Islamisering van het Haagse amateurvoetbal |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV), James Sharpe (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marokkaanse leden plegen coup bij Haagse voetbalclub»?1
Ja.
Ontvangt voetbalclub GSC Esdo op enige wijze subsidie? Zo ja, hoeveel en met welk doeleinde?
Op dit moment is volgens de gemeente Den Haag geen sprake van een subsidierelatie tussen de gemeente Den Haag en de voetbalclub GSC ESDO. In het verleden heeft GSC ESDO wel een financiële bijdrage ontvangen, omdat zij bijdroeg aan het in dienst nemen van langdurig werklozen. Ook maakt deze voetbalclub geen deel uit van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport waarin negen sportbonden, waaronder de KNVB, ruim 500 sportverenigingen en elf gemeenten participeren om de sportdeelname onder de jeugd te verhogen.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van islamisering van het Haagse amateurvoetbal nu blijkt dat er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Den Haag heeft het bestuur van de vereniging om een reactie op de verhalen gevraagd. Het bestuur van GSC ESDO weerspreekt de bewering dat «er geen karbonaadjes meer kunnen worden besteld, etiketten van sterke drank en biertap worden afgeplakt en zelfs vrouwelijke vrijwilligers niet uitgenodigd worden voor het feest ter afsluiting van het voetbalseizoen bij deze Haagse voetbalclub». Tevens geeft het bestuur van GSC ESDO aan dat zij via haar website alle vrijwilligers en leden heeft uitgenodigd voor het feest.
Op basis van de verkregen informatie stel ik vast dat hier geen sprake is van een coup dan wel een integratieprobleem. Voorts houdt de vereniging zich volgens de gemeente aan de lokale wet- en regelgeving en gedraagt zij zich als een goed huurder. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de geschetste problematiek een lokale verantwoordelijkheid betreft.
In hoeverre bent u van mening dat er met deze coup sprake is van een positieve ontwikkeling voor wat betreft de integratie van Marokkanen in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Het stopzetten van het persoongebonden budget (pgb) in kleine zorginstellingen |
|
|
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin het volgende wordt gesteld: «De subsidiestop op het PGB nekt kleine zorginstellingen»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst?
Nee. De landelijke subsidiestop op het pgb is tijdelijk vanaf 1 juli tot eind van dit jaar en alleen voor cliënten die voor het eerst een pgb ontvangen. De zorginstelling in het artikel stond al vóór de afkondiging van de tijdelijke subsidiestop in de rode cijfers. Aangezien de subsidiestop op het pgb niet geldt voor pgb-houders, die al bij de zorginstelling in zorg zijn, kan het probleem dat de zorginstelling in het artikel schetst niet het gevolg zijn van de tijdelijke pgb-stop.
Heeft u meer signalen ontvangen van kleine zorginstellingen die door de pgb-stop in de problemen komen? Zo nee, wilt u onderzoeken of de problemen zich beperken tot de in het artikel genoemde zorgboerderij? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel zorgboerderijen en instellingen het gaat? Kunt u aangeven, hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn?
Ik heb van een aantal particuliere thuiszorginstellingen een brief ontvangen die door de tijdelijke subsidiestop op pgb’s tijdelijk geen nieuwe pgb-cliënten kunnen aantrekken. Hoeveel cliënten hierbij betrokken zijn, is niet aan te geven, omdat het om nieuwe pgb-cliënten gaat, die bovendien altijd recht op zorg in natura behouden.
Kunt u aangeven of het omzetten van de indicatie van zorg in natura naar het pgb aan een maximumtermijn is gebonden?
De indicatie voor zorg in natura en het pgb is identiek. Het gaat dus niet om het omzetten van de indicatie, maar het gaat in dit geval om het omzetten van zorg in natura naar een pgb.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet een subsidieaanvraag binnen 8 weken zijn afgehandeld. De zorgkantoren streven naar een snellere afhandeling. Er is een prestatienorm geformuleerd die ervan uitgaat dat aanvragen gemiddeld binnen 6 weken worden afgehandeld. De NZa rapporteert jaarlijks over deze prestatienormen.
Bent u bereid een regeling te treffen om zorginstellingen te ontzien die zelf deze kosten moeten voorschieten omdat het zorgkantoor de indicatie niet tijdig omzet van zorg in natura naar een pgb?
Voor een zorgboerderij of zorginstelling levert een doorlooptijd van 6 weken voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb geen financieel probleem op.
Immers, een zorgboerderij moet eerst een maand zorg leveren, alvorens een factuur naar de budgethouder verzonden kan worden. Vervolgens heeft de budgethouder een betaaltermijn van een paar weken.
De doorlooptijd voor het omzetten van zorg in natura naar een pgb staat daarmee vrijwel gelijk aan een doorlooptijd die een zorginstelling toch altijd al heeft tussen zorglevering en ontvangst van de betaling.
Een zorginstelling neemt zelf een risico als men vooruitlopend op het verkrijgen van de benodigde financiering al begint met het leveren van de zorg.
Kunt u garanderen dat vanaf 1 januari 2011 de problemen met het omzetten van de indicatie opgelost zijn, zodat het pgb een volwaardig alternatief blijft?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de regeling voor de Thomashuizen uit te breiden naar instellingen zoals in het artikel genoemd?
De uitzondering die hier bedoeld wordt, geldt voor alle cliënten in ouder-/wooninitiatieven. Er is geen aparte regeling voor de Thomashuizen. Alle initiatieven waarvan de zorg voor de overige cliënten van het initiatief in gevaar komt als aan de aspirant bewoner geen pgb wordt toegekend vanwege de handhaving van het subsidieplafond per 1 juli 2010, komen voor de uitzondering in aanmerking.
Bent u bereid de zorgkantoren op te roepen extra maatregelen te treffen om te voorkomen dat er problemen ontstaan met wachtlijsten voor pgb-cliënten in kleine instellingen?
Ik zal laten monitoren welke cliënten door de pgb-wachtlijst in de problemen raken. Zorgkantoren en zorgaanbieders wil ik stimuleren een oplossing te vinden voor die mensen, waarvoor geen passende zorg in natura beschikbaar is.
Het bericht van een groepsverkrachting door bewoners van een instelling voor licht vertandelijk gehandicapten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bewoners instelling verkrachten meisje»?1
Ja.
Ik realiseer mij dat het incident reeds meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. De reden dat ik nu pas inhoudelijk reageer is dat er zowel een onderzoek door het OM als door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de orde was. De inspectie heeft gewacht met het afronden van haar onderzoek tot het politieonderzoek was beëindigd. Dit om te voorkómen met haar vragen het onderzoek van het OM in de wielen te rijden. De inspectie heeft mij onlangs over de uitkomsten van haar onderzoek geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zoiets nooit mag plaatsvinden binnen een zorginstelling?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt in onze samenleving – en dus ook binnen zorginstellingen – niet geaccepteerd. Helaas komen dergelijke incidenten toch voor in onze maatschappij, ook binnen zorginstellingen. Van zorgaanbieders worden extra inspanningen verwacht om veilige woon- en leefomstandigheden te bieden, onder andere door uitvoering van beleid dat gericht is op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u voorts de mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling dus duidelijk tekort schiet?
Nee. Ik licht dit toe.
Het interne toezicht wordt primair uitgeoefend door de Raad van Toezicht van Cordaan. Hierover wordt in het jaardocument 2009 verantwoording afgelegd. De Raad van Toezicht heeft een Auditcommissies Zorg en een Auditcommissie Financiën. In 2009 is een evaluatie uitgevoerd en is de werkwijze verder geprofessionaliseerd. De positie van de Auditcommissie Zorg is inhoudelijk versterkt. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Bovendien is een kwaliteitsraad met externe deskundigen ingesteld.
