De integriteitscode voor bewindspersonen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe wordt verzekerd dat bewindspersonen door het in hun functie nemen van besluiten of andere handelingen – te denken valt aan subsidies, opdrachten en vergunningen – de waarde van hun financiële belangen doen stijgen? Vergt het tegengaan van (schijnbare) belangenverstrengeling niet dat volstrekte openheid wordt betracht over de belangen van bewindspersonen? Bent u bereid hierover informatie aan de Kamer te verschaffen?
De integriteit van besluitvorming door bewindspersonen wordt verzekerd door de ministeriële verantwoordelijkheid, de controle van hun handelen en nalaten door het parlement, de rechterlijke macht en de Nationale ombudsman, de rol van de media, wet- en regelgeving en voorschriften met betrekking tot de benoeming en handelwijze van bewindspersonen. Hierdoor en door het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt de openheid van belangen van bewindspersonen bepaald.
Is er nagedacht over de vraag welke financiële belangen bewindspersonen in het geheel niet mogen bezitten, ook niet indien zij door derden worden beheerd? Kunt u een opsomming daarvan, per ministerie, aan de Kamer verstrekken?
Ja, hierover is nagedacht. Nee, de departementale indeling is niet bepalend. Voor de bewindspersonen van Financiën gelden striktere criteria ten aanzien van bepaalde belangen.
Bent u bereid nadere informatie te verschaffen over de wijze waarop alle bewindspersonen met financiële belangen het beheer van die belangen op afstand hebben geplaatst, opdat beoordeeld kan worden of met de gekozen constructie in voldoende mate de schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden?
Nee. Voor zover het geen gegevens betreft die niet reeds openbaar zijn, is het aan de individuele bewindspersonen om te beoordelen of en in hoeverre zij verstrekking van gegevens in overeenstemming achten met het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer van henzelf en anderen.
Is het, gelet op de verwikkelingen met de vakantiewoning van de minister voor Immigratie en Asiel, nog wel juist om er vanuit te gaan, zoals in bijlage 1, onder A, van de code wordt gedaan, dat bij roerende en onroerende zaken die niet commercieel worden geëxploiteerd, geen sprake is van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling? Welke andere bewindspersonen bezitten onroerende zaken in het buitenland en in welke land?
Ja. Enkele bewindspersonen bezitten onroerende zaken in het buitenland.
Het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vijf jaar marktwerking de kwaliteit van de kinderopvang heeft verslechterd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 552).
Kunt uiteenzetten wat de gemiddelde uurprijs was in 2008, 2009 en 2010? Wanneer dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemiddelde uurprijs niet nog meer stijgt?
2006
2007
2008
2009
2010 (gegevens sept 2010
Dagopvang
€ 5,45
€ 5,67
€ 5,81
€ 5,97
€ 6,15
Buitenschoolse opvang
€ 5,68
€ 5,83
€ 5,91
€ 5,95
€ 6,10
Gastouderopvang
€ 5,43
€ 5,74
€ 5,86
€ 5,90
€ 5,53
Bovenstaande tabel presenteert de gemiddeld door ouders opgegeven uurprijs aan de Belastingdienst. De stijging van het uurtarief lijkt niet buitenproportioneel te zijn. De NMa komt op basis van het onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», tot dezelfde conclusie.
Wat gaat u doen om ouders meer mogelijkheden te geven om tegen de stijging van uurprijzen en de verplichte afname van meer kinderopvanguren dan dat ouders afnemen, in beroep te gaan? Bent u bereid om het advies van de oudercommissie bindend te maken? Zo nee, waarom niet?
Ouders waarvan de kinderopvangorganisatie is aangesloten bij één van de brancheorganisaties hebben altijd de mogelijk om, na een interne klachtenprocedure, het geschil in te dienen bij de Geschillencommissie Kinderopvang. Mijn voorganger heeft in haar brief van 5 februari j.l. maatregelen aangekondigd om de positie van ouders te versterken en zo de werking van de kinderopvangmarkt te verbeteren. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven aangeef, stuur ik u in de loop van 2011 een brief over dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties zich aan de wettelijke normen gaan houden zodat er genoeg begeleidsters op een groep met kinderen staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderopvangorganisaties hier voldoende op gecontroleerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voldoende pedagogische medewerkers op de groep is één van de voornaamste kwaliteitscriteria waarop de GGD toetst. Sinds september 2009 is de GGD begonnen met de zogenoemde onaangekondigde controles. Daardoor kan de GGD nog scherper controleren of kindercentra niet de hand lichten met deze kwaliteitseis. Als sprake is van een overtreding moet de gemeente handhavend optreden. Dat gebeurt vaak goed, maar in veel gevallen nog onvoldoende (zie tevens mijn antwoord op vraag 6). Tegelijk ben ik bezig met de convenantpartijen te komen tot eenvoudiger te hanteren normen. De convenantpartijen streven ernaar om nog in 2010 tot overeenstemming te komen. Eenvoudiger normen zijn voor GGD-en en gemeente beter te handhaven en zullen ook leiden tot een hogere nalevingsbereidheid bij de kindercentra
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) ook niet aangekondigd en onverwachts kinderopvangorganisaties inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op dit moment controleren de GGD-inspecteurs vaak al onaangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de kinderopvangorganisaties die de wettelijke normen overtreden, ook daadwerkelijk aanpakt?
Met project «achterblijvende gemeenten» zet ik stevig in op verbetering van vooral de handhaving door gemeenten. In de praktijk blijkt het effectief te werken als de Onderwijsinspectie de individuele gemeenten op dit achterblijven aanspreekt. Inmiddels zijn er veel meer gemeenten die de uitvoering op orde hebben of waar afspraken mee zijn gemaakt om de uitvoering binnenkort op orde te hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kleinschalige kinderopvang in Nederland mogelijk blijft en niet alleen in handen komt, zoals dat nu het geval is in de grote gemeenten, van de vier grootste organisaties die meer dan negentig procent van de crèches en naschoolse opvang in handen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa concludeert op basis van onderzoek door Regioplan dat de markt voor kinderopvang een dynamische markt is. Dat blijkt uit het aantal aantal toetreders en uittreders. Uit het onderzoek blijkt dat in gemeenten met meer dan 50 000 inwoners waar de vier grootste aanbieders van kinderopvang gezamenlijk een marktaandeel van 80 à 90% hebben, 62% van de kinderopvangorganisaties tussen december 2006 en december 2008 toe- dan wel uitgetreden is. Verder blijkt uit onderzoek van het Netwerkbureau kinderopvang naar de capaciteit in de kinderopvang, dat de relatief kleine aanbieders tot 20 locaties een marktaandeel hebben van circa 60%. Daarnaast is ook een meerderheid van de nieuwe toetreders een kleine aanbieder met minder dan 50 kindplaatsen. Dat betekent dat er voldoende kleine aanbieders op de markt voor kinderopvang actief zijn en zullen blijven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de arbeidsvoorwaarden in kinderopvangorganisaties gewaarborgd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als u bedoelt de arbeidsvoorwaarden zoals afgesproken in de CAO kinderopvang, dan ga ik daar niet over. Arbeidsvoorwaarden zijn het onderwerp van werkgevers en werknemers. Mocht een werkgever zich daaraan niet houden dan kan de werknemer de vakbond in de arm nemen en zonodig naar de rechter stappen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kinderopvang betaalbaar blijft nu de marktwerking zorgt voor hogere kosten kinderopvang en u wilt bezuinigingen op de kinderopvang?
Zoals ik schrijf in antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven, zijn volgens de NMa de prijzen in de kinderopvang de afgelopen jaren niet buiten proportioneel gestegen. De effecten van de bezuinigingen op de marktwerking zullen worden meegenomen in de brief die ik heb toegezegd in antwoord op vraag 4 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ook de werkgevers de afgesproken een derde van de kinderopvangkosten gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de Wet kinderopvang is gebaseerd op de gedachte dat formele kinderopvang tripartiet gefinancierd wordt door de overheid, de werkgevers en de ouders. Sinds 1 januari 2007 betalen werkgevers verplicht mee via een opslag op de wachtgeldpremie. Daarvoor was de bijdrage nog vrijwillig. Het is echter zo dat als de kosten van kinderopvang stijgen maar de grondslag van de opslagpremie stijgt minder hard mee, dan hoeft het opslagpercentage niet dienovereenkomstig te wijzigen. Relevant om op te merken is dat een stijging van de werkgeversbijdrage, gegeven de scheiding van inkomsten en uitgaven niet kan dienen als dekking van overschrijdingen van het kinderopvangbudget. Gegeven het inkomstenkader dat het kabinet hanteert dient een eventuele stijging van deze opslag op de wachtgeldpremie gecompenseerd te worden met lagere collectieve lasten elders. In 2010 bedroeg de gemiddelde bijdrage van werkgevers 23%, van ouders 22% en van het Rijk 55%. Met de bezuinigingen beweegt de verhouding in de bijdragen door de 3 verschillende partijen zich in de richting van 1/3.
Bent u bereid de marktwerking in de kinderopvang af te schaffen die ervoor zorgt dat de kinderopvang steeds duurder wordt en van slechtere kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Koşer-Kaya en Verhoeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nader te plannen wetgevingsoverleg kinderopvang?
Ja.
