanden te voorkomen?
Ik spreek regelmatig met de besturen van universiteiten en hogescholen over de veiligheid op hun campussen en heb hen ook op de aangekondigde actie geattendeerd, die inmiddels heeft plaatsgevonden. Daarbij heb ik de verwachting uitgesproken dat zij al het redelijke doen om hun verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving in te vullen.
De onrust op Nederlandse universiteiten nadat een pro-Israelische spreker een lezing heeft gehouden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lezing pro-Israëlische activiste op Radboud Universiteit ruw verstoord, aangifte tegen gemaskerde docent: «Hij leidde de bende»»1 en het bericht «Pro-Israëlische activiste Rawan Osman opnieuw doelwit actievoerders: politie grijpt in bij vechtpartij tijdens lezing in Maastricht»2?
Ja.
Hebben de Radboud Universiteit en Maastricht Universiteit voorafgaand aan de lezing een risicoinschatting gemaakt en zo ja, welke maatregelen hebben de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit hierop volgend genomen? Hebben de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit bijvoorbeeld maatregelen genomen om toegangscontroles in te stellen?
Ik heb dit nagevraagd bij deze instellingen. De Radboud Universiteit (RU) geeft aan een risicoanalyse gemaakt te hebben, mede gebaseerd op de ervaringen van de TU Delft waar deze spreker al was geweest. De RU besloot om de lezing te laten plaatsvinden in een collegezaal die zo gelegen is dat aanwezigen geen hinder zouden ondervinden van protesten van buiten. Daarnaast had de RU ervoor gezorgd dat de lezing alleen toegankelijk was op vertoon van een campuskaart of id-bewijs van door de organisatie uitgenodigde externen. Ook had de RU extra toezicht geregeld en contact opgenomen met de politie en gemeente, iets wat volgens de RU standaard gebeurt bij activiteiten op de campus, als daar mogelijk risico’s aan verbonden zijn.
De Universiteit Maastricht (UM) geeft aan dat hun risicoschatting is gebaseerd op de risicoschattingen van gemeente en politie. Op basis daarvan heeft de UM intern beveiliging geregeld en zijn er afspraken gemaakt over wie mogelijke verstoorders van de lezing zou aanspreken. Ook geeft de UM aan dat er afspraken zijn gemaakt met de gemeente over de handhaving buiten, op de openbare weg, waar de demonstratie plaatsvond.
Heeft u vooraf, tijdens en/of na het incident contact gehad met de Radboud Universiteit en/of de Maastricht Universiteit over de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier besproken?
Met beide universiteiten is zowel tijdens als na het incident contact geweest met mijn ministerie. Daarbij is onder andere gesproken over wat er precies aan de hand was en hoe zij hiermee omgegaan zijn en voorts om na te gaan of uw Kamer geïnformeerd zou moeten worden indien er sprake zou zijn geweest van een grootschalige verstoring van het primaire proces van onderwijs en onderzoek, zoals toegezegd aan uw Kamer naar aanleiding van de motie Martens-America3. Dat was niet het geval.
Bent u het ermee eens dat deze lezingen vooraf kon worden aangemerkt als «risicovol» en dat er daarom extra veiligheidsmaatregelen wenselijk waren?
Het beoordelen van de risico's van lezingen en het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek. Beide instellingen geven aan dat zij extra veiligheidsmaatregelen hebben genomen, zie hiervoor het antwoord op vraag 2. De instellingen evalueren hun veiligheidsbeleid om de juistheid van de inschatting vooraf en de proportionaliteit en effectiviteit van de genomen maatregelen na te gaan. Ook in dit geval doen de Radboud Universiteit en de Universiteit Maastricht dat.
Bent u van mening dat de veiligheid van zowel de spreker als de aanwezigen niet goed genoeg geborgd was, nu vooraf bekend was dat deze bijeenkomst grote kans liep te worden verstoord?
Zie antwoord vraag 4.
Is de «Richtlijn protesten universiteiten en hogescholen» van de sector opgenomen in de huisregels van de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit en zijn die gehandhaafd?3
De sectorale «richtlijn protesten» wordt door alle universiteiten en hogescholen onderschreven. De RU heeft mij laten weten dat de instelling omgangsregels voor studenten en medewerkers heeft opgesteld en een gedragscode heeft voor medewerkers. Momenteel ontwikkelt de RU aanvullend nog een document waarin huisregels zijn vastgelegd. Dit document wordt naar verwachting van de RU dit jaar in overleg met de medezeggenschap vastgesteld, conform de verantwoordelijkheden die op de RU zijn afgesproken over de rol van de medezeggenschap hierbij.
De UM geeft aan dat de richtlijn protesten en haar huisregels grotendeels dezelfde strekking hebben, maar dat sommige onderdelen van de richtlijn in andere documenten zijn opgenomen. Zo is de mogelijkheid om studenten en medewerkers te identificeren op basis van hun universiteitspas opgenomen in het beheersreglement van de UM-card. Daarnaast heeft het CvB van de UM een «Handreiking huisregels inzake demonstraties» vastgesteld, waarin verwezen wordt naar het doen van aangifte in geval van strafbare feiten.
De RU en UM geven aan dat zij extra toezicht en/of beveiliging hebben ingezet en de huisregels hebben gehandhaafd.
Hoe kan het dat studenten, maar ook in het bijzonder medewerkers, soms zelfs gemaskerd, keer op keer de openbare orde op hun eigen campus kunnen verstoren en zelfs sprekers intimideren?
De instellingen geven aan in te grijpen wanneer het gedrag over de grens gaat. Dit doen zij waar zij bevoegd zijn om te handhaven. Waar nodig doen ze dit in samenwerking met de gemeente en politie.
Het is bij wet niet toegestaan om gezichtsbedekkende kleding te dragen in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen. Dit verbod is ook opgenomen in de sectorale «richtlijn protesten». Instellingen geven aan dat zij demonstranten met gezichtsbedekkende kleding vragen om deze kleding af te doen, en als zij dat niet willen om de locatie te verlaten. Er is sectoraal afgesproken dat er niet wordt onderhandeld met gemaskerde individuen.
