De mogelijkheden van het Pieter Baan Centrum bedreigde verdachten te onderzoeken |
|
Krista van Velzen |
|
Kent u het artikel «Sander V. dreigt tbs te ontlopen»?1 Is het waar dat de betreffende verdachte niet in het Pieter Baan Centrum kan worden onderzocht, omdat zijn veiligheid in deze kliniek niet kan worden gewaarborgd?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het NIFP voert een zogenaamd voorgeleidingsconsult uit dat resulteert in een advies aan de rechter-commissaris over het type onderzoek. Het consult in casu gaf geen indicatie voor opname van de verdachte in het Pieter Baan Centrum. De rechter-commissaris heeft besloten tot een ambulant onderzoek, waarbij de verdachte wordt onderzocht door een psychiater, een psycholoog en een milieuonderzoeker. Indien de rechter-commissaris had besloten tot een klinisch onderzoek, dan had de verdachte kunnen worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). In het PBC zijn voldoende mogelijkheden om de veiligheid van verdachten te garanderen.
Deelt u de mening dat iedere verdachte moet kunnen worden onderzocht wanneer daar aanleiding voor is, ook wanneer er mogelijk sprake zal zijn van agressie jegens de verdachte?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom kunnen er in het Pieter Baan Centrum niet voldoende veiligheidswaarborgen worden getroffen om de veiligheid van verdachten te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 1. In het Pieter Baan Centrum kunnen verdachten klinisch worden onderzocht, ook als die worden bedreigd.
Welke alternatieven zijn er voor onderzoek door het Pieter Baan Centrum, waarbij verdachten ook goed kunnen worden geobserveerd en er voldoende duidelijkheid komt te bestaan over de psychische gesteldheid van de verdachte?
Naast opname in het Pieter Baan Centrum voor klinische observatie kan ook worden gekozen voor een ambulant traject, waarbij de rapporteurs de verdachte enkele malen bezoeken en daarover rapport uitbrengen. De keuze voor de wijze van observeren is aan de rechter-commissaris.
Kunt u garanderen dat in het belang van het onderzoek alle noodzakelijk geachte onderzoeken ook daadwerkelijk zullen plaatsvinden?
Ja. De veiligheid van verdachten dient te allen tijde te worden gewaarborgd en mag geen reden zijn om af te zien van onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht.
Het stemmen vanuit gevangenissen en tbs-klinieken |
|
Krista van Velzen |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de mogelijkheden voor gedetineerden en tbs-gestelden om van hun stemrecht gebruik te maken?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat nog steeds veel gedetineerden en tbs-gestelden geen of slechts zeer moeizaam gebruik kunnen maken van hun stemrecht, bijvoorbeeld omdat er problemen zijn met het tijdig ontvangen van hun stempas of omdat zij geen volmacht kunnen verlenen aan iemand in de gemeente waar zij zijn ingeschreven?
Ja. Dat een gedetineerde of tbs-gestelde praktische problemen ondervindt, is onvermijdelijk. De problemen die zij ondervinden zijn echter niet wezenlijk anders dan de problemen van andere groepen kiezers die op de dag van de stemming niet in persoon hun stem kunnen uitbrengen.
De regels die voor gedetineerden en tbs-gestelden gelden om bij volmacht te stemmen zijn gelijk aan de regels die voor een ieder gelden om bij volmacht te stemmen. Iedere stemgerechtigde ontvangt de stempas uiterlijk twee weken voor de dag van de stemming en heeft de mogelijkheid een onderhandse volmacht te verlenen. In veel gemeenten worden de stempassen overigens al eerder toegezonden. Ook kan men een schriftelijke volmacht verlenen. Dat kan ruim voor de verkiezing tot uiterlijk veertien dagen voor de dag van de stemming. Zie ook het antwoord op de vragen van het toenmalige lid Van Velzen (Kamerstukken 2007–2008, nr. 736 d.d. 11 oktober 2007).
Waarom heeft u tot dusver geweigerd mobiele stembureaus te laten plaatsen in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen is bericht (Kamerstukken 2006–2007, nr. 1013, d.d. 15 maart 2006), stuit het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek op het principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers. Een ander argument is dat het inrichten van een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of in een tbs-kliniek een inbreuk kan betekenen op de reguliere gang van zaken daarbinnen en een extra personele inspanning kan vergen.
Het aanwijzen van stemlokalen dan wel mobiele stembureaus is een bevoegdheid van de burgemeester en niet van mij. Ik wijs erop dat de Kieswet vermeldt dat kiesgerechtigden aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, hun kiesrecht uitoefenen door bij volmacht te stemmen. De wet zegt echter ook dat deze beperking niet geldt voor hen die op de dag van de stemming een zodanige feitelijke bewegingsvrijheid genieten dat zij in persoon aan de stemming kunnen deelnemen. Het is mogelijk om een stemlokaal in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek in te richten als voldaan is aan de randvoorwaarden die de Kieswet stelt aan het inrichten van een stemlokaal (in casu de openbaarheid en de toegankelijkheid) en er daarnaast vanuit de optiek van de inrichting evenmin bezwaren zijn.
De gemeente Albrandswaard heeft de Staatssecretaris van BZK van tevoren ingelicht over het voornemen om een mobiel stembureau in de tbs-kliniek de Kijvelanden zitting te laten houden. De Staatssecretaris heeft, in overleg met het Ministerie van Justitie, nagegaan of in deze kliniek aan de bepalingen van de Kieswet zou kunnen worden voldaan. Toen dat het geval bleek (zie ook het antwoord op vraag 4) is de gemeente bericht dat er vanuit de Kieswet geen belemmeringen waren.
Hoe is de proef in tbs-kliniek de Kijvelanden verlopen, waar voor het eerst een mobiel stembureau is geplaatst?1 Hebben zich hier problemen voorgedaan? Zo niet, geeft dit experiment u aanleiding om dit uit te breiden en bij de eerstvolgende verkiezingen in alle gevangenissen en tbs-klinieken mobiele stembureaus te plaatsen? Zo niet, waarom niet?
De proef in FPC De Kijvelanden is goed verlopen. Zulks valt ook op te maken uit het krantenartikel van 9 juni jl., waarnaar u in de voetnoot van deze vraag verwijst. Er hebben 55 patiënten gestemd bij het mobiele stembureau en 14 personen van buiten de kliniek.
In weerwil van het in antwoord 3 genoemde principiële bezwaar dat een stemlokaal openbaar en toegankelijk moet zijn voor kiezers, blijkt het gebouw waarin FPC De Kijvelanden is gevestigd wel geschikt voor het inrichten van een stemlokaal. De transparante entree met grote glazen puien helpt mee om te voldoen aan de eisen van de Kieswet. Te weten, dat kiezers gedurende de tijd dat het stembureau zitting houdt zich kunnen bevinden in het stemlokaal en dat de toegang van de stemhokjes en de tafel zodanig zijn geplaatst dat deze zichtbaar zijn voor het publiek. Door het aanbrengen van technische voorzieningen is het stemproces zowel visueel als hoorbaar te volgen geweest.
Het staat gemeenten in beginsel vrij om in overleg met de desbetreffende directies in gevangenissen en tbs-klinieken een stemlokaal aan te wijzen, dan wel een mobiel stembureau in te stellen indien dit openbaar en toegankelijk is voor alle kiezers en onder de voorwaarde dat de directie van mening is dat de aanwijzing de inbreuk in de dagelijkse gang van zaken in de instelling rechtvaardigt. De mogelijkheid om al dan niet een stemlokaal of mobiel stembureau in te richten in een penitentiaire inrichting of een forensisch psychiatrisch centrum is dus sterk afhankelijk van de concrete mogelijkheden die de desbetreffende instelling biedt.
De financiële risico's van het Wieringerrandmeer |
|
Patricia Linhard (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Advies randmeer blijft geheim»1 en het artikel «Risico Wieringer Randmeer groter dan tot nu toe gezegd»?2
Ja.
Is het waar dat de Commissie m.e.r. in 2006 concludeerde dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse belangrijke tekortkomingen bevatte waardoor het resultaat ruim 100 miljoen euro lager uit zou vallen? Acht u het verantwoord dat provincies financiële risico’s op zich nemen in de orde van grootte van 100 miljoen euro voor commerciële projecten zoals Lago Wirense?
De commissie m.e.r. heeft inderdaad geconcludeerd dat de maatschappelijke kostenbatenanalyse tekortkomingen bevatte.
Welke risico’s een provincie neemt bij publiek-private samenwerking, is een politieke afweging van de provincie, die hierin autonoom is. Het Wieringerrandmeer is een publiek-private samenwerking waarmee naast commerciële doelstellingen ook belangrijke publieke doelstellingen worden gerealiseerd.
Kunt u uitsluiten dat de rijksoverheid aan de financiële tegenvallers van dit soort provinciale projecten meefinanciert?
Het project Wieringerrandmeer is een provinciaal project. Het Rijk participeert niet in het project. Er zijn dan ook geen bijdragen vanuit het Rijk voorzien.
Is het waar dat in de plannen voor Lago Wirense een aquaduct in de A7 was opgenomen om een staande mastroute mogelijk te maken? Zouden de kosten van dit aquaduct voor rekening van de rijksbegroting zijn gekomen?
De provincie Noord-Holland heeft nog geen definitieve keuze gemaakt uit de opties hoge brug, beweegbare brug, aquaduct of naviduct. Er zijn dan ook geen afspraken dat de kosten voor een aquaduct ten laste van de rijksbegroting zullen komen.
Zijn er afspraken met de regering gemaakt over de financiering van het aquaduct in de A7? Zo ja waarom zijn deze de Kamer niet gemeld?
Nee.
In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de provincie op de hoogte gebracht van de financiële afspraken en risico’s die de provincie op zich zou nemen met het Wieringerrandmeer? Zijn deze uitgaven, risico’s en ongedekte onderdelen, zoals het aquaduct van 30 miljoen euro, goedgekeurd door het kabinet?
Per brief van 2 oktober 2008 heeft de provincie Noord-Holland op grond van artikel 158, lid 3, van de Provinciewet om goedkeuring gevraagd van haar besluit van 30 september 2008 tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer. De financiële risico’s voor de provincie uit hoofde van deze deelnamen blijven beperkt tot het geïnvesteerde aandelenkapitaal.
In de door de provincie aanvullend verstrekte informatie bij het verzoek heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen strijd gezien met het recht of het algemeen belang. Wel heeft zij er op gewezen dat beide BV’s bij al hun activiteiten nadrukkelijk rekening dienen te houden met aanbestedings- en staatssteunregels. De aanvullend verstrekte informatie betrof onder meer informatie omtrent de verplichtingen die op de provincie rustten op basis van de publiek-private samenwerking, zoals de inbreng van kapitaal, de verstrekking van een preferente lening en een inspanningverplichting voor de inbreng van middelen van derden.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom 17 december 2008 haar goedkeuring gegeven aan de provinciale besluiten tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer.