De verkoop van het belang in het Oostenrijkse Redmail door TNT vanwege de invoering van een nieuwe postwet 'die concurrentie beperkt' |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuwsbericht over de verkoop van het belang in Redmail door TNT vanwege een nieuwe postwet in Oostenrijk die aldaar de concurrentie beperkt?1
Op 13 januari 2010 heeft TNT met een persbericht aangekondigd toekomstige activiteiten van Redmail te zullen beperken tot de bezorging van kranten. Dit naar aanleiding van de bijeenkomst met beursanalisten begin december 2009, waarin TNT heeft besloten per EU-land te kijken of TNT allianties zal vormen dan wel zich terug zal trekken. Het bericht van 2 november jl. heb ik derhalve ter kennisgeving aangenomen.
Is het waar dat in Oostenrijk de brievenbussen, waarin postbedrijven de post bestemd voor bewoners moeten deponeren, op slot zitten en dat alleen het voormalig staatsbedrijf in Oostenrijk de sleutels voor deze brievenbussen heeft waardoor de bezorging door andere postbedrijven feitelijk onmogelijk is?
Voor wat betreft het sleutelprobleem heeft TNT bij navraag in januari 2010 aangegeven dat ongeveer bij 30% van de huisbrievenbussen in Oostenrijk alleen bezorgd kan worden door middel van een sleutel; dergelijke sleutels heeft alleen de Österreichische Post, als verlener van de Universele Dienst.
Deze situatie is door concurrenten op de Oostenrijkse postmarkt langs juridische weg aangevochten, teneinde op dit punt gelijke kansen te creëren voor alle spelers. De klagers zijn weliswaar in het gelijk gesteld, maar in de situatie is de facto niets veranderd, omdat de brievenbussen eigendom zijn van de betreffende woningeigenaren. De postmarkt gaat in Oostenrijk per 1 januari 2011 open, conform de Postrichtlijn. Voor het sleutelprobleem is in het wetsvoorstel (dat op 1 januari 2011 inwerking treedt) bepaald dat uiterlijk 31 december 2012 alle huisbrievenbussen toegankelijk dienen te zijn voor alle postbezorgers.
Heeft u contact met uw Oostenrijkse ambtgenoot over de problemen rond de toegang tot de brievenbussen? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid om contact te hebben en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen contact met mijn Oostenrijkse ambtgenoot over de problematiek rond de toegang tot de brievenbussen. Dit betreft een binnenlandse aangelegenheid in Oostenrijk, waarbij de Oostenrijkse postwetgeving per 1 januari 2011 zorgt voor de implementatie van de Europese Postrichtlijn. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de Oostenrijkse postwetgeving al dan niet in strijd is met de Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat er door deze situatie geen sprake is van een gelijk speelveld op de Europese postmarkt en dat het Nederlandse bedrijf TNT in het nadeel is?
In Oostenrijk betreft het een overgangsproblematiek voor 30% van de huisbrievenbussen, die niet van de ene op de andere dag is opgelost. Maar zoals in de nieuwe Oostenrijke Postwet is aangegeven, wordt deze opgelost, waarmee, zij het met enige vertraging, wel een gelijk speelveld ontstaat. Ik wil er op wijzen dat de lidstaten met de grootste postmarkten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, Nederland voor zijn gegaan met de volledige openstelling van hun postmarkt en dat TNT daar van meet af aan actief is.
Deelt u de mening dat, nu keer op keer op keer blijkt dat in Nederland de nieuwkomers een voordeel hebben ten opzichte van de voormalig monopolist in ons land, TNT, terwijl in andere Europese land juist de nieuwkomers, waaronder het Nederlandse TNT, een concurrentienadeel hebben ten opzichte van voormalige staatsbedrijven, de Europese liberalisering van de postmarkt volledig is mislukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u van plan te gaan doen aan deze situatie?
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat.
Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zoals indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt.
Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen vóór eerstkomend algemeen overleg over de postmarkt beantwoorden?
Deze antwoorden ontvangt u voor het Algemeen Overleg van 15 december a.s., waarin de postmarkt in den brede wordt besproken.
Het plaatsen van containercellen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende afbeeldingen van de op Bonaire te plaatsen containercellen?1
Ja.
Geven de afbeeldingen een waarheidsgetrouw beeld van de geplande containercellen op Bonaire? Zo nee, hoe zien de geplande cellen er in werkelijkheid uit?
Ja. De afbeeldingen geven een waarheidsgetrouw beeld.
Klopt het bericht dat dit cellenblok in het midden van het centrum van Kralendijk wordt geplaatst op het terrein van het bestaande huis van bewaring aangrenzend aan het lokale politiebureau? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor het open karakter van de cellen?
De huidige Justitiële Inrichting is een tijdelijke detentievoorziening en is een uitbreiding van het oude huis van bewaring Bonaire. De Justitiële Inrichting is omgeven door een muur met de nodige beveiliging. Vanaf de openbare weg heeft men uiteraard zicht op deze muur. Communicatie of ander contact vanuit de cellen met personen op de openbare weg is door de muur en de beveiligingsvoorzieningen niet mogelijk.
Klopt het dat dit complex zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat er gezien het open karakter van de cellen, communicatie mogelijk is tussen gedetineerden en mensen op de openbare weg? Zo ja, op welke wijze wordt enerzijds de privacy van de gedetineerden gerespecteerd en kan anderzijds worden voorkomen dat ongewenste communicatie van buitenaf met gedetineerden plaatsvindt dan wel zelfs ongewenste zaken binnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de buitenmuur, die naar verluidt 5,5 meter hoog is, de beoogde natuurlijke ventilatie van de cellen door de normaal altijd heersende noordoostelijke wind vrijwel teniet zal doen? Zo ja, staat de te verwachten hoge temperatuur in de cellen op gespannen voet met de eisen die aan een humane detentie behoren te worden gesteld?
De situering van de cellen binnen de muur van de Justitiële Inrichting is van dien aard dat de natuurlijke ventilatie in stand blijft. Daarnaast kunnen gedetineerden in de cellen gebruik maken van ventilatoren.
Op welke wijze wordt voorkomen dat er ongedierte en nachtelijke muggen in de cellen komt, nu er sprake is van een «open» cellen (dus traliewerk aan de voorzijde)? Is dit passend met het oog op het recht op een fatsoenlijke detentie?
Het open karakter van de cellen in de Justitiële Inrichting is, zoals ik eerder aangaf, gebruikelijk in het Caribisch gebied. Waar dat nodig is neem ik passende maatregelen bijvoorbeeld door het laten aanbrengen van muskietennetten.
Het voorkomen van ander ongedierte hangt niet zo zeer samen met de constructie van het gebouw maar hangt vooral samen met hygiëne. De huidige cellen voldoen aan de internationale eisen die daaraan gesteld worden.
Betekent uw verwijzing naar cellencomplexen elders in de Cariben dat de behandeling van gevangenen op Bonaire op één lijn gesteld wordt met de behandeling van gevangenen elders in een Latijns-Amerikaans land? Zo nee, waarom hanteert u dan niet de in Nederland gebruikelijke normen voor het opsluiten van gedetineerden en zorgt u niet voor een gelijke behandeling van alle Nederlandse gedetineerden?
Nee, ik heb daarmee willen aangeven dat er lering is getrokken uit de lokale, Caribische ervaringen met de klimatologische omstandigheden in de cellenbouw.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie van 4 oktober 2010, over «de status van de justitiële voorzieningen op de BES» (TK 32 500 VI, nr. 7), voert Justitie gefaseerd verbetermaatregelen uit op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eerste ijkpunt daarbij is voldoen aan de internationale norm. De justitiële inrichting te Bonaire die nu door DJI beheerd wordt, is bedoeld als tijdelijke voorziening totdat er een nieuw te bouwen, structurele voorziening is. Ook als tijdelijke voorziening voldoet de inrichting aan de internationale wet- en regelgeving.
Bent u bereid om zelf op Bonaire de situatie in ogenschouw te nemen, af te zien van het plaatsen van deze containercellen en over te gaan tot het inrichten van een humane detentie-inrichting? Zo nee, op welke wijze gaat u dan rekening houden met de zorgen die er zijn omtrent een humane wijze van detentie?
Nee. In de thans gerealiseerde tijdelijke detentievoorziening kan detentie op een humane wijze ten uitvoer worden gebracht waarbij voldaan wordt aan de internationale wet- en regelgeving. De inrichting valt nu onder het beheer van DJI. DJI is verantwoordelijk voor humane detentie in Caribisch Nederland. Ik ga me wel zelf op de hoogte stellen binnen afzienbare tijd.
UNESCO filosofiedag in Iran |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Philosophy Day Raises Questions Before It Begins» in de New York Times?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat de filosofiedag van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) wordt gehouden in Iran, een land waar diverse grondrechten – zoals de vrijheid van meningsuiting, vereniging en godsdienst – dagelijks met voeten worden getreden, en dat onderworpen is aan diverse VN-sancties?
Directeur Generaal UNESCO, Irina Bokova, heeft dinsdag 9 november jl. besloten dat UNESCO niet langer bereid is zich te verbinden aan de organisatie van de wereldfilosofiedag die van 21 tot 23 november a.s. in Iran zou worden georganiseerd. UNESCO heeft geconstateerd dat Iran met betrekking tot de organisatie niet aan alle eisen van UNESCO voldoet.
Zal deze dag worden bezocht door een delegatie van de Nederlandse overheid? Zo ja, kunt u ervoor zorg dragen dat er geen Nederlandse delegatie aanwezig zal zijn? Bent u voorts bereid om het de Nederlandse burgers sterk af te raden om deze dag te bezoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering reeds haar bezwaar kenbaar gemaakt bij de Verenigde Naties(VN) /UNESCO? Zo nee, waarom niet? Bent u (alsnog) bereid om u zowel in Europees als VN-verband steun te verwerven voor een dringend verzoek aan de Directeur Generaal van UNESCO Irina Bokova, om deze dag hetzij af te zeggen, hetzij te verplaatsen naar een land waar fundamentele mensenrechten wel worden gerespecteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Marktwerking in de kinderopvang |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De crèche wordt duurder en slechter»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de kinderopvangsector (prijsniveau, wachttijden en dienstverlening)? Wat is in uw ogen de relatie tussen de privatisering in 2005 en de huidige kwaliteit?