De universiteiten geven ook aan dat zij altijd aangifte doen van strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging.
Hoeveel studenten en/of medewerkers zijn er vanaf 7 oktober 2023 van een universiteit ontslagen en/of definitief van hun instelling gestuurd, omdat zij Israelische en/of Joodse studenten/medewerkers lastig hebben gevallen?
Als Minister beschik niet over het aantal uitschrijvingen van studenten of het aantal ontslagen medewerkers. Maatregelen jegens studenten worden door mij niet centraal geregistreerd. De koepelorganisaties van universiteiten (UNL) en van hogescholen (VH) geven daarnaast aan dat instellingen de maatregelen jegens studenten vanwege privacy niet (centraal) registreren.
Bent u van mening, nu u kennis heeft genomen van deze gebeurtenissen, dat deze ondermijning en verstoring strafbare elementen bevat? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u terechte consequenties voor zowel studenten als medewerkers die hierbij aanwezig waren?
Het is aan de rechter om te oordelen over eventuele strafbare feiten, niet aan de Minister van OCW. Daarvoor is het van belang dat instellingen aangifte doen wanneer zij menen dat er strafbare feiten begaan zijn. De instellingen bevestigen dat zij dat ook doen.
Instellingen handhaven hun eigen huisregels. Bij ongewenst gedrag van studenten en medewerkers dat in strijd is met de huisregels zijn de instellingen bevoegd te handelen.
Is het bij u bekend of door de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit tenminste de identiteit is vastgesteld van de verstoorders? Zo ja, wat zijn de consequenties geweest voor deze personen?
De lezing op de UM is verstoord door een demonstratie die plaatsvond op de openbare weg, grenzend aan de zaal van de UM waar de lezing werd gehouden. Deze demonstratie is door de politie niet beëindigd. De verstoorders binnen in de zaal zijn door medewerkers van de UM naar buiten geleid waarna de lezing werd hervat. De identiteit van deze verstoorders is niet vastgesteld. Naar aanleiding van de verstoring van de lezing is de UM een extern onderzoek gestart in de vorm van een reconstructie. Dit onderzoek kijkt o.a. naar welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Op basis van de bevindingen van het onderzoek wordt bekeken welke consequenties passend zijn.
De RU geeft aan dat de gebeurtenissen momenteel worden geëvalueerd, waarbij de identiteit van de mensen die in de zaal de lezing hebben verstoord voor een groot deel is vastgesteld. De mogelijkheid van aangifte doen wordt onderzocht.
Hoeveel studievisa zijn er sinds de aangenomen motie van het lid Eerdmans inmiddels ingetrokken?4
Dat is mij niet bekend. Instellingen registreren maatregelen tegen studenten niet (centraal).
Waarom lijken universiteiten na zo veel incidenten nog steeds geen grip te hebben op verstoringen op hun eigen campus en kunt u hierbij ingaan op de samenwerking tussen onderwijsinstellingen, de beveiliging van onderwijsinstellingen en de politie alsmede reflecteren op uw eigen rol?
Mijn beeld is dat er juist meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt. Instellingen worden voor stevige dilemma’s geplaatst en ongeregeldheden tijdens demonstraties zijn niet altijd op voorhand te voorkomen, bijvoorbeeld als relschoppers van buiten de instellingen de demonstraties aangrijpen om vernielingen aan te richten. Instellingen maken risicoanalyses vooraf en waar nodig doen zij een beroep op de lokale veiligheidsdriehoek. Ik vind het van belang dat de verantwoordelijkheid ook zoveel mogelijk lokaal wordt genomen. Elk incident is weer net anders en de aanpak ervan vergt altijd een inschatting ter plekke en in de context van dat moment. De instelling in samenwerking met de politie en lokale driehoek kunnen de specifieke situatie het beste inschatten en besluiten hoe hiermee om te gaan.
Verder vind ik het belangrijk dat instellingen, zoals ook de UvA, RU en UM doen, leren van hun ervaringen op het gebied van veiligheid, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs, en als sector via het Platform Integrale Veiligheid dat met subsidie van OCW tot stand is gekomen. Over de inrichting van hun veiligheidsbeleid, spreek ik momenteel ook met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpunt-voorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen. Mijn rol als Minister is om instellingen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid te nemen. Met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, werk ik hier onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Wilt u de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit opdragen om dit incident extern te laten evalueren en dit net als de UvA te delen met andere universiteiten, zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De UM laat momenteel een reconstructie uitvoeren en de RU heeft reeds een interne evaluatie laten uitvoeren. Beide instellingen hebben al aangegeven deze evaluaties te delen met de andere universiteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dutch Scholars for Palestine heeft opgeroepen om in de week van 21 tot 30 maart 2025 de «Israeli apartheidsweek» te organiseren, waarbij zij onder andere oproepen Israël en alles wat aan hen gelieerd is te willen boycotten?
Ja.
Wilt u in het kader van de vorige vraag instellingen en universiteiten oproepen hun veiligheidsbeleid aan te scherpen, zodat onderwijs en onderzoek niet verstoord worden door demonstranten en Israëli's en Joodse studenten en medewerkers zich te allen tijde veilig voelen?
Ik heb de universiteiten en hogescholen via hun koepelorganisaties VH en UNL hier destijds op geattendeerd en de verwachting uitgesproken dat zij al het redelijke doen om hun verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving in te vullen.
Kunt u een inschatting maken hoeveel Joodse en/of Israelische studenten op dit moment thuiszitten, omdat zij zich niet meer veilig voelen op hun onderwijsinstelling en zo niet, wilt u de instellingen vragen te inventariseren hoeveel Joodse en/of Israelische studenten en medewerkers nog thuiszitten?