Daarnaast heeft Cordaan een intern systeem van visitatie. Het visitatieteam heeft in 2009 vijf locaties voor mensen met een verstandelijke beperking bezocht. De teamleden hebben 44 cliënten, begeleiders en verwanten op de domeinen van kwaliteit van bestaan bevraagd, zij proeven de sfeer en eten mee. In het verslag van het bezoek worden verbeterpunten vastgelegd. In het kwaliteitsjaarverslag 2009 legt Cordaan verantwoording af van de verbeterpunten en resultaten op de 8 onderdelen van het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg.
In 2009 en in de eerste helft van 2010 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op twee manieren toezicht gehouden op de sector Verstandelijk Gehandicaptenzorg van Cordaan. In de eerste plaats is er in het kader van thematisch toezicht tweemaal een aangekondigd bezoek gebracht. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het kader van incidententoezicht een onaangekondigd bezoek aan de instelling afgelegd.
Op grond van deze informatie ben ik niet van mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling tekort schiet.
Op wat voor wijze gaat u de betrokkenen benaderen en wat zijn de gevolgen?
Cordaan heeft dit incident zelf gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Gelet op de complexiteit van het incident en de mogelijke strafrechtelijke implicaties voor de verdachten, waaronder twee cliënten van Cordaan, is voorrang gegeven aan een ongehinderde uitvoering van het politie-onderzoek.
Conform de Leidraad Meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan Cordaan gevraagd een onderzoek naar dit incident te doen. Dit onderzoek zal geruime tijd in beslag nemen. Ondertussen zal Cordaan de inspectie periodiek een voortgangsrapportage doen toekomen. De inspectie heeft vastgesteld dat Cordaan zich in de eerste voortgangsrapportage in voldoende mate heeft verantwoord over de geleverde zorg en begeleiding aan de direct en indirect betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bovendien heeft Cordaan inzicht gegeven in de maatregelen die tot nu toe zijn genomen. In de rapportage zijn de resultaten nog niet zichtbaar gemaakt, dat zal wel in de volgende voortgangsrapportage gebeuren.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gaat plaatsvinden in de toekomst? Zo nee waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om 100% veiligheid te garanderen. Zie ook antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een meisje kan weglopen uit een gesloten instelling?
Jongeren verblijven in een gesloten jeugdinstelling op basis van een machtiging van de kinderrechter. De instellingen voor gesloten jeugdzorg stellen binnen zes weken na binnenkomst een behandelplan op. Het doel van de behandeling is terugkeer naar de samenleving. Verlof maakt onderdeel uit van de behandeling. Gesloten jeugdzorg betekent dus niet dat jongeren permanent opgesloten zitten.
Het behandelplan bevat ook afspraken over het verlof van de jongere. De instellingen voor gesloten jeugdzorg maken voorafgaand aan verlof een risicotaxatie en verloven worden geëvalueerd.
Delen van de huldiging die exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dinsdag 13 juli tijdens de huldiging van Oranje in Amsterdam delen van de huldiging exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Bent u met ons van mening dat een dergelijke huldiging door een breed publiek gevolgd moet kunnen worden en aan vertegenwoordigers van de media geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om hier verslag van te kunnen doen?
Het is van belang dat de huldiging door een breed publiek gevolgd kan worden en daarin is door partijen voorzien.
Kunt u ingaan op de details van de afspraken die door de KNVB en haar partners zijn gemaakt?
Zie het bijgaande persbericht van de KNVB, SBS6 en NOS van 9 juli 2010.
In hoeverre zijn overheden betrokken geweest bij deze beslissing?
De uiteindelijke afspraken over de televisie- en radio-uitzendingen zijn gemaakt door de KNVB, SBS6 en NOS. De Rijksoverheid heeft in dergelijke afspraken geen rol en is dan ook niet betrokken geweest. Er vaart een persboot mee en er is een perspodium op het Museumplein. Voor toegang hiertoe konden journalisten bij de gemeente Amsterdam een accreditatie aanvragen.
Kunt u aangeven hoe dit exclusieve recht zich verhoudt tot de mediawet?
De Mediawet gaat hier niet over. De Mediawet kent wel een evenementenlijst. Op deze lijst staan evenementen die – in het geval er sprake is van een uitzending- moeten worden uitgezonden op een open net zodat iedereen het kan zien. Het gaat om sportevenementen en culturele evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving. De uitzending ervan kan door een publieke en/of commerciële zender gebeuren. De huldiging staat niet op deze evenementenlijst. In dit geval zou dat geen verschil hebben gemaakt omdat de huldiging immers op open netten wordt uitgezonden. Verder is het zo dat de NOS op grond van de Mediawet een specifieke taak heeft om verslag te doen van nationale gebeurtenissen van bijzondere aard. Het kan zijn dat daarvoor uitzendrechten moeten worden verkregen. De taak houdt niet in dat de NOS die uitzendrechten automatisch heeft.
Is bekend of er met de KNVB afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten, zoals reiniging, openbaar vervoer, overlast, politie en het afsluiten van wegen?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de KNVB een deel van de kosten draagt van de huldiging op het Museumplein.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paulus Jansen , Paul Ulenbelt |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
Het gebruik van rapedrug |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in het uitgaansleven de «rapedrug» GHB weer opleeft?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Hoe staat u hier tegenover?
De feiten uit het bericht zijn correct, uit recente cijfers blijkt inderdaad dat het gebruik van GHB is toegenomen. Volgens de experts is de toename te verklaren uit het feit dat het middel populair is onder veel verschillende groepen.
De gesignaleerde toename van het gebruik van GHB baren mij zorgen gezien de risico’s die hiermee samenhangen.
Is er, gelet op de uitkomst van het onderzoek van het Trimbos instituut, waarnaar in het onderhavige bericht wordt verwezen, een verband met een mogelijk toegenomen hoeveelheid aangiftes op het gebied van aanranding en/of verkrachting?
Mij zijn geen gegevens bekend waaruit een toename van dergelijke aangiftes blijkt. Uit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 blijkt dat seksueel misbruik onder invloed van GHB niet vaak voorkomt.
Bent u van mening dat het huidige drugs(voorlichtings)beleid volstaat of dat dit moet worden aangepast naar aanleiding van de in het onderhavige bericht gepubliceerde uitkomsten van het onderzoekt?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 11 september 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid aan uw Kamer heeft gestuurd. In maart 2010 is deze controversieel verklaard. Derhalve acht ik het niet opportuun om thans een voorschot te nemen op de discussie over het drugsbeleid naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief.
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Amerikaanse-Israëlische overeenkomsten over Israëls kernwapenambiguïteit |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht dat er sinds de jaren zestig van de 20ste eeuw overeenkomsten bestaan tussen de VS en Israël over de «kernwapenambiguïteit» van Israël? Is het waar dat deze overeenkomsten openbaar zullen worden gemaakt?1 Indien neen, is de Nederlandse regering op de hoogte van deze overeenkomsten? Sinds wanneer bent u op de hoogte? Zo ja, wat is de kern ervan?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Mij is niet bekend of deze overeenkomsten openbaar gemaakt zullen worden, evenmin ben ik bekend met de inhoud ervan.
Hebt u tevens kennisgenomen van de verklaring na het onderhoud tussen president Obama en premier Netanyahu op 6 juli jl., waarin gesteld wordt dat Israël het recht heeft zich tegen iedere dreiging te verdedigen en dat alleen Israël zijn eigen veiligheidsbehoefte kan bepalen?2
Ja.
Deelt u deze opvatting, ook indien dat in strijd met internationale verdragen, met name het Non-proliferatieverdrag, kan worden uitgelegd? Zo ja, waarom? Indien neen, op welke wijze wilt u bewerkstelligen dat ook Israël voldoet aan doelstellingen deel te nemen aan internationale ontspanning, controle op proliferatie en ontwapening?
