Toezicht op rechtsbijstandverzekeringen |
|
|
|
Heeft u de uitzending van Tros-Radar van 24 mei 2010 over rechtsbijstandverzekeringen gezien en kennisgenomen van de bijbehorende documentatie op de website van het programma?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bijna 50% van de Nederlandse huishoudens over een rechtsbijstandpolis beschikt, waarbij het overgrote deel van de rechtshulp wordt verleend door juristen die geen advocaat zijn?
Volgens de «Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2008»1 liepen er in 2006 ongeveer twee miljoen gezinspolissen voor rechtsbijstand. Op basis van de cijfers van het CBS over het aantal Nederlandse huishoudens betekent dat een dekkingsgraad van 28% in 2008. Per jaar stijgt het aantal polissen met ongeveer 2%. Dit jaar zal de dekkingsgraad van het aantal huishoudens dus mogelijk gestegen zijn tot rond de 34%. De auteurs van de Monitor wijzen er op dat in sommige publicaties hogere percentages worden genoemd. De reden daarvan is dat deze percentages betrekking hebben op personen in plaats van op huishoudens, of dat er polissen gekoppeld aan de auto of uit hoofde van het lidmaatschap van een vakbond, opgeteld zijn bij gezinspolissen.
Voor rechtsbijstand kan men terecht bij de advocatuur, maar deze vorm van rechtsbijstand is vaak duur, nu de advocatuur, maatwerk biedt, terwijl dat niet in alle zaken in dezelfde mate nodig is. Het aanbieden rechtsbijstand in het kader van een verzekering vormt dan ook een welkome aanvulling op het klassieke aanbod aan rechtsbijstand. Dit brengt wel beperkingen met zich mee. De kosten moeten immers geheel uit de premie worden opgebracht. Op de rechtsterreinen die door een rechtsbijstandverzekering worden gedekt, dienen zich grote aantallen relatief eenvoudige zaken aan.
Rechtsbijstand aan verzekerden wordt in de regel verleend door zogeheten paralegals (HBO-juristen), juristen en advocaten in loondienst van de verzekeraar en externe advocaten2. Het overgrote deel wordt inderdaad verleend door juristen die geen advocaat zijn. Hierdoor kan de verzekeringspremie relatief laag blijven. Volgens gegevens van het Verbond van Verzekeraars zijn in 2008 in totaal 33 108 zaken behandeld door externe advocaten.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij gemeld dat alle verzekeraars opleidingsprogrammas, vaardigheidstrainingen en permanente opleiding kennen. Rechtsbijstandverzekeraars realiseren zich niettemin dat op het punt van kwaliteitsborging de transparantie verder moet worden vergroot.
Ik heb het Verbond van Verzekeraars gewezen op het belang dat de eisen rond kwaliteit en deskundigheid die nu intern bij verzekeraars bestaan, op enige wijze extern toetsbaar zijn en worden vastgelegd in een kwaliteitscode. Het Verbond van Verzekeraars is op dit moment bezig met een kwaliteitscode voor rechtsbijstandverzekeraars, waarbij in ieder geval eisen gesteld zullen worden aan de transparantie van producten en de kwaliteit van dienstverlening. Het Verbond van Verzekeraars streeft er naar om deze kwaliteitscode zo spoedig mogelijk verder vorm te geven.
Invoering van wettelijke eisen acht ik vooralsnog niet noodzakelijk.
Acht u het juist dat er van overheidswege voor deze juristen geen enkele wettelijke eisen bestaan op het gebied van opleiding, permanente opleiding en gedragsregels, terwijl deze elementen een uitwerking vormen van de kernwaarden van de rechtshulp in het belang van een goede rechtsbedeling? Zo nee, bent u voornemens op dit gebied regelgeving in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het juist dat er geen tuchtrecht voor deze juristen bestaat op basis waarvan klachten tegen een individuele jurist kunnen worden behandeld, terwijl dit wel bestaat bij soortgelijke beroepen en werkzaamheden? Zo nee, bent u voornemens om dit bij wet te regelen?
Alle rechtsbijstandverzekeraars hebben een interne klachtprocedure waarbij opnieuw integraal naar de zaak wordt gekeken door een klachtenfunctionaris.
Voor consumenten bestaat voorts de mogelijkheid om klachten over de dekking door de rechtsbijstandverzekeraar bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in te dienen, maar Kifid behandelt in beginsel geen klachten over de inhoud van de verleende rechtsbijstand.
Het kabinet is echter van oordeel dat ook in deze vorm van geschillenbeslechting moet worden voorzien. De Minister van Financiën zal hierover in ieder geval in gesprek gaan met de sector en het Kifid en uw Kamer nader informeren.
Acht u het juist dat de rechtsbijstandverzekeraars en verzekeringstussenpersonen geen instructie of controle kennen om te bezien of een belangstellende voor een polis in aanmerking komt voor (gedeeltelijk) kosteloze rechtsbijstand van overheidswege? Zo nee, bent u bereid hiertoe maatregelen te treffen?
Burgers kunnen de risicos die men loopt als men een beroep wil doen op rechtsbijstand afwegen en kiezen tussen een substantiële eigen bijdrage bij een beroep op de Wet op de rechtsbijstand3, dan wel een periodieke betaling van een verzekeringspremie of contributie voor een vakbond of consumentenorganisatie.
Rechtsbijstandverzekeraars bieden niet alleen juridische dienstverlening, maar vergoeden ook de proceskosten en expertisekosten e.d. Deze kosten vallen niet onder de gesubsidieerde rechtsbijstand. Ook voor burgers die in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand kan een rechtsbijstandverzekering daarom een goede aanvulling of alternatief zijn. Dat geldt overigens ook voor het lidmaatschap van een vakbond of een consumentenorganisatie.
Het nemen van maatregelen acht ik niet nodig.
Zou het niet beter zijn om het toezicht op deze verzekering, gezien het speciale karakter ervan, te laten berusten bij het Directoraat-Generaal Rechtsbijstand van het ministerie van Justitie in plaats van bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM), omdat eerstgenoemde daartoe bij uitstek de expertise bezit?
In mijn brief van 9 maart 2010 heb ik uw Kamer gemeld dat door het WODC een onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur en rechtsbijstandverzekeraars is opgezet.4 In dit onderzoek komen onder andere de opleidingen, klachtenbehandeling en kwaliteitsborging en toezicht bij rechtsbijstandverzekeraars aan de orde. Het WODC verwacht dat de onderzoeksresultaten medio 2011 beschikbaar zullen zijn. Afhankelijk van de onderzoeksbevindingen zal worden bezien of de rechtsbijstandverzekering grondig tegen het licht moet worden gehouden. Vooralsnog zie ik daartoe geen aanleiding. Dat geldt ook voor overheveling van het toezicht op rechtsbijstandverzekeraars naar het Ministerie van Justitie.
Bent u, zoals ook periodiek plaatsvindt bij andere rechtshulpverleners, bereid een commissie in te stellen die de gang van zaken bij de rechtsbijstandverzekeraars onderzoekt naar de aard en de kwaliteit van hun diensten en naar het spanningsveld tussen het verlenen van optimale rechtshulp enerzijds en kostenbeheersing anderzijds?
Zie antwoord vraag 6.
De aanval van Israël op een internationaal hulpkonvooi |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in uw antwoord op eerdere vragen melding maakt van het feit dat «Israëlische woordvoerders de bevoegdheid om op te treden hebben gebaseerd op de aanname dat er sprake is van een gewapend conflict met Hamas, hetgeen betekent dat het zeeoorlogsrecht van toepassing is»?1
Ja.
Vindt u die aanname van de Israëlische woordvoerders terecht?
Ja.
Bent u het ermee eens dat geen sprake is van een oorlog en evenmin van een zeeoorlog en dat derhalve het zeeoorlogsrecht niet van toepassing is?
Ofschoon beide partijen ieder eenzijdig een wapenstilstand afgekondigd hebben aan het einde van de operatie Cast Lead, is daarmee geen einde gekomen aan de gewelddadigheden tussen Hamas en de staat Israël. Het (zee)oorlogsrecht blijft derhalve gelden voor de partijen.
Deelt u de mening dat het zeeoorlogsrecht sowieso slechts een inspectie van neutrale schepen toestaat en dat dit iets anders is dan entering met commando’s?
Onder het zeeoorlogsrecht zijn strijdende partijen bevoegd neutrale schepen te onderzoeken om vast te stellen of deze inderdaad neutraal zijn. Neutrale schepen hebben de plicht om een dergelijke inspectie toe te staan. Indien op redelijke gronden zou kunnen worden aangenomen dat vermeend neutrale schepen op het punt staan een blokkade te breken, mogen deze worden overgenomen. Indien er verzet wordt gepleegd hiertegen mag zo nodig met geweld worden opgetreden.
Heeft Israël derhalve in deze kwestie zowel het internationaal recht als het zeerecht geschonden door in internationale wateren niet-militaire schepen aan te vallen?
Op grond van bovengenoemde argumenten kan ik deze mening niet delen. Onderzoek zal moeten uitwijzen of in deze kwestie conform de regels van het zeeoorlogsrecht is gehandeld.
Bent u ook bereid in Europees verband voor te stellen de Associatieraad EU-Israël bijeen te roepen om te spreken over de consequenties van deze actie voor de relatie tussen de EU en Israël?
De EU heeft opgeroepen tot een onmiddellijk, volledig en onpartijdig onderzoek conform internationale standaardennaar de gebeurtenissen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben kunnen voltrekken; een overeenstemmende verklaring is afgelegd door de Voorzitter van de VN-Veiligheidsraad (VNVR). Ik ben voorstander van een dergelijk onpartijdig onderzoek en ondersteun dan ook de verklaringen van de EU en de VN onverkort. Inmiddels heeft Israël onderzoeken ingesteld en daarbij internationale waarnemers uitgenodigd. Hangende de uitkomsten van het Israëlische onderzoek is het dreigen met de inzet van middelen en instrumenten uit het Associatieakkoord op zijn minst voorbarig en het zal naar mijn oordeel ook niet doeltreffend zijn.
Ik ben dan ook geen voorstander van bijeenroeping van de Associatieraad EU-Israël, temeer daar Israël op20 juni 2010 heeft besloten om het toegangsbeleid tot Gaza aan te passen.Nederland heeft met instemming kennisgenomen van dit besluit. Zoals ook EUHV Ashton onmiddellijk na bekendmaking ervan in een EU-verklaring stelde, is het een significante verbetering en een positieve stap voorwaarts. De EU – en dus ook Nederland – blijven Israël oproepen om verder te gaan en te komen tot een situatie waarin onvoorwaardelijke humanitaire toegang tot Gaza een feit is en de grensovergangen open zijn voor normaal personen- en goederenverkeer, met inachtneming van de Israëlische legitieme veiligheidsbelangen, op basis van de internationale afspraken die daarover zijn gemaakt (met name de Agreement on Movement and Access 2005).
Bent u bereid voor deze Associatieraad tevens de voortdurende blokkade van Gaza, eveneens een schending van het internationaal recht, te agenderen en van Israël te eisen de grenzen van Gaza per direct volledig open te stellen voor humanitaire goederen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk internationaal onderzoek, zoals ook EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton bepleit2, en niet te wachten totdat Israël en eventueel de betrokken vlaggenstaten hebben uitgezocht wat er gebeurd is, zoals u in uw antwoord op de eerdere vragen stelt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogelijke fraude en omkoping bij het uitdelen van een Koninklijke onderscheiding via het ministerie van VROM |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cees vond dat het tijd werd voor een lintje, dus dat werd geregeld»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Het klopt dat betrokkene op 29 april 1998 is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De Koninklijke onderscheiding is volgens de standaardprocedure beoordeeld door het Kapittel voor de Civiele Ordes (het Kapittel).