Instellingen mogen de religie van studenten niet registreren, dat is wettelijk verboden. Wel is er vanuit instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids-) maatregelen er getroffen kunnen worden. Op basis van informatie die ik hierover van de koepelorganisaties heb ontvangen, is het aantal studenten dat aangeeft niet naar de campus te willen komen omwille van veiligheidsredenen naar hun inschatting beperkt. Desondanks is iedere student die thuiszit er één teveel. Mogelijkerwijs zijn er ook studenten die hier geen melding van durven te doen. In het eerdergenoemde onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen wordt onderzocht waar verbetering mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken naar een handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme.
Kunt u inzichtelijk maken welke maatregelen u, of de afzonderlijke instellingen, heeft genomen om de motie van het lid Eerdmans c.s. uit te voeren, waardoor alle barrières voor Joodse en Israelische studenten, die niet naar hun universiteit durven gaan, worden weggenomen?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreek ik momenteel met bestuurders van universiteiten en hogescholen in het kader van meerdere moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft ook bovengenoemde motie over het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast dragen de eerdergenoemde integrale aanpak sociale veiligheid en Taskforce antisemitismebestrijding bij aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding. Verder wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen, onderdeel van de aanpak, gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme.
Daarnaast werk ik, zoals eerder gesteld, aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
Instellingen werken ook aan het wegnemen van barrières voor Joodse en Israëlische studenten. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 16 hebben instellingen contact met studentengroeperingen en individuele studenten die signalen van onveiligheid delen en aangeven niet naar de campus te willen komen. Met hen kijken instellingen individueel wat er nodig is om het onderwijs toch doorgang te kunnen laten vinden en welke (veiligheids)maatregelen er getroffen kunnen worden.
Bent u bereid het College van Bestuur van instellingen, die de veiligheid niet kunnen garanderen, onder curatele te laten stellen door de respectievelijke Raden van Toezicht?
Onder het bestuurlijk instrumentarium dat ik als Minister voorhanden heb valt niet de mogelijkheid tot het onder curatele stellen van een College van Bestuur door de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de zelfstandige taak en bevoegdheid om als intern toezichthouder op te treden, wanneer er sprake van zou zijn dat het College van Bestuur de veiligheid niet zou kunnen garanderen.
Wanneer de Inspectie van het Onderwijs op basis van een gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, heb ik als ultimum remedium de mogelijkheid de Raad van Toezicht een aanwijzing te geven tot het nemen van een of meer maatregelen. Wanneer het doel van de maatregel ook met een minder zwaar middel kan worden bereikt, zal ik eerst dat middel moeten inzetten. Er ligt op dit moment niet een dergelijk onderzoek van de Inspectie.
Is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding al langsgeweest op de Radboud Universiteit of de Maastricht Universiteit, zoals toegezegd in het debat Veiligheid op Nederlandse universiteiten op 23 januari 2025?
De NCAB is in maart jl. in gesprek gegaan met het College van Bestuur van de Radboud Universiteit om te spreken over de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers. Een afspraak met de Universiteit Maastricht is in voorbereiding.
Bent u voornemens instellingen, en in het bijzonder de Radboud Universiteit en de Maastricht Universiteit, opdracht te geven om extra veiligheidsmaatregelen te nemen om de veiligheid van Joodse en/of Israëlische studenten te garanderen?
Ik ben met de sector in gesprek over de uitvoering van de aangenomen moties van uw Kamer tijdens het debat op 23 januari jl. over de veiligheid op universiteiten. Deze zijn bedoeld om de veiligheid op de universiteiten beter te borgen. Over de uitkomsten van deze bespreking zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik niet in de verantwoordelijkheid van universiteiten treed om veiligheidsbeleid in te richten en huisregels te handhaven om ongewenst gedrag tegen te gaan.
Bent u op de hoogte van de agressieve verstoring van een lezing door een pro-Israëlische activist aan de Radboud Universiteit, onder aanvoering van docent Harry Pettit?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat docenten, zoals Harry Pettit, een opruiende en antisemitische rol spelen binnen het onderwijs?2 3 4 5 6 Vindt u dit acceptabel, en welke maatregelen worden hiertegen genomen?
Zoals aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 23 januari jl. over de veiligheid op Nederlandse universiteiten roep ik alle universiteiten en hogescholen op om altijd aangifte te doen bij vermoedens van strafbare feiten. De instellingen hebben aangegeven dat ook te doen. Opruiing en (het aanzetten tot) discriminatie zijn bij wet strafbaar gesteld. Ik verwacht dat de instelling haar verantwoordelijkheid neemt in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het instrumentarium inzet dat hiervoor beschikbaar is, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever van de betreffende medewerker.
Klopt het, zoals vermeld in het Telegraaf-artikel«Student Ido (26) stond op school oog in oog met iemand in Hamas-outfit: Universiteit weigert op te treden tegen haat»7, dat antisemitische activisten, zoals Scholars for Palestine, direct of indirect invloed uitoefenen op het curriculum van Nederlandse universiteiten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat antisemitische denkbeelden worden opgenomen in het academisch onderwijs?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat antisemitische denkbeelden zijn opgenomen in het curriculum van Nederlandse universiteiten.
Wel heb ik signalen ontvangen dat de demonstraties op universiteiten tegen het conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden hebben geleid tot een gevoel van onveiligheid bij veel Joodse en Israëlische studenten, docenten en wetenschappers. Dit heeft mijn voortdurende aandacht en die van de instellingen en zij nemen daarop ook acties, waarover ik uw Kamer naar aanleiding van verschillende moties en toezeggingen uit het debat «Veiligheid op Nederlandse universiteiten» van 23 januari jl. voor de zomer informeer. Verder is, zoals aangekondigd in de kabinetsbrede strategie bestrijding antisemitisme, onlangs een Taskforce Antisemitismebestrijding ingesteld. Deze taskforce gaat zich het komende jaar in het bijzonder richten op de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten.