De introductie van vraagfinanciering in 2005 heeft de kinderopvang veel goeds gebracht, zoals ook branchepartijen aangeven in hun position paper van 5-11-2010, die ook aan uw Kamer is verstuurd. Het heeft ondermeer geleid tot een flinke toename in het aanbod en meer efficiency. Daarnaast blijkt uit onderzoek van SEO (Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008) dat kinderopvanginstellingen zich meer zijn gaan richten op de wensen van ouders, dat ertoe heeft geleid dat de oudertevredenheid in de kinderopvang groot is (In de enquête van SEO geven ouders een rapportcijfer van 8,2).
De kinderopvang is echter een jonge markt in ontwikkeling, vandaar dat deze nog niet optimaal functioneert. In 2009 zijn verschillende onderzoeken over de werking van de kinderopvang afgerond («Marktwerking in de kinderopvang 2004–2008» door SEO, en «Marktwerking in de kinderopvang» door Regioplan in opdracht van de NMa). Het tekort aan aanbod ten opzichte van de vraag komt als grootste knelpunt uit de onderzoeken. Ook het gebrek aan transparantie over de prestaties van kinderopvangorganisaties wordt genoemd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) dat de pedagogische kwaliteit tussen 2005 en 2009 achteruit is gegaan. Daarentegen blijkt uit het eerder genoemde onderzoek van SEO, dat ouders in 2008, evenals in 2004, tevreden zijn over de kwaliteit van de kinderopvang.
De NMa concludeert op basis van het bovengenoemde door Regioplan uitgevoerde onderzoek «Marktwerking in de kinderopvang», dat de gemiddelde stijging van het uurtarief niet buiten proportioneel lijkt te zijn.
Volgens SEO wordt het probleem van wachtlijsten en dalende kwaliteit veroorzaakt door de met overheidsfinanciering opgestuwde vraag. De focus van ondernemers lag daarom meer op het vergroten van het aanbod dan op het verbeteren van de kwaliteit. Ook het NCKO geeft als één van de verklaringen voor de daling van de kwaliteit de sterke groei van de sector sinds 2005.
Bent u van mening dat een markt enkel kan functioneren en dus voor alle gebruikers tot een goede prijs-kwaliteitverhouding kan leiden, indien er sprake is van voldoende verschillende aanbieders, goed vergelijkbare prijzen en producten en een laagdrempelige mogelijkheid tot overstappen?
Inderdaad veronderstelt een goed functionerende markt dat ouders prijs en kwaliteit kunnen afwegen en dat aanbieders met elkaar concurreren. Een markt kan ook goed functioneren met een beperkt aantal aanbieders. Het enkele feit dat een onderneming zeer succesvol opereert en een, in vergelijking met haar concurrenten, grote omvang bereikt, betekent niet dat sprake is van een concurrentieprobleem. Grote spelers kunnen gedisciplineerd worden doordat nieuwe partijen kunnen toetreden tot de betreffende markt of bestaande partijen kunnen uitbreiden.
Hoe beoordeelt u deze aspecten bij de Nederlandse kinderopvangmarkt in het licht van een – op sommige locaties – beperkt aantal aanbieders met prijsstijgingen en wachtlijsten als gevolg?
De kinderopvangmarkt functioneert nog niet optimaal (zie het antwoord op vraag 2). Mijn voorganger heeft u een brief toegezegd over de nadere uitwerking van haar plannen in de brief van 5 februari 2010 om de positie van ouders te versterken. Ik wil dit echter in samenhang bezien met actuele ontwikkelingen op de markt, zoals de invloed van bezuinigingen. Ik zeg u daarom in de loop van volgend jaar een brief toe, die deze onderwerpen in samenhang zal behandelen. Ik heb het CPB gevraagd of zij onderzoek willen doen naar de kinderopvangmarkt. De centrale onderzoeksvraag is of de publieke belangen (doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid) binnen de huidige marktomstandigheden en spelregels gewaarborgd zijn.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat er met de marktwerking in de kinderopvang weinig mis is, maar dat ouders niet als «bewuste afnemers» opereren?
Uit de onderzoeken blijkt dat ouders op de kinderopvangmarkt zicht slechts in geringe mate als bewuste afnemers gedragen. Een bewuste afnemer vergelijkt de verschillende aanbieders op (economische) aspecten, kiest op basis daarvan voor een bepaalde aanbieder, en past zijn keuze aan indien blijkt dat een andere aanbieder beter blijkt te scoren. SEO stelt dat ouders door het bestaan van wachtlijsten (vooral op populaire dagen) kiezen voor de opvang waar het eerst plaats is en dus geen prijs/kwaliteitafweging maken. Daarnaast blijkt uit zowel het onderzoek van Regioplan als dat van SEO, dat de keuze van ouders voor een opvanglocatie vooral ingegeven wordt door de reistijd. De belangrijkste reden voor ouders om over te stappen naar een andere instelling komt dan ook door een verhuizing. Ook is kinderopvang een vertrouwensgoed, waardoor ouders niet snel van aanbieder zullen wisselen als hun kind het naar zijn/haar zin heeft, al blijkt de prijs/kwaliteit verhouding elders beter te zijn.
Wat vindt u van het idee om het (markt)toezicht op de kinderopvang anders te organiseren?
De kinderopvang is een markt, waarbij sprake is van contractvrijheid tussen ouders en aanbieders. Oudercommissies hebben adviesrecht op o.a. prijzen en openingstijden. Indien er aanwijzingen zijn dat aanbieders misbruik maken van hun economische machtspositie kan de NMa een mededingingsrechtelijk onderzoek starten en – indien zij inderdaad misbruik van economische machtspositie vaststelt – handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. De NMa kan tevens een meer algemeen onderzoek naar de werking van een bepaalde markt (laten) uitvoeren, een zogenoemde marktscan. Een dergelijk onderzoek in de kinderopvangmarkt heeft de NMa in 2009 laten uitvoren. Of het (markt)toezicht anders georganiseerd moet worden neem ik mee ik mijn brief over de werking van de kinderopvangmarkt die ik in de loop van 2011 aan u zal aanbieden.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat de vier belangrijkste kinderopvangbedrijven in grote gemeentes meer dan negentig procent in handen hebben en daarbij gebruik maken van schaalvoordelen en efficiency die het rendement vergroten maar de kwaliteit verkleinen?
Zoals het artikel concludeert klopt het dat er steden zijn met een beperkt aantal spelers, maar dat was ook voor invoering van de Wet kinderopvang al zo (toen was vaak sprake van één stichting per gemeente). Als er minder aanbieders zijn, betekent dat niet per definitie dat er van verstoorde marktwerking sprake is. De toetredingsbelemmeringen zijn namelijk relatief laag. Daarom is het volgens het onderzoek van de NMa zeer aannemelijk dat zelfs in gemeenten waar nog steeds maar een zeer beperkt aantal aanbieders actief is, aanbieders er rekening mee houden dat er nieuwe toetreders komen als zij hoge prijzen gaan rekenen of tegen ongunstige voorwaarden gaan leveren. Ik heb geen informatie dat de kwaliteit in de betreffende gemeenten lager is.
Gezien de beschreven problemen op de kinderopvangmarkt, hoe beoordeelt u de aspecten aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheid op respectievelijk de energiemarkt, de mobiele telecommarkt en de hypotheekmarkt?
Ten aanzien van zaken als aanbodstructuur, prijstransparantie en overstapmogelijkheden op de energiemarkt wijs ik op de marktmonitorrapportage die de Nederlandse Mededingingsautoriteit jaarlijks over de energiemarkt opstelt. Uit deze marktmonitor blijkt dat op de energiemarkt voortgang wordt geboekt op deze aspecten.
Op de mobiele telecommarkt zijn drie mobiele telecomoperators actief met een eigen netwerk en talloze «Mobile Virtual Network Operators» die gebruik maken van deze netwerken en dezelfde diensten aanbieden. De Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit ziet als sectorspecifieke toezichthouder toe op de werking van de mobiele telecommarkt. Prijstransparantie speelt een belangrijke rol op deze markt, aangezien aanbiedingen vaak complex zijn en bestaan uit verschillende tariefelementen, zodat consumenten moeite hebben om een goed beeld te vormen van de daadwerkelijke kosten van een abonnement. Daarom zijn onlangs scherpere transparantie-eisen gesteld ten aanzien van de tarieven die worden gehanteerd. Ook zijn de overstapmogelijkheden per 1 juli 2009 vereenvoudigd. Consumenten kunnen sindsdien met een opzegtermijn van één maand hun contract opzeggen, zodra hun eerste contracttermijn is verstreken. Ook hebben zij het recht op behoud van hetzelfde telefoonnummer als zij naar een andere aanbieder overstappen.
De hypotheekmarkt kenmerkt zich als een markt waarop een beperkt aantal ondernemingen actief is dat gezamenlijk een relatief groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. Mede hierom vormt de hypotheekmarkt momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa. In het eerste deel van haar onderzoek heeft de NMa geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Het tweede deel van het onderzoek is dan ook zeer interessant, omdat de NMa hierin de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken in de marktwerking zal identificeren. Voor zover relevant zullen de door u genoemde factoren door de NMa worden meegenomen in het tweede deel van haar onderzoek. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit onderzoek toezenden, zodra het gereed is.