Ik deel de opvatting dat een staat het recht heeft om zijn eigen veiligheidsbehoefte te bepalen en op basis van die beoordeling zich te bewapenen teneinde over het vermogen te kunnen beschikken zich tegen dreigingen te verdedigen. Een staat dient zich bij de uitoefening van dit recht vanzelfsprekend te houden aan de voor die staat geldende internationale verplichtingen met betrekking tot ontwapening. Dit geldt ook voor Israël dat partij is bij verschillende ontwapeningsverdragen. Israël is echter geen partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en is aan dat verdrag dus niet gebonden. Nederland dringt er overigens regelmatig bij Israel op aan om toe te treden tot dit verdrag.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de door de recente toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag voorgenomen conferentie met als doel een kernwapenvrij Midden-Oosten na te streven alleen doorgang kan vinden als alle betrokken landen zich zeker voelen om deel te nemen en dat pogingen om Israël apart te nemen een dergelijke conferentie onzeker maken? Zo ja, waarom? Wat zou in uw ogen de juiste aanpak zijn om een dergelijke conferentie op succesvolle wijze te laten verlopen? Kunt u dat toelichten?
De betrokkenheid van alle landen in de regio is de belangrijkste voorwaarde om de conferentie in 2012 tot een succes te maken. Om deelname van alle betrokken landen te realiseren zal er in de aanloop naar deze conferentie alles aan gedaan moeten worden om het vertrouwen van de landen in de regio op een succesvolle bijeenkomst zo groot mogelijk te laten zijn. Voorkomen moet worden dat de fragiele consensus uit New York al op korte termijn schipbreuk lijdt. Nederland stimuleert daartoe, o.a. in EU verband, initiatieven in de regio (voorbereidende seminars en conferenties) die een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van het noodzakelijke onderlinge vertrouwen.
Deelt u de mening dat een conferentie over kernontwapening van het Midden-Oosten een belangrijke stap naar vertrouwenwekkende maatregelen in die regio kan zijn en dat ter aanvulling verdergaande vertrouwende wekkende stappen moeten worden ondernomen om alle betrokken landen te laten deelnemen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen denkt de Wederlandse regering te kunnen voorstellen om verdergaande vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die de conferentie over een kernwapenvrije zone een kans op succes te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Exclusief verstrekte uitzendrechten van de inhuldiging van het Nederlands elftal |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «rechten inhuldiging bij SBS»?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Is het waar dat de KNVB exclusieve rechten heeft verstrekt aan SBS om tijdens de festiviteiten rond de inhuldiging van het Nederlands elftal de spelers en de staf te interviewen en te filmen? Zo ja, welk bedrag heeft de KNVB voor deze rechten gevraagd?
Zie het antwoord op vraag 1. SBS6 heeft wel exclusief de gelegenheid één-op»-één interviews te houden op het podium en in de ontvangstruimte van de KNVB op het museumplein. Op de boot is een «neutrale verslaggever» die voor SBS6 en NOS interviews maakt met spelers en staf. SBS liet weten dat de afspraken over de verslaggeving van de huldiging tussen partijen met gesloten beurzen zijn gemaakt.
Heeft de KNVB de bevoegdheid om exclusieve rechten te verstrekken voor het filmen van deze nationale nieuwswaardige aangelegenheid en zo ja, waaraan ontleent de KNVB deze?
Om reden van veiligheid aan boord heeft de KNVB – aanvankelijk met SBS – afgesproken dat er slechts plaats is voor één cameraploeg op de boot. De KNVB kan zelf afspraken maken over wie op de boot mag, inclusief welke vertegenwoordigers van de media. Dat is een afweging die de KNVB kan maken mede op basis van afspraken met de gemeente Amsterdam over het gebruik van de boot. Uit het gezamenlijk persbericht van KNVB, SBS6 en NOS van vrijdagmiddag 9 juli blijkt dat vervolgens goede afspraken zijn gemaakt over het gebruik van beelden en de uitzendingen van de huldiging door beide omroepen.
In welke mate financiert en organiseert de KNVB mede de inhuldigingsfestiviteiten? Deelt u de mening dat, aangezien zij dit niet zelfstandig doen, zij ook niet zelfstandig kunnen bepalen dat er (in exclusiviteit) uitzendrechten worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit evenement alleen kan plaatsvinden omdat de overheid – de gemeente Amsterdam – dit evenement maximaal faciliteert en het daarom ongepast is dat de KNVB vrije nieuwsgaring tijdens dit evenement belemmert?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan betrokken partijen om afspraken te maken over wie tot welke podia toegang heeft (de boot, het podium waarop de huldiging plaats vindt). Op alle overige plaatsen kan vrij gefilmd worden. Er is derhalve geen sprake van belemmering van vrije nieuwsgaring.
Deelt u de mening dat dat het onwenselijk is dat in feite een monopolie is verstrekt op het filmen en uitzenden van een belangrijke nationale nieuwswaardige aangelegenheid en dat alle journalisten en mediabedrijven gefaciliteerd zouden moeten worden om hier verslag van te doen? Zo ja, wat kunt/gaat u hier tegen doen?
Zie het antwoord op voorgaande vragen. Dit is een zaak van de betrokken partijen. Zoals is gebleken hebben partijen hier inmiddels goede afspraken over gemaakt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk zondag 11 juli 2010 te beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en verzonden.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Het bericht "Uitkeringsfraude Deventer" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitkeringsfraude Deventer» naar aanleiding van een vonnis van de politierechter te Zutphen?1
Ja. Overigens betreft het een vonnis van de politierechter te Zwolle en niet te Zutphen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een echtpaar ten onrechte een bedrag van maar liefst € 99.000 aan bijstandsuitkering heeft kunnen ontvangen, voordat het uiteindelijk door middel van een anonieme tip tegen de lamp is gelopen?
Ik ben van mening dat het verzwijgen van bezit om een uitkering te kunnen ontvangen verwerpelijk is.
Fraude vormt daarnaast een risico voor het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid («goeden lijden onder de kwaden»). Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen.
Sinds de invoering van de WWB in 2004 ligt de bevoegdheid om invulling te geven aan het gemeentelijke handhavingsbeleid volledig bij de gemeenten. De keuze om in individuele gevallen al dan niet nader onderzoek te doen is dan ook aan de gemeente. Op grond van de WWB mag ik niet in deze besluitvorming treden.
Verder verwijs ik kortheidshalve naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 2009, kenmerk 17 050, nr. 394 over de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten.
In dit concrete geval is de zaak onderzocht naar aanleiding van een anonieme tip. Uit het feit dat deze zaak lange tijd buiten beeld heeft kunnen blijven, kan worden afgeleid dat het betrokken echtpaar het bezit van onroerend goed buiten Nederland niet heeft gemeld en dit kennelijk jaren achtereen stil heeft weten te houden.
Verder gaat de gemeente Deventer de ten onterechte verstrekte uitkering, vermeerderd met wettelijke rente over de hoogte van het bedrag van de uitkering, geheel terugvorderen. Om deze reden heeft de gemeente inmiddels beslag laten leggen op bezittingen van het echtpaar.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetalende burger nooit de dupe mag zijn van uitkeringsfraude en dat dus het gehele bedrag ad € 99.000 en de bijkomende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 99.000 moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aan de frauderende man opgelegde werkstraf ter hoogte van 180 uur volstrekt belachelijk is gezien de aard en de omvang van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat een dergelijke straf, die niet eens als straf beschouwd mag worden, niet meer wordt opgelegd, maar dat de straf in verhouding staat tot het strafbare feit waarvoor men veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof» van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO?1
Ja. Het Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) is in mijn opdracht uitgevoerd.
Welke consequenties voor uw beleid inzake het verbeteren van de luchtkwaliteit zou de conclusie kunnen hebben, dat 70 tot 80 procent van het fijn stof (PM10) afkomstig is uit door menselijk handelen gevormde bestanddelen, 25 procent meer dan tot dusverre werd aangenomen?
De totale concentratie van fijn stof is niet veranderd, maar in de opbouw van deze concentratie is de verhouding gewijzigd tussen het aandeel van antropogene oorsprong en het aandeel dat een natuurlijke of onbekende oorsprong heeft. Met name het antropogene aandeel dat in de lucht ontstaat uit zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak blijkt groter dan eerder verondersteld.