Goedkeuring van dit project is echter een provinciale verantwoordelijkheid. Provinciale Staten zijn uiteindelijk eindverantwoordelijk. Provinciale Staten hebben 17 maart 2008 de Samenwerkingsovereenkomst aanvaard. In de samenwerkingovereenkomst is tevens afgesproken dat de businesscase jaarlijks wordt geactualiseerd.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt in het kader van de verticale toezichtfunctie van iedere provincie jaarlijks de begroting en de jaarrekening. In de rol van verticaal toezichthouder wordt onder meer onderzocht in hoeverre het weerstandsvermogen toereikend is om eventuele risico’s op te vangen.
Naar aanleiding van de toegezonden begroting 2010 en de jaarstukken 2008 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de provincie Noord-Holland op 24 december 2009 laten weten dat de provincie onder de repressieve toezichtvorm kan blijven. Dit betekent dat de begroting niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft te worden goedgekeurd.
Daarmee zijn dus niet de uitgaven, risico’s en eventuele ongedekte onderdelen met betrekking tot het project Wieringerrandmeer goedgekeurd. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.
De ontslagvergoeding van zeven ton voor zorgbestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zeven ton ontslagvergoedingen WWZ-Mariënstaete-Valent»?1 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie?
Ja. Mijn eerst reactie was dat dit veel geld is. Mijn tweede, meer afgewogen reactie, komt in de onderstaande antwoorden aan de orde.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders een gouden handdruk van zeven ton meekrijgen na ontslag wegens slecht functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat iedere werkende er recht op heeft dat hij bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst datgene krijgt wat in zijn contract is overeengekomen. Indien er bij de beëindiging van het contract sprake is van omstandigheden die zodanig verwijtbaar zijn aan betrokkene, dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen wanneer men er het vertrouwen in heeft dat dit bij rechterlijke stand houdt. Dan maakt het niet uit of iemand bestuurder dan wel een «gewone» werknemer is. «Slecht functioneren» is echter in de ogen van rechters in de meeste gevallen niet hetzelfde als «verwijtbaar handelen». In dit geval was er geen sprake van ontslag wegens slecht functioneren of verwijtbaar handelen van de bestuursvoorzitter, maar wegens een onvoldoende draagvlak bij de medezeggenschapsraden binnen de organisatie om als bestuurder slagvaardig op te kunnen treden.
Over de vergoeding bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst wordt inmiddels anders gedacht dan toen de huidige arbeidsovereenkomsten tot stand kwamen. Tegenwoordig wordt – terecht – van een soberder kader uitgegaan. Het is natuurlijk zaak dat de Raden van Toezicht bij nieuwe arbeidsovereenkomsten met nieuwe bestuurders ook de nieuwste inzichten over ontslagvergoedingen verwerken.
In deze casus blijkt dat het loon van de opzegtermijn (6 maanden) in de ontslagvergoeding van de bestuursvoorzitter is verdisconteerd. De ontslagvergoeding zelf is een uitkering ineens, inclusief sociale lasten, van anderhalf maal het jaarsalaris.
Overigens wil ik er in zijn algemeenheid op wijzen dat ontslagvergoedingen in de zorg meestal gegeven worden in de vorm van een toezegging voor een tijdelijke, periodieke aanvulling op ander inkomen dat na het ontslag wordt verworven (meestal aangeduid als wachtgeldregeling). Daardoor komen de uiteindelijke kosten wel lager uit. De boekhoudregels vergen echter dat de mogelijke kosten uit het ergste scenario (iemand blijft werkloos gedurende de hele periode van toegezegde aanvulling) in het jaar van afscheid in het jaarverslag moeten worden opgenomen. De werkelijke kosten van de ontslagvergoeding blijken dan pas na enkele jaren. Dat is ook een reden om niet alleen primair te reageren, maar ook de nuances in de beschouwing te betrekken.
Vindt u de ontslagvergoeding aanvaardbaar, met de wetenschap dat de stichting denkt aan 65 gedwongen ontslagen vanwege financiële moeilijkheden?1
Ik kan mij goed voorstellen dat deze samenloop van omstandigheden buitengewoon wrang overkomt. Ik neem echter aan dat de mensen die gedwongen worden ontslagen net zoveel belang hechten aan een contractueel juiste beëindiging van hun arbeidsovereenkomst, inclusief nakoming van de in hun CAO neergelegde wachtgeldregeling als de ontslagen bestuurder. Het arbeidsrecht geldt immers voor alle werknemers.
Voor de medewerkers die ontslagen worden, is in overleg met de vakbond een sociaal plan opgesteld. Naar huidige verwachting van de organisatie zullen dat er maximaal 50 zijn.
Worden deze ontslagvergoedingen betaald met geld dat bedoeld is om zorg te bieden?
De exploitatie van zorginstellingen moeten worden gedekt uit de vergoeding voor de door de zorginstelling geleverde productie. Onder exploitatiekosten vallen veel soorten kosten. Ook kosten van ontslag, niet alleen de ontslagkosten van bestuurders, maar ook die van «gewone» werknemers, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Vindt u, terugkijkend, dat de fusie tussen de drie betrokken stichtingen door had moeten gaan? Hoe beoordeelt u de brief van de ondernemingsraad, dat aan de fusie te veel financiële risico’s zitten?2 Bent u van mening dat het onaanvaardbaar is dat bestuurders die een fusie met grote financiële risico’s hebben doorgedrukt, nu zeven ton ontslagvergoeding krijgen?
Het is op dit moment nog te vroeg en er zijn nog te weinig gegevens voorhanden om daar een goede evaluatie van het fusiebesluit op te kunnen baseren.
Bent u van plan om gouden handdrukken voor zorgbestuurders te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De beperking van ontslagvergoedingen van bestuurders van zorginstellingen maakt deel uit van het wetsvoorstel dat dit kabinet heeft voorbereid om de honorering van bestuurders van zorginstellingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te brengen, de WNT (wet normering topinkomens). Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel door de minister van BZK aan de Kamer worden aangeboden.
Het Utrechts college dat AWBZ-geld achterhoudt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Utrechts College van B&W voornemens is een deel van de € 1,5 miljoen die jaarlijks beschikbaar is gesteld voor het opvangen van de AWBZ-pakketmaatregelen niet te besteden aan het daarvoor bestemde doel?1
Ja.
Kunt u aangeven voor hoeveel Utrechtse cliënten de dagopvang en/of begeleiding is gestopt?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze de gemeente Utrecht voorziet in de dagopvang voor ouderen sinds de invoering van de AWBZ-pakketmaatregelen?
Naar aanleiding van de motie Wolbert en Sap (32 123 XVI, nr. 84) heeft staatssecretaris Bussemaker in december 2009 alle gemeenten een brief gestuurd. Daarin heeft zij de wethouders Wmo opgeroepen burgers die te maken hebben met de AWBZ-pakketmaatregel te ondersteunen en daar waar het de gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft de middelen die daarvoor aan gemeenten zijn toegekend in te zetten.
Ik heb van de gemeente Utrecht begrepen dat het college van B&W een voorstel heeft gedaan voor de inzet van AWBZ-middelen in 2010 en 2011. Dat voorstel wordt binnenkort besproken in de gemeenteraad.
De gemeente is op grond van het compensatiebeginsel in de Wmo verplicht burgers met een beperking te compenseren via het treffen van voorzieningen die hen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De uitkomst van het lokale debat is bepalend voor de wijze waarop een gemeente de burgers ondersteunt. Dat geldt ook voor het ondersteunen van burgers die gevolgen ondervinden van de pakketmaatregel.
De gemeente Utrecht is dus vrij in de wijze waarop zij in 2010 en 2011 burgers die te maken hebben gehad met de gevolgen van de pakketmaatregel ondersteunt en de wijze waarop de daarvoor beschikbaar gestelde middelen binnen de gemeente Utrecht worden ingezet, zolang maar aan het compensatiebeginsel wordt voldaan.
Kunt u aangeven of de gemeente Utrecht deze voorziening heeft getroffen om eenzaamheid bij ouderen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de gemeente Utrecht extra maatregelen heeft getroffen voor psychiatrische patiënten die vanwege de AWBZ-pakketmaatregelen deels afhankelijk zijn geworden van voorzieningen vanuit de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of deze werkwijze van het Utrechts college in lijn is met de aangenomen motie-Wolbert en Sap2, waarin expliciet staat vermeld dat de regering de garantie dient af te geven dat de € 127 miljoen, die bestemd is om gevolgen van AWBZ-pakketmaatregelen op te vangen, uitsluitend aan dit doel moet worden besteed?
Zie antwoord vraag 3.
De gang van zaken rond de dood van Marianne Vaatstra |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Is het landelijk Cold Case Team nog actief met het oplossen van de moord op Marianne Vaatstra? Is er een ander rechercheteam nog actief?1
De zaak Vaatstra is nog steeds in behandeling bij het Cold Case team van de Noordelijke Recherche Eenheid. Door dit team worden tips inzake de moord op Marianne Vaatstra afgehandeld.
Daarnaast is er vanaf oktober 2007 ook nog een ander team van de Noordelijke Recherche Eenheid actief dat onderzoekt welke onderzoeksmogelijkheden er redelijkerwijs nog zijn om meer duidelijkheid te krijgen inzake dit misdrijf.
Is het waar dat op 3 mei 1999 een persoon genaamd F. M. is overgeplaatst vanuit het asielzoekerscentum (AZC) Kollumerland? Zo ja, waarom heeft u die informatie op 27 september 2007 op antwoorden op Kamervragen2 niet aan de Kamer verstrekt?
In 2007 heeft de politie Fryslân onderzoek verricht naar aanleiding van een anonieme brief waarin werd vermeld dat er op 3 mei 1999 een bewoner van het azc in Kollum heimelijk uit het land zou zijn verwijderd. Het onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet het geval was.
De persoon F.M. is op 27 mei 1999 overgeplaatst vanuit het azc in Kollum naar het azc in Drachten. De overplaatsing van F.M. had geen relatie met de moord op Marianne Vaatstra. F.M. werd verdacht van een zedenmisdrijf (zie ook het antwoord op vraag 4).
Gelet op de gespannen situatie rondom het azc in Kollum werd besloten om F.M. over te plaatsen naar het azc te Drachten. Van daaruit is F.M. op 2 juni 1999 overgeplaatst naar het azc Alphen aan den Rijn. Als verblijfsvergunninghouder is hij, in mei 2000, vervolgens regulier gehuisvest.