Het niet naleven van de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar door gemeenten |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouder in de bijstand moet werken»1 en «Kinderen? Je moet toch solliciteren»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat veel gemeenten het verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar in tegenstelling tot het met de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders geïntroduceerde recht op ontheffing van de sollicitatieplicht afwijzen? Zo ja, wat is de achterliggende reden dat zij zich niet aan dit recht houden? Waarom kiezen gemeenten er niet voor om invulling te geven aan de scholingsplicht voor deze ouderen?
In de Wet werk en bijstand (WWB) geldt, ook voor alleenstaande ouders, als uitgangspunt dat financiële zelfstandigheid door werk de voorkeur heeft boven uitkeringsafhankelijkheid. Werk leidt tot economische zelfstandigheid en tot participatie in de maatschappij. Alleenstaande ouders in de bijstand moeten, net als andere bijstandsgerechtigden aan het werk.
In 2009 is de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders van kracht geworden. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar hebben het recht gekregen om een ontheffing van de sollicitatieplicht aan te vragen voor de duur van maximaal zes jaar. Hieraan is een scholingsplicht gekoppeld om gedurende de ontheffingsperiode de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De invulling van de scholingsplicht is aan het college.
Omdat uitdrukkelijk niet is beoogd een categoriale ontheffing voor de doelgroep te regelen, moeten alleenstaande ouders zelf een aanvraag doen, staat het gemeenten uiteraard vrij een traject naar werk te stimuleren en zelf te bepalen hoe de voorlichting over de ontheffingsmogelijkheid er uit ziet.
Overigens wil ik u erop wijzen dat het Kabinet voornemens is om deze specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar af te schaffen. Uw Kamer zal hierover op korte termijn een voorstel ontvangen.
Deelt u de mening dat het handelen van de gemeenten om geen uitvoering te geven aan de bepalingen van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders ongewenst is? Hoe verhoudt de praktijk dat gemeenten weigeren om vrijstelling van de sollicitatieplicht aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te geven zich tot uw uitspraak dat de ouders niets door het strot geduwd zal worden?3 Bent u bereid om deze gemeenten een bestuurlijke aanwijzing te geven? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per gemeente cijfermaterieel verstrekken over het aantal alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar dat recht heeft op vrijstelling van de sollicitatieplicht en het specifieke aantal alleenstaande ouders dat op basis van de regeling daadwerkelijk vrijstelling heeft verkregen? Op welke wijze wordt in de praktijk gegarandeerd dat ouders worden betrokken bij de invulling van de scholingsplicht? Bent u bekend met het aantal bezwaren dat is ingediend op beschikkingen waarbij genoemde ouders tegen hun wil in een re-integratietraject zijn geplaatst en om hoeveel bezwaren gaat het dan? Indien u deze informatie niet heeft, bent u dan bereid om het functioneren van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders op korte termijn te evalueren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Eind 2008 waren er 68 260 alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Hiervan hebben er 25 160 een kind jonger dan vijf jaar.
Op 21 januari 2010 is, samen met de monitor bestuurlijk akkoord, een onderzoek aan uw Kamer gezonden over de eerste resultaten van de werking van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Hierin is geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de ontheffingen van de doelgroep, tijdelijk en individueel zijn verleend op de algemene ontheffingsgrond van dringende redenen. Gemeenten geven hierbij als reden aan dat ontheffen op deze grond ook voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar volstaat. Het onderzoek biedt geen inzicht in landelijke cijfers over het aantal ontheffingen.
Verder blijkt dat gemeenten verschillende initiatieven ontplooien om de doelgroep te ondersteunen. Gemeenten geven aan dat het aanbod per cliënt verschilt en dat het gaat om maatwerk. Daarbij houden zij rekening met het niveau, interesses en motivatie van de cliënt.
Het onderzoek biedt geen inzicht in eventuele bezwaren die zijn ingediend op beschikkingen over ontheffingen.
In de wet is geregeld dat deze binnen vier jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Omdat het Kabinet voornemens is om de ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen, lijkt het niet opportuun om de evaluatie uit te voeren.
Deelt u de mening dat gemeenten verplicht zijn om alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te informeren dat zij indien gewenst ontheffing kunnen krijgen van de sollicitatieplicht? Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze ouders beter worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u daarnaast nemen om de handhaving van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders door gemeenten daadwerkelijk te garanderen zodat alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar vrijstelling van de sollicitatieplicht verleend krijgen en in aanmerking komen voor een scholingstraject?»
Het geven van ontheffingen is geen doel op zich. Iedereen is zelf verantwoordelijk om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door te werken. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk en de systematiek van de WWB stimuleert hen om bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het college kan hierbij een of meer re-integratievoorzieningen inzetten. Gemeenten zijn verplicht hun re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. Deze moet tevens blijk geven van een evenwichtige aanpak voor alle doelgroepen.
Omdat het gaat om een gemeentelijke verantwoordelijkheid en gezien het Kabinet voornemens is om de specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen ben ik niet van plan maatregelen ten aanzien van gemeenten te nemen.
Deelt u de mening dat de financiële prikkel die in de Wet werk en bijstand (WWB) voor gemeenten zit om mensen snel aan het werk te helpen er debet aan is dat geen vrijstellingen aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar worden afgegeven? Wat gaat u er aan doen dat gemeenten hun inspanningen voor de re-integratie niet richten op deze groep, maar juist op moeilijk in regulier werk plaatsbare groepen als Wajongers en Wsw’ers die extra begeleiding daadwerkelijk nodig hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u tegen de instroom van alleenstaande ouders in de WWB aan die veroorzaakt wordt doordat alleenstaande ouders hun alimentatie niet ontvangen? Vindt u het met ons een grotere inspanning wenselijk om te voorkomen dat alleenstaande ouders überhaupt in de WWB terecht komen? Zo nee, waarom niet?
Alimentatieverplichtingen jegens partners en kinderen zijn wettelijk verankerd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Alimentatieverplichtingen die door de rechter zijn vastgesteld dienen ook te worden nagekomen, mede om te voorkomen dat als gevolg van het uitblijven hiervan een beroep wordt gedaan op de WWB. Binnen dit kader wijs ik op de Wet tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie (Kamerstukken 2008–2009, 31 575) die op 1 augustus 2009 inwerking is getreden. Met die wijziging is er ook voor de inning van partneralimentatie een laagdrempelig loket gekomen, ingeval betaling hiervan uitblijft. De interventie van het LBIO – op verzoek van de alimentatieplichtige – bevordert de behoorlijke nakoming van alimentatieverplichtingen. De praktijk bij inning van kinderalimentatie wijst dat uit. In 90% van de gevallen is de inschakeling van het LBIO succesvol. De uitbreiding van het takenpakket van het LBIO met inning van partneralimentatie biedt belangrijke voordelen binnen het bijstandsdomein. Deze wet sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan in de WWB en vermindert bijstandsafhankelijkheid. Concreet wordt hier gedoeld op het zelf effectueren van vastgestelde alimentatie via het LBIO als deze niet wordt betaald. Hierdoor zijn besparingen op de bijstand mogelijk. Gemeenten worden met deze wet ontlast in de uitvoering van de bevoegdheid tot bijstandsverhaal op onderhoudsplichtigen, in die gevallen waarin alimentatie in een rechterlijke uitspraak is vastgelegd.
Wilt u als regering met een voorstel komen voor de wettelijke verankering van de partneralimentatie, zodat het aantal alleenstaande ouders die geen alimentatie ontvangen zal afnemen waarmee de last op de WWB tevens zal verminderen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Het onmiddelijk stoppen van ontwikkelingshulp aan Jemen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Deelt u, gelet op de recent aangetroffen explosieven in vrachtvliegtuigen in Londen en Dubai met als bestemming de Verenigde Staten, de mening dat Jemen een jihad-broeinest is?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel uw mening dat Jemen een jihad-broeinest is niet. De regering maakt zich wel grote zorgen over de ontwikkelingen in Jemen. Het terroristische netwerk Al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland pleegt aanslagen op zowel Jemenitische, als buitenlandse doelen in Jemen. Het werkterrein van de terroristische cellen heeft zich uitgebreid naar doelen buiten Jemen. Een groot aantal landen, waaronder Nederland, heeft ondermeer in het kader van het Friends of Yemen proces aangegeven bereid te zijn de Jemenitische overheid bij te staan in haar strijd tegen het terrorisme.
Bent u ermee bekend dat de National Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) heeft besloten dat post en vracht via luchtverkeer uit Jemen in ons land niet meer welkom is? Bent u ermee bekend dat ook bijvoorbeeld de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland geen vrachtvliegtuigen uit Jemen meer toelaten?2
De NCTb heeft inderdaad besloten extra veiligheidsmaatregelen te treffen zodat het tot nader order niet is toegestaan om luchtvracht- en postzendingen die afkomstig zijn uit Jemen via de lucht naar Nederlandse luchthavens te vervoeren, of vanaf Nederlandse luchthavens via de lucht te verzenden. Het is mij bekend dat andere landen soortgelijke maatregelen hebben getroffen.
Bent u bereid, behoudens noodhulp, per direct alle ontwikkelingshulp aan Jemen te stoppen? Zo nee, waarom niet.
