De toegankelijkheid van overheidswebsites |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wilt u kennisnemen van het onderzoek van de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl, waaruit blijkt dat veel gemeenten niet voldoen aan de richtlijnen voor de toegankelijkheid van overheidswebsites?
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitkomst van dit onderzoek, namelijk dat gemeenten niet voldoen aan de richtlijnen voor overheidswebsites waardoor zij minder goed toegankelijk zijn voor mensen met een functiebeperking en senioren?
Het is betreurenswaardig dat websites van gemeenten minder goed toegankelijk zijn voor mensen met een functiebeperking en senioren.
Bent u, gelet op de uitspraak van uw voorganger over het invoeren van wetgeving bij het in gebreke blijven van gemeenten eind 2010, voornemens wetgeving in te voeren die overheden, waaronder gemeenten, dwingt de aan de webrichtlijnen te voldoen? Zo ja, wanneer kunnen we het wetsvoorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens wetgeving in te voeren. Ik ben van mening dat het de verantwoordelijkheid is van deze gemeenten om dit probleem op te lossen. De afgelopen vier jaar is er vanuit BZK veel geïnvesteerd in ondersteuning van gemeenten en andere overheidsorganisaties: een servicedesk, modellen voor aanbesteding en verschillende andere hulpmiddelen. De afgelopen anderhalf jaar heeft BZK nog extra ingezet met een ondersteuningstraject waaraan bijna 200 gemeenten hebben deelgenomen.
Uiteindelijk moeten gemeenten zelf de richtlijnen implementeren eventueel met behulp van de instrumenten en hulpmiddelen die daarvoor zijn aangereikt door BZK. Er zijn twee gemeenten die hebben laten zien dat het kan: Goirle en Krimpen aan den IJssel. Uit voorlopige resultaten van recent onderzoek van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) blijkt dat 80% van de gemeenten aangeeft geen verdere ondersteuning te wensen voor de implementatie van de webrichtlijnen. Hiermee is de rol van BZK voor de implementatie van de webrichtlijnen bij andere overheden wat mij betreft wel afgerond.
BZK zal er wel actief voor zorgen dat de belangrijkste websites van de rijksoverheid voldoen en blijven voldoen.
In hoeverre bent u voornemens om de overige aanbevelingen van de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl, om de toegankelijkheid van overheidswebsites te bevorderen, op te volgen?
De aanbeveling dat eind dit jaar de Accessibility Monitor moet worden uitgevoerd, volg ik op. In februari ontvangt u van mij de rapportage.
De overige aanbevelingen dat gemeenten over zouden moeten gaan naar één content management systeem en één aan- en uitbestedingstraject worden niet door mij opgevolgd. Dit zijn namelijk verantwoordelijkheden van gemeenten zelf. Gemeenten kiezen zelf of ze dit wel of niet in gezamenlijkheid met andere gemeenten gaan doen. In de praktijk zie ik dat dit al wel gebeurt. Gemeenten schaffen bijvoorbeeld nu al gezamenlijk content management systemen aan.
In hoeverre voldoen rijksoverheid en ZBO’s aan de webrichtlijnen van de elektronische dienstverlening?
Enkele websites voldoen aan de webrichtlijnen zoals te zien in het register van stichting Drempelvrij. Begin 2011 ga ik mijn collega’s op de diverse ministeries aanspreken als de toegankelijkheid van hun websites onvoldoende blijkt te zijn.
Is het waar dat vanwege de dominantie van de markt voor gemeentewebsites, door een beperkt aantal partijen de kosten voor het upgraden van de webrichtlijnen kunnen oplopen tot tienduizenden euro’s? Zo ja, bestaat hierdoor het risico dat gemeenten door de budgettaire krapte zullen afzien van het upgraden van elektronische dienstverlening naar de webrichtlijnen? Welke mogelijkheden zijn er volgens u om het upgraden goedkoper te laten plaatsvinden?
Dit signaal is mij niet bekend. Het upgraden is het goedkoopst wanneer de webrichtlijnen worden toegepast bij de bouw van een nieuwe website of bij grootschalige aanpassingen van een website. Vanuit BZK is altijd het advies gegeven om de webrichtlijnen toe te passen bij nieuwbouw of omvangrijke herbouw. Als de webrichtlijnen vanaf het begin van het nieuwbouwproces mee worden genomen hoeft nauwelijks tot geen extra kosten met zich mee te brengen. Tussentijdse aanpassingen kunnen echter wel extra kosten met zich meebrengen.
Drugsbeleid in Rotterdam |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het aanvalsplan drugs van de gemeente Rotterdam waarin Regionale Opleidingencentra (ROC’s) worden aangespoord om drugsgebruik te herkennen en meer samen te werken met de ouders?1
Ja.
Kent u tevens het rapport dat in opdracht van de gemeente Rotterdam is gemaakt en waaruit blijkt dat het sluiten van coffeeshops niet heeft geleid tot minder drugsgebruik?2
Ja.
Deelt u de mening dat er extra maatregelen nodig zijn om met name bij de ROC-studenten drugs- en alcoholgebruik te ontmoedigen en deze jongeren weerbaarder te maken? Zo ja, bent u van mening dat scholing van onderwijzers om drugs- en alcoholgebruik te herkennen een goede aanpak is? Bent u tevens van mening dat bij het terugdringen van drank- en drugsgebruik de ouders meer betrokken moet worden? Zo ja, bent u zelf bereid hier beleid op te ontwikkelen? Bent u bereid om het beleid van Rotterdam, mits succesvol, landelijk in te voeren dan wel te promoten bij andere ROC’s en middelbare scholen? Zo nee, waarom niet?
Het ontmoedigen van middelengebruik is belangrijk ter voorkoming van mogelijke gezondheidsschade, verminderde leerprestaties en schooluitval. In de praktijk blijkt het geven van goede informatie, het stellen van de sociale norm dat alcohol en drugsgebruik op school niet acceptabel is, en het vroegtijdig signaleren van riskant middelengebruik door jongeren gevolgd door snelle hulp, de meest geschikte aanpak om jongeren weerbaar te maken. Het programma De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) ondersteunt deze aanpak en richt zich niet alleen op leerlingen, maar ook op leerkrachten, ouders en schoolbesturen. Middelengebruik door schoolgaande jeugd is vooral op het MBO een probleem. Het programma heeft dan ook een aparte module voor MBO-leerlingen. Een module voor MBO-leraren is in ontwikkeling. Het DGSG-programma maakt onderdeel uit van het aanvalsplan drugs van de gemeente Rotterdam.
Scholing van docenten in het herkennen van gebruik zoals in de Rotterdamse aanpak zou kunnen bijdragen aan het stellen van een sociale norm en tijdige signalering van riskant middelengebruik. Dit past bij de algemene zorgtaak die scholen hebben om te zien dat er iets met een jongere aan de hand is en vervolgens actie te ondernemen. De rol van mentoren, een goede interne zorgstructuur in de school en samenwerking met relevante jeugdvoorzieningen (waaronder de verslavingszorg) in de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) zijn hierbij essentieel.
Ook het betrekken van de ouders bij het terugdringen van drank- en drugsgebruik is belangrijk, omdat ook ouders kunnen bijdragen aan het stellen van de sociale norm, het weerbaarder maken van hun kinderen en het vroeg signaleren van problemen. Hiervoor is al een interventie ontwikkeld en beschikbaar, die ouders bij deze problematiek betrekt. Via het DGSG-programma krijgen ouders informatie hoe ze bij de opvoeding aandacht kunnen besteden aan roken, alcohol en drugs en leren zij deze ook toe te passen.
De Rotterdamse aanpak is een goed voorbeeld van een integrale aanpak van alcohol en drugsgebruik op ROC’s, afgestemd op de lokale omstandigheden. Landelijke invoering van de Rotterdamse aanpak ligt echter niet voor de hand, omdat ik niet wil treden in de ruimte van zowel gemeenten als scholen om hun drugs- en alcoholbeleid af te stemmen op de lokale situatie. Scholen worden uiteraard wel landelijk ondersteund met het DGSG-programma en het Landelijk steunpunt ZAT’s.
Deelt u de mening dat, naast goede voorlichting aan het onderwijzend personeel, ook medewerkers verslavingszorg in de Zorg- en adviesteams (ZAT’s) van de scholen moeten zitten? Zo ja, waarom is dit in het merendeel van de scholen niet het geval? Zo nee, waarom niet?
Een goede samenwerking tussen ZAT en verslavingszorg is nodig, zodat de verslavingszorg snel kan worden ingeschakeld bij problemen. In het merendeel van de ZAT’s (71%) op het MBO nemen medewerkers van instellingen van verslavingszorg dan ook deel aan deze teams. Verder participeert in tweederde van ZAT’s in het MBO een preventiemedewerker van de jeugdgezondheidszorg die ook een schakelfunctie richting verslavingszorg kan vervullen.
Deelt u de mening dat het feit dat het sluiten van coffeeshops niet heeft geleid tot minder drugsgebruik tenminste een indicatie is dat het sluiten van coffeeshops geen effectief middel is om drugsgebruik tegen te gaan? Zo ja, wat betekent dit voor uw (voorgenomen) beleid ten aanzien van coffeeshops? Zo nee, waarom niet?
Doel van het sluiten van coffeeshops die dicht bij scholen liggen is om de aantrekkingskracht van coffeeshops op jongeren te verkleinen, en drugsgebruik op die wijze te ontmoedigen. Naar mijn mening is dit beleid wel effectief, en ik verwacht dat de resultaten op wat langere termijn zichtbaar zullen worden. Naast het sluiten van coffeeshops worden ook maatregelen genomen op het gebied van voorlichting en vroegsignalering om het gebruik van drugs bij jongeren terug te dringen.
Erkent u dat het sluiten van coffeeshops niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet gebeuren om het gebruik van drugs bij de jongeren terug te dringen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het onderzoek dat jongeren merendeels hun cannabis verkrijgen via drugsrunners of vrienden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja. Handel in drugs via drugsrunners wordt conform de aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie aangepakt. Daarnaast werkt het Openbaar Ministerie samen met diverse (keten)partners zoals politie, gemeenten, SIOD en belastingdienst, teneinde drugs op een zo effectief mogelijke manier te bestrijden. Ook worden projecten opgezet met onder andere buurtbewoners om onveilige plekken in kaart te brengen, wordt een drugsmonitor opgesteld evenals een veiligheidsindex, waarin meldingen van drugsoverlast een belangrijke indicator zijn. Voorts wordt cameratoezicht ingezet teneinde drugs(runnen) tegen te gaan.
Bent u van mening dat het bestrijden van drugsrunners een taak voor de gemeenten is? Zo ja, hebben gemeenten voldoende mogelijkheden en middelen om dit te bestrijden? Zo nee waarom?