Klopt het dat docenten die gelieerd zijn aan Scholars for Palestine meewerken aan het huidige seminarArchitecture and Colonialism aan de TU Delft en zich hebben schuldig gemaakt aan openlijk antisemitische uitlatingen, zoals vermeld in een artikel van De Telegraaf? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan te pakken?
De TU Delft heeft mij laten weten dat het klopt dat twee docenten die aan dit seminar hebben meegewerkt, verbonden zijn aan «Scholars for Palestine». Er is geen sprake van samenwerking tussen de TU Delft en deze actiegroep. Volgens de TU Delft hebben beide docenten zich niet schuldig hebben gemaakt aan antisemitische uitlatingen. De programmering van dit seminar en de rol van enkele docenten hierbij heeft tot gevoelens van onvrede en protest geleid onder enkele studenten. De TU Delft neemt hun gevoelens serieus en is daarover met hen in gesprek. De instelling zal vanuit haar verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving moeten beoordelen of hierbij (verdere) stappen aan de orde zijn. Ik vertrouw op de afweging die de TUD hierin maakt.
Klopt het, zoals vermeld in het artikel, dat tijdens demonstraties op universiteiten wordt geroepen om de Intifada naar hier te verplaatsen of dat Palestina van de «river to the sea» moet worden «bevrijd» – uitspraken die neer zouden komen op een oproep tot de uitroeiing van Joden? Klopt het daarnaast dat demonstranten in sommige gevallen verschijnen in Hamas-outfits? Bent u hiervan op de hoogte, en zo ja, heeft u de universiteitsbesturen opgeroepen om hier hard tegen op te treden?
Het klopt dat er tijdens demonstraties op universiteitscampussen de betreffende leus wordt geroepen. Het gebruik van deze leus draagt niet bij aan een vreedzame dialoog. Het woord «Intifada» en deze leus hebben voor velen binnen en buiten de Joodse gemeenschap een diepe lading en kan daarmee zeer intimiderend zijn. Ik kan mij goed voorstellen dat studenten en medewerkers zich onveilig voelen door het gebruik ervan. Dat betreur ik ten zeerste.
In Nederland geldt dat het afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval is of deze uitspraak als strafbaar kan worden aangemerkt. Deze afweging is aan het Openbaar Ministerie en de rechter.
Ten aanzien van de Hamas-outfits is het zo dat er op instellingen een wettelijk verbod geldt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding. Instellingen geven aan dat zij demonstranten met gezichtsbedekkende kleding vragen om deze kleding af te doen, en als zij dat niet willen om de locatie te verlaten. Als zij dat vervolgens ook niet willen kunnen instellingen de politie inschakelen. De universiteiten geven aan dat zij altijd aangifte doen van strafbare feiten, zoals huisvredebreuk, bedreiging, geweld, vernieling of openlijk geweldpleging.
Kunt u aangeven of de antisemitische studentengroepen Free Palestine Maastricht8 9 en Amsterdam.encampment10 op enige wijze zijn of worden gefaciliteerd door een universiteit? Zo ja, op welke manier? Bent u in dat geval bereid het universiteitsbestuur te verzoeken deze facilitering per direct te beëindigen?
De UvA heeft mij laten weten dat Amsterdam.encampment op geen enkele wijze door haar wordt gefaciliteerd. Mochten zij oneigenlijk gebruik maken van de faciliteiten van de universiteit dan wordt volgens de huisregels opgetreden.
Voor Free Palestine Maastricht geldt dat zij sinds de opening in 2020 medebewoner is van één van de gebouwen op de terrein van de Tapijtkazerne van de Universiteit Maastricht. In dit specifieke gebouw biedt de Universiteit Maastricht gezamenlijke huisvesting aan een aantal verenigingen van studenten. De Universiteit Maastricht (UM) staat in contact met Free Palestine Maastricht over diens activiteiten op de campus. De UM houdt nauwlettend in de gaten of antisemitische uitingen of andere overtredingen op de campus of sociale media aan de orde zijn. Mochten partijen de huisregels overtreden, dan wordt hiertegen opgetreden en worden daar consequenties aan verbonden. Bij antisemitische uitlatingen wordt aangifte gedaan.
Naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. is bij de UM een extern onderzoek gestart. Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten, wat moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Zo wordt ook gekeken naar de rol van Free Palestine Maastricht. Op basis van de bevindingen van deze reconstructie beziet het UM welke consequenties passend zijn. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat er volgens het artikel «Harde klap voor gastlessen»11 bij de gunning voor lessen over antisemitismebestrijding op scholen geen enkele expertise op het gebied van antisemitismebestrijding werd geëist? Kunt u ons de gunning en de beoordelingsdocumenten toesturen? Steunt u de gemaakte beoordeling? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. Kennis over antisemitisme was een expliciete eis binnen de aanbesteding en maakte deel uit van de drie gunningscriteria: relevante kennis en ervaring, borging van de effecten en het plan van aanpak. Inschrijvers moesten aantoonbare kennis en ervaring hebben op het gebied van antisemitisme, evenals op racisme en discriminatie in bredere zin, met oog voor de onderlinge samenhang en complexiteit van deze thema’s.
De beoordelingscommissie heeft op basis van alle genoemde criteria de offertes beoordeeld en aan Fawaka de hoogste totaalscore toegekend. De bijbehorende gunnings- en beoordelingsdocumenten kunnen we niet aan de Kamer toesturen, omdat deze bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie bevatten. Openbaarmaking zou in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel en kan concurrentiegevoelige gegevens schenden. Verder wijzen wij graag op de beantwoording van de schriftelijke vragen van (afzonderlijk) het lid Uppelschoten (PVV)12 en het lid van Zanten (BBB)13.
Hoe kan het dat Stichting Fawaka, waarvan de medewerkers eerst door een externe organisatie moeten worden bijgeschoold op aanvullende kennis over antisemitisme, toch als beste uit de gunning is gekomen?