Nee. Ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering. Het huidige Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in Jemen richt zich op de watersector en integraal waterbeheer, onderwijs en reproductieve gezondheid. Met deze inzet richt het Nederlandse programma zich op de bestrijding van enkele meer structurele oorzaken van het fragiele karakter van Jemen. Daarnaast draagt Nederland bij aan programma’s gericht op het tegengaan van radicalisering, witwassen van geld ten behoeve van terrorismefinanciering en document- en identiteitsfraude. Vanwege de voortgaande destabilisering in Jemen wordt momenteel bezien op welke wijze het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in Jemen kan worden aangepast om beter aan te sluiten bij de verslechterende politieke, economische, sociale en veiligheidssituatie. Hier wil ik niet op vooruitlopen.
Het mogelijk stop zetten van medefinanciering door de overheid aan topinstituten |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Klopt de constatering in het artikel dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie in de toekomst niet langer op financiering vanuit het Rijk kunnen rekenen? Zo ja, kunt u deze bezuiniging motiveren?
Ja, voor wat betreft financiering uit het FES. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (2010Z15866). Verder wil ik in dit verband verwijzen naar de nota Bedrijfslevenbeleid.
Deelt u de mening dat een eventueel voornemen te bezuinigen op onder meer het Topinstituut Pharma, Biomedical Materials, het Center for Translational Molecular Medicine en Groene Genetica zich slecht verhoudt tot de notie uit de brief aan de Tweede Kamer over de voorgenomen reorganisatie bij MSD Organon dat de overheid zich door het versterken van met name kennis en innovatie moet inzetten om een aantrekkelijke vestigingsplaats te creëren voor dit soort activiteiten?2
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Ook hier geldt allereerst dat de FES-investeringen in deze instituten moeten worden gezien als een éénmalige impuls. Het is overigens niet zo dat de financiering voor de vier topinstituten acuut stopt. De totale investering vanuit de overheid voor de vier genoemde instituten betreft € 350 mln over 9 jaar (2006–2014). De Topinstituten Center for Moleculair Medicine en BioMedical Materials lopen vooralsnog door tot en met 2014. Het Topinstituut Groene Genetica heeft een overbruggingsfinanciering gekregen van € 3,4 mln tot juli 2012. De financiering uit het FES (€ 130 mln. over vijf jaar) voor het Top Instituut Pharma loopt in september 2011 af. De projecten waarvoor TI Pharma financiering heeft gekregen kunnen gewoon doorgang vinden. Van het vorige Kabinet heeft het TI Pharma een overbruggingsfinanciering van € 6 mln. gereserveerd met een looptijd tot 1 juli 2012. Deze periode biedt de gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van de voormalige minister van Economische Zaken in het Kamerdebat over de voorgenomen sluiting van de onderzoeksafdeling van het bedrijf Abbott te Weesp: «Juist in een sector als deze (…) moet je ervoor zorgen dat je concurrerend bent op het punt van kennis, innovatie en het scheppen van randvoorwaarden. Kortom, je vestigingsklimaat. Dat is nu precies de uitdaging waar het nieuwe kabinet voor staat»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven gaat het kabinet op het terrein van de farmasector nemen om de kennis en innovatie te versterken en betere randvoorwaarden te scheppen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Voor het gebied van de Life Sciences, zoals ook voor de andere topgebieden willen we internationaal concurrerend zijn, dus ook op genoemde factoren die het vestigingsklimaat in belangrijke mate bepalen. Ik kom daarop terug in de toegezegde nota Bedrijfslevenbeleid.
Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak in de zaak Brusco vs. Frankrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (14 oktober 2010)1 en het artikel «Advocaat mag altijd bij verhoor»?2
Ja.
Kan de zinsnede «la Cour rappelle également que la personne placée en garde à vue a le droit d’être assistée d’un avocat dès le début de cette mesure ainsi que pendant les interrogatoires, et ce a fortiori lorsqu’elle n’a pas été informée par les autorités de son droit de se taire», zo worden uitgelegd dat er ook tijdens het verhoor een recht op aanwezigheid van een advocaat bestaat? Zo ja, wat betekent dit voor de Nederlandse praktijk met betrekking tot de aanwezigheid van een advocaat voorafgaande en tijdens het verhoor? Zo nee, waarom niet? Hoe moet die passage dan wel worden gelezen en uitgelegd?
Nee. In Brusco vs. Frankrijk legt het Hof artikel 6 van het EVRM zo uit dat een verdachte de gelegenheid moet hebben zich met een raadsman te verstaan vóór en tijdens het eerste verhoor en volgende verhoren. Door iemand als getuige (en niet als verdachte) te horen en hem evenmin op zijn zwijgrecht te wijzen wordt een schending van artikel 6 door Frankrijk aangenomen. Deze uitspraak leidt niet tot de conclusie dat los van de context van de Franse wetgeving de raadsman in het algemeen ook tijdens het verhoor aanwezig moet kunnen zijn. Er is naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Brusco naar mijn oordeel geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen voor de Nederlandse situatie. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief met bijlage aan uw Kamer van 16 november j.l. over de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr 15).
Deelt u de mening van de in het bovengenoemde artikel aangehaalde strafpleiter dat «vanaf nu [...] verhoren waarbij dat niet gebeurt zelfs [kunnen] worden uitgesloten van het bewijs» en dat het zaak is voor politie en justitie om een en ander onmiddellijk te gaan regelen»? Zo ja, hoe gaat u dit «onmiddellijk regelen»? Is uitsluiting van bewijs de enige sanctie in het geval dat er geen advocaat bij het desbetreffende verhoor aanwezig was? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 en uit de bovengenoemde brief aan uw Kamer m.b.t. de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor, is de Nederlandse werkwijze verenigbaar met artikel 6 EVRM.
Overigens heeft een verdachte in geval van verdenking van een misdrijf het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor. Indien ten onrechte van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt, dan is het aan de rechter om conform artikel 359a lid 1 Wetboek van strafvordering te bepalen welk gevolg aan dit verzuim wordt gegeven.
De wervingscampagne van het Rijk terwijl grootschalige bezuinigingen en inkrimpingen op het ambtenarenapparaat zijn aangekondigd |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het Rijk werft weer, voor 58 vacatures?»1
Ja.
Is het waar dat het Rijk onlangs een nieuwe campagne is gestart voor de werving van personeel?
De huidige arbeidsmarktcampagne van de Rijksoverheid loopt sinds september 2007. In die periode zijn er gemiddeld twee campagneperioden per jaar geweest. De campagne richt zich zowel op werving als positionering van de Rijksoverheid als werkgever. Omdat het aantal vacatures bij de Rijksoverheid sterk is teruggelopen is de campagne sterk versoberd. In de eerste twee weken van december zal er online nog een kleine campagne gevoerd worden, gericht op positionering van de Rijksoverheid als werkgever; daarna houdt deze campagne op. Begin 2010 is een nieuwe arbeidsmarktstrategie voor de Rijksoverheid geformuleerd, die rekening houdt met veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid. Het contract met de uitvoerder van de huidige campagne is per 1 november afgelopen. Er is recent een Europese aanbesteding afgerond om een contract met een nieuwe partij voor de komende jaren af te sluiten. Samen met deze nieuwe uitvoerder wordt gewerkt aan een passende nieuwe arbeidsmarktcampagne.
Hoe verhoudt de doelstelling om het imago van het Rijk als werkgever in stand te houden zich tot de realiteit van aangekondigde bezuinigingen en inkrimpingen van het personeelsbestand van het Rijk?
Het blijven investeren in de positionering en imago van het Rijk als werkgever vereist voor de lange termijn permanente aandacht. Weliswaar is op de korte termijn slechts een beperkt aantal vacatures te verwachten, maar op de lange termijn zal het Rijk weer beroep moeten doen op de arbeidsmarkt. Wanneer het Rijk daar nu niet herkenbaar blijft als aantrekkelijk en onderscheidend werkgever, is in de toekomst een grote investering nodig om het imago weer van af het begin op te bouwen.
Is, alle argumentatie van de campagnemanager van Expertisecentrum Arbeidsmarktcommunicatie Rijk meegenomen, een campagne met posters op treinstations gepast indien er maar 58 vacatures op de site van de Rijksoverheid staan en een groot aanbod aan vacatures voorlopig niet verwacht kan worden?
Zoals het antwoord op vraag 2 al aangeeft, is deze imagocampagne van het Rijk niet gericht op de werving voor vacatures, maar op positionering van de Rijksoverheid als werkgever.
Deelt de mening dat met, het oog op de grootschalige bezuinigingen op het aantal ambtenaren, deze campagne een onjuiste suggestie wekt bij het publiek over werkmogelijkheden bij het Rijk en het daarmee ongepast is op deze wijze zichtbaar te willen blijven als aantrekkelijke aanbieder op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Een grote werkgever dient op zijn minst zichtbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is relevant op welke wijze dit zal gebeuren. Dit is onderdeel van de nieuwe arbeidsmarktcommunicatiestrategie van de Rijksoverheid, die begin 2010 is geformuleerd. Deze strategie vormt de richtlijn bij de uitwerking van een nieuwe arbeidsmarktcampagne voor de Rijksoverheid, zodat veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid daarbij worden betrokken.
Op welke termijn denkt u dat er bij het Rijk weer veel vacatures te vinden zijn gelet op het in het artikel aangevoerde argument dat de overheid zichtbaar moet blijven zodat werknemers het Rijk snel weten te vinden op het moment dat er weer veel vacatures te vinden zijn? Waar baseert u deze verwachting dit op?
