Medicatieveiligheid, agressie en werkdruk van verpleegkundigen |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Door de ogen van verpleegkundigen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van verpleegkundigen dat zij vaak gefrustreerd zijn over de hoeveelheid protocollen, administratielast en registratie waaraan zij gebonden zijn? Bent u het met verpleegkundigen eens die aangeven dat het protocolleren leidt tot een zekere mate van «schijnzekerheid»? Kunt u aangeven op welke wijze er meer tijd voor de patiënt kan ontstaan zonder dat dit ten koste gaat van het voorkomen van (bijna-)incidenten?
Ik vind het allereerst belangrijk om meer aandacht te schenken aan het fors verminderen van de «papieren druk» voor verpleegkundigen.
Daarnaast ben ik er van overtuigd dat gestandaardiseerd werken in belangrijke mate bijdraagt aan de reductie van fouten en het vergroten van de veiligheid en dat dit uiteindelijk de patiënt ten goede zal komen. Ook vind ik het registeren van bijna-fouten van belang voor het leren van (bijna) fouten voor de verpleegkundige beroepsgroep. Dit neemt niet weg dat je het maken van fouten niet helemaal kunt uitsluiten.
Bent u van mening dat er een verband bestaat tussen de beperkte bezetting van artsen (vooral in de avond, het weekend en ’s nachts) en het aantal medische missers? Zo ja, bent u voornemens hier maatregelen op te nemen?
Om inzicht te verkrijgen in de Nederlandse situatie is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2009 gestart met een onderzoek gericht op de kwaliteit van de zorg in ziekenhuizen tijdens de avond-, nacht- en weekenduren. In dit onderzoek komen drie deelvragen aan de orde. Ten eerste onderzoekt het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, in opdracht van de IGZ of er tijdens avond-, nacht- en weekenduren inderdaad sprake is van een oversterfte ten opzichte van kantooruren. Ten tweede onderzoekt TNO, in het verlengde van dit onderzoek, eveneens in opdracht van de IGZ, welke factoren van invloed zijn op het optreden van vermijdbare schade en sterfte. Hierbij gaat het zowel om zaken als onderbezetting, maar ook om factoren die inherent zijn aan het werken in de nacht of tijdens het weekend. Ten derde onderzoekt de IGZ in dit kader in hoeverre de kwalitatieve en kwantitatieve faciliteiten in de Nederlandse ziekenhuizen toereikend zijn om 24 uur per dag, 7 dagen per week verantwoorde zorg te bieden en te waarborgen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek medio 2011. Zo gauw de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn informeer ik u.
Bent u op de hoogte van de uitkomst van de enquête dat medicatie vaak verkeerd wordt gedoseerd en op een verkeerd tijdstip wordt uitgedeeld? Zo ja, deelt u de mening dat dit mogelijkerwijs kan liggen aan een verkeerd voorschrift, de hoge werkdruk en de hiërarchie in ziekenhuizen? Klopt het dat er sprake is van een onwenselijke situatie dat medicatie wordt uitgedeeld door leerling-verpleegkundigen zonder begeleiding? Zo ja, wat zijn volgens u de mogelijkheden om de medicatieveiligheid te verhogen, zonder dat dit de administratielast van de verpleegkundige verhoogt?
Ik heb kennis genomen van het artikel over de uitkomsten van genoemde enquête die is gepubliceerd in de Consumentengids van oktober 2010. Het op een verkeerd tijdstip uitdelen van medicatie of het verstrekken van verkeerde voorschriften kan vele oorzaken hebben. Ik begrijp uit de cijfers van de enquête dat in de praktijk de situatie zich kan voordoen dat leerling verpleegkundigen zonder begeleiding medicatie uitdelen. Ik vind dit niet zondermeer acceptabel; het uitdelen van medicatie is een risicovolle handeling die bij voorkeur door de gediplomeerd verpleegkundige zelf moet worden verricht. De verpleegkundigen in opleiding zullen goed begeleid moeten worden, waarbij het afhankelijk van de fase van de opleiding en de competenties van de verpleegkundige in opleiding mogelijk moet zijn dat de verpleegkundige in opleiding zelfstandig medicatie uitdeelt. Ik heb uit het artikel begrepen dat een beperkt percentage verpleegkundigen zelfs geneesmiddelen verstrekt zonder schriftelijke toestemming van de arts. Daarmee overschrijdt de verpleegkundige haar bevoegdheid en verantwoordelijkheid.
Ik vind het belangrijk dat in de praktijk ervaring wordt opgedaan met een nieuwe aanpak van het verstrekken van medicatie. Een goed voorbeeld, dat onlangs is gepubliceerd, is taakherschikking naar apothekers assistenten. In het Maastricht UMC zijn de apothekersassistenten van de ziekenhuisapotheek verantwoordelijk gemaakt voor het klaarmaken van zogenoemde parenteralia (injectie- en infusievloeistoffen). Voorheen was dat een taak voor het toch al overbelaste verplegend personeel. Door deze nieuwe taakverdeling is het aantal fouten met deze medicijnen teruggedrongen met maar liefst 97 procent.
Heeft u kennisgenomen van de enquête die aangeeft dat een aantal verpleegkundigen overwogen heeft te stoppen met de uitoefening van hun vak als gevolg van geweld? Werkt het «gele en rode kaarten systeem» dat veel ziekenhuizen hanteren, of zijn er andere «best practices» om agressie jegens verpleegkundigen tegen te gaan die de bestaande praktijk kunnen aanvullen of vervangen?
Ik heb kennisgenomen van de uitkomsten van de enquête van de Consumentenbond. Ik begrijp dat die enquête dit jaar is ingevuld door 406 zorgverleners, met name verpleegkundigen werkzaam in ziekenhuizen. Het is zorgwekkend dat een aantal verpleegkundigen heeft overwogen te stoppen met de uitoefening van hun vak als gevolg van geweld. Agressie op de werkvloer is onacceptabel binnen elke arbeidsorganisatie, maar zeker binnen de zorgsector. Dit gezien de belangrijke maatschappelijke bijdrage van zorgpersoneel. Daar komt bij dat in de nabije toekomst tekorten dreigen aan voldoende gekwalificeerde zorgwerknemers.
VWS voert, gezamenlijk met sociale partners, CWI en Calibris, een tweejaarlijkse enquête uit onder zorgpersoneel. Deze werknemersenquête geeft ondermeer een representatief beeld van de mate waarin zorgwerknemers agressie ervaren in het werk. In 2007 vulden circa 14 000 werknemers de vragenlijsten in en in 2009 circa 12 000. Daarom beschikt VWS over meer en uitgebreider bronnen over hoe agressie door het zorgpersoneel wordt ervaren dan alleen de door u genoemde enquête.
De cijfers uit de eigen werknemersenquête zijn eveneens verontrustend hoewel minder uitgesproken dan die uit de enquête van de Consumentenbond. Uit de eigen werknemersenquête blijkt tevens dat er grote verschillen zijn tussen de branches. In de ziekenhuissector is er een daling waargenomen van agressie van 23,7 procent in 2007 naar 19,4 procent in 2009. Deze daling valt samen met het specifieke anti-agressiebeleid in deze sector. Zo is er het project Veiligezorg, dat wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Zorg en uitgevoerd door het CAOP ( het kennis en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein). Vanuit dit project kunnen ziekenhuizen gebruik maken van een waarschuwings- en/of toegangscontrole systeem, wat populair wel het «gele en rode kaarten systeem» wordt genoemd. Niet alle ziekenhuizen hanteren dit systeem, maar wel veel. Uit navraag blijkt dat men binnen de ziekenhuizen tevreden is over het gebruik van deze mogelijkheid. In het project Veiligezorg staat «good practice» hoog aangeschreven. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt hier volop aandacht aan geschonken.
Tijdens de begrotingsbehandeling is het probleem van agressie in de zorg ook aan de orde geweest. Ik heb toen aangegeven agressie op de werkvloer onacceptabel te vinden. Ik heb aangekondigd dat ik met sociale partners een offensief tegen agressie in de zorg wil vormgeven. Ik heb binnenkort een bestuurlijk overleg met hen over de arbeidsmarktagenda. Daar zal ik dit punt stevig op de agenda zetten.
Wat is uw reactie op de waarneming in het artikel dat in de nacht en in het weekeinde de bezetting van artsen als zeer laag, en de werkdruk voor de verpleegkundigen als ontoelaatbaar hoog wordt ervaren? Kunt u aangeven hoe deze balans kan worden verbeterd?
De waarneming dat in de nacht en in het weekeinde sprake is van onderbezetting van artsen en de hoge werkdruk bij de verpleegkundigen baart mij uiteraard zorgen. De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen als gevolg van de vergrijzing en de intensiteit van behandelingen. Daarnaast neemt over enkele jaren door de vergrijzing van het zorgpersoneel de uitstroom uit de zorg sterk toe.
Dit alles betekent dat de zorg een groot beroep zal blijven doen op de arbeidsmarkt. Het goed en voldoende blijven opleiden van zorgprofessionals is een belangrijke voorwaarde om de toegankelijkheid van de zorg te (blijven) waarborgen.
Hiervoor is afgelopen tijd samen met de universitair medische centra, de algemene ziekenhuizen en de beroepsvereniging van verpleegkundigen overleg gevoerd. Er komt een apart fonds voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel.
Uitgangspunt daarbij is dat ziekenhuizen die daadwerkelijk opleiden beloond worden door de opleidingskosten (grotendeels) te vergoeden. De opleidingen voor Spoed Eisende Hulp (SEH)-verpleegkundigen maken ook deel uit van dit fonds.
Voorts heb ik aangedrongen het fonds ook open te stellen voor allerlei nieuwe initiatieven van ziekenhuizen en opleidingsinstituten om gespecialiseerd personeel op te leiden.
Er moet immers snel nieuw personeel opgeleid worden. Daarmee wordt voorkomen dat nog meer ziekenhuizen dan thans het geval is hun toevlucht zoeken tot het werven in landen die zelf met tekorten kampen.
Bewindspersonen die naar de klimaattop in Cancun |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen klimaatakkoord in december»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een klimaatakkoord verder weg is dan ooit nu de zogenaamd grootste vervuilers, China en de VS, lijnrecht tegenover elkaar staan? Zo ja, welke waarde heeft een reis naar Cancún (Mexico) dan?
De internationale klimaatonderhandelingen bevinden zich op dit moment in een moeilijke fase. Dat laat onverlet dat internationale klimaatafspraken noodzakelijk zijn om het klimaatprobleem op een effectieve manier aan te pakken. Een gemeenschappelijke aanpak is ook belangrijk voor het bereiken van een gelijk speelveld. In dat licht biedt deelname aan Cancún belangrijke, strategische mogelijkheden voor beïnvloeding van dit bij uitstek internationale beleidsterrein.
Deelt u de mening dat milieu en klimaat twee verschillende begrippen zijn en dat de mens nauwelijks invloed heeft op het klimaat, wat het te verantwoorden maakt om van klimaatbeleid af te stappen? Zo ja, wilt u een einde maken aan klimaatbeleid en een tastbaar milieubeleid gaan voeren?