De ingediende offertes zijn beoordeeld op drie criteria, waarbij Fawaka de hoogste totaalscore behaalde over alle criteria heen. Voor het criterium betreffende de relevante kennis en ervaring werd in de aanbesteding gevraagd naar kennis en ervaring op het gebied van antisemitisme én racisme en discriminatie in bredere zin. Verder wijzen wij graag op de beantwoording van de schriftelijke vragen van (afzonderlijk) het lid Uppelschoten (PVV)14 en het lid van Zanten (BBB)15.
In uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 van het lid Uppelschoten (PVV) stelt in uw beantwoording: «Er is geen reden om te twijfelen aan de kunde die Fawaka in huis heeft om deze opdracht tot een goed einde te brengen en ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit van alle betrokkenen.»; kunt u toelichten waarop dit vertrouwen is gebaseerd?
Fawaka is een professionele organisatie met aantoonbare ervaring in het geven van trainingen over inclusief samenleven, waarbij zowel antisemitisme als racisme en discriminatie in bredere zin aan bod komen. Uit de door Fawaka aangeleverde informatie blijkt dat zij aanvullende maatregelen neemt om de kennis en expertise over antisemitisme verder te versterken door haar trainers aanvullend te laten trainen door de Anne Frank Stichting. Dit toont aan dat zij investeren in deskundigheidsbevordering en bereid zijn hun brede expertise verder te verdiepen. Op basis van deze aangeleverde informatie heb ik geen reden te twijfelen aan de verwachting dat Fawaka de opdracht op professionele wijze zal uitvoeren en tot een goed einde zal brengen.
Klopt het dat Sabine Scharwachter namens Fawaka trainingen verzorgt voor docenten in het voortgezet onderwijs?13 Zo ja, hoe rijmt u uw vertrouwen in Fawaka met haar uitspraken14 die oproepen tot geweld tegen Joden?15 Deelt u de mening dat iemand met dergelijke uitspraken niet thuishoort bij een stichting die lessen over antisemitisme verzorgt?
Ik vind het niet gepast om over individuen te spreken. Maar het moge duidelijk zijn dat ik elke oproep tot geweld ten strengste veroordeel en ik weet dat Fawaka hetzelfde doet. Fawaka is een organisatie die zich inzet voor inclusiviteit, diversiteit en gelijkwaardigheid en die strijdt tegen alle vormen van discriminatie en racisme, ook antisemitisme. Fawaka heeft duidelijk bij mij aangegeven elke vorm van intimidatie, geweld en haat te verwerpen, en een streng selectieproces te hanteren voor alle trainers die zij aanneemt. Daarnaast is er een beleid waarin is vastgelegd dat trainers tijdens trainingen de missie van Fawaka naleven. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Een onderzoek naar misstanden bij NPO |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Raad van Toezicht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) door tussenkomst van de ondernemingsraad de afgelopen twee jaar aanhoudend klachten over intimidatie en onveilig en onvoorspelbaar gedrag, verbaal geweld en het negeren van medewerkers heeft ontvangen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Heeft naar uw oordeel de Raad van Toezicht bijtijds en adequaat gehandeld op deze signalen?
Desgevraagd heeft de Raad van Toezicht mij laten weten dat er naar aanleiding van signalen gesprekken zijn gevoerd met de (centrale) ondernemingsraad. In algemene zin vind ik het belangrijk dat signalen over sociale veiligheid op een goede manier worden opgevolgd. Dit is in het belang van iedereen die werkzaam is bij de NPO. Dat is altijd in eerste instantie een zaak van de werkgever en daar past mij als Minister terughoudendheid.
Vindt u het handelen van de Raad van Toezicht passend bij de urgentie die zou moeten worden gevoeld bij de constatering van de onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (de onderzoekscommissie-Van Rijn) dat NPO-ers ontevredener over hun directie waren dan de andere ondervraagden?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin heb ik eerder aangegeven dat ik het van belang vind dat signalen worden opgevolgd en dat een veilige werkomgeving overal binnen de publieke omroep de norm zou moeten zijn. Bestuurders en toezichthouders dragen daar verantwoordelijkheid voor. Hiertoe zijn al verschillende zaken in gang gezet door de NPO, onder andere als onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak voor de NPO en de omroepen. Zo is in het afgelopen jaar een nieuwe directeur HR en Cultuur gestart bij de NPO en is er gewerkt aan een gezamenlijke klachtenregeling voor ongewenste omgangsvormen. Dit laat onverlet dat er nog veel gedaan moet worden.
Had de Raad van Toezicht niet eerder kunnen en moeten besluiten tot een onderzoek naar de mogelijke misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer ontving uw departement voor het eerst signalen van een onveilig werkklimaat bij NPO?
Mijn departement heeft in oktober 2024 één signaal ontvangen over de bestuursstijl van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. Het betrof een signaal in zeer algemene bewoordingen waardoor dit, na overleg met degene die het signaal had afgegeven, geen aanleiding gaf tot opvolging.
Wat waren de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de Raad van Toezicht van de NPO?
Ik heb in mijn gesprek met de heer Joustra nadrukkelijk gewezen op zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving. Ik reken erop dat de Raad van Toezicht, samen met de Raad van Bestuur, reflecteert op gebeurtenissen en concrete stappen zet om daar duidelijke lessen uit te trekken en dat met het juiste gevoel voor urgentie doet. Zij hebben mij inmiddels laten weten steviger en met meer prioriteit dan eerder te zullen toezien op de sociale veiligheid en de uitvoering van het in 2024 opgestelde plan van aanpak. Daarnaast moet de focus van de Raad van Toezicht nu liggen op de continuïteit van het bestuur en de organisatie op de korte termijn. Ik blijf met de Raad van Toezicht in gesprek en zal hen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat is uw indruk van de wijze waarop de Raad van Toezicht gevolg heeft gegeven aan uw indringende gesprek?