Op grond van de samenstelling van het personeel bij het Rijk eind 2009 zal de grote uittocht bij het Rijk op grond van pensionering zijn hoogtepunt bereiken na 2020. Ter illustratie: tot 2015 zullen naar verwachting gemiddeld ruim 1 200 mensen per jaar met pensioen gaan. In de periode 2015 tot 2020 gaat het om ruim 3 000 mensen en in de periode na 2020 is dat naar verwachting opgelopen tot gemiddeld 4 000 per jaar. Daarbij is rekening gehouden met verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 in 2020. Daarnaast zal uiteraard ook normale uitstroom plaatsvinden. Vooral het feit dat jongere ambtenaren een kortere verblijfsduur in de rijksdienst hebben dan hun oudere collega’s maakt, dat werving van vooral jongeren noodzakelijk blijft.
Verwacht u over vier of vijf jaar dat er hoge nood bij het Rijk zal ontstaan vanwege het vertrek van een groot aantal ambtenaren in verband met het behalen van pensioengerechtigde leeftijd? Zo ja, waar baseert u deze verwachting op?
Op grond van de resultaten, vermeldt in de beantwoording van vraag 6 verwacht ik over vier of vijf jaar nog geen hoge nood vanwege het vertrek van grote aantallen ambtenaren. Wel zal vanaf die tijd het aantal ambtenaren dat met pensioen gaat jaarlijks flink stijgen. Of dit tot hoge nood leidt is mede afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden bij de voorliggende bezuinigingstaakstelling en van de samenstelling van het personeelsbestand van afzonderlijke diensten.
Kunt u inzicht bieden in de verwachte kostenpost die de beoogde leegloop gaat opleveren wat betreft de dan uit te zetten wervingstrajecten? Hoe verhouden deze kosten zich tot de door het kabinet beoogde bezuiniging op en inkrimping van het ambtenarenapparaat?
Dat is moeilijk te zeggen. Het hangt af van de wervingsmethoden en de wervingskosten op dat moment.
Hoe zorgt u er voor dat talentvolle ambtenaren die relatief kort bij het Rijk werken behouden worden, zodat zij over vier of vijf jaar kunnen doorstromen naar de vacante functies?
Ook in tijden van krimp is behoud van kwaliteit van groot belang. Binnen de mogelijkheden die het sociaal flankerend beleid biedt zal zoveel mogelijk geprobeerd worden (jonge) talentvolle medewerkers uit de bedoelde categorie voor het Rijk te behouden. Overigens blijkt uit onderzoek dat jongere werknemers zich anders gedragen op de arbeidsmarkt, ze hechten minder aan vaste banen en zijn sneller mobiel. Het zou dus kunnen dat zij eerder reageren op de verwachte krimp door zich te oriënteren op werken buiten het Rijk.
De overname van personeel en zorgbehoevenden in de gemeente Haarlemmermeer |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie in de Haarlemmermeer, waar 400 thuishulpen met collectief ontslag zijn gestuurd doordat hun werkgever buiten de aanbesteding van de huishoudelijke zorg is gevallen?1
Ja.
Bent u van mening dat de gemeente goed beleid voert door de keuze voor drie nieuwe aanbieders, waardoor de oude aanbieder zijn personeel moet ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Ze zijn hierbij vrij in de wijze waarop ze deze ondersteuning vormgeven. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de vraag voor welke aanbieders de gemeente kiest, dit behoort tot de vrijheid van gemeenten.
Wat is uw oordeel over het feit dat zeker de helft van de 400 thuishulpen moeten solliciteren voor hetzelfde werk, maar dat zij wel een schaal lager betaald zullen krijgen?
Arbeidsvoorwaarden zijn primair een zaak van betrokken werkgevers en werknemers. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven van aanbieders van huishoudelijke verzorging te eisen dat zij hun personeel belonen conform de CAO VVT. Verder moeten thuiszorginstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ houdt hier toezicht op. Vanzelfsprekend is het personeel van groot belang bij het streven naar goede kwaliteit.
Erkent u dat het de inzet van de thuishulpen is die maakt of een aanbieder kwaliteit levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel dat juist zij salaris moeten inleveren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van de nieuwe aanbieder T-zorg die enkel iemand aanneemt wanneer diegene de huidige cliënten meebrengt naar deze aanbieder?2
De cliënt kiest de aanbieder van huishoudelijke verzorging. Vanzelfsprekend zijn er cliënten die graag hun eigen hulp willen behouden en er daarom voor kiezen om gebruik te maken van de diensten van de nieuwe werkgever van deze hulp. In die zin kan het in stand houden van de relatie tussen cliënt en medewerker voor alle partijen wenselijk zijn. De keuze hiervoor blijft echter voorbehouden aan de cliënt.
Een aanbieder kan dus niet van een toekomstige medewerker eisen dat deze zijn cliënten «meeneemt» naar deze aanbieder. Bij de gemeente Haarlemmermeer zijn ook geen gevallen bekend, waarbij de nieuwe aanbieder eist dat de potentiële medewerker cliënten meeneemt.
Bent u van mening dat de eis om cliënten mee te nemen een ordentelijke eis is om iemand een contract aan te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de indruk dat de aanbieder niet geïnteresseerd is in het toekomstig personeelslid, maar enkel in diens cliënten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat cliënten die geen keuze maken voor één van de nieuwe aanbieders, geen zorg meer krijgen in 2011?3
De gemeente heeft een compensatieplicht waar het gaat om het bieden van ondersteuning bij het voeren van een huishouding, in natura of in de vorm van een PGB. Als een cliënt geen keuze maakt voor één van de nieuwe aanbieders, dan laat dit de compensatieplicht van de gemeente onverlet. De gemeente Haarlemmermeer heeft mij verzekerd, dat zij ten aanzien van alle cliënten aan deze compensatieplicht voldoet en blijft voldoen.
Bent u van mening dat de gemeente mensen die zorg nodig hebben, en in het bezit zijn van een indicatie, mag uitschrijven wanneer zij niet kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de gemeente te wijzen op haar compensatieplicht voor mensen die een indicatie hebben en te verzoeken mensen die geen keuze hebben gemaakt voor 2011 niet de zorg te weigeren in het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Compensatie van woekerpolissen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van 30 oktober 2010 over woekerpolissen?1
Heeft u redenen om aan te nemen dat de in de uitzending geschetste voorbeelden onjuist zijn waarbij twee polishouders beter af zijn door over te stappen naar een andere verzekering omdat dit uiteindelijk voordeliger is dan de compensatie aan het einde van de looptijd van hun huidige verzekering?
Zijn deze twee voorbeelden volgens u representatief voor houders van woekerpolissen of heeft u redenen om aan te nemen dat deze voorbeelden niet representatief zijn?
Deelt u de mening dat de klant centraal stellen door verzekeraars in dit geval met zich meebrengt dat een verzekeraar er zijn klanten op wijst dat ze beter af zijn zonder compensatie maar met een ander goedkoper product bijvoorbeeld in de vorm van banksparen?
Ik denk niet dat een verzekeraar die de klant centraal stelt, tegen zijn klant moet zeggen dat ze beter af zijn zonder compensatie. Een klant die onder de getroffen regelingen recht heeft op compensatie krijgt die. Iets anders is dat verzekeraars hun klanten wel goed moeten informeren en geen onnodige overstapbelemmeringen moet opwerpen.
Bent u bereid verzekeraars te verzoeken om polishouders actief te informeren in de gevallen waarin het voordeliger is voor polishouders om over te stappen?
Ja, dat heb ik besproken met verzekeraars en zij hebben mij daarover in bijgevoegde brief 2aangegeven dat zij inderdaad actief willen communiceren over mogelijkheden tot aanpassing of omzetting van bestaande producten. Of het in concrete situaties wel in het belang van de klant is om van deze mogelijkheden gebruik te maken, is echter een adviesvraag die veelal op de weg van de verzekeringsadviseur ligt.
Vindt u het juist dat in één van de voorbeelden bij eventuele overstap hoge extra kosten in rekening worden gebracht terwijl de polishouder al jarenlang hoge kosten heeft betaald?
Ik heb mij laten uitleggen dat er geen sprake is van extra kosten, maar van kosten die over de hele looptijd van het product worden verdeeld en die bij tussentijdse afkoop ineens in rekening worden gebracht in plaats van gespreid. De regelingen bevatten overigens afspraken over compensatie bij voortijdige beëindiging.
Deelt u de mening dat verzekeraars in zo’n geval geen extra overstapkosten meer in rekening zouden moeten brengen waarbij Achmea een positief voorbeeld is?
Ik vind inderdaad dat er geen sprake zou moeten zijn van extra overstapkosten of boetes. Maar dat is wat anders dan het in rekening brengen van kosten op het moment van afkoop die anders over de gehele looptijd in rekening gebracht zouden worden.
Wat vindt u van de recente uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) die in de uitzending wordt aangehaald?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over uitspraken van de Beroepscommissie van het Kifid.
Vindt u het wenselijk als mensen alsnog via een procedure hun recht gaan halen? Zo nee, is de Wabekelnorm dan een goed instrument om tot een alternatieve oplossing te komen?
Het staat een ieder vrij om via een procedure hun recht te gaan halen. Ik denk alleen dat dit voor veel mensen niet meer nodig is, gegeven de compensatie die nu overeengekomen is. Tegenover de kans op een gunstiger uitkomst bij het ingaan van een procedure staat het nadeel van een langere periode van onzekerheid.
Wordt de Wabekelnorm tussentijds nog geëvalueerd?
De Wabekenorm dient als richtpunt in het civiele geschil tussen polishouders en verzekeraars en behoeft als zodanig geen evaluatie.