De bestrijding van drugsrunners is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Openbaar Ministerie, politie en gemeenten. Er zijn voldoende wettelijke aangrijpingspunten om dit ongewenste fenomeen effectief te bestrijden. De aanpak van drugsrunners kan door middel van het handhaven van de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar ook door bijvoorbeeld de handhaving van de specifiek hiertoe opgestelde regels in de APV’s en cameratoezicht.
Beperkingen door werkgevers aan het passief kiesrecht |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag over het arbeidsconflict tussen een journalist en zijn werkgever over de kandidaatstelling als gemeenteraadslid?1
Ja.
Deelt u de mening dat het passief kiesrecht één van de belangrijkste democratische rechten is? Vindt u het van belang dat hieraan niet meer restricties gesteld worden dan werkelijk nodig, om het aantal potentiële volksvertegenwoordigers zo groot mogelijk te houden?
Ja. Het belang van de uitoefening van het (actieve en) passieve kiesrecht wordt onderstreept door artikel 4 van de Grondwet, artikel 25 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3, Eerste Protocol, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Deelt u de zienswijze van het Hof dat het gemeenteraadslidmaatschap door de betrokken uitgever aangemerkt kan worden als arbeid voor derden? Betekent de uitspraak van het Hof een verdere inperking van het passief kiesrecht, nu hiermee tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank wordt ingegaan? Zo nee, waarom niet?
Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft in zijn arrest van 28 september 2010 een oordeel gegeven over een geschil tussen werkgever en werknemer. Inroeping van het passieve kiesrecht moet in deze casus derhalve worden bezien in de privaatrechtelijke rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer. Het hof heeft in casu getoetst aan de arbeidsovereenkomst en de hierop van toepassing zijnde CAO voor de Dagbladjournalisten, waarin het criterium «arbeid voor derden» is opgenomen. Het hof heeft getoetst of binnen dit kader beperkingen konden worden gesteld aan de uitoefening van het passief kiesrecht. Het belang van de uitoefening van het passief kiesrecht is in dit geval afgewogen tegen de mogelijkheid van (de schijn van) conflicterende of juist verstrengelde standpunten en belangen, die afbreuk kunnen doen aan het door de werkgever gehuldigde en uitgedragen beginsel van onafhankelijk dagblad. Mede gezien de opstelling van de werkgever dat de betrokken werknemer, in geval hij zijn raadslidmaatschap doorzet, in de gelegenheid zal worden gesteld om een niet-journalistieke functie te vervullen, stelt het hof de werkgever in het gelijk.
Ik heb geen aanleiding het oordeel van het hof ter discussie te stellen.
Bent u bereid werkgevers- en werknemersorganisaties te wijzen op het grote belang van het passief kiesrecht en van de representatie in de volksvertegenwoordiging op alle niveaus uit alle geledingen van de samenleving?
Nee, op grond van dit geval zie ik geen aanleiding om hiertoe over te gaan. Met artikel 7:643 van het Burgerlijk Wetboek is voorzien in een verlofregeling voor werknemers voor het bijwonen van vergaderingen van vertegenwoordigende organen van publiekrechtelijke lichamen, alsmede van commissies uit deze organen. Daarmee acht ik het belang dat moet worden gehecht aan de uitoefening van het passieve kiesrecht door werknemers voldoende kenbaar.
Wilt u overwegen om nadere wettelijke regels te stellen aan beperkingen van het passief kiesrecht, zodat beperking van dit democratisch recht in de toekomst op objectieve criteria zullen berusten? Zo nee, waarom niet?
Neen. De huidige wettelijke regelingen acht ik adequaat.
Dreigende sluiting van de kinderalcoholpoli in Eindhoven |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin staat dat de kinderalcoholpoli in Eindhoven met sluiting per 1 januari 2011 bedreigd wordt?1
Deelt u de mening dat, gezien de positieve resultaten, de poli niet dicht moet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In welke steden behoefte is aan een alcoholpoli wordt niet door ons bepaald. Dit wordt in de volgende fase van het alcoholpoli-project nader uitgewerkt in een implementatietraject dat op basis van het zogenaamde KEK-onderzoek wordt opgesteld. Het streven is om, over het land gespreid, in een aantal ziekenhuizen het multidisciplinaire nazorgtraject aan te bieden.
Bent u bereid, zoals eerder aan de Kamer toegezegd, de financiering van de kinderalcoholpoli in Nederland structureel te financieren? Zo ja, wanneer kan dat geregeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van VWS heeft recent subsidie verleend voor continuering van het landelijk deel van het alcoholpoli-project met minimaal 1 jaar. In deze laatste projectfase zal onderzocht worden of, en zo ja hoe deze vorm van nazorg financieel geborgd kan worden. De borging van de financiering van de behandeling zal binnen de kaders van de premiegefinancierde zorg moeten worden geregeld. Structurele financiering uit het VWS-budget is niet aan de orde, omdat uit begrotingsgeld nimmer zorgkosten worden gefinancierd.
Deel u de zorgen dat de motivatie van het samenwerkingsverband Eindhoven in het kader van het terugdringen van jonge drinkers een deuk oploopt, nu de kinderalcoholpoli dreigt gesloten te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die zorgen delen wij niet. Op basis van een gesprek met zorgverzekeraar CZ hebben wij er vertrouwen in dat de financiële ondersteuning van de Brabantse alcoholpoli niet gestopt zal worden en de kinderalcoholpoli door zal kunnen gaan.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over uw beleidsvoornemens om overmatig alcoholgebruik onder jeugdigen tegen te gaan? Zo ja, wanneer kan de Kamer die verwachten? Zo nee, waarom niet?
Binnenkort wordt u middels een nota van wijziging geïnformeerd over de aanpassingen die het kabinet wil aanbrengen in het wijzigingsvoorstel Drank- en Horecawet. Preventie van schadelijk alcoholgebruik zal verder meegenomen worden in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid, die in het voorjaar van 2011 aan u zal worden aangeboden.
Is er een coördinerend bewindspersoon die de aanpak van overmatig drinken onder jongeren coördineert?
Ja, ik ben coördinerend bewindspersoon.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het kerstreces op 16 december 2010?
Nee. Deze vragen hebben ons helaas pas in de namiddag van de 16 december 2010 bereikt, waardoor beantwoording voor aanvang van het kerstreces niet meer mogelijk was.
De maatschappelijke kosten en effecten van de wetgeving tegen langstudeerders |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van een decaan van de TU Delft over de gevolgen van de strafmaatregel tegen langstudeerders en de beperkte maatschappelijke kosten die hun verlengde studie met zich meebrengt?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze breder in de hoger onderwijswereld levende opvattingen en inzichten omtrent de negatieve maatschappelijke gevolgen van de wetgeving tegen langstudeerders die u in voorbereiding heeft?
Ik ben van mening dat deze maatregel leidt tot een meer ambitieuze studiecultuur, vooral in de bachelorfase. Er is nu teveel sprake van een klimaat van vrijblijvendheid. Het rendement in Nederland is relatief laag door de lange gemiddelde studieduur. Het langer doorstuderen kost geld, en vergt energie van de docenten. En zoals in het artikel ook wordt aangegeven, loopt de maatschappij belastinginkomsten mis doordat de student pas op een later moment beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
Deelt u de beschreven opvatting dat de kosten van een student met studievertraging vooral bij de student en zijn ouders liggen en dat de maatschappelijke kosten erg meevallen? Zo, nee kunt u informatie verstrekken waarin u een beeld van de maatschappelijke kosten schetst? Zo ja, deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat u studenten en ouders op korte termijn informeert over de reikwijdte van de door u gewenste wetgeving tegen langstudeerders en mensen niet langer in onzekerheid houdt?
Nee, die opvatting deel ik niet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Ik acht het van groot belang studenten, ouders en instellingen tijdig te informeren over de aanstaande wetswijziging. Ik zal hiermee dan ook zo spoedig mogelijk starten.
Deelt u tevens de mening dat het, gezien de financiële gevolgen voor studenten en ouders, noodzakelijk is om ook nadrukkelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden bij studenten, zoals ernstige ziekte of een handicap waardoor vertraging optreedt?
Ja. Ik heb het voornemen om rekening te houden met de groep studenten met een functiebeperking, zoals een ernstige ziekte of een handicap, die recht hebben op een extra jaar prestatiebeurs. Deze groep studenten zou dan naast de uitloopjaren in de bachelor- en in de masterfase een extra uitloopjaar krijgen.
Dit uitloopjaar kunnen ze, waar nodig, gebruiken in respectievelijk de bachelor- als de masterfase. Zij hebben in dat geval dus een uitloop van maximaal drie jaar.
Bent u voornemens in de aanstaande wetgeving uitzonderingen mogelijk te maken voor bijvoorbeeld studenten met een ernstige ziekte of handicap, gezien de maatschappelijke gevolgen voor dit soort kwetsbare studenten als u deze groep niet ontziet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het uitvoeren van onnodige operaties door artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending over het feit dat er grote verschillen bestaan in behandelingen tussen artsen, tot wel een factor vier?1
In de uitzending van Nieuwsuur van 11 december jl. is uitgebreid ingegaan op het fenomeen «praktijkvariatie». Dat er variatie bestaat tussen de wijze waarop artsen hun patiënten behandelen is op zich geen nieuw gegeven. Vergelijkbare verschillen worden ook in het buitenland gesignaleerd. Mijn ambtsvoorganger heeft er in de vorige kabinetsperiode ook meerdere malen aandacht voor gevraagd.
Variatie is niet per definitie «slecht». Verschillen in behandelpatronen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat bepaalde zorginstellingen of artsen zich hebben gespecialiseerd in de behandeling van bepaalde aandoeningen en daarom ook zwaardere patiënten te behandelen krijgen. In die gevallen is het niet raar, en niet ongewenst, dat deze ziekenhuizen of artsen zwaarder behandelen dan andere.
Voorzover er echter verschil in behandeling bestaat die niet terug te voeren is op verschil in kenmerken van de patiëntenpopulatie, is (grote) variatie in behandeling ongewenst. Van artsen mag immers worden verwacht dat zij handelen volgens de professionele standaarden van de eigen beroepsgroep.
Het feit dat de media aandacht aan dit verschijnsel geven, juich ik toe. Het bevordert de bewustwording over dit verschijnsel en stimuleert de direct betrokken partijen (de artsen zelf, de patiënten, de zorgverzekeraars en de inspectie) om vragen te stellen aan die instellingen of artsen die een afwijkend behandelpatroon hebben.
Wat zegt dit over de kwaliteit van de geboden zorg door artsen?