De Raad van Toezicht heeft snel maatregelen getroffen om de continuïteit van het bestuur van de NPO te waarborgen. Zo is Lucien Brouwer aangesteld als interim-voorzitter. In mijn eerdere gesprek met de heer Joustra heb ik benadrukt dat het belangrijk is om de continuïteit van de NPO te waarborgen. Het is cruciaal dat er in overleg met de bestuurder snel verdere concrete stappen worden gezet om stabiliteit binnen de NPO te verzekeren. Ik heb afgesproken dat mijn ministerie en ik op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die genomen worden. Als er signalen zijn dat een sociaal veilige omgeving in het geding is, vind ik het belangrijk dat duidelijk wordt wat er aan de hand is, wat ieders rol daarin is geweest en dat dit door bestuur en toezichthouder wordt aangepakt.
Welke lessen moeten de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de NPO uit de recente gebeurtenissen trekken en welke concrete stappen zouden naar uw oordeel gezet moeten worden om snel te komen tot een veilig werkklimaat bij NPO?
Zoals ik eerder al aangaf verwacht ik dat de Raad van Toezicht een helder beeld heeft van de recente gebeurtenissen en ieders rol daarin. Dit is noodzakelijk voor een reflectie op het eigen handelen en een effectieve opvolging. Primair is nu van belang dat de bestuurlijke continuïteit binnen de NPO gewaarborgd wordt en daarin heeft de Raad van Toezicht in elk geval voorzien in de benoeming van een interim-bestuursvoorzitter. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, gaat de Raad van Toezicht nadrukkelijker toezien op de uitvoering van het plan van aanpak sociale veiligheid.
Ik heb richting de heer Joustra herhaald dat ik van een goed functionerende Raad van Toezicht verwacht dat hij toeziet op de werkzaamheden van de raad van bestuur en de gang van zaken binnen de NPO en dat hij gepaste maatregelen neemt om de stabiliteit van de NPO te waarborgen. Een sociaal veilige werkomgeving is daar een belangrijk onderdeel van. Sociale veiligheid binnen de publieke omroep is van groot belang en ik verwacht van toezichthouders en bestuurders dat zij daar prioriteit aan geven.
In hoeverre gaat u bij de hervorming van de publieke omroep het realiseren van stabiliteit en structurele goede werkverhoudingen betrekken?
Goed bestuur en een goede governance zijn belangrijke uitgangspunten voor de hervorming van de publieke omroep die ik voorsta. Daarom werk ik aan voorstellen die daarin moeten voorzien. Ik ben doordrongen van de noodzaak de publieke omroep ook op dit punt te hervormen.
Helpt het daarbij dat de aangekondigde taakstellingen ten koste gaan van de programmering? Zo nee, waarom niet?
NPO en omroepen zijn aan zet om de taakstelling in te vullen. Die taakstelling gaat overigens al in vanaf 2027, terwijl de hervorming op zijn vroegst vanaf 2029 ingaat. Ik ben ervan doordrongen dat deze taakstelling tot moeilijke keuzes zal leiden, die ook de programmering gaan raken.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven het van belang te vinden dat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wat ieders rol daarin is geweest. Het Commissariaat voor de Media kan nog besluiten tot onderzoek over te gaan. Ook de Raad van Toezicht kan daar eigenstandig toe besluiten.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het Notaoverleg Media d.d. 14 april 2025 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er op een derde van de mbo’s sport- en beweeglessen geen structureel onderdeel van het curriculum zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Karremans |
|
Wat is uw reactie op het Mulier-rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs»?1
Het rapport «Bewegen en sport in het middelbaar beroepsonderwijs» geeft mij en de Minister van OCW inzicht in de ontwikkelingen en kansen binnen mbo- instellingen op het gebied van sporten en bewegen. De Ministeries van VWS en OCW volgen de metingen, door middel van vervolgonderzoek, de komende jaren en zijn benieuwd naar het totaalbeeld en de trend over de jaren 2020 tot en met 2028.
Bewegen heeft een positieve invloed op zowel de fysieke als mentale gezondheid en meer bewegen op school kan ook helpen bij het verbeteren van de concentratie, een vergroot welbevinden en een beter zelfbeeld van studenten.
Daarom wordt vanuit het Ministerie van VWS bijvoorbeeld met het actieplan «Nederland beweegt» ingezet op het creëren van die randvoorwaarden en het vergroten van het bewustzijn van het belang van bewegen. Denk hierbij aan zaken als een actieve schooldag waarbij bewegen gedurende de lessen, actief pauzegedrag en het stimuleren van naschoolse sport- en beweegmomenten worden ingezet. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij vervolgens het bewegingsonderwijs vormgeven.
Hoe reageert u op het feit dat het aantal mbo-instellingen waarbij sport- en beweeglessen deel uitmaken van het curriculum is afgenomen, terwijl slechts een kwart van de mbo-studenten jonger dan 18 jaar voldoet aan de beweegrichtlijn?
Het is aan mbo-instellingen zelf om te bepalen of en hoe zij sport- en bewegingsonderwijs vormgeven. Deze onderwijsinstellingen worden aangemoedigd om kosteloos gebruik te maken van het meet- en signaleringsinstrument TestJeLeefstijl2. Na het invullen van een vragenlijst krijgen de mbo-studenten persoonlijke tips mee, zodat zij zelf regie kunnen voeren op hun leefstijl. Een vergroot bewustzijn van hun gezondheid en beweging kan er vervolgens voor zorgen dat jongeren gezonde leefstijlkeuzes maken.
Onderwijsinstellingen kunnen de uitkomsten van TestJeLeefstijl gebruiken om gerichte initiatieven op te zetten.
Verder werkt het mbo, net zoals het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs met de Gezonde School-aanpak. Scholen kunnen in samenwerking met de Gezonde School-coördinator en een externe adviseur van de GGD aan de slag gaan met diverse gezondheidsthema’s.