Volgens wetenschappelijke onderzoeken staat het gemiddelde weer over een jaar onder invloed van terugkoppelingen in het klimaatsysteem, van natuurlijke oorzaken (zoals de activiteit van de zon en van vulkanen), en van activiteiten van de mens. De werking van broeikasgassen is onomstreden. Ook staat vast dat de gemeten stijging van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer veroorzaakt is door de mens. De vele terugkoppelingen in het systeem Aarde (zoals via wolken) maken echter dat nog behoorlijk onzeker is hoe sterk het klimaat reageert op meer broeikasgassen. Volgens de meest actuele kennis leidt een verdubbeling van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer ten opzichte van het pre-industriële niveau waarschijnlijk (meer dan 67% kans) tot een temperatuurstijging tussen 2 en 4,5°C. Bij klimaatverandering is er sprake van een lange periode tussen de uitstoot van broeikasgassen en de mogelijke effecten daarvan. Daarom vergt het tijdige maatregelen om het risico op onbeheersbare situaties in de toekomst te beperken. De kosten van klimaatmaatregelen zijn relatief beperkt als de concurrentieverhoudingen tussen bedrijven in de verschillende landen niet worden verstoord. Internationale klimaatafspraken zullen ook leiden tot innovatie en bieden tegelijk kansen om de kosten voor Nederlandse bedrijven te beperken, door elders maatregelen te treffen en die bij de Nederlandse inspanning te mogen optellen. Tegelijk leidt klimaatbeleid ook tot baten, zoals verbeterde luchtkwaliteit en verminderde afhankelijkheid van energiedragers uit het buitenland. Belangrijk gevolg van internationaal klimaatbeleid zou moeten zijn dat er in de toekomst minder klimaatschade zal optreden en de kosten voor de noodzakelijke adaptatie lager zullen zijn.
Deelt u de mening dat het verlopen van het verdrag van Kyoto in 2012 de ideale mogelijkheid is om geen internationale kostbare verplichtingen te hebben aangaande klimaatbeleid? Zo nee, kunt u uitleggen wat het Kyotoprotocol de mensheid heeft opgeleverd, anders dan het verlies van veel belastingcentjes?
Nee, het Kyoto-protocol verloopt niet; wel is het zo dat de kwantitatieve emissiereductieverplichtingen enkel zijn vastgelegd voor de periode 2008 tot en met 2012. Het Kyoto-protocol vormt een belangrijke, kosteneffectieve eerste stap in de aanpak van klimaatverandering. Ontwikkelde landen hebben afgesproken hun emissies met gemiddeld 5% terug te brengen in de periode 2008–2012 ten opzichte van 1990. Voor de EU geldt daarbinnen een reductiedoelstelling van 8% en de EU is goed op weg om die doelstelling te halen.
Bent u zich ervan bewust dat het niet gaan naar Cancún (Mexico) de belastingbetaler geld uitspaart? Zo ja, wilt u de Kamerleden ook oproepen om niet te gaan?
Ik kies voor een kleine, effectieve delegatie. Daarbij nodig ik een beperkt aantal Kamerleden uit om deel uit te maken van de delegatie om zo de voortgang in de onderhandelingen te kunnen volgen. Ik span mij er momenteel voor in tijdens het politieke deel van de conferentie (High Level Segment) regelmatig een videoverbinding tot stand te brengen met Nederland.
Indien dit lukt zijn niet meereizende Kamerleden van harte welkom om via deze verbinding zich op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in Cancún.
De huur van privéjets door ministers |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ministers die 18 miljard euro willen bezuinigen ook terughoudend moeten zijn met het huren van privéjets?1
Ingevolge het Besluit tot gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht, kunnen leden van het kabinet enkel ter uitoefening van hun functie gebruikmaken van het regeringsvliegtuig of van een luchtvaartuig van de krijgsmacht. Alleen indien deze niet beschikbaar of niet geschikt zijn, kan een luchtvaartuig op commerciële basis worden gehuurd, maar ook dat kan slechts ter uitoefening van hun functie als lid van het kabinet. Uit het Besluit zelf volgt derhalve terughoudendheid met betrekking tot commerciële inhuur.
Is het waar dat ministers in het vorige kabinet zich niet altijd hebben gehouden aan de afspraak dat zij eerst gebruik moeten maken van het regeringsvliegtuig of een vliegtuig van het ministerie van Defensie, en dat eventuele huur van privéjets alleen mag plaatsvinden via de daarvoor ingestelde luchtvaartcoördinator?
Zoals uit de verschillende besluiten die zijn genomen naar aanleiding van het Wob-verzoek van RTL Nieuws blijkt, zijn niet alle vluchten ingehuurd door tussenkomst van de vluchtcoördinator. Het Besluit tot gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht biedt die mogelijkheid ook. Artikel 6 voorziet in een eenduidige procedure voor het aanvragen van een vlucht. Hierbij is het uitgangspunt dat alle aanvragen schriftelijk worden ingediend bij de vluchtcoördinator. De vluchtcoördinator zal indien nodig de aanvraag doorsturen aan de Minister van Defensie. Artikel 10 van hetzelfde besluit maakt mogelijk dat, evenals in het ingetrokken Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en andere luchtvaartuigen in beheer bij het Rijk (dat tot 1 januari 2010 gold), in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in het besluit wordt bepaald. De beslissing daartoe wordt genomen onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende bewindspersoon.
Bent u bereid uw ministers te wijzen op de geldende regels voor de huur van privéjets en hen duidelijk te maken dat deze alleen mogen worden gebruikt voor bezoeken die direct voortvloeien uit hun functie?
In de documenten, die zijn uitgereikt bij de gesprekken die ik met de beoogde ministers en staatssecretarissen mocht voeren in het kader van de formatie, zijn de leden van het kabinet hieromtrent geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat vluchten binnen Europa zoveel mogelijk via reguliere lijnvluchten moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Voor iedere reis dient een afzonderlijke afweging te worden gemaakt met betrekking tot het te benutten vervoermiddel. Daarbij spelen verschillende aspecten mee, waaronder veiligheidsoverwegingen en de beschikbare tijd.
Deelt u de opvatting dat reizen van ministers binnen Nederland niet met een privéjet, maar met de auto of trein moeten worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Over het artikel waarin een grote gifzaak in de haven van Rotterdam wordt beschreven |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Grote gifzaak in haven Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een grof schandaal is dat uiterst giftig afval decennia in de Rotterdamse haven ligt zonder dat hier iets mee wordt gedaan? Zo nee, waarom niet.
Over deze zaak zijn in de loop der jaren meerdere malen vragen gesteld door de Tweede Kamer.2
Steeds is benadrukt dat het bedrijf EBS verantwoordelijk is voor de zinkhoudende afvalstoffen. Het gaat hierbij om 2 partijen van in totaal 4 700 ton vervuild zinkconcentraat dat 17 tot 19% zink bevat. Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, het bevoegd gezag voor de inrichting waarin de afvalstoffen zijn opgeslagen, heeft in de afgelopen jaren het bedrijf meerdere keren een kans gegeven om tot een concrete oplossing te komen.
Nadat in 2009 de conclusie is getrokken dat er geen zicht was op afvoer van de zinkhoudende afvalstoffen middels diverse onderhandelingen heeft het ministerie van VROM aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland gevraagd handhavend op te treden. Op 26 juni 2009 is een last onder dwangsom opgelegd aan EBS vanwege het onvergund opslaan van een partij gevaarlijke afvalstoffen.
Op 11 december 2009 heeft EBS een aanvraag om vergunning voor de opslag van de zinkhoudende afvalstoffen ingediend. Destijds heeft EBS aangegeven een jaar nodig te hebben, tot eind 2010, om de zinkhoudende afvalstoffen te verwijderen. Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland heeft besloten mee te werken met EBS door het afgeven van een tijdelijke vergunning voor de opslag van deze afvalstoffen. De termijn van de op 21 juli 2010 van kracht geworden vergunning staat toe dat de zinkhoudende afvalstoffen tot 21 juli 2011 op de inrichting aanwezig mag zijn.
Met het afgeven van de tijdelijke vergunning voor de zinkhoudende afvalstoffen verviel de strijdigheid met artikel 8.1, lid 1, van de Wet milieubeheer. Om die reden hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op verzoek van EBS op 21 januari 2010 besloten om de dwangsom in te trekken. Op dit moment ligt er dan ook geen bestuursrechtelijke dwangmaatregel voor de afvoer van de zinkhoudende afvalstoffen.
Bent u van mening dat dit levensgevaarlijke afval zo snel mogelijk weer naar Duitsland moet, waar het vandaan kwam? Zo nee, waarom niet.
De afvalstoffen dienen vóór 21 juli 2011 te worden afgevoerd. EBS moet zich houden aan de voorwaarden en de verplichtingen die het bedrijf zijn opgelegd op grond van de Wet Milieubeheer door het bevoegd gezag. EBS zal zelf moeten bepalen bij welk bedrijf de afvalstoffen verwerkt zullen worden. Ook in andere EU lidstaten zijn bedrijven gevestigd die zinkhoudende afvalstoffen kunnen verwerken. Vanwege het feit dat de situatie is ontstaan in 1991 en gezien de toen geldende EU wetgeving kan Nederland niet van Duitsland eisen dat de afvalstoffen worden teruggevoerd.
EBS heeft in 2008 bij de Europese Commissie een klacht ingediend over de handelwijze van Duitsland inzake de transporten in 1991. De Europese Commissie heeft besloten Duitsland niet in gebreke te stellen. De brief van de Europese Commissie van 18 januari 2010 aan EBS over deze zaak bevat belangrijke conclusies inzake de schuldvraag jegens de Duitse staat: «The services conclude that there is insufficiënt proof of systematic and lack of control and enforcement concerning the EBS shipment» en «A civil procedure may still be available on the basis of the principle of liability of a Member State for infringement of Community law and which could lead to damage compensation».
Vindt u dat uw ministerie enorm tekortgeschoten is, zowel ten aanzien van het bieden van een veilige leefomgeving, alsmede het helpen van een bedrijf in nood? Zo nee, waarom niet?
Nee. EBS, alsmede haar voorganger in rechte, is zelf verantwoordelijk voor de opslag van de afvalstoffen op haar inrichting. De afvalstoffen liggen veilig opgeslagen in silo’s en er bestaat geen gevaar voor de volksgezondheid of het milieu.
De DCMR Milieudienst Rijnmond, handelend namens de provincie Zuid-Holland, ziet daarop toe.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden en naar de beantwoording van eerdere vragen van Tweede kamer.
Dat kostbare landbouwgrond niet moet worden omgezet in natte natuur |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat het hoofddoel van het samenwerkingsverband Deltanatuur herstel van natuur is?
Voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 5 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010–3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Is het waar dat conform de Wet ruimtelijke ordening de Deltanatuurgbieden de functie «natuur» krijgen?
Zie vraag 1.