Na de beoordeling heeft het Kapittel advies uitgebracht. Vervolgens is op voordracht van de minister van VROM en de minister van BZK, bij Koninklijk Besluit van 3 april 1998 besloten om betrokkene bij Algemene gelegenheid (29 april 1998) te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Na de benoeming van betrokkene tot ridder in de Orde van Oranje- Nassau is een drietal verzoeken gedaan om hem te bevorderen tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het Kapittel heeft deze drie verzoeken tot bevordering beoordeeld en afgewezen.
Het Openbaar Ministerie ziet op basis van de thans beschikbare informatie geen aanleiding tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Daarom is evenmin aan te geven op welke delictsomschrijving(en) een eventuele vervolging zou kunnen worden gestoeld en tot welke maximumstraffen een veroordeling zou kunnen leiden.
Als de beschreven feiten kloppen: waarvoor zouden betrokkenen (ambtenaar en Cees H). vervolgd kunnen worden en welke maximale straffen staan op deze vergrijpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang heeft de genoemde gepensioneerde kabinetchef van het ministerie van VROM deze functie bekleed?
De betreffende ambtenaar heeft de functie, chef kabinetszaken, bijna 18 jaar bekleed.
Hoeveel personen zijn in deze periode met diens bemoeienis gedecoreerd?
Vanaf 1995 zijn de gegevens met betrekking tot aanvragen van Koninklijke onderscheidingen digitaal beschikbaar. Vanaf 1995 zijn er door het Kapittel 820 adviezen over Koninklijke onderscheidingen gedaan waarbij sprake was van bemoeienis van het ministerie van VROM. Van deze 820 adviezen waren er 731 positief.
Zijn de ministers van VROM en Justitie van plan om systematisch na te gaan of – en zo ja, welke – nog meer personen uit deze groep via fraude en omkoping een Koninklijke onderscheiding bemachtigd hebben?
Gezien het antwoord op vraag 1 bestaat er geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Herinnert de minister van Justitie zich zijn brief aan de Kamer over de mogelijke fraude bij de aankoop van Bouwfonds door ABN-AMRO?2 Kan een bewezen maar verjaard strafbaar feit van invloed zijn op de strafmaat die de rechter vaststelt, indien andere strafbare feiten met betrekking tot dezelfde persoon/personen bewezen en niet verjaard zijn? Zo ja, erkent de minister van Justitie dat nader onderzoek naar de mogelijke fraude bij de verkoop van Bouwfonds aan ABN-AMRO in dat geval wel degelijk relevant kan zijn in relatie tot het lopend onderzoek naar verweven zaken?
Indien er sprake is van een verjaard strafbaar feit ontbreekt voor het Openbaar Ministerie op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot vervolging. Dit heeft tot gevolg dat bij een vervolging van een dergelijk feit, de rechtbank het Openbaar Ministerie ten aanzien van dat feit niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. Aangezien een verjaard feit niet aan de rechter kan worden voorgelegd, kan het ook niet bewezen worden verklaard en daardoor evenmin worden meegewogen bij de straftoemeting.
Aangezien de feiten waarover de minister van Justitie uw Kamer per brief van 27 april 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 32 123 VI, nr. 98) heeft geïnformeerd zijn verjaard, zal het Openbaar Ministerie naar deze feiten geen onderzoek instellen.
Het besluit station Lisse niet te realiseren |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Station Lisse niet open voor bezoekers Keukenhof»?1
Ja.
Is het waar dat NS en ProRail bekend hebben gemaakt dat station Lisse niet opnieuw in gebruik zal worden genomen?
Er zijn twee elementen van belang alvorens te kunnen besluiten of halte Lisse, geopend zou kunnen worden: enerzijds vanuit ProRail een inschatting van de infrastructurele aanpassingen die nodig zijn om extra treinen te kunnen laten rijden en stoppen, en anderzijds een bedieningsgarantie van NS, de concessiehouder van het vervoer op dat traject.
Ik heb van NS vernomen dat zij geen bedieningsgarantie wil afgeven voor halte Lisse. Naar aanleiding hiervan heeft ProRail zich tot mij gewend met de vraag of het zinvol is de planstudie voort te zetten. Na overleg is besloten de planstudie niet af te ronden.
Herinnert u zich uw toezegging om uit het budget «Actieplan groei spoor» geld beschikbaar te stellen voor het realiseren van dit station?2
Ja.
Wat zijn de redenen voor het besluit van NS en ProRail?
NS heeft studie verricht naar de mogelijkheden voor extra treinvervoer boven op de reguliere Sprinterbediening. Hierbij heeft NS de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hierbij heeft NS gekeken naar:
NS is tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is om tot een bediening van station Lisse te komen die rendabel en robuust is.
Zij geeft daarvoor de volgende redenen:
ProRail heeft aangegeven dat een kosteninschatting voor aanpassing van de stations Haarlem en Leiden en het oplossen van het capaciteitsprobleem op dat traject nadere studie behoeft.
Bent u bereid de door ProRail uitgevoerde variantenstudie naar de Kamer te sturen?
De studie heeft ProRail opgesteld op verzoek van stichting Keukenhof en NS. Ik heb NS en de stichting Keukenhof gevraagd en zij hebben aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het verstrekken van deze studie. De studie is bijgevoegd als bijlage.3
ProRail heeft aangegeven dat vervolgonderzoek op deze variantenstudie uit juli 2009 heeft uitgewezen dat de kosten voor aanpassing van de halte hoger zullen zijn door de ligging van kabels en leidingen.
Kunt u aangeven hoe station Lisse scoort op het onlangs op verzoek van de Kamer geschrapte criterium van de instapnorm van 1000 nieuwe in/uitstappers?
Ik heb van NS de volgende cijfers gekregen. Op werkdagen worden in Lisse 220–700 in- en uitstappers verwacht en op weekenddagen (zonder extreme piek) 150–1150 in- en uitstappers. Deze grote bandbreedte is afhankelijk van het al dan niet behouden van pendelbussen naar de Keukenhof vanaf Schiphol, Leiden en Haarlem. Deze aantallen zijn bepaald op basis van de door de stichting Keukenhof aangeleverde bezoekcijfers naar vervoerwijze en herkomst. Hierbij speelt mee dat het besloten vervoer (nu een groot aandeel in de modal split) ook in de toekomst als besloten vervoer (bezoek per touringcar) gehandhaafd blijft. Daarnaast is voor reizigers in de pendelbussen vanaf Schiphol de trein vanuit Haarlem en Leiden geen aantrekkelijk alternatief aangezien de reistijd per trein langer is en reizigers dan zullen moeten overstappen.
Is het waar dat NS het heropenen van station Lisse als evenementenstation een te groot risico vindt omdat gedurende een periode van 10 dagen in het evenementenseizoen te veel reizigers worden verwacht?
Ja, zie ook antwoord op vraag 4: de huidige dienstregelingsstructuur kent bij de verwachte reizigersaantallen op topdagen een groot afbreukrisico (denk aan achterblijven reizigers en vertragingen, ook voor reizigers die niet van of naar de Keukenhof gaan).
Deelt u de mening dat een station waarvan zo’n groot succes wordt verwacht juist geopend moet worden?
Ik denk dat we samen hebben gezocht naar een oplossing voor een evenementenhalte omdat we het allemaal een initiatief vonden om nader te onderzoeken, maar dat dit om hierboven genoemde technische en financiële redenen helaas niet gerealiseerd kan worden.
Deelt u de mening van de eigenaren van landgoed Keukenhof dat reeds een jaar van te voren kan worden voorzien welke dagen zullen leiden tot grote drukte en dat hier op kan worden geanticipeerd door het inzetten van langere treinen en/of het laten stoppen van extra treinen?
De voorspellingen van de Keukenhof zijn gebruikt bij het zoeken naar een oplossing. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er circa 10 zeer drukke dagen zullen zijn. Hierop heeft NS onderzocht of voor deze 10 dagen extra treinen kunnen worden ingezet zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 4. Zoals NS aangegeven heeft is het inzetten van extra of langere treinen echter niet mogelijk in Leiden en Haarlem.
Bent u bekend met het feit dat landgoed Keukenhof in de toekomst meer evenementen gaat organiseren waardoor het aantal reizigers zal toenemen?
Ja.
Bent u bereid nog vóór de zomer een aanlegbesluit te nemen en de eerder door u toegezegde subsidiebijdrage beschikbaar te stellen, zodat station Lisse zo mogelijk in het voorjaar 2011 kan worden gebruikt?
De voorwaarde voor een aanlegbesluit zijn onder andere een bedieningsgarantie van de concessiehouder in dat gebied, zijnde NS. Wanneer de vervoerder aangeeft niet te gaan stoppen, lijkt het me niet zinvol om een aanlegbesluit te nemen.
De spoedwet verbreding A27 |
|
Ineke van Gent (GL), Lia Roefs (PvdA) |
|
Camiel Eurlings (CDA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat in eerdere plannen voor de verbreding van de A27 in het kader van het Spoedwetproject Lunetten-Rijnsweerd de bestaande ruimte in de bak bij Amelisweerd zo volledig mogelijk zou worden benut, door aanleg van spitsstroken op de plek waar zich nu de vluchtstrook bevindt?
Ik neem aan dat met «eerdere plannen» gedoeld wordt op de startnotitie uit oktober 2006. De daarin opgenomen oplossingsrichtingen waren als volgt:
een benuttingsalternatief in de vorm van een spits- of plusstrook;
een verbredingsalternatief met 1 rijstrook extra;
een verbredingsalternatief met 2 rijstroken extra, kort;
een verbredingsalternatief met 2 rijstroken extra, lang.
In de Startnotitie is gekozen voor optie 4 als voorkeursalternatief. Dit alternatief is uitgewerkt in het Ontwerp-Tracébesluit dat op 31 maart 2010 is vastgesteld. In dit voorkeursalternatief wordt de bak van Amelisweerd zo optimaal mogelijk benut, zij het dan niet door de aanleg van spitsstroken, maar door de aanleg van twee extra rijstroken. De vluchtstrook zal alleen ter plaatste van de «bak» voor deze uitbreiding worden benut.
Is het waar dat de huidige plannen veel ingrijpender zijn en dat er sprake is van een extra rijstrook op de hoofdrijbaan en een extra rijstrook op de verbindingsweg naar het Noorden? Zo ja, van waar deze verandering?
Nee, deze plannen zijn niet veel ingrijpender. Dit voorkeursalternatief gaat uit van een capaciteitsverruiming met twee rijstroken, één op de hoofdrijbaan van de A27 en één op de verbindingsweg naar de A28.
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande ruimte binnen het dwarsprofiel van de weg.
Er is geen sprake van een verandering ten opzichte van voorkeursalternatief zoals opgenomen in de startnotitie en de richtlijnen voor het MER. De startnotitie heeft in 2006 ter inzage gelegen. De reactie op de inspraakreacties is aan de Richtlijnen A27 Lunetten-Rijnsweerd (mei 2007) toegevoegd.
Aangezien dit een forse vergroting betreft van de capaciteit van de weg, moet dan ook de milieueffectrapportage niet aan hogere eisen voldoen?
Van belang is dat in het onderzoek zo systematisch en objectief mogelijk de te verwachten milieugevolgen in kaart te worden gebracht. In de Wet milieubeheer wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de impact van een project of een alternatief.
Deelt u de mening dat er met een capaciteitsuitbreiding van 50%, een verkeerstoename met zo’n 35 à 40 % mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet helder meegenomen in de berekeningen van geluidshinder en luchtkwaliteit?