In antwoord op de schriftelijke vragen (nummer 100, ingezonden 13 juni 2007) van het lid Teeven heeft de toenmalige Staatssecretaris op 27 september 2007 meegedeeld dat er op 3 mei geen asielzoeker is overgeplaatst van azc Kollumerland naar azc Musselkanaal. Overigens werd toen niet specifiek gevraagd naar F.M. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 3 van de genoemde vragen.
Is het waar dat de toenmalige (plv.) directeur van het AZC Musselkanaal op de hoogte was van de verwijdering van deze F. M.? Is het waar dat deze verwijdering door de directeur is gemeld aan derden?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 2 is de persoon genaamd F.M. niet op of omstreeks 3 mei 1999 overgeplaatst c.q. verwijderd.
Is het waar dat deze F. M. (tezamen met een andere asielzoeker A. H.) Marianne Vaatstra enkele weken voor haar dood zou hebben bedreigd in een horecagelegenheid in Friesland? Is het waar dat F. M. ook verdachte was van een ander strafbaar feit in 1999? Wat was dat voor een feit en wat is er met die zaak gebeurd? Is die (andere) zaak tegen F. M. op 15 juli 1999 geseponeerd?
F.M. is enkele maanden voor de dood van Marianne betrokken is geweest bij een ruzie met (vrienden van) Marianne in een horecagelegenheid. F.M. is daarover gehoord en zei dat juist hij en zijn vriend werden bedreigd en niet andersom.
F.M. was toen niet in het bijzijn van A.H. maar van een andere persoon. De identiteit van die persoon is bekend. Deze persoon was ten tijde van de moord op Marianne Vaatstra gedetineerd. Van F.M. is biologisch materiaal afgenomen. Zijn DNA komt niet overeen met het DNA-materiaal dat is aangetroffen bij het lichaam van Marianne.
Er was aangifte gedaan tegen F.M. inzake een zedenmisdrijf gepleegd op 30 april 1999. Daarnaar is onderzoek gedaan door de plaatselijke politie. F.M. is daarvoor ook aangehouden en heeft enkele dagen in verzekering gezeten. Er werd onvoldoende bewijs gevonden om F.M. te vervolgen. De zaak is daarom op 9 augustus 1999 geseponeerd.
Is de op enig moment in Istanbul aangehouden A. H. dezelfde persoon als de A. H. die F. M. vergezelde kort voor de dood van Marianne Vaatstra? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is één getuige die stelt F.M. op 30 april overdag gezien te hebben in het gezelschap van een onbekende andere man. Het signalement van deze man luidde klein en gezet. De getuige herkende vervolgens de onbekende man van een opsporingsfoto als zijnde A.H.. A.H. is echter in het geheel niet klein en gezet.
Er wordt wel gesuggereerd dat F.M. en A.H. op de avond van 30 april in elkaars gezelschap het azc hebben verlaten. Uit de destijds afgelegde verklaringen door de (die avond) dienstdoende bewakers blijkt dat echter niet. Zij stellen dat A.H. het terrein verliet in het bijzijn van anderen, maar het niet is bekend met wie.
Zowel A.H. als F.M. zijn uitgesloten als dader van het misdrijf. Van beiden werd biologisch materiaal afgenomen en dat bleek niet overeen te komen met het DNA-materiaal dat is aangetroffen bij het lichaam van Marianne.
Indien de antwoorden op de vragen 3 tot en met 6 bevestigend luiden, waarom is die informatie niet reeds eerder ter kennis gebracht van de Kamer?
Het antwoord op de vragen 3 t/m 6 luidt niet bevestigend. De reden dat de aldaar weergegeven informatie niet eerder ter kennis is gebracht aan de Kamer is dat daarvoor eerder geen aanleiding bestond.
Er is zijdens de Kamer niet eerder naar gevraagd en actieve openbaarmaking van deze gegevens lag niet in de rede, omdat het geen ander licht werpt op de vraag wie Marianne Vaatstra van het leven beroofde.
Wat is de reden dat F. M. uit het AZC Kollumerland is verwijderd in mei 1999? Bent u bekend met zijn huidige verblijfplaats?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen wilt u nemen om er zorg voor te dragen dat er duidelijkheid komt in de zaak van Marianne Vaatstra?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het Top Instituut Pharma |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de door de ministerraad van 28 mei jl. in het kader van Fes500 Selectieve Continuering tranche 3 toegekende overbruggingsfinanciering van 6 miljoen euro voor het Top Instituut Pharma (TI Pharma) voldoende is om de continuïteit van het instituut te zeker te stellen? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het kabinet heeft in 2005 € 130 mln. uit het Fes ter beschikking gesteld van TI Pharma. Deze bijdrage is toegekend – conform de gebruikelijke criteria – als impulsfinanciering ten behoeve van structuurversterking van de Nederlandse economie. In 2008 is € 500 mln. voor selectieve continuering van FES-projecten op het gebied van kennis en innovatie beschikbaar gekomen. In dat kader heeft een kabinetsbesluit van 10 juli 2009 de mogelijkheid geboden aan de technologische instituten TI Pharma en TTI Groene Genetica om voorstellen in te dienen voor zgn. overbruggingsfinanciering. Hiervoor is toen maximaal € 10 mln. gereserveerd, op voorwaarde van een positieve midterm review.
Het bedrag van € 6 mln. is gebaseerd op een minimumvariant in het voorstel voor overbruggingsfinanciering dat door TI Pharma is opgesteld en past binnen het eerder genoemde kabinetsbesluit. Het overbruggingsbedrag van € 6 mln. is niet bedoeld om de langetermijncontinuïteit van TI Pharma zeker te stellen; het waarborgt de continuïteit van TI Pharma op de korte termijn en stelt zo een volgend kabinet in staat zo snel mogelijk te besluiten over mogelijke vervolgfinanciering voor de continuïteit van het instituut op de lange termijn.
Welk bedrag had TI Pharma aangegeven nodig te hebben om zijn continuïteit te verzekeren? Waarom heeft de ministerraad besloten om daartoe slechts een bedrag van 6 miljoen euro ter beschikking te stellen?
Het oorspronkelijke voorstel voor selectieve continuering van TI Pharma, binnen een breder voorstel voor Life Sciences & Health, ging uit van € 60 mln. De Commissie van Wijzen, die adviseert over FES-voorstellen op het gebied van kennis en innovatie, vond dit voorstel vorig jaar onbeoordeelbaar omdat er toen nog geen midterm review van TI Pharma beschikbaar was. Een soortgelijke redenering gold voor TTI Groene Genetica. Het kabinet heeft daarom dat voorstel toen niet gehonoreerd. Omdat beide instituten echter wel voor het destijds voorziene einde van de kabinetsperiode zouden aflopen, en het kabinet het onwenselijk vond dat zij zouden worden geconfronteerd met een onderbreking in de looptijd, heeft het kabinet vorig jaar besloten maximaal € 10 mln. te reserveren voor overbruggingsfinanciering van TI Pharma en TTI Groene Genetica, op voorwaarde van een positieve midterm review.1
Heeft u kennisgenomen van de brief van 29 maart jl. aan de ministers van VWS, EZ en OCW, waarin het TI Pharma en een aantal in het instituut deelnemende partijen hebben aangegeven dat de Nederlandse overheid tot nog toe niet heeft laten zien dat ze het belang van de publiek-private samenwerking in TI Pharma op eenzelfde wijze waardeert als de andere partners? Wat is uw mening over deze in de brief naar voren gebrachte ernstige klacht? Hoe verhoudt de door de ministerraad toegekende overbruggingsfinancering van 6 miljoen euro zich naar uw mening tot de bereidheid van de andere partners om onder voorwaarden meer dan 50 miljoen euro in het instituut te investeren, en tot hun bereidheid om voor een vervolgfase te komen tot een grotere bijdrage dan de gevraagde overheidsbijdrage?
Wij hebben kennisgenomen van de brief van 29 maart. Wij zijn blij met de daarin door het bedrijfsleven geuite steun voor TI Pharma. Uit de verstrekking van overbruggingsfinanciering, de initiële overheidsbijdrage van € 130 mln. aan TI Pharma en de financiering van € 81 mln. uit FES-middelen voor het Life Sciences & Health programma blijkt dat dit kabinet veel waarde hecht aan de publiek-private samenwerking op het gebied van life sciences en gezondheid (zie ook het antwoord op vraag 4). Overigens is het logisch dat in een vervolgfase het relatieve aandeel van de private financiering toeneemt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over een eventuele toekomstige overheidsbijdrage.
Welke waarde kent de ministerraad toe aan het bestaan en het voortbestaan van het TI Pharma? En wat is de betekenis van TI Pharma nu en in de toekomst voor de Nederlandse kenniseconomie? Bent u van mening dat de toegekende overbruggingsbijdrage van 6 miljoen euro daarmee in overeenstemming is?
De ministerraad onderschrijft het belang van het door TI Pharma georganiseerde publiek-private onderzoek. De midterm review van TI Pharma, die in januari van dit jaar beschikbaar kwam, maakt dat belang heel duidelijk: wetenschappelijk, economisch en maatschappelijk. TI Pharma organiseert excellent onderzoek en levert een sterk opgeleide groep geneesmiddelenonderzoekers op. Deze publiek-private samenwerking trekt internationale investeringen aan voor Nederland. Bovendien heeft TI Pharma een onderzoeksagenda die gebaseerd is op het WHO-rapport Priority Medicines for Europe and the World dat op initiatief van Nederland is opgesteld.
De overbruggingsbijdrage van € 6 mln. dient slechts om de kortetermijncontinuïteit van TI Pharma zeker te stellen tot het moment waarop een nieuw kabinet kan besluiten over mogelijke vervolgfinanciering. Het is geen maatstaf voor de juiste omvang van een eventuele vervolgfinanciering.
Onderschrijft u het belang dat nieuwe resultaten die de wetenschap in de tussentijd heeft opgeleverd in TI Pharma projecten tot nieuwe concepten voor geneesmiddelenontwikkeling gebracht worden? Bent u van mening dat naast de particuliere partners ook de overheid daarin een redelijke financiële bijdrage zou moeten leveren?
Wij onderschrijven dat belang. Het lopende onderzoek van TI Pharma is grotendeels gebaseerd op kennisvragen uit 2006. Als men geen nieuwe onderzoeksprojecten kan beginnen raakt de onderzoeksportfolio gedateerd. Het is aan het volgende kabinet om zich uit te spreken over het genoemde belang en daarvoor eventueel middelen vrij te maken.
Bent u bereid u tot het uiterste in te spannen om in overleg met de andere partners het voortbestaan van TI Pharma zeker te stellen?