Mogelijk zal daardoor het reeds bestaande beleid gericht op emissiereductie van deze componenten in de komende jaren een grotere daling van de fijn stofconcentraties veroorzaken dan tot nu toe op basis van modelberekeningen wordt aangenomen. Dit zal in dat geval waarschijnlijk een gunstig effect hebben op het tijdig voldoen aan de grenswaarden voor zowel PM10 als PM2,5.
Bent u bereid vervolgonderzoek te laten doen naar het gegeven dat de trends in de concentraties verontreiniging in steden niet zo eenduidig zijn? Zo nee, waarom niet?
In het BOP-rapport wordt geconstateerd dat de zwarte rooktrends in steden niet zo eenduidig zijn. De kennis over de bijdrage van verschillende bronnen aan de zwarte rookconcentratie in de stad is nog erg onzeker. De koolstofhoudende fractie in fijn stof, waar zwarte rook een indicator voor is, wordt beschouwd als een fractie die voor de gezondheid bijzonder relevant is. Goed begrip van de bijdrage van stedelijke bronnen aan fijn stof voor wat betreft deeltjesgrootte en samenstelling krijgt prioriteit in het geplande vervolg op het BOP-onderzoeksprogramma, BOP II. Daarnaast heeft recentelijk een aanpassing in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit plaats gevonden voor wat betreft de locaties in Nederland waar structureel zwarte rook wordt gemeten. Daardoor kan op meer stedelijke locaties dan voorheen de trend in de zwarte rookconcentraties structureel worden gevolgd.
Welke consequenties voor uw beleid rond het verbeteren van de luchtkwaliteit trekt u uit de conclusie dat de Nederlandse bijdrage aan fijn stofconcentraties hoger is dan eerder verondersteld en er dus minder uit het buitenland komt «aanwaaien»?
Uit het BOP-onderzoek is gebleken dat het antropogene aandeel in fijn stof groter is dan eerder verondersteld. Het gaat daarbij niet om een specifieke Nederlandse bijdrage. Het betreft het zogenaamde secundaire aerosol dat gevormd wordt uit de gassen zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak afkomstig uit zowel binnen- als buitenland. Bij de huidige inzichten komt het grootste deel (ongeveer drie kwart) van de jaargemiddelde concentratiebijdrage van dit secundaire aerosol uit bronnen in het buitenland. Daarom is het van belang om voortgaande internationale afspraken te maken over emissieplafonds voor deze luchtverontreinigende stoffen, zoals momenteel ook in voorbereiding is in het kader van het Gotenborg-protocol.Om het effect van deze afspraken op de concentraties in NL beter in beeld te krijgen wordt in het vervolg onderzoek expliciet gekeken naar de herkomst van het fijn stof, vooral op dagen waarop de fijn stofconcentraties hoog zijn.
Wat is uw reactie op de uitgesproken verwachting dat er zowel extra nationaal als Europees beleid nodig is als de Europese doelstelling voor PM2,5 die in 2012 bekend wordt gemaakt op basis van gegevens uit voorgaande jaren aan de hoge kant uitvalt?
Het blijkt uit de analyses dat, mocht de hoge doelstelling voor de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 aan de orde zijn, ook bij uitvoering van alle in Nederland technisch mogelijke maatregelen deze doelstelling niet haalbaar is. Het bereiken van die doelstelling zal afhankelijk zijn van aanvullend EU-beleid. De onzekerheden in deze analyses zijn echter nog groot. De conclusie in het BOP-rapport dat maatregelen mogelijk meer effect hebben dan tot nu toe verondersteld, kan hierin een gunstige rol spelen. Dit aspect zal in het vervolgonderzoek nader worden onderzocht.
Ziet u in deze waarschuwing aanleiding om de lucht in zeer vervuilde binnensteden schoner te maken door (versnelde) invoering van milieuzones voor bestelwagens, het afschaffen van het belastingvoordeel op rode diesel of het uitbreiden van 80-kilometerzones? Zo nee, waarom niet?
De PM2,5 taakstelling waaraan gerefereerd wordt in vraag 5 is gericht op een algemene verbetering in de gemiddelde Nederlandse blootstelling in stedelijke gebieden en niet zozeer op de oplossing van lokale knelpunten. Toepassing van milieuzones en 80-kilometerzones kunnen met name bij de oplossing van lokale knelpunten een belangrijke rol vervullen.
Verhogen van de belasting op rode diesel zal geen gunstig effect op de lucht-kwaliteit hebben, omdat rode diesel met het huidige hoge zwavelgehalte na 1 januari 2011 niet meer in de handel mag worden gebracht. Ter implementatie van de nieuwe Brandstofkwaliteitrichtlijn zal op die datum het zwavelgehalte van rode diesel worden teruggebracht tot het niveau van in het wegverkeer gebruikte diesel.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de afname van de concentratie fijn stof in de periode tussen 1990 en 2000 sneller ging dan nu, dus dat maatregelen die als «laaghangend fruit» zijn te beoordelen al genomen zijn?
Deze constatering betekent dat in de huidige situatie voor een relatief zeer bescheiden verbetering in de luchtkwaliteit maatregelen moeten worden genomen die in vergelijking met de situatie vóór 2000 maatschappelijk meer ingrijpend zijn en aanzienlijk meer kosten en inspanning met zich mee brengen.
Was u bekend met het feit dat houtkachels en open haarden op winterdagen lokaal verantwoordelijk zijn voor 30 tot 40 procent van de fijn stofconcentraties en ziet u in deze conclusie aanleiding beleid te ontwikkelen om deze piekconcentraties door kachels terug te brengen? Zo ja, ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden voor het stellen van normen aan kachels of haarden via de EU of in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen in het BOP-onderzoek over de concentratiebijdragen van houtstook aan fijn stof zijn voor mij nieuw. Zoals tot nu toe reeds het geval was, blijft het evenwel moeilijk de gezondheidskundige implicaties vast te stellen van de vaak zeer lokale en tijdelijke toename door houtstook in de luchtverontreiniging. Een belangrijk instrument om de uitstoot van houtkachels te beperken is het stellen van typekeuringseisen. De thans geldende Europese normering wordt momenteel geëvalueerd in het kader van de Ecodesign richtlijn in de EU. De ook internationaal levende behoefte (bijvoorbeeld in landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen) om de bestaande eisen aan te scherpen, zal ik graag ondersteunen. Naar verwachting zal in 2011/2012 besluitvorming plaats vinden over nieuwe normering.
Bent u bereid de zeezoutaftrekregeling te herzien, zoals geadviseerd wordt, omdat er naar nu blijkt veel minder zeezout in de lucht zit dan werd verondersteld op het moment van de totstandkoming van die aftrekregeling? Zo nee, waarom niet?
De resultaten uit het onderzoek over de concentratiebijdragen van zeezout aan de fijn stofconcentraties geven aanleiding om de bestaande aftrekregeling te herzien. Ik heb het RIVM gevraagd om na te gaan (a) hoe op basis van de nieuwe inzichten de methodiek om de hoogte van de zeezoutaftrek vast te stellen, zou kunnen worden aangepast, en (b) of de thans beschikbare meetgegevens reeds voldoende zijn om die nieuwe methodiek toe te passen. Zodra gebruik van de nieuwe methodiek op verantwoorde wijze mogelijk is, zal ik de regelgeving op dit punt aanpassen.
Acht u het waarschijnlijk dat de EU de regels voor de zeezoutaftrek gaat herzien, nu blijkt dat de aannames daaromtrent niet correct blijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarop anticiperen?
De EU heeft geen specifieke methoden voorgeschreven hoe bij toetsing van concentraties aan de grenswaarden bepaalde natuurlijke bijdragen zoals zeezout buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Lidstaten mogen zelf bepalen hoe op een voldoende onderbouwde manier invulling wordt gegeven aan aftrek van natuurlijke bronbijdragen. De Europese Commissie heeft de toepassing van de huidige Nederlandse aftrekregeling voor zeezout geaccepteerd. Als voor Nederland op basis van de nieuwe inzichten een nieuwe en verbeterde methodiek gaat worden toegepast, zal dit worden gemeld aan de Europese Commissie.