Is het waar dat recreatie geen hoofddoel en hoofdfunctie is bij Deltanatuur, maar hooguit een secundair voordeel of doel?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat kostbare landbouwgrond niet omgezet moet worden in natte natuur, dat dat een ongewenste ontwikkeling zou zijn?
Zie vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst zou zijn als Deltanatuurgbieden niet op basis van vrijwilligheid van onderop worden aangewezen (bestemmingsplan van gemeente), maar door middel van een inpassingsplan van de provincie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de gronden voor Deltanatuurgebieden die door middel van inpassingsplannen van de provincie worden aangewezen, niet door middel van onteigening verworven moeten worden?
Ik ben van mening dat de provincie zich maximaal moet inzetten om de projecten op basis van vrijwilligheid te realiseren en onteigening tot een minimum te beperken. Daarbij moet allereerst gekeken worden of realisatie primair via agrarisch en particulier natuurbeheer kan worden gerealiseerd. Naar mijn mening behoeft onteigening dan nauwelijks meer aan de orde te zijn, alleen nog in geval van een laatste afrondende aankoop.
Deelt u de mening dat er alternatieven zijn die landbouwgrond kunnen sparen waarmee ook voldaan wordt aan de doelstelling van Deltanatuur, bijvoorbeeld het in een natuurlijk proces omzetten van een deel van het Haringvliet (formeel ook natuur) tot getijdenatuur?
Voor de beantwoording van de vragen 7 t/m 9 verwijs ik naar mijn brief van 14 januari 2011 ter beantwoording van het Commissieverzoek van 12 januari jl. (2011Z00303) en mijn brief met kenmerk DRZW/2010-3067 ter beantwoording van de vragen van de leden Koopmans en Koppejan (2010Z11444).
Bent u bereid om contact op te nemen met de betreffende provincie om te voorkomen dat er onomkeerbare stappen worden gezet, dit ook in het kader van het nieuwe regeerakkoord waarin staat dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en dat bestaande plannen worden heroverwogen?
Zie vraag 7.
Kunt u deze vragen samen met de vragen van mijzelf en het lid Koopmans over plan Zuidoord, ingezonden op 4 augustus, beantwoorden?
Ja.
Besparingen op bedrijfsvoering bij onderwijsinstellingen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Onderwijs laat 300 miljoen euro liggen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel, waarin gesteld wordt dat er in het voortgezet onderwijs en hoger onderwijs forse besparingen door verbeterde bedrijfsvoering mogelijk zijn?
Ik onderschrijf de conclusie dat besparingen mogelijk zijn door verbetering van de interne bedrijfsvoering. Dat uitgangspunt geldt echter niet alleen voor de genoemde sectoren maar is van toepassing op alle onderwijssectoren. Ik wil dat instellingen en schoolbesturen meer efficiencywinst gaan halen, zodat publiek onderwijsgeld zoveel als mogelijk ten goede komt aan onderwijskwaliteit. In het onderzoek waarnaar in het artikel wordt verwezen, is overigens een verband gelegd tussen de bedrijfsvoeringskosten van wo-, hbo- en mbo-instellingen en de omvang van het aantal leerlingen van deze instellingen. Het voortgezet onderwijs is in die vergelijking niet meegenomen.
Kunt u overzien in welke mate de schatting rond besparingen van het betreffende onderzoeksbureau kloppen, evenals hun aannames en conclusies inzake besparingen op de bedrijfsvoering?
De conclusie dat bij instellingen besparingen mogelijk zijn heb ik al onderschreven. Echter, de professionalisering van de bedrijfsvoering verschilt per instelling en onderwijssector en is dan ook een kwestie van maatwerk binnen de instelling. Dit onderzoek legt de focus op een aantal specifieke punten die nog verbetering behoeven. Instellingen kunnen op die punten nog een efficiencywinst behalen die ten goede kan komen aan het primaire onderwijsproces.
De onderzoekers geven een inschatting van de mogelijke omvang van de efficiencywinst, maar om een gedetailleerde inschatting te geven is nader onderzoek noodzakelijk. De omvang is afhankelijk van de situatie per instelling. Voor het bepalen van de omvang zijn echter verschillende discutabele aannames gedaan en daarom is het in het artikel genoemde bedrag met veel onzekerheid omgeven. Omdat ik het bedrag niet kan verifiëren, vind ik het niet juist dit zonder deze nuancering in het debat over dit onderwerp te hanteren.
Bent u bereid om zelf ook in kaart te brengen wat er concreet aan mogelijkheden zijn om onderwijsinstellingen voor voortgezet en hoger onderwijs via verbeterde bedrijfsvoering te laten besparen, zonder dat dit ten koste van het onderwijs, leerlingen en studenten en onderwijspersoneel gaat?
Een van de onderwerpen in het regeerakkoord betreft de regeldruk. Met name die voor professionals en burgers, en de interbestuurlijke lasten worden, net als in voorgaande jaren, verder verminderd. Ook de overhead wordt beperkt, er komt meer ruimte voor vakmanschap in het onderwijs. Management, staf en ondersteuning zijn hieraan dienstbaar en moeten zo efficiënt mogelijk ingezet worden. In mijn rapportages aan de Tweede Kamer over de vermindering van de administratieve lastendruk kunt u zien welke maatregelen al getroffen zijn om die te verminderen.
De in het artikel en onderzoek aangehaalde zaken betreffen echter de interne bedrijfsvoering van instellingen en schoolbesturen. Op dit gebied zijn al diverse onderzoeken uitgevoerd. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde van een nieuw onderzoek. Het ligt meer op de weg van de sectorraden en instellingsbesturen om hier binnen hun onderwijssector extra aandacht te vragen en (nog) creatiever met de mogelijkheden tot kostenbesparing om te gaan.
Bent u bereid dit met koepelorganisaties te bespreken, zeker gezien het signaal van de Raad voor het voortgezet onderwijs dat er inderdaad veel kan worden bespaard?
Het gesprek met de koepelorganisaties over mogelijke besparingen wordt al gevoerd. Net als in overige onderwijssectoren wordt bijvoorbeeld in het voortgezet onderwijs regelmatig overleg gevoerd met de VO-raad. Een van de onderwerpen die daar aan de orde komen is de vermindering van de administratieve lasten. Het gaat dan om de administratieve lasten die door de overheid worden veroorzaakt en de administratieve lasten die het gevolg zijn van de interne bedrijfsvoering. Ik zal in het overleg ook het desbetreffende onderzoek aanhalen. Tevens zal ik dit bij de andere koepelorganisaties onder de aandacht brengen.
Het bericht dat Regionale Opleiding Centra (ROC's) wel leerlingen opvoeren voor de financiering, maar na de teldatum niet toelaten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel over leerlingen die door hun ROC niet zijn toegelaten zijn vanwege hun leeftijd?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat tientallen en misschien zelfs honderden jongeren zitten thuis omdat ze vaak na de teldatum van 1 oktober niet weer worden toegelaten op school?
Mij is niet bekend dat tientallen en misschien honderden jongeren thuiszitten omdat ze na de teldatum niet weer worden toegelaten op school. Uit het krantenbericht blijkt dat niet en dergelijke signalen hebben mij op andere wijze evenmin bereikt. Wel hebben mij eerder – te weten in de zomerperiode, dus ruim voor de datum van 1 oktober – signalen bereikt dat zich gevallen zouden voordoen van studenten die vanwege hun leeftijd niet tot een opleiding werden toegelaten. Zowel op vragen van de Jongeren Vereniging Beroepsonderwijs als op vragen van het Kamerlid Smits (Tweede Kamer 2009–1010, Aanhangsel 3137) heb ik bericht dat het niet aan mij is om sancties te treffen in dit soort gevallen, maar dat in geval van vermeende leeftijdsdiscriminatie de gang naar de Commissie Gelijke Behandeling openstaat. In het aangehaalde krantenbericht wordt gemeld, dat er inderdaad studenten naar de Commissie Gelijke Behandeling zijn gestapt.
In hoeverre is de praktijk te verdedigen dat jongeren eerst worden ingeschreven om na 1 oktober pas te horen of er een plaats voor hen is en of de opleiding bij hen past of niet? Wat vindt u van deze werkwijze?
Als een dergelijke praktijk zich zou voordoen, zou dat niet te verdedigen zijn. Ik zie overigens niet goed hoe dit zou worden ingekleed. Immers, als een leerling wordt ingeschreven kan dat niet anders dan op een concrete opleiding met een specifiek crebo-nummer. Aan inschrijving ligt een onderwijsovereenkomst ten grondslag. Door het aangaan van de onderwijsovereenkomst en de inschrijving neemt de instelling de verplichting op zich tot het aanbieden van de opleiding. Aan de onderwijsovereenkomst kan niet zomaar eenzijdig een einde worden gemaakt. Voorts geldt dat voor bekostiging alleen studenten kunnen worden meegeteld die zijn ingeschreven en die de opleiding daadwerkelijk volgen. Dit is een aspect waarop accountantscontrole plaats vindt.
Krijgt u eveneens berichten, waaruit blijkt dat scholen de teldatum van 1 oktober alleen in hun eigen voordeel gebruiken en daarmee de leerlingen benadelen? Wat is daarop uw reactie?
Ik krijg dit soort berichten momenteel niet. Voorheen ontving ik die wel met enige regelmaat, maar sedert de invoering van de tweede teldatum is daarvan geen sprake meer. Instellingen gaan voorts meer ertoe over om leerlingen op steeds meer momenten in het schooljaar in te schrijven; flexibele instroom zien we bij steeds meer instellingen.
Deelt u de mening dat leerlingen centraal moeten staan voor schoolbesturen in plaats van dergelijke trucs om geld binnen te slepen? Wat is uw oordeel op deze kennelijk ingebakken cultuur waar vele jongeren de dupe van dreigen te worden?
Uiteraard deel ik uw mening dat de leerlingen centraal moeten staan voor de schoolbesturen, maar zoals ik hierboven heb uiteengezet, hebben mij geen signalen bereikt dat rondom de 1 oktober-datum sprake is van zorgwekkende praktijken.
Kinderen die noodgedwongen thuis zitten vanwege volle scholen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bericht dat kinderen met psychische en gedragsproblemen niet voldoende terecht kunnen op daartoe bestemde scholen? Onderschrijft u de cijfers in het artikel? Zo nee, waarom niet?1
Ieder kind heeft recht op onderwijs, zo ook kinderen met psychische en gedragsproblemen. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is extra geld beschikbaar, ofwel in de vorm van een leerlinggebonden budget ofwel in de vorm van het speciaal onderwijs. Zolang de huidige wetgeving van kracht is, geeft een indicatie recht op inschrijving bij een (v)so-school. De school heeft een wettelijk vastgelegd recht op bekostiging. Het kan dan ook niet zo zijn dat leerlingen met psychische en gedragsproblemen niet meer terecht kunnen op de voor hen bestemde scholen. Dit laat onverlet dat het wenselijk is om goed na te gaan of leerlingen echt zijn aangewezen op het (v)so. REC’s en samenwerkingsverbanden kunnen hierover afspraken maken, waardoor de toename van het aantal leerlingen in het (v)so beheerst kan worden.