Het gat met betrekking tot BTW-berekening bij zelfstandigen die onderwijs verzorgen |
|
Manja Smits (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er een gat zit in de procedures met betrekking tot de BTW-berekening voor zelfstandigen die onderwijs verzorgen, doordat deze zelfstandigen slechts geen BTW in rekening mogen brengen als ze staan ingeschreven bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO) en als onderaannemer werken voor een onderwijsinstelling en tegelijkertijd het hoge BTW-tarief moeten rekenen als ze direct voor een klant werken, terwijl ze wettelijk gezien slechts één BTW-tarief voor al hun klanten in rekening mogen brengen?1 Zo nee, waarom niet?
De vóór 1 juli jl. bestaande Nederlandse BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de BTW-Richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast.
De BTW-Richtlijn kent een vrijstelling van BTW voor onderwijs door «publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaten als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend».
Voor een groot deel van het beroepsonderwijs in Nederland bestond geen erkenningsregeling. Dit zou tot gevolg hebben dat dit deel van het beroepsonderwijs voortaan met BTW belast moest worden. Daarom is in overleg met de onderwijswereld een register ingesteld.
Aanbieders van beroepsonderwijs kunnen zich aanmelden bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) en na het doorlopen van een audit kunnen zij – bij voldoende resultaat – worden ingeschreven in het RKBO.
Voor beroepsonderwijs dat door zelfstandigen wordt verstrekt via een onderwijsinstelling geldt een lichtere audit. Die mogelijkheid is speciaal gecreëerd om de kosten te beperken voor die groep zzp’ers die alleen via een onderwijsinstelling hun beroepsonderwijs verstrekken. Indien een zelfstandige echter (tevens) direct, dus zonder tussenkomst van een instelling, beroepsonderwijs verstrekt, kan geen gebruik worden gemaakt van de lichtere audit. Voor deze laatste categorie zzp’ers is bepaald dat er een andere audit nodig is om de kwaliteit van het door hen rechtstreeks aan studenten/cursisten te verstrekken beroepsonderwijs te toetsen en te garanderen. Toepassing van de normale audit brengt hier tevens met zich dat iedereen die rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt voor de audit op dezelfde wijze wordt behandeld.
Bij de in de vraag geschetste casus moet de zelfstandige dus de normale audit doorlopen, aangezien hij zowel via een onderwijsinstelling als rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt. Voor hem geldt de lichtere procedure niet. Indien de zelfstandige de normale audit met goed resultaat afsluit en wordt opgenomen in het register, is al het beroepsonderwijs dat deze zelfstandige verstrekt vrijgesteld van BTW. Anders dan in de onderhands verstrekte e-mail is aangegeven, is het dus wel mogelijk dat de zelfstandige voor het onderwijs dat hij rechtstreeks verstrekt onder de BTW-vrijstelling valt.
Er is dus geen sprake van een gat in de procedures, maar van een beoogd verschil in behandeling bij de audit van het erkenningregister, waarbij zelfstandigen in procedureel opzicht zoveel als mogelijk worden ontzien.
Is het waar dat de oplossingen voor Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp’ers) om dit gat te omzeilen, zoals het inschrijven als instelling, of het oprichten van meerdere ondernemingen, duur en omslachtig zijn vanwege extra hoge kosten en/of extra lasten zoals verzwaarde accountantscontrole? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit gat te dichten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 naar voren is gekomen, is het niet nodig om meerdere ondernemingen op te richten om al het beroepsonderwijs dat zelfstandigen verstrekken vrij te stellen van BTW. Het enig onderscheid is dat zelfstandigen die rechtstreeks onderwijs aan hun afnemers aanbieden, geen gebruik kunnen maken van de verlichte procedure voor zelfstandigen die alleen beroepsonderwijs via een instelling aanbieden.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
Het programma 'Sport en Ontwikkelingssamenwerking' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kunt u omschrijven wat voor soort projecten en activiteiten in aanmerking komt om geld te ontvangen uit het budget voor «Sport en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnotitie «Een kans voor open doel, de kracht van sport in ontwikkelingssamenwerking» uit 2008 is de doelstelling van het Sport en Ontwikkelingsprogramma vertaald in een gezamenlijke inzet door Buitenlandse Zaken en VWS. Het uiteindelijke doel van het programma is dat overheden en organisaties in ontwikkelingslanden zelf in staat zijn de kracht van sport- en spelprogramma’s optimaal en duurzaam te benutten via de inzet van Nederlandse ambassades in partnerlanden en Nederlandse sport- en ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties. De nadruk van het programma ligt op het stimuleren van actieve deelname van kansarme groepen aan goed begeleide sportactiviteiten, gericht op maatschappelijke doeleinden zoals emancipatie, conflictbeslechting, gezondheid en educatie. Prioritaire doelgroepen zijn jongeren, meisjes & vrouwen en gehandicapten.
Het budget voor Sport en Ontwikkelingssamenwerking is € 16 miljoen voor vier jaar (2008 – 2011). Van dit budget wordt de helft door Buitenlandse Zaken gedelegeerd aan Nederlandse ambassades. De andere helft is door VWS ingezet ter ondersteuning van sport- en ontwikkelingsorganisaties die programma’s voor capaciteitsopbouw uitvoeren.
In de volgende landen vinden activiteiten plaats:
Gezamenlijk VWS/BZ: Zuid-Afrika, Kenia, Mozambique, Senegal, Suriname, Guatemala en Indonesië.
Alleen BZ: Burundi, Soedan en Palestijnse Gebiedsdelen
Alleen VWS: Zambia, Burkina Faso en Bhutan
BZ subsidieert ondermeer Right to Play in Soedan/Burundi, dat zich richt op het brengen van structuur in het leven van kinderen in (post)conflictgebieden. In Guatemala loopt onder andere via Camino Seguro een samenwerkingsproject gericht op sport- en spelactiviteiten met kinderen in achterstandswijken om jong leiderschap te creëren en buurtbetrokkenheid te versterken. In Suriname wordt bijvoorbeeld via de Stichting Letitia Vriesde atletiekscholing als naschoolse opvang ondersteund.
Voor de uitvoering van de programma’s in de verschillende landen subsidieert VWS tot en met 2011 de volgende organisaties: KNVB, NSA, Respo International, Stichting Bhutan en partners, Todos.
Welke organisaties en projecten hebben in 2010 geld gekregen uit dit budget?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al organisaties en projecten bekend die in 2011 geld zullen krijgen uit dit budget?
Zie antwoord op vragen 1 en 2. De meeste projecten lopen tot en met 2011.
Wordt er ook geld uit dit budget beschikbaar gesteld voor de voorbereidingen van de kandidatuur van Nederland en België om samen het wereldkampioenschap voetbal in 2018 of 2022 te organiseren? Zo ja, hoe worden hiermee ontwikkelingsdoelstellingen behaald?
Nee, er wordt geen OS-geld beschikbaar gesteld voor de kandidatuur van het WK-voetbal.
Het feit dat de Europese aanbesteding voor politievoertuigen slechts één aanbieder kent |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie wint kort geding: vrij baan Pon en BMW» alsmede de situatie zoals deze in bijgevoegde mailwisseling is beschreven?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze aanbesteding op een dusdanige manier is geschreven dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden kan voldoen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van de opdracht. Daarbij is het belangrijk dat zij dit op een dusdanige manier doen, dat ondernemers een eerlijke kans maken op de opdracht. Bij deze opdracht heeft uiteindelijk per perceel maar één bedrijf een offerte ingediend, PON voor de twee percelen autovoertuigen en BMW voor het perceel motoren. In dergelijke gevallen heeft de aanbestedende dienst de keuze om de opdracht te gunnen of opnieuw aan te besteden, bijvoorbeeld in meerdere percelen. In dit geval heeft de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland ervoor gekozen de opdracht te gunnen, aangezien de ingediende offertes van PON en BMW aan de gestelde eisen voldeden en besparingen opleverden.
Wat is de reden dat ervoor is gekozen de aanbesteding zo te clusteren dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden zou kunnen voldoen? Zou het op deze manier niet beter zijn gewoon een offerte te vragen, aangezien de concurrentie tussen de aanbieders niet aanwezig is en er dus geen keuze tussen prijs/kwaliteit en diensten kan worden gemaakt door de aanbestedende dienst?
Uit navraag bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland is gebleken dat de mogelijkheid tot besparing een belangrijke beweegreden is geweest om de aanbesteding op deze wijze vorm te geven. De voertuigen moesten kant-en-klaar worden geleverd en de leverancier werd belast met het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen en in- en opbouw van de «kale» voertuigen. Vooraf is een marktverkenning gehouden, waarbij geen enkel bedrijf heeft aangegeven op basis van deze voorwaarden niet te kunnen inschrijven. Op basis daarvan is de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland er vanuit gegaan dat er voldoende concurrentie zou zijn in de markt.
Vindt u dit een gewenste gang van zaken? Zo nee, op welke manier bent u van plan ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, wat is de reden dat er nog aanbestedingen plaatsvinden waarbij met meerdere aanbieders wordt gewerkt?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat cluster- en raamcontracten moeten worden teruggedrongen. Door cluster- en raamcontracten krijgen het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel moeilijker toegang tot aanbestedingen. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbetert. Door middel van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel zal de toegang van kleine ondernemers verder worden verbeterd. Het proportionaliteitsbeginsel zal zodanig worden aangepast dat het clusteren van opdrachten hier ook onder valt.
Op welke manier wilt u deze clustering in de toekomst aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat de officiële cijfers van TNT over de postbezorging niet kloppen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de officiële cijfers van TNT over de postbezorging niet kloppen?1
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) dit bericht betrekken bij het onderzoek dat zij doet naar de naleving van de universele dienstverlening?