Wij zijn bereid in overleg te treden met partijen om eventuele knelpunten te bezien, mocht daaraan behoefte zijn. Wij zullen dit dan doen in samenhang met de toekomstplannen van de andere op innovatieve medische producten gerichte publiek-private consortia zoals, onder andere, op het gebied van diagnostiek (CTMM) en regeneratieve geneeskunde en biomaterialen (BMM). Het gaat ons daarbij dan niet zozeer alleen om het voortbestaan van TI Pharma als instituut, maar vooral om het voortbestaan van de opgebouwde kennisinfrastructuur op het gebied van life sciences en gezondheid.
Fraude met creditcards |
|
Arda Gerkens |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de creditcardfraude online enorm groot is?1
Met het oog op een veilig betalingsverkeer moet creditcardfraude zo veel mogelijk worden voorkomen. Ondanks de genomen maatregelen gericht op het voorkomen en bestrijden van creditcardfraude worden criminelen steeds ingenieuzer in het ontwikkelen van aanvalstechnieken. Ik kan geen indicatie geven van de omvang van de fraude. De invoering van 3DSecure door de banken en creditcardmaatschappijen is echter een belangrijke stap om online fraude te voorkomen. Het overgrote deel van de online transacties maakt inmiddels gebruik van deze extra veiligheidsmaatregel.
Kunt u enige indicatie geven van de omvang van de fraude?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat webwinkels zelf opdraaien voor de schade? Deelt u de mening dat dit het aanbod van digitale diensten kan doen stagneren?
Ik deel in algemene zin de zorgen over het effect van creditcardfraude op de ontwikkeling van het aanbod van digitale diensten. Er is echter op dit moment geen sprake van stagnatie. Het aantal webwinkels en de omzet van internetverkoop stijgt jaarlijks nog aanzienlijk.
Het is overigens geen vaststaand feit dat webwinkels opdraaien voor de schade die ontstaat door creditcardfraude. Hierover zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar. Wel constateer ik dat er in toenemende mate sprake is van een «liability shift», waarbij de verantwoordelijkheid voor fraudetransacties wordt verschoven naar die partij die een sterkere authenticatiemethode niet ondersteunt of toepast. De meeste webwinkeliers in Nederland ondersteunen 3DSecure evenals nagenoeg alle in Nederland uitgegeven creditcards.
Vindt u dat de creditcardmaatschappij zelf moet zorgen voor een veilig systeem en hier niet de webwinkelier mee moet belasten, zoals dat tot voor enige jaren ook zo was? Zo nee, waarom niet?
Alle betrokken partijen zijn gebaat bij de bevordering van een veilig betalingsverkeer, waardoor de kans op en de omvang van fraude zo klein mogelijk blijft. Zowel creditcardmaatschappijen als webwinkels hebben daarom een verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het betalingsverkeer. Webwinkels kunnen kiezen uit verschillende veilige betalingsmethoden. Zo hebben sommige webwinkels besloten geen betalingen met creditcards meer te accepteren en over te gaan op een betaalsysteem zoals iDEAL. Ook kiezen sommige webwinkels voor een afleveringsvorm waarbij bewijs geleverd kan worden van het daadwerkelijke in ontvangst nemen van de goederen door de klant. Creditcardmaatschappijen hebben de authenticatiemethode 3DSecure ontwikkeld voor betalingen waarbij de creditcard niet fysiek aanwezig is en deze met ondersteuning van andere marktpartijen en het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) succesvol ingevoerd.
Acht u de kans aanwezig dat de creditcardmaatschappij straks ook de klant verantwoordelijk zal stellen voor fraude via digitale diensten? Zo nee, waarom niet?
Indien klanten zich houden aan de Algemene Voorwaarden van de creditcardmaatschappijen en voldoende zorgvuldigheid betrachten verwacht ik niet dat zij verantwoordelijk gesteld kunnen of zullen worden. Immers, in zijn algemeenheid zijn creditcardmaatschappijen gebaat bij vertrouwen in de digitale betaaldienst die zij aanbieden.
Bent u bereid een onderzoek naar creditcardfraude op het internet te initiëren, zoals de directeur van Thuiswinkel.org bepleit?2
De Minister van Economische Zaken en ik zijn van mening dat een dergelijk onderzoek in eerste instantie door bedrijven binnen de sector gedaan moet worden, aangezien deze zelf over de benodigde cijfers beschikken.
Wat gaat u doen om de webwinkelier en klant beter te beschermen tegen creditcardfraude?
Het onderwerp van fraude in het betalingsverkeer komt regelmatig aan de orde in het MOB. Het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën participeren als waarnemer in het MOB, dat onder voorzitterschap staat van De Nederlandsche Bank. Het MOB zet zich onder meer in voor het veiliger maken van betalingen met de creditcard en voor het gebruik en de ontwikkeling van alternatieve veilige betalingsmethoden zoals iDEAL.
Bijbetaling voor een ommetje, douche en zwemmen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bewoners van tien verpleeghuizen in Groningen moeten betalen voor een ommetje (15 euro), een douchebeurt (21 euro) en zwemmen (42 euro)?1
Ik heb het bericht gelezen.
Bent u van mening dat dit het gewenste resultaat is van de invoering van de zorgzwaartepakketten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen zijn door de introductie van de zorgzwaartebekostiging bewuster geworden hoeveel middelen er beschikbaar zijn voor de (basis)zorg aan hun bewoners. De vraag van cliënten naar diensten kan groter zijn dan mogelijk is te bieden met de beschikbare financiële middelen. Voor de instelling bestaat dan de mogelijkheid, mits de basiszorg op orde is conform de normen van verantwoorde zorg en vastgesteld zorgplan, om de gewenste diensten door te berekenen naar de bewoners. De zorgzwaartebekostiging laat zien dat er grenzen zijn aan datgene wat uit de AWBZ-middelen kan worden betaald.
Vindt u het vragen van deze extra bijdrage een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Bent u bereid uit te zoeken binnen hoeveel zorginstellingen dit soort extra bijdragen worden gevraagd?
Ik vind het niet onwenselijk dat instellingen aanvullende diensten aanbieden. Aanvullende diensten kunnen een meerwaarde voor cliënten hebben. Instellingen bieden een aanbod van diensten aan dat aansluit bij de vraag van de bewoners.
Er zijn wel grenzen aan het doorberekenen van kosten voor aanvullende diensten: er mogen geen bijdragen gevraagd worden voor basiszorg; instellingen moeten transparant zijn over het aanbod en de cliëntenraden moeten worden betrokken.
In 2009 heeft voormalig staatssecretaris Bussemaker onderzoek laten verrichten naar vrijwillige bewonersbijdragen in AWBZ-instellingen. Hierin is ook ingegaan op het aantal instellingen dat aanvullende diensten tegen betaling aanbiedt. Ik heb u dit onderzoek toegestuurd op 23 juli 2009. Ik zie geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Bent u van mening dat een uitgebreide douchebeurt luxe is die via pluspakketten wordt aangeboden? Zo ja, wat is er volgens u luxe aan een douchebeurt?
Ik vind het van belang dat instellingen zich houden aan de normen van verantwoorde zorg. De IGZ houdt hier toezicht op. Ik treed niet in de vraag wat luxe is en wat niet, dit kan per persoon verschillen.
Hoe worden de mensen die geen geld hebben voor de uitgebreide douchebeurt gewassen? Vindt u dit alternatief acceptabel?
Op grond van informatie van het CBS blijkt dat het merendeel van de bewoners in de verpleeghuizen bestaat uit alleenstaande vrouwen in de leeftijdscategorie vanaf 75 jaar. De gemiddelde leeftijd in verpleeghuizen ligt boven de 80,5 jaar.
In onderstaande tabel vindt u de bezetting van verpleeghuisplaatsen in sectoreigen ZZP’s op basis van de ZZP-opgave 2009.
ZZP opgave 2009
VPH gemengd2
VPH stand alone
V&V 1
0%
0%
V&V 2
1%
0%
V&V 3
2%
1%
V&V 4
5%
4%
V&V 5
42%
43%
V&V 6
18%
17%
V&V 7
16%
18%
V&V 8
3%
3%
V&V 9
13%
13%
V&V 10
1%
1%
Totaal
100%
100%
Bron: NZa, juni 2009
Gemengde aanbieders zijn combinaties van verzorgingstehuizen en verpleeghuizen.
Wat is de samenstelling van bewoners in verpleeghuizen en welke zorgzwaartepakketten hebben zij?
Bent u van oordeel dat naar buiten gaan, gewassen worden en lichamelijke inspanning luxe is of hoort bij het leven van een oudere? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit soort activiteiten kunnen de kwaliteit van leven van een oudere in een instelling verhogen. De behoefte aan naar buiten gaan, frequentie van gewassen worden en lichamelijke inspanning, verschilt per persoon.
Bent u van mening dat juist persoonlijke verzorging en aandacht depressiviteit onder ouderen kan tegengaan en daarmee het gebruik van antidepressiva? Zo ja, bent u dan ook van mening dat iedere bewoner van een verpleeghuis recht heeft op een wandeling naar buiten?
Ik kan mij voorstellen dat persoonlijke verzorging en aandacht belangrijk is voor een individu. Ik weet niet in hoeverre persoonlijke verzorging depressiviteit en medicijngebruik tegengaat.
Alle bewoners van instellingen hebben recht op basiszorg. De precieze invulling van de zorg verschilt per persoon en wordt ingevuld in het zorgplan. Er bestaat geen «recht op een wandeling naar buiten.»
Erkent u dat, doordat het nog niet duidelijk is wat onder dagelijkse zorg valt, dit soort (hoge) eigen betalingen kunnen worden gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat niet. Wat basiszorg is, is geregeld in de wet. In het Besluit zorgaanspraken zijn de aanspraken van een cliënt geregeld. De geleverde AWBZ-zorg moet voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg. Deze normen zijn neergelegd in de Kwaliteitswet. De normen van verantwoorde zorg zijn algemeen van aard. Deze vinden hun invulling op het individuele niveau in de instelling. Met cliënten worden in de bespreking over het zorgplan afspraken gemaakt hoe de zorg er uit moet zien, in aansluiting op de reële behoefte van de cliënt.
Hierdoor is ruimte voor een invulling op individueel niveau. De sector heeft in gesprek met VWS aangegeven dat zij zelf hard aan de slag is met de invulling van de basiszorg, onder meer door het verder ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren en het opstellen van algemene leveringsvoorwaarden.
Kunt u aangeven of de bewonersraad van de organisatie ZINN akkoord is gegaan met deze vorm van eigen betalingen?
De cliëntenraad is akkoord gegaan met deze vorm van eigen betalingen.
De politieke situatie in Cambodja |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het initiatief van de Cambodjaanse regering om de politieke immuniteit van een aantal democratisch gekozen Cambodjaanse parlementariërs op te heffen, ook gezien in het licht van het arrestatiebevel dat in februari 2010 uitging voor oppositieleider Sam Rainsy?