Ja, die mening deel ik. In het MER is opgenomen dat de intensiteit in het weefvak A27 Lunetten-Rijnsweerd (oostbaan) stijgt van 96 000 mvt/etmaal in het jaar 2008 naar 133 000 mvt/etmaal in het jaar 2020 voor de situatie «met project». Dat is een groei van bijna 40%. Deze verkeerscijfers vormen de basis voor de berekening van de effecten voor geluid en luchtkwaliteit. Op basis van deze uitkomsten zijn de voor geluid noodzakelijke maatregelen, de aanleg van tweelaags ZOAB, opgenomen in het Ontwerp-Tracébesluit.
Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL is de verplichting opgenomen om jaarlijks te monitoren of grenswaarden niet worden overschreden. Deze monitoring, die van groot gewicht is binnen het programma, biedt daarmee een extra waarborg dat tijdig aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit (PM10 en NO2) wordt voldaan.
Is deze beslissing niet in tegenspraak met de toezegging aan de Kamer dat het alternatief «Kracht van Utrecht» volledig wordt meegenomen?1
Het alternatief «Kracht van Utrecht» is, conform toezegging aan de Kamer, volledig meegenomen in de eerste fase van de milieueffectrapportage in de planstudie Ring Utrecht. In deze planstudie worden mobiliteitsmaatregelen op langere termijn (2020) onderzocht.
Strookt dit besluit met het nieuwe coalitieakkoord dat in Utrecht is gesloten?
Het nieuwe coalitieakkoord in de gemeente Utrecht gaat onder andere in op de «Kracht van Utrecht» in relatie tot de voorgenoemde planstudie Ring Utrecht, maar niet op de spoedaanpakprojecten. De besluiten in het kader van de spoedaanpakprojecten op de A27 tussen Everdingen en Lunetten en tussen Lunetten en Rijnsweerd zijn afzonderlijke besluiten.
Staat in de richtlijnen voor de milieueffectrapportage (MER) omschreven dat de effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en lichteffecten onderzocht moeten worden? Zo ja, waarom is geen van deze onderzoeken toegevoegd aan de MER?
Ja, in de richtlijnen staat dat de effecten op EHS en de lichteffecten onderzocht moeten worden. Ten behoeve van het MER is een natuurtoets uitgevoerd waarbij onder meer aandacht is geweest voor de effecten van geluid en licht op de aanwezige flora en fauna. In het definitieve tracébesluit zal ik de resultaten van dit onderzoek nader toelichten.
Is het waar dat er geen onderzoek is gedaan naar de effecten van het project op de EHS en er enkel een natuurtoets is uitgevoerd? Zo nee, waarom is het onderzoek dan niet toegevoegd aan de MER?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aantonen dat de toename van geluid geen effect heeft op de kwaliteit van de EHS-gebieden langs het traject?
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek voor ontwerp-tracébesluit blijkt dat door het aanbrengen van een geluidsreducerend wegdek de geluidbelasting op het Landgoed Amelisweerd en de Golfclub Amelisweerd met 1 tot 2 dB afneemt. Een toename van geluid en een afname van de kwaliteit van de EHS is daarmee zeer onwaarschijnlijk.
Is het waar dat ook bij het project Everdingen-Lunetten de onderzoeken naar de effecten op de EHS ontbreken? Zo ja, is dit een nieuwe werkwijze? Verwacht u dat deze werkwijze stand houdt bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Ten aanzien van de effectbepaling en de alternatievenafweging in het kader van de milieueffectrapportage verwijs ik naar het antwoord onder 7.
Voor beide projecten is voor de besluitvorming rekening gehouden met de Nota Ruimte en de beantwoording van de vragen door de minister van LNV (Kamerstukken II, 2007/08, 29 576, nr. 52) waarin is aangegeven dat het beschermingsregime van EHS geen externe werking kent. Ik verwacht dat deze werkwijze de rechterlijke toets kan doorstaan.
De kosten van feesten en recepties van publieke en semipublieke instellingen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de NOVA-uitzending1 over de kosten van afscheidsrecepties? Zo ja, kloppen de in deze uitzending aangegeven bedragen?
NOVA heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur de gegevens verzameld bij het Rijk, provincies en gemeenten. Ik ga er van uit dat de door deze overheidsorganisaties verstrekte gegevens juist zijn.
Kunt u ten aanzien van de vijf duurste recepties, die in de uitzending worden genoemd, precies aangeven waaraan de door NOVA vermeldde bedragen zijn uitgegeven?
De vijf duurste afscheidsbijeenkomsten uit het onderzoek van NOVA:
Burgemeester Opstelten van Rotterdam
€ 200 000
Commandant der Strijdkrachten Berlijn
€ 151 250
Minister van Financiën Zalm
€ 144 728
Burgemeester Wallage van gemeente Groningen
€ 138 000
Burgemeester Brouwer van de gemeente Utrecht
€ 95 000
Drie van bovengenoemde functionarissen hebben afscheid genomen als burgemeester van de gemeente waaraan zij waren verbonden. Het is aan de gemeenteraden van betrokken gemeenten om te toetsen of het uitgavenpatroon voor deze bijeenkomsten proportioneel is te noemen.
De verschillen in kosten zijn terug te voeren op de omvang van de organisatie waaraan betrokkene was verbonden, de diensttijd, het functieniveau en de staat van dienst van betrokken functionaris. Bij een afscheid van een burgemeester geldt nog specifiek het afscheid van de bevolking.
Maar ook de aard van de bijeenkomst en de omvang van het externe netwerk kunnen bepalend zijn voor de vormgeving en dus het kostenbeslag van een afscheidsbijeenkomst die veelal ook ten dienste staat van de relaties van de organisatie met haar netwerk in en buiten de overheid.
Zo was bijvoorbeeld het afscheid van minister Zalm gecombineerd met een op het externe netwerk gericht symposium. In het genoemde bedrag zijn de kosten van deze bijeenkomst ad € 55 000 meegenomen.
Deelt u de mening dat de kosten van veel afscheidsrecepties disproportioneel te noemen zijn?
Het is aan het betrokken bestuursorgaan om te bepalen of tegen de achtergrond van deze factoren het kostenbeslag proportioneel is te noemen. Het is en blijft maatwerk.
Welke regels gelden er voor feesten en afscheidsrecepties voor de publieke en semipublieke overheid? Is het waar dat het ontbreekt aan uniforme richtlijnen voor deze overheidsorganen?
Er zijn geen algemene richtlijnen voor overheidsorganen. Het is zoals gezegd maatwerk ter beoordeling van het bestuursorgaan.
Voor het vaststellen van budgetten voor afscheidsbijeenkomsten van leden van de Topmanagementgroep (TMG) bestaan geen vaste richtlijnen.
Voor medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties buiten de TMG hanteert het ministerie een leidraad financiële vergoedingen, waarin ook richtlijnen zijn opgenomen ten aanzien van afscheidsbijeenkomsten.
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te nemen om disproportionele kosten voor afscheidsrecepties te voorkomen en om voor alle overheidsorganen door richtlijnen duidelijkheid te creëren over de maximaal aan feesten en recepties te besteden bedragen? Zo ja, kunt u aangeven wat u voor ogen staat? Zo nee, waarom niet?
Voor het afscheid van bewindspersonen wordt interdepartementaal een richtlijn in de vorm van een maximumbedrag afgesproken waarbij rekening kan worden gehouden met genoemde factoren. Voor provincies en gemeenten zal het Rijk geen richtlijnen geven. Het is aan de betreffende provincies en gemeenten om zelf met richtlijnen te komen indien daaraan behoefte bestaat.
Het feit dat gestolen documenten op internet zijn gepubliceerd |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat linkse activisten een grote hoeveelheid uiterst gevoelige documenten zouden hebben buitgemaakt en gepubliceerd?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht?
Het Bureau Integriteit & Veiligheid (BI&V) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verricht op dit moment onderzoek naar het incident. Indien er sprake is van (vermoedelijk) strafbare feiten zal, conform de daarvoor geldende procedures, aangifte worden gedaan. Of die aangifte zal leiden tot vervolging, zal het mogelijk daarop volgende strafrechtelijk onderzoek moeten uitwijzen.
Is inmiddels bekend hoe de activisten aan de informatie gekomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de procedures omtrent het vervaardigen, delen en bewaren van dergelijke gevoelige informatie voldoende gewaarborgd? Zouden deze procedures moeten worden aangescherpt?
Binnen DJI gelden voorschriften voor het vervaardigen, delen en bewaren van informatie. Deze voorschriften worden periodiek getoetst. Deze voorschriften hebben ook betrekking op de afvoer en vernietiging van gevoelige documenten. Of de procedures en/of de controles verder dienen te worden aangescherpt, moet blijken uit het lopende onderzoek van BI&V.
Zijn de medewerkers (en hun families) wier identiteit is onthuld voldoende beschermd?
Er is direct na de constatering dat het document met personeelsvertrouwelijke informatie op internet was gepubliceerd, in samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie, actie ondernomen om de veiligheid van deze medewerkers te borgen. Over de aard van de ondernomen acties zal ik, mede in het belang van de medewerkers, geen verdere melding doen.
Zijn er voldoende mogelijkheden om de activisten strafrechtelijk aan te pakken en te (doen) vervolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Tegenstrijdige uitspraken over de winst op ABN |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zalm: staat zal verlies lijden op miljardensteun banken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Zalm dat het moeilijk haalbaar is om de € 30 miljard terug te halen die de Nederlandse staat in de banken heeft gestoken?
De zorg over het terugverdienen van een dergelijke investering is begrijpelijk en terecht. Bedacht moet worden dat de transactie van 3 oktober 2008 niet voortkwam uit commerciële motieven – de Staat is immers geen beleggingsfonds – maar uit de dringende noodzaak om de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Terugverdienen van de investering was derhalve niet het doel, maar is wel het streven. Dit heeft mijn ambtsvoorganger ook al aan uw Kamer gemeld in zijn brief van 3 december 2009. Overigens bedraagt de investering in de bank (ABN Amro en Fortis Bank Nederland) geen € 30 miljard. De genoemde € 30 miljard bestaat ook uit de investeringen in ASR (zal apart naar de markt worden gebracht) en FCI (inmiddels al verkocht). Ook dient rekening gehouden te worden met de tijdelijkheid van een gedeelte van de herkapitalisatie.
Herinnert u zich de uitspraken van uw voorganger minister Bos: «We willen over een paar jaar een sterke bank achterlaten, die op eigen kracht verder kan en die we verkopen met winst voor de belastingbetaler»2 en «We willen over een paar jaar een sterke bank verkopen met winst voor de belastingbetaler»?3
Ja.
Hoe verklaart u de tegenstrijdigheid in de uitspraken van de heer Bos en de heer Zalm?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2, heeft de heer Bos eerder ook benadrukt dat de transactie van 3 oktober 2008 niet voortkwam uit commerciële motieven maar uit de dringende noodzaak om de stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen. Wij blijven streven naar een zo gunstig mogelijke verkoopprijs.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat ABN met winst verkocht zal worden?
De verkoopprijs is van vele omstandigheden afhankelijk. Ik kan u op dit moment helaas geen indicatie geven van de kans dat ABN AMRO met winst wordt verkocht. Wij streven naar een financieel gunstige en duurzame exit, in de context van de mogelijkheden die de financiële markten de komende jaren bieden.
De gewelddadige Israëlische inname van de humanitaire vloot voor Gaza |
|
Mariko Peters (GL) |
|
|
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de gewelddadige inname door het Israëlische leger hedenochtend in internationale wateren van de internationale vloot met 10.000 ton aan humanitaire goederen voor Gaza, waarbij 16 doden en tientallen gewonden zijn gevallen onder de ca. 600 internationale civiele activisten, Nederlandse en andere EU-onderdanen, parlementariërs en een Nobelprijswinnaar?1
Bent u bereid deze inname in de scherpste bewoordingen te veroordelen als disproportioneel?