Ik subsidieer tenslotte een project van het Alfa-college dat als hoofddoel heeft om meer mbo-studenten vaker te laten bewegen en sporten door in de mbo- onderwijssetting meer mogelijkheden te creëren om te bewegen en te sporten. Zij brengen goed werkende sport- en beweegprogramma’s voor mbo-studenten in kaart en koppelen dit ook aan de beroepsvitaliteit. Om zo te laten zien hoe mbo- studenten hun toekomstige beroep vitaal en duurzaam kunnen uitoefenen. De uitkomsten worden met alle mbo-instellingen gedeeld.
Hoe reageert u op het feit dat «Onvoldoende accommodatie», «Te weinig lestijd voor sport en bewegen als gevolg van te vol lesrooster» en «Onvoldoende financiële middelen» door mbo-instellingen als belangrijkste belemmeringen voor het aanbieden en uitvoeren van sport- en beweegactiviteiten?
Onderwijsinstellingen kunnen gebruikmaken van de kwaliteitsmiddelen (een financiële impuls voor ondersteuning aan mbo-studenten) om in te zetten voor sport- en beweegactiviteiten, bijvoorbeeld ten behoeve van het welbevinden van studenten. Mbo-instellingen kunnen zo zelf bepalen op welke manier zij aandacht willen besteden aan bewegen en sport. Daarnaast moedigen de Minister van OCW en ik onderwijsinstellingen aan om inspiratie op te doen bij andere instellingen om knelpunten op te lossen, bijvoorbeeld vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl. Zo komt in het rapport terug dat mbo-studenten bij onderwijsinstelling VISTA met korting gebruik kunnen maken van sportfaciliteiten van de Universiteit van Maastricht. Dit is een mooi voorbeeld hoe er in de regio wordt samengewerkt met andere onderwijsinstellingen om beweging te stimuleren. ROC Nijmegen met het programma Sport op Maat kan bijvoorbeeld ook ter inspiratie gebruikt worden voor het creëren van ruimte voor sport en bewegen binnen een onderwijsprogramma.
Hoe reageert u op de aanbevelingen uit het Mulier-rapport?
In de aanbevelingen komt terug dat mbo-instellingen een intensievere samenwerking met gemeenten en sportverenigingen hebben. Dit kan leiden tot een breder en effectiever aanbod van beweegactiviteiten. De kracht van samenwerking vanuit onderwijs, gezondheidsinstellingen en lokale sportaanbieders is essentieel om meer jongeren aan het bewegen te krijgen en te houden. Hierbij is het zinvol, zoals wordt aangegeven in de aanbevelingen, om een duidelijke, integrale visie te creëren op het gebied van sport en bewegen, in samenwerking met studenten. De Minister van OCW en ik willen mbo-instellingen inspireren om vanuit onder andere het Mulier-rapport en samen met andere onderwijsinstellingen, toekomstige werkgevers en het Platform Sport & Gezonde Leefstijl te werken aan inzet op bewegen in de regio.
Wat is uw visie op bewegingsonderwijs in het mbo?
Bewegen is binnen alle onderwijsvormen en binnen alle leeftijdscategorieën belangrijk. Het is aan mbo-instellingen zelf of en hoe zij bewegingsonderwijs vormgeven. In tegenstelling tot het funderend onderwijs, geldt er in het vervolgonderwijs geen wettelijke verplichting of urennorm voor bewegingsonderwijs. Wel is het belangrijk dat mbo-instellingen ondersteund worden om de interventies toe te passen gericht op gezondheid. Hiervoor kunnen instellingen inspiratie opdoen vanuit het Platform Sport & Gezonde Leefstijl of gebruik maken van de Gezonde School-aanpak.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, wij zijn hiertoe bereid.
Het bericht 'Verdachte van UvA-rellen voor rechter: 'Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verdachte van UvA-rellen voor rechter: «Politie was goed beschermd, ik ben onschuldig»»?1
Ja.
Hoe duidt u het gedrag van de 24-jarige, inmiddels veroordeelde, studente Simone, die een bulldozer beklom en stokken naar de politie heeft gegooid, maar zelf verklaarde dat zij niks fout heeft gedaan?
Het gebruik van fysiek geweld tegen de politie is onacceptabel. Het is dan ook goed dat er aangifte wordt gedaan. Het duiden van individuele gedragingen en het beoordelen van de strafbaarheid ervan laat ik over aan de rechter.
Bent u het eens met Ramon Meijerink, voorzitter van de politievakbond, die haar uitspraak «Ik heb met stokken gegooid. Maar ik denk niet dat dit onder zwaar geweld valt, omdat de politie goed beschermd is.», «de wereld op zijn kop» noemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat studenten die openlijk geweld hebben gepleegd en hiervoor zijn veroordeeld bijdragen aan een groot gevoel van onveiligheid onder de medestudenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Het plegen van openlijk geweld door studenten op de campus is onacceptabel. Dit kan inderdaad bijdragen aan de (gevoelens van) onveiligheid onder medestudenten. Een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers is een verantwoordelijkheid van iedere universiteit en hogeschool.
Onderschrijft u dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling naast een verstoring ook een gevaar voor de openbare orde is?
Ja, ik onderschrijf dat het plegen van openlijk geweld en zware mishandeling, naast het veroorzaken van een verstoring, tevens een direct gevaar vormt voor de openbare orde. Dergelijke handelingen ondermijnen de veiligheid van onze samenleving en verzwakken het vertrouwen in de rechtsstaat.
Bent u voornemens de motie «Veiligheid op school», die de regering verzoekt zich maximaal in te spannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde, uit te voeren en het visum van de Chinese studente in te trekken?2
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief3 wordt de motie uitgevoerd door het kabinet. Ik kan echter niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin kan ik het volgende delen over het beleid inzake openbare orde en verblijfsvergunningen voor studie. Studenten van buiten de Europese Unie mogen in Nederland rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning. Een verblijfsvergunning die op deze basis wordt verleend, kan – net als iedere andere reguliere verblijfsvergunning – worden ingetrokken door de IND wanneer er sprake is van een gevaar voor de openbare orde waarbij elke beslissing zorgvuldig getoetst wordt aan de wet- en regelgeving en individuele omstandigheden.
Openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr) en zware mishandeling (artikel 302 Sr) kunnen, indien een onherroepelijke veroordeling volgt, ertoe leiden dat in een individueel geval wordt vastgesteld dat er een gevaar voor de openbare orde bestaat waardoor een verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Of dit daadwerkelijk zo is, wordt door de IND beoordeeld aan de hand van de glijdende schaal (artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit). Deze glijdende schaal legt een verband tussen de opgelegde onherroepelijke straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland: hoe langer een vreemdeling in Nederland verblijft, des te zwaarder de straf moet zijn om tot intrekking van de verblijfsvergunning te kunnen leiden. De intrekking gebeurt altijd op basis van een individuele beoordeling, ook als wordt voldaan aan de glijdende schaal. Bij de intrekking zal ook door de IND worden bezien of er een maatregel zoals een inreisverbod, ongewenstverklaring of een besluit tot signalering opgelegd kan worden. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
Op welke termijn kunt u het visum van deze Chinese studente intrekken?
In het algemeen is het zo dat de termijn waarop een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken door de IND, volledig afhangt van de uitkomst van een juridische beoordeling en de daarbij horende procedure. Zodra de noodzakelijke onderzoeken en de rechtsgang zijn afgerond, kunnen passende maatregelen – waaronder een mogelijke vergunning intrekking – worden genomen. Dit ligt primair bij de Minister van Asiel en Migratie.
De zorgwekkende staat van het funderend onderwijs op Curaçao |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Inspectie van het Onderwijs in haar nieuwste rapport een zorgwekkend beeld over het funderend onderwijs op Curaçao moet schetsen?1
Curaçao, Aruba en Sint Maarten zijn autonome landen binnen het Koninkrijk en onderwijs is zodoende een landsaangelegenheid van de Caribische landen. Het is hierdoor niet aan het Ministerie van OCW om uitspraken te doen over rapporten over het onderwijs in Curaçao die zijn opgesteld door de Inspectie van het Onderwijs van Curaçao of één van de andere landen. Desalniettemin werken we onder andere via de Landspakketten en in het Ministerieel Vierlandenoverleg OCW (M4LO) op vrijwillige basis samen met de Caribische landen aan verbeteringen en hervormingen in het onderwijs.
Klopt het beeld dat dit het derde rapport is in korte tijd, en één van de vele in de afgelopen tien jaar, die structurele problemen blootleggen, maar dat desondanks concrete veranderingen lijken uit te blijven? Zo ja, wat betekent dit voor de toekomstkansen van kinderen en jongeren die opgroeien op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt zo’n zorgwekkend beeld ook in deze mate voor het funderend onderwijs op Aruba en Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is deze zorgwekkende situatie ook een specifiek punt van aandacht geweest bij het Ministerieel Vierlandenoverleg OCW (M4LO) 2024, waarbij de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland elkaar – ditmaal niet in persoon, maar schriftelijk – ontmoetten?2
De staat van het funderend onderwijs op Curaçao zoals genoemd in het inspectierapport is geen specifiek punt van aandacht geweest bij het M4LO. De M4LO-structuur met de bijbehorende ambtelijke stuurgroep en werkgroepen is gebaseerd op continue vrijwillige samenwerking en kennisdeling tussen de vier landen binnen het Koninkrijk, met de gelijkwaardigheid van ieder land als uitgangspunt. Onderwerpen die urgent zijn voor alle landen binnen het Koninkrijk kunnen door elk van de landen worden geagendeerd en worden bij instemming van de andere landen gezamenlijk opgepakt. Het Ministerie van OCW werkt nauw samen met Curaçao en ook Aruba en Sint Maarten op onder andere de lerarenopleiding, taal, de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, doorstroom en verbetering van het studentsucces van Caribische studenten in het Koninkrijksbrede programma Strategic Education Alliance (SEA).
Kunt u puntsgewijs uiteenzetten in hoeverre de Slotconclusies Onderwijs en Wetenschap november 2024 Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland kunnen en moeten meehelpen om deze problematiek op Curaçao aan te pakken?3
In de Slotconclusies van het schriftelijke M4LO van november 2024 hebben de landen van het Koninkrijk een aantal afspraken gemaakt die bijdragen aan het oplossen van de door u beschreven problematiek.4 Via het samenwerkingsverband Kibrahacha wordt gewerkt in het kader van samen opleiden aan de lerarenopleidingen op de benedenwindse eilanden. Het netwerk Nederlands als Vreemde Taal (NVT) Carib draagt bij aan meertaligheid in de klas. Ook werken de landen via de werkgroep Rode Draden Doorlichting waar mogelijk samen aan het opvolgen van de aanbevelingen uit de doorlichtingen van het onderwijs, uitgevoerd in het kader van de landspakketten
In hoeverre wordt uw gezamenlijke aanpak van de problematiek ondersteund met specifieke aandacht voor goed onderwijs op de BES-eilanden?
In het M4LO worden de Caribisch Nederlandse eilanden vanwege hun status als bijzondere gemeenten van Nederland vertegenwoordigd door het land Nederland. De onderwerpen in het M4LO zijn (ei)landoverstijgend en zijn dus ook van belang voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tevens vanwege de regionale verbondenheid werken we nauw samen met de landen om ook het onderwijs op Caribisch Nederland te verbeteren, met name door middel van de programma’s Kibrahacha en SEA. Aangezien OCW voor Caribisch Nederland een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor de landen vragen sommige onderwerpen om een andere aanpak dan agendering in het M4LO. Met Bonaire, Saba en Sint Eustatius werken we onder andere samen aan de uitvoering van de derde onderwijsagenda per eiland6.
Hoe gaat u de uitvoering van de motie White c.s. over een plan van aanpak om het onderwijs in Caribisch Nederland te verbeteren betrekken bij de Koninkrijksbrede afspraken voor het M4LO 2025?4
Zie antwoord vraag 6.