Het eindverslag van de externe toezichthouder bij woningcorporatie Servatius |
|
Sadet Karabulut |
|
Is het waar dat de externe toezichthouder van woningcorporatie Servatius zijn eindverslag bij u heeft ingediend? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit verslag te ontvangen? Zo ja, kan de Kamer een afschrift van dit verslag ontvangen?
Op 1 april 2010 is het extern toezicht bij Servatius beëindigd. De door mijn ambtsvoorganger aangestelde externe toezichthouder bij Servatius (dhr. D.B. Stadig) heeft op 11 april 2010 zijn eindverslag bij mijn ambtsvoorganger ingediend. Bij deze doe ik u betreffend eindverslag toekomen.1
Wat is de standaardprocedure met betrekking tot de openbaarheid van verslagen van toezichthouders?
De verslagen van externe toezichthouders worden niet standaard openbaar gemaakt. Verzoeken om openbaarmaking worden getoetst aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Openbaarmaking van de gevraagde informatie blijft achterwege wanneer zich één of meer van de in artikel 10 en 11 van de Wob genoemde uitzonderingsgronden of beperkingen voordoen. Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op openbaarmaking te geven.
Ook bij een eventuele verstrekking aan uw Kamer van een verslag van een toezichthouder dient een dergelijke afweging plaats te vinden in verband met het belang van de overheid in het kader van de uitoefening van het toezicht, alsmede het feit dat openbaarmaking onevenredige schade zou kunnen toebrengen aan een belanghebbende en/of de overheid.
Indien deze verslagen standaard niet openbaar zijn, kunt u motiveren waarom? Als uw motivatie is dat er deels vertrouwelijke informatie in het verslag staat, waarom wordt deze niet ondergebracht in een vertrouwelijke bijlage, waardoor de essentie van het verslag wel openbaar is? Hoe kunnen de huurdersorganisatie, de ondernemingsraad en de volksvertegenwoordigers in de gemeenten waarin een woningcorporatie actief is hun controlerende taak waarmaken als ze niet beschikken over cruciale informatie?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn de verslagen van toezichthouders niet standaard openbaar, omdat de aard van de informatie zich daar niet standaard voor leent. In feite dient per rapportage te worden afgewogen of (gedeeltelijke) openbaarmaking aan de orde is. Het heeft mijn voorkeur externe toezichthouders in alle vrijheid aan mij te laten rapporteren en vervolgens aan de hand van de uitzonderingsgronden in de Wob, in overleg met belanghebbenden, te bepalen of (delen van) de rapportage vertrouwelijk moet blijven. In het geval van de rapportage van de heer Stadig heeft deze afweging ertoe geleid dat u hierbij de integrale rapportage aantreft.
Overigens wordt een externe toezichthouder aangesteld door de minister, waaraan hij ook rapporteert. De minister legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. Op dat niveau is derhalve de controlerende taak belegd als het gaat om de invulling van de rol van extern toezichthouder bij een woningcorporatie. De aanwezigheid van een extern toezichthouder bij een woningcorporatie heeft geen beperkende invloed op de reguliere verantwoordingsplicht voor corporaties richting lokale belanghebbenden.
Bestrijding van natuurbranden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het tv-programma EenVandaag over de bestrijding van natuurbranden?1 Herinnert u zich de vragen van de leden Boelhouwer en Heijnen aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het advies «Risicoberekening volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening»?2
Ja.
De bestaande berekeningsmethode is specifiek gericht op het bepalen van risico’s met gevaarlijke stoffen en is daarom niet geschikt voor berekening van risico’s van natuurbranden.
Het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) is met subsidie van BZK een onderzoek gestart naar een geschikt model voor natuurbrandverspreiding. Dat model moet van toepassing zijn in zowel de preventieve als de repressieve fase en moet een bijdrage leveren aan een gefundeerde risico-inschatting. Naar verwachting zullen de voorlopige resultaten van een eerste test van een model in oktober van dit jaar worden opgeleverd.
Deelt u de mening van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) dat de Nederlandse brandweer onvoldoende is uitgerust om natuurbranden te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze situatie wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Met de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing ben ik het eens als hij bedoelt dat de uitrusting van de brandweer om natuurbranden te bestrijden kan worden verbeterd. De reden hiervoor is dat te verwachten valt dat het aantal incidenten met natuurbranden, mede als gevolg van klimatologische veranderingen, zal toenemen. In de aan uw Kamer toegezonden Voortgangsbrief Nationale Veiligheid 20093 is daarom ook aangegeven dat het kabinet verder zal investeren in het verkleinen van risico’s van natuurbranden. Bij het verbeteren van deze situatie gaat het onder meer om het vergroten van de zelfredzaamheid van de burgers. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief «Versterken zelfredzaamheid bij rampen en crises»4, waarin een aantal ontruimingsoefeningen op de Veluwe is aangekondigd. Deze oefeningen zijn inmiddels gehouden en worden momenteel geëvalueerd.
Een ander spoor om de risico’s van natuurbranden te verkleinen is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Met subsidie van BZK voert de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland een project uit dat moet leiden tot een beter inzicht in de verantwoordelijkheden van betrokken partijen en tot kennisvermeerdering over de aanpak van het natuurbrandrisico, zowel preventief als repressief. De opgedane en gebundelde kennis zal aan andere veiligheidsregio’s beschikbaar worden gesteld. Op rijksniveau vindt hierover afstemming plaats tussen de ministeries van LNV en van BZK.
Het specialiseren van veiligheidsregio’s ten aanzien van bepaalde risico’s maakt onderdeel uit van het huidige crisisbeheersingsbeleid en past ook in de recent door de brandweer ontwikkelde toekomstvisie, de zgn. «Strategische Reis».
In aanvulling op de lopende initiatieven heb ik de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) verzocht onderzoek te doen naar de rol van de brandweer in de operationele voorbereiding op en bestrijding van natuurbranden. De Inspectie OOV zal daarbij aandacht besteden aan de aard en omvang van de problematiek, de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en de wijze waarop brandweerkorpsen de preventie, preparatie en repressie ten aanzien van natuurbranden hebben georganiseerd. Ook de rol van andere betrokken partijen (waaronder vrijwilligers en Defensie) bij natuurbranden zal nader worden bekeken. Het onderzoek zal zich ook richten op de vraag of er een landelijk tekort aan materieel is. De Inspectie OOV betrekt hierbij de door het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) verrichte inventarisatie naar het in de regio’s aanwezige materieel voor natuurbrandbestrijding en de betreffende onderzoeken die door de NVBR worden gedaan. De Inspectie OOV verwacht in het najaar van 2010 het rapport op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De Inspectie OOV zal tevens een separaat onderzoek doen naar de recente brand op de Strabrechtse Heide. De resultaten van dit onderzoek zullen, net als de resultaten van een eerder onderzoek naar de duin- en bosbrand in Schoorl van augustus 2009, worden meegenomen in bovengenoemd onderzoek.
Bestaat er landelijk een tekort aan speciale wagens of ander materieel ter bestrijding van natuurbranden? Zo ja, hoe groot is dat tekort en wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid in natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u voor de bestrijding van natuurbranden de inzet van vrijwilligers, zoals boeren, een adequaat alternatief voor professionele brandweerzorg? Zo ja, hoe is dit georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Inzet van vrijwilligers is een goede aanvulling bij de bestrijding van natuurbranden door de brandweer. Deze inzet geschiedt onder verantwoordelijkheid van de brandweer.
Risico’s verbonden aan de inzet van brandweerlieden en vrijwilligers zijn afgestemd op het daarvoor beschikbare materieel. Uiteraard kan een (tijdelijk) tekort aan materieel tot vertraging van de bestrijding leiden met gevolgen voor de veiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de rampenbestrijding daarin besluiten te nemen.