Het is zorgelijk dat het door de Cambodian People’s Party gecontroleerde parlement wederom heeft besloten om de immuniteit van een aantal parlementariërs op te heffen.
Wat is uw reactie op de veroordeling van Mu Sochua voor laster door het Cambodjaanse Hooggerechtshof?
Het gebrek aan ruimte voor de politieke oppositie is in Cambodja een aanhoudend punt van zorg. Het strafbaar feit «laster» is dusdanig ruim geformuleerd dat de vrijheid van meningsuiting erdoor in het geding dreigt te komen. Hierop is Cambodja ook aangesproken tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van de Mensenrechtenraad. De Cambodjaanse regering gaf toen aan alle aanbevelingen van de UPR over te nemen.
Is er uwes inziens sprake van een trend waarbij Cambodjaanse gerechtshoven en rechters worden ingezet als instrumenten van de regering om de oppositie tegen te werken?
De regering van premier Hun Sen heeft in het verleden meermaals critici, waaronder leden van de oppositie in het parlement, aangeklaagd wegens laster teneinde hen de mond te snoeren. De gebeurtenissen bevestigen bestaande zorgen over de vrijheid van meningsuiting, alsmede de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Deze zorgen zijn ook opgemerkt door de huidige en voorgaande Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties. Tevens is dit onderwerp vorig jaar aan de orde gekomen tijdens de UPR van Cambodja in de Mensenrechtenraad.
Bent u van plan diplomatieke stappen te zetten die bijdragen aan een situatie waarin zowel Sam Rainsy als Mu Sochua hun democratische taak uit kunnen voeren, en waarin politieke vervolging van oppositieleden wordt gestaakt?
De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt contact over deze kwestie met ambassades van EU-landen die in Phnom Penh zijn gevestigd en met geaccrediteerde ambassades in Bangkok. De EU Heads of Mission in Phnom Penh hebben de kwestie op 15 juni opgebracht bij de Cambodjaanse minister van Binnenlandse Zaken en vice-premier Sar Kheng.
Deelt u de mening dat het besluit1 van het Directoraat-Generaal voor Gezondheids- en Consumentenbescherming om gedupeerde reizigers minder goed te informeren over hun recht op schadevergoeding van luchtvaartmaatschappijen ongepast is voor een directoraat dat juist consumenten behoort te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat op de homepage van DG SANCO een link staat naar de bedoelde passagiersrechten. Ook op de website van DG MOVE, waar transport onder valt, staat uitgebreide informatie over de rechten van vliegpassagiers.
In art. 14 van Verordening (EG) nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening) is de informatievoorziening aan passagiers duidelijk vastgelegd. De verplichting tot informatievoorziening ligt bij de luchtvaartmaatschappij en moet worden uitgevoerd middels het plaatsen van borden bij de incheckbalies en het uitreiken van folders aan gedupeerde passagiers.
Naast deze verplichte informatievoorziening op grond van de Verordening, zijn er in Nederland nog diverse andere informatiekanalen waar luchtreizigers worden geïnformeerd over hun rechten, bijvoorbeeld via de website van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), ConsuWijzer en via initiatieven buiten de overheid zoals de website van de ANWB.
Deelt u de mening dat het ervoor zorgdragen dat gedupeerde reizigers minder schadevergoeding vragen een incorrecte manier is om de luchtvaartsector te steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het ervoor zorg dragen dat gedupeerde reizigers minder schadevergoeding vragen een incorrecte manier zou zijn om de luchtvaartsector te steunen. Ik vind het belangrijk dat luchtvaartmaatschappijen de Verordening correct naleven. Als een passagier van mening is dat de luchtvaartmaatschappij haar verplichtingen jegens de passagier niet nakomt, dan kan de passagier een klacht indienen bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat en/of een civiele procedure beginnen bij de rechter of de geschillencommissie luchtvaart als snel en goedkoop alternatief voor de rechter.
Bent u bereid per omgaande bij de Europese Commissie om opheldering te vragen en te eisen dat het besluit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Op de website van de Europese Commissie zie ik dat er op de homepage van DG SANCO een link staat naar de bedoelde passagiersrechten. Ik zie derhalve op dit moment geen reden dat de Europese Commissie hierop zou kunnen worden aangesproken.
Kunt u aangeven wat u doet om reizigers te wijzen op hun mogelijk recht op schadevergoeding? Is dat naar uw oordeel voldoende en bent u eventueel bereid om reizigers beter te informeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Het besluit van de Afghaanse regering om het werk van twee christelijke hulporganisaties te verbieden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Afghaanse regering om het werk van twee christelijke hulporganisaties te verbieden, terwijl de betrokken organisaties benadrukken dat ze alleen hulp bieden aan de allerarmsten in Afghanistan?1
Het werk van twee christelijke hulporganisaties, Norwegian Church Aid en Church World Service, is tijdelijk opgeschort op last van de Afghaanse autoriteiten in afwachting van een onderzoek naar verdenkingen van bekering. Overigens heeft Norwegian Church Aid aangegeven dat de Afghaanse partners die het werk van de organisatie in het veld grotendeels uitvoeren, niet onder de schorsing vallen en hun werkzaamheden voort kunnen zetten.
Is het waar dat de Afghaanse president Karzai deze zaak zeer hoog opneemt en opdracht heeft gegeven maatregelen te nemen om bekeringen tot het christendom te voorkomen?
Volgens zijn woordvoerder was president Karzai persoonlijk geïnteresseerd in deze zaak en heeft hij de ministers van Economische Zaken en Binnenlandse Zaken en de directeur van de Nationale Veiligheidsdienst gevraagd onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat, gezien het belang van godsdienstvrijheid en gezien de inspanning die Nederland verricht voor de opbouw van een democratisch en vrij Afghanistan, deze inperking van fundamentele vrijheden ongewenst is?
Een van de uitgangspunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid is het fundamentele recht dat ieder individu toekomt om zijn of haar geloof in alle vrijheid te belijden, om van geloof te mogen veranderen of om geen religieuze levensovertuiging aan te hangen. De Afghaanse grondwet garandeert het recht op godsdienstvrijheid, maar volgens de Afghaanse wetgeving is bekeren strafbaar. Nederland zal in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten het belang van godsdienstvrijheid benadrukken.
Op welke manier treedt u in dialoog met president Karzai en het Afghaanse parlement om het belang van godsdienstvrijheid voor iedereen te benadrukken?
In de brede dialoog met de Afghaanse overheid, bespreken Nederland en de EU ook het belang van godsdienstvrijheid.
Bureaucratische beslissingen waardoor ondernemers in het nauw dreigen te komen |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ondernemers in de problemen dreigen te komen door bureaucratische beoordeling van de regels en onduidelijke berichtgeving vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) over het gebruik van in Europees verband goedgekeurde bestanddelen (biociden), die bijvoorbeeld zijn opgenomen in consumentenproducten als handdesinfectiemiddelen?1
De toelating van biociden en biocidenmiddelen kent een Europese en een nationale component. Hieronder wordt dit kort toegelicht.
De toelating van biocidenmiddelen in Nederland is vastgelegd in de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden. Daarin is onder andere geregeld dat de toelating de taak is van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Pas als een werkzame stof(biocide) is geplaatst op de bijlage van de Europese Biocidenrichtlijn of is opgenomen in het Europese werkprogramma (ter beoordeling van de stoffen voor de Biocidenrichtlijn) kan een toelating voor een middel in Nederland aangevraagd worden. De Europese beoordeling richt zich derhalve op stofbeoordelingen en niet op middelen. De stof waar het hier om gaat is opgenomen in het Europese beoordelingstraject, maar nog niet goedgekeurd.
De middelbeoordelingen, zoals voor een handdesinfectiemiddel, dienen door een lidstaat zelf te worden uitgevoerd. Ik heb u reeds op 23 februari 2009, (TK 2008/09, 27 858, nr. 75) geïnformeerd over het ongelijke Europese speelveld en de handreiking die de minister van VROM heeft gedaan om middelen die illegaal in Nederland op de markt zijn te legaliseren middels het gedifferentieerd handhavingsbeleid biociden. Dit betekent dat ondernemers van nog niet aangemelde middelen deze konden aanmelden. Betreffende ondernemer heeft dat niet gedaan.
Hoe verklaart u het feit, met inachtneming van bovenstaande gegevens, dat er in andere Europese landen, waaronder Zweden en Duitsland, naar aanleiding van berichtgeving uit Brussel (brief van de heer Barosso) is besloten de distribuering van dit soort producten, en dit product in het bijzonder, wel mogelijk te maken?
De brief van Barroso van de Europese Commissie van 9 april 2010 (Verordening 298/2010) waaraan u refereert, is een brief waarin een uitzondering beschreven is voor producten die een groot nationaal belang dienen. De genoemde mogelijke uitzonderingen hebben betrekking op stoffen van middelen die niet zijn geplaatst op de bijlage van de Biocidenrichtlijn of zijn opgenomen in het Europese werkprogramma (ter beoordeling van de stoffen voor de Biocidenrichtlijn).
De werkzame stof van het middel waar u over spreekt is Benzalkonium chloride (CAS 68424-85-1). Deze stof is opgenomen in het Europese beoordelingstraject voor productgroep 1 (desinfecterende middelen voor privé gebruik en voor de openbare gezondheidszorg). Dit soort producten vallen niet onder de bovengenoemde uitzondering. Dit laat echter onverlet dat lidstaten dergelijke producten wel toegelaten kunnen hebben. Dit is te verklaren omdat de Biocidenrichtlijn een overgangsbepaling kent, die de lidstaten de ruimte geeft om in afwachting van een volledig geharmoniseerde markt, hun eigen toelatingssysteem te hanteren.
Wat bent u voornemens te gaan doen om dit probleem op korte termijn op te lossen?
De stof waar het in dit geval om gaat is opgenomen in het Europese beoordelingstraject, maar is nog niet goedgekeurd. De ondernemer heeft bovendien geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het middel aan te melden in het kader van het gedifferentieerd handhavingsbeleid biociden en ook geen toelating aangevraagd. Ik ben niet voornemens om voor dit middel een uitzondering te maken.
Zonder toelating mag een product met een biocide niet op de markt worden aangeboden. In Nederland zijn op dit moment 1350 middelen toegelaten door het Ctgb. Nog eens 620 middelen zijn aangemeld om te worden beoordeeld door het Ctgb. Er is uitgebreide voorlichting geweest over het gedifferentieerd handhavingsbeleid en alle ondernemers van deze middelen zijn inmiddels bekend met de toelatingsregels in Nederland.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort problemen in de toekomst tegen te gaan? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De vogels op Schiphol |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toename aantal vogelbotsingen Schiphol»?1
Ja.