Hoe beoordeelt u het verweer van de Israëlische autoriteiten dat de vloot met humanitaire goederen een bedreiging voor de veiligheid van Israël vormde en dat zij daarom onder het internationale zeerecht gemachtigd wonen tot de gewelddadige inname op internationale wateren?2
Hoe beoordeelt u, in het licht van UNCLOS, de VN Zeerechtconventie, de eenzijdige verklaring van Israel dat het de wateren voor Gaza geblokkeerd mag houden? Onder welke omstandigheden staat het zeerecht dit toe en in welke gevallen is dit aanvechtbaar?
Is het waar dat Israel nu ook alle toegangen tot Gaza vergrendeld heeft3, terwijl de inwoners van Gaza volgens de VN in grote humanitaire nood verkeren?
Bent u bereid deze hermetische blokkade scherp te veroordelen en in navolging van de oproep van EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton tot een onmiddellijke beëindiging van de blokkade van Gaza4 de druk op Israël op te voeren om hieraan opvolging te geven? Zo ja, hoe?
Bent u bereid op te roepen tot een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de gebeurtenissen?
Wat is de situatie van de Nederlandse passagier aan boord van de vloot en hoe zult u erop toezien dat al haar rechten worden gerespecteerd door de Israëlische autoriteiten?
Kunt u, gelet op de snelle ontwikkeling van de gebeurtenissen, deze vragen vandaag beantwoorden?
Bezuinigingen op het volwassenenonderwijs |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «School voor volwassenen in trek als bezuinigingspost»?1
Ja.
Deelt u de mening dat volwassenenonderwijs bij uitstek geschikt is voor doorstroming naar een hoger onderwijsniveau en dus voor tweedekansonderwijs?
Volwassenenonderwijs is voor een groep leerlingen een manier om een startkwalificatie te behalen of door te kunnen stromen naar een hoger onderwijsniveau. Er zijn echter meerdere mogelijkheden die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, zoals een middelbare beroepsopleiding.
Is het waar dat in veel gemeenten het tweedekansonderwijs op de tweede rang staat? Hoe staan de door veel gemeenten toegepaste bezuinigingen op het volwassenenonderwijs in relatie tot de inzet voor een leven lang leren van dit kabinet, een inzet die immers door ontgroening, vergrijzing en flexibilisering van de arbeidsmarkt vereist is?
Ik ben niet van mening dat bij gemeenten het tweedekansonderwijs op de tweede rang staat of onvoldoende prioriteit krijgt. Gemeenten zijn verplicht het volledige bedrag dat zij binnen het participatiebudget voor educatie ontvangen bij een roc aan educatie te besteden. Het is voor gemeenten dus niet mogelijk om te bezuinigen door minder geld aan educatie te besteden dan dat zij vanuit het participatiebudget voor educatie ontvangen. Gemeenten zijn vrij om, als de noodzaak daartoe is, bovenop het educatiebudget extra geld uit het participatiebudget te gebruiken voor de inkoop van educatie. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk welke participatiemiddelen zij inkopen en wie hun doelgroepen zijn. Hiermee hebben zij de mogelijkheid om in te spelen op regionale ontwikkelingen en die groepen met een passend aanbod binnen het tweedekansonderwijs te bedienen dat bij hen past en hen op weg helpt naar een baan of vervolgonderwijs.
Bent u het eens met de in het artikel naar voren gebrachte mening dat zorgleerlingen (voor wie volwassenenonderwijs een laatste mogelijkheid is om een hoger opleidingsniveau te bereiken) door de bezuinigingen in de kou komen te staan?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgleerlingen in het volwassenenonderwijs komen door de bezuinigingen niet in de kou te staan. De kandidaten in het volwassenenonderwijs zijn samengesteld of uit meerderjarigen die zich rechtstreeks bij de vavo-instellingen gemeld hebben of uit jongeren van 16- of 17- jaar die door een school voor voortgezet onderwijs uitbesteed worden, op basis van het besluit samenwerking VO-BVE. De door een vo-school uitbestede leerlingen blijven op de eigen school ingeschreven staan, waarbij de vo-school verantwoordelijk blijft voor deze leerling. De vo-school ontvangt bekostiging voor deze leerlingen, mogelijk inclusief LWOO en lgf-middelen (leerwegondersteunende en leerlinggebonden middelen) als de leerling daarvoor in aanmerking komt. Bij de uitbesteding naar het volwassenenonderwijs maken de vo-school en de vavo-instelling afspraken over de middelen die de vo-school overdraagt aan het vavo voor de begeleiding en ondersteuning van de betreffende uitbestede vo-leerling. Deze zorgmiddelen kunnen eveneens overgedragen worden aan het vavo.
Hebben gemeenten naar uw mening voldoende budget via het participatiebudget om tweedekansonderwijs en onderwijs ten behoeve van een leven lang leren voldoende te kunnen uitvoeren? Ziet u hier nog een rol weggelegd voor uzelf nu blijkt dat veel gemeenten onvoldoende prioriteit geven aan dit beleid? Is hierover overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de MBO Raad?
Er vindt regelmatig overleg plaats met de VNG en MBO Raad over het participatiebudget, educatie, laaggeletterdheid en de samenwerking tussen gemeenten en roc’s. De VNG en MBO Raad hebben onlangs een handreiking laten schrijven over deze samenwerking op het gebied van educatie (zie verder het antwoord op vraag 3).
Blanco stemformulieren voor kiezers in het buitenland |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drukfout ontneemt Nederlanders in het buitenland stem»?1
Ja.
Ziet u naast de in het artikel genoemde oplossing van het opnieuw opsturen van stembiljetten ook andere mogelijkheden om de stem uit te kunnen brengen? Zeker nu het mogelijk is om op alle ambassades te stemmen? Zo ja, waaruit bestaat deze oplossing?
Een aantal kiezers heeft als gevolg van een productiefout van een leverancier van de gemeente Den Haag een blanco stembiljet ontvangen. Dat betekent dat deze kiezers een stembiljet hebben gekregen zonder dat daarop de lijsten met kandidaten zijn vermeld. Met een dergelijk biljet kan de kiezer zijn stem niet uitbrengen. De kiezer kan een nieuw stembiljet krijgen. Dat kan door contact op te nemen met de gemeente Den Haag en te vragen om toezending van een nieuw stembiljet. De kiezer kan zich ook richten tot een van de briefstembureaus bij de ambassades buiten de Europese Unie en/of de vertegenwoordigingen van Nederland op de Nederlandse Antillen en Aruba. Ook zij beschikken inmiddels over correcte stembiljetten die zij de kiezer kunnen toezenden.
Overigens is gebleken dat de productiefout er ook toe heeft geleid dat op andere stembiljetten de handtekening van de voorzitter van het hoofdstembureau ontbreekt. Deze handtekening zou op de achterzijde moeten staan. In overleg met de Kiesraad is geconcludeerd dat, ondanks het ontbreken van de handtekening, het stembiljet wel gewoon geldig is. Deze kiezers kunnen dit stembiljet (waarop dus de kandidatenlijsten gewoon zijn vermeld) gebruiken om een geldige stem uit te brengen.
Aan deze oplossing(en) is inmiddels langs een aantal wegen bekendheid gegeven.
Deelt u de zorg die in het artikel wordt uitgesproken dat volgens een peiling van de Wereldomroep een derde van de geregistreerde kiezers twee weken voordat het ingevulde biljet in Den Haag moet zijn, nog geen biljet heeft ontvangen en daardoor niet kan stemmen? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
De stembescheiden voor kiezers in het buitenland zijn verstuurd in de week van 17 mei 2010 (zie ook de antwoorden op de vragen 2010Z05095 van de leden Omtzigt, Haverkamp en Smilde). In een aantal gevallen zal dat als gevolg hebben dat kiezers hun stembescheiden pas kort voor de verkiezingen bereiken.
De korte tijdsperiode die deze kiezers rest om hun stembiljet te retourneren heeft de minister van Buitenlandse Zaken er toe gebracht briefstembureaus in te stellen op ambassades buiten de Europese Unie. Hierdoor zullen veel van deze kiezers toch op tijd hun stembescheiden kunnen sturen naar de ambassade in het land waar zij woonachtig zijn.
Het dumpen van Zuid-Europese staatsobligaties door Ageas |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ageas (Fortis) dumpt Grieks staatspapier»?1
Het is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten, in dit geval Griekenland, om hun financiële zaken weer goed op orde te krijgen. Het is belangrijk dat Griekenland het met het IMF en de EU afgesproken pakket met maatregelen zorgvuldig implementeert. Griekenland zal immers een duurzaam beleid moeten gaan voeren om het vertrouwen van de financiële markten terug te winnen en daarmee bij te dragen aan de financiële stabiliteit van de eurozone.
Ik ben blij met de vrijwillige verklaring van het IIF waarin het steun uitspreekt voor het programma en verklaart ook zijn deel te zullen doen bij het ondersteunen van de Griekse regering en de Griekse banken omdat zij geloof hebben in het succes van het steunprogramma van de eurozone en het IMF. Hier bovenop heeft de Nederlandse bankensector zich achter deze verklaring geschaard.
Ik heb de Kamer toegezegd een oproep aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken te zullen doen om te rapporteren hoe de banken concreet met de inhoud van deze gezamenlijke verklaring zullen omgaan. Van deze oproep is de voorzitter inmiddels schriftelijk op de hoogte. Zodra ik door de NVB ben geïnformeerd zal ik de Kamer hierover informeren.
Er kan binnen dit kader echter geen sprake zijn van het verplichten van banken om Grieks staatspapier aan te blijven houden. Dit dient namelijk af te hangen van de capaciteit van de individuele bank en zijn financiële verhouding op dat moment. Dit is ook conform motie 717 (21 501-07) van de leden Tang, Vendrik, Weekers, De Nerée tot Babberich, Cramer en Thieme.
Daarnaast heeft zo’n verplichting tot het blijven aanhouden van Grieks staatspapier bredere negatieve effecten op het functioneren van de financiële markten en een vrije handel in staatspapier van eurolanden. Vrije handel in staatspapier is een gezonde situatie waar de Nederlandse overheid ook bij gebaat is binnen haar financieel beleid.
Met betrekking tot de situatie bij Ageas kan ik de Kamer slechts melden dat ik geen inzicht heb in de situatie bij individuele instellingen, niet in Nederland en ook niet in België.
Kunt u bevestigen dat Europese financiële instellingen in een herenakkoord met overheden hebben afgesproken geen Zuid-Europese staatsobligaties te dumpen op de markt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze afspraak is gemaakt om te voorkomen dat er door financiële instellingen misbruik zou worden gemaakt van het programma van de Europese Centrale Bank (ECB) om van risicovolle leningen af te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan wanneer een verzekeraar regelrecht tegen deze afspraken ingaat door massaal Zuid-Europese staatsobligaties te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u in dit licht de verkoop van maar liefst 4,8 miljard euro aan Zuid-Europees staatspapier door Ageas tussen 10 en 21 mei?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de Belgische minister van Financiën aangesproken op het dumpgedrag van Ageas?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bij u meerdere partijen bekend die op zo’n grote schaal hun Zuid-Europese obligaties van de hand hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een herenakkoord door de banken en verzekeraars blijkbaar niet voldoende garantie biedt tegen misbruik van het opkopen van obligaties door de ECB?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om deze vorm van dumpen van obligaties tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volledige bedrag dat aan staatspapier is gekocht door de ECB inmiddels geneutraliseerd door verkoop van andere activa? Deelt u de mening dat we er recht op hebben te weten om welke activa dat gaat en of dat ook Nederlandse obligaties betreft? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft uw vraag over het monetaire beleid van de ECB moet ik terughoudend zijn in mijn uitspraken, aangezien het niet gepast is als een minister van Financiën hier uitspraken over doet. De ECB heeft de aankoop van staatspapier geneutraliseerd door wekelijkse tenders. Het idee achter een weekstender is dat de banken tegen vergoeding geld kunnen inleggen bij de ECB, wat betekent dat de liquiditeit in het eurosysteem voor een week afneemt. Er is dus sprake van sterilisatie.