Op dit moment zijn de telgegevens van 1 oktober jl. overigens nog niet beschikbaar. Maar een groei van de leerlingaantallen in het (v)so zou in lijn zijn met de trend van de afgelopen jaren. Deze groei vormt dan ook een belangrijke reden voor de invoering van het passend onderwijs.
Wat wilt u doen om het hoofd te bieden aan deze problematiek? Deelt u de analyse dat rond de komende kerstvakantie scholen leerlingen moeten gaan weigeren, die normaliter anders wel aangenomen zouden worden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geldt zolang de huidige wetgeving van kracht is dat een indicatie recht geeft op inschrijving bij een (v)so-school. Er kan naar mijn idee dan ook geen sprake zijn van het weigeren van leerlingen.
Wat is uw reactie op de kritische opmerking van de voorzitter van LVC4 over de aanstaande bezuiniging van 300 miljoen?
De voorzitter geeft aan dat de scholen in het speciaal onderwijs nu niet gaan uitbreiden om volgend jaar met tekorten te worden geconfronteerd. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven, hebben leerlingen met een indicatie zolang de huidige wetgeving geldt recht op inschrijving bij een (v)so-school. Maar REC’s en samenwerkingsverbanden zouden samen kunnen bespreken welke leerlingen echt in het (v)so ondergebracht moeten worden. Met passend onderwijs wordt vervolgens nog een stap verder gegaan en krijgen scholen meer ruimte om maatwerk voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte te leveren. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in de professionalisering van leraren en in versterking van de kwaliteit van het (reguliere) onderwijs. Door leraren beter om te leren gaan met verschillen, kunnen zij meer leerlingen een passend aanbod bieden. Dit leidt tot minder gedragsproblemen en minder verwijzingen naar het speciaal onderwijs. Daarnaast brengt de focus op taal en rekenen en het invoeren van de referentieniveaus meer structuur in het onderwijs.
Het bericht 'Ophef over gloeilampafspraken: Cramer in de fout' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Ophef over gloeilampenafspraken: Cramer in de fout»1 en «CDA en D66 hebben spijt van gloeilampverbod»2
Ja.
Deelt u de mening dat het gloeilampenverbod duisternis heeft gebracht bij veel mensen thuis en bij het bedrijfsleven, aangezien ze hun oude vertouwde gloeilamp moesten opgeven? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. Er is een ruim aanbod op de Nederlandse markt met alternatieven voor de gloeilamp.
Om de consument mee te krijgen met de verandering, is een conversielijst opgesteld die is verspreid onder de Nederlandse retailers, waarop staat welke gloeilamp door welke energiezuinige lamp vervangen kan worden.
Ook heeft de overheid in samenwerking met de Nederlandse retailers en verlichtingsproducenten vorig najaar een brede publiekscampagne «Zuinig Licht, Heldere Keuze» ingezet om de Nederlandse consument te informeren over de uitfasering van de gloeilamp en over de mogelijkheden van de verschillende soorten energiezuinige verlichting (spaarlampen, LED-verlichting en TL). Een vergelijkbare campagne zal dit najaar herhaald gaan worden.
Bent u van mening dat de snel zuiniger wordende gloeilamp het perfecte antwoord is voor de met vele kinderziekten uitgeruste alternatieven (LED-lampen, spaarlampen)? Zo nee, waarom niet.
Nee, spaarlampen zijn inmiddels ruim 20 jaar verkrijgbaar en zijn vrij van kinderziektes.
De Europese Ecodesign-richtlijn stelt energie-efficiënte eisen aan het ontwerp van producten die energie gebruiken. Geen enkele gloeilamp voldoet op dit moment aan deze eisen en wordt daarom verplicht uitgefaseerd.
De EU heeft bewust besloten om het van de markt halen van de gloeilamp in fasen te laten verlopen, zodat de markt voldoende de tijd heeft om met innovaties te komen.
Voor LED-lampen geldt dat deze nog betrekkelijk nieuw zijn en nog volop in ontwikkeling. Dit heeft tot gevolg dat er op dit moment LED-lampen van uiteenlopende kwaliteit op de markt zijn. Niettemin zijn er op dit moment ook al goede LED-lampen te koop die een volwaardige vervanging zijn voor een gloeilamp van 25 of 40 watt. De Consumentenbond schrijft in de Consumentengids (februari 2010) dat LED-verlichting binnen een paar jaar zo ver zal zijn gevorderd dat deze techniek de beste keuze is voor het vervangen van gloeilampen.
Bent u van mening dat deze nieuwe ontwikkelingen en het feit dat veel Nederlanders en bedrijven niets moeten hebben van de alternatieven, voor de gloeilamp de Nederlandse overheid zich in Brussel het licht uit de ogen moet rennen om dit gloeilampenverbod het licht uit te blazen? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. De gloeilamp is een zeer onzuinige lichtbron en ik sta achter het Europese besluit om onzuinige lampen uit te faseren.
De situatie van stateloze Roma in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Stateloos maakt radeloos» van Dokters van de Wereld waarin de situatie van stateloze Roma in Nederland wordt beschreven?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport dat de stateloosheid van Roma en hun kinderen grote en ernstige gevolgen heeft voor hun leven in Nederland en hun integratie volledig in de weg staat?2
Ik onderschrijf deze constatering niet. In het rapport ontbreekt een belangrijk onderscheid tussen de groep Roma die in 1977/»78 door middel van een pardonregeling een verblijfsstatus heeft gekregen en de overige Roma die nadien naar Nederland zijn gekomen. Voor de eerstgenoemde groep is het feit dat ze staatloos zijn geen belemmering voor de integratie aangezien zij een verblijfsstatus hebben waardoor zij zich kunnen inschrijven bij een gemeente, onderwijs kunnen volgen en kunnen werken. Ze hebben de mogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid om te participeren in de Nederlandse samenleving. Tevens kunnen zij veelal in aanmerking komen voor het Nederlanderschap door middel van naturalisatie of optie en kunnen hun kinderen de Nederlandse nationaliteit krijgen op basis van artikel 6, eerste lid, sub b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dan wel op basis van artikel 3, derde lid RWN.
Staatloze Roma die niet-rechtmatig in Nederland verblijven en die niet onder de gepardonneerde groep vallen, hebben tot aan de leeftijd van 18 jaar recht op onderwijs op basis van de uitzondering die op het koppelingsbeginsel is gemaakt3. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de «buitenschuldprocedure» een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. In de praktijk blijkt echter dat een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid vaak niet is geïndiceerd voor vreemdelingen van Roma afkomst omdat zij kunnen terugkeren naar het land van herkomst of naar het land waar de persoon eerder verblijf heeft (gehad).
Wat is uw reactie op de in het rapport gestelde schending van internationale verdragen?3
In het rapport wordt gesteld dat er sprake is van schending van artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid, doordat bij artikel 6, eerste lid, onder b, RWN de eis van toelating wordt gesteld. Van schending van dit artikel is echter geen sprake. Artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid bepaalt onder welke voorwaarden de nationaliteit wordt verleend aan een persoon die geboren is op het grondgebied van een verdragsluitende partij en die bij geboorte staatloos is. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van dat verdrag kan een verdragsluitende Staat de verkrijging van de nationaliteit van deze personen verbinden aan bepaalde (limitatief opgesomde) voorwaarden, waaronder het stellen van een verblijfstermijn van vijf jaar voorafgaand aan een verzoek tot verkrijging van die nationaliteit en aan eisen van openbare orde. De term die in dit artikel wordt gebruikt is «habitual residence».
Op grond van artikel 6, tweede lid onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) kan de voorwaarde van wettig en gewoon verblijf worden gesteld. In het toelichtende rapport bij dit Verdrag is expliciet opgemerkt dat dit artikel is gebaseerd op («drawn from») artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid. De term «habitual residence» in dit artikel moet in dat licht worden geïnterpreteerd als wettig en gewoon verblijf. Vele landen hebben dan ook zowel het EVN als het Verdrag tot beperking der staatloosheid ondertekend, en stellen in hun nationaliteitswetgeving de eisen van wettig en gewoon verblijf voor verkrijging van de nationaliteit in geval van staatloosheid.
Het is mij bekend dat de rechter in een geval inmiddels anders heeft geoordeeld.5 Dit kan in hoger beroep echter nog gecorrigeerd worden. Vooralsnog houd ik daarom vast aan dit standpunt.
Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of er sprake is van strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ook dit is niet het geval. Artikel 7 van het IVRK kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de RWN, waarbij staatlozen een gunstigere positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor minderjarige staatloze optanten geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor als staatloze binnen het Koninkrijk geboren kinderen voldoende gewaarborgd, en er is dan ook geen sprake van schending van het IVRK.
Zoals hiervoor vermeld biedt de RWN de mogelijkheid dat een minderjarige staatloze de Nederlandse nationaliteit verwerft. Ook voor meerjarige staatlozen bestaat deze mogelijkheid. Er is dan ook geen sprake van een schending van een verdragsrechtelijke verplichting.
Kunt u aangeven hoeveel Roma in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van etniciteit wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verboden. Hierdoor is het niet mogelijk exacte cijfers te geven van het aantal Roma in Nederland, alsmede het aantal stateloze Roma(kinderen) in Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel Roma-kinderen in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen worden door u gezet om zicht te krijgen op het aantal statelozen (Roma en anderszins) dat zich in Nederland bevindt?
De huidige wetgeving laat geen ruimte voor een exacte registratie van aantallen stateloze Roma. Wel zal worden bezien of het nieuwe systeem van de IND in een registratie van staatlozen zal kunnen voorzien, uiteraard binnen de kaders van de Wbp.
Hoe lang duurt de buitenschuldprocedure gemiddeld? Wat is de langst gevoerde en wat is de kortst gevoerde procedure tot nu toe?
In 2009 bedroeg de doorlooptijd van een buitenschuldprocedure 389 dagen. In 2010 bedroeg de doorlooptijd van die procedure 281 dagen. De langst gevoerde procedure bedroeg vier jaar en de kortste procedure bedroeg ongeveer 1 uur. Hierbij dient echter wel te worden opgemerkt dat onderdeel van deze procedure is dat de vreemdeling zich inspant om Nederland te verlaten en ook dat een bemiddelingspoging door de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt ondernomen. Het doorlopen van deze stappen, die noodzakelijk zijn zeker te stellen dat het daadwerkelijk niet aan de vreemdeling is te wijten dat hem geen reisdocumenten worden verstrekt, maakt dat de behandelduur in individuele gevallen kan oplopen.