Denkt u dat verjaging, afschot en het bewerken van eieren een duurzame oplossing voor de vogelproblematiek vormen? Zo ja, waar baseert u deze aanname op? Zo nee, waarom worden deze schijnoplossingen dan uitgevoerd?
Het terugdringen van vogelaanvaringen is een prioriteit als het gaat om het vergroten van de luchtvaartveiligheid. Daarvoor wordt een breed palet aan maatregelen ingezet: o.a. aangepast graslandbeheer, inzet van verjagingsmethoden als roofvogels en het minder aantrekkelijk maken van de graslanden voor het foerageren door de diverse vogelsoorten. In de omgeving vindt afschot en nestverstoring plaats. Hiervoor is in 2009 het gebied voor de aanpak van de ganzenproblematiek vergroot van 6 tot 10 kilometer in een straal rondom de luchthaven. De provincie is het bevoegd gezag en verleent hiervoor de noodzakelijke ontheffingen. In de recent ingestelde Regiegroep Vogelaanvaringen onderzoeken diverse betrokken overheden en landbouw- en milieuorganisaties de mogelijkheden om het foerageren in de directe omgeving te beperken, bijvoorbeeld door aangepast gewasbeheer. De genoemde maatregelen worden genomen in het belang van de luchtvaartveiligheid en zijn derhalve een duurzame oplossing.
Deelt u de mening dat de overtrekkende vogels worden aangetrokken doordat zich agrarische gronden tussen de start- en landingsbanen bevinden? Zo nee, waardoor worden deze vogels dan aangetrokken?
Er is onderzoek gaande naar het vlieg- en foerageergedrag van de ganzen. Ik wil niet vooruit lopen op de onderzoeksresultaten. De door mij ingestelde Regiegroep Vogelaanvaringen zal met de definitieve uitkomsten van het onderzoek gevraagd worden om met de betrokken partners na te gaan welke adequate maatregelen doorgevoerd moeten worden.
Kunt u een inzicht geven in de kosten van de problemen met vogels op Schiphol? Deelt u de mening dat deze gelden beter ingezet kunnen worden om de gronden rond Schiphol een andere bestemming dan agrarisch grondgebruik te geven, bijvoorbeeld door deze in te zetten voor de opwekking van zonne-energie?
Jaarlijks wordt door de Schiphol Group circa € 2,5 miljoen geïnvesteerd in preventieve maatregelen die getroffen worden op het luchthaventerrein. De schade aan vliegtuigen als gevolg van vogelaanvaringen bedraagt een veelvoud daarvan.
De Regiegroep Vogelaanvaringen gaat de mogelijkheden na in hoeverre via aangepast gewasbeheer de aantrekkingskracht van de agrarische gronden is te reduceren zonder de bestemming van deze gronden te veranderen.
Hoe oordeelt u over het alternatief om deze landbouwterreinen in te zetten voor zonne-energie, door er zonnepanelen te plaatsen?2
Dergelijke plannen zijn al enige tijd in discussie als onderdeel van de plannen om van Schiphol een duurzame luchthaven te maken. In de door u aangehaalde studie wordt gesproken over een totaal beschikbare potentiële ruimte van 100 ha. Dit is echter maar een fractie van de in totaal 2 800 ha oppervlak die Schiphol rijk is. Verder vergt een aantal onderdelen van het op grote schaal plaatsen van zonnepanelen nog nader onderzoek, zoals reflectie van zonnestralen, reflectie van radarstralen in verband met de luchtverkeersleiding en bedrijfseconomische aspecten. Op dit moment is energieopwekking door middel van zonnepanelen niet rendabel zonder overheidssteun. Om bedrijven en particulieren de mogelijkheid te bieden investeringen te doen in zonne-energie bestaat de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE). Deze heeft echter wel als voorwaarde dat een zon-PV installatie geïntegreerd dient te zijn in de gebouwde omgeving, zoals daken. Het inzetten van landbouwgrond voor zonne-energie is vooralsnog geen onderdeel van deze subsidie. Eventuele uitbreiding van toekomstige ondersteuning van grote zon-PV-installaties is de verantwoordelijkheid van een volgend kabinet.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het verbouwen van voedingsgewassen in de directe nabijheid van luchthavens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Op dit moment is een dergelijk verbod daarom niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 3.
De Wet kraken en leegstand |
|
Antoinette Vietsch (CDA), Jan van Bochove (SGP), Jan ten Hoopen (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u ervan dat de gemeente Utrecht niet van plan is de Wet kraken en leegstand1 uit te voeren en niet zal optreden tegen krakers ten gevolge van een motie van GroenLinks, ondersteund door D66, PvdA, SP en Stadspartij Leefbaar Utrecht?2
De gemeenteraad heeft zijn gevoelens kenbaar gemaakt over de uitvoering van de Wet kraken en leegstand en roept het college op om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. De strafrechtelijke handhaving van het nieuwe art. 138a Wetboek van Strafrecht is echter voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en onder diens gezag de politie.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie ook niet van plan is krakers te vervolgen?3
Nee, het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het algemeen kraakverbod zal worden gehandhaafd met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie. Handhavend optreden is steeds de inzet, waarbij meer gewicht aan handhaving toekomt indien de eigenaar bijvoorbeeld gehinderd wordt in het realiseren van de gekozen bestemming van een pand, alsook indien er sprake is van overlast voor de omgeving of vernielingen door de krakers. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de handhaving van het algemeen kraakverbod in de prioriteitstelling evenwichtig is ten opzichte van de handhaving van andere strafrechtelijke normen. Over de inzet van het Openbaar Ministerie vindt afstemming in de lokale driehoek plaats ten einde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid.
Hoe gaat u zorgen dat de wet tegen het kraken, een wet die op initiatief van de leden Ten Hoopen (CDA), Slob (CU) en Van der Burg (VVD) tot stand is gekomen, in alle gemeenten uitgevoerd wordt en krakers aangepakt worden?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat artikel 138a Wetboek van Strafrecht – zodra dit van kracht is – strafrechtelijk niet zal worden gehandhaafd, zoals hiervoor reeds is aangegeven.
De vervolging van een klokkenluider |
|
Krista van Velzen |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er nog steeds sprake is van een poging de klokkenluider, die de misstanden bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar buiten bracht door een rapport te verspreiden, juridisch te vervolgen?
Bij de overheid worden diegenen als klokkenluiders beschouwd die vermoedens van een misstand hebben. Ter zake is in het Algemeen Rijksambtenarenreglement in een regeling voorzien hoe betrokkene dan dient te handelen. De eerst in aanmerking komende weg is, dat een zodanige misstand wordt gemeld aan de leidinggevende dan wel aan de naast hogere leidinggevende of een daartoe aangewezen vertrouwenspersoon. In bijzondere gevallen kan een vermoeden van een misstand worden gemeld aan de Commissie integriteit overheid.
In het onderhavig geval heeft betrokkene deze procedure in het geheel niet gevolgd. Er is derhalve geen sprake van een klokkenluider in de zin van dat reglement.
Daarnaast is aangifte gedaan tegen betrokkene terzake van het lekken van vertrouwelijke informatie en het misbruik maken van kennis uit dienstbetrekking bij de overheid, met het oog op politieke doeleinden, waardoor de integriteit van de overheid schade is toegebracht.
Het Openbaar Ministerie heeft deze aangifte beoordeeld en besloten onderzoek te laten instellen door de Rijksrecherche. Dit onderzoek is afgerond. Op verzoek van de raadsman van betrokkene vindt thans een aanvullend onderzoek plaats. In dit kader zullen onder andere enkele getuigen worden gehoord door de rechter-commissaris. Na afronding van dit aanvullend onderzoek zal het Openbaar Ministerie besluiten of er strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen betrokkene.
Herinnert u zich dat u herhaaldelijk hebt gesteld dat u dit VWA-rapport «Modernisering levende dieren en levende producten» van januari 2007 had moeten kennen en dat u zelfs stelde: «Maar vanwege de samenhang waarin de problematiek is beschreven en de ernst van het beeld dat dit oproept, had ik over dit conceptrapport geïnformeerd willen zijn»1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak: «mede naar aanleiding van de bevindingen in het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten»» van de heer Hoekstra van maart 2008 en het rapport «Het functioneren van de Voedsel en Waren Autoriteit in de controle op slachthuizen en exportverzamelplaatsen» van de heer Vanthemsche van juni 2008 heb ik een aantal stappen genomen om het bestaande handhavingsinstrumentarium te verbeteren»?2. Bent u niet opgelucht dat dit rapport, dat uw eigen ambtenaren niet aan u hebben voorgelegd uiteindelijk wel onder uw aandacht kwam, waardoor u de nodige maatregelen hebt kunnen treffen om de misstanden die daarin geconstateerd werden bij de VWA te kunnen aanpakken?
Zoals ook aan uw Kamer is medegedeeld bij de brief van 20 maart 2008 (Kamerstukken II 2007–2008 26 991, nr. 177), was ik graag op gebruikelijke wijze eerder geïnformeerd geweest over het betreffende concept van het interne VWA-onderzoeksrapport.
Bij die brief was het rapport «Onderzoek VWA-rapport «Modernisering activiteiten levende dieren en levende producten» van de heer Hoekstra gevoegd. Daarin is uitvoerig de totstandkoming, de status en de wijze waarmee met het concept-VWA-rapport is omgegaan beschreven. Door de VWA is verzocht het concept-VWA-rapport vertrouwelijk te behandelen. Ik verwijs voor het overige naar die bijlage uit het rapport van de heer Hoekstra.
De vraag of binnen het ministerie van LNV zorgvuldig is omgegaan met de vertrouwelijkheid van het rapport maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
Is het waar dat er geen specifieke geheimhouding is opgelegd met betrekking tot dit rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat dit rapport ook aan mensen buiten het ministerie van LNV is verstuurd, zelfs per e-mail, zonder enige opgelegde geheimhoudingsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen hebt u nu nog, juist gezien uw eerdere opmerkingen, om diegene die er voor zorgde dat het rapport onder uw aandacht kwam, te doen vervolgen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 loopt er thans nog een aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Mede op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing nemen. Het ligt niet op mijn weg die beslissing te beïnvloeden.