De relatie tussen enerzijds verschillen in behandelmethoden en anderzijds de kwaliteit van de aangeboden zorg is niet te veralgemeniseren. Elke behandelingsbeslissing is een individuele beslissing en soms zijn er goede redenen om af te wijken van professionele standaarden. In het verlengde daarvan kunnen klinieken die kwalitatief goede zorg leveren ook zwaardere patiënten aantrekken/doorverwezen krijgen en daardoor relatief vaak of zwaar interveniëren. Waargenomen verschillen in behandelgedrag zijn dan ook vooral een eerste aanleiding om vragen te stellen aan de betrokken artsen en instellingen ( «pas toe of leg uit-principe»).
Ik juich daarom de toenemende transparantie over praktijkvariatie toe. Het stelt partijen (artsen, bestuurders, verzekeraars, patiënten en inspectie) in staat de juiste vragen te stellen en zo artsen en instellingen scherp te houden over hun werkwijze.
Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het is lastig om hier een uitputtende verklaring voor te geven. Zoals eerder aangegeven kan de variatie waarschijnlijk deels worden verklaard door verschillen in de samenstelling van patiëntenpopulaties. De variatie die hierdoor wordt verklaard kan dan ook heel legitiem zijn.
Daarnaast kan het behandelgedrag ook voortvloeien uit gewoonten van artsen, al dan niet in combinatie met onwetendheid over het bestaan van nieuwere en betere behandeltechnieken. Dat laatste is natuurlijk ongewenst. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van artsen en instellingen de zorg zo veel mogelijk volgens professionele standaarden vorm te geven en daar ook transparant over te zijn.
Als laatste wijs ik op de mogelijkheid dat voor bepaalde aandoeningen of behandelingen geen professionele standaarden beschikbaar zijn. Dat kan reden zijn voor waargenomen spreiding in behandelgedrag. In dat geval is het van belang dat beroepsgroepen dergelijke standaarden gaan opstellen.
Welke maatregelen staan u voor ogen om deze verschillen te verkleinen?
Zorgaanbieders (artsen en instellingen) zijn zelf primair verantwoordelijk voor het handelen volgens professionele standaarden. Zij nemen de behandelbesluiten en voeren die ook uit. Tegelijk blijkt in de praktijk, zoals de Nieuwsuuruitzending laat zien, dat die verantwoordelijkheid niet overal ten volle wordt genomen.
In dat licht vind ik het allereerst van groot belang dat de transparantie over de geleverde kwaliteit van artsen en instellingen toeneemt. Transparantie-vergroting maakt in eerste instantie de artsen zelf meer alert. Zoals ook in Nieuwsuur vanuit de specialisten werd aangegeven, zoeken zij zelf naar vergelijkingsinformatie om hun eigen handelen aan te spiegelen en zo te komen tot kwaliteitsverbetering. In nauwe samenwerking met alle betrokken veldpartijen wordt via het programma Zichtbare Zorg hard gewerkt aan vergroting van het inzicht in de geleverde kwaliteit.
Daarnaast zijn ook verzekeraars aan zet. Zij kunnen, aan de hand van eigen informatie over het gedrag van zorgaanbieders, waargenomen verschillen in behandelgedrag betrekken bij hun contractonderhandelingen met zorgaanbieders.
Als derde noem ik het ontwikkelen van nieuwe, betere en meer actuele professionele standaarden en het stimuleren van de toepassing van deze standaarden. Daartoe wil ik een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg oprichten, dat op dit terrein een belangrijke agenderende en stimulerende rol moet krijgen.
En ten slotte heeft natuurlijk ook de toezichthouder op de kwaliteit van zorg, de inspectie, een rol. De IGZ houdt toezicht op basis van risicoanalyses. Praktijkvariatie kan een indicatie zijn voor onnodige risico’s voor de kwaliteit van zorg: immers, iedere operatie kent een zeker risico en dus brengen onnodige operaties ook onnodige risico’s voor de patiënt met zich mee. In dat kader roept de IGZ verzekeraars op signalen over onnodige behandeling te melden aan de IGZ.
Klopt de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied dat verzekeraars en overheid wel de cijfers hebben over de verschillen in behandelingen tussen specialisten, maar de beroepsgroep niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillen tussen artsen in behandelingen wel ter beschikking komen van de beroepsgroepen?
De gegevens over de behandelingen in de ziekenhuizen zijn opgeslagen in het DBC-informatiesysteem (DIS). Deze gegevens zijn het gezamenlijk eigendom van ziekenhuizen en specialisten. Het is aan deze partijen (i.c. de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Orde van Medisch Specialisten) om te beoordelen of een verzoek om deze gegevens te mogen gebruiken wordt ingewilligd of niet. Ik ga daar niet over. Dat neemt niet weg dat ik het vreemd zou vinden als beroepsgroepen van medisch specialisten, met het doel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, de toegang tot de benodigde gegevens zou worden ontzegd. Immers, de besturen van de Nederlandse ziekenhuizen en de daar werkzame artsen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg in die instellingen. Ik zal dit punt met de ziekenhuizen bespreken.
Wiens taak is het om de verschillen tussen artsen inzichtelijk te maken: de ziekenhuizen, de verzekeraars of de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om transparant te zijn over hun prestaties. Daartoe behoort ook het inzichtelijk maken van de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Verzekeraars dienen daarnaast hun (potentiële) verzekerden te laten zien hoe zij met hun zorgplicht voor die verzekerden omgaan. Daartoe behoort ook het verschaffen van inzicht in de achtergronden van hun contracteerbeleid, zeker als dat gebaseerd is op waargenomen verschillen in de kwaliteit van de ingekochte zorg.
De overheid heeft in dat kader vooral een aanjagende rol. Sinds eind 2006 worden veldpartijen via het programma Zichtbare Zorg, ondergebracht bij de IGZ, ondersteund om te komen tot transparantie over kwaliteit. In dat programma zijn de afgelopen jaren, in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, forse stappen gezet. In het verlengde hiervan wijs ik op mijn hiervoor reeds gememoreerde voornemen te komen tot een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, waar meerdere taken ten aanzien van het stimuleren van kwaliteit en transparantie worden gebundeld. Hierover zal ik de Tweede Kamer dit voorjaar nader informeren.
Bent u bereid u in te zetten om intercollegiale toetsing en benchmarking tussen specialisten en ziekenhuizen, bijvoorbeeld als het gaat om verschillen in behandeling, te institutionaliseren?
Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb verwoord ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het transparant zijn bij de zorgaanbieders. Tegelijkertijd zie ik de noodzaak dat de overheid hier een aanjagende rol vervult. Het initiatief van Zichtbare Zorg is hiervan een voorbeeld evenals de aangekondigde oprichting van een Kwaliteitsinstituut. Met dit soort initiatieven en door initiatieven van zorgverzekeraars worden specialisten en ziekenhuizen benchmarks aangereikt en worden ze geprikkeld tot intercollegiale toetsing. Anders dan door dit soort initiatieven – en natuurlijk het toezicht door de IGZ – zie ik voor mijzelf geen rol weggelegd om benchmarking en intercollegiale toetsing te institutionaliseren.
In hoeverre speelt volgens u de financiering van de ziekenhuiszorg een rol, waarbij het doen van operaties extra geld oplevert in tegenstelling tot een meer terughoudende behandeling? Bent u bereid het financieringssysteem zodanig aan te passen dat niet het doen van veel operaties wordt beloond, maar verstandig handelen gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Op dit moment wordt een groot deel van de ziekenhuiszorg bekostigd op basis van een budget. Hierdoor ontbreken de juiste prikkels voor kwaliteit en doelmatigheid. Daarom wil ik overstappen op een model, waarin de prestaties van ziekenhuizen worden beloond. Ziekenhuizen die een kwalitatief beter en efficiënter zorgaanbod hebben, kunnen daardoor groeien. In sommige situaties is (nog) niet behandelen de beste behandeling; overbehandeling levert immers (onnodige) risico’s op. Voor het voorkomen daarvan moet het ziekenhuis beloond kunnen worden. Ik zie hier een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars maar ook voor de medici en ziekenhuisorganisaties zelf. Cruciaal daarvoor is, zoals ik in de antwoorden op de voorgaande vragen heb aangegeven, dat er betere en meer volledige standaarden komen voor het medisch handelen en dat er goede publieke informatie is over hoe het medisch handelen zich tot de standaarden verhoudt.
Is het toekomstige DOT-systeem2, zoals u dat voorstaat, hiervoor wel geschikt?
Ja, het DOT-systeem is hier geschikt voor. Allereerst geven de DOT-zorgproducten net als de huidige DBC’s meer zicht op wat een ziekenhuis aan zorg levert. Het DBC-systeem en het DOT-systeem maken het mogelijk om prestaties te belonen en afspraken te maken over de zorg rond een bepaalde diagnose. Door het bekostigen van ziekenhuiszorg op basis van DBC's of straks DOT-zorgproducten kunnen er ook afspraken worden gemaakt over degressieve tarieven. Bij een bepaald volume zijn namelijk de vaste kosten van een zorgaanbieder terugverdiend. Door afspraken te maken over degressieve tarieven wordt het minder winstgevend om onnodige extra operaties uit te voeren. Een groot voordeel van het DOT-systeem boven het DBC-systeem is de medische herkenbaarheid van de DOT-zorgproducten. Hierdoor wordt het, beter dan bij het DBC-systeem, mogelijk om richtlijnen en kwaliteitsinformatie te koppelen aan zorgproducten.
In het verlengde van het antwoord op vraag 8 merk ik op dat, ook met de verbetering die DOT ten opzichte van het huidige DBC-systeem teweegbrengt, het hebben van goede medische standaarden en transparantie in medisch handelen niet kunnen worden gemist.
Strooizout op rantsoen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «A7 dicht door gladheid»1 en «Strooizout nu al op rantsoen»?2
Ja, die berichten ken ik. Overigens heb ik met verbazing kennis genomen van berichten dat een groot aantal gemeenten ondanks de ervaringen van de winter van 2009–2010 aan het begin van het strooiseizoen 2010–2011 geen contract met een zoutleverancier had afgesloten. Ook heb ik kennis genomen van berichten dat gemeenten in de afgelopen periode grote hoeveelheden strooizout gratis hebben uitgedeeld aan hun inwoners.