De stand van zaken rondom de studie Rotterdam Vooruit en de Nieuwe Westelijke Oeververbinding |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de brief van de burgemeesters van de gemeenten Schiedam, Midden-Delfland, Vlaardingen en Maassluis over het Masterplan Rotterdam Vooruit?1
Ja. Inmiddels is door mijn Randstad Urgent partner, de portefeuillehouder van de stadsregio Rotterdam, gesproken met de betreffende gemeentelijke bestuurders over het vervolgproces.
Deelt u de mening dat de Oranjetunnel en Blankenburgtunnel in het masterplan worden vergeleken op basis van 5 onvergelijkbare maatregelenpakketten en dat daardoor in de vergelijking van de investeringskosten2 een rooskleuriger beeld ontstaat van de Blankenburgtunnel ten opzichte van de Oranjetunnel? Zo nee, waarom niet?
De functie van het Masterplan Rotterdam Vooruit is de eerste stap van de MIRT Verkenning Rotterdam Vooruit. Het geeft een overzicht van mogelijke maatregelpakketten, die een oplossing moeten bieden voor de bereikbaarheidsknelpunten in de regio Rotterdam, randvoorwaardelijk voor het voorgenomen beleid op het gebied van ruimte en economie in het gebied.
In het Masterplan zijn de effecten van vijf maatregelenpakketten onderzocht.
In twee pakketten kwam een Blankenburgtracé voor, in één een Oranjetracé. De effecten op het verkeer (en de investeringskosten) zijn echter ook voor beide tracés afzonderlijk bekeken, waardoor naast een vergelijking van de vijf maatregelenpakketten als geheel ook een directe vergelijking tussen het Blankenburg- en het Oranjetracé mogelijk is.
In de vijf oplossingspakketten zijn de volgende accenten aangebracht: grootste knelpunten eerst, oplossingen in het stedelijk gebied, een dubbel regionaal netwerk (twee varianten) en het versterken van het onderliggend wegennet.
In de onderzoeken kwam het Blankenburgtracé verkeerskundig met het beste resultaat voor de ontlasting van de Beneluxcorridor en de doorstroom op de
A4-corridor. De gevolgen en risico’s voor natuur en landschap en de structurerende werking voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling zijn in de aanloop naar het Masterplan op hoofdlijnen bekeken.
Op basis van het Masterplan Rotterdam Vooruit, de onderliggende studies en consultatie van de regio is in het BO MIRT van het najaar 2009 besloten het Blankenburgtracé en het Oranjetracé verder te onderzoeken. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 3 december 2009, 32 123 A, nr. 19 over de uitkomsten en afspraken van de bestuurlijke overleggen MIRT.
Voor een volwaardige vergelijking is uiteraard meer informatie noodzakelijk dan in het Masterplan is opgenomen. Deze beide tracés worden nu gelijkwaardig en integraal vergeleken op alle aspecten. Bereikbaarheid en verkeer, behoud van de groene omgeving, ruimtelijke effecten en ruimtelijk-economische effecten maken onder meer deel uit van deze onderzoeken. Zodra deze informatie voor beide tracés beschikbaar is, kan een bestuurlijke voorkeursrichting worden bepaald.
Welke van de twee tracés op deze onderwerpen de beste oplossing is, kan nog niet worden geconcludeerd. De keus voor de tunnelvariant (Blankenburgtunnel of Oranjetunnel) kan pas plaatsvinden als alle feiten op tafel liggen.
Deelt u de mening dat in het masterplan de gevolgen en risico’s voor natuur en (kwetsbare) landschappen nauwelijks verwoord zijn en de structurerende werking van beide nieuwe verbindingen voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling onderbelicht is? Deelt u de mening dat de Oranjetunnel zich juist op deze punten in positieve zin onderscheid van de Blankenburgtunnel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in het masterplan al wordt voorgesorteerd op een keuze voor de Blankenburgtunnel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stakeholders zijn uitgenodigd voor de stakeholders bijeenkomst van medio mei 2010 over de nieuwe westelijke oeververbinding? Waren de aanwezigen een voldoende afspiegeling van de belanghebbenden in de regio?
De stakeholders bijeenkomsten hebben plaatsgevonden op 20 en 21 april 2010 en hadden informerend karakter. Voor de bijeenkomsten waren uitgenodigd:
Waterschap Hollandse Delta, Provincie Zuid-Holland, Stadsregio’s Rotterdam en Haaglanden, Gemeenten Westvoorne, Hellevoetsluis, Spijkenisse, Bernisse, Albrandswaard, Brielle, Oud-Beijerland, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Westland, Midden-Delfland, Pijnakker-Nootdorp, Den Haag, deelgemeenten Hoek van Holland, Hoogvliet en Rozenburg, Ministeries VROM en V&W, IKV Ondernemend Vlaardingen, LTO Noord Glaskracht, LTO Glaskracht, LTO Glaskracht Westland, Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs, KvK Rotterdam, Flora Holland, VNO-NCW west, Kernoverleg Maasdijk, EVO, TLN, Milieufederatie, Beheersstichting Loswal «de Bonnen», ondernemersvereniging Hoek van Holland, Bussinessclub Hoek van Holland, Stena Line, VDB en DSM. Aan de aanwezige partijen is nadrukkelijk gevraagd de lijst van te betrekken stakeholders verder aan te vullen ten behoeve van het vervolg. Mijn RU partner en ik betrekken een
brede groep stakeholders bij het proces richting besluitvorming, die naar onze mening een voldoende afspiegeling zijn van de belanghebbenden in de regio.
Is het waar dat één van de aanwezigen heeft voorgesteld de bijeenkomst op een ander moment opnieuw te organiseren in aanwezigheid van de relevante stakeholders? Is het waar dat dit verzoek in verband met de haast om te komen tot besluitvorming niet is gehonoreerd?
Door een van de aanwezigen is deze vraag gesteld. Samen met mijn RU partner werk ik aan een zorgvuldig proces met betrokkenheid van alle stakeholders. Een zorgvuldige aanpak en het stapsgewijs meenemen van alle partijen in het proces staan hierbij voorop. Bij de stakeholderbijeenkomsten in april ging het om informerende bijeenkomsten en een eerste inventarisatie van de lokale belangen. Alle stakeholders en overige belanghebbenden krijgen nog gelegenheid te reageren en zienswijzen in te brengen op de projectplannen. Eind juni zijn burgers op verschillende informatieavonden breed geïnformeerd. Betreffende overheden en maatschappelijke partijen worden regelmatig op maat geïnformeerd over de inhoud en het procesverloop van het project. Ook zijn maatschappelijke partijen uitgenodigd mee te denken over de inpassing van de beide hoofdtracés tijdens de inpassingsateliers die op 25 mei en 1 juni 2010 hebben plaatsgevonden.
Ik wijs er op dat volgend op dit informele en informerende traject er na de aankondiging van de structuurvisie ook een regulier formeel inspraaktraject plaats zal vinden.
In hoeverre voldoet de verkenning Rotterdam Vooruit en specifiek de studie naar de nieuwe westelijke oeververbinding momenteel aan de adviezen van de commissie Elverding3, namelijk dat sprake moet zijn van een brede verkenning, resulterend in een voorkeursbesluit waarbij (1) zoveel mogelijk maatschappelijke partijen betrokken zijn, (2) alle alternatieven op tafel komen en (3) integraal wordt gekeken naar zowel mobiliteit als ruimtelijke ordening?
De Verkenning Rotterdam Vooruit, waarvan de verkenning naar de Nieuwe Westelijke Oeververbinding deel uitmaakt, is officieel gestart in oktober 2008. Op dat moment zijn over deze verkenning ook in het Randstad Urgent programma bestuurlijke afspraken vastgelegd. Gezien het belang dat werd gehecht aan het project Rotterdam Vooruit is toen besloten om de reeds gestarte verkenning zoveel mogelijk langs de lijnen van de aanbevelingen van de Commissie Elverding uit te voeren. Daarbij wordt aangetekend dat gezocht wordt naar een zorgvuldige combinatie van het oude en het nieuwe regime aangezien het huidige juridische kader nog niet in lijn is met de «sneller en beter» aanpak.
Onlangs werd in de motie van de leden Dijksma en Wiegman-Van Meppelen Scheppink de regering verzocht bij de NWO de aanbevelingen van Elverding ter harte te nemen. Ik heb de motie in het VAO MIRT van 23 juni jl. aangemerkt als ondersteuning van beleid. Bij de tweede fase van de verkenning naar de nieuwe westelijke oeververbinding, gestart na het BO MIRT van het najaar 2009, wordt gewerkt in de geest van het advies Sneller en Beter van de Commissie Elverding en met inachtneming van de reeds gemaakte bestuurlijke afspraken over de doorlooptijd van de verkenning en de afgesproken momenten van besluitvorming.
Belanghebbende overheden en maatschappelijke organisaties worden regulier betrokken bij het proces om te komen tot een voorkeursbeslissing. Over de resultaten van de onderzoeken vindt met de omgeving overleg plaats alvorens er een Voorkeursbeslissing wordt genomen over de Nieuwe Westelijke Oeververbinding.
De uitlatingen van de minister van Verkeer en Waterstaat dat hij Sea Shepherd de Nederlandse vlag wil ontnemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer uw voorgenomen wijziging van de Zeebrievenwet1 controversieel heeft verklaard?
Ja.
Kunt u zeggen welke waarde u toekent aan de beslissing van de Kamer om een (om het even welk) kabinetsvoornemen controversieel te verklaren? Acht u het gepast voor een demissionair minister om een controversieel verklaard voornemen alsnog nader uit te werken dan wel persberichten uit te doen waarin op zijn minst die suggestie wordt gewekt?2
Na de val van het kabinet heeft de Tweede Kamer een aantal wetsvoorstellen controversieel verklaard, waaronder het voorstel tot wijziging van de Zeebrievenwet. Over de verdere procedure van het wetsvoorstel zal de Tweede Kamer een beslissing nemen.
Het persbericht maakt echter melding van een bredere stelselherziening van de regelgeving omtrent de nationaliteit van zeeschepen, resulterend in een voorstel voor een nieuwe rijkswet. Er is daarbij geen sprake van het nader uitwerken van een controversieel verklaard wetsvoorstel.
Kunt u aangeven op welke in voorbereiding zijnde stelselherziening u doelt en hoe het mogelijk is om deze herziening «te versnellen»? Is de aangekondigde stelselherziening mede bedoeld om tegemoet te komen aan het verzoek van Japan aan Nederland om effectieve maatregelen te nemen om te voorkomen dat een onder Nederlandse vlag varend anti-walvisjachtschip de veiligheid op zee in gevaar zou brengen?
Met de in voorbereiding zijnde stelselherziening wordt gedoeld op een nieuwe Rijkswet nationaliteit zeeschepen. Beoogd wordt in deze rijkswet in samenspraak met alle landen van het Koninkrijk uniforme regels te stellen voor het hele Koninkrijk over de registratie en nationaliteitsverlening van zeeschepen en de afgifte van zeebrieven.
Reeds enkele jaren werd binnen mijn ministerie de noodzaak voor nieuwe wetgeving op dit punt onderkend en is begonnen aan de opstelling hiervan. Dit proces wordt intern versneld om zodoende na het zomerreces bij de Tweede Kamer te worden ingediend.
De stelselherziening is bedoeld om uitvoering te geven aan het VN-Zeerechtverdrag en aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en om de concurrentiepositie van rederijen in het Koninkrijk te versterken door het wegnemen van onnodige belemmeringen in de regelgeving. Er wordt beoogd te komen tot een modern registratiestelsel voor zeeschepen, wat deregulering tot gevolg heeft. Het nieuwe stelsel zal tevens voorzien in een effectief handhavingsmechanisme.