Bent u bereid het OM het signaal te geven dat onderzoek naar deze klokkenluider gestaakt dient te worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het beperken van de instroom van studenten op succesvolle opleidingen van de TU Delft |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het voornemen van de TU Delft om vanaf 2011 een numerus fixus in te stellen op de bacheloropleidingen Lucht- en Ruimtevaarttechniek, Industrieel Ontwerpen en Bouwkunde?1
Een instellingsbestuur heeft een eigen bevoegdheid jaarlijks het aantal studenten vast te stellen dat ten hoogste voor de eerste keer kan worden ingeschreven voor een bepaalde opleiding. Dat is geregeld in artikel 7.53 van de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Elke instelling stelt binnen de beschik-bare hoeveelheid financiële middelen eigen prioriteiten en maakt afwegingen over de aard en de omvang van haar onderwijsaanbod en de inzet van mensen en middelen die daarbij nodig is. Voor keuzes die zij in het kader van die beleids-vrijheid maakt, draagt de instelling een eigen verantwoordelijkheid. De instelling heeft deze keuze gemaakt omdat de fors gegroeide instroom van studenten leidt tot capaciteitsproblemen. Daarbij gaat het zowel om faciliteiten (practicum-ruimten, ontwerpstudios e.d.) als beschikbare personele capaciteit. De keuze om de groei van de instroom te beperken, omdat deze anders de kwaliteit van het onderwijs in het geding komt, kan ik billijken.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een universiteit om financiële redenen gedwongen wordt om de instroom van studenten op succesvolle studies te beperken?
De afgelopen jaren is de toename van het aantal studenten in het hoger onderwijs door de regering gefinancierd. In aanvulling daarop is door het kabinet Balkenende IV voor de jaren 2008–2010 in het wetenschappelijk onderwijs en -onderzoek een bedrag van € 228 miljoen geïnvesteerd. Bij de TU Delft maar ook bij andere universiteiten was sprake van financiële problematiek vanwege de overgangsmaatregel invoering bachelor-master-structuur. Deze problematiek is opgelost via een met alle universiteiten afgesproken compensatiemaatregel.
Dit financiële kader is een gegeven voor elke instelling in het hoger onderwijs. De TU Delft maakt hierin zijn eigen keuzes. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om tot een doelmatige inzet van mensen en middelen te komen, gegeven het beschikbare financiële kader, met inachtneming van de gevolgen van deze inzet voor de kwaliteit van het onderwijs.
Kunt u aangeven hoe het besluit van de universiteit zich verhoudt tot het besluit van uw voorganger om een fout in de financiering van universiteiten over een zeer lange termijn van veertien jaar recht te zetten en over het te weinig uitbetaalde bedrag geen rente te berekenen?2
Ik zie geen wezenlijke relatie tussen het besluit van het instellingsbestuur om een capaciteitsfixus in te stellen en de omgang met de effecten van de overgangs-maatregel invoering bachelor-masterstructuur. Over de achtergronden van de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van deze maatregel is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van 14 september 2009 (Tweede Kamer, 2008-2009, 29 281, nr. 17).
Is de fout in de berekening ondertussen hersteld zodat de problemen zich in de toekomst niet opnieuw zullen voordoen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt het besluit van de TU Delft zich tot uw doelstelling om meer bèta’s op te leiden zoals geformuleerd door het platform Bèta Techniek?
In 2004 is het Platform Bèta Techniek van start gegaan met de uitvoering van het Deltaplan Bèta/Techniek. Eén van de doelstellingen van het Deltaplan Bèta/Techniek is het verhogen van de instroom van studenten met 15% in 2007 ten opzichte van 2000. Deze doelstelling is al in 2005 behaald. De instroom in het bèta/technische wetenschappelijk onderwijs is het afgelopen jaar met maar liefst 51% toegenomen ten opzichte van 2000. De instroom bij de andere opleidingen van TU Delft wordt overigens niet beperkt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de instroom van bètastudenten niet afneemt?
De komende jaren zal het Platform Bèta Techniek zich onder andere richten op het waarborgen en verankeren van het beleid en de resultaten die de afgelopen jaren zijn bereikt. Daarnaast is in het wetenschappelijk onderwijs het sectorplan Natuur- en Scheikunde ontwikkeld. Met dit sectorplan hebben de instellingen het initiatief genomen in het verlengde van het Sprint-programma van het Platform Bèta Techniek instroom en rendement van de bèta-opleidingen te verhogen. Met een sterkere koppeling tussen onderzoek en onderwijs wordt beoogd te komen tot 500 extra BSc afgestudeerden per jaar vanaf 2016 en fundamenteel onderzoek dat zich internationaal blijvend kan meten met de topinstituten in de wereld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn, zodat universiteiten niet op basis van financiële tekorten de instroom in hun opleidingen moeten beperken?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven acht ik de omvang van de financiële middelen die instellingen ter beschikking staan niet alles bepalend bij de besluitvorming over een capaciteitsfixus: de kwaliteit van het onderwijs, beschikbare faciliteiten en personele capaciteit nemen niet vanzelfsprekend toe bij een toename van financiële middelen. Dit laat onverlet dat het overigens gelet op de demissionaire status van deze regering niet aan mij is uitspraken te doen over het toekomstige financiële perspectief van de universiteiten.
Nadere informatie over de betrokkenheid van het fregat Van Nes en van het Korps Commandotroepen bij de illegale inval in Irak |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in Vrij Nederland van de heer Ko Colijn1 over het door het ministerie van Algemene Zaken voor het verschijnen van het rapport-Davids opgevraagde dossier met informatie over militaire escortes door het Nederlandse fregat Van Nes van Amerikaanse marineschepen met wapentransporten voor de illegale inval in Irak, in strijd met de Rules of Engagement?
Ja.
Welke feiten van deze berichtgeving kloppen?
Voor zover in bedoeld artikel wordt geciteerd uit het rapport van de commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commissie Davids) onderschrijf ik dit. De kwalificaties die hieraan worden verbonden laat ik voor rekening van de heer Colijn. Voorafgaand aan het verschijnen van het onderzoeksrapport en het daarop volgende Kamerdebat zijn voorbereidingen getroffen en kopieën van relevante archiefstukken uitgewisseld tussen de betrokken ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken, Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zoals die ook ter beschikking stonden aan de commissie Davids in het kader van het onderzoek. Er is geen dossier opgesteld over het fregat Hr.Ms. Van Nes voor het ministerie van Algemene Zaken.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Als het waar is dat de Van Nes zulke escorte aan Amerikaanse wapentransporten verleende: hoeveel van deze escortes zijn verricht en wanneer?
De inzet van maritieme eenheden in het kader van de operatie Enduring Freedom in en rondom Afghanistan, waaronder het fregat Hr.Ms. Van Nes, wordt beschreven in het rapport van de commissie Davids in hoofdstuk 10.
Als het waar is dat de Van Nes daarmee in strijd met de Rules of Engagement handelde: in welk opzicht? Als dat niet waar is: waarom niet?
Ter verduidelijking zij opgemerkt dat rules of engagement instructies bevatten voor het toepassen van geweld en geen taakomschrijving zijn. Het fregat Hr.Ms. Van Nes heeft noch in strijd met de geweldsinstructie, noch met de taakopdracht gehandeld. De taak van het fregat was en bleef beperkt tot de operatie Enduring Freedom. De Tweede Kamer is vanaf 2001 geïnformeerd over zowel de taken als de geweldsinstructie van de Nederlands fregatten die deelnamen aan operatie Enduring Freedomin en rondom Afghanistan (Kamerstuk 27 925, nrs. 28, 81, 135, 145 en 146). Het werd het fregat op 19 maart 2003 toegestaan in bepaalde gevallen ook tegen eventuele Irakese vijandige eenheden op te treden, bijvoorbeeld indien zij een bedreiging voor het fregat zouden zijn. Dit was na de inval in Irak op 18 maart 2003.
Is het waar dat het ministerie van Algemene Zaken voor het verschijnen van het rapport-Davids over dit dossier beschikte?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Er is geen dossier opgesteld over het fregat Van Nes voor het ministerie van Algemene Zaken.
Wist u voor het verschijnen van het rapport-Davids van het bestaan van deze informatie af? Zo nee, hoe verklaart u dat en vindt u dat u hiervan wel op de hoogte had moeten zijn? Zo ja, waarom heeft u deze informatie niet gedeeld met de Commissie Davids?
Ja, zie het antwoord op vraag 2 en 3. De informatie was ook beschikbaar voor de commissie Davids.
Is het waar dat er na het verschijnen van het rapport-Davids een overleg plaatsvond op het ministerie van Algemene Zaken, waarin werd besloten om de informatie uit dit dossier achter te houden?
Nee, een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. De informatie was beschikbaar voor de commissie Davids in het kader van het onderzoek.
Wist u van dit overleg af? Zo nee, hoe is dat te verklaren? En vindt u dat u er, gelet op de gevoeligheid van de materie, wel van op de hoogte had moeten worden gebracht? Zo ja, waarom besloot u de informatie niet te delen met de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening, dat de informatie uit dit dossier met de Commissie Davids en de Kamer gedeeld had moeten worden?
De informatie is gedeeld met de commissie Davids en de Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de Kamer alsnog inzage te geven in het bewuste dossier over de activiteiten van de Van Nes? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6. De Kamer is vanaf 2001 geïnformeerd over de activiteiten van het fregat Van Nes (Kamerstuk 27 925, nrs. 28, 81, 135, 145 en 146). Met het onderzoek van de commissie Davids is tevens inzage verleend. Zie voor de bevindingen van de commissie Davids hoofdstuk 10 van het onderzoeksrapport.
Bent u bekend met de berichtgeving door Argos2 over de plaatsing van de Nederlandse kolonel van het Korps Commandotroepen bij het Amerikaanse Central Command, CentCom, en het Amerikaanse Special Operations Command Center, SOCCENT, in de periode eind 2002 tot en met begin 2003 ten behoeve van de inval in Irak?
Ja.
Van wanneer tot wanneer was deze kolonel daar precies geplaatst?
De Nederlandse toenmalige luitenant-kolonel was van 1 december 2002 tot en met 1 maart 2003 geplaatst bij het zogeheten Netherlands Liaison Team CENTCOM in Tampa, Florida. CENTCOM (Central Command) is het overkoepelende Amerikaanse hoofdkwartier dat verantwoordelijk is voor Amerikaanse operaties in de Centraal-Aziatische regio waartoe Afghanistan en Irak behoren.
Waarom heeft u deze plaatsing niet aan de Commissie Davids of de Kamer gemeld?
De Kamer is in 2001 en 2002 geïnformeerd door middel van een artikel-100 brief over een Nederlandse bijdrage aan CENTCOM en de NAVO-operatie International Security Assistance Force in Afghanistan (ISAF) (Kamerstuk 27 925, nrs. 22 en 35). Deze informatie is ook ter beschikking gesteld aan de commissie Davids die hiervan melding maakt in hoofdstuk 10 van het onderzoeksrapport.
Hoe verhoudt deze plaatsing zich tot de beweringen van de regering dat er geen Nederlandse commando’s betrokken waren bij de inval in Irak?