Deelt u de mening dat de veiligheid van automobilisten voorop moet staan en dat derhalve de verhoging van de hoeveelheid strooizout bij Rijkswaterstaat van 60 000 ton naar 90 000 ton3, zeker met de vorige winter in ons achterhoofd toen er maar liefst 191 000 ton strooizout is gebruikt, onvoldoende is om het hoofdwegennet de hele winter door ijsvrij te houden? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vindt gladheidsbestrijding op het hoofdwegennet plaats met het oog op de veiligheid van de weggebruiker. Daarnaast dient gladheidsbestrijding ook om de doorstroming op de wegen en de bereikbaarheid te continueren. De startvoorraad strooizout van Rijkswaterstaat, dat wil zeggen de hoeveelheid zout die Rijkswaterstaat op 1 november van elk jaar in de loodsen heeft liggen, is met ingang van dit jaar structureel verhoogd van 60 000 naar 90 000 ton. Ik acht die starthoeveelheid voldoende, omdat in de contracten met de leveranciers is opgenomen dat Rijkswaterstaat nog eens 120 000 ton kan bijbestellen. Daarnaast bestaat dan altijd de mogelijkheid om eventueel buiten de reguliere contracten om extra zout in te kopen in binnen- en buitenland. Gelet op de vroege inval van het winterweer dit seizoen en het feit dat de leveranciers hun contractuele verplichtingen niet volledig na kunnen komen, maakt Rijkswaterstaat van die mogelijkheid gebruik om gesteld te staan voor de rest van het winterseizoen.
Waarom is er geen grotere voorraad strooizout aangelegd door Rijkswaterstaat om zo de wegen, tijdens de mogelijk strenge winters van de komende jaren, ijsvrij te houden?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 voor uitleg over de strooizoutvoorraad bij Rijkswaterstaat.
Wat is de verklaring voor het feit dat u er niet in bent geslaagd om cruciale hoofdwegen ijsvrij te maken? Is er überhaupt wel gestrooid op de A7 en andere wegen als de A4 en de A5 waar automobilisten geconfronteerd werden met een ware ijsbaan? Zo nee, waarom niet?
De plaatselijke gladheid zoals die in de ochtend van 7 december 2010 ontstond op de A4, de A5 en de A7 was helaas niet te voorkomen. Op de betreffende wegvakken waren wel degelijk preventieve strooiacties uitgevoerd, waarvan de laatste die ochtend om 5.00 uur was afgerond. Vervolgens condenseerde lokaal dichte mist op wegdekken waarvan de temperatuur beneden het vriespunt lag. Dat was een zeer ongelukkig tijdstip, omdat er tussen 5.00 uur en 5.30 uur nog onvoldoende verkeer op de weg was om het zout goed met het gecondenseerde vocht te doen mengen. Hierdoor kon binnen een tijdsbestek van luttele minuten een ijslaag boven op het gestrooide zout ontstaan. Toen om 5.30 uur de eerste meldingen van glijd- en slippartijen van voertuigen binnen kwamen, heeft Rijkswaterstaat met het oog op de verkeersveiligheid direct maatregelen genomen. De A5 (van Zaandorp tot De Hoek) en de A7 (in beide rijrichtingen van Zaandam tot Medemblik) werden afgesloten en er zijn omleidingsroutes ingesteld. Nadat de bij de aanrijdingen betrokken voertuigen waren geborgen en de wegdekken ijsvrij waren gemaakt, zijn beide wegen rond 9.00 weer voor het verkeer vrijgegeven. De A4 is niet dicht geweest, hier kon worden volstaan met gladheidsbestrijding en een snelheidsbeperking.
Is het, aangezien heel Europa gebukt gaat onder een «horrorwinter»4, nog mogelijk extra strooizout in te slaan? Zo ja, bent u dan voornemens alles in het werk te stellen om extra strooizout in te slaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mogelijk om extra strooizout in te slaan. Rijkswaterstaat koopt op de nationale en internationale markt extra zout in, niet alleen om de eigen voorraden op peil te houden maar ook voor doorlevering aan de decentrale wegbeheerders die met een tekort kampen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het hoofdwegennet, gezien de situaties die zich de afgelopen weken voordeden klaarblijkelijk niet winterklaar is? Zo ja, bent u bereid actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht die mening vooralsnog ongegrond, omdat de gladheid die zich heeft voorgedaan niet voorkomen had kunnen worden.
Kunt u inzicht geven in de directe en indirecte schade voor de Nederlandse economie als gevolg van het winterse weer van de afgelopen weken? Zo ja, kunt u dat uiteenzetten? Zo nee, waarom niet?
Winterweer is een jaarlijks terugkerend en niet te beïnvloeden fenomeen en behoort tot de normale omstandigheden voor de Nederlandse economie. Het is dan ook weinig zinvol om te spreken over economische schade als gevolg van het winterse weer.
Een uitspraak van de Nationale Ombudsman over de afhandeling van bezwaren tegen Maastricht Aachen Aiport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Nationale Ombudsman inzake de afhandeling van de 780 op 13 februari 2008 door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gegrond verklaarde bezwaren tegen de uitbreiding van Maastricht Aachen Airport (MAA)?1
Ik ken het rapport betreffende een klacht over het nog niet opnieuw nemen van een beslissing op bezwaar tegen het Aanwijzingsbesluit Luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport.
Waarom wacht u al bijna drie jaar met het nemen van een nieuwe beslissing op deze bezwaarschriften, wat nodig is omdat de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uw beslissing vernietigde? Wanneer mogen de indieners uw beslissing verwachten?
Op 13 februari 2008 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over negen beroepschriften tegen het besluit dat door het bevoegde gezag was genomen inzake bezwaren die waren ingebracht tegen het op 27 december 2004 vastgestelde Aanwijzingsbesluit voor het luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport. De bestuursrechter heeft naar aanleiding van een aantal ingebrachte beroepsgronden destijds het besluit op bezwaar vernietigd. Dit heeft ertoe geleid dat niet alleen ten aanzien van een aantal beroepsgronden uit de negen beroepschriften opnieuw moet worden geoordeeld, maar over alle tijdens de bezwaarprocedure ingebrachte bezwaren.
De vernietiging door de Raad van State heeft tot gevolg dat een volledige heroverweging van het besluit moet worden gemaakt op basis van de huidige situatie. Dit betekent dat alle onderzoeken die aan een besluit ten grondslag liggen opnieuw moeten worden uitgevoerd aan de hand van gegevens en normen die zo actueel mogelijk zijn. Daar komt bij dat ook de uitgangspunten van de aanvraag door het verloop van de tijd zijn veranderd. De uitkomsten van het nieuw uitgevoerde onderzoek naar de externe veiligheid heeft de exploitant aanleiding gegeven om de aanvraag aan te passen door het verkeer te reduceren om daarmee de gevolgen van de aanvraag met betrekking tot de externe veiligheid te verminderen. Ondanks de reductie ben ik wederom genoodzaakt geweest om de diverse milieu-onderzoeken opnieuw uit te voeren met als uitgangspunt dit gewijzigde gebruik, aangezien deze anders niet zouden aansluiten bij de herziene aanvraag van de exploitant.
De Nationale Ombudsman signaleert terecht dat hiermee het vereiste van voortvarendheid in het geding is. Dit is mede een gevolg van de wetgeving zoals die gold op het moment dat het oorspronkelijke besluit in 2004 genomen is. Inmiddels is de afgelopen jaren een aantal stappen gezet om de wetsystematiek te moderniseren door aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht per 1 juli 2005 (die regelt dat een bezwaarschriftprocedure niet meer nodig is), door de regelgeving voor burger- en militaire luchthavens per 1 november 2009 (waardoor aan een luchthavenbesluit geen structuurvisie meer ten grondslag hoeft te liggen) en door de Crisis- en herstelwet die een versnelde behandeling van beroepen mogelijk maakt. Deze wijzigingen zijn evenwel niet van toepassing op onderhavig besluit aangezien het oorspronkelijke besluit dateert van voor de genoemde wijzigingen van de wetgeving.
Voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar inzake het Aanwijzingsbesluit voor het luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport zie ik tegen deze achtergrond de volgende stappen. Ik ben voornemens om spoedig een belangrijke stap richting een nieuw besluit op de eerder ingediende bezwaren te nemen. In januari 2011 zullen de beschikbare geactualiseerde onderzoeken (zoals geluid en externe veiligheid) ter inzage worden gelegd. Het onderzoek naar de effecten voor de luchtkwaliteit op basis van de herziene aanvraag van de exploitant vergt meer tijd en zal enkele maanden later ter inzage gelegd worden. Conform de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht zullen bezwaarmakers vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hun bezwaargronden desgewenst aan te vullen. Het streven is erop gericht de periode voor het indienen van eventuele aanvullende bezwaargronden in het voorjaar af te ronden met een hoorzitting. Daarna zal in de zomer van 2011 door mij op alle ingebrachte (eventueel aangevulde) bezwaren worden beslist.
Waarom hebben de indieners van de bezwaren na de uitspraak van de Nationale Ombudsman op 28 oktober 2010 nog niet van u gehoord?
Op 23 december 2010 hebben de bezwaarmakers een brief ontvangen waarin ik hen op de hoogte heb gesteld van de stand van zaken van de beslissing op bezwaar en het verdere proces en planning.
Wat is uw reactie op de forse kritiek die de ombudsman heeft op uw gebrek aan voortvarendheid en de zeer gebrekkige wijze waarop u met de bezwaarmakers (burgers, gemeenten, (milieu)organisaties) communiceert?
Voor wat betreft de voortvarendheid van besluitvorming zie de antwoorden op de vragen 2 en 5.
In reactie op zijn oordeel en aanbevelingen heb ik de Nationale Ombudsman op 17 december 2010 geïnformeerd over de stand van zaken, de planning van het verdere proces en mijn voornemen om zo spoedig mogelijk richting alle bezwaarmakers te communiceren. Aan dit voornemen heb ik inmiddels invulling gegeven, in aansluiting op vier eerdere brieven met informatie aan alle bezwaarmakers in de periode 2008–2009.
Hoe verhoudt uw handelswijze zich tot uw wens juist voort te maken met ruimtelijke procedures en de recente aanscherpingen van diverse wetten om de duur van procedures te bekorten, waarbij met name de inspraak en beroepsmogelijkheden voor burgers werden ingeperkt en verkort?
«De overheid heeft tot taak om voortvarend te handelen», zo stelt de Nationale Ombudsman in zijn rapport met het oog op de besluitvorming over de inpassing van luchthavens in de omgeving.
In lijn met het advies van de Commissie Elverding over snellere en betere besluitvorming is mijn inzet er op gericht om de weging van belangen nadrukkelijker aan de «voorkant» van de besluitvorming in een zorgvuldig proces met de omgeving te laten plaatsvinden. De Alderstafels rond Schiphol, Eindhoven en Lelystad zijn daar praktijkvoorbeelden van. Na parlementaire toetsing van de besluiten die na een dergelijk proces genomen zijn, kan dan in de formeel-juridische procedure belangrijke winst geboekt worden. Daar is de voortvarendheid bij gebaat, maar ook de gewenste duidelijkheid richting de omgeving.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er afgelopen jaren belangrijke stappen zijn gezet in de regelgeving om de gewenste voortvarende en duidelijkheid scheppende besluitvormingsprocessen te faciliteren, maar ik heb ook aangegeven dat we er nog niet zijn. In de beleidsbrief Infrastructuur en Milieu van eind vorig jaar is aangegeven dat begin dit jaar een wetsvoorstel tegemoet kan worden gezien om de Crisis- en herstelwet permanent te maken. In de één dezer dagen aan u te zenden «Actualisatie Luchtvaartnota» geef ik aan dat ik in het kader van de gewenste voortvarendheid ernaar streef vereenvoudiging van procedures, zoals voorgesteld in het amendement Haverkamp, te bespoedigen, waarbij ik de mogelijkheid van de Crisis- en herstelwet wil betrekken.
Ik realiseer me dat er niet alleen ten aanzien van Maastricht Aachen Airport, maar ook ten aanzien van andere regionale luchthavens van nationale betekenis op dit moment langjarige procedures lopen. Ik constateer ook dat de stappen die in de modernisering van de wetgeving in de afgelopen jaren zijn gezet in een aantal gevallen nog te weinig soelaas voor deze lopende procedures bieden. Vanwege het moment waarop het primaire besluit genomen is, zijn nog niet alle moderniseringen van toepassing. Het rapport van de Nationale Ombudsman maakt duidelijk dat dit ongewenste effecten kan hebben qua voortvarendheid en duidelijkheid richting de omgeving. Ik zal bezien of er mogelijkheden zijn om de volledige toepassing van de gemoderniseerde wetgeving op de besluitvorming voor regionale luchthavens van nationale betekenis te bespoedigen.
Strooizout op rantsoen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Strooizout nu al op rantsoen»?1
Ja, dat bericht ken ik. Overigens heb ik met verbazing kennis genomen van berichten dat een groot aantal gemeenten ondanks de ervaringen van de winter van 2009–2010 aan het begin van het strooiseizoen 2010–2011 geen contract met een zoutleverancier had afgesloten. Ook heb ik kennis genomen van berichten dat gemeenten in de afgelopen periode grote hoeveelheden strooizout gratis hebben uitgedeeld aan hun inwoners.
Is het waar dat de zoutvoorraad van Rijkswaterstaat 90 000 ton bedraagt? Is dit voldoende, gezien het feit dat in de winter van 2009/2010 ruim 191 000 ton zout is gestrooid op het landelijke wegennet?
De startvoorraad strooizout, dat wil zeggen de hoeveelheid zout die Rijkswaterstaat op 1 november van elk jaar in de loodsen heeft liggen, is met ingang van dit jaar structureel verhoogd van 60 000 naar 90 000 ton. Ik acht die starthoeveelheid voldoende, omdat in de contracten met de leveranciers is opgenomen dat Rijkswaterstaat nog eens 120 000 ton kan bijbestellen. Daarmee kan Rijkswaterstaat binnen de reguliere contracten in de nu lopende winter dus in beginsel beschikken over 210 000 ton strooizout. Daarnaast bestaat dan altijd de mogelijkheid om eventueel buiten de reguliere contracten om extra zout in te kopen in binnen- en buitenland. Gelet op de vroege inval van het winterweer dit seizoen en het feit dat de leveranciers hun contractuele verplichtingen niet volledig na kunnen komen, maakt Rijkswaterstaat van die mogelijkheid gebruik om gesteld te staan voor de rest van het winterseizoen.
Hoeveel wegbeheerders nemen inmiddels deel aan het systeem van zoutloketten en hoeveel wegbeheerders zijn hier niet bij aangesloten?2
Alle wegbeheerders kunnen deelnemen aan het systeem van zoutloketten. In totaal hebben 325 partijen van die mogelijkheid gebruik gemaakt, hetgeen neerkomt op circa 70 procent van het totale aantal wegbeheerders.
Herinnert u zich de motie-Van Gent/Koopmans3 over het bevorderen van het gebruik van alternatieve strooimiddelen op lokale wegen? Wat is het resultaat van uw gesprek met decentrale overheden over het gebruik van alternatieve strooimiddelen?
Ja, ik herinner me de motie. Rijkswaterstaat en vertegenwoordigers van decentrale overheden hebben na afloop van de winter 2009–2010 meermaals over het gebruik van alternatieve strooimiddelen op lokale wegen gesproken. Daarbij is gebleken dat decentrale overheden bezwaren hebben tegen middelen als pekel, zand, grind of gravel. In essentie gaat het om de kosten die verbonden zijn aan investeringen in apparatuur die geschikt is om die middelen te strooien, en om de kosten die verbonden zijn aan het schoonmaken van de riolering indien het zand, grind of gravel tot verstopping mocht leiden. Desalniettemin heeft Rijkswaterstaat recent afspraken gemaakt met Akzo Nobel, waardoor wegbeheerders van dat bedrijf pekelwater kunnen betrekken. Omdat elke wegbeheerder zelf verantwoordelijk is voor de gladheidsbestrijding op de wegen in zijn gebied is het aan de decentrale overheden om de afweging te maken welke strooimiddelen worden ingezet.
Waarom is het via de zoutloketten te verdelen strooizout alleen bestemd voor het NDW+-netwerk: het hoofdwegennet, de belangrijkste provinciale wegen en de belangrijkste gemeentelijke wegen alsmede de calamiteitenroutes? Deelt u de mening dat aan dit rijtje tenminste de fietssnelwegen en (HOV)busbanen toegevoegd moeten worden?
Het systeem van zoutloketten is uitdrukkelijk bedoeld als een beheersmaatregel op het moment dat sprake is van een landelijk dreigend strooizouttekort. Het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) en ik zijn overeengekomen dat het op dat moment schaarse zout zo effectief mogelijk moet worden ingezet en bestemd moet zijn voor de belangrijkste wegen in ons land.
De HOV-busbanen maken integraal deel uit van het NDW+-netwerk. Dit geldt niet voor fietssnelwegen. Het strooien van zout op relatief weinig bereden wegdekken is in de regel weinig effectief om gladheid te bestrijden. Het zout kan dan namelijk niet goed mengen met het vocht en soms zelfs de gladheid doen toenemen. Op fietspaden is het strooien van alternatieven zoals zand dan ook veel effectiever.
Wat is het resultaat van de bespreking in het Nationaal Mobiliteitsberaad over het strooien op fietspaden?4
In het Nationaal Mobiliteitsberaad hebben IPO, VNG, UvW en mijn voorganger gezamenlijk vastgesteld dat het strooien van zout op fietspaden slechts een beperkt effect heeft. Juist daarom is de inzet van andere strooimiddelen, zoals zand of pekel, van belang. Lang niet alle wegbeheerders hebben zich voorbereid op het met zand of pekel bestrijden van gladheid op fietspaden, omdat zij opzien tegen mogelijke vervuiling van de riolering door zand of tegen de kosten van investeringen in apparatuur waarmee pekel gestrooid kan worden.
De behandeling van mensen die zelf slachtoffer zijn geworden van een belager |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pak belagers aan»?1
Ja.
Is het waar dat er per 1 januari 2011 een aanwijzing komt voor het Openbaar Ministerie (OM) met als inhoud dat mensen die een belager van zich afslaan, zelf niet langer worden opgepakt? Zo ja, hoe vaak per jaar worden mensen die slachtoffer zijn van een belager en zichzelf hebben verdedigd, zelf aangehouden? Worden mensen die zichzelf verdedigen daadwerkelijk altijd automatisch direct aangehouden en in voorlopige hechtenis gezet?
Per 1 januari 2011 is de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer in werking getreden (Stcrt. 2010, nr. 20474). Deze aanwijzing heeft tot doel meer duidelijkheid te scheppen over de positie van degene die geconfronteerd wordt met een onverhoedse aanval en zich genoodzaakt ziet zich te verdedigen (noodweersituatie). De meest pregnante gevallen zijn die waarin een burger in zijn meest persoonlijke omgeving, zoals de woning of zijn bedrijf, wordt aangevallen. De aanwijzing regelt dat terughoudendheid dient te worden betracht bij het aanwenden van vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Dit betekent onder meer dat mensen die zichzelf verdedigen en waarbij vermoedelijk sprake is van een noodweersituatie, niet worden aangehouden. Overigens merk ik op dat ook voor de aanwijzing geen sprake was van een automatische aanhouding en inverzekeringstelling (Kamerstukken II, 2008–2009, Aanhangsel Handelingen, nr. 1850). De gevraagde cijfers zijn door het Openbaar Ministerie (OM) niet te leveren. In het registratiesysteem van het OM staan geen verweren, zoals noodweer, geregistreerd.
In hoeveel gevallen per jaar blijkt dat de persoon die uit zelfverdediging een belager aanpakte, achteraf ten onrechte verdacht te zijn geweest van het gebruiken van excessief geweld?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie of het OM zelf in staat zijn om te beoordelen of iemand al dan niet in hechtenis moet worden genomen vanwege het vermeend gebruik van excessieve vormen van zelfverdediging? Zo ja, waarom stelt u dan toch bovengenoemde aanwijzing voor? Zo nee, waarom twijfelt u dan aan de professionaliteit van de politie of het OM?
Ja. De aanwijzing is dan ook opgesteld door het OM met als doel te komen tot een eenduidige aanpak van gevallen waarin noodweer of noodweerexces wordt vermoed. De aanwijzing is ter goedkeuring aan mij voorgelegd. Binnen de kaders zoals genoemd in de aanwijzing blijft de officier van justitie degene die beslist over de invulling van het strafrechtelijk onderzoek.
Is de enkele stelling van de betrokkene dat hij/zij lijf of goed verdedigde voldoende voor toepassing van de aanwijzing? Zo nee, aan welke criteria moet dan wel zijn voldaan?
De betrokkene hoeft niet expliciet een beroep op noodweer(exces) te doen om de aanwijzing te kunnen toepassen. Het is voldoende als uit feiten of omstandigheden blijkt dat zich vermoedelijk een noodweersituatie heeft voorgedaan.
Kan deze aanwijzing het optreden van politie bij een (onoverzichtelijke) crisissituatie belemmeren? Zo ja, op welke wijze? Kan dan niet beter worden volstaan met het expliciteren van de norm dat bij twijfel of sprake is van eigenrichting het voordeel van deze twijfel gaat naar degene die lijf of goed verdedigt?
Nee, het OM heeft geen reden te veronderstellen dat deze aanwijzing in een crisissituatie niet werkbaar is. De aanwijzing maakt het juist mogelijk na een geweldsincident in het belang van waarheidsvinding onderzoek te doen, zonder daarbij de belangen van degene die zich heeft verdedigd uit het oog te verliezen. Verder is in de aanwijzing een aantal situaties omschreven waarin afgeweken kan worden van de hoofdregel dat degene die zich heeft verdedigd niet wordt aangehouden, in verzekering wordt gesteld of in voorlopige hechtenis wordt genomen.
Waarom wordt iemand ook na het inwerkingtreden van de nieuwe aanwijzing officieel wel nog als verdachte gekenmerkt, ook al bent u van mening dat het buitengewoon onrechtvaardig is als een feitelijk slachtoffer als verdachte wordt behandeld? Deelt u de mening dat in geval iemand inderdaad slechts slachtoffer is, hij/zij helemaal niet als verdachte te boek zou moeten staan? Zo ja, waarom laat u het dan niet aan het oordeel van de politie of het OM over om iemand te arresteren? Zo nee, wat wordt dan wel bedoeld?
Als iemand die belaagd is zelf geweld heeft gebruikt, dient ook na het inwerkingtreden van de nieuwe aanwijzing nog steeds onderzoek te worden gedaan naar het gebruikte geweld. Dat betrokkene daarbij als verdachte wordt aangemerkt is voor de waarheidsvinding en het onderzoeksbelang noodzakelijk, omdat veel opsporingshandelingen en mogelijkheden tot onderzoek zijn gerelateerd aan het bestaan van een verdenking en dus aan het bestaan van een verdachte. Voor de betrokkene zelf kan het van belang zijn om als verdachte te worden aangemerkt, omdat dit zijn positie en de daarbij behorende rechten markeert. Betrokkene is een verdachte met een bijzondere positie, aangezien hij buiten zijn wil in een situatie is gebracht waarin hij geweld heeft moeten gebruiken. Zoals in de aanwijzing is toegelicht, kan de voor betrokkene onaangename ervaring om als verdachte te worden aangemerkt voor een groot deel worden weggenomen door goede voorlichting en een zorgvuldige behandeling van het onderzoek.
Als een persoon slachtoffer is van een strafbaar feit zonder bijvoorbeeld zelf geweld te hebben gebruikt, dient hij inderdaad niet als verdachte te boek te staan.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bedreigingen tegen religieuze gebouwen en groeperingen in Amsterdam |
|
Martijn van Dam (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moskeeën Amsterdam vrezen aanslagen»1 en de eerdere schriftelijke vragen en het spoeddebat geweldsincidenten tegen religieuze gebouwen?2
Ja.
Wat hebt u, mede in het licht van het feit dat in het regeerakkoord expliciet is opgenomen dat gewelddadige misdrijven met een discriminatoire achtergrond of motief zwaarder dienen te worden gestraft, sinds het spoeddebat van 4 november 2010 concreet ondernomen om bedreigingen tegen religieuze gebouwen tegen te gaan?
Geweldadige misdrijven met een discriminatoire achtergrond zijn onacceptabel. Ik heb u in het debat van 4 november jongstleden toegezegd om in de eerste helft van 2011 een brief te zenden over het actieprogramma aanpak discriminatie. Ik ga niet op onderdelen vooruitlopen.
Wat is er sinds het spoeddebat van 4 november 2010 concreet door u gedaan naar aanleiding van uw toezegging om de registratie, de monitoring en het zichtbaar maken van incidenten te verbeteren? Wat hebt u concreet gedaan met u toezegging om de aangiftebereidheid te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat gebruikers van moskeeën en synagogen zich kennelijk zo bedreigd voelen dat zij zich genoodzaakt voelen deze gebedshuizen zelf te gaan beveiligen?
Zoals ik in het debat heb aangegeven vind ik het onacceptabel dat mensen bedreigd worden. Er is bij de gemeente overigens geen moskee bekend waar wacht wordt gelopen. Ook is er in november of december 2010 geen aangifte van bedreiging gedaan door een moskee in Amsterdam.
Bent u nog steeds van mening dat een ieder verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid behalve als hij/zij dat niet meer aankan en dat dan de overheid moet optreden?3 Zo ja, deelt u dan de mening dat synagogen en moskeeën meer dan tot nu toe het geval was, de steun van de overheid behoeven? Hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het uitgangspunt van het Stelsel bewaken en beveiligen dat een ieder en de organisatie(s) waartoe hij of zij behoort in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid, te wijzigen. De lokale overheid houdt de situatie in de gaten en daar waar nodig, worden door de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Uitgangspunt is dat het geweldsmonopolie bij de overheid berust en alleen het leger, de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren onder bepaalde voorwaarden wapens mogen gebruiken. Particuliere beveiligers zijn niet bevoegd om bij het verrichten van hun werkzaamheden wapens te dragen.
Dragen particuliere beveiligers wapens bij de beveiliging van synagogen en moskeeën? Zo ja, om welke soort wapens gaat het en wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat, ondanks dat het verboden is, mensen de neiging kunnen hebben om zichzelf te bewapenen als ze menen dat de overheid hen onvoldoende bescherming biedt? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gebruikers van moskeeën en synagogen zich weer voldoende beschermd voelen door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u overleg voeren met de besturen van de betreffende gebedshuizen over hun beveiliging om te garanderen dat het gebruik van wapens blijft voorbehouden aan de politie? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
De dreigende ontmanteling van de afdeling immunologie |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het management van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) plannen heeft om de afdelingen klinische immunologie en interstitiële longziekten af te stoten, waardoor zeldzame immunologische aandoeningen niet meer in het AZM behandeld kunnen worden?1 Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Naar aanleiding van deze berichten is contact opgenomen met de Raad van Bestuur van het AZM. Deze geeft aan dat zij zich momenteel beraadt op haar strategische koers voor de komende jaren, daarin wil ze keuzen maken ten aanzien van het te leveren zorgpakket. Deze keuzen betreffen ook de topreferente zorg. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelwijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Het AZM stelt overigens dat de berichtgeving in de krant voorbarig is. Er is nog geen sprake van een besluit. Er is sprake van een voorgenomen besluit waarvan het AZM op dit moment de implicaties onderzoekt al vorens een definitief besluit te nemen. Het voorgenomen besluit betreft daarnaast niet de gehele afdeling longziekten en klinische immunologie. Het betreft het voorgenomen besluit zorgverlening rondom een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen over te dragen naar andere UMC’s. Deze twee topreferente ziektebeelden kennen in het AZM een relatief klein aantal patiënten.
Is het waar dat daardoor mogelijk honderden patiënten voor klinische immunologie jaarlijks naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen moeten, omdat alleen nog daar deze bijzondere medisch-academische specialisatie voorhanden is?
Zie vraag 1. Het betreft een voorgenomen besluit ten aanzien van een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen, met een relatief klein aantal patiënten. De implicaties van dit voorgenomen besluit worden op dit moment door het AZM onderzocht.
Wat is de reden van de plannen om de klinische immunologie en interstitiële longziekte af te stoten? Is het waar dat deze afdelingen financieel verliesgevend zijn door de huidige Diagnose Behandeling Combinatie-financiering? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Zie vraag 1. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar de totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden.
Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend: functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Is de Nederlandse Federatie van Universitaire Centra (NFU) op de hoogte van de plannen van het AZM? Is zij hiermee akkoord gegaan? Zo ja, om welke redenen?
Topreferente zorg is specialistische patiëntenzorg die gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling. Deze zorg wordt alleen door UMC’s geleverd. Zij ontvangen naast de reguliere financiering, speciaal voor deze zorg bijzondere bekostiging via de academische component. UMC’s maken met elkaar afspraken in NFU verband over hoe ze topreferente zorg op een goede en kwalitatief verantwoorde manier kunnen organiseren en waarborgen in Nederland.
Begin januari van dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger met de Raad van Bestuur van het AZM gesproken. In dat gesprek heeft hij benadrukt dat topreferente zorg niet aan de markt wordt overgelaten omdat het publieke belang van voldoende aanbod en kwaliteit gewaarborgd moet blijven. In het geval van zeldzame ziektebeelden kan het concentreren van die zorg op een beperkter aantal locaties leiden tot betere kwaliteit van zorg. Bij eventuele keuzen die het AZM maakt in haar zorgaanbod van topreferente zorg dient de verbetering van kwaliteit van zorg leidend te zijn. Concentratie van die zorg kan plaats vinden op basis van kwalitatieve argumenten, mits goed afgestemd met de andere UMC’s binnen de NFU, en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft. Ik onderschrijf dit beleid.
Mijn ambtsvoorganger heeft met het AZM afgesproken dat eventuele besluitvorming omtrent topreferente zorg zorgvuldig zal plaats vinden, met onder andere een analyse van de implicaties van het besluit. Tevens is afgesproken dat de cliëntenraad van het AZM en de collega UMC’s (NFU) betrokken wordt in het besluitvormingsproces. De kamer is hierover per brief in september van dit jaar geïnformeerd ((T.K., 2009–2010, 32 299, nr. 7). In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met mij zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraken staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft VWS dat op 14 december jongstleden nog bevestigd.
Onderschrijft u de brief van uw ambtsvoorganger dat financiën niet de reden mogen zijn om patiënten niet te behandelen? Bent u bereid uw invloed aan te wenden om de ontmanteling van de afdeling klinische immunologie en interstitiële longziekten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de inmiddels vervallen motie-Van Gerven naar aanleiding waarvan de regering heeft toegezegd de financiering van academische centra te onderzoeken wanneer zij relatief veel dure patiënten behandelen?2
Het leveren van topreferente zorg is een belangrijke publieke taak die uitsluitend door de 8 UMC’s wordt verricht. Voor deze topreferente zorg krijgen zij naast de reguliere financiering ook de academische component. Hierover maken zij gezamenlijk afspraken met de minister van VWS over kwaliteit, beschikbaarheid en doelmatigheid van deze zorg. Momenteel is er goed overleg met de UMC’s over de besteding van de academische component en de legitimering ervan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het VAO ziekenhuiszorg deze week?
Ja.
Populaire, maar ineffectieve gebiedsverboden |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat gebiedsverboden als maatregel weliswaar populariteit onder bestuurders en politici genieten, maar volgens wetenschappelijk onderzoek niet werken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de toepassing van gebiedsverboden in Groot-Brittannië?
Het stelsel van wetgeving in Groot-Brittannië dat anti-sociaal gedrag moet tegengaan (ASBO–systematiek) omvat meer instrumenten dan alleen gebiedsverboden. Volgens het in juli 2009 afgesloten onderzoek (Koemans, M.L. Ten strijde tegen overlast, december 2010, Reed business) waarnaar De Pers verwijst (6 december 2010), is er onvoldoende onderzoek gedaan om de effectiviteit van de ASBO–systematiek in Groot-Brittannië te kunnen beoordelen.
Welke conclusies verbindt u aan de vaststelling dat de op het Engelse voorbeeld gebaseerde Nederlandse voetbalwet breed wordt omarmd door bestuurlijk en politiek Nederland, terwijl de Engelse tegenhanger juist stevig onder vuur ligt?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet mbveo) is slechts in zoverre vergelijkbaar met de ASBO–systematiek dat het gaat om het tegengaan van grotendeels dezelfde gedragingen. Een vergelijking van de instrumenten uit en de werking van de Engelse systematiek en de Wet mbveo is daarom niet een op een te maken. Uitspraken over het al dan niet goed werken van de Engelse systematiek kunnen daarom geen basis vormen voor uitspraken over de effectiviteit van de Nederlandse Wet mbveo.
Bent u bereid, gezien de Engelse ervaringen, te onderzoeken of de huidige toepassing van gebiedsverboden opgeschort moet worden of in ieder geval aan striktere voorwaarden dient te worden verbonden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om op dit moment onderzoek naar de Wet mbveo te verrichten. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Evaluatie van de Wet mbveo is voorzien nadat twee jaar met de wet ervaring is opgedaan. De wet is op 1 september 2010 in werking getreden. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld (Kamerstukken II, 32 500-XVI, nr. 108), vind ik het voorbarig om nu al, en voorafgaand aan de evaluatie, conclusies te trekken over de werking van deze wet.
Bezuiniging Leonardo-onderwijs van de Stichting Primair Onderwijs De Liemers |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de gedachte om (Leonardo-)leerlingen met een IQ boven de 130 te benoemen als zorgleerlingen en hen op dezelfde wijze te bekostigen als zwak begaafde leerlingen die binnen het regulier basisonderwijs met een vergelijkbare problematiek kampen?
Een hoog IQ is niet altijd een reden tot zorg. Voor veel hoogbegaafde leerlingen is een aangepast arrangement wel een goede stimulans. Veel scholen bieden dat ook aan vanuit het concept van passend onderwijs. De meeste scholen vinden daartoe de financiële ruimte binnen de bestaande mogelijkheden.
Leerlingen die een hoog IQ combineren met onderwijszorgbehoeften op een ander vlak komen op dit moment ook al in aanmerking voor aanvullende zorg.
Kortom, ik zie er niets in om alleen op basis van het IQ leerlingen tot zorgleerlingen te bestempelen en aanvullende bekostiging toe te kennen.
Informatie over Nederlandse charitatieve instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Brigitte van der Burg (VVD), Helma Neppérus (VVD), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de internetpagina’s: http://www.belastingdienst.nl/giften/anbi_zoeken/ over in Nederland geregistreerde ANBI’s, die als goed doel belastingfaciliteiten genieten en met http://www.charity-commission.gov.uk?
Ja.
Kunt u aangeven waarom hier slechts de vestigingsplaats van de instelling genoemd wordt en niet een internetpagina, postadres en/of contactpersoon?
Bij de wijziging van de ANBI-regeling in 2008 is in nauw overleg met de koepelorganisaties van de goede doelensector ervoor gekozen om alleen de naam en de vestigingsplaats van ANBI’s te vermelden op de website van de Belastingdienst. Ik ben bereid om in overleg met de koepelorganisaties opnieuw te bezien of uitbreiding met andere gegevens mogelijk is.
Kunt u een vergelijking maken van de informatie die Engelse charitatieve instellingen openbaar moeten maken en die Nederlandse charitatieve instellingen openbaar moeten maken voor het publiek?
Voor de Nederlandse charitatieve instellingen geldt dat zij, naast de eisen die in de ANBI-regeling worden gesteld met betrekking tot de status van algemeen nut beogende instelling, dezelfde verplichtingen ten aan zien van openbaarmaking hebben als andere stichtingen en verenigingen. In het Verenigd Koninkrijk geldt dat «civil society»-organisaties open en transparant moeten zijn in het rapporteren over hun activiteiten en waar mogelijk moeten laten zien wat de meerwaarde is van hun programma's en diensten op sociaal en economisch gebied en op de leefomgeving.
Vindt u dat het Engelse voorbeeld navolging verdient, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Geefwet? Bent u bereid dit toe te zeggen? Zo nee, waarom niet?
In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) wordt thans intensief gesproken over de Geefwet en de mogelijke invulling daarvan. Het Engelse systeem biedt daarbij interessant vergelijkingsmateriaal. De manier waarop goede doelen transparanter kunnen opereren maakt tevens nadrukkelijk deel uit van de verkenning. Ik ben dan ook bereid om met mijn collega’s van V&J en OCW het aspect van openbaarheid van de beoordeling van ANBI’s hierbij te betrekken.
Deelt u de mening dat de rapportage op basis waarvan de Belastingdienst tot het oordeel komt of organisaties voldoen aan de vereisten van de ANBI status inzichtelijk moeten worden voor een ieder, het liefst via internet?1 Wilt u dit voorstel uitwerken in de startnotitie in het onderdeel Geefwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De bezoldiging van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht bij Staatsbosbeheer |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw mening over de bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht bij Staatsbosbeheer? Deelt u de mening dat deze met 15 000 euro per jaar voor de leden en 20 000 euro per jaar voor de voorzitter in 2009 veel te hoog is voor een dergelijke publieke instelling? Ligt tenminste een halvering van deze bezoldiging, gezien bijvoorbeeld de vergoedingen bij andere (semi) publieke instellingen zoals ziekenhuizen, niet in de rede? Zo nee, waarom niet?
De bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht vind ik in overeenstemming met het belang en de zwaarte van de functie. De bezoldiging is niet afwijkend van de bezoldiging bij gelijksoortige organisaties.
Wat vindt u van de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur die met een bruto inkomen van 191 022 euro in 2009 de Balkenendenorm overschrijdt? Deelt u de mening dat voor een dergelijke functie een salaris beneden de Balkenendenorm, bijvoorbeeld het salaris van een minister, reëler en eerlijker is?
Staatsbosbeheer kent geen voorzitter van de Raad van Bestuur, maar een enkelvoudige directeur. Zijn salaris is in het jaarverslag van de organisatie vermeld. Zijn salaris bedroeg in het jaar 2009 in totaal € 167 262,= en overschrijdt daarmee niet de Balkenende-norm. Het door de heer Van Gerven genoemde bedrag van € 191 022 is de som van het salaris en het werkgeversdeel van de pensioenlast.
Hoe verklaart u dat de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur in drie jaar gegroeid is van 120 198 euro in 2007 naar 191 022 euro in 2009? Vindt u deze groei met bijna 60% acceptabel?1
In 2007 is de directeur slechts een deel van het jaar (vanaf 2 mei) in dienst geweest.
Wat wordt de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur van Staatsbosbeheer in 2010? Bent u bereid in gesprek te gaan met Staatsbosbeheer om een reëler salaris, onder de Balkenendenorm, af te spreken, bijvoorbeeld op het niveau van een ministerssalaris, zijnde circa 140 000 euro in 2009? Bent u bereid ook de Raad van Toezicht aan te spreken op hun vergoedingen? Zo nee, waarom niet?
De bezoldiging is bij het aantreden van de directeur afgesproken. Omdat het salaris onder de Balkenende-norm ligt, vind ik het niet opportuun om hier nu een gesprek over aan te gaan. Ditzelfde geldt voor de bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht (zie antwoord vraag 1).
Bevoegdheden van particuliere beveiligers |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Meer macht bepleit voor particuliere beveiligers»1 en «Kamer tegen kweken van pseudo-agenten»?2
Ja.
Is het waar dat de branche voor particuliere beveiligers in gesprek is met het ministerie voor Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is de inhoud van dat gesprek geweest?
De Vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties (Vpb) heeft regelmatig contact met het ministerie van Veiligheid en Jusititie. Gesproken wordt onder meer over het vergroten van de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties in het publieke domein. Ook worden gezamenlijk de mogelijkheden verkend om meer informatie te delen om de effectiviteit van de publiek-private samenwerking te versterken. Het toezicht op particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is eveneens onderwerp van gesprek. Bij de contacten met het ministerie is in algemene zin gesproken over de wens van de Vpb om meer informatiedeling. Daarbij is evenwel geen concreet verzoek gedaan om rechtstreekse gegevensverstrekking uit het kentekenregister voor de particuliere beveiligingssector mogelijk te maken.
Particuliere beveiligers hebben dezelfde bevoegdheden als gewone burgers. Bij ontdekking van een misdrijf op heterdaad zijn zij net als een ieder bevoegd tot aanhouding van de betrokken persoon en mogen zij hem vasthouden tot hij kan worden overgedragen aan de politie.
Het geweldsmonopolie en het gebruik van geweldsmiddelen, waaronder handboeien, zijn voorbehouden aan opsporingsambtenaren. Volgens artikel 9, derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus mogen particuliere beveiligers derhalve bij de uitvoering van hun werkzaamheden geen handboeien dragen, tenzij hiervoor toestemming is gegeven door de Minister van Veiligheid en Justitie. Voor het verlenen van deze toestemming wordt als beleidslijn aangehouden dat de noodzaak tot het dragen van handboeien gebleken moet zijn en de bekwaamheid in het aanleggen ervan aanwezig is. Aan particuliere beveiligers is op grond van voormeld artikel geen toestemming tot het dragen van handboeien gegeven. De voorzitter van de Vpb heeft verzocht om een minder restrictieve toepassing van de beleidslijn voor het verlenen van toestemming voor het dragen van handboeien. Met de politie zal worden besproken of daarvoor ruimte bestaat zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat het geweldsmonopolie bij de overheid ligt.
Welke bevoegdheden hebben particuliere beveiligers thans? Om welke uitbreiding van bevoegdheden is verzocht? Is hierbij ook het verzoek gedaan om in het kentekenregister te kunnen kijken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het geweldmonopolie te allen tijde moet blijven voorbehouden aan de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Eventuele Chinese staatssteun bij de verkoop van Draka |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Het is Peking dat Draka koopt»?1 Deelt u de analyse dat het bij het bod van Xinmao zou kunnen gaan om staatssteun?
Tianjin Xinmao Science & Technology Investment Group Co. Ltd. (Xinmao) heeft op 20 december laten weten dat het zijn voorgenomen bod op Draka doorzet. Xinmao heeft bevestigd dat de noodzakelijke financiering voor de eventuele overname zal worden geregeld door China Minsheng Banking. Mijn ministerie heeft hierop contact gezocht met het Nederlandse postennetwerk in China om te onderzoeken om wat voor een bank het hier gaat. Daaruit bleek dat China Minsheng Banking een van de eerste banken in China is die niet in handen is van staatsbedrijven; de aandelen van deze bank bevinden zich voor het grootste deel in handen van partijen buiten de Chinese overheid en de bank heeft een notering aan de aandelenbeurs van Hong Kong. China Minsheng Banking heeft, zoals alle commerciële banken dit doen, voor het geven van een financiering een aantal voorwaarden gesteld aan Xinmao, bijvoorbeeld het uitvoeren van een onderzoek naar de boekhouding van Draka. Er is voor mij momenteel geen aanleiding om aan te nemen dat het hier om meer gaat dan een commerciële afweging.
Het ministerie van EL&I heeft in de afgelopen periode over de eventuele overname van Draka contact gehad met zowel Prysmian als Draka. Ik zal het proces van de overname actief blijven volgen en de belangen van de Nederlandse economie, van de Nederlandse werknemers en van de aandeelhouders scherp in het oog houden.
Bent u bereid om te onderzoeken of er sprake is van staatssteun? Zo ja, hoe wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen de verhouding tussen de omzet van Xinmao en het bod dat dit bedrijf heeft uitgebracht op Draka?
Het is aan marktpartijen zelf om op basis van bedrijfseconomische overwegingen een bod uit te brengen. De Nederlandse overheid heeft hierin geen rol
Wat is uw reactie op de waarschuwing van bestuursvoorzitter van Prysmian, dat met het mogelijke vertrek van Draka, essentiële technologie verdwijnt uit Nederland?
Buitenlandse investeringen hebben veel voordelen voor ons land. Een van deze voordelen is het binnenhalen van kennis, vaardigheden en technologie. De andere kant van deze medaille is dat door dit kanaal tussen twee landen kennis ook naar het buitenland kan stromen. Veel fusies en overnames hebben o.a. als doel het binnenhalen van technologische onderzoekscapaciteit. Dit is een legitieme reden: niet alleen Chinese bedrijven doen dit, maar ondernemingen uit alle landen en dus ook uit Nederland kopen andere bedrijven op om bepaalde kennis in huis te krijgen. Dit hoeft zeker niet nadelig te zijn: voor bedrijven in het thuisland van het overgenomen bedrijf is dit vaak zelfs een extra prikkel om verder te innoveren om zo de meest geavanceerde technologie in huis te blijven houden.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel: «De Chinezen trekken de technologie eruit en weg zijn ze. Terwijl wij heel veel barrières moeten overwinnen om een Chinees bedrijf over te nemen»? Deelt u de visie dat geen sprake is van een gelijk speelveld en dat er sprake is van «een ongelijke strijd»?
Ik herken dit beeld niet. Chinese ondernemingen laten zich in de praktijk vooral leiden door bedrijfseconomische overwegingen.
Hetzelfde geldt voor Nederlandse bedrijven die acquisities plegen in China. Enkele voorbeelden hiervan zijn Arcadis, AkzoNobel, DSM en Philips. Volgens cijfers van De Nederlandsche Bank bedroeg de cumulatieve hoeveelheid buitenlandse directe investeringen uit Nederland in China eind 2009 ruim 11,5 miljard euro. Andersom was de cumulatieve hoeveelheid buitenlandse directe investeringen vanuit China (inclusief Hong Kong) in Nederland eind 2009 veel kleiner: ruim 1,2 miljard euro.
Mocht onverhoopt een bedrijf uit Nederland tegen problemen aanlopen bij het zakendoen in China, dan zal ik niet aarzelen om via economische diplomatie, waar nodig, te interveniëren.
Deelt u de mening dat, gezien de recente ontwikkelingen rond bijvoorbeeld MSD (Organon), Abbott en Draka, Nederland kritisch moet kijken naar de eigen wetgeving wat betreft voorwaarden die worden gesteld aan buitenlandse investeringen en overnames door buitenlandse investeerders, dit in het bijzonder daar waar het investeringen betreft die mogelijk met overheidsgeld worden gefinancierd alsmede daar waar overname het risico van vertrek van R&D uit Nederland kan betekenen?
Met generieke en sectorspecifieke wet- en regelgeving zijn publieke belangen in Nederland reeds voldoende gewaarborgd. Buitenlandse investeerders die naar Nederland komen, dienen zich, net als alle andere bedrijven hier, aan de geldende regels en wetten te houden.
De beste manier om buitenlandse bedrijven aan te trekken en ze in Nederland te houden, is het creëren en handhaven van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Zware regelgeving draagt hier niet aan bij. Dit kabinet zal via verschillende stappen het vestigingsklimaat versterken opdat Nederland dé plek wordt voor ondernemers uit binnen- en buitenland om te ondernemen en te innoveren. Eén van de routes die hierbij gevolgd zal worden, bestaat uit de vermindering van administratieve lasten en het geven van meer ruimte aan ondernemers om te doen waar ze goed in zijn: ondernemen.
De reclames van de zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reclame voor de Zekurpolis waarin uitdrukkelijk wordt gesproken over niet betalen voor zorg die je niet gebruikt?1 Hoe oordeelt u hierover?
Bent u van mening dat Zekur.nl acceptatieplicht heeft voor de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe oordeelt u over het feit dat gericht reclame wordt gemaakt onder een doelgroep die over het algemeen minder gebruik maakt van zorg?
Is uw oordeel dat dit een oneerlijke reclame-uiting is, omdat er in het basispakket standaard al zaken zitten waar niet iedereen gebruik van zal maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Univé, op basis van de samenstelling van de verzekerden van de Zekur-polis, onderhandelt over lagere prijzen als verzekerden behandeld worden in ziekenhuizen (dus over lagere diagnose-behandeling-combinaties, DBC’s, onderhandelen)? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, bent u bereid te monitoren of dit in de toekomst ook niet gebeurt?
Bent u bereid de uiting van Zekur.nl voor te leggen aan de Reclame Code Commissie, om te toetsen of eerlijke informatie, verschaft?
Hoe oordeelt u over de nieuwe zorgverzekeraar Promovendum, die een lagere premie garandeert aan hbo’ers, academici, en middelbaar en hoger personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bent u van oordeel dat ook deze verzekeraar acceptatieplicht heeft voor de basisverzekering? Houdt Promovendum zich hieraan?
Hoe oordeelt u over de belofte van gegarandeerde premiekortingen in het kader van het verbod op premiedifferentiatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doet Promovendum mee aan de verplichte risicoverevening?
Heeft Promovendum banden met een zorgverzekeraar voor de inkoop van de zorg? Zo ja, met welke? Bent u van mening dat deze banden eerlijk vermeld moeten worden?
Vindt u het solidair dat hoger opgeleiden een korting krijgen en andere mensen niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat zorgverzekeraars die werken met een vrijwillig hogere eigen risico, in ruil voor een lagere premie, hun (toekomstige) verzekerden goed voorlichten over de risico’s en voordelen van deze constructie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe oordeelt u over de marketing van verzekeraar VGZ die mensen trekt met de belofte dat zij de eerste date betaalt voor alleenstaanden? Bent u van mening dat een zorgverzekeraar daar verantwoordelijk voor is, of beschouwt u dit als reclamestunt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hoe oordeelt u over de onrust die is ontstaan over de zelfbenoemde onafhankelijke verzekeringsvergelijkingssite Independer, omdat wordt gesteld dat verzekeraars waaraan zij niets verdienen, minder prominent in beeld komen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Gaat u, op verzoek van de Nederlandse Patiënten en Cliëntenfederatie (NPCF), de Nederlandse Zorgautoriteit verzoeken onderzoek te doen naar deze claim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij de uitkomst verwachten?
Is het waar dat Independer huisartsenpraktijken exploiteert en daar reclame voor maakt? Wat is uw oordeel hierover? Is hierdoor haar onafhankelijkheid niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Met welke (zorg)verzekeraars heeft Independer financiële banden?
Bent u van mening dat – in het algemeen – de reclames van zorgverzekeraars eerlijke informatie verschaffen over de verzekering, de premie en de dekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de kosten van het reclamebombardement dat nu plaatsvindt voor de gunst van nieuwe verzekerden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer dit overzicht sturen?
Het bericht dat het ADR-systeem (Actief Donorregistratiesysteem) leidt tot meer orgaandonaties |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van Horvat e.a. waarin wordt geconcludeerd dat invoering van het ADR-systeem leidt tot meer postmortale orgaandonaties?1
Ik heb u over mijn reactie op het onderzoek geïnformeerd in mijn recent naar de Kamer gestuurde brief over orgaandonatie. Daarin gaf ik aan dat de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht die een ADR-systeem met zich meebrengt alleen te rechtvaardigen is als die inbreuk een ontegenzeggelijke en aanzienlijke toename van het aantal donoren oplevert. De verschillende onderzoeksresultaten laten een te wisselend beeld zien om mij daarvan te overtuigen. Ik vind de onzekerheden over de effecten van een systeemwijziging te groot om tot een systeemwijziging over te gaan.
Deelt u de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe weegt u de mogelijk nadelige effecten die de onderzoekers vinden op het aantal transplantaties van levende donoren?
Dit nadelige effect zou op zichzelf geen reden hoeven te zijn om van een systeemwijziging af te zien, zolang de positieve effecten van een systeemwijziging daar tegen opwegen. Zoals ik hierboven aangaf ben ik van dat positieve effect echter niet overtuigd.
Wat veroorzaakt volgens u de toename van het aantal levende donoren in Nederland in de afgelopen jaren?
Voor levende donoren is het afstaan van een nier een ingrijpende keuze. Dit is een zorgvuldig proces waarbij voor de betrokken partijen geen onnodige barrières moeten zijn. De afgelopen jaren zijn er maatregelen genomen om deze barrières weg te nemen. In de bijlage bij de brief die ik u onlangs toezond ga ik daar nader op in. Door deze maatregelen zijn informatie over donatie bij leven en de randvoorwaarden rondom de transplantatie verbeterd. Daarnaast wordt de capaciteit in de ziekenhuizen voor transplantaties met levende donoren de laatste jaren beter benut en zijn de ontwikkelingen in de medische technologie in de afgelopen jaren zodanig geweest dat een nierdonatie-operatie steeds minder risico’s met zich meebrengt. Een arts is hierdoor wellicht eerder geneigd om dit als behandeloptie te bespreken. Deze maatregelen en ontwikkelingen en de langere wachttijd voor een postmortaal orgaan zouden de toename van het aantal levende donoren kunnen verklaren. Wellicht dat een verdere toename van het aantal levende donoren nog zou kunnen worden bereikt door actieve promotie van deze vorm van orgaantransplantatie door de overheid. Omdat het zo’n ingrijpende keuze is hecht ik er echter veel waarde aan dat de keuze om bij leven een orgaan af te staan zoveel mogelijk vrij van druk gemaakt kan worden. Ik vind actieve stimulering van de overheid om die reden niet wenselijk.
Welke effectieve maatregelen zijn bekend om het aantal levende donoren verder te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.