Kunt u uitleggen waar u precies op doelt wanneer u het heeft over «gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» die in uw ogen kennelijk «verbetering» behoeven? Zijn de betreffende gedragingen strafrechtelijk onderzocht? Zo nee, acht u het gepast om als (demissionair) minister de suggestie te wekken dat Sea Shepherd zich niet houdt aan regels en verdragen die voor gelden voor schepen die onder Nederlandse vlag varen?
Wat betreft de gedragingen van de «Steve Irwin» heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) naar aanleiding van het incident op 6 februari 2009 geoordeeld dat hiermee de regels van het Zeeaanvaringsverdrag zijn overtreden. Hetzelfde heeft IVW toentertijd overigens geconcludeerd over de Japanse schepen. Ik heb u daar eerder over geïnformeerd. De betreffende gedragingen zijn niet strafrechtelijk onderzocht.
Dat ook het afgelopen walvisjachtseizoen heeft geleid tot escalaties tussen beide partijen is duidelijk gebleken uit openbaar beeldmateriaal.
Nederland heeft, samen met Nieuw-Zeeland en Australië, op 7 december 2009 de betrokken partijen bij de walvisvangst – zowel walvisvaarders als demonstranten – opgeroepen tot verantwoordelijk gedrag. Deze oproep heeft helaas niet geleid tot de, met het oog op de veiligheid, gevraagde terughoudendheid.
Hoe moet uw dreigement aan het adres van Sea Shepherd, dat de Nederlandse regering «niet zal nalaten van het nieuwe instrumentarium gebruik te maken zodra het van kracht is geworden als blijkt dat geen verbetering optreedt in gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» precies worden opgevat? Op welke gronden zou volgens u moeten blijken dat de gedragingen van zeeschepen van Sea Shepherd in strijd zijn met regels en verdragen, wanneer tot nu toe zelfs geen getuigenverhoren hebben plaatsgevonden en toetsing door de rechter vooralsnog achterwege blijft?
Bij gelegenheid van de afgifte van een nationaliteitsverklaring aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) ten behoeve van de teboekstelling van de «Bob Barker» in het Nederlandse scheepsregister op 24 mei jongstleden is SSCS erop gewezen dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Zeeaanvaringsverdrag en het SOLAS-verdrag in acht moeten worden genomen. Gezien de historie van SSCS en de escalaties gedurende het afgelopen walvisvangstseizoen (zie ook het antwoord op vraag 4) heb ik SSCS aangegeven niet na te laten het nieuwe instrumentarium te gebruiken zodra dat voorhanden is en als blijkt dat met de gedragingen van de «Steve Irwin» of de «Bob Barker» opnieuw nationale en internationale regelgeving wordt overtreden. Overigens kunnen handelingen waarmee regels worden overtreden op vele manieren blijken; bijvoorbeeld uit openbaar beeldmateriaal.
Is het waar de Inspectie Verkeer en Waterstaat op 24 mei jongstleden een nationaliteitsverklaring heeft afgegeven aan het Sea Shepherd-schip de Bob Barker?
Ja.
Deelt u de mening dat een nieuwe Nederlandse zeebrief voor een Sea Shepherd-schip, aan de vooravond van de 62e Internationale Walvisconferentie, een mooi signaal is in de richting van Japan, namelijk dat Nederland de illegale Japanse walvisjacht niet langer pikt?
Aan de afgifte van de nationaliteitsverklaring en de zeebrief liggen geen andere motieven ten grondslag dan de vaststelling dat SSCS en de «Bob Barker» voldoen aan de formele eisen voor inschrijving.
Bent u bereid Japan op de komende Internationale Walvisconferentie (IWC) aan te spreken op de aanwezigheid van hun walvisschepen in walvisreservaten en hun gedragingen aan de kaak te stellen?
Inzake de incidenten tussen Japanse walvisvaarders en schepen van actievoerders is reeds meermalen bilateraal gesproken met Japan. Het vinden van een oplossing voor de wetenschappelijke walvisjacht door Japan maakt deel uit van het consensusvoorstel dat tijdens IWC62 is besproken. Helaas kon hierover geen overeenstemming worden bereikt. Zoals de minister van LNV de Kamer heeft laten weten met haar brief van 11 mei 2010 blijft Nederland zich inzetten voor een volledige beëindiging van alle walvisvangst, en in het bijzonder die in reservaten.
Bent u bereid Japan op de komende conferentie op te roepen het VN-mensenrechtenverdrag te respecteren en specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten, die de handel in illegaal walvisvlees hebben weten bloot te leggen3? Welke inzet mogen we van u verwachten ten behoeve van een eerlijk proces tegen de Sea Shepherd-activist die door Japan gevangen wordt gehouden nadat hij aan boord van een van de Japanse walvisschepen was geklommen?4
De Nederlandse overheid ziet geen aanleiding om Japan specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten die een rol hebben gespeeld bij het blootleggen van de handel in illegaal walvisvlees. De Nederlandse ambassade in Tokio volgt dit proces en er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het proces niet voldoet aan internationale standaarden van een zorgvuldige rechtsgang, al zijn bij aanhouding en detentie onregelmatigheden geconstateerd. De heer Bethune is onderdaan van Nieuw-Zeeland en heeft bij zijn proces consulaire bijstand van dat land ontvangen. Er zijn geen indicaties geweest dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.
Transport van gevaarlijke stoffen op ferry's |
|
Remi Poppe (SP) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de conclusie van de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW) dat bij een groot aantal transporten met gevaarlijke stoffen op ferry’s onvoldoende zichtbaar is dat er gevaarlijke stoffen vervoerd worden en/of om welke gevaarlijke stoffen het gaat? Zo nee, waarom niet?1
In de rapportage van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is de conclusie getrokken dat met name sprake is van onvolkomenheden in de documentatie van gevaarlijke stoffen. De rapportage gaat niet in op de zichtbaarheid (het merken en etiketteren) van de vervoerde ladingen.
Welke consequenties heeft deze ontoereikende zichtbaarheid voor het zo veilig mogelijk kunnen stuwen van de lading en de vrachtwagens op de ferry’s, waar ik u in 2008 al vragen over heb gesteld?2
Juiste stuwage van gevaarlijke stoffen is belangrijk voor de veiligheid van bemanning, schip en lading en van het mariene milieu. De regels voor stuwage zijn vastgelegd in de IMDG-Code. Essentieel voor juiste stuwage is dat de vrachtwagens worden vastgezet en dat bepaalde gevaarlijke stoffen zo goed mogelijk van elkaar gescheiden worden vervoerd. In de praktijk worden alle vrachtwagens vastgezet, ongeacht of er gevaarlijke stoffen in aanwezig zijn. Voor wat betreft het gescheiden houden van bepaalde stoffen is de ladingdocumentatie de basis. Onvolkomenheden daarin kunnen leiden tot verkeerde keuzes. Tegelijk biedt de aanwezige markering op de voertuigen een mogelijkheid om risicovolle situaties alsnog te corrigeren. Hierdoor worden de risico’s beperkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat er geen enkele onduidelijkheid meer bestaat over het transport van gevaarlijke stoffen op ferry’s?
De maatregelen die IVW al heeft genomen zijn het informeren en voorlichten van de sector. Hiervoor is een informatiebijeenkomst gehouden in december 2009. Verder worden door de IVW, waar mogelijk presentaties gegeven, om naleving door de sector te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is de praktijktraining trailerbelading in mei 2010.
De volgende stap is opnieuw te controleren om te constateren of er verbetering is opgetreden. In de 2de helft van 2010 wordt door IVW meer nadruk gelegd op de controle van de documentatie bij de reguliere inspecties en wordt strenger opgetreden tegen overtredingen.
Is er tijdens het onderzoek door de IVW ook sprake geweest van transporten met gemengde ladingen van gevaarlijke en ongevaarlijke stoffen? Zo ja, kunt u uit het onderzoek een aantal voorbeelden geven van de gemengde transporten van gevaarlijke en ongevaarlijke stoffen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van gemengde ladingen
Kunt u de verplichting instellen om een duidelijk zichtbaar oranje herkenningsteken op vrachtwagens aan te brengen, voordat deze zich op de ferry begeven met daarop de juiste informatie over de getransporteerde gevaarlijke stoffen, zodat zij veilig op de ferry geplaatst en gestuwd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Oranje markering van voertuigen is reeds verplicht. Conform de internationale transportregelgeving moeten vrachtwagens ook aan drie zijden voorzien zijn van grote gevaarsetiketten, waaruit de gevaarseigenschappen van de vervoerde gevaarlijke stoffen blijken.
De conclusie van het IVW onderzoek was dat er problemen zijn geconstateerd bij de naleving van de bestaande voorschriften. Verder aanscherpen van die voorschriften is in zo’n geval niet de oplossing. Ik merk hierbij op dat niet de markering van de voertuigen, maar de ladingdocumentatie bepalend is voor de plaatsing aan boord.
Het dottercentrum in Goes |
|
Trix de Roos (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Boegeroep op bijeenkomst zorg Walcheren»?1
Ja.
Klopt de bewering van het bestuur van het Admiraal de Ruyterziekenhuis (AdRZ), gedaan tijdens een CDA-bijeenkomst, dat een dottercentrum in Goes als voorwaarde voor de fusie is gesteld door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749) heb ik aangegeven dat het realiseren van een PCI-centrum conform de daarvoor geldende normen één van de voorwaarden was die de NMa heeft gesteld aan het goedkeuren van de fusie tussen Ziekenhuis Walcheren en de Oosterscheldeziekenhuizen, van waaruit het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis is ontstaan. Dit voorschrift is mede gebaseerd op een advies van IGZ over het noodzakelijke zorgaanbod in Midden-Zeeland. Nadien heeft de NMa in een brief aan de voorzitter van de Raad van Bestuur de doelstelling en de strekking van het voorschrift nader toegelicht: het gefuseerde ziekenhuis moet de mogelijkheid creëren om dotterbehandelingen aan te bieden aan patiënten in Midden-Zeeland. Als dit volgens de geldende normen alleen mogelijk is in samenwerking met andere ziekenhuizen (bijvoorbeeld in verband met het verkrijgen van voldoende adherentie) of op een andere locatie dan de huidige locaties van de gefuseerde ziekenhuizen (in verband met de noodzakelijke bereikbaarheid), dan bieden de voorschriften verbonden aan de vergunning daar ruimte voor, aldus de NMa. De NMa heeft hierbij aangegeven dat de keuze voor een eventuele samenwerkingspartner(s) en de locatie(s) een verantwoordelijkheid is van het ADRZ, waarbij rekening moet worden gehouden met de geldende (veld)normen, het advies van de IGZ ten aanzien van verlening van de dottervergunning en de randvoorwaarden bij de dottervergunning die door VWS wordt verleend. Deze strekking is door de NMa ook uiteengezet in een overleg met de voorzitter van de Raad van Bestuur.
Welke bevoegdheid heeft de NMa met betrekking tot de medische zorg die in een ziekenhuis wordt geleverd?
De NMa kan voorwaarden stellen waaraan een fusie moet voldoen wil deze de goedkeuring van de NMa verkrijgen. Het regime dat op fusies van toepassing is staat naast het regime dat geldt met betrekking tot de Wet op bijzondere en medische verrichtingen. Dit blijkt ook uit de formulering «conform de daarvoor geldende normen» die de NMa heeft gebruikt in haar standpunt.
Welke reactie heeft u in bovengenoemde bijeenkomst gegeven op deze bewering?
Ik heb hier niet openlijk op gereageerd.
Klopt de bewering van de directie van het Admiraal de Ruyterziekenhuis, dat het dottercentrum direct van start kan gaan als de vergunning rond is?