Kan de buitenschuldprocedure korter in duur? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan te geven of de buitenschuldprocedure korter in duur kan. Het begrip «buiten schuld» dient namelijk te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen voor zijn terugkeer terwijl betrokkene heeft aangegeven zelfstandig te willen terugkeren naar zijn land. De termijn waarbinnen duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag of dit aan de orde is, hangt dan ook van veel verschillende factoren af, waaronder de snelheid waarmee de vreemdeling zelf de benodigde inspanningen verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de handelwijze van de vertegenwoordiging van het land van herkomst. Uiteindelijk gaat het niet om de vraag of er gedurende een specifieke periode aan het vertrek is gewerkt, maar in hoeverre er op een zodanige manier aan het vertrek is gewerkt dat objectief is komen vast te staan dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Heeft u overwogen om de buitenschuldprocedure en het verkrijgen van een verblijfstitel voor statelozen toegankelijker te maken? Zo ja, op welke wijze kan de procedure toegankelijker worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de buitenschuldprocedure voldoende toegankelijk is voor staatlozen. Staatlozen die niet kunnen terugkeren naar een herkomstland of een land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad) kunnen op grond van het buitenschuldbeleid in aanmerking komen voor vergunningverlening. Daarbij wordt wel een inspanningsverplichting gevraagd van de vreemdeling. Ook het individuele gedrag van de vreemdeling, bijvoorbeeld wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid, zich onttrekt aan het vreemdelingentoezicht of onjuiste gegevens verstrekt, kan aan vergunningverlening in de weg staan. Het geldende buitenschuldbeleid is opgenomen in paragraaf B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Welke sociale voorzieningen zijn er beschikbaar voor statelozen gedurende de buitenschuldprocedure en aanvraag van een verblijfstitel? Indien geen, waarom niet?
Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf of met rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor regulier verblijf heeft recht op medisch noodzakelijke zorg en rechtsbijstand en in het geval van minderjarige kinderen, recht op onderwijs.
Ziet u mogelijkheden om gedurende de buitenschuldprocedure en de aanvraag van een verblijfstitel, sociale voorzieningen als primaire gezondheidszorg en onderwijs voor minderjarige statelozen beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische beletselen zijn er voor een specifiek pardon voor de mensen die er reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw recht op hadden, maar dat destijds niet hebben ontvangen?
Regelingen als hier bedoeld kennen een duidelijke begin- en einddatum. Nog daargelaten wat de juridische beletselen zouden zijn, acht ik het niet wenselijk noch praktisch te realiseren om een regeling te treffen voor een groep mensen die mogelijk eerder voor een regeling in aanmerking zou zijn gekomen.
Het beloningsbeleid van Aegon en ING |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Het Financieele Dagblad (FD) «Bestuurders Aegon en ING blijven buiten bonusplafond verzekeraars»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat verzekeraars de principes uit de «Code Banken» grotendeels overnemen in hun eigen gedragscode? In hoeverre wordt op deze wijze aansluiting gevonden bij aanbeveling acht van het rapport van de commissie-De Wit?
Aanbeveling 8 van het rapport «Verloren krediet» van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (hierna: de commissie De Wit) luidt dat andersoortige financiële instellingen dan banken, zoals verzekeraars, pensioenfondsen en beleggingsmaatschappijen, ook een eigen Code dienen op te stellen. In de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie De Wit zal ik hier nader op ingaan. Daarop vooruitlopend wil ik benadrukken dat het van belang is dat de gehele financiële sector stappen zet om een cultuuromslag te realiseren. Verdere serieuze stappen in deze richting zouden bij voorkeur door de sector zelf gezet moeten worden, bijvoorbeeld door ook een code als de Code Banken op te stellen. Daarbij acht ik het van belang dat deze stappen in lijn zijn met bestaande (zelf)regulering zoals de Code Banken zodat de verschillende initiatieven eenzelfde niveau hebben.
Deelt u de mening dat het hoogst onwenselijk is dat Aegon en ING een uitzonderingspositie krijgen, net als medewerkers van een buitenlandse dochter? Zo ja, bent u van plan hier wat aan te doen?
Vooraf wil ik ingaan op de huidige situatie. AEGON en ING hebben op dit moment, conform de aan de kapitaalsteun gestelde eisen, een nieuw duurzaam beloningsbeleid voor de Raad van Bestuur geïmplementeerd dat voldoet aan de code banken.
In het genoemde artikel in het Financieele Dagblad is te lezen dat bij de totstandkoming van een beloningsparagraaf bij een code verzekeraars mogelijk een uitzonderingspositie tot stand zou komen. Tijdens het debat van 27 oktober jl. over de regeringsverklaring is de motie Roemer c.s. met betrekking tot een Code Verzekeraars met algemene stemmen aangenomen. De motie roept op om een Code Verzekeraars niet in aanmerking te laten komen voor wettelijke verankering zonder dat deze code in overeenstemming is gebracht met de aanbevelingen van de commissie De Wit.
Op 28 oktober jl. heeft het Verbond van Verzekeraars een verklaring gepubliceerd waaruit volgt dat door het bestuur van het Verbond unaniem is besloten dat bij het opstellen van de Code Verzekeraars de Code Banken op het punt van beloningen integraal wordt overgenomen. Alle verzekeraars zullen zich ook hier integraal aan conformeren (dus bijvoorbeeld de maximering van de variabele beloning op 100% van het vaste salaris wordt van toepassing). De beloningsparagraaf in de nieuwe gedragscode zal in de ledenvergadering van het Verbond van Verzekeraars worden bekrachtigd. Ook ING en AEGON hebben laten weten voornemens te zijn om wat betreft de beloningsparagraaf van de Code Verzekeraars in te stemmen met bepalingen volledig overeenkomstig de beloningsparagraaf van de Code Banken (inclusief de reikwijdte van de Code Banken met betrekking tot internationale onderdelen). Daarbij hebben zij aangegeven dat ook de «topholdings» van ING en AEGON onder het beloningsregime van de Code Verzekeraars zullen vallen. Er is derhalve geen sprake van een uitzonderingspositie voor AEGON en ING. Ik ben verheugd dat verzekeraars deze stappen hebben aangekondigd en verwacht dat de code op korte termijn tot stand zal komen.
Bent u van plan wat te doen aan deze uitzonderingspositie ten aanzien van het beloningsbeleid, dit in het licht van het feit dat zowel Aegon als ING momenteel ontvangers van staatssteun zijn?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre draagt deze houding van Aegon en ING bij aan het broodnodige verdere herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel?
Zie antwoord vraag 3.
Aegon en ING zijn volgens het artikel van mening dat de principes uit de «Code Banken» te streng zijn en dat deze hun concurrentiepositie mogelijk schaden. In hoeverre bent u het met Aegon en ING eens? Wat zijn hiervan de gevolgen voor andere Nederlandse financiële instellingen?
Zie antwoord vraag 3.
De oproep van negen wethouders van de grote steden inzake voorgenomen bezuinigingem op kunst en cultuur |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van een aantal wethouders uit grote steden dat stelt dat de voorgenomen bezuinigingen op kunst en cultuur buitenproportioneel zijn en leiden tot «onherstelbare schade»?1
Ik heb kennis genomen van de brief van de wethouders van de G9 dd. 15 oktober 2010. Ik ben mij op dit moment aan het beraden op de uitwerking van de cultuurparagraaf van het regeerakkoord. Ik informeer u voor de cultuurbegroting op 13 december in een brief op hoofdlijnen over de wijze waarop ik uitvoering wil geven aan het onderdeel cultuur van het regeerakkoord.
Wat is uw reactie op diens oproep om niet beide bezuinigingen tegelijk door te voeren, te weten 200 miljoen euro bezuinigen en het verhogen van de btw voor podiumkunsten?
Het financiële kader uit het regeerakkoord is voor mij leidend. Ten behoeve van de begrotingsbehandeling zal ik in een brief aan de Tweede Kamer een eerste uitwerking geven van de genoemde maatregelen uit het regeerakkoord. Daarover wissel ik graag met de Kamer van gedachten.
Deelt u de mening dat, indien er bezuinigd wordt, het de voorkeur verdient om het eerst te bezuinigen op die instellingen die kwalitatief en qua voorgenomen publieksbereik het minste presteren?
Zie antwoord bij vraag 1 en 2.
Wat is uw reactie op de oproep om de komende bezuiniging te onderwerpen aan nader onderzoek, zoals de wethouders voorstellen?
Het belang van een zorgvuldige afweging is evident. Ik beraad mij op de wijze waarop ik dat kan inrichten. Ik informeer u hierover in bovengenoemde hoofdlijnenbrief.
De uitspraken van de Ombudsman over afgestudeerde vmbo-ers die worden geweigerd door havo-opleidingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de preview en uitzending gezien van de uitzending van De Ombudsman van 15 oktober 2010?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat duizenden vmbo-afgestudeerden de toegang wordt ontzegd tot het havo en daarmee worden geblokkeerd in hun verdere opleiding?
Toelatingsvoorwaarden hebben nimmer als strekking gehad om aan leerlingen een recht op toelating toe te kennen; ze regelen enkel de toelaatbaarheid. Ook het vmbo-diploma theoretische leerweg biedt geen toelatingsrecht tot het havo. Scholen voor voortgezet onderwijs mogen toelatingseisen stellen voor de instroom in hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs, waaronder de instroom in havo 4. Ik ben het dan ook niet met u eens dat vmbo-gediplomeerde leerlingen de toegang tot het havo wordt ontzegd en daarmee in hun verdere opleiding worden geblokkeerd.
Bent u ervan op de hoogte dat havo-opleidingen dit regelen door selectie aan de poort, bijvoorbeeld de eis van een cijfer 8 voor wiskunde of Nederlands?
Ik ben ervan op de hoogte dat scholen voor voortgezet onderwijs toelatingseisen stellen aan leerlingen die in hogere leerjaren dan het eerste leerjaar instromen. Daartoe zijn deze scholen ook gerechtigd.
Hoe past dit bij de gewenste doorstroom van vmbo-t-leerlingen naar de havo?
Ik wil alle jongeren de gelegenheid geven om het beste uit zichzelf te halen. In mijn ogen speelt het stapelen van opleidingen hierbij een belangrijke rol, omdat niet elke schoolcarrière in een rechte lijn verloopt. Daarbij wil ik benadrukken dat de ene vmbo-tl-leerling is gebaat bij een leerroute via het havo en de andere vmbo-tl-leerling bij een leerroute via het mbo. De theoretische leerweg bereidt leerlingen niet enkel en alleen voor op het havo.
Het recente onderzoek «Doorstroom en stapelen in het onderwijs» toont aan dat stimuleren van stapelen en doorstromen meer facetten kent dan alleen het wegnemen van wettelijke belemmeringen.1 Op dit moment verruim ik wet- en regelgeving om deze belemmeringen weg te nemen.2 Dit betekent echter niet dat er in de praktijk geen belemmeringen meer zijn. De mogelijkheid om te stapelen en doorstromen wordt in sterke mate bepaald door programmatische en schoolorganisatorische hindernissen.3 Dit zijn factoren waar de overheid op afstand zicht noch invloed op heeft. Stapelen en doorstromen is en blijft dan ook in de eerste plaats een zaak van de vo-school, de leerlingen en diens ouders.
Hoe past het verhinderen van doorstroom bij de bekostigingsvoorwaarden?
Er is geen relatie tussen het niet toelaten van leerlingen en de bekostigingsvoorwaarden.
Heeft het weigeren van vmbo-t-leerlingen gevolgen voor de bekostiging van scholen?
Nee. Scholen worden bekostigd op basis van het aantal aan de school ingeschreven leerlingen. Het niet toelaten van leerlingen heeft geen bekostigingsconsequenties voor de school.
Hoe gaat u garanderen dat scholen in de toekomst geen aanvullende eisen meer stellen?
Zie mijn antwoord op vraag 6 van het lid Van der Ham (D66) (vraagnummer 2010Z14886, ingezonden op 15 oktober 2010).
In hoeverre past dit beleid en de ruimte die de scholen hebben overdreven eisen te stellen bij de ambitie om het stapelen van opleidingen te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet bevorderend werkt voor de motivatie van de leerlingen en dat het imago van het beroepsonderwijs onnodig veel schade oploopt?
Ik ben van mening dat leerlingen en hun ouders het recht hebben om te weten wat de toelatingseisen zijn die een school voor voortgezet onderwijs hanteert. Het is bijzonder demotiverend als een leerling hoort dat doorstromen naar het havo niet mogelijk is omdat hij bijvoorbeeld een bepaald vak niet gevolgd heeft.
Financiële problemen op basisscholen door bezuinigingen vanuit het rijk |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen raken in de knel, Lucas komt 2,5 miljoen tekort» over aankomende tekorten in het basisonderwijs?1
Een eventueel tekort van € 2,5 miljoen kan slechts ten dele te maken hebben met de genoemde bezuiniging. Het is aan het bestuur om het probleem op te lossen zonder de kwaliteit van het onderwijs te schaden.
Deelt u de analyse dat de genoemde problemen direct gevolg zijn van de bezuiniging van negentig miljoen euro van vorig jaar op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Zo nee, waar komt dan het tekort vandaan?
De totale PO bekostiging van Lucas is per jaar ongeveer € 75 miljoen. De bezuiniging op B&M bedraagt daar ongeveer 1% van, als de gevolgen van de groeiregeling op ongeveer een half miljoen worden geschat, dan zou de bezuiniging op 1,7% uitkomen. Volgens het artikel meldt Lucas een probleem van ongeveer 3,35%. Waardoor dat wordt veroorzaakt is zonder inzicht in de bedrijfsvoering van Lucas niet te beoordelen. Uit ons ten dienste staande gegevens blijkt dat over de afgelopen vijf jaar het aantal PO-leerlingen met 8,5% is gestegen en het aantal voltijdse personeelsplaatsen is gestegen met 13%. Gezien het aantal personeelsplaatsen bij Lucas loopt een dergelijk verschil in ontwikkeling al snel op tot € 2,5 miljoen.
Deelt u de mening dat het ten koste gaat van de onderwijskwaliteit wanneer door bezuinigingen op het basisonderwijs leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit, het is daarom van belang dat Lucas andere oplossingen zoekt. Daar is ook ruimte voor. Lucas heeft een prima financiële positie. In 2008 bedroeg het rendement uit bedrijfsvoering 0,6 miljoen en het resultaat op financiële activa 2,4 miljoen. Het totale resultaat was dus 3 miljoen positief.
Zijn u nog meer scholen bekend die zich door uw bezuinigingen op het management en op de groeiregeling genoodzaakt zien te snijden in het primair onderwijsproces?
Er zijn meer scholen bekend die aangeven dat zij het primair proces niet kunnen ontzien. Ook de PO-raad heeft namens zijn leden gesteld dat de maatregel niet kan worden opgevangen zonder het primair proces te schaden. Gezien de omvang van de bezuiniging moeten schoolbesturen volgens mij in staat zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat door bezuinigingen op het management leerlingen in grotere klassen komen te zitten, geen muziekles meer krijgen, geen remedial teaching meer krijgen, er geen speciale klassen meer zijn voor leerlingen met een voorsprong of achterstand, en mogelijk ook vakdocenten zoals gymleraren moeten verdwijnen? Zo nee, waarom vindt u deze verschraling van het onderwijs acceptabel? Zo ja, bent u bereid de bezuiniging van negentig miljoen euro per direct ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Zoals betoogd bij de behandeling van de begroting 2010, maakte de economische situatie structurele maatregelen onvermijdelijk. Ook het primair onderwijs kon daarbij niet worden ontzien. De keuze voor het budget B&M is gemaakt om vanuit de overheid de wens aan te geven dat besturen de oplossing buiten het primair proces zouden zoeken, zodat de kwaliteit van het onderwijs zoveel mogelijk ontzien wordt. Binnen de kaders van lumpsumbekostiging, maken besturen hierin uiteindelijk zelf een afweging. De Tweede Kamer heeft niet het initiatief genomen om op maatregelen bij de behandeling van de begroting 2010 een amendement in te dienen. Daarmee is de Tweede Kamer in 2009 akkoord gegaan met de bezuiniging. Voor het terugdraaien van de maatregel is geen dekking. Het is nu aan de besturen om de maatregel op te vangen met behoud van de kwaliteit van het onderwijs.
De uitgifte van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend ten aanzien door misstanden bij het verstrekken van reisdocumenten op de Nederlandse ambassades? Beschikt u over een registratie van incidenten in het kader van de verstrekking van reisdocumenten in het buitenland?1
Sinds 2003 beschikt het ministerie van Buitenlandse Zaken over een incidentenregistratie waarin ook incidenten bij de verstrekking van reisdocumenten zijn opgenomen. Uit dit register blijkt dat er sinds 2003 vijf incidenten zijn gemeld en onderzocht op een totaal van rond de 160 000 paspoortaanvragen per jaar. Naar aanleiding van deze incidenten zijn enkele instructies verder aangescherpt alsmede het toezicht op de juiste toepassing hiervan.
Waarom is een extern deskundige niet vereist bij een onderzoek naar reisdocumenten op Nederlandse ambassades, terwijl deze extern deskundige, op grond van artikel 94 lid 3 Paspoortuitvoeringsvoorschriften Nederland (PUN), wel aanwezig dient te zijn bij een onderzoek naar de verstrekking van reisdocumenten binnen een Nederlandse gemeenten? Waarom wordt een onderzoek naar de verstrekking van reisdocumenten verricht door eigen medewerkers van de ambassade?2 Bent u van mening dat deze controle afdoende is?
De controle op de toepassing van de beveiligingsmaatregelen is bij de gemeenten vanaf het begin anders opgezet dan bij de overige uitvoerende autoriteiten (buitenlandse posten, de Gouverneurs en de door deze aangewezen autoriteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk en de Koninklijke Marechaussee). Dat hangt samen met het feit, dat deze autoriteiten onder direct toezicht staan van de rijksoverheid. Daardoor zijn er directere sturingsmogelijkheden voorhanden om de beveiliging van de reisdocumentenuitgifte te waarborgen dan bij de gemeenten. De regeling die in artikel 94 PUN voor de gemeenten is getroffen, is dan ook uitgebreider dan voor de andere uitgevende autoriteiten.
Dit neemt echter niet weg, dat ook bij de andere autoriteiten sprake is van onafhankelijke controle. De desbetreffende uitvoeringregelingen schrijven voor dat de maatregelen op het gebied van de beveiligingsprocedure en de beveiligingsfunctionaris deel uitmaken van de reguliere accountantscontrole (art. 107 lid 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001; art. 109 lid 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen; art. 55 lid 4 van de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001). Uiteraard voldoet deze accountantscontrole aan dezelfde criteria van onafhankelijkheid als de externe controle bij gemeenten.
Daarnaast wordt iedere post periodiek onderworpen aan een organisatiedoorlichting door de Dienst Inspectie en Evaluatie Bedrijfsvoering van BZ. Deze doorlichtingen zijn gericht op een onafhankelijke en integrale beoordeling van het functioneren van een post en op advisering ter optimalisering daarvan. Zaken als een goede interne controle en functiescheiding vormen altijd onderdeel van deze doorlichtingen.
De beleidsverantwoordelijke directie op het departement in Den Haag is ten slotte verantwoordelijk voor een coherente aansturing van de posten op het hele consulaire terrein (waar deze processen deel van uitmaken). Deze directie doet dit onder meer door posten te bezoeken met Consulaire Advies Teams.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van een extern deskundige bij het toezicht op de uitgifte van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland er incidenten kunnen optreden, zoals de recente gebeurtenissen op de Nederlandse ambassade in Bangkok suggereren?
Gezien het antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet.
Welke maatregelen gaat u treffen om de misstanden bij de verstrekking van reisdocumenten op Nederlandse ambassades te voorkomen? Is het verplichtstellen van een extern deskundige bij het onderzoek naar de uitgifte van reisdocumenten één van die maatregelen? Zo niet, waarom niet?
Blijkens het antwoord op vraag 2 is het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten door de Nederlandse vertegenwoordigingen omgeven met tal van beveiligingsvoorschriften en -maatregelen teneinde te waarborgen dat het proces integer verloopt. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het treffen van additionele maatregelen. Zoals gemeld is er bovendien al een onafhankelijke deskundige die toeziet op een correcte toepassing van de voorgeschreven beveiligings-maatregelen door de posten die reisdocumenten uitgeven.
Ontslagzwendel en recht op uitkering |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van de leden Heerts en Vermeij over ontslagzwendel? 1)
Ja.
Wat is uw reactie op de in de bijlage bij deze vragen geschetste situatie (de bijgevoegde geanonimiseerde email gericht aan de afdeling Voorlichting van de PvdA)?
Hoewel ik de geschetste situatie voor de personen in kwestie betreur, kan ik geen oordeel geven over de vraag of in dit geval sprake is van ontslagzwendel. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter.
Naar aanleiding van de geschetste situatie merk ik wel het volgende op. Een slachtoffer van ontslagzwendel kan aangifte doen bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie eventueel een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD) of de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook kunnen burgers vermeende fraude op het terrein van werk en inkomen melden bij de SIOD (zie daarvoor www.siod.nl). Voor zover er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming merk ik op dat voor slachtoffers civielrechtelijke mogelijkheden open staan (bijvoorbeeld schadevergoeding). Voor de mogelijkheden bij UWV verwijs ik naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat de rol van de overheid bij het bestrijden van ontslagzwendel niet verder gaat dan de strafrechtelijke weg?Zo ja, waarom zou de overheid niet ook een pro-actieve rol moeten hebben bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel?
Ja, ik ben van mening dat de overheid alleen een rol heeft in de strafrechtelijke aanpak van ontslagzwendel. Een pro-actieve rol bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel is weggelegd voor de werkgever en de werknemer. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, is het belangrijk om tijdig informatie in te winnen en alert te zijn op signalen dat iets niet in de haak is.
Wat kan de Arbeidsinspectie doen indien deze dienst tijdens haar toezichthoudende en controlerende taken aanwijzingen voor (dreigende) ontslagzwendel ontdekt?
De Arbeidsinspectie (AI) is belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving op het terrein van arbeidsbescherming en bestrijding van arbeidsmarktfraude, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen. Als de AI tijdens controles op de naleving van deze wetgeving concrete aanwijzingen voor mogelijke ontslagzwendel signaleert, dan kan de AI de relevante feiten en omstandigheden melden aan de politie, de SIOD of de FIOD.
Ziet u mogelijkheden om de taken van de Arbeidsinspectie dusdanig uit te breiden dat daar de opsporing van strafbare feiten die tot ontslagzwendel leiden, wel onder komt te vallen? Zo ja, op welke? Zo nee, waarom niet en ziet u die mogelijkheden wel voor een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) weggelegd?
De Arbeidsinspectie is als inspectiedienst primair belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving. Het is niet wenselijk om deze toezichthoudende taken uit te breiden met de opsporing van strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrift en faillissementsfraude, waar ontslagzwendel onder kan vallen. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie de SIOD of de FIOD opdracht geven tot het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek.
Om welke redenen kan de Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) een voorschot aan een aanvrager van een uitkering geven? Beschikt het UWV over een discretionaire bevoegdheid om in schrijnende gevallen voorschotten te verlenen? Zo ja, acht u de in de bijgevoegde email genoemde situatie schrijnend?
Het UWV is bevoegd een voorschot op een uitkering te verlenen, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op die uitkering. Bij het verlenen van voorschotten maakt het UWV geen onderscheid tussen meer of minder schrijnende gevallen. Het beleid is erop gericht om binnen vier weken na de aanvraag het recht op uitkering vast te stellen en een eerste betaling te doen. Als dat binnen die periode niet lukt, maar aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op een uitkering, dan neemt het UWV contact op met betrokkene over het verlenen van een voorschot.
Deelt u de mening dat in het geval iemand een loonvordering heeft op een werkgever waarvan het faillissement is aangevraagd of insolvent is, dat een voorschot op een uitkering door het UWV gewenst is? Zo ja, hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Bij het faillissement van een werkgever betaalt het UWV aan de werknemer diens (achterstallige) loon over maximaal de laatste drie maanden voorafgaand aan de datum waarop de curator de dienstbetrekking heeft opgezegd, plus het loon over de opzegtermijn volgens de Faillissementswet (maximaal 6 weken). Tevens neemt het UWV achterstallige vakantietoeslag, eventuele niet genoten vakantieaanspraken en verplichtingen aan derden (met name pensioenpremies) over maximaal het laatste jaar van de dienstbetrekking over. De vaststelling van de hoogte van het over te nemen loon is in veel gevallen complex, dus tijdrovend. Ook hier geldt dat het UWV voorschotten kan verlenen zodra het recht op loonovername en de omvang van het over te nemen loon redelijkerwijs vaststaan. Voor het aanvragen van zo'n voorschot kunnen de betrokken werknemers contact opnemen met het UWV. De hoogte van het voorschot wordt afgestemd op de loonvordering van de werknemer.
Over het bericht dat de Raad van Commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de leden van de Raad van Commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang hebben bij de overname door Johnson&Johnson, omdat ze sinds 2000 aandelen en opties ontvangen hebben als deel van hun beloning en de leden van de Raad van Commissarissen daardoor meer dan 4,2 miljoen euro kunnen verdienen aan de overname?1
Ik heb nota genomen van het bericht. Inmiddels heeft Johnson & Johnson een openbaar bod uitgebracht op de uitstaande aandelen van Crucell. Op 8 februari 2011 zal een buitengewone aandeelhoudersvergadering over het bod worden gehouden. In de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van deze aandeelhoudersvergadering gaat Crucell onder meer in op de belangen van bestuurders en commissarissen tijdens de onderhandelingen, die zij als «appropriate» onder de Nederlandse wetgeving inzake tegenstrijdig belang beschouwt. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Daarom hebben de bestuurders en commissarissen deelgenomen aan de discussies en onderhandelingen over het bod en de besluitvorming daaromtrent.2
Bent u bekend met de reden dat Crucell op dit punt is afgeweken van bepaling III.7.1 van de Code Frijns? Wat vindt u van die reden?
Uit het jaarverslag van Crucell over boekjaar 2009 volgt dat de commissarissen van Crucell een beloning in aandelen («share grants») ontvangen. Crucell motiveert deze afwijking van best practice bepaling III.7.1 van de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) in haar jaarverslag. Crucell acht een beloning in aandelen voor commissarissen passend aangezien dit gangbaar is bij een internationaal opererende biotechnologische onderneming als Crucell. Daarbij wordt Crucell met een dergelijke vorm van beloning in staat gesteld om gekwalificeerde commissarissen met specifieke kennis van de biotechnologische industrie en internationale handelspraktijken aan te trekken, aldus Crucell in haar jaarverslag.
Nederlandse beursvennootschappen zijn verplicht in het jaarverslag mededeling te doen over de naleving van de principes en best practice bepalingen van de Code, op basis van het «pas toe of leg uit» beginsel. Dit houdt in dat ze ofwel de bepalingen dienen toe te passen, ofwel gemotiveerd dienen uit te leggen waarom een codebepaling niet wordt toegepast. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking, voldoende is, en zo niet, welke consequenties ze hieraan verbindt.
Bent u van mening dat bepaling III.7.1 eigenlijk altijd nageleefd zou moeten worden en dat bedrijven daar niet (gemotiveerd) van af moeten wijken? Zo nee, in welke gevallen vindt u het wenselijk dat commissarissen wel een variabele beloning krijgen?
Ik zie geen aanleiding om het belonen van commissarissen met aandelen te verbieden. Het is aan bedrijven zelf om, met inachtneming van de wet en de Code, de afweging te maken op welke wijze zij hun commissarissen willen belonen. Een vaste beloning kan de onafhankelijkheid van commissarissen versterken. Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning aan commissarissen toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot.
Hoe is bepaling III.7.1 van de Code Frijns en de vergelijkbare bepaling uit de Code Tabaksblat de afgelopen jaren nageleefd/toegepast? Kunt u een overzicht verstrekken van het recent historisch verloop van het aantal bedrijven waarbij de Raad van Commissarissen wel/niet wordt beloond met opties en aandelen, aan de hand van de jaarverslagen van alle beursgenoteerde Nederlandse bedrijven?
Over de naleving van de Code wordt gerapporteerd door de Monitoring Commissie Corporate Governance Code. De Monitoring Commissie maakt daarbij gebruik van nalevingsonderzoeken van de Rijksuniversiteit Groningen, op basis van samengevoegde gegevens, onderverdeeld in AEX, AMX, AscX en lokale vennootschappen. Uit deze nalevingsonderzoeken blijkt dat best practice bepaling III.7.1 in 2006, 2007 en 2008 door vrijwel alle beursvennootschappen wordt toegepast (in 2006 123 van de 125, in 2007 120 van de 122, in 2008 104 van de 110).3 In 2009 en 2010 is geen onderzoek verricht naar de naleving van deze bepaling. In 2009 was de reden dat de Commissie beperkt rapporteerde en in 2010 dat de Commissie in het bijzonder heeft gekeken naar bepalingen die de afgelopen vier jaren minder dan 90% zijn toegepast en naar de nieuwe bepalingen in de Code. Daar valt best practice bepaling III.7.1 niet onder.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat persoonlijke belangen een onafhankelijk oordeel van de Raad van Commissarissen onmogelijk maken, bij de overname van Crucell in het bijzonder en ook in het algemeen?
De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming (artikel 2:140 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). In het wetsvoorstel bestuur en toezicht,4 dat thans aanhangig is bij de Eerste Kamer, wordt voorgesteld dat een bestuurder of commissaris niet meewerkt aan de totstandkoming van een besluit van het bestuur respectievelijk de raad van commissarissen als hij daarbij een tegenstrijdig belang heeft. Of een bestuurder of commissaris een tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap moet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. De enkele omstandigheid dat een bestuurder of commissaris een persoonlijk belang heeft, behoeft niet te leiden tot de kwalificatie van een tegenstrijdig belang. Daarvan is geen sprake zolang de belangen van de bestuurder en commissaris parallel lopen met de belangen van de vennootschap. Zo leidt het bezit van aandelen in de vennootschap niet automatisch tot een tegenstrijdig belang van de bestuurder of commissaris. Indien een transactie zou leiden tot een stijging van de beurskoers is dat immers zowel voor de vennootschap als voor de aandeelhouders, inclusief bestuurders en commissarissen met aandelen, voordelig. In bijvoorbeeld een overnamesituatie, waarin wordt onderhandeld over de toekomst van de vennootschap en alle daarbij betrokkenen, is alertheid van bestuurders en commissarissen op een mogelijk tegenstrijdig belang gepast.
In het wetsvoorstel bestuur en toezicht wordt voorts een nadere uitwerking gegeven aan de gevolgen van een tegenstrijdig belang. Voorgesteld wordt dat een bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet deelneemt aan de besluitvorming. Indien een bestuurder of commissaris toch deelneemt aan de beraadslaging, dan is het besluit daarmee vernietigbaar. Tegen dit besluit kan worden opgekomen door een ieder die een redelijk belang heeft bij de nakoming van de bepaling, zoals een minderheidsaandeelhouder.
De kippenfarm in Landkreis Emsland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van RTV Noord over de megakippenfarm in Landkreis Emsland?1
Ja.
Waarom is hierbij geen grensoverschrijdende milieu-effectrapportage toegepast, zoals vastgelegd is in het Verdrag van Espoo?
Dat voor dit project geen grensoverschrijdende milieueffectrapportage is toegepast is het gevolg van een aantal communicatieproblemen en misverstanden tussen Duitsland en Groningen.
De Landkreis Emsland heeft op 4 januari 2008 de Provincie Groningen geïnformeerd over drie projecten, waaronder het betreffende project van de megakippenfarm in Hanhentangen (gemeente Haren) waar u naar vraagt. De andere projecten betroffen een varkenshouderij en een kippenboerderij in Rhede. Op respectievelijk 18 februari en 19 maart 2008 heeft de Provincie Groningen per brief voor de kippenboerderij en varkenshouderij in Rhede Landkreis Emsland laten weten betrokken te willen zijn bij de vervolgprocedure. Hierbij heeft de Provincie Groningen tevens de Landkreis Emsland gewezen op de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» met het verzoek of de Landkreis de afspraken die hierin zijn opgenomen wil volgen bij dergelijke projecten. Tijdens een bijeenkomst (Antragskonferenz) over een van de beide andere projecten op 10 april 2008 in Duitsland heeft de Provincie dit verzoek ook nog mondeling ingebracht.
De Landkreis heeft gemeend dat de Provincie Groningen (en relevante grensgemeente) slechts interesse had om betrokken te worden bij de twee met naam en toenaam genoemde projecten, en niet bij het derde project. Om die reden heeft de Landkreis voor het derde project de vergunningaanvraag en het MER niet aan de Provincie Groningen en de Gemeente Vlagtwedde toegezonden.
Vrijdag 22 oktober jl. zijn in een overleg tussen de betrokken autoriteiten van Landkreis Emsland, deelstaat Niedersachsen en Provincie Groningen duidelijke afspraken gemaakt om te voorkomen dat dergelijke misverstanden bij toekomstige projecten zich nogmaals voordoen.