Acht u de inzet van materieel en personeel van Defensie bij de bestrijding van natuurbranden gewenst? Zo ja, hoe wordt dit georganiseerd en wordt personeel hiervoor opgeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op grond van de wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) (vanaf 1 oktober 2010 de wet Veiligheidsregio’s) kan het bevoegd gezag, indien de aard en omvang van natuurbranden dat vereisen, Defensie om militaire bijstand verzoeken. Inzet van personeel en materieel van Defensie is verder uitgewekt in de afspraken die ik heb gemaakt met de ministers van Defensie en van Justitie in het kader van ICMS (Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking) Uw Kamer is hier op 24 mei 2006 door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie en van Defensie per brief over geïnformeerd5. In dat kader is Defensie ook als partner in de rampenbestrijding vertegenwoordigd in de veiligheidsregio’s. Op deze wijze sluit militaire inzet aan bij het operationele optreden van de veiligheidsregio’s.
Defensie en de veiligheidsregio’s hebben afspraken gemaakt om de oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en van Defensie nog beter op elkaar af te stemmen. Elk jaar worden rampen- en crisisoefeningen gehouden, zowel landelijk als regionaal. Ook wordt Defensie structureel betrokken bij de planvorming en het opstellen van draaiboeken.
Lopen burgers, vrijwilligers of brandweerlieden vanwege een tekort aan gespecialiseerd materieel grotere risico’s bij het uitbreken van een natuurbrand dan wanneer er wel voldoende materieel beschikbaar zou zijn? Zo ja, acht u dit een aanvaardbaar risico?
Zie antwoord vraag 4.
Als de bestaande methode van berekening van risico’s niet geschikt is om de risico’s bij natuurbranden te berekenen, hoe worden die risico’s dan wel ingeschat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de oproep van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Risicobeheersing van de NVBR om binnen de brandweerkorpsen te specialiseren in het bestrijden van natuurbranden?
Zie antwoord vraag 2.
Het toepassen van vervangende hechtenis door het CJIB |
|
Sadet Karabulut |
|
Kent u de casus van mevrouw L.?1 Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw L. niet door de strafrechter in detentie is gezet, vanwege de zorg voor haar 5-jarige zoontje onder de voorwaarden dat de schade aan de slachtoffers zou worden vergoed, maar dat nu toch detentie dreigt omdat de schadevergoeding niet binnen de termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald?
De vervangende hechtenis die dreigt voor betrokkene is geen besluit van het CJIB maar vloeit rechtstreeks voor uit het arrest dat het Hof te Den Haag op 19 november 2009 heeft gewezen. Daarin is bepaald dat mevrouw geen detentie behoefde te ondergaan als zij haar schuld aan degenen die zij heeft gedupeerd (ongeveer 80 duizend euro) zou voldoen. Het Hof heeft, alle in deze zaak spelende belangen afwegende, bepaald dat indien zij deze schuld niet voldoet, zij gedurende 365 dagen in vervangende hechtenis zal worden genomen.
Deelt u de mening dat het in het belang van de slachtoffers is dat mevrouw L. zo spoedig mogelijk de gehele schadevergoeding betaalt die haar als maatregel is opgelegd door de strafrechter? Op welke wijze draagt vervangende hechtenis hier aan bij, nu met deze vervangende hechtenis slechts de executie van de schadevergoedingsmaatregel wordt gestaakt?
Ik deel vanzelfsprekend de mening dat de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding moet worden voldaan. De dreiging van een voorlopige hechtenis is een uiterste middel om de veroordeelde tot betaling aan te zetten, en heeft daarnaast tot doel om door zijn afschrikwekkende werking betrokkene (en anderen) ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven. Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om deze reden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
In wiens belang is de vervangende hechtenis uiteindelijk? Wanneer iemand niet beschikt over vermogen, zal vervangende hechtenis dan leiden tot betaling van de schadevergoeding? Met andere woorden, wordt er eigenlijk wel gekeken of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CJIB geen andere betalingsregeling aanbiedt dan een waarbij maandelijks bijna € 3000 moet worden betaald, terwijl de maandelijkse inkomsten van mevrouw L. een kwart hiervan bedragen? Waarom is een soepelere betalingsregeling met het CJIB in een dergelijk geval, waarbij overduidelijk sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, niet mogelijk?
De taak van het CJIB is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Daarbij kan het CJIB een betalingstermijn van 36 maanden voorstellen, en in schrijnende gevallen kan deze nog verder worden verlengd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan.
Als het CJIB zou instemmen met dermate lange betalingstermijnen dat betaling van de schuld onmogelijk of zeer onzeker wordt dan komt dit er in feite op neer dat het CJIB een deel van de schuld kwijtscheldt. Een dergelijke beslissing is niet aan het CJIB, maar aan de rechter.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2 Bent u nog steeds van mening dat er maatwerk moet worden geleverd door het CJIB bij de beoordeling van de vraag of iemand in aanmerking komt voor een betalingsregeling, vooral wanneer sprake is van betalingsonmacht?
Waar nodig moet er maatwerk worden geboden, maar een betalingsregeling moet wel passen binnen de uitspraak van de rechter en kan daarom niet zodanig soepel zijn dat er de facto van een gedeeltelijke kwijtschelding sprake is. Blijkens een arrest van het Hof Den Haag van 21 augustus 20094 kan in bepaalde gevallen het onvermogen van de veroordeelde om een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te betalen, leiden tot een matiging van deze maatregel. Het CJIB kan het bedrag van de schadevergoeding niet matigen. Het nieuwe betalingsregelingenbeleid dat is opgenomen bij de Aanwijzing executie verruimt de mogelijkheden voor het CJIB om een passende betalingstermijn af te spreken. Afhankelijk van de draagkracht kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, maar ook langer als dat in een schrijnend geval nodig is. In het geval van betrokkene bleek echter dat zelfs wanneer de volledige periode binnen de executieverjaringstermijn (die eindigt op 4 december 2025) zou worden benut, dit alsnog in een voor haar niet op te brengen maandbedrag zou resulteren. In dit geval zal daarom de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis dienen te worden geëxecuteerd. Het CJIB is bereid om met betrokkene (en/of haar raadsman) in overleg te treden teneinde de uitvoering toe te lichten.
Hoe wordt invulling gegeven aan het voorschrift dat maatwerk wordt toegepast in het individuele geval als er sprake is van schrijnende situatie en dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde?3 Welke omstandigheden leiden ondermeer tot een «schrijnende situatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Is de beoordelingsruimte die het CJIB heeft te beperkt of maakt het CJIB onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die zij heeft? Zo nee, hoe kan het dan dat in dit geval een voorstel aan mevrouw L. wordt gedaan waarvan op voorhand duidelijk is dat dit niet leidt tot volledige betaling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer de beoordelingsruimte van het CJIB te beperkt is, zou u het CJIB meer ruimte kunnen geven om af te wegen wat in individuele gevallen een redelijke betalingsregeling zou zijn die wel ten goede komt aan gedupeerden?
Ik ben niet van mening dat de beoordelingsruimte voor het CJIB te beperkt is. De rechter heeft, zoals blijkt uit het in mijn antwoord op vraag 5–7 aangehaalde arrest van het Hof Den Haag, ruimte om de opgelegde maatregel te matigen als deze onbetaalbaar is voor de veroordeelde.
Het is niet aan het CJIB om aan het oordeel van de rechter te tornen. De beoordelingsruimte van het CJIB ziet op de effectieve en niet onnodig ontwrichtende wijze van toepassing van dit instrumentarium. Ik zie in de casus van mevrouw geen reden om de beoordelingsruimte voor het CJIB aan te passen of om beleidsregels en wetgeving aan te passen.
Bent u bereid de wet en eventuele beleidsregels te wijzigen, zodat vervangende hechtenis niet langer als onontkoombaar wordt gezien, maar maatwerk beter mogelijk wordt en de veroordeelde uiteindelijk het gehele bedrag dat moet worden terugbetaald kan voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dreigende hechtenis voor mevrouw L. de samenleving bijna 75.000 euro kost, terwijl het slachtoffer hier geen cent mee opschiet?