Uit het advies van de IGZ van 3 maart 2010 met betrekking tot de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis blijkt dat de instelling niet aan alle voorwaarden voldoet. Indien er sprake zal kunnen zijn van een vergunning aan het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, dan zal eerst aan alle voorwaarden moeten worden voldaan alvorens een instelling daadwerkelijk bevoegd is de vergunningplichtige verrichting uit te voeren. Ik kan niet beoordelen binnen welke termijn het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in staat is aan alle voorwaarden te voldoen.
Herinnert u zich de unaniem aangenomen motie Van Gerven c.s.2, waarin de Kamer zich uitspreekt voor één dottercentrum voor Zeeland, waarbij niet wordt geconcurreerd maar samengewerkt? Hoe gaat u deze motie uitvoeren, in het licht van het bovenstaande?
Ja. In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749), in de antwoorden op de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven en De Roos over de ontmanteling van het ziekenhuis in Vlissingen door het bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (2010Z07263) en over Een negatief advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg met betrekking tot de aanvraag van het Admiraal de Ruyter ziekenhuis om te mogen dotteren (2010Z07531) heb ik aangegeven dat ik nog enkele vragen nader wil laten onderzoeken alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis. Het gaat met name om de raming van het aantal te verwachten patiënten en de patiëntenstromen in Zeeland. In overleg met de Raden van Bestuur van ZorgSaam in Terneuzen en het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zal ik een onafhankelijke derde vragen mij hierover te rapporteren. Zodra het rapport beschikbaar is en ik mijn beslissing heb genomen, zal ik u daarover berichten.
De situatie bij de gehandicapteninstelling Sherpa |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de rechter van de Ondernemingskamer van Amsterdam de voorzitter van de Raad van Toezicht van Sherpa heeft geschorst?1
In de onderhavige aangelegenheid hebben de Centrale Cliëntenraad (CCR) en de Centrale Vertegenwoordigersraad (CVR) van Stichting Sherpa zich tot de Ondernemingskamer van de Rechtbank Amsterdam gewend voor een enquêteprocedure wegens ernstig verstoorde verhoudingen binnen de stichting. In een later stadium heeft de ondernemingsraad van Sherpa de Ondernemingskamer verzocht als belanghebbende te worden toegelaten in de procedure en het verzoek van de CCR en CVR toe te wijzen.
De uitspraak is inmiddels bekend en de Ondernemingskamer heeft de verzoekers (CCR, CVR en ondernemersraad) in het gelijk gesteld. De beslissing van de Ondernemingskamer voorziet in een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Stichting Sherpa over de periode vanaf 1 september 2009 tot heden. Verder schorst de Ondernemingskamer met onmiddellijke ingang de leden van de Raad van Toezicht (RvT). Tegelijk heeft de Ondernemingskamer een voorziening getroffen door de benoeming van een tijdelijke voorzitter van de RvT. Deze zal onder andere moeten bezien of de huidige samenstelling van het bestuur van Sherpa gehandhaafd dient te blijven dan wel dat daarin wijzigingen moeten worden aangebracht.
In de eerste plaats wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat partijen, rekening houdend met een ieders verantwoordelijkheid, in goed overleg met elkaar tot oplossingen komen. Indien dit niet mogelijk is staat de weg voor partij(en) open om het geschil voor te leggen voor een rechterlijke toets.
Dit is in de onderhavige aangelegen dan ook geschied. Hoewel dit een ultimum remedium is, vind ik het goed te constateren dat in situaties zoals hier deze weg doorlopen kan worden en in dit geval met succes voor de cliënten-vertegenwoordigers.
Ik ben van mening dat de bestaande procedures adequaat zijn.
Aanvullend merk ik nog op dat ik op 7 juni 2010 bij uw Kamer het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten in zorg het ingediend (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 402). In dit voorstel wordt de positie van de cliëntenraad verstrekt door het enquêterecht zonder beperkingen aan dit orgaan toe te kennen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Centrale CliëntenRaad, de Centrale Vertegenwoordigersraad en de Ondernemingsraad naar de rechter moesten gaan om de voorzitter te laten schorsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat de medezeggenschapsraden naar de Ondernemerskamer moeten om af te dwingen dat de toezichthouders opstappen? Bent u van mening dat het zover dient te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van oordeel dat het systeem van toezichthouders goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat behalve de Ondernemingskamer niemand de Raad van Toezicht kan dwingen te vertrekken, ook niet wanneer deze geen vertrouwen meer geniet van de organisatie, zoals nu is gebleken? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de uitspraak van het Hof van Amsterdam ertoe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die is geleden door wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een uitspraak van de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam kan er niet toe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld.
Artikel 2:9BW regelt de aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de rechtspersoon bij onbehoorlijk bestuur. Het is niet mogelijk om op grond van dit artikel toezichthouders aan te spreken. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt artikel 2:9 ook van toepassing op de leden van het toezichthoudend orgaan van de zorginstelling.
Strekt de uitspraak van het Hof zich ook uit naar voorgangers van de Raad van Toezicht, die geen actie hebben ondernomen na klachten over wanbeleid?2
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de andere toezichthouder, ondanks alle signalen van de afgelopen acht jaar, nooit iets ondernomen tegen het falende beleid van Sherpa?
Het gaat hier om een bestuurlijke aangelegenheid. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg. Door de IGZ zijn tot op heden geen signalen of klachten van cliënten of diens vertegenwoordigers ontvangen ten aanzien van falende zorg. De inspectie houdt de vinger wel aan de pols en heeft de afgelopen maanden meermalen contact gehad met de RvT en de RvB.
Kunt u ingaan op het feit dat de Nationale Ombudsman heeft vastgesteld dat het verplichte woonwensenonderzoek bij Sherpa ontbrak, en dat Sherpa en de Inspectie dit niet hadden mogen afdoen met een verwijzing naar het zorgplan?23
In eerste instantie wil ik opmerken dat het woonwensenonderzoek geen vormvereiste kent. In het reguliere toezicht heeft de inspectie gesproken met de RvB van Sherpa over de wijze waarop de woonwensen worden geïnventariseerd.
Dit is ook aan de orde geweest in de gesprekken met de CVR en de CCR tijdens de toezichtbezoeken. Er was daarbij geen aanleiding om te veronderstellen dat er op een oneigenlijke manier met de woonwensen van cliënten is omgegaan.
Kunt u inmiddels aangeven waar het Woonwensenonderzoek van 1998 is gebleven, op basis waarvan de bestemmingsplanwijziging voor het terrein van Sherpa is goedgekeurd? Kunt u dit Woonwensenonderzoek, waar familie van bewoners al vele malen om heeft gevraagd, aan hen overhandigen?2
U heeft deze vraag al eerder gesteld. Ik verwijs u naar het antwoord hierop (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 14 vraag 1).
Verkiezingsbeïnvloeding door de Katholieke Radio-omroep |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KRO geeft stemadvies aan leden»?1
Ja.
Op grond van welk artikel van de Mediawet onderneemt de KRO deze actie?
Omroepverenigingen zijn volgens artikel 2.24, tweede lid, onder d van de Mediawet 2008 verenigingen die hun leden op democratisch aanvaardbare wijze invloed geven op het beleid.
Communicatie met de leden behoort tot de verenigingsactiviteiten die gebruikelijk zijn in een actief functionerende vereniging om de band met en tussen de leden te versterken (zie artikel 2.136, tweede lid, onder b,van de Mediawet 2008).
In het kader van de communicatie met de leden heeft de directievoorzitter van de KRO een oproep aan de leden gedaan om hun stem te laten horen voor een sterke KRO. Hij heeft gewezen op standpunten van politieke partijen, maar geen stemadvies gegeven. Voor de volledige tekst van de brief zie: http://www.kro.nl/leden/handtekeningactie_brief.aspx.
Is het een doel van omroepverenigingen om door middel van brieven het stemgedrag van burgers te beïnvloeden? Zo ja, waarom?
Nee. Het staat de KRO als vereniging evenwel vrij om zijn leden te informeren over politieke ontwikkelingen die de toekomst van de publieke omroep en in het bijzonder de KRO raken en de leden uit te nodigen daarover te discussiëren en communiceren.
Wat kost deze actie?
De kosten bedragen volgens de KRO 11.000 euro, dus enkele centen per lid, voor het afdrukken van de brief en bijvoegen bij de gids. Het betreft hier een verenigingsactiviteit die niet met publieke middelen wordt bekostigd.
Bent u bereid de subsidie aan de KRO per onmiddellijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De wet geeft mij daarvoor geen bevoegdheid en grondslag.
De immer verslechterende situatie in de Indiase deelstaat Manipur |
|
Jan ten Hoopen (CDA), Kathleen Ferrier (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten in onder andere de Hindustan Times van de afgelopen dagen en weken over de immer verslechterende situatie in de Indiase deelstaat Manipur? Zo ja, hoe beoordeelt u de situatie in deze regio?1
Ja. Het noordoosten van India is als gevolg van conflicten tussen tientallen rivaliserende groeperingen al sinds jaar en dag onrustig. De recent toegenomen spanningen in Manipur houden verband met de lang gekoesterde onafhankelijkheidswens van de bevolkingsgroep Naga’s. Naga’s wonen in de deelstaat Nagaland, maar ook in de aangrenzende deelstaten Manipur, Assam en Arunachal Pradesh. Sinds in 1997 het staakt-het-vuren werd overeengekomen tussen de Indiase regering en vertegenwoordigers van de Naga’s, onderhandelen partijen over een duurzame oplossing. De angst onder niet-Naga bewoners van Manipur is dat de over verschillende deelstaten verspreide Naga-gebieden onder één administratie komen te vallen, hetgeen zou betekenen dat de grenzen van enkele noordoostelijke deelstaten opnieuw zouden moeten worden vastgesteld en dat de positie van andere bevolkingsgroepen (Kuki’s en Meitei’s) wordt aangetast.
Het voorgenomen bezoek van de leider van de National Socialist Council of Nagaland (NSCN I-M) aan zijn geboortedorp in Manipur vormde de directe aanleiding voor de recente gewelddadigheden in Manipur en de blokkade door de All Naga Students Association (ANSAM) van de enige hoofdweg tussen Nagaland en Manipur. De blokkade heeft inmiddels serieuze humanitaire gevolgen. Voedselprijzen zijn omhoog geschoten en er is een groot tekort aan brandstof en medicijnen.
Kunt u een inschatting geven van de religieuze spanningen die in het gebied tussen verschillende bevolkingsgroepen bestaan en welke rol deze spelen in het ontstaan en oplossen van de huidige problemen in Manipur? Kunt u daarbij ingaan op de positie van christenen in de regio?
De spanningen in het noordoosten van India worden met name veroorzaakt door complexe sociaal-economische en etnische factoren, waarbij onenigheid over grondgebied in combinatie met de wens tot afscheiding van India en de vorming van een eigen staat een belangrijke rol spelen. Het geweld in deze regio vindt voornamelijk plaats tussen onderling concurrerende christelijke stromingen. Zo zijn de tegenstanders van de Naga’s, de Kuki’s en de Meitei’s ook (deels) christelijk.
Kunt u een inschatting geven van de economische belangen die Nederland in Noord-Oost-India en in het bijzonder Nagaland en Manipur heeft? Welke bedrijven investeren in de regio? Bent u van mening dat de huidige situatie in Manipur, Assam en Nagaland schadelijk is voor deze Nederlandse belangen in de regio?
Voor zover bekend is er geen sprake van Nederlandse bedrijven, Nederlandse handelsactiviteiten of Nederlandse investeringen in deze regio.
Deelt u de mening dat de huidige situatie in Manipur grote gevolgen heeft voor het werk van civil society organisaties in de regio? En voor Nederlandse niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) diehier actief zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u deze organisaties faciliteren zodat zij hun werk kunnen blijven doen?