Bent u bereid tot formele consultatie over te gaan en hierover contact op te nemen met de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Volgens de «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» tussen Nederland en Duitsland, is de afspraak dat eerst de relevante autoriteiten (in dit geval de Landkreis Emsland als bevoegd gezag en de Provincie Groningen en Gemeente Vlagtwedde als mogelijk getroffen partijen) overleg voeren. Een eerste overleg heeft op 22 oktober jl. plaatsgevonden. Dit overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de ontstane situatie. Ook zijn voor het betreffende project, alsmede voor de toekomst goede en duidelijke afspraken gemaakt. Formele consultatie is om deze reden niet nodig. Deze conclusie wordt gedeeld door de Provincie Groningen.
Zijn er fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm? Zo ja, welke?
Voor zover het Rijk betreft, zijn er geen fouten gemaakt bij het verstrekken van de vergunning aan deze kippenfarm. De discussie die speelt spitst zich toe op het betrekken van de Nederlandse grensgemeente(n) en provincie bij de milieueffectrapportage.
In hoeverre is er discrepantie tussen de Nederlands-Duitse uitvoeringsregels en de rechtspraktijk in Niedersachsen?
Voor wat betreft de mer-regelgeving geldt de Europese richtlijn inzake de m.e.r. (85/337/EEG, incl. wijzigingen door Richtlijnen 97/11/EG, 2003/35/EG en 2009/31/EG). Zowel Nederland als Duitsland, in casu Niedersachsen, dienen minimaal aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen. Wel hebben de lidstaten een zekere vrijheid in de wijze waarop zij de richtlijn implementeren. Vanuit die vrijheid zijn er dan ook (procedure)verschillen tussen de mer-procedure in Nederland, respectievelijk die van Duitsland, Niedersachsen. Deze verschillen zijn mede aanleiding geweest om voor de grensoverschrijdende gevallen een «Gezamenlijke verklaring inzake de samenwerking bij de uitvoering van grensoverschrijdende milieu-effectrapportage voor projecten» op te stellen.
Vindt u een nadere beoordeling door de VROM-Inspectie gewenst? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergunningverlening vindt plaats in Duitsland. De VROM-Inspectie heeft hierin geen rol.
Het mogelijk uitstellen van de bouw van het nationaal historisch museum |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bouw Historisch Museum wellicht uitstellen»?1
Ja.
Is het waar dat de bouw van het van het Nationaal Historisch Museum vertraging oploopt omdat er bezuinigd wordt?
Binnen het huidige financiële kader van het regeerakkoord en de komende bezuinigingen, zal ook cultuur een bijdrage moeten leveren. Ik acht het daarom niet langer opportuun om deze investering in een gebouw voor het NHM te continueren. Ik heb besloten het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, zoals ik u per brief heb laten weten.
Hoe beoordeelt u de vrees van de directeur van het museum dat er wel een nieuw gebouw komt maar dat er te weinig geld over blijft voor activiteiten? Bent u met hem van mening dat het doel «zoveel mogelijk Nederlanders over hun geschiedenis vertellen» niet gerealiseerd kan worden als er te weinig geld overblijft voor activiteiten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het NHM was opgericht met als doel het bevorderen van het historisch besef en de kennis van de geschiedenis van Nederland. Het voorgenomen besluit laat onverlet dat ik dit doel nog steeds onderschrijf. Ik stel het NHM daarom in staat om daartoe in 2011 activiteiten te ontwikkelen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de directeur om, mocht het museum getroffen worden door grote bezuinigingen, het Nationaal Historisch Museum onder te brengen in een tijdelijke locatie zoals eerder gebeurd is bij het Stedelijk Museum? Hoe beoordeelt u de suggestie dat het tijdelijk onder brengen bijvoorbeeld in een «bestaand leegstaand belangrijk architectonisch erfgoed» mogelijk uitkomst biedt?
Ik heb aangegeven dat ik heb besloten om het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, maar alleen een projectsubsidie voor 2011 ter beschikking te stellen om activiteiten te ontwikkelen.
Over het artikel 'Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld»1
Ja. Het artikel in Elsevier «Nederlanders betalen hoogste milieubelasting ter wereld» is gebaseerd op een publicatie van de OESO van 13 oktober 2010. In die publicatie geeft de OESO een overzicht van de milieugerelateerde belastingen in de verschillende landen, zulks op basis van de gegevens uit 2008. Inmiddels is gebleken dat in de oorspronkelijke publicatie van 13 oktober 2010 een fout is geslopen. In de autobelastingen blijkt een dubbeltelling te zitten. Hierdoor is Nederland ten onrechte op de eerste plaats gezet als land waarin de hoogste milieubelastingen van toepassing zouden zijn. Inmiddels heeft de OESO dit gecorrigeerd en is in de betreffende publicatie de correcte grafiek geplaatst. Deze grafiek met daarin de correcte Nederlandse cijfers is hierna opgenomen.2
Uit deze grafiek blijkt dat Nederland – als voorheen – de tweede plaats inneemt wat betreft de opbrengsten van de milieugerelateerde belastingen in relatie tot het bruto binnenlands product. Uit de grafiek komt naar voren dat, als gekeken wordt naar het deel van de staafkolom dat betrekking heeft op de energiebelastingen en de accijnzen (het onderste deel van de kolom), Nederland niet astronomisch hoog «scoort» in vergelijking met de andere landen. Zeven in de grafiek genoemde landen scoren hoger dan Nederland en zo’n negen landen hebben qua opbrengst vergelijkbare energiebelastingen en accijnzen. Nederland scoort hoger dan gemiddeld als het gaat om de autobelastingen, te weten de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM), de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting zware motorrijtuigen (het eurovignet). Nederland voert de ranglijst aan waar het betreft de «overige milieubelastingen». Onder de overige milieubelastingen zoals weergegeven voor Nederland vallen ook een groot aantal heffingen en belastingen van lagere overheden, zoals de afvalstoffenheffing of het rioolrecht. Andere landen zullen dergelijke heffingen ook kennen, maar dan geïncorporeerd in andere heffingen zoals een ingezetenenheffing. In dat geval komen de milieugerelateerde heffingen van die andere landen niet tot uitdrukking in de vergelijking en geeft de grafiek op dit punt een enigszins vertekend beeld.
Vindt u, met het oog op de economische crisis, dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven door deze astronomische milieubelastingen verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Bij de vormgeving van de Nederlandse milieubelastingen is rekening gehouden met de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Zo liggen de grootverbruikers-tarieven in de energiebelasting op of rond het door de EU verplichte minimum. De inkomsten uit de energiebelasting zijn in het verleden gebruikt om de loon/inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting te verlagen en daarmee de arbeidskosten voor bedrijven te verminderen en meer investeringruimte te genereren. De concurrentiepositie voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt niet zozeer bepaald door de hoogte van de milieugerelateerde belastingen, maar door de totale hoogte van alle belastingen tezamen en de aan de belastingen gekoppelde administratieve lastendruk. Nederland scoort op dat punt goed in vergelijking met andere landen. Dit blijkt ondermeer uit het rapport van de Wereldbank en PriceWaterhouseCoopers «Paying Taxes 2011», waarin belastingdruk en -systemen van 183 landen met elkaar worden vergeleken. Het rapport plaatst Nederland in Europa op de 7e en in de wereld op de 27e plaats als het gaat om «ease of paying taxes». Van belang in dezen is dat de beoordeling plaatsvindt op basis van drie variabelen, te weten (1) effectief belastingtarief, (2) «time to comply» en (3) de aantal betalingsmomenten. Ook KPMG bericht in 2010 dat Nederland steeds aantrekkelijker wordt voor buitenlandse bedrijven die zich in Europa willen vestigen. Dat blijkt uit onderzoek dat KPMG iedere twee jaar verricht naar de bedrijfskosten in de Verenigde Staten, Japan, Australië, Canada, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Duitsland, Nederland en Mexico. Van de onderzochte landen in Europa is Nederland qua bedrijfskosten (inclusief fiscale druk) het goedkoopst als vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen. En ook Japan en de Verenigde Staten moeten Nederland voor laten gaan. KPMG betrekt belastingdruk expliciet in haar berekening middels de «total tax index»:
bron: http://www.competitivealternatives.com/languages/release_nl.pdf
Daarnaast moet niet uit het oog worden verloren dat de concurrentiepositie niet alleen wordt bepaald door de fiscaliteit maar ook door elementen als ligging, bereikbaarheid, opleiding etc. Op deze punten scoort Nederland goed. Denemarken en Nederland scoren beide hoog wat betreft de milieugerelateerde belastingen, maar het zijn beide landen die het qua economie op dit moment niet slecht doen.
Tot slot is vermeldenswaard dat in het recent door de Tweede Kamer aanvaarde Belastingplan 2011 een aantal maatregelen is opgenomen die er toe strekken de eerder getroffen «crisismaatregelen» te verlengen dan wel structureel te maken. Deze maatregelen hebben betrekking op (onder andere) de WBSO ter bevordering van innovatie, de vennootschapsbelasting, de willekeurige afschrijving en de mogelijkheid om in de BTW per kwartaal aangifte te doen in plaats van per maand. Daarnaast zijn nog een aantal maatregelen getroffen om de bouw te stimuleren. Al deze maatregelen strekken er toe de belastingdruk te verlagen dan wel de liquiditeits- en financieringspositie van bedrijven te verbeteren.
Bent u ook van mening dat de milieubelastingendruk meer in lijn moet worden gebracht met die van omliggende landen (België, Duitsland, Frankrijk rond de 2%) om op die manier het bedrijfsleven te ontzien? Zo nee, waarom niet?
Zoals al is aangegeven bij vraag 1 lopen de Nederlandse energiebelastingen en accijnzen nauwelijks uit de pas met die van bijvoorbeeld Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Italië, Zweden, Finland en Portugal. Bovendien, zoals ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de totale belastingdruk belangrijker dan alleen de druk van de milieubelastingen.
Vindt u ook dat de Nederlandse belastingbetaler niet moet worden opgezadeld met torenhoge milieubelastingen, die voor een groot deel gebaseerd zijn op de «Fabeltjeskrantgedachte» dat de mens verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde? Zo nee, waarom niet?
De opbrengst van de van Rijkswege geheven milieugerelateerde belastingen vloeit naar de algemene middelen en wordt gebruikt voor de financiering van alle overheidsuitgaven. Verlaging van de milieubelastingen zou moeten leiden tot verhoging van andere belastingen. Daarbij is relevant dat ander onderzoek van de OESO3 heeft aangetoond dat milieubelastingen en andere indirecte belastingen de economische groei minder belemmeren dan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Verhoging van andere belastingen zou dus kunnen leiden tot minder economische groei.
Bent u ook van mening dat de onder druk staande binnenlandse bestedingen er niet bij gebaat zijn als Nederlanders hun zuur verdiende geld zo in de bodemloze klimaatput moeten storten? Zo nee,waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.