Die doet daaraan geen enkele afbreuk. Het Netherlands Liaison Team was uitsluitend betrokken bij de coördinatie van de Nederlandse bijdrage in het verantwoordelijkheidsgebied van CENTCOM, maar had geen betrokkenheid bij de voorbereiding van operaties in Irak. De Nederlandse toenmalige luitenant-kolonel was ten tijde van zijn plaatsing niet werkzaam bij het Korps Commandotroepen en hij was evenmin door het Korps Commandotroepen uitgezonden.
Welke taken had SOCCENT indertijd?
Het Special Operations Command Central (SOCCENT) is een aan CENTCOM ondergeschikt hoofdkwartier en is belast met de planning, voorbereiding en aansturing van speciale operaties in het verantwoordelijkheidsgebied van CENTCOM.
Het stopzetten van programma's van een christelijke niet-gouvernementele organisatie (NGO) in Afghanistan |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stopzetten van de programma's van Church World Service (CWS) in Afghanistan, naar aanleiding van beschuldigingen van bekering tot het christendom?1
Ja, de activiteiten van CWS en die van de Noorse organisatie Norwegian Church Aid (NCA) zijn tijdelijk op last van de Afghaanse autoriteiten opgeschort in afwachting van de uitkomst van een onderzoek naar deze beschuldigingen.
Overigens heeft Norwegian Church Aid aangegeven dat de Afghaanse partners die het werk van de organisatie in het veld grotendeels uitvoeren, niet onder de schorsing vallen en hun werkzaamheden voort kunnen zetten.
Deelt u de mening dat religieuze organisaties als Church World Services een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Afghanistan en dat ze hun werk zonder belemmeringen moeten kunnen doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u bevorderen dat het onderzoek naar de beschuldigingen aan het adres van CWS op korte termijn zal zijn afgerond?Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Ik deel de mening dat hulporganisaties in Afghanistan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het land en dat het belangrijk is dat zij hun werk binnen wettelijke Afghaanse kaders zonder belemmering uit kunnen voeren, ongeacht hun ideologische of religieuze achtergrond. Nederland en de EU vragen regelmatig aandacht bij de Afghaanse autoriteiten voor het belang van bewegingsvrijheid voor hulporganisaties en zullen ook over dit specifieke geval onze zorg uitspreken.
Het Afghaanse ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de registratie van niet-gouvernementele organisaties in Afghanistan. In een debat op 5 juni jl. in het Afghaanse Lagerhuis verklaarden de ministers van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken dat er tot dusverre geen bewijs is van betrokkenheid van de buitenlandse organisaties bij de bekering van Afghanen tot het christendom. Volgens de Afghaanse wetgeving is bekeren strafbaar, hoewel er geen daadwerkelijke vervolgingen bekend zijn.
Uiteraard zal ik het verloop van het onderzoek nauwlettend volgen en de Kamer na bekendmaking van de uitkomsten van het onderzoek hierover informeren.
Past deze stopzetting in een breder beeld van toenemende druk op het werk van christelijke organisaties in Afghanistan? Zo ja, op welke manier zet u zich in om de positie van deze organisaties te verbeteren?
Nee, er is mij niets bekend van een algemene trend van toenemende druk op christelijke organisaties.
Het bericht "Anorexia-patiënt: Ik zocht herkenning" |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Anorexia-patiënt: Ik zocht herkenning»?1
Ja.
Onderschrijft u dat sites als proud2beme een effectief middel kunnen zijn in de strijd tegen de pro-anna sites?
Sites als Proud2beme brengen het onderwerp eetstoornissen met een positieve lading aan een breed publiek. Of ze effectief zijn in de strijd tegen de pro-ana websites is van veel meer factoren afhankelijk. Een goede samenwerking met providers in het zichtbaarder profileren, al dan niet tegen betaling, van deze site op het internet en een goede onderbouwing van de aangeboden kennis, informatie en tips op de site zijn hierbij zeker zo belangrijk.
Is het waar dat sprake is van mogelijke financiering door de overheid van de site proud2bme vanaf september van dit jaar? Zo ja, is dit een structurele financiering? Zo nee, op welke wijze kunt u dit initiatief blijven steunen?
Er is geen sprake van (structurele) financiering door de overheid van de site Proud2beme op dit moment. Minister Rouvoet heeft in het AO-eetstoornissen (d.d. 21 april 2009) toegezegd onderzoek naar de inhoud en het bereik van de site bij de risicogroep (tienermeisjes) te financieren. Hiervoor wordt momenteel naar financiële ruimte gezocht. Daarnaast hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen providers en mijn ministerie over de mogelijkheden om een initiatief als Proud2beme meer zichtbaar en toegankelijk te maken op het internet. Over de wijze waarop dit plaats kan gaan vinden zal verder moeten worden gesproken met de providers.
Denkt u dat deze benadering via internet een onderdeel kan gaan vormen van het convenant gezond gewicht? Zo ja, hoe stelt u zich dat voor? Zo nee, hoe ziet u de borging van dit initiatief voor zich?
Nee, deze benadering via internet zal geen onderdeel vormen van het Convenant gezond gewicht. Dit Convenant richt zich op het stabiliseren en terugdringen van overgewicht van de Nederlandse bevolking. De signalering van verstoord eetgedrag als het gaat om overgewicht en obesitas preventie is een taak van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). De JGZ is ook betrokken bij de signalering van verstoord eetgedrag als het om anorexia gaat. Ook de huisarts is een belangrijke partij bij de vroege opsporing van eetstoornissen. De site Proud2beme zal op termijn kunnen functioneren als betrouwbare bron om te raadplegen door hulpverleners en om naar door te verwijzen als het gaat om jong adolescenten en hun opvoeders. Proud2beme kan aangemeld worden en worden opgenomen in de interventiedatabank van het Centrum voor Gezondleven (CGL) die tevens gekoppeld is aan de databank van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).
Bent u bekend met de aanbevelingen uit het CDA-actiepuntenplan «Voor een betere ketenzorg bij eetstoornissen»?2
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de genoemde aanbevelingen op het gebied van preventie, vroegsignalering, behandeling en nazorg? Op welke termijn kunnen de patiënten en hun omgeving resultaten van deze maatregelen verwachten?
Eetstoornissen zijn ernstige psychiatrische stoornissen en het is goed om scherp te blijven op de kwaliteit en de organisatie van de geleverde zorg aan patiënten met een eetstoornis. Het actieplan «Voor een betere ketenzorg bij eetstoornissen» draagt daaraan bij. Door verschillende partijen zijn al eerder stappen in gang gezet op het gebied van verbetering van de zorg voor patiënten met eetstoornissen, die goed aansluiten bij de in het actieplan genoemde punten. Daarvan zal ik er enkele noemen
Over de in het actieplan genoemde punten die de financiering van zorg betreffen kan ik u de volgende toelichting geven:
Een van de belangrijkste uitgangspunten bij de overgang van curatieve geestelijke gezondheidszorg naar de Zorgverzekeringswet in 2008, was de wens om met prestatiebekostiging beter aan te sluiten bij patiëntgerichte zorg. Daarom is in het DBC GGZ systeem een directe koppeling gelegd tussen diagnose en behandeling. Dit maakt het makkelijker om de prestaties die zorgaanbieders leveren zichtbaar te laten aansluiten bij de vraag van een patiënt. Het ligt voor de hand dat een aanbieder zoveel mogelijk streeft naar het leveren van een integrale DBC voor het totale zorgaanbod aan een patiënt. Dit biedt een patiënt de kans om de voor herstel noodzakelijke stabiele behandelrelatie aan te gaan. Nazorg als (begeleidings)activiteit is integraal onderdeel van een DBC. Dit geldt ook voor individuele, zorggerelateerde (terugval)preventie of preventie die onderdeel is van een primaire diagnose. Individuele preventie voor hoogrisicogroepen valt onder de zogenaamde overige producten (OVP) in de DBC-systematiek.
Over de kwaliteit van zorg kan ik u het volgende melden:
GGZ instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zij kunnen daarvoor worden aangesproken door diverse partijen, waaronder de zorgverzekeraars. Voor het organiseren en leveren van goede kwaliteit van zorg bij eetstoornissen zijn diverse hulpinstrumenten ontwikkeld. In het basisprogramma eetstoornissen, wat is opgesteld door het Trimbos instituut, wordt een samenhangend hulpaanbod omschreven, waarin ook aandacht is voor de psychologische problemen bij een eetstoornis. Dit basisprogramma, richt zich zowel op volwassenen als op jeugdigen.
Ook in de multidisciplinaire richtlijn voor eetstoornissen is het uitgangspunt dat de behandeling van patiënten met eetstoornissen integraal moet zijn. Dit betekent dat de behandeling zich richt op eetgedrag, lichaamsgewicht en lichaamsbeleving, maar ook op algemene psychologische problemen zoals onzekerheid, perfectionisme en trauma’s en op problemen in het systeem en het sociaal maatschappelijk functioneren. De gespecialiseerde centra voor eetstoornissen werken op dit punt conform de richtlijn. Het snel kunnen organiseren van een ziekenhuisopname wanneer nodig, en een goede informatieoverdracht, maken ook onderdeel uit van goede kwaliteit van zorg. De centra hebben hiervoor al relaties met ziekenhuizen in hun werkgebied. Ik zie geen noodzaak deze samenwerking te verplichten.
Hoe gaat u de patiënten en hun omgeving betrekken bij het uitvoeren van de aanbevelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa, zoals in de laatste aanbeveling staat, aangewezen als het overkoepelend orgaan dat binnen nu en een half jaar inzichtelijk gaat maken welke huisartsen gespecialiseerd zijn in eetstoornissen, welke klinieken welke behandelstrategieën hanteren, en op welke wijze de nazorg is georganiseerd? Gaat dit binnen het genoemde half jaar gebeuren en worden zij daarin ondersteund? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa zal niet worden aangewezen als overkoepelend orgaan. Voor zover de Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa een verzoek doet om te worden aangewezen als kenniscentrum Eetstoornissen op grond van artikel 8 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV), merk ik op dat het reguleren van kennis en ervaring omtrent bepaalde verrichtingen op grond van dit artikel van de WBMV terughoudend door mij wordt toegepast. Ik verwijs u hiervoor naar het standpunt in mijn brief van 13 juni 2007 inzake de positie en het functioneren van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 800 XVI en 29 214, nr. 150).
Op de website van Proud2beme en de NAE staat reeds een overzicht van het zorgaanbod voor eetstoornissen. Huisartsen gespecialiseerd in eetstoornissen worden daar nog niet vermeld. De SABN en het NAE zijn reeds met elkaar in gesprek over hoe het overzicht aangevuld zou kunnen worden en met welke soort informatie over de eerstelijnshulp.