Het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich mee brengt, kan geen doorslaggevende rol spelen in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Bent u bereid deze vragen binnen één week beantwoorden, in verband met de dreigende hechtenis?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 5–7 is het CJIB bereid om met betrokkenen te overleggen over de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Het bericht dat bij een grootschalige controle in de Utrechtse wijk Ondiep ruim 7 miljoen euro aan fraude aan het licht is gekomen op onder meer uitkeringen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenfraude in Utrechtse wijk»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze massale fraude in de Utrechtse wijk Ondiep al aan de gang is?
De ernst en duur van de geconstateerde fraude wordt per afzonderlijk geval vastgesteld. Het is daarom niet mogelijk om nu al een algemene uitspraak te doen over de duur van de geconstateerde fraudes. Met betrekking tot de door u veronderstelde massaliteit stel ik u op de hoogte van de volgende feiten.
Op een totaal van 2 994 huishoudens zijn op basis van een risicoanalyse 348 adressen geselecteerd voor controle (12%). Adressen waarop a priori een verhoogde kans op onregelmatigheden mocht worden verondersteld. Bij 183 adressen waren er daadwerkelijk zaken niet in orde (53%). Dat tijdens de controles juist op die adressen onregelmatigheden zijn geconstateerd, lag dus in lijn met de verwachtingen.
Op een totaal van 1 114 ondernemingen (ingeschreven bij de Kamer van koophandel) zijn 112 ondernemingen daadwerkelijk bezocht (10%). Bij 62 van de bezochte ondernemingen zijn onregelmatigheden aangetroffen (55%).
De risicoanalyse heeft geholpen om de controlecapaciteit gericht te kunnen inzetten. Maar aan deze cijfers, die betrekking hebben op een niet a-selecte steekproef, kunnen geen conclusies worden verbonden over de totale populatie huishoudens en ondernemers in de desbetreffende wijk.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers en dat derhalve de totale som van 7 miljoen euro en bijkomende kosten in de wijk Ondiep moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid op het terrein van fiscale en sociale wetgeving is gericht op de bevordering van naleving van de wettelijke regels. Misbruik van sociale voorzieningen mag niet lonen. Geconstateerde overtredingen worden bestraft.
Dat is in dit onderzoek niet anders. Elk in dit onderzoek geconstateerd fraudegeval wordt door de daarvoor geëigende instantie nader onderzocht. Met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels worden onterecht toegekende uitkeringen beëindigd en wordt het ten onrechte teveel betaalde teruggevorderd.
Overigens bestaat het bedrag van € 7 miljoen uit opgelegde boeten, fiscale correcties, en uit zowel terugvorderingen als besparingen op niet-toegekende en beëindigde uitkeringen. Het hierin begrepen bedrag aan terug te vorderen uitkeringen WAO, WW en WWB en huur-en zorgtoeslagen is voorlopig gesteld op € 752 826. Zoals uit het persbericht van de gemeente Utrecht blijkt, heeft de gemeente Utrecht nog twintig gevallen van mogelijke fraude met uitkeringen in onderzoek, zodat het resultaat met een op dit moment nog onbekend bedrag kan toenemen.
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden het bedrag altijd moet worden teruggevorderd en het recht op een bijstandsuitkering voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het standpunt ten aanzien van de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 4 december 2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 17 050, nr. 394).
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor de verzorgingsstaat en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moet uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Fraude ondergraaft het draagvlak voor de sociale zekerheid, ondermijnt de belasting- en premiemoraal en verstoort het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt. De overheid bestrijdt fraude daarom intensief. Dat gebeurt op programmatische grondslag, opdat de inzet ook op langere termijn effect sorteert.
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331) zijn de verschillende maatregelen opgenomen waarmee de naleving van de betreffende wetten wordt bevorderd en fraude bestreden. Jaarlijks rapporteer ik over de bereikte resultaten in de Integrale Handhavingsrapportage aan uw Kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 17 050, nr. 392). En nog dit jaar bied ik het nieuwe Handhavingsprogramma 2011–2014 aan (Tweede Kamer, 2009–2010, 17 050, nr. 395).
Op landelijk niveau staan de nalevingniveaus van de wetten centraal in het handhavingsbeleid. Op gemeentelijk niveau wordt onder het handhavingprogramma van rijkswege ondersteuning geboden door negen Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF). Ik streef ernaar deze structuur de komende jaren te versterken. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 zal ik deze en verdere maatregelen opnemen, waarbij ik ook inga op de inzet van interventieteams.
Het inzetten van een interventieteam is een van de middelen uit het lopende handhavingsprogramma, waarmee in branches en in wijken intensief en gericht wordt gecontroleerd op onregelmatigheden op fiscaal en sociaal terrein en op het terrein van de arbeidsmarkt. In welke branches en wijken interventieteams worden ingezet, wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van risicoanalyse bepaald. Hiermee wordt beoogd om de beschikbare capaciteit van de samenwerkende overheden en hun diensten zo effectief mogelijk te benutten. In die stuurgroep participeren de Politie, Openbaar Ministerie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst, VNG/gemeenten, UWV, SVB en SIOD. Er lopen op dit moment meerdere interventieteamprojecten in ons land, branche- alsook wijkgericht. De inzet van een interventieteam in de Utrechtse wijk Ondiep blijkt een adequate keuze: vermoedelijke fraude is opgespoord en wordt bestreden.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor goedwillenden, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
De samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland en Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, de Amsterdamse Cordaan-academie en de Chinese stad Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg?1
Vele steden en provincies onderhouden nauwe banden met China. Hierdoor worden vele gezamenlijke culturele, maatschappelijke en economische samenwerkingsprojecten ontwikkeld. Vanuit economisch perspectief wordt deze samenwerking positief benaderd. Deze banden dragen in algemene zin bij tot groei van de Nederlandse handel met China en het aantrekken van Chinese investeringen in Nederland. Of provincies dit soort verbanden aangaan is aan henzelf. Dat is hun autonomie, zij leggen daarover verantwoording af aan provinciale staten.
Kunt u aangeven of de samenwerking aansluit bij de kerntaken van de provincie Zuid-Holland en op welke wettelijke taken van de provincie dit project van toepassing is?
In het bestuursakkoord rijk – provincies, dat afgesloten is in 2008, zijn rijk en provincies met elkaar overeengekomen dat provincies zich zullen concentreren op hun kerntaken. Taken in het ruimtelijk, economisch en cultureel domein zijn daarbij opgevat als kerntaken. De provincie Zuid-Holland geeft aan de samenwerking in Sjanghai te zijn aangegaan in het kader van regionale economische ontwikkeling. Dit soort samenwerking is geen wettelijke taak van de provincie en is een zaak van de provincie. De regering begrijpt dat de vraag aan de orde kan komen of het aangaan van dit soort samenwerkingsverbanden tot de kerntaken gerekend zou moeten worden. Verantwoording hierover vindt plaats in de Provinciale Staten.
Welke formele rol heeft de provincie Zuid-Holland in de gehandicaptenzorg in Nederland, en hoe verhoudt die rol zich tot deze samenwerking?
De provincies hebben geen wettelijke taken met betrekking tot de AWBZ gefinancierde gehandicaptenzorg. In het voornoemde bestuursakkoord is afgesproken dat provincies zich buiten hun kerntaken, als gebiedsregisseur beperken tot het aanbrengen van bovenlokale samenhang en het leggen van verbindingen met de fysieke structuur.
Kunt u aangeven wat de directe kosten zijn van dit project?
Uit contact met de provincie blijkt dat er vooralsnog geen budget gereserveerd is voor deze samenwerking. Er is slechts bevestigd dat de deelnemende partijen zullen nagaan op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij revalidatie en gehandicaptenzorg. Vooralsnog zal Zuid-Holland bezoeken van Chinese experts op het gebied van gehandicaptenzorg faciliteren. Het betreft dus voornamelijk kennisuitwisseling.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate andere provincies dergelijke projecten opzetten c.q. uitvoeren?