Het is bekend dat er maatschappelijke organisaties zijn in de regio die trachten de polarisatie tegen te gaan en de gemoederen te bedaren.
De Indiase centrale overheid en de Manipurese overheid zoeken momenteel actief naar een oplossing voor de problemen. De Chief ministers en de lokale ministers van Binnenlandse Zaken van respectievelijk Manipur en Nagaland hebben dagelijks crisisoverleg met hun politieke leidinggevenden in New Delhi. Nederland en de EU volgen dit proces en zullen zonodig de situatie aan de orde stellen in contacten met de Indiase autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de inzet die de Indiase centrale overheid enerzijds en de Manipurese overheid anderzijds tot op heden hebben ondernomen om de situatie in Manipur te normaliseren? Bent u bereid de situatie in Manipur te bespreken met de Indiase overheid, zowel in de bilaterale contacten als in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
E85 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Liesbeth Spies (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kan iedere aanbieder van een nieuwe hoge blend biobrandstof die aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet nog vóór marktintroductie de verzekering krijgen van accijnscorrectie vanwege afwijkende energie-inhoud vanaf het moment van introductie, afgezien van het feit dat u uiteenzet dat accijnscorrectie van M85 nog niet aan de orde is omdat het in Nederland anders dan in andere Europese landen en bijvoorbeeld China nog niet getankt kan worden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraagnummer 2010Z06368 is in de vergroeningsbrief van 3 juni 2009 van de Staatssecretaris van Financiën opgenomen dat hij voornemens is om andere hogere blends met een afwijkende energie-inhoud op vergelijkbare wijze te behandelen als E85 wanneer deze op de markt komen en aan dezelfde criteria voldoen. Als een bedrijf concrete plannen heeft voor de marktintroductie van een nieuwe hogere blend en dit nieuwe product eerst wil testen, zal worden bezien of voor een gelimiteerde testperiode onder strikte voorwaarden een tijdelijke accijnscompensatie kan worden verleend analoog aan de regeling voor E85. Overigens zal daarbij worden betrokken hoe dit zich verhoudt tot subsidieregelingen zoals de voorgenomen proeftuin «duurzame mobiliteit biogas en hogere blends biobrandstoffen».
Wat is uw reactie op de stelling van de onafhankelijke organisatie Milieu Centraal dat «de verkoop van een «hoge blend» biobrandstof, zoals B100 (pure biodiesel) of E85 (85 procent bio-ethanol en 15 procent benzine) voor de overheid geen prioriteit heeft (en niet wordt gestimuleerd met belastingvoordelen)»?
Nederland stimuleert het gebruik van biobrandstoffen met name door verplichte bijmenging hiervan in fossiele brandstoffen. Partijen mogen zelf bepalen hoe zij deze verplichting nakomen.
Sinds 1 april 2010 geldt wel een accijnscompensatie voor duurzame E85. Deze houdt in dat er rekening wordt gehouden met de lagere energie-inhoud van ethanol ten opzichte van benzine. Bij de accijnscompensatie is dus geen sprake van een belastingvoordeel maar van het wegnemen van een belastingnadeel.
De overheid stimuleert door middel van de aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving (VAMIL) en het subsidieprogramma «Tankinfrastructuur Alternatieve Brandstoffen» (TAB-regeling ) de uitrol van vulpunten voor hoge blends biobrandstoffen.
Kunt u reageren op de stelling dat de verkoop van biobrandstoffen als hoge blend in vergelijking met de verkoop van biobrandstoffen als onherkenbaar bijmengproduct sterker bijdraagt aan bewustwording van alternatieven voor onduurzame mobiliteit en dus prioriteit zou moeten krijgen? Indien u de stelling kunt onderschrijven, bent u bereid uw beleid daarop aan te passen? Indien u de stelling niet kunt onderschrijven, waarom doet u dat niet?
Het is evident dat biobrandstoffen in de vorm van hoge blends bij consumenten aan de pomp zichtbaarder zijn dan in de vorm van bijmengproducten. In dat laatste geval tankt de consument immers ongemerkt een klein percentage biobrandstoffen mee. De bewustwording van de consument voor alternatieven voor onduurzame mobiliteit is een prioriteit en het rijk stimuleert dat op diverse manieren. Voorbeelden hiervan zijn de subsidieregeling voor de aanleg van vulpunten voor hoge blends en de onlangs geïntroduceerde accijnscorrectie voor duurzame E85.
Wat is de stand van zaken aangaande de dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen? Hoeveel gebruik wordt daar al van gemaakt?
De dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen had in 2009 vrijwel uitsluitend betrekking op dubbeltellende biodiesel die gemaakt is uit afvaloliën en -vetten.
De rapportages van bedrijven laten zien dat in 2009 iets meer dubbeltellende biodiesel werd gebruikt dan enkeltellende biodiesel. Dit betekent dat ruim tweederde van de biodieselverplichting ingevuld werd met dubbeltellende biobrandstoffen.
Nederland stuurt binnenkort een rapportage naar de Europese Commissie met daarin de details over de invulling van de Nederlandse biobrandstoffenverplichting. Deze rapportage zal ik u doen toekomen.
Is de traceerbaarheid van biobrandstoffen op producentenniveau inmiddels al geregeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de rapportage tegemoet zien?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik u op 26 mei heb doen toekomen (kamerstukken II, 2009/10, 30 196 nr. 104). Hierin geef ik aan op welke wijze ik aan de traceerbaarheid vorm geef en dat voor 2010 met de branche een intentieverklaring is overeengekomen. Een eerste rapportage kunt u in de zomer van dit jaar tegemoet zien.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten wat de aard is van uw contacten met het Platform Duurzame Mobiliteit binnen het Regieorgaan Energietransitie en met de werkgroepen die daaronder resideren? Welke verzoeken en adviezen hebben zij het laatste jaar bij u neergelegd en wat heeft u hiermee gedaan? Welke verzoeken en adviezen heeft u bij hen neergelegd?
Het publiek privaat samengestelde Platform Duurzame Mobiliteit (PDM) brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit. De adviezen van het platform worden gegeven aan de Interdepartementale Programmadirectie Energietransitie (IPE), die aangestuurd wordt vanuit zes departementen (EZ, V&W, LNV, VROM, Financiën, BUZA). Er zijn door PDM verschillende adviezen gegeven over de versnelde marktinvoering van geavanceerde biobrandstoffen. Deze betroffen het rijden op groen gas, respectievelijk waterstof en hybridisering van voertuigen, de vergroening van de leasesector en tenslotte schone bussen. Recentelijk is hierover een vervolgadvies gepubliceerd.
De adviezen van het platform hebben onder andere geleid tot het programma Auto van de Toekomst (Tender Innovatieve bussen, Regeling Tankstation Alternatieve Brandstoffen 1 en 2), de proeftuinen Elektrisch Rijden en Rijden op Waterstof, de in voorbereiding zijnde proeftuin Rijden op Biobrandstoffen en het programma Truck van de Toekomst.
Ook hebben leden van het PDM geparticipeerd in evaluaties en werkgroepen over energielabels voor voertuigen en over fiscale vergroeningsmaatregelen.
Daarnaast heeft de regering het PDM gevraagd om voor de sector mobiliteit een sectorakkoord te bewerkstelligen. Onlangs is de voortgang van dit sectorakkoord geëvalueerd. De Tweede Kamer is hierover op 29 april 2010 geïnformeerd als onderdeel van de tussenevaluatie van het Schoon en Zuinig programma (Kamerstukken II, 31 209, nr. 117).
Wat is het accijnsbeleid ten aanzien van biowaterstof, op het moment dat dat op de markt geïntroduceerd zou worden?
Biowaterstof zal op afzienbare termijn geen rol spelen op de markt voor brandstoffen. Als dit op de markt wordt geïntroduceerd, zal worden bezien of accijns dan wel energiebelasting is verschuldigd en tegen welke tarieven. Dit zal afhangen van de wijze waarop en het doel waarvoor het product zal worden gebruikt.
Wat zijn de resultaten van het subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen? Is het probleem van achterblijvende vraag naar andere technieken in auto's vanwege achterblijvende tankmogelijkheden inmiddels doorbroken? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Overweegt u bijvoorbeeld om tankstations te verplichten minstens een alternatieve brandstof aan te bieden?
Het door het ministerie van Verkeer en Waterstaat gecoördineerde en uitgevoerde subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen-2007 (TAB-2007) heeft als resultaat dat € 1,8 miljoen subsidie is verleend aan 68 E85-pompen en aan 30 aardgaspompen.
Het subsidieprogramma TAB-2009 leidt tot subsidieverlening aan 53 aardgas-/groengaspompen, 3 E85-pompen en 4 B30-pompen. Er is € 3,6 miljoen aan subsidie verstrekt, waarvan € 1,6 miljoen is bekostigd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Door vijf provincies en twee Kaderwetgebieden is tezamen € 2 miljoen verstrekt.
Het rijk en de andere overheden hebben dus een forse inzet gepleegd in beide subsidieprogramma’s om tot uitbreiding van de tankinfrastructuur te komen.
Het is nu aan de markt om het aantal auto’s uit te breiden dat van de alternatieve brandstoffen gebruik maakt. De markt kent thans nog een kleine omvang en is in ontwikkeling.
Wat is het Nederlandse standpunt inzake de mogelijke herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (Pb. EU 2003, L283) inzake onder meer differentiatie van accijns naar energie-inhoud, waaraan u in uw antwoorden op onze eerdere vragen refereert?
Nederland staat niet op voorhand afwijzend tegenover een andere wijze van tarifering. Dit is echter een complexe materie waarbij ook de relatie met andere Nederlandse belastingen in de vervoerssector belangrijk is. Zodra er een concreet voorstel is voor herziening van Richtlijn 2003/96/EG zal worden bezien wat de effecten hiervan zijn.
Op welke wijze vindt er afstemming plaats met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit en meer specifiek op fiscale ondersteuning daarvan? Wat zijn hiervan de resultaten?
Afstemming met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit vindt plaats door bilaterale bezoeken van (ambtelijke) delegaties aan bijvoorbeeld Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk en door deelname van Nederland in diverse internationale werkgroepen van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Formeel en informeel wordt ook over accijnskwesties aangaande de nieuwe brandstoffen in het accijnscomité gesproken maar dit kan niet worden gezien als afstemming met buurlanden over beleid en fiscale ondersteuning van duurzame mobiliteit.
Zijn er Europese landen die meer succes hebben bij het bevorderen van duurzame mobiliteit dan Nederland? Welke? Wat kunnen wij daarvan leren?
In Nederland wordt duurzame mobiliteit onder meer bevorderd met subsidieprogramma´s voor Proeftuinen voor duurzame mobiliteit waarmee de innovatie en de introductie van klimaatvriendelijke auto’s op de Nederlandse wegen wordt gestimuleerd. Deze proeftuinen betreffen elektrisch en hybride vervoer, vervoer op waterstof, het gebruik van biobrandstoffen. Daarnaast is recent het innovatieprogramma Truck van de Toekomst opgesteld en aan de Tweede Kamer gezonden.
In een aantal landen wordt ook volop aandacht besteed aan de introductie van duurzame mobiliteit. Elk land heeft specifieke aandachtpunten waar het zich op richt. Wat betreft de feitelijke introductie van biobrandstoffen zijn Zweden, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk koplopers in Europa. De verplichte percentages biobrandstoffen zijn in deze landen hoger dan in Nederland.
Dat wordt voor een deel bereikt door fiscale stimulering van hoge blends biobrandstoffen, zoals E 85. Voor mijn visie ten aanzien van de Nederlandse situatie verwijs ik naar de in mijn antwoord op vraag 5 aangehaalde brief van 26 mei jl. Daarin wordt uiteengezet waarom het verstandig is de Nederlandse doelstelling de eerstkomende jaren met kleine stappen te verhogen.