Bezuinigingen op de spoorwegpolitie |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom wil het Korps landelijke politiediensten (KLPD) acht locaties van de spoorwegpolitie sluiten?1
Momenteel wordt in nauwe samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen overleg gevoerd over ondermeer de mogelijkheid van de samenvoeging van een aantal locaties van de Dienst Spoorwegpolitie. Uitgangspunt van dit overleg is een efficiëntere bedrijfsvoering bij de Dienst Spoorwegpolitie, waardoor er meer blauw op en rond het spoor wordt gerealiseerd.
Bij het uitwerken van de plannen wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties zonder of met een beperkte publiekfunctie. Hierdoor wordt capaciteit die nu is aangewend voor de bezetting van deze kantoorlocaties vrijgemaakt om fysiek aanwezig te zijn op de stations en in de treinen en aldaar de veiligheid te vergroten.
In dit licht wordt gekeken naar het inkrimpen of afstoten van locaties die alleen worden gebruikt als kantoorruimte, opleidingsruimte of als opstapplaats. De uiteindelijke uitkomst kan zijn dat een aantal huisvestingslocaties wordt afgestoten. Ik ben niet voornemens bureaus van de Dienst Spoorwegpolitie te sluiten die nu primair een publieksfunctie hebben, zoals een constant geopend loket voor het opnemen van aangiftes. De dienstverlening aan de burger blijft voorop staan.
Waarom is de Tweede Kamer niet van dit voornemen op de hoogte gebracht?
Het overleg tussen het KLPD en de NS bevond en bevindt zich in een verkennende fase. Indien sprake is van een concreet besluit ben ik vanzelfsprekend bereid uw Kamer nader te informeren.
Wanneer was u als korpsbeheerder van dit voornemen op de hoogte?
In december 2010 heeft de korpsleiding van het KLPD haar eerste, oriënterende, plannen over een effectievere en efficiëntere bedrijfsvoering van de Dienst Spoorwegpolitie gepresenteerd.
Hoe groot zijn de financiële problemen bij de spoorwegpolitie? Hoe zijn deze problemen ontstaan en hoe gaat u deze problemen oplossen?
De Dienst Spoorwegpolitie heeft geen financiële problemen. Er wordt echter wel onderzocht of de bedrijfsvoering efficiënter kan worden ingericht om meer blauw op en rond het spoor te kunnen realiseren, waardoor stations en treinen veiliger worden.
Bent u bereid de betreffende documenten over de voorgestelde bezuinigingen op huisvesting van de spoorwegpolitie naar Tweede Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Een Verklaring omtrent gedrag in de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat een veroordeelde zedendelinquent in de zorg werkt, terwijl tot aan de Raad van State is bepaald dat er geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan worden afgegeven?1
Ik vind het de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn werk. Dit geldt zeer zeker ook in de zorg. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de van hem en zijn medewerkers afhankelijke cliënten. Hij dient te allen tijde te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en een veilige omgeving voor zijn cliënten. Een zorgaanbieder die een veroordeelde zedendelinquent aanneemt, neemt daarmee grote risico’s en neemt een zware verantwoordelijkheid op zich. Gaat de werkgever dergelijke risico’s aan en komt daardoor de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding, dan komt de inspectie in actie.
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is deze verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) te regelen dat een zorgaanbieder, alvorens hij iemand voor zich laat werken, moet nagaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan afhankelijk van de te verrichten taken en de te verlenen zorg met zich brengen dat de werkgever van de kandidaat-medewerker verlangt dat deze een verklaring omtrent het gedrag overlegt en dat de werkgever zijn beslissing om betrokkene in dienst te nemen mede op basis daarvan neemt. Deze afweging blijft te allen tijde een zaak van de werkgever.
