Het explosief gestegen aantal aanvallen op kerken in Indonesië en het ontbreken van overheidsoptreden daartegen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de felle kritiek van de gezaghebbende mensenrechtenorganisatie Setara in Jakarta op de Indonesische regering, omdat die zo weinig doet tegen de talloze aanvallen op kerken en christelijke gebedsplaatsen?1
Het Setara-instituut wijst op het groeiend aantal problemen dat kerkgemeenschappen in Indonesië ondervinden. In 2008 vonden er volgens de mensenrechtenorganisatie zeventien incidenten gericht tegen Christenen plaats, in 2009 achttien, en in 2010, in de maanden januari tot juli, zou het aantal gestegen zijn tot 28. Setara maakt melding van gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, op grond van veronderstelde administratieve onregelmatigheden zijn overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen of weigeren bouwvergunningen voor kerken af te geven. Tevens maakt het rapport melding van een aantal gevallen van intimidatie jegens kerkgemeenschappen. Er was volgens Setara hierbij overigens geen sprake van fysiek geweld tegen personen.
De problemen die Setara aan de orde stelt lijken vooral het gevolg te zijn van een ministerieel decreet uit 2006, dat voorschrijft dat de lokale bevolking inspraak heeft bij de bouw of renovatie van gebouwen van religieuze groeperingen.
Ik vind het belangrijk dat Setara deze problematiek signaleert in zijn rapport en daarmee bijdraagt aan de maatschappelijke bewustwording ten aanzien van dit onderwerp bij zowel gouvernementele als niet-gouvernementele instanties.
De Nederlandse regering volgt de mensenrechtensituatie, waaronder de ontwikkelingen op het gebied van de vrijheid van godsdienstuitoefening, nauwlettend en heeft hierover regelmatig contact met de Indonesische overheid. Ook tijdens de laatste bilaterale politieke dialoog met Indonesië in november 2009 werd hierover gesproken. U kunt ervan op aan dat ik in mijn contacten met de Indonesische overheid aandacht zal blijven vragen voor het belang van godsdienstvrijheid.
Wat is uw oordeel over de kritische noties van het Setara-instituut voor mensenrechten? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het aantal aanvallen op Indonesische kerken en christelijke gebedsplaatsen inderdaad explosief gestegen? Wat is de aanleiding hiervoor? In hoeverre ligt hier een directe relatie met groeiende islamitische groeperingen, die de shariawetgeving prediken, zoals het Setara-instituut aanduidt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is in algemene zin de houding van de Indonesische regering ten aanzien van het groeiende aantal radicaalislamitische groeperingen in Indonesië?
In de Indonesische grondwet is de vrijheid van godsdienst gewaarborgd. Hoewel de overgrote meerderheid van de Indonesische bevolking moslim is, hebben verschillende gebieden in het land een protestantse of katholieke meerderheid.
De Indonesische regering is bijzonder actief in het bestrijden van radicale elementen in haar samenleving. Helaas bestaan er kleine groeperingen die de pluralistische grondhouding van de regering niet erkennen en radicaliseren; zij zijn de laatste jaren actiever geworden in woord en daad. De Indonesische overheid tracht deze groeperingen te identificeren en aan te pakken. Dit is echter niet eenvoudig daar het de Indonesische overheid op lokaal niveau vaak nog aan voldoende middelen en getrainde mensen ontbreekt om zulke radicalisering en religieuze onvrijheden tegen te gaan. Volgens het rapport van Setara komt het bovendien voor dat sommige lokale overheden niet bereid zijn om zich actief in te zetten voor de bescherming van religieuze minderheden.
Publicaties, zoals het rapport van Setara, zijn belangrijk om aandacht te blijven vragen voor de problematiek van interreligieuze spanningen binnen de Indonesische samenleving en dragen bij aan de maatschappelijke bewustwording ten aanzien van dit onderwerp bij zowel gouvernementele als niet-gouvernementele instanties.
Voor de EU vormt vrijheid van religie een belangrijk aandachtspunt. Tijdens de recente EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 29 juni 2010 werd door de EU het belang van het respecteren van godsdienstvrijheid en het voeren van een interreligeuze dialoog ter bevordering van begrip en verdraagzaamheid benadrukt (zie ook de beantwoording op de kamervragen van de leden Wilders en De Roon d.d. 5 juli 2010).
Ten slotte kan nog worden vermeld dat Nederland projecten op het gebied van democratisering en mensenrechten ondersteunt.
Is de kritiek terecht, dat de Indonesische regering bijzonder weinig doet ter bescherming van kerken en christenen? Wat is hiervan de achtergrond? Was deze trend bij u bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft u in de afgelopen periode, eventueel via internationale gremia, de precaire positie van christelijke minderheden in Indonesië aan de orde gesteld bij de betreffende autoriteiten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd? Betoont Indonesië zich gevoelig voor internationale kritiek hieromtrent?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft de positie van godsdienstige minderheden in Indonesië thans de aandacht van de EU? Kan deze aandacht verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid – zo mogelijk ook in internationaal verband – om de nu aangeduide noties van het genoemde mensenrechteninstituut te benutten als handvat om opnieuw de positie van christenen in Indonesië aan de orde te stellen bij de betreffende autoriteiten én te bevorderen, dat de Indonesische regering haar verantwoordelijkheid neemt in het beschermen van kerken en christenen? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen, met welke mogelijke drukmiddelen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het bij voorbaat uitsluiten van alleenstaanden voor een IVF-behandeling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er in Nederland klinieken zijn die alleenstaanden bij voorbaat uitsluiten van een in-vitrofertilisatie (IVF) behandeling?1
Ik ben op de hoogte van de bevindingen van het genoemde programma.
Deelt u de mening dat het beleid inzake IVF zoals verwoord in de brief2 van uw ambtsvoorganger nog steeds geldt en dat een beleid dat erop is gericht lesbische of alleenstaande vrouwen bij voorbaat uit te sluiten van een IVF-behandeling niet aanvaardbaar is?
Het beleid zoals verwoord in de brief van toenmalig minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. Borst-Eilers, d.d. 28 juni 2000 is nog steeds van toepassing. In deze brief staat beschreven dat lesbische stellen en alleenstaanden met een medische indicatie niet bij voorbaat uitgesloten mogen worden van IVF. In deze brief is tevens aangegeven dat er criteria zijn om onderscheid te maken die wel zijn toegestaan, zoals criteria gebaseerd op medische gronden (bijvoorbeeld de leeftijd van de vrouw en de slagingskans van de behandeling), maar ook een criterium als het belang van het kind.
Het onlangs uitgekomen modelprotocol «Mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen» van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) ondersteunt dit beleid. Hierin staat beschreven dat iedere vraag naar een vruchtbaarheidsbehandeling afzonderlijk moet worden gewogen en bij twijfels in een multidisciplinair overleg moet worden besproken. Het kan dan ook niet zo zijn dat bepaalde groepen hulpvragers bij voorbaat worden uitgesloten van een vruchtbaarheidsbehandeling.
Ik wijs erop dat hiermee nog geen uitspraak is gedaan over het al dan niet verzekerd zijn van deze zorg.
Deelt u de mening dat ook andere leefvormen dan het traditionele gezin met een vader en moeder, een zorgzaam en stabiel opvoedingsklimaat kunnen bieden aan de kinderen die daarin opgroeien? Is er onderzoek bekend dat het tegendeel bewijst?
Ja, ik deel de mening dat kinderen ook gezond en gelukkig op kunnen groeien als zij niet opgroeien in een «traditioneel gezin». Naar mijn weten is geen onderzoek bekend dat het tegendeel bewijst.
Deelt u de mening dat alleen het belang van het kind een rol mag spelen in de beslissing om IVF te weigeren en dat in die gevallen waarin IVF wordt geweigerd aan het paar of de vrouw in kwestie zowel de uitkomst van het besluit als ook de argumentatie die daartoe heeft geleid moet worden medegedeeld? Gebeurt dit op dit moment in de IVF-klinieken?
Ik ben van mening dat het welzijn van het toekomstig kind uitgangspunt vormt als het gaat om beslissingen rondom vruchtbaarheidsbehandelingen. Het welzijn van het kind is natuurlijk niet de enige factor die gewogen moet worden: ook de wensen van de ouder(s) moeten worden mee gewogen. Uitgangspunt blijft echter het welzijn van het kind.
In het eerdergenoemde protocol staat het volgende over het informeren van de hulpvragers: «Voor het bespreken van een patiënt in het multidisciplinair beraad wordt om toestemming gevraagd aan de patiënt. Patiënten worden van te voren op de hoogte gebracht van het voornemen om het beraad te voeren. Achteraf worden zij geïnformeerd over het beraad, de genomen beslissing en over de overwegingen die hiertoe hebben geleid.» Het modelprotocol is vastgesteld tijdens de ledenvergadering van de NVOG. Dit betekent dat de beroepsgroep conform het modelprotocol dient te handelen.
Bent u bereid de IVF-klinieken in Nederland (nogmaals) nadrukkelijk te informeren over dit beleid en duidelijk te maken dat de door instellingen gehanteerde criteria voor toelating niet in strijd mogen zijn met overige wet- en regelgeving, en dat de IVF-klinieken lesbische stellen en alleenstaanden die daarvoor in aanmerking komen dus niet bij voorbaat van een behandeling mogen uitsluiten?
Ik ben bereid de vruchtbaarheidscentra te informeren over het beleid rondom vruchtbaarheidsbehandelingen bij lesbische stellen en alleenstaanden. Daarom ben ik voornemens de centra eind 2010 hierover een brief te sturen.
Welke maatregelen kunt en gaat u nemen ten aanzien van IVF-klinieken waarin het bovenstaande beleid niet of in onvoldoende mate wordt geëffectueerd? Hoe gaat u dit controleren? Bent u bereid onderzoek te doen naar de mate waarin het beleid in IVF-klinieken afwijkt van het beleid zoals verwoord in de genoemde brief en de Kamer hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen?
Zoals ik hiervoor al aangaf zal ik de vruchtbaarheidscentra een brief zenden waarin ik zal aangeven dat lesbische stellen en alleenstaanden niet bij voorbaat uitgesloten mogen worden van vruchtbaarheidsbehandelingen. Tevens zal ik in deze brief ingaan op het NVOG-modelprotocol en aangeven dat de centra conform dit modelprotocol dienen te handelen.
Overigens worden de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting en de Embryowet in 2011 geëvalueerd. Dan zal ook aandacht worden besteed aan het beleid van vruchtbaarheidscentra ten aanzien van wachtlijsten en prioritering.
Een spoorwegongeval bij Maarheeze |
|
Paulus Jansen |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is de oorzaak van het spoorwegongeval bij Maarheeze1? Indien de oorzaak nog niet bekend is: wanneer wordt naar verwachting het onderzoek afgerond?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) concludeert op grond van onderzoek ter plaatse dat de aanrijding tussen een trein en een vrachtwagen op een overweg bij Maarheeze op 22 juli 2010 heeft kunnen plaatsvinden doordat de bestuurder van de vrachtwagen de overweg niet tijdig heeft vrijgemaakt. De achterliggende oorzaken hiervan zijn nog niet bekend. Het onderzoek wordt naar verwachting in december 2010 afgerond.
Wat is de onderzoeksprocedure bij spoorwegongevallen? Hoe is verzekerd dat het onderzoek onafhankelijk is? Worden de bevindingen van onderzoeken standaard openbaar?
Ongevallen op het openbare spoorwegnet worden onderzocht door de IVW als toezichthouder op de spoorwegveiligheid. Wettelijk is deze taak vastgelegd in artikel 66 van de Spoorwegwet. Afhankelijk van de omvang van een ongeval (slachtoffers, schade, maatschappelijke impact, etc.) wordt door de IVW een administratief of een uitgebreid onderzoek naar de oorzaken uitgevoerd. Ook kan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) een onderzoek instellen. In dat geval voert de Inspectie geen eigen onderzoek uit. Naast onderzoek naar de oorzaken wordt getoetst of er tijdens het voorval is afgeweken van wet- en/of regelgeving (specifiek de spoorwegwet). De bevindingen uit het onderzoek worden weergegeven als overtredingen (van de wet), tekortkomingen (wanneer is afgeweken van regelgeving van bedrijven) en signalen. Signalen zijn belangrijke aandachtspunten die uit het veiligheidsonderzoek naar voren zijn gekomen, maar geen afwijking op de norm of regelgeving vormen, of zaken waarin niet in een norm of regelgeving is voorzien.
De onderzoeken van de IVW zijn onafhankelijk. Dit is geborgd in artikel 2 van de Regeling Inspectie Verkeer en Waterstaat 2002: «De inspectie is belast met het op onafhankelijke en transparante wijze bevorderen van de handhaving van de wetgeving op het terrein van het ministerie, voor zover dit aan haar is opgedragen.»
De rapporten die resulteren uit de onderzoeken van de IVW zijn openbaar en worden op de website van de IVW gepubliceerd.
Klopt het dat de desbetreffende spoorovergang bij Maarheeze net vernieuwd was? Zo ja, voldeed de nieuwe inrichting aan de wettelijke eisen?
Recente aanpassingen van de overweg en de verkeerssituatie bij de overweg en de vraag of deze voldoen aan de wettelijke eisen en normen die daaraan worden gesteld maken onderdeel uit van het onderzoek dat is ingesteld door de IVW en het KLPD. Dit onderzoek loopt nog.
Hoe dienen relevante partijen als de vergunningverleners Bijzonder Transport geïnformeerd te worden over wijzigingen van een verkeerssituatie, zoals bij de reconstructie van een spoorovergang? Is deze procedure adequaat en is deze procedure in dit geval correct gevolgd?
Als een spoorwegovergang wordt gereconstrueerd, kunnen er gevolgen ontstaan voor het wegverkeer doordat de ligging van de spoorweg wijzigt of doordat er aan de weg die de spoorweg kruist wegverkeersmaatregelen worden getroffen. ProRail informeert de desbetreffende wegbeheerder periodiek en per nieuw geval over wijziging van de ligging van de spoorweg. In het tweede geval worden wegbeheerders betrokken bij de te treffen maatregelen aan de weg uit hoofde van hun wettelijke verantwoordelijkheid. In die gevallen zijn de wegbeheerders van meet af aan betrokken bij de inrichting van de weg en daarmee bekend met de mogelijke gevolgen voor exceptionele transporten. De wegbeheerders zorgen vervolgens per aanvraag om ontheffing voor adequaat advies aan de RDW, waardoor de desbetreffende spoorwegovergang wel (onder voorschriften) of niet wordt bereden. Ik heb geen reden te veronderstellen dat deze procedure niet adequaat is. Of de procedure bij de recente aanpassingen van de overweg bij Maarheze correct gevolgd is, wordt onderzocht. De IVW heeft hierover contact met het KLPD.
Viel het transport dat het ongeval veroorzaakt heeft onder de criteria van Bijzonder Transport? Is de procedure voor Bijzonder Transport door alle partijen correct gevolgd?
Door het KLPD wordt onderzocht of het betreffende transport bij Maarheeze viel onder de criteria van exceptioneel transport. Of de procedure voor exceptioneel transport correct is gevolgd maakt onderdeel uit van dit onderzoek. De informatie van het KLPD wordt door de IVW gebruikt ten behoeve van het veiligheidsonderzoek.
Op basis van welke criteria wordt een spoorovergang voorzien van cameratoezicht? Waarom had deze overgang geen camera?
ProRail plaatst selectief camera’s bij overwegen, maar past geen cameratoezicht toe. Overwegen waarbij veel storingen plaatsvinden als gevolg van vandalisme worden door ProRail voorzien van (tijdelijke) camera’s. De camerabeelden worden uitsluitend gebruikt voor analyse achteraf ten behoeve van het terugdringen van storingen door derden. Uitzondering hierop vormen overwegen die niet automatisch functioneren maar op afstand door de treindienstleider bediend worden. Hiervan zijn er nog slechts 3 in Nederland.
De betreffende overweg in Maarheeze is niet voorzien van camera’s omdat hier op grond van bovenstaande geen aanleiding toe was.
Ziet u technische ontwikkelingen (onder meer ICT, ERTMS) die bruikbaar zijn om spoorovergangen beter te beveiligen of de treinbestuurders eerder te waarschuwen bij een gevaarlijke situatie? Zo nee, verdient het naar uw mening overweging om het vervangingsprogramma van spoorovergangen door ongelijkvloerse kruisingen te intensiveren? Zo nee, zou het niet de voorkeur verdienen dat bijzondere transporten spoorwegen zoveel mogelijk ongelijkvloers passeren, ook als dat gepaard gaat met enig omrijden?
Er zijn diverse technische oplossingen denkbaar om een trein eerder te waarschuwen bij een gevaarlijke situatie. ProRail onderzoekt of kansrijke oplossingen in de praktijk toegepast kunnen worden ter verbetering van de overwegveiligheid. Vooralsnog is op basis van analyse geconcludeerd dat beschouwde aanvullende middelen in de praktijk nadelig zijn voor de robuustheid en storingsgevoeligheid van het systeem, extra hinder voor het wegverkeer opleveren en de taakuitvoering van machinisten complexer maken.
De uitgangspunten en doelstelling van het overwegenbeleid zijn opgenomen in de Derde Kadernota Railveiligheid. Het overwegenbeleid is verder uitgewerkt in de notitie «uitwerking overwegenbeleid 2010–2020». De Derde Kadernota Railveiligheid – met als bijlage de genoemde overwegennotitie – heb ik 28 juni 2010 aan uw Kamer aangeboden (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 893, nr.106). Ik zie op dit moment geen aanleiding voor het intensiveren van maatregelen op het gebied van overwegveiligheid.
In geval van een exceptioneel wegtransport dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de RDW. Bij de ontheffingverlening is het uitgangspunt dat exceptionele transporten vooral via het hoofdwegennet rijden, waar ongelijkvloerse kruisingen zijn, ook als dit omrijden tot gevolg heeft. Vervolgens zal altijd een deel moeten worden gereden over het onderliggend wegennet dat daarvoor door de wegbeheerders geschikt is verklaard. Per exceptioneel transport wordt de veiligste route gekozen, rekening houdend met factoren als ladingafmetingen, gewicht, hoogte en de specifieke infrastructuur onderweg.
Wanneer een beperkende overweg in de route van het exceptioneel transport is opgenomen vindt overleg plaats tussen de transportonderneming en ProRail over de benodigde beheersmaatregelen voor veilige passage.
ProRail stelt aan transportondernemingen informatie beschikbaar over overwegen met beperkend vloerprofiel. Op basis daarvan kan de transportonderneming vooraf bepalen of een overweg geschikt is voor een specifiek voertuig. Het vloerprofiel van de betreffende overweg in Maarheeze kent overigens geen beperkingen.
Antikraakovereenkomsten en leegstand in de sociale huursector |
|
Paulus Jansen |
|
Is u bekend dat de woningcorporatie Woonbelang te Veghel al geruime tijd vrijkomende sociale huurwoningen in de Oranjewijk niet meer verhuurt maar uitgeeft op basis van gebruiksovereenkomsten (antikraakovereenkomsten), terwijl er nog geen formeel besluit genomen is over sloop of renovatie van de wijk?
Ja, de corporatie heeft mij meegedeeld dat het een voorgenomen herstructurering betreft.
Is het waar dat de gebruikers van de woningen in Oranjewijk aan leegstandsbeheerder Ad Hoc een maandelijkse gebruiksvergoeding van € 135,– (alleenstaanden) respectievelijk € 200,– (samenwonenden) moeten betalen (exclusief de kosten van de nutsbedrijven), alsmede eenmalige kosten van € 85,– voor een brandveiligheidspakket en € 300,– als borg?
Ja, de corporatie heeft aangegeven dat deze gegevens correct zijn.
Is er bij dergelijke vergoedingen nog wel sprake van bruikleen zoals bedoeld in Boek 7a BW, of is er feitelijk sprake van een verkapte huurovereenkomst? Zo ja, deelt u de mening dat Woonbelang door deze handelswijze artikel 15 van de Leegstandswet ontduikt? Zo ja, wat voor actie gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, kan de minister voor WWI zijn standpunt nader motiveren en aangeven onder welke condities corporaties binnen de kaders van de wet sociale huurwoningen kunnen uitgeven op basis van antikraakovereenkomsten?
Hoeveel corporatiewoningen stonden ultimo 2009 leeg en hoeveel waren op dat moment in gebruik op basis van een antikraakovereenkomst?
Ik onderschrijf dat niet-reguliere vormen van beheer beperkt dienen te worden tot de bijzondere situaties waarvoor ze bedoeld zijn.
Het spreekt voor zich dat de sociale huurwoningvoorraad bedoeld is om bewoond te worden door mensen die daar wat betreft hun inkomen of andere beperkende omstandigheden voor in aanmerking komen. De regelgeving zoals vastgelegd in het Besluit beheer sociale-huursector strekt daar ook toe.
Of overigens sprake is van een toename in de toepassing van anti-kraakovereenkomsten kan ik niet aangeven (zie het antwoord op vraag 3(b)).
Indien er sprake is van een (sterke) stijging van leegstand en antikraakovereenkomsten: onderschrijft de minister voor WWI de wenselijkheid dat dergelijke niet-reguliere vormen van beheer zoveel mogelijk beperkt worden, om de optimale benutting van de schaarse sociale huurvoorraad te verbeteren?
Het maken van prestatieafspraken is een aangelegenheid tussen gemeenten en corporaties. Zij bepalen in onderling overleg wat er gelet op de lokale opgave gedaan moet worden en hoe dat moet gebeuren.
Moeten naar de mening van de minister voor WWI gemeenten en woningcorporaties in hun prestatieafspraken hiervoor concrete doelstellingen formuleren?
In het antwoord op vraag 3 (b) heb ik aangegeven dat het Centraal Fonds Volkshuisvesting gegevens over leegstand verzamelt vooral met het oog op de financiële positie van de corporaties. Verdere monitoring acht ik niet aan de orde, aangezien overeenkomsten tussen de verhuurder en huurder/gebruiker een zaak zijn van die partijen.
Is de minister voor WWI bereid om leegstand en antikraakcontracten in de sociale huurvoorraad op landelijk niveau beter te monitoren? Zo ja, hoe gaat hij die monitoring uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het ‘Eindrapport Audit CIOT 2009’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het interne onderzoek naar de aanbieders van telecommunicatiediensten, (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten en het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT)?1
Ja.
Bent u van mening dat aanbieders van telecommunicatiediensten, (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten en het CIOT voldoende en adequaat actie hebben ondernomen naar aanleiding van eerdere aanbevelingen en conclusies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert u dit?
In het auditrapport over 2009 wordt met betrekking tot de aanbieders van telecommunicatie geconcludeerd dat ten aanzien van de in 2008 geconstateerde afwijkingen, waar nodig, herstelacties en aanpassingen hebben plaatsgevonden. Wel acht de auditor het nog van belang dat voorzien wordt in een adequate centrale registratie van «no hits». Inmiddels wordt eraan gewerkt om een dergelijke centrale registratie te realiseren.
Ten aanzien van het CIOT was de overall-conclusie in het eindrapport van 2008 dat het CIOT en het ondersteunende CIOT-informatiesysteem voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
Met betrekking tot de (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten (BOID’s) werd geconcludeerd dat voor drie belangrijke punten waarop aanbevelingen zijn gedaan naar aanleiding van de audit 2008, te weten het delegeren van bevoegdheden en de formele autorisatie, de rechtsgrondslagen en de rechtmatigheid van de bevragingen, en de documentatie van de werkwijze en instructies, bij het merendeel van de onderzochte BOID’s de situatie vrijwel ongewijzigd is gebleven. Ik acht dit niet acceptabel. Ik heb per brief de BIOD’s gevraagd om de nodige maatregelen te nemen om de in de audit geconstateerde tekortkomingen weg te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 van het lid Peters (GroenLinks), ingezonden 28 juli 2010, nummer 2010Z11291.
Deelt u de mening dat de huidige situatie, op z’n zachtst gezegd, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om zo spoedig mogelijk een beleidsverandering te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Vrees voor grote uitval van voormalig psychiatrisch patiënten |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft uit kennisgenomen van het artikel «Eigen bijdrage nekt cliënt»?1
Ja
Klopt de stelling van de cliëntenraad van de instelling Reakt, dat een eigen bijdrage van minimaal 12 euro wordt gevraagd aan mensen die na aftrek van vaste lasten 25 euro te besteden hebben?
In Nederland is het zo geregeld dat gegarandeerd is dat mensen een toereikend inkomensniveau hebben waaruit zij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen betalen. Mensen met een inkomen dat niet aan die norm voldoet, kunnen zich tot de gemeente wenden. De gemeente toetst het inkomen aan de normen zoals die in de Wet werk en bijstand zijn vastgelegd. Het bedrag van € 12 is een bedrag dat mensen volgens die normen kunnen betalen.
Wat vindt u ervan dat mensen bijna de helft van hun inkomen moeten betalen aan eigen bijdrage voor dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als basis voor de draagkracht voor het bepalen van de eigen bijdrage wordt het verzamelinkomen gehanteerd. Mensen op bijstandsniveau betalen de laagste eigen bijdrage. Deze bedraagt per vier weken € 12 (rekening houdend met de Wtcg-korting van 33%). Dit is zeer beperkt percentage van hun verzamelinkomen. Het is dus niet zo dat mensen de helft van hun inkomen aan eigen bijdrage voor dagbesteding moeten betalen.
Is het mogelijk om de zak en kleedgeldregeling uit te breiden naar mensen die extramurale zorg krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo neen, waarom niet?
Dat is niet aan de orde. De maximaal te betalen eigen bijdrage voor extramurale zorg is niet dusdanig hoog dat mensen na het betalen van de eigen bijdrage van hun netto-inkomen minder overhouden dan het zak en kleedgeld bedrag als bedoeld in de Wet werk en inkomen. Een uitbreiding van die regeling heeft dus geen effect.
Erkent u dat het vreemd is dat mensen die werken op therapeutische basis, als dagbesteding, hiervoor geld moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen betalen geen eigen bijdrage voor therapeutisch werken, maar voor de ten laste van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten komende begeleiding.
Hoe beoordeelt u het nut van dagbesteding voor (ex-)psychiatrisch patiënten? Wat is uw reactie op de verklaring van cliënt W.: «Als ik steeds alleen thuis zou zitten, ben ik bang dat het helemaal verkeerd gaat. Ik ben heel ziek geweest»?2
Het gaat hier niet om het nut van de geboden zorg, maar om de redelijkheid daarvoor een eigen bijdrage te heffen. Bij de bijdrage wordt rekening gehouden met de draagkracht van betrokkene.
Vindt u het redelijk dat cliënt W. opeens 45 euro per maand moet betalen voor iets dat hem tot voor kort niets kostte? Is de overgang niet veel te abrupt?
Het invoeren van een eigen bijdrage voor begeleiding is een van de maatregelen die het kabinet op 13 juni 2008 in de brief «Zeker van zorg nu en straks» heeft aangekondigd (Kamerstukken II 2007/08, nr. 30 597, nr. 15). Het kabinet is niet bezig met het systematisch afbreken van begeleiding. Het invoeren van een eigen bijdrage voor begeleiding is een van de maatregelen om de houdbaarheid van de langdurige zorg voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving veilig te stellen. Maatregelen zijn nodig om de groeiruimte binnen de AWBZ niet te overschrijden. Een eigen bijdrage voor begeleiding is aangewezen omdat ook voor andere op grond van de AWBZ geregelde aanspraken een eigen bijdrage verschuldigd is. Daarnaast is een belangrijk doel van deze eigen bijdrage het versterken van de eigen verantwoordelijkheid bij gebruik van begeleiding.
Het invoeren van een eigen bijdrage voor bepaalde zorg op een bepaalde datum betekent inderdaad dat een cliënt die de desbetreffende zorg ontvangt, met ingang van die datum die bijdrage moet betalen. De maatregel is reeds in 2008 aangekondigd. In de publieksvoorlichtingscampagne voor de maatregelen 2010 die half november 2009 is gestart, is expliciet aandacht besteed aan de invoering van deze eigen bijdrage per 21 juni 2010. Zoals elk jaar zijn in huis- aan huisbladen paginavullende advertenties geplaatst over de maatregelen voor het komende jaar. Ook daarin is deze maatregel heel duidelijk aangekondigd.
Bent u bezig met een systematische afbraak van de begeleiding, gezien het feit dat de beschikbare begeleiding het afgelopen jaar al flink is teruggeschroefd?2 Zo nee, kunt u toelichten op welke manier u de begeleiding in de GGZ stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid bij te houden hoeveel mensen af zullen zien van dagbesteding door de invoering van de eigen bijdrage en ook te monitoren of zij terug moeten vallen op duurdere zorg? Zo ja, hoe gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik mijn brief van 4 mei 2010 heb meegedeeld, zal de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) met andere cliëntenorganisaties de cliëntervaringen met de pakketmaatregelen AWBZ in beeld brengen door middel van een cliëntenmonitor (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XVI, nr. 133). De NPCF zal daarbij onderzoeken in hoeverre zij kan aangeven in hoeverre mensen door de invoering van de eigen bijdrage afzien van begeleiding. Omdat de eigen bijdrage bij zorg in natura pas op 21 juni 2010 is ingegaan, kan hierover op zijn vroegst eind 2010 of begin 2011 wat worden gezegd.
Gesjoemel met de kwaliteit in het VO en het HBO |
|
Manja Smits (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht waaruit blijkt dat scholen voor voortgezet onderwijs sjoemelen met eindcijfers om de goede naam van de school in stand te houden?1
Navraag bij de in het artikel geciteerde personen leert dat inhoud en strekking van hun beider boodschap genuanceerder zijn geweest. Er is geen sprake van een groeiend aantal klachten van leraren over bestuurlijke druk of van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs, volgens de heer Dresscher. Hem zijn hiervan geen specifieke aantallen of concrete voorbeelden bekend. Navraag bij de inspectie heeft duidelijk gemaakt dat daar geen signalen bekend zijn van gesjoemel met cijfers zoals geschetst in het artikel.
In het gesprek met de journalist heeft de heer Dresscher er op gewezen dat het voorkomt dat het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het school examen (SE) en voor het centraal examen (CE) groter is dan wenselijk. Op de opbrengstenkaart, die de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks voor elke school voor voortgezet onderwijs publiceert op haar website, wordt dit verschil tussen het SE en CE weergegeven. Dit verschil mag niet meer dan 0,5 punt zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en dat diploma’s een solide civiel effect hebben. Op een aantal scholen is dit verschil op dit moment groter dan 0,5 punt. Met deze scholen volgt een gesprek. Indien dit verschil langdurig te groot is of als er sprake is van andere risicosignalen zal dit leiden tot nader onderzoek. De ervaring leert dat het te grote verschil de betreffende scholen, ook in verband met de publicatie van dit verschil op het internet, aanzet tot het zelf nemen van maatregelen.
In het artikel in het AD wordt de indruk gewekt dat scholen docenten onder druk zetten om de eindcijfers van leerlingen in niet-eindexamenjaren kunstmatig hoog te maken. Gezien de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht is het ook niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren. De inspectie bepaalt de opbrengsten van een school (afdeling) namelijk aan de hand van een viertal indicatoren:
Uitgaande van de in het artikel geschetste situatie zou dit het volgende betekenen: de leerlingen waarvan het cijfer kunstmatig hoog wordt gemaakt opdat zij overgaan naar het volgende leerjaar, zullen naar alle waarschijnlijkheid het jaar daarna in de problemen komen. Ook de kans dat het eindexamen met succes wordt afgelegd is minder groot. Dit betekent dat de school over het geheel van de vier punten alsnog negatief scoort indien de school zou proberen op deze manier te «sjoemelen met de cijfers».
Gaat u de voorbeelden onderzoeken die bij het AD bekend zijn van scholen «die de eindcijfers met één punt opkrikken of waar teamleiders gewoonweg de opdracht formuleren dat «maximaal 20 procent» van de leerlingen mag doubleren»?
Zowel bij de AOb als bij de Inspectie van het Onderwijs zijn dergelijke voorbeelden niet bekend. Daarbij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, maakt de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht het niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren.
Gaat u met de Algemene Onderwijsbond overleggen over de klachten die bij hen binnenkwamen over leraren «die zeggen onder druk te zijn gezet door de schoolleiding om prestaties van hun leerlingen op te poetsen»?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest met de AOb en de Inspectie van het Onderwijs. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is een onderzoek hiernaar te starten.
Is bekend op hoeveel scholen dit soort praktijken speelt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, gaat u dit onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Wat vindt u ervan dat de woordvoerder van de inspectie over het sjoemelen met cijfers zegt: «Het is voorstelbaar, ik zie het belang ook wel»? Is dit het standpunt van het kabinet?
Dit is niet het standpunt van de staatssecretaris en evenmin van de inspectie. De woordvoerder heeft juist benadrukt dat sjoemelen met cijfers geen enkele zin heeft, omdat aan het eind van de middelbare schoolloopbaan altijd het centraal examen volgt.
Is het toegestaan dat een school een maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag doubleren? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is, omdat het schadelijk is voor de kwaliteit?
Het is niet acceptabel dat een school een vast maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag blijven zitten en dat de school dit aantal desnoods door manipulatie van de cijfers behaalt. Een dergelijk maximum kan slechts worden gehanteerd als streefwaarde. Om dit streven te halen zal de school er voor moeten zorgen dat de onderwijskwaliteit (dus de opbrengsten en het onderwijsleerproces) zo goed is dat het aantal zittenblijvers als vanzelf laag is.
Deelt u de mening dat het gesjoemel met cijfers een gevolg is van de angst voor een slecht imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 is het manipuleren van het aantal zittenblijvers niet gunstig voor de totaalopbrengsten van een school. Er zijn mij ook geen voorbeelden van bekend.
Wel ben ik mij bewust van de wens van scholen een positief imago te willen hebben. De publicatie van de lijst met zeer zwakke scholen gaat ook uit van dit principe. De wil om niet op deze lijst te komen zorgt er mede voor dat scholen er hard aan werken de kwaliteit van hun onderwijs op voldoende niveau te houden of te krijgen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken onaanvaardbaar zijn en dat hiertegen maatregelen genomen moeten worden? Gaat u onderzoek doen naar oplossingen? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze praktijken worden voortgezet?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 6.
Wat is uw oordeel over de uitzendingen van EenVandaag, waaruit blijkt dat hogescholen makkelijk diploma’s weggeven vanwege de diplomabonus?2
Naar aanleiding van diverse artikelen in de pers en uitzendingen in de media over de beschuldigingen aan het adres van hogescholen over mogelijke lichtvaardige diplomaverstrekkingen heb ik afspraken gemaakt met de onderwijsinspectie over een in te stellen onderzoek. Bij brief van 28 juli 2010 heb ik u een algemene reactie op de gebeurtenissen van de afgelopen weken gegeven en heb ik u nader geïnformeerd over de onderzoeken die in dit verband zullen plaatsvinden. In deze brief heb ik tevens aangegeven dat ik u nader zal informeren over de rapportage van de inspectie die naar verwachting medio oktober klaar is.
Bent u het er mee eens dat de vaststelling van een landelijk eindniveau in het HBO kan bijdragen aan de kwaliteit van het diploma? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Gaat de Inspectie de vele reacties en voorbeelden onderzoeken die binnenkwamen bij EenVandaag en Geenstijl?3
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de problemen in het (hoger) beroepsonderwijs? Bent u bereid daarbij te betrekken: de schaalvergroting, de financiering, de intimidatie van docenten, de kwaliteit en het vrijblijvende eindniveau van de opleidingen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Berichten over middelbare scholen die sjoemelen met cijfers |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Middelbare scholen sjoemelen met cijfers»?1
Navraag bij de in het artikel geciteerde personen leert dat inhoud en strekking van hun beider boodschap genuanceerder zijn geweest. Er is geen sprake van een groeiend aantal klachten van leraren over bestuurlijke druk of van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs, volgens de heer Dresscher. Hem zijn hiervan geen specifieke aantallen of concrete voorbeelden bekend. Navraag bij de inspectie heeft duidelijk gemaakt dat daar geen signalen bekend zijn van gesjoemel met cijfers zoals geschetst in het artikel.
In het gesprek met de journalist heeft de heer Dresscher er op gewezen dat het voorkomt dat het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het school examen (SE) en voor het centraal examen (CE) groter is dan wenselijk. Op de opbrengstenkaart, die de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks voor elke school voor voortgezet onderwijs publiceert op haar website, wordt dit verschil tussen het SE en CE weergegeven. Dit verschil mag niet meer dan 0,5 punt zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en dat diploma’s een solide civiel effect hebben. Op een aantal scholen is dit verschil op dit moment groter dan 0,5 punt. Met deze scholen volgt een gesprek. Indien dit verschil langdurig te groot is of als er sprake is van andere risicosignalen zal dit leiden tot nader onderzoek. De ervaring leert dat het te grote verschil de betreffende scholen, ook in verband met de publicatie van dit verschil op het internet, aanzet tot het zelf nemen van maatregelen.
In het artikel in het AD wordt de indruk gewekt dat scholen docenten onder druk zetten om de eindcijfers van leerlingen in niet-eindexamenjaren kunstmatig hoog te maken. Gezien de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht is het ook niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren. De inspectie bepaalt de opbrengsten van een school (afdeling) namelijk aan de hand van een viertal indicatoren:
Uitgaande van de in het artikel geschetste situatie zou dit het volgende betekenen: de leerlingen waarvan het cijfer kunstmatig hoog wordt gemaakt opdat zij overgaan naar het volgende leerjaar, zullen naar alle waarschijnlijkheid het jaar daarna in de problemen komen. Ook de kans dat het eindexamen met succes wordt afgelegd is minder groot. Dit betekent dat de school over het geheel van de vier punten alsnog negatief scoort indien de school zou proberen op deze manier te «sjoemelen met de cijfers».
Hoe beoordeelt u de stelling die wordt betrokken door de voorzitter van de Algemene Onderwijsbond (AOb) dat leraren in het middelbaar onderwijs onder druk komen te staan van het schoolbestuur om hogere cijfers uit te delen? Wat is uw reactie op de stelling dat de huidige wijze van financiering dit soort gedrag zou uitlokken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat kunt u zeggen over de omvang van het probleem?
Er zijn bij de heer Dresscher van de AOb en bij de Inspectie van het Onderwijs geen concrete voorbeelden bekend van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs.
Bent u bereid op in overleg te treden met de AOb en de onderwijsinspectie om de bij de AOb bekende misstanden te onderzoeken en aan te pakken?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest met de AOb en de Inspectie van het Onderwijs. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is een onderzoek hiernaar te starten.
Het dreigend overschot aan dialysecentra |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een overschot aan nierdialysecentra dreigt?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat, omwille van marktwerking in 2002 het planningssysteem is losgelaten, met als gevolg dat het aantal centra is verdubbeld naar 100?
Het planningssysteem is in 2002 niet verlaten omwille van marktwerking. Zoals in de beleidsvisie dialyse uit 1999 is aangegeven, had de functie dialyse zich ontwikkeld tot een zorgvoorziening van kwalitatief goed niveau, die niet meer bovenregionaal was. Omdat regulering op basis van de Wet Bijzondere medische verrichtingen (WBMV) tijdelijk is, is destijds besloten tot deregulering. Sindsdien is het aantal plaatsen waar centrumdialyse beschikbaar is inderdaad toegenomen, al betreft dit (zie ook het gerefereerde artikel) ook bestaande ziekenhuizen die dialyse aan zijn gaan bieden.
Is verdubbeling van het aantal centra de ontwikkeling die u beoogde, toen het planningsbesluit voor dialysecentra werd losgelaten?
Met het buiten de WBMV brengen van dialysezorg is er geen sprake meer van een van overheidswege beoogd aantal centra. Voor het thans vigerende beleidskader verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorg van kwaliteitsinstituut Hans Mak Instituut (Hmi) dat het toenemend aantal dialysecentra ten koste kan gaan van de geleverde kwaliteit bij dialyse? Kunt u garanderen dat er geen verlies aan kwaliteit zal optreden?
Zorgen over verlies aan kwaliteit dateren al van voor de uittree uit de WBMV vanaf 1999. In 1999 was het VWS standpunt terzake dat «zorgaanbieders primair zelf verantwoordelijk zijn voor een verantwoorde kwaliteit van de geboden zorg. In de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn een aantal voorschriften opgenomen die daarbij als leidraad fungeren. Daarnaast geeft de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg regels ter bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de bescherming van de patiënt. Beide wetten bieden echter voor kwaliteitsborging in beginsel een toetsing achteraf.» Dit standpunt is nog steeds valide. Garanties vooraf zijn op een enkele uitzondering na dus ook niet te geven. Zorgverzekeraars hebben ten overstaan van hun verzekerden zorgplicht bij dialysezorg. Zij kunnen bij de inkoopkeuzen van dialysezorg de geboden kwaliteit een rol laten spelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Nierpatiëntenvereniging Nederland, dat het zorgelijk is dat minder mensen kiezen voor thuisdialyse? Deelt u deze zorg?
De Nierpatiëntenvereniging geeft hiermee blijk van betrokkenheid bij het onderwerp. Ik deel echter niet de opvatting dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
In hoeverre klopt het gesuggereerde verband tussen het loslaten van het planningsysteem en het terugnemend aantal thuisdialyses? Is er een andere oorzaak voor deze afname aan te wijzen?
Met de verouderende bevolking neemt het aantal patiënten met multimorbiditeit en beperkingen die thuisdialyse bemoeilijken toe. Daarnaast kan ook het feit dat dialyse in de loop der jaren steeds minder een supraregionale voorziening met lange reisafstanden is geworden, de balans in de richting van centrumdialyse doen omslaan.
Bent u bereid te onderzoeken of de groei van het aantal dialysecentra inderdaad leidt tot afnemende kwaliteit? Bent u bereid de ongebreidelde groei van dialysecentra een halt toe te roepen als blijkt dat dit ten koste gaat van de kwaliteit? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 zijn kwaliteit en toegankelijkheid en niet het aantal dialysecentra het springende punt. Het Hans Mak instituut vraagt in de media terecht aandacht voor de borging van de kwaliteit van dialysezorg en heeft daar zelf ook een belangrijke initiërende rol in. Het instituut ondersteunt daarmee de zorgverleners die uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor het leveren van dialysezorg van goede kwaliteit, daaronder ook begrepen het maken van goed geïnformeerde keuzen door patiënten. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat patiënten onjuist worden voorgelicht of dat niet voldaan kan worden aan de uit hun keuzen voortkomende zorgvraag, zie ik geen reden om daar een onderzoek naar in te stellen.
De controle van gastouders bij de vraagouder thuis |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de GGD nog steeds gastouders controleert bij de vraagouder thuis?1
Uit de door U verstrekte informatie bleek dat op 8 juli jl. nog het geval te zijn. Vlak na het aanvaarden van de motie over de prioritering van het toezicht op locatie (Kamerstukken II, 2009- 2010, 31 874, nr. 75) heb ik met GGD Nederland en de VNG de consequenties van deze motie uitgewerkt. Vervolgens heb ik bij brief van 15 juli jl. GGD Nederland en de VNG ook schriftelijk de implicaties van de motie meegedeeld en aangegeven dat GGD-en geen inspectie bij de vraagouder thuis hoeven te verrichten, behoudens wanneer zwaarwegende signalen daartoe aanleiding geven. Tevens heb ik in die brief aangegeven dat het beschikbaar gestelde budget niet zal worden aangepast als later zou blijken dat het niet is gelukt om alle opvanglocaties bij de gastouder thuis te inspecteren, terwijl er ook de nodige vraagouders op locatie zijn geïnspecteerd. Inmiddels zijn alle GGD-en over deze beleidslijn geïnformeerd en ga ik ervan uit dat er conform gehandeld wordt.
Bent u nog steeds van mening dat prioritering, dus het schrappen van toezicht bij de vraagouder thuis, vanaf 1 juli 2010 mogelijk was?2 Zo ja, waarom wordt dit in de praktijk niet uitgevoerd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat per direct bij alle GGD’s in Nederland prioritering wordt doorgevoerd, waardoor er geen toezicht meer bij de vraagouder thuis hoeft plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het Boxmeerse diergeneesmiddelenbedrijf Intervet |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat na Organon nu ook het hoofdkantoor en de onderzoekstak van diergeneesmiddelenbedrijf Intervet/Schering-Plough Animal Health uit Nederland dreigt te verdwijnen en er 170 banen op de tocht staan?12 Zo ja, vindt u het wenselijk dat Intervet en de bijbehorende werkgelegenheid mogelijk verdwijnt? Kunt u dit toelichten?
Intervet/Schering Plough Animal Health maakt onderdeel uit van het Merck-concern. Door de samenvoeging van Merck en Schering Plough in 2009 zullen ook de veterinaire activiteiten binnen de twee concerns, resp. Merial en Intervet, samengevoegd gaan worden. Destijds is aangegeven dat Intervet/Schering Plough (waarin zowel de veterinaire activiteiten van Intervet als Schering-Plough zijn ondergebracht na de fusie van 2007) zal worden ingebracht in Merial, een joint venture waarin de dierengeneesmiddelentak van Merck (van voor 2010) en van Sanofi-Aventis zijn ondergebracht. Merck heeft nog geen verdere informatie gegeven wat dit betekent voor de diverse vestigingen van het concern, waaronder die in Nederland. Naar ik heb begrepen wil Merck eerst de reactie van de mededingingsautoriteiten in de VS en Europa bezien voordat het concern verdere stappen neemt hoe men Merial en Intervet/Schering-Plough wil integreren.
Zoals aangegeven heb ook ik kennis genomen van het feit dat men in het nieuwe concernverband in ieder geval wilde kijken naar een vestigingplaats voor het nieuw op te zetten hoofdkantoor voor de nieuwe joint venture. Ik heb begrepen dat diverse locaties in Europa en de VS daarvoor een optie zijn. Ik heb aangegeven dat Nederland daarvoor een geschikte optie is.
In het gesprek met de heer Clark heb ik het belang van Intervet voor Nederland en de waarde die Nederland kan hebben voor Intervet onderstreept. In mijn gesprekken eerder dit jaar met de heer Kohan, de recent benoemde CEO van de animal health joint venture van Intervet en Merial, heb ik ook aangegeven dat Nederland een geschikte locatie zou zijn voor het hoofdkantoor. Hij beaamde dat Nederland ook mee zou worden genomen als optie, maar dat daarvoor wel een bidbook noodzakelijk is. Op 23 juli jl. is door onze ambassadeur in de VS dit bidbook voor Nederland aan de heer Kohan overhandigd. Op basis van gesprekken met Merck en gerichte vragen van hun zijde is hier op 20 augustus jl. nog een aanvullend bidbook aan toegevoegd.
Het is nog niet duidelijk wat de gevolgen zijn van de fusie tussen Merial en Intervet/Schering-Plough. Vanuit EZ zijn wij in ieder geval in overleg met Intervet/Schering-Plough in Boxmeer om te bezien hoe we Nederland als vestigingsland en daarmee de vestiging in Boxmeer zo sterk mogelijk kunnen profileren binnen het concern.
Klopt het dat u in het gesprek met Merck-topman Richard Clark ook de positie van Intervet aan de orde heeft gesteld? Zo ja, kunt u aangeven wat er precies is besproken en wat de uitkomsten van dit gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft een mogelijke fusie tussen het Franse Merial (diergeneesmiddelenpoot van Sanofi/Aventus) en het Nederlandse Intervet/SP voor de werknemers van het Nederlandse Intervet en het onderzoek naar diergeneesmiddelen in Nederland? Kunt u dit toelichten? Welke middelen denkt u in te zetten om eventuele personele gevolgen zoals bij Organon het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er forse Franse druk wordt uitgeoefend om het hoofdkantoor van Intervet/Merial in Lyon te vestigen? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor een eventuele wetenschapscampus in Oss? Kunt u dit toelichten? Wat is uw inzet en strategie in de gesprekken met Merck (eigendom van Intervet) en het Franse Merial om te voorkomen dat het hoofdkantoor en de onderzoekstak in Lyon wordt gevestigd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u terughoudend bent met het ondernemen van actie om het hoofdkantoor en de onderzoekstak van diergeneesmiddelenbedrijf Intervet voor Nederland te behouden? Zo ja, waarom en welke concrete acties zijn of worden ondernomen om deze hoogwaardige en gezonde industrie voor Boxmeer en Nederland te behouden? Zo nee, kunt u dit toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er met de recente ontwikkelingen weinig overblijft van «Nederland als kennisland» nu zowel Organon, Intervet, het Nederlands Vaccin Instituut en de vaccingroep van Abbott mogelijk uit Nederland verdwijnen? Zo ja, welke concrete acties en maatregelen denkt u te gaan nemen om deze negatieve trend om te buigen? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt u weer toekomst te kunnen bieden aan hoog opgeleide wetenschappelijke talenten in Nederland?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 20 juli jl. komen de huidige ontwikkelingen bij MSD in Nederland voort uit dynamische ontwikkelingen in de farmaceutische industrie wereldwijd. Daarin is aangegeven dat deze gevolgen ook voelbaar zijn in andere landen dan alleen Nederland. Dit blijkt o.a. uit het feit dat MSD ook R&D-activiteiten sluit in Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en op enkele locaties in Noord-Amerika.
De overheid kan en wil niet treden in strategische beslissingen die bedrijven op basis van deze ontwikkelingen nemen. Het kabinet is binnen de juiste verantwoordelijkheidsverdeling echter zeer actief om waardevolle activiteiten voor Nederland te behouden, dan wel aan te trekken Het is essentieel te zorgen voor een goed ondernemingsklimaat en een uitmuntende kennisinfrastructuur, die kansen bieden voor bedrijven en daardoor ook kansen voor hoog opgeleide wetenschappelijke talenten. Door het langzaam verdwijnen van de dominantie van de grote farmaceuten ontstaat er ruimte op de markt voor kleine kennisintensieve bedrijven. Rond academische centra zijn de afgelopen jaren jonge en veel belovende innovatieve bedrijven ontstaan, die in samenwerking met de grote farmabedrijven en wetenschap interessante niche-producten hebben ontwikkeld. Deze bedrijven zijn sterk of zelfs geheel gericht op R&D. Onze wetenschappers behoren tot de internationale top op het gebied van infectieziekten, virologie en immunologie.
Binnen het speerpunt Life Sciences & Health zet de overheid stevig in om deze ontwikkelingen te versterken. Het doel daarvan is om onze kenniseconomie duurzaam te versterken en producten te ontwikkelen die van waarde zijn voor de Nederlandse en mondiale markt. Kennisontwikkeling en valorisatie zijn daarbij kernbegrippen.
Vanuit EZ wordt samen met LNV en VWS bezien hoe het Life Sciences & Health programma met kracht kan worden voortgezet en mogelijk nog kan worden uitgebreid. Waar mogelijk zullen dan bestaande stimuleringsmaatregelen gebundeld moeten worden en gericht op enkele speerpunten van beleid.
Ik merk overigens op dat het Nederlands Vaccin Instituut niet uit Nederland verdwijnt. De productieactiviteiten worden door het Rijk verkocht en de onderzoekstaken worden geïntegreerd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in een nieuw, sterk onderzoeksinstituut.
Naast Nobilon houdt ook het Nederlands Vaccin Instituut op te bestaan en staat de vaccingroep van Abbott in Weesp en Olst ook al te koop. Daarmee blijft alleen Crucell in Leiden over, maar ook daar is de situatie niet stabiel. Wordt het niet de hoogste tijd dat initiatieven om te komen tot een nieuwe vaccin R&D/Productie infrastructuur nu snel door de overheid, inhoudelijk, organisatorisch en financieel gesteund gaan worden? Kunt u toezeggen dat op korte termijn concrete acties worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de toekomst van Intervet in Nederland voordat er onomkeerbare besluiten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Door de verkoop van Intervet aan Schering Plough in 2007 en de fusie van Merck en Schering Plough ligt de verantwoordelijkheid voor deze activiteiten en het informeren van de stakeholders bij het Merck concern. Ik kan u dus geen toezegging doen ten aanzien van informatieverstrekking over besluiten, die door Merck genomen worden. Zoals u merkt zijn mijn departement en ik zeer actief om waardevolle activiteiten in Nederland te behouden en informeren uw Kamer daar waar nodig. Zoals toegezegd in het AO van 21 juli jl. stuur ik u gelijktijdig met deze beantwoording een voortgangsrapportage over de activiteiten rond Organon, die sinds het AO hebben plaatsgevonden. Hierin is ook de situatie ten aanzien van Intervet meegenomen.
Wanneer gaat de minister-president bellen met de CEO van MSD over Organon? Bent u bereid om de uitkomsten gedetailleerd aan de Kamer te melden? Zo nee, waarom niet?
De minister-president heeft op 30 juli 2010 met de topman R. Clark van Merck gebeld. Zoals toegezegd in het debat met uw Kamer tijdens het AO van 21 juli jl. informeer ik uw Kamer met een voortgangsrapportage over de activiteiten die hebben plaatsgevonden. Deze rapportage ontvangt u gelijktijdig met deze beantwoording.
Het hogere risico op overlijden bij spoedopname in het weekend en sterftecijfers van ziekenhuizen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van P. Aylin c.s., waaruit blijkt dat spoedpatiënten die in het weekend worden opgenomen, 10% meer kans hebben te overlijden dan spoedpatiënten die doordeweeks worden opgenomen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat met name het overlijdensrisico hoger is bij patiënten met hart-vaataandoeningen en patiënten met kanker?
Hoewel ik heb kennisgenomen van het bestaan van dit Engelse onderzoek ken ik het niet in detail. Bovendien hebben de conclusies uit het onderzoek betrekking op de Engelse situatie. Ik heb dan ook geen uitgesproken oordeel over deze conclusies.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek, dat betrekking heeft op Engeland in 2005–2006, ook geldig voor Nederland? Betekent dit dat als we cijfers naar de Nederlandse situatie extrapoleren er sprake kan zijn van honderden extra doden per jaar in de weekenden in Nederlandse ziekenhuizen? Is hiernaar onderzoek verricht in Nederland? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten?
Voorzichtigheid is geboden bij extrapolatie van de cijfers uit dit Engelse onderzoek naar de Nederlandse situatie. In Engeland wordt gewerkt met een ander gezondheidsstelsel en ook de ziekenhuizen zijn anders georganiseerd. De conclusies van dit onderzoek zijn dus niet één op één te vertalen.
Om inzicht te verkrijgen in de Nederlandse situatie is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2009 gestart met een onderzoek gericht op de kwaliteit van de zorg in ziekenhuizen tijdens de avond-, nacht- en weekenduren. In dit onderzoek komen drie deelvragen aan de orde. Ten eerste onderzoekt het RIVM, in opdracht van de IGZ, of er tijdens avond-, nacht- en weekenduren inderdaad sprake is van een oversterfte ten opzichte van kantooruren. Ten tweede onderzoekt TNO, in het verlengde van dit onderzoek, eveneens in opdracht van de IGZ, welke factoren van invloed zijn op het optreden van vermijdbare schade en sterfte. Hierbij gaat het zowel om zaken als onderbezetting, maar ook om factoren die inherent zijn aan het werken in de nacht of tijdens het weekend. Ten derde onderzoekt de IGZ in dit kader in hoeverre de kwalitatieve en kwantitatieve faciliteiten in de Nederlandse ziekenhuizen toereikend zijn om 24 uur per dag, 7 dagen per week verantwoorde zorg te bieden en te waarborgen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek medio 2011. Zo gauw de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn informeer ik u.
In hoeverre is het vermoeden van de onderzoeker, dat de lagere bezetting van de eerste hulp in het weekend debet is aan het geconstateerde verschil,2 ook van toepassing in Nederland? Als daar geen cijfers over bekend zijn, vindt u het dan wenselijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan? Bent u bereid onderzoek naar overlijdensrisico, en het verschil tussen opname doordeweeks of in het weekend, in Nederland te laten verrichten dan wel ervoor zorg te dragen dat dit onderzoek wordt verricht? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse ziekenhuizen onder maatschappelijke en politieke druk in wetenschappelijk opzicht niet valide sterftecijfers hebben gepresenteerd?3
Het presenteren van de ongecorrigeerde sterftecijfers door de Nederlandse ziekenhuizen is een belangrijke stap in het streven naar meer transparantie. Hiermee wordt een jarenlang bestaand taboe doorbroken. De openbaarmaking is daarmee zeker zinvol. Om te voorkomen dat cijfers verkeerd worden geïnterpreteerd hebben de Nederlandse vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) bij de openbaarmaking een begeleidende tekst gepubliceerd, waarin haarfijn wordt uitgelegd waarvoor deze cijfers wel en niet kunnen worden gebruikt. Hiermee wordt voorkomen dat het vertrouwen in de medische professie ten onrechte in het geding is.
De gepubliceerde ongecorrigeerde sterftecijfers zijn niet geschikt om kwaliteitsvergelijkingen te maken, aangezien ze niet gecorrigeerd zijn voor factoren die van invloed zijn op de sterftekans. De NVZ en de NFU hebben aangegeven in 2011 gecorrigeerde sterftecijfers openbaar te maken, waarmee kwaliteitsvergelijkingen beter mogelijk zijn. Om te komen tot geschikte gecorrigeerde sterftecijfers zijn twee aspecten van belang. Ten eerste wordt er hard gewerkt aan het wegwerken van registratie- en codeervariaties. Ten tweede is een expertgroep, bestaande uit verschillende wetenschappers, in het leven geroepen om de correctiefactoren te verfijnen.
Welke dienst wordt de samenleving hiermee bewezen? Is hier niet de beroepseer van de medische professie in het geding? Vindt u het niet zinloos en ook onjuist om cijfers naar buiten te brengen die door de samenleving en patiënten niet op hun juiste waarde kunnen worden geschat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het leggen van conservatoir beslag |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Ons beslagrecht beloont de brutaalste»?1
Ja.
Deelt u de daarin verwoorde meningen dat de voorstellen van de onderzoekscommissie van de Raad voor de Rechtspraak tot wijziging van het beslagrecht niet ver genoeg gaan, en dat ons beslagrecht meer in overeenstemming zou moeten worden gebracht met het beslagrecht in de ons omringende landen?
Het betreft hier een onderzoek dat de Universiteit Utrecht in opdracht van de Raad voor de rechtspraak heeft gedaan naar de vraag of de belangen van de partijen die betrokken zijn bij een conservatoir beslag op een evenwichtige manier worden gewaarborgd. Het conservatoir beslag is bedoeld als middel om vooruitlopend op een procedure activa veilig te stellen die anders wellicht aan het verhaal van de eiser onttrokken zouden kunnen worden gedurende die procedure. Er vindt vooraf een rechterlijke toetsing plaats omdat de gevolgen voor de beslagene ingrijpend kunnen zijn. De rechter is hierbij echter uitsluitend aangewezen op de informatie van de kant van de beslaglegger. Deze eenzijdigheid wordt in enige mate gecompenseerd door de mogelijkheid om via een kort geding opheffing te krijgen van een beslag, en met een risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger in geval van een onterecht gelegd beslag.
Het onderzoek is aanleiding geweest voor het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren om, kort na de presentatie in mei 2010, een werkgroep in te stellen die zich buigt over de mogelijkheid om via een wijziging van de zogenaamde beslagsyllabus het rechterlijk beleid aan te passen, bijvoorbeeld ten aanzien van de substantiërings- en bewijsplicht in het beslagrekest. Ik acht het een goede zaak dat de aanbevelingen uit het onderzoek direct weerklank in de rechtspraktijk hebben gevonden, en wil de bevindingen van deze werkgroep eerst afwachten alvorens een standpunt te bepalen.
De dreigende sluiting van Signis locatie Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend |
|
Manja Smits (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de dreigende sluiting van De Signis school in Zaandam en de Alexander Roozendaalschool in Purmerend?1 Wat zijn volgens u de oorzaken van de dreigende sluitingen van beide scholen?
Drie jaar geleden is scholengemeenschap Signis in Amsterdam gestart met een nevenvestiging in Zaandam. De nevenvestiging is gestart om thuisnabij onderwijs te verzorgen voor kinderen met ernstige spraaktaalproblemen die boven het Noordzeekanaal wonen. De verwachting van de gemeente en van het bestuur van de school was dat de nevenvestiging zou gaan groeien naar minimaal 75 leerlingen. Dat is niet gebeurd. Prognoses wijzen uit dat ook in de nabije toekomst geen groei is te verwacht. Het bestuur acht het huidige aantal leerlingen (circa 40) te laag om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Daarnaast voldoet de huidige huisvesting niet. Het plan om de locatie op te nemen in de nieuwbouw van de brede school is door de gemeente afgewezen.
Het bestuur van Signis laat besluitvorming over sluiting van de vestiging in Zaandam afhangen van de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke andere opties voor onderwijs aan leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van informatiebijeenkomsten met ouders over de mogelijke sluiting. In dit kader wordt ook overlegd met andere besturen van cluster 2 scholen, de regionale expertise centra en gemeenten boven het Noordzeekanaal. De resultaten worden in oktober 2010 verwacht. In ieder geval zal sluiting niet voor januari 2011 plaatsvinden.
Ook bij nevenvestiging van de Alexander Roozendaalschool in Purmerend is het verwachte aantal leerlingen (ca 80) niet gerealiseerd. Daarom heeft het bestuur van de school besloten de Alexander Roozendaalschool in Purmerend op termijn te sluiten. Op dit moment wordt er voor de vestiging in Amsterdam nieuwbouw in Zeeburg gerealiseerd. Naar verwachting kan dit gebouw met ingang van 1-8-2011 in gebruik worden genomen. Bij de bouw is rekening gehouden met de overdracht van de leerlingen uit Purmerend. Afgesproken is om de nevenvestiging in Purmerend niet eerder te sluiten dan de opening van de nieuwbouw, zodat er geen leerlingen tussen wal en schip raken. Mochten de leerlingen tegen die tijd overstappen naar de vestiging in Amsterdam, dan moet er in ieder geval voor een deel van de leerlingen bij de gemeente leerlingenvervoer worden aangevraagd.
Hoeveel leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen zouden getroffen worden door sluiting van beide scholen en wat zijn de gevolgen voor deze leerlingen?
Op beide scholen staan circa 40 leerlingen ingeschreven. Indien er geen mogelijkheid wordt gevonden voor een aparte nevenvestiging voor leerlingen met ernstige spraakstoornissen, dan moet voor deze leerlingen een passend aanbod elders worden gevonden, bij voorkeur thuisnabij. Ouders kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden. Dat kan zijn binnen het regulier onderwijs met leerlinggebonden financiering (in de klas of in een aparte voorziening als die aanwezig is) of op het speciaal onderwijs. Dat kan sowieso bij de vestigingen in Amsterdam en mogelijk boven het Noordzeekanaal, althans als er nog een nevenvesting blijft bestaan.
Wat zijn de extra kosten voor gemeenten voor bijvoorbeeld leerlingenvervoer wanneer één of beide vestigingen zouden moeten sluiten?
Het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd en bekostigd door gemeenten. De gemeente waar de leerling staat ingeschreven is verantwoordelijk voor het vervoer van leerlingen met een handicap. De wijze waarop het leerlingenvervoer is geregeld kan per gemeente verschillen. Daarnaast is nog niet bekend waar de leerlingen na mogelijke sluiting ingeschreven worden, op andere vestigingen van het speciaal onderwijs of met leerlinggebonden financiering bij het reguliere onderwijs.
Het is derhalve (nog) niet vast te stellen wat de eventuele extra kosten zijn voor de diverse gemeenten waar de leerlingen wonen.
Deelt u de mening dat anderhalf uur heen en anderhalf uur terug een te lange reistijd is voor leerlingen om naar school te gaan, zoals wordt betoogd in een uitzending op webregio.nl?2 Zo ja, hoe verhoudt een sluiting van een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen waardoor zij verder moeten reizen voor onderwijs zich tot de wens van de regering om leerlingen onderwijs dichter bij huis te laten volgen?3
Ik deel de mening dat drie uur reizen per dag een lange reistijd is voor leerlingen. Daarom wordt op initiatief van het bestuur van de Signis onderzocht of er toch nog mogelijkheden zijn voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen boven het Noordzeekanaal. Ook de gemeenten zijn hierbij betrokken. In het kader van thuisnabij onderwijs kunnen ouders ook er voor kiezen om hun leerling met leerlinggebonden financiering aan te melden bij het regulier onderwijs.
Hebben de scholen met u overlegd over de mogelijke sluitingen? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen?
Er is vooraf geen contact geweest met de scholen. Naar aanleiding van de Kamervragen is er contact opgenomen met de directeuren van beide scholen om de situatie te bespreken. Hun inzet is dat voor alle leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen die boven het Noordzeekanaal wonen een passend aanbod wordt gevonden, bij voorkeur thuisnabij.
Ziet u mogelijkheden u om sluiting van de twee scholen te voorkomen? Zo nee, deelt u de mening dat een mogelijke samenvoeging van de twee scholen ervoor kan zorgen dat er toch nog een school voor leerlingen met ernstige spraak-taalstoornissen blijft ten noorden van het Noordzeekanaal? Bent u bereid met de besturen in gesprek te gaan over deze mogelijkheid?
Het bevoegd gezag van een school is verantwoordelijk voor de sluiting van een nevenvestiging. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden voor de minister van OCW om sluiting te voorkomen. Zoals eerder geschreven is er contact geweest met de besturen van beide nevenvestigingen.
Op dit moment wordt op initiatief van het bestuur van Signis onderzocht of er toch een mogelijkheid is voor een school voor leerlingen met ernstige spraaktaalstoornissen ten noorden van het Noordzeekanaal. Samenvoeging van de twee nevenvestigingen zou een optie zijn gezien het totaal aantal leerlingen dat op beide nevenvestigingen onderwijs volgt.
Overigens zal bij de verdere uitwerking van passend onderwijs en het steven naar het behoud van thuisnabij onderwijs door een goede (her)spreiding van het speciaal onderwijs een belangrijk punt van aandacht zijn.
De kwaliteit van de diploma’s in het hoger onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie naar aanleiding van de uitzending van EenVandaag1 van donderdag 22 juli?
Deze beschuldigingen in genoemde uitzending raken heel direct de kwaliteit van ons onderwijs en de betrouwbaarheid van het hbo-diploma, zaken die mij zeer aan het hart gaan. Het is volstrekt onaanvaardbaar, indien met diploma’s wordt gesjoemeld. Studenten en werkgevers moeten erop kunnen vertrouwen dat een diploma de waarde heeft die ervoor staat. Ik vind het dan ook van belang dat er grondig onderzoek plaatsvindt naar alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs om zicht te krijgen op de vraag of en zo ja, de mate waarin er sprake is van onrechtmatige afgifte van diploma’s. De inspectie zal deze zaken dan ook tot op de bodem uitzoeken.
Wat is uw reactie op het verwijt dat in deze uitzending wordt gemaakt dat docenten onder druk worden gezet als de cijfers te laag zijn?
Dat is uiteraard onwenselijk. Bij de MEM van InHolland is dit onderzocht door de Commissie Leers. De commissie concludeert dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.
Tussen de Inspectie en hogeschool InHolland zijn inmiddels afspraken gemaakt over de ontstane situatie van MEM en het verbeterplan met maatregelen die InHolland moet nemen i.v.m. de kwaliteit van MEM. In de gesprekken die de inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het College van Bestuur, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.
Ook in het landelijke onderzoek besteedt de inspectie bijzondere aandacht aan meldingen of klachten van docenten die zich binnen de instelling onder druk gezet voelen om kwaliteitsnormen voor tentaminering en examinering te verlagen. Signalen over «druk op personeel» worden door de Inspectie aan de betreffende instelling voorgelegd met een verzoek om reactie. In de tussenrapportage van dit onderzoek (sinds 19 oktober jl. in het bezit van uw Kamer) is door de inspectie opgemerkt dat van negen instellingen signalen over «druk op personeel» (om toetsen niet te moeilijk te maken of om bepaalde slagingspercentages te realiseren) bekend zijn.
Verder heeft de inspectie ongewenste druk op personeel als speciaal aandachtspunt toegevoegd aan de reeds voorgenomen verkenning van de sociale veiligheid in het hoger onderwijs.
Gaat de Inspectie van het Onderwijs in het aangekondigde onderzoek ook na of er vooraf voldoende handvaten zijn voor hogescholen om aan de eisen te voldoen?
Ja.
Kunt u ervoor zorgen dat de eisen voor de diploma's en voor versnellingstrajecten vóór het komende collegejaar op orde zijn gebracht?
Voor wat betreft de opleiding MEM bij Inholland is dat onderdeel van de monitoring van de verbeteraanpak van de instelling door de inspectie. Het op korte termijn weer op orde brengen van de kwaliteit van het onderwijs bij InHolland acht ik van het grootste belang om er zorg voor te kunnen dragen dat de studenten van deze instelling zo min mogelijk hinder ondervinden van de problemen.
Tegen deze achtergrond wil ik waarborgen dat de benodigde verbeteringen inclusief het naleven van de wet- en regelgeving met de grootst mogelijk spoed worden gerealiseerd. De inspectie zal daarom de belangrijkste onderdelen van het verbeterplan de grootst mogelijk aandacht geven en mij over de voortgang daarvan voorzover op dat moment te beoordelen uiterlijk half januari rapporteren. Dit betreft in elk geval ook de vragen die na het rapport Leers zijn opgeroepen over het moment waarop het college van Bestuur op de hoogte was van de situatie bij MEM en de signalen over mogelijke onoorbare druk op docenten.
Voor mogelijke andere gevallen geldt dat de uitkomsten van het landelijk verdiepingsonderzoek van de inspectie in april 2011 hierover helderheid moeten verschaffen.
Zijn aanwijzing aan twee thuiszorgaanbieders |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u van mening dat voorkomen moet worden dat kwetsbare mensen het slachtoffer worden van tekortschietende zorg? Zo ja, vindt u het niet onwenselijk dat u bij nieuwe toetreders in de thuiszorg slechts actief toezicht kunt uitoefenen als deze misstanden reeds hebben plaatsgevonden en er gevaar is ontstaan voor mensen die afhankelijk zijn van zorg? Zo nee, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja, ik deel met u dat iedereen zorg van voldoende kwaliteit dient te krijgen. Uw conclusie dat het toezicht op nieuwe toetreders op een onwenselijke manier vorm krijgt, gaat mij te snel. Bij brief van 11 juni 2009 heeft de voormalig staatssecretaris haar aanpak geschetst ten aanzien van nieuwe toetreders. De afgelopen maanden heeft deze aanpak verder vorm gekregen en zijn acties ondernomen (onder meer in administratieve sfeer) om deze aanpak ook feitelijk invulling te geven.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat Cura Domestica en Hanimeli geen uitzonderingen zijn en dat deze keer «gelukkig» nog op tijd kon worden opgetreden? Hoe gaat u ingrijpen om te voorkomen dat er ongelukken gebeuren?2
Uit het in juni 2009 verschenen rapport van de IGZ in verband met het project «toezicht op nieuwe toetreders in de thuiszorg", bleek dat van de 26 in dit rapport opgenomen niet-jaardocumentplichtige thuiszorgaanbieders er 25 waren, waaronder Cura Domestica en Hanimeli, die hoog tot zeer hoog risico scoorden ten aanzien van de deskundigheid medewerkers, medicatieveiligheid, naleving verpleegkundige richtlijnen en/of gebruik zorgdossiers. Deze bevindingen hebben ertoe geleid dat 5 instellingen onder verscherpt toezicht zijn gesteld. Op 2 juli jl. heeft de IGZ mij geadviseerd Cura Domestica en Hanimeli een aanwijzing te geven op grond van artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen. Na bekendmaking van mijn voornemen en hen hierover te hebben gehoord, heb ik beide instellingen op 19 juli jl. de aanwijzing gegeven. Conform de aanwijzing dienen Cura Domestica en Hanimeli hun activiteiten op het gebied van verpleging en verzorging binnen twee weken te staken en gestaakt te houden.
Bent u van mening dat ook uit deze zaak de les getrokken kan worden dat het invoeren van marktwerking en het toelaten van commerciële thuiszorgaanbieders een onverstandige politieke beslissing was? Zo nee, kunt u concreet toelichten waar voor u de grens ligt? Wat zou een aanleiding zijn om uw mening te herzien en commerciële aanbieders voortaan te weren?
Neen. De grens c.q. de aanleiding om mijn mening te herzien en commerciële aanbieders voortaan te weren ligt voor mij bij de situatie waarbij door – naar bekostigingswijze – deze categorie zorginstellingen structureel onverantwoorde zorg wordt geboden.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van een vergunningstelsel met bijbehorend toezicht, in feite elke zorgcowboy een particuliere zorginstelling kan beginnen? Zo nee, wat is uw voorstel, om zorggebruikers met een persoonsgebonden budget (pgb) te beschermen tegen incompetente of zelfs kwaadwillende particuliere zorgaanbieders?
Ja, maar onder een vergunningsstelsel kan een cowboy dit ook. Het staat immers iedereen vrij om een vergunning aan te vragen. Daarbij is het lastig voorafgaand de feitelijke zorgverlening te toetsen. Te toetsen elementen zijn dan vaak of processen op papier zijn uitgewerkt. De ervaringen met de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv) leert dat dit als zeer administratief belastend werd ervaren. Over de ambities met het pgb bent u geïnformeerd in de brief van 1 februari 2010 over de betekenis van de visie op langdurige zorg voor de bekostiging van de AWBZ (Tweede Kamer, 30597–134).
Bent u bereid om alsnog een vergunningstelsel voor zorgaanbieders in de langdurende zorg in het leven te roepen, zodat de IGZ geregeld toezicht kan uitoefenen op de kwaliteit, vergelijkbaar met het toezicht van de Onderwijsinspectie op onderwijsinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Of er nu wel of geen sprake is van een vergunningstelsel: alle zorgaanbieders binnen de langdurige zorg die zorg leveren als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen, en daarmee onder het toezicht van de IGZ. Hierbij is de feitelijke zorgverlening relevant en die is voorafgaand aan het verlenen van een eventuele vergunning niet meetbaar.
Het bericht dat ABN AMRO een cacaodeal mede financiert |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de aankoop van 240.000 ton cacao door het Britse bedrijf Armanjaro en de mogelijke betrokkenheid van ABN AMRO bij de financiering hiervan?12
Ja.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO de aankoop van deze partij cacao heeft mede gefinancierd? Zo nee, bent u bereid na te gaan of dit bericht klopt? Zo ja, wat vindt u ervan dat deze bank, die met veel publiek geld «overeind» is gehouden, zich mengt in dergelijke grootschalige speculaties?
Allereerst moet worden opgemerkt dat ABN AMRO een zelfstandig functionerende onderneming is en dat de Staat zich als aandeelhouder niet met de operationele dagelijkse gang van zaken bemoeit, en daarmee ook niet met individuele transacties.
ABN AMRO is in het nieuws gekomen omdat zij op 16 juli 2010 als broker de fysieke aankoop van cacao van 60 000MT op de termijnmarkt heeft gefaciliteerd. De termijnmarkt wordt door partijen in de cacaomarkt met name gebruikt om fysieke cacao te verkrijgen en/of te leveren. Om op de termijnmarkt te kunnen handelen schakelen partijen een broker in, om te handelen uit naam van de klant. ABN AMRO heeft geen positie voor zijn eigen rekening (boek), maar faciliteert dus slechts de levering via de termijnmarkt aan de klant.
Levering via de termijnmarkt is zeer gebruikelijk. Fysieke leveringen van 60 000 MT door de termijnmarkt zijn ook niet ongebruikelijk. ABN AMRO heeft in lijn met de geldende wet- en regelgeving van de termijnmarkt gehandeld.
Welke consequenties verwacht u dat de aankoop van 240.000 ton cacao (ongeveer een jaarvolume Europese consumptie) heeft op de cacaomarkt en voor boeren in producerende landen?
De aankoop heeft geen consequentie voor de boeren. De cacao (het betreft de oogst van het afgelopen seizoen) is immers al verkocht door de boeren: het feit dat de opkoper speculeert op de markt, heeft geen direct effect op het inkomen van de boeren op de korte termijn. De aankoop heeft wel korte termijn consequenties voor de cacaomarkt, namelijk in de vorm van een tijdelijk prijsverhogend effect maar dit effect komt voor rekening van de consument.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat u in de vraag 240 000 ton cacao gelijksteld aan ongeveer een jaarvolume Europese consumptie. Dit is niet juist. Het betreft hier de Europese jaarvoorraad van cacao, die inderdaad ongeveer 240 000 ton beslaat. De Europese consumptie ligt vele malen hoger.
Hoe verhoudt zich het speculeren met als doel prijsopdrijving, zonder dat daar iets van bij cacaoboeren terecht komt, met de doelen die Nederland zich stelt in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Speculaties op de markt vallen buiten het bereik van het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Het ontwikkelingsbeleid richt zich op het katalyseren en faciliteren van een structurele, duurzame verbetering van het inkomen en de leefsituatie van cacaoboeren op de lange termijn. Binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH) wordt bijvoorbeeld met het bedrijfsleven en NGO’s samengewerkt aan de verduurzaming van de cacaoketen. De vraag naar cacao overstijgt het aanbod, en de druk om te verduurzamen neemt van alle kanten toe (consumenten en bedrijfsleven). Op de lange termijn leidt de groeiende vraag tot een structurele prijsverhoging van cacao. Dit is in principe gunstig voor de boeren, maar in de praktijk moet dan wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (kwaliteitsverbetering, productieverhoging, verbeterde arbeidsomstandigheden, meer transparantie in de markt, milieuvriendelijkere productie etc.).
Het IDH programma probeert de krachten te bundelen om zo effectief de verduurzaming van de sector te kunnen opschalen.
Arrestatie in Italië van Nederlander van Turks-Koerdische komaf |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u door de Italiaanse autoriteiten op de hoogte gebracht van de redenen tot arrestatie op 18 juli in Venetië van de Nederlandse staatsburger Nizamettin Toguc?1 Zo ja, wat waren die redenen? Indien neen, bent u bereid er bij de Italiaanse autoriteiten op aan te dringen deze redenen bekend te maken?
De Italiaanse autoriteiten hebben het Consulaat-Generaal te Milaan geïnformeerd over de aanhouding van de heer Nizamettin Toğuç op 18 juli te Padova. De Italiaanse autoriteiten handelden op basis van een arrestatiebevel van de rechtbank van Ankara.
Ambassades en consulaten verlenen geen juridische bijstand maar consulaire bijstand. In dat kader heeft medewerker van het Consulaat-Generaal te Milaan de heer Toğuç op 26 juli jl. in de gevangenis bezocht.
De Nederlandse regering treedt niet in de rechtsgang van een ander land. Ook kan Nederland in een ander land geen onderzoek doen naar een strafbaar feit. Wel kan de ambassade of het consulaat desgewenst de weg wijzen naar juridische hulp.
De heer Toğuç wordt bijgestaan door een Italiaanse advocaat.
Hebt u de heer Toguc juridische bijstand aangeboden? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat de heer Toguc ooit parlementslid was in Turkije en thans voorzitter van de Confederatie van Koerdische Verenigingen in Europa en ijvert voor een politiek van verzoening en dialoog tussen de Koerdische bevolkinggroep in dat land en de Turkse regering? Hoe staat u tegenover die oproep? Bent u bereid die te steunen? Indien neen, waarom niet?
Het is juist dat de heer Toğuç lid is geweest van het Turkse parlement en thans voorzitter is van de Confederatie van Koerdische Verenigingen in Europa. De Nederlandse regering hecht groot belang aan de vreedzame verbetering van de sociaal-economische, politieke en culturele rechten van de Koerdische minderheid in Turkije. Nederland stelt het belang hiervan zowel bilateraal als in EU-verband aan de orde.
Substitutie van XTC |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw algemene reactie op het onderzoek van de Jellinek in Amsterdam aangaande het middelengebruik (alcohol en drugs) in het uitgaansleven?12
De uitkomsten van dit onderzoek geven vooralsnog geen aanleiding tot grote beleidswijzigingen ten aanzien van het drugsbeleid. Wel baart de toegenomen populariteit van GHB ons zorgen. Er zijn daarom verschillende initiatieven op het gebied van meer gerichte preventie, acute hulpverlening en behandeling van GHB-verslaving in gang gezet. Hierover zult u in een aparte brief nader worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken de heer Heuff van de Dienst Nationale Recherche die stelt dat door door het lastiger worden van de productie van XTC het gevaar bestaat dat er een beweging naar gevaarlijker synthetische drugs ontstaat zoals methamfetamine, ook wel crystal meth, genoemd?3
Vooralsnog zijn er geen indicaties dat het middel methamfetamine in Nederland in opkomst is. Dit beeld wordt bevestigd door de uitkomsten van de Antenne 2009.
Wat is uw reactie op de constatering dat XTC minder wordt gebruikt vanwege de toegenomen onzuiverheid van de samenstelling? Hoe gaat u dit in samenhang zien met de repressie van de toevoer van de grondstffen en de productie van XTC die deze schaarste en vervuiling mede veroorzaakt?
Dit beeld is ons bekend en wordt bevestigd door de uitkomsten van de Antenne 2009. Hieruit valt af te leiden dat de strenge aanpak van ecstasy zijn vruchten lijkt af te werpen. Door verbeterde opsporing en internationale samenwerking zijn de grondstoffen voor ecstasy schaarser geworden. Daardoor vindt er een verschuiving plaats van de productie naar andere middelen en naar andere regio's.
Hoe gaat u om met het feit dat zowel uit internationaal (universiteit Bristol) als nationaal (RIVM) onderzoek blijkt dat niet-vervuilde XTC in de rangorde van schadelijkheid opmerkelijk lager scoort dan andere middelen? Hoe beoordeelt de regering het feit dat, door de onzuiverheid van de huidige XTC-markt, toevlucht wordt gezocht bij andere drugs die schadelijker zijn of waarvan de effecten nog niet eens vaststaan? Werkt het beleid rond XTC niet averechts?
Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het RIVM-rapport «ranking van drugs» is op 11 september 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid aan uw Kamer gezonden. In deze brief zijn op bepaalde onderdelen belangrijke wijzigingen van het beleid voorgesteld. Ook hebben wij aangegeven dat het kabinet er de voorkeur aan geeft eerst de hoofdlijnen van het drugsbeleid met uw Kamer te bespreken, en deze hoofdlijnen vervolgens uit te werken in een integrale drugsnota. In maart 2010 heeft uw Kamer echter besloten de hoofdlijnenbrief drugsbeleid controversieel te verklaren. Derhalve achten wij het niet opportuun om nu hierover uitspraken te doen.
Wel hebben we op 12 juli 2010 een brief aan uw Kamer gezonden, waarin is aangegeven dat, hoewel de hoofdlijnenbrief drugsbeleid controversieel is verklaard, er voldoende aanleiding is om de lijstensystematiek van de Opiumwet grondig tegen het licht te houden. Er is bijvoorbeeld voortdurend discussie over de plaatsing van verschillende soorten drugs op de Opiumwetlijsten. In dat kader zal een expertcommissie worden gevraagd de voor- en nadelen van verschillende scenario’s in kaart te brengen. Het middel XTC zal daar zeker bij worden betrokken.
Hoe gaat u het hoofd bieden aan de opkomst van nieuwe soorten drugs in het kader van voorlichting, bijvoorbeeld bij middelen als chrystel meth 2-cb en «miauwmiauw»?
Gelet op de huidige ontwikkelingen met betrekking tot de verkrijgbaarheid en het gebruik van bijvoorbeeld methamfetamine en 2-CB zien wij vooralsnog geen aanleiding om nieuwe voorlichtingscampagnes of -strategieën te ontwikkelen die specifiek zijn gericht op dergelijke middelen.
Het bericht dat schilderijen met varkens zijn verwijderd uit een polikliniek om te voorkomen dat moslims er aanstoot aan nemen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schilderijen met varkens verwijderd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit bespottelijk is om kunstobjecten te verwijderen om de enkele reden dat er een kans is dat moslims zich er aan zullen storen? Zo nee, waarom niet?
Een polikliniek is vrij om haar eigen kunstbeleid te bepalen en vrij om hierin naar eigen inzicht te handelen. Het is niet aan mij als minister om de instelling aan te spreken in deze.
Bent u bereid de betreffende zorginstelling aan te spreken op deze bijzonder onwenselijke gedragslijn, deze instelling te verzoeken om de betreffende kunstwerken opnieuw op te hangen en aan de kunstenares excuses aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt telkens opnieuw het signaal afgegeven dat de Nederlandse samenleving zich aan moet passen aan moslims in plaats van andersom?
Dit soort kwesties kunnen in ons land soms tot botsingen of meningsverschillen leiden. Het is van belang om hierbij zorgvuldigheid te betrachten. Onze samenleving en burgers zijn veerkrachtig en mondig genoeg om met dergelijke kwesties om te gaan, om hierover de discussie aan te gaan en te zoeken naar oplossingen. Indien de in onze grondwet verankerde vrijheden in het geding komen zal de overheid uiteraard ingrijpen. Hiervoor is nu geen aanleiding.