Op welke wijze zou het niet kloppen van de officiële cijfers van TNT de uitkomsten van het OPTA-onderzoek veranderen?
Het rapport 'De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, Analyse controlegegevens nVWZ in 2009' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, analyse controlegegevens nVWA 2009» van 1 november 2010?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal gezondheidsrisico’s voor jonge kinderen, waar internationale acute gezondheidsnormen werden overschreden, net als vorig jaar 0,5 procent is?
Elke overtreding van de gezondheidsnormen is onwenselijk.
Het toezicht van de nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. In 2009 zijn op die basis door de nVWA ca. 3500 metingen op groente en fruit uitgevoerd waarbij 16 keer (ca. 0,5%) sprake was van overschrijding van de gezondheidsnormen. Het beleid is dat groente en fruit waarbij de gezondheidsnormen zijn overschreden door de nVWA van de markt wordt gehaald. Overigens worden van buiten de EU afkomstige producten, waarbij herhaaldelijk overschrijdingen van de gezondsheidsnormen worden geconstateerd, op basis van recente Europese controlewetgeving (Verordening (EG) 669/2009), onderworpen aan een ingangscontrole aan de EU grenzen. Hierdoor wordt voorkomen dat producten die niet aan de gezondheidsnormen voldoen op de markt worden gebracht.
Waarom heeft de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) niet ingegrepen bij constatering van gezondheidsrisico’s bij druiven en peren in Nederlandse supermarkten?
Ik neem aan dat u hier doelt op de drie monsters druiven/peer uit bijlage 1 van het rapport weetwatjeeet die bemonsterd zijn bij supermarkten. De nVWA heeft bij 2 van deze monsters geen overschrijding van de MRL vastgesteld. Het is standaard EU beleid om in dergelijke gevallen geen nadere actie te ondernemen. Voor het derde monster waar het residu boven de MRL lag werd een boete gegeven. Deze partij is in augustus/september 2009 niet van de markt gehaald omdat door een interne nVWA communicatieverstoring te laat werd gereageerd. De partij was inmiddels als geheel verkocht. Inmiddels zijn begin 2010 de interne nVWA procedures voor risicobeoordeling aangepast.
Waarom controleert en handhaaft de nVWA alleen op gezondheidsrisico’s wanneer de Maximale Residu Limiet (MRL) tweemaal wordt overschreden, waardoor met name jonge kinderen onnodig blootgesteld worden aan te hoge residuen landbouwgif?
De nVWA controleert en handhaaft op gezondheidsrisico’s zodra de MRL limiet wordt overschreden. Wanneer is geconstateerd dat er geen gezondheidsrisico is dan wordt bij de beoordeling van het analyseresultaat rekening gehouden met de meetonzekerheid. Alle handhavers in Europa hanteren bij de analysemethoden een meetonzekerheid van 50%.
Bent u bereid de nVWA eerder te laten controleren en handhaven dan nu het geval is, zodat met name jonge kinderen niet meer onnodig worden blootgesteld aan te hoge residuen landbouwgif? Waarom (niet)?
Het toezicht van nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. De werkwijze van de VWA is onlangs geaudit door de Europese Commissie en er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Overigens voert ook het bedrijfsleven zelf controles uit op haar producten.
Wat vindt u er van dat Nederlandse aardbeien, appels, peren en sla méér vervuild zijn dan dezelfde producten uit het buitenland en wat gaat u hier aan doen?
Ik neem aan dat u met vervuild doelt op overschrijding van de wettelijke norm (MRL). In verhouding zijn bij Nederlandse producten significant minder overschrijdingen aangetroffen dan bij buitenlandse producten. Bij zowel peren als appels zijn geen overtredingen van de MRL waargenomen. Het percentage overschrijdingen van de MRL bij aardbeien was bij het Nederlands product geringer dan bij producten uit het buitenland. Echter bij Nederlandse sla was er in tegenstelling tot sla uit het buitenland sprake van een gering aantal overschrijdingen van de MRL.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de nu in Europa toegestane stoffen die door de Wereldgezondheidsorganisatie als «zeer gevaarlijk» geclassificeerd worden? Bent u bereid deze stoffen op nationaal niveau te verbieden?
Nee, want de classificatie van de WHO is alleen gebaseerd op de eigenschappen van de stof, zonder daarbij de hoeveelheid van die stof waaraan men wordt blootgesteld te betrekken. Voor het bepalen van een risico zijn beide gegevens even belangrijk. Omdat de blootstelling in het algemeen zeer laag is, zijn gezondheidsrisico’s niet te verwachten.
Hoe lang duurt het voor een wettelijke norm wordt aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot gezondheidsrisico’s?
Wettelijke residunormen (MRL’s) worden in Europees verband vastgesteld. Deze worden vòòr vaststelling getoetst aan de gezondheidskundige grenswaarden, die ook Europees worden vastgesteld. Als de inname gebaseerd op de MRL de gezondheidskundige grenswaarde overschrijdt, wordt deze MRL niet geaccepteerd. Ook de VN (WHO en FAO) leiden normen en gezondheidskundige grenswaarden af voor pesticiden, binnen het raamwerk van de Codex Alimentarius. Aangezien de Europese normen en gezondheidskundige grenswaarden in het algemeen strenger zijn dan die van de Codex Alimentarius, is er in het algemeen weinig reden tot aanpassing aan WHO inzichten.
Normaliter worden normen en gezondheidskundige grenswaarden eens in de 10 jaar opnieuw geëvalueerd. Als daar echter aanleiding toe is kan de Europese Commissie besluiten om deze eerder aan te passen.
Vindt u dat het een taak van maatschappelijke organisaties is om jaarlijks over te gaan tot publicatie van de meetgegevens van de nVWA, of vindt u dat dit een taak van de nVWA zelf is?
De resultaten van het onderzoek op residuen zijn openbaar en staan vermeld op de website1 van de nVWA. De maatschappelijke organisaties maken voor hun publicatie gebruik van die openbare resultaten.
Aflossingsvrije hypotheken |
|
Jan van Bochove (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van berichten in de media (in het bijzonder RTL-Z) dat de Rabobank geen 100% aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt in bepaalde regio’s?1
Ja.
Is het waar dat dit beleid wordt ingezet vanuit de veronderstelling dat er in de genoemde regio sprake is van bevolkingskrimp?
Ik heb van de Rabobank begrepen dat er geen beleid is om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. De Rabobank benadrukt dat de persoonlijke situatie van de klant het advies bepaalt. Bij dit advies is de betaalbaarheid van de hypotheeklasten als vanzelfsprekend een belangrijk uitgangspunt.
In zijn algemeenheid wordt de betaalbaarheid getoetst door de zogenaamde Loan-to-income norm (LTI-norm). Deze bepaalt de leencapaciteit van een consument voor een hypothecair krediet in relatie tot zijn inkomen. Echter, ook de waarde van de woning speelt een rol bij het tegengaan van overkreditering. Als consumenten door omstandigheden in de situatie komen dat zij hun huis moeten of willen verkopen bestaat het risico op een restschuld.
Dit restschuldrisico zal ook deel uitmaken van het advies van kredietverstrekkers. Het is dan ook voor de hand liggend dat een kredietverstrekker veelal zal adviseren om ook spaardeel in de hypotheek op te nemen, of om aflossing in de hypotheek in te bouwen. Ook dat draagt bij aan beperking van het restschuldrisico. Dit alles moet wel worden bezien vanuit een specifieke klantsituatie.
Wat vindt u van het beleid van de Rabobank waaruit blijkt dat er in het land twee soorten bevolkingsgroepen zijn, namelijk zij die wel en zij die geen aflossingsvrije hypotheek kunnen afsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier sprake van gelijke behandeling en gelijkwaardigheid van alle klanten?
Het geven van een persoonlijk, op de hypotheeknemer gericht advies is niet per definitie een vorm van ongelijke behandeling. Zoals besproken bij vraag 2 kunnen aanvullende vereisten namelijk bijdragen aan het bereiken van legitieme doelen, zoals het beperken van financiële risico’s. Het is hierbij van belang dat de mogelijke risico’s zoveel mogelijk op individueel niveau worden bepaald.
Vrij ondernemerschap impliceert dat individuele hypothecair financiers evenals aanbieders van andere producten en diensten (binnen de grenzen van de wet) vrijelijk bepalen op welk (geografisch) deel van de markt zij zich richten bij het aanbieden van hun producten en onder welke voorwaarden die producten worden aangeboden. Echter, het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning is gelegen in een bepaald postcodegebied kan volgens de Gedragscode Hypothecaire Financiering geen grond zijn om de aanvraag af te wijzen.
Ten aanzien van hypotheekverstrekking geldt artikel 4.34 van de Wet financieel toezicht. Daarin een open norm voor verantwoorde kredietverstrekking opgenomen. Die open norm wordt op dit moment voor hypotheekverstrekking ingevuld door de Gedragscode Hypothecaire Financiering. In deze gedragscode (artikel 6, lid2 staat weergegeven dat discriminatie bij hypotheekverstrekking op grond van wijk of postcodegebied verboden is.
Leidt een dergelijke handelwijze van de Rabobank niet juist tot een versterking van ongewenste krimpeffecten?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 4 hanteert de Rabobank naar eigen zeggen geen beleid om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. Het is de persoonlijke situatie van de klant welke het advies bepaalt.
Bent u bereid met banken te komen tot afspraken die leiden tot gelijke behandeling van alle klanten in alle regio’s van het land?
Zie antwoord vraag 5.