Zoals reeds werd aangegeven, hebben vele provincies/steden nauwe banden met Chinese counterparts. Het rijk heeft hier geen overzicht van.
Zijn er ambtelijke contacten geweest tussen de provincie Zuid-Holland en enig ministerie over deze activiteit?
Ja, met het ministerie van VWS.
Onderschrijft u de stelling dat dergelijke projecten in beginsel niet passen binnen de kerntaken van de provincie, en dat zij primair, zo niet volledig, de verantwoordelijkheid zijn van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
De wens van landen van de Europese Unie om een einde te maken aan discriminatie van bloeddonoren |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de EU-landen de Europese Commissie hebben gevraagd met voorstellen te komen om discriminatie bij bloeddonatie uit te sluiten?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen van het lid Van Gent inzake het dreigende tekort aan bloeddonoren?2
Ja.
Kunt u aangeven welk standpunt bij de informele vergadering namens de Nederlandse regering is ingenomen?
De discriminatie van bloeddonoren is ter sprake gekomen tijdens de lunchpauze van de eerste dag van de Informele Raad Volksgezondheid op 5 juli 2010 te Brussel. Aangezien dit onderwerp niet was geagendeerd, heeft de Nederlandse regering geen officieel standpunt kunnen innemen.
Het Belgische Voorzitterschap heeft tijdens de genoemde lunchpauze aan de Europese Commissie verzocht een voorstel te doen voor mogelijke bespreking van discriminatie van bloeddonoren.
Nederland heeft het verzoek van het Voorzitterschap aangehoord.
Verwacht u dat de Europese Commissie met wettelijk bindende voorstellen (een richtlijn of verordening) komt? Zo ja, welke gevolgen zou dat hebben ten aanzien van het beleid bij bloeddonatie in Nederland?
Het Verdrag betreffende de Europese Unie geeft de Europese Commissie het recht om voorstellen voor communautaire regelingen aan de Raad voor te leggen. Het is nog niet bekend op welke wijze de Europese Commissie zal reageren op het hier beschreven verzoek van het Voorzitterschap.
Als er een voorstel van de Commissie verschijnt zal de Tweede Kamer via de gebruikelijke wijze (BNC fiches) geïnformeerd worden.
Bent u bereid het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien, bijvoorbeeld ten aanzien van bloeddonatie door homoseksuele mannen?
Mijn antwoorden op de vragen van kamerlid Van Gent2 zijn nog onverminderd van kracht. Ik zie thans geen aanleiding om het Nederlandse beleid ten aanzien van bloeddonatie en discriminerend beleid te herzien.
Is bij u bekend in hoeverre er op dit moment een tekort aan donorbloed bestaat?
Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan donorbloed in Nederland.
De voortgang van de toewijzing van de 26e Nederlandse zetel in het Europees Parlement |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer Nederland de uitnodiging voor de afvaardiging van een Nederlandse EP-waarnemer vanuit Brussel zal krijgen?
Het is nog niet bekend op welke termijn de uitnodiging voor de aanwijzing van de waarnemer tegemoet kan worden gezien. Uit het Reglement van het Europees Parlement volgt dat die uitnodiging kan worden gedaan na de ondertekening van de verdragswijziging die ertoe strekt het aantal parlementsleden van enkele lidstaten tot het einde van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement te verhogen. Aan deze voorwaarde is inmiddels voldaan; het Protocol tot wijziging van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, is op 23 juni 2010 ondertekend.
In hoeverre hangt deze procedure samen met de wettelijke regelgeving omtrent de toewijzing van de extra EP-zetels in andere landen? Zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat Nederland nog enkele jaren moet wachten op de 26ste zetel als andere lidstaten hun procedures hiervoor nog niet adequaat geregeld hebben?
Het is op dit moment niet duidelijk of de uitnodiging voor de afvaardiging van de waarnemers pas wordt gedaan als in alle lidstaten die het aangaat, bekend is welke personen als lid van het Europees Parlement zullen worden afgevaardigd en de daarvoor eventueel benodigde wetgeving tot stand is gebracht.
De extra leden van het Europees Parlement kunnen pas na de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Protocol tot het Europees Parlement toetreden. De datum van inwerkingtreding van het Protocol hangt af van de snelheid waarmee het Protocol door de lidstaten van de Europese Unie wordt geratificeerd. Het Protocol treedt in werking op 1 december 2010 als alle lidstaten van de Europese Unie het Protocol voor die datum hebben geratificeerd. Als dit niet het geval is, treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het moment waarop de laatste lidstaat tot ratificatie overgaat.
Welke maatregelen overweegt u bij het uitblijven van de uitnodiging? Bent u bereid zich in Brussel (nogmaals) sterk te maken voor een snelle afhandeling van de toewijzing van de extra zetels in het Europees Parlement, zodat de waarnemers geen jaren hoeven te wachten op hun benoeming?
De mogelijkheid om de extra leden van het Europees Parlement vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Protocol een waarnemersstatus te verlenen is door het Europees Parlement zelf gecreëerd. Ik ga er dan ook van uit dat de uitnodiging door het Europees Parlement zal worden gedaan.
Deelt u de mening dat het waarnemerschap zo snel mogelijk moet worden vervangen door een volledig lidmaatschap van het Europees Parlement met alle bijkomende rechten, zoals stemrecht en het verkiesbaar stellen voor functies in het Parlement? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet streeft naar een zo spoedig mogelijke ratificatie van het hiervoor genoemde Protocol.
Het bericht dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie mogelijk enkele tonnen Nederlands belastinggeld heeft verduisterd |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tonnen Nederlands hulpgeld zoek in Zuid-Afrika»?1
Ja.
Is het waar dat een Zuid-Afrikaanse hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld heeft verduisterd?
Uit een door de ambassade ingesteld onderzoek naar de financiële besteding van de middelen door The Open Learning Systems Education Trust(OLSET) is inderdaad gebleken dat er sprake is geweest van onrechtmatigheden. Het maximale bedrag dat niet kan worden verantwoord is ongeveer 7 miljoen rand (ca. 700.000 euro). Mogelijk is er sprake van fraude.
Is het waar dat u dat geld terugvordert? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de onrechtmatig uitgegeven fondsen terug te kunnen vorderen is besloten deze zaak onder de rechter in Zuid-Afrika te brengen.
Hoe is het mogelijk dat een hulporganisatie tonnen aan Nederlands belastinggeld kan verduisteren? Waarom is er niet in een veel eerder stadium ingegrepen?
Bij de eerste vermoedens van onrechtmatigheden heeft de post ogenblikkelijk de betalingen aan de organisatie opgeschort en een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft de vermoedens bevestigd. Vervolgens is de procedure van terugvordering van onverantwoorde voorschotten via de rechter in gang gezet.
Bent u bereid, zolang er nog Nederlands belastinggeld aan ontwikkelingshulp gespendeerd wordt, de controles op de besteding van ons geld fors aan te scherpen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zie ik geen aanleiding de controles op de besteding van OS-geld aan te scherpen. Er bestaat reeds een uitgebreid en stringent controlemechanisme ten aanzien van de besteding van ontwikkelingsgelden. Voordat financiële middelen aan een organisatie ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de betreffende organisatie gemaakt. Deze risicoanalyse betreft de capaciteit van de organisatie, de meetbaarheid van de prestaties en het ermee gemoeide financiële belang. Op basis van deze risicoanalyse worden, indien nodig, mitigerende maatregelen genomen. Daarna vindt strikte monitoring plaats. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd. Bij bewezen fraude zullen de fondsen worden teruggevorderd.
Deelt u de mening dat dit zoveelste geval van fraude met hulpgeld het morele failliet van de ontwikkelingshulpindustrie opnieuw bevestigt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Er zal ook bij ontwikkelingssamenwerking altijd het risico van fraude bestaan. Het gaat erom dat dit risico zoveel mogelijk wordt beperkt en dat adequaat wordt gereageerd indien zich toch een vermoeden van fraude voordoet.