Wat is uw oordeel over de werkgever die geen maatregelen neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor een verplicht VOG in de zorg tegemoet zien?2
Zoals de staatssecretaris in de Houtskoolschets van 17 januari 2011 heeft vermeld, is de verplichte VOG voor de AWBZ-zorg een onderdeel van de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen die naar verwachting medio dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Een bredere verplichtstelling (ook in de cure) wordt door mij momenteel voorbereid in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Ik wil naast de bestaande verplichting uit de Wcz, waarin ik de zorgaanbieder verplicht tot een onderzoek naar het functioneren in het verleden, een verplichte VOG. Ik zal de Wcz hierop aanpassen.
Hoe zal de maatregel uitwerken, wanneer blijkt dat een werkgever niet vraagt om een VOG? Is deze dan strafbaar, of is het een individuele maatregel die betrekking heeft op de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verplichte VOG en een verplicht onderzoek naar iemands antecedenten (zoals in de Wcz vervat) zullen een bijdrage moeten leveren aan het verminderen van mishandeling en seksueel misbruik in de zorg door zorgverleners. De inspectie zal het toezicht hierop meenemen in haar reguliere kwaliteitstoezicht. Dit alles neemt overigens niet weg dat de inspectie jegens de individuele beroepsbeoefenaar die over de schreef gaat, stappen kan ondernemen en indien zij daartoe aanleiding ziet een procedure voor de tuchtrechter kan starten en in ernstige gevallen aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid in deze kwestie persoonlijk contact op te nemen met de werkgever om te verzoeken het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van werknemers in de zorg ligt bij de werkgever. Het is aan de werkgever om de zorg zo te organiseren dat dit soort risico’s wordt uitgesloten. Ook de inspectie heeft niet de bevoegdheid een zedendelinquent te verbieden in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie houdt wel de beroepsbeoefenaar in de gaten en zal bij recidive een tuchtzaak starten en/of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de beroepsbeoefenaar niet meer als zorgverlener mag werken. Als de rechter daartoe niet heeft besloten kan een veroordeelde na zijn straf weer in de zorg aan de slag. Ik vind het van belang dat zo’n achtergrond bij de sollicitatie direct helder is zodat de werkgever zelf een afweging kan maken. Daarom wil ik een verplichte VOG voor de werknemer. Het is aan de rechterlijke macht om te verbieden dat iemand (nog) in de zorg werkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van meer van dit soort gelijke situaties? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De inspectie is bekend met enkele gevallen van beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. De inspectie kan het zo iemand niet verbieden om in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie kan alleen bij BIG-geregistreerde zorgverleners die aantoonbaar acuut gevaar voor de patiënt opleveren, een bevel opleggen. Als de inspectie een zorgverlener die seksueel misbruik pleegt of heeft gepleegd, op het spoor komt (door bijvoorbeeld een melding, tuchtuitspraak of uitspraak van de strafrechter), zal zij de betrokken zorgverlener altijd op kantoor ontbieden om te horen wat diens toekomstplannen zijn. Dit met als doel de veiligheid van patiënten zoveel mogelijk te garanderen.
Erkent u dat in de zorg het gemakkelijk is, ook al wordt er in teamverband gewerkt, om je als professional af te zonderen met een patiënt/bewoner/cliënt? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Het is inderdaad nooit uit te sluiten dat er in de zorg een situatie kan voorkomen waarin een professional zich met een patiënt kan afzonderen. Omdat thans nog geen sprake is van een verplichte VOG en het niet de taak is van de inspectie om op de stoel te gaan zitten van de werkgever kon de inspectie niet anders dan de verantwoordelijkheid van de werkgever én de beroepsbeoefenaar benadrukken en adviseren over de noodzakelijke voorwaarden waaronder het werk moest plaatsvinden, in dit geval het werken in teamverband met controle en intervisie. De inspectie beperkte zo de handelingsvrijheid. In de huidige situatie heeft de inspectie weinig andere mogelijkheden. Ik wil dat aanpassen door een VOG verplicht te stellen, ook in de cure. Wanneer er wel een VOG verplicht is kan de inspectie meer doen dan alleen adviseren. Dit betekent echter niet dat alle risico’s zijn uitgesloten.
Een reclamecampagne van de Vriendenloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de reclamecampagne van de VriendenLoterij waarbij sms’jes verstuurd worden waarin ontvangers verteld wordt dat ze in januari een prijs gewonnen hebben?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de Vriendenloterij. De Vriendenloterij heeft mij meegedeeld een gratis SMS-bericht te versturen naar winnende deelnemers aan de Vriendenloterij.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over agressieve reclamecampagnes van de BankGiro Loterij?1
Ja.
Deelt u de mening dat ontvangers van de sms’jes met de tekst «Gefeliciteerd! U heeft in januari een prijs gewonnen in de VriendenLoterij. Ga naar VriendenLoterij.nl en zie wat u heeft gewonnen» en de website waarop vervolgens verwezen wordt naar een prijs van 1 miljoen euro in de waan gebracht worden dat zij dit geldbedrag gewonnen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Vriendenloterij heeft aangegeven dat winnende deelnemers een sms-bericht ontvangen met de mededeling dat door hen een prijs is gewonnen. Deze SMS service kan desgewenst worden stopgezet door de deelnemer. Daarnaast heeft de Vriendenloterij aangegeven dat de bekendmaking van de winnaars van de trekking van januari deels gelijk liep met een reclamecampagne van de Vriendenloterij op haar website. Daardoor is wellicht de indruk gewekt dat via sms-berichten nieuwe deelnemers werden geworven. De Vriendenloterij heeft mij laten weten haar website inmiddels te hebben aangepast.
De Nederlandse kansspelvergunninghouders hebben op grond van de hun verleende vergunning een zorgplicht om op evenwichtige wijze vorm te geven aan hun wervings- en reclameactiviteiten. Aan die zorgplicht hebben zij invulling gegeven door middel van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. Op de naleving van de reclamecode kansspelen wordt toegezien door de Reclame Code Commissie (RCC). Het is dan ook primair aan de RCC om te beoordelen of deze campagne onder artikel II.3 van de reclamecode kansspelen valt.
Deelt u de mening dat hier sprake is van misleiding van de consument en het buitensporig stimuleren van deelname aan kansspelen, daar na bezoek aan bovengenoemde website blijkt dat ontvangers van deze sms’jes slechts kaartjes voor Duinrel of een abonnement op een tijdschrift gewonnen hebben maar voor de prijs van 1 miljoen euro extra loten dienen te bestellen? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze campagne onder de Reclamecode voor Kansspelen valt en in strijd is met Artikel II.3 van deze code, waarin staat dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn, met name niet met betrekking tot de eigenschappen van of kansen op het winnen van een prijs bij de aangeboden kansspelen? Zo ja, welke consequenties heeft dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er op basis van de gedrags- en reclamecode voor kansspelen om op te treden tegen de VriendenLoterij om een einde te maken aan dergelijke misleidende campagnes? In hoeverre acht u het wenselijk en waarschijnlijk dat er in deze gebruik gemaakt gaat worden van deze mogelijkheden?
Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen tegen een reclame-uiting bij de RCC. Indien de beoordeling en uitspraak van de RCC daartoe aanleiding geeft, kan ik de Vriendenloterij op grond van de haar verleende vergunning een aanwijzing over haar wervings- en reclameactiviteiten geven, na daarover het College van toezicht op de kansspelen te hebben gehoord. Gezien de momenteel beschikbare gegevens over het karakter van onderhavige SMS service acht ik het niet opportuun hier in deze gebruik van te maken.
De voorgestelde wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit2, welke momenteel aanhangig is bij uw Kamer, biedt mij de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot wervings- en reclameactiviteiten.
De verkoop van het Woningbedrijf Oirschot aan woningcorporatie Laurentius |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voorgenomen verkoop1 van het Woningbedrijf Oirschot (WBO) aan woningcorporatie Laurentius te Breda?
Ja.
Acht u de belangen van de bewoners van de sociale huurwoningen in Oirschot voldoende meegewogen bij de verkoopprocedure?
Op 28 juni 2010 heeft de gemeenteraad een besluit genomen dat onder een aantal voorwaarden het woningbedrijf aan een toegelaten instelling verkocht zou kunnen worden. Het belangrijkste argument daarbij was dat de lokale volkshuisvesting het meest is gebaat met verkoop. Met de overnemende partij maakt de gemeente dan jaarlijks prestatieafspraken, zodat de vastgestelde Woonvisie 2009–2013 gehaald kan worden. Bij die gelegenheid heeft de gemeenteraad besloten om een volkshuisvestingsfonds op te richten wanneer er een overwaarde uit de verkoop zou ontstaan.
Uit het Raadsvoorstel van 1 maart 2011 blijkt dat uit zeven biedingen Laurentius als meest geschikte partij is geselecteerd. Laurentius is niet alleen akkoord gegaan met alle randvoorwaarden, maar heeft ook een hoger bod uitgebracht. Tevens blijkt dat de Huurdersraad van het woningbedrijf Oirschot het college van burgemeester en wethouders unaniem positief heeft geadviseerd over de verkoop van het woningbedrijf aan Laurentius. Uit de raadsstukken blijkt ten slotte, dat na overname door Laurentius er voor de bewoners een lokaal loket blijft voor een periode van tenminste tien jaar.
Gelet op de inhoud van de raadsstukken komt het mij voor dat de gemeente ten aanzien van het voornemen om het woningbedrijf te verkopen een zorgvuldige procedure heeft gevolgd, waarbij het belang van de volkshuisvesting een zwaarwegende rol heeft gespeeld.
Vindt u het wenselijk, of zelfs maar acceptabel, als een gemeente bij de verkoop van haar woningbedrijf gaat voor maximale winst in plaats van het belang van haar huurders?
Zie antwoord vraag 2.
Bespeurt u enige volkshuisvestelijke ratio achter de verkoop van 894 woningen in Oirschot (onder de rook van Eindhoven) aan een woningcorporatie die verder uitsluitend woningen in West-Brabant beheert? Zo ja, waarop baseert u deze conclusie? Zo nee, wilt u uw invloed aanwenden om de gemeente Oirschot te bewegen niet voor het grote geld te gaan, maar voor de hoogste maatschappelijke meerwaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor 1 maart een standpunt formuleren, opdat dit nog meegewogen kan worden door de gemeenteraad van Oirschot bij het besluit over de verkoop?
Voor het nemen van een besluit op een voorstel van een college van burgemeester en wethouders kan de raad van een gemeente in zijn algemeenheid zelfstandig een beslissing nemen, zonder dat daarbij een voorafgaande opvatting van een bewindspersoon noodzakelijk is. Tegen deze achtergrond en gegeven de door de gemeente gevoerde procedure achtte ik het niet noodzakelijk om daarover voor 1 maart een standpunt in te nemen.
Vinex-wijk getto van de toekomst |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vinex-wijk getto van de toekomst»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat deze wijken worden geteisterd door pesterijen, overlast, vuil en criminaliteit?
Ik deel de mening dat geen enkele wijk, of dat nu een Vinex-wijk is of een andere, geteisterd mag worden door pesterijen, overlast, vuil en criminaliteit.
Deelt u de mening dat de oplossing van dergelijke problemen niet ligt in het verstrekken van subsidies aan gemeenten die daar niets concreets mee doen? Bent u bereid onmiddellijk te stoppen met uitgeven van geld richting deze gemeenten?
Burgers en gemeenten hebben veel mogelijkheden om de leefbaarheid te verbeteren, ook zonder rijksgeld. De aanpak die is gekozen in de zogenoemde Ortega-gemeenten (voormalige groeikernen) is hiervan een voorbeeld. In mijn brief van 28 januari 2011 over de leefomgeving2 ga ik hier nader op in. Voor bepaalde maatregelen kan echter ook geld nodig zijn. De belangrijkste geldstroom van Rijk naar gemeenten is het Gemeentefonds. Daarin zitten tot en met 2014 ook middelen voor stedelijke vernieuwing (als decentralisatieuitkering). Gemeenten zetten dat geld in voor concrete doelen op het gebied van verbetering van het openbaar gebied, maatregelen ter verhoging van de veiligheid, of de aanpak van verpauperde woningen en gebouwen. Zie verder het antwoord op vraag 5 en 6 van de Kamervragen van de leden Voortman en Dibi (GroenLinks, 2011 Z03800).
Deelt u voorts de mening dat de oplossing van dergelijke problemen ook niet ligt in het plaatsen van speeltuinen en buurthuizen, maar juist in een «zero tolerance» beleid?
Zoals u weet is het versterken van de veiligheid en leefbaarheid in de buurt zowel voor kabinet als gemeenten een speerpunt. Overlast en criminaliteit worden de komende jaren extra stevig aangepakt, waar nodig zal daarbij een «zero tolerance»-beleid worden gevoerd. Een succesvol veiligheidsbeleid op lokaal niveau gaat evenwel verder en bestaat naar mijn overtuiging uit een goede combinatie van preventieve en repressieve maatregelen.
Kunt u een overzicht geven van de nationaliteiten van het straattuig dat in de betreffende wijken zorgen voor overlast en vandalisme?
Nee, ik heb geen inzicht in de nationaliteit van individuele bewoners van wijken in Nederlandse steden en dorpen. Voor het kabinet geldt dat iedereen die overlast of criminaliteit pleegt stevig aangepakt dient te worden.
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Marcouch (PvdA), ingezonden 23 februari 2011 (vraagnummer 2011Z03681).
Kunstbeurzen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat voor het culturele vestigingsklimaat en de economische bedrijvigheid, kunstbeurzen zoals de The European Fine Art Foundation (TEFAF) en de Pictura Antiquairs Nationaal (PAN) van groot belang zijn voor Nederland?
Ja
Kunt u bevestigen dat de borgstelling voor invoerrechten dit jaar is verdrievoudigd? Bent u ervan op de hoogte dat, mede door het moeilijke financieel-economische klimaat en borgstellingen, enkele beursexpediteurs grote moeite hebben om de borgstelling rond te krijgen?
Neen, de borgstelling voor invoerrechten is niet verhoogd. Het percentage rechten bij invoer op vrijwel alle producten die voor de beurs zijn bestemd is 0%.
Naast douanerechten is bij invoer BTW verschuldigd. Op 1 januari 2011 is de BTW op kunstvoorwerpen en voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten onder het voor de btw algemene tarief van 19% gebracht. Dit geldt zowel voor de BTW bij leveringen als bij invoer. De toepassing van het algemene btw-tarief op onderhavige goederen per 1 januari 2011 leidt tot een verhoogde zekerheidstelling.
Is er ooit beroep gedaan op de garantstelling van beursexpediteurs?
Van het inroepen van zekerheidstellingen worden geen registers per evenement bijgehouden door de Douane, maar voor zover is na te gaan, is er nimmer aanspraak gemaakt op een zekerheidstelling die was gesteld in verband met de TEFAF. Wel is er een enkele maal een douaneschuld van rechten bij invoer en BTW bij invoer ontstaan wegens vermis tijdens transport naar of van de beurs, maar deze douane- en BTW-schuld is voldaan door de schuldenaar.
Klopt het dat douaneambtenaren continu aanwezig zijn op de beurs en dat, mede door de beveiligingsmaatregelen het risico voor de staat van ongecontroleerde invoer nagenoeg nihil is en dus ook een lage ?
Ja, de Douane is in het kader van de dienstverlening aanwezig voor, tijdens en na de beurs, in 2011 van dinsdag 15 maart 2011, 09.00 uur (eerste keuringsdag door keuringscommissies) tot en met zondag 27 maart 2011, 18.00 uur (de laatste dag dat de beurs geopend is voor publiek).
Daarnaast zijn de betrokken logistieke dienstverleners en douanedeclaranten via de beursorganisatie TEFAF geïnformeerd, dat de Douane ook voorafgaand en na afloop van de beurs bereikbaar is voor vragen.
Mij is bekend dat de TEFAF-organisatie beveiligingsmedewerkers heeft ingehuurd, die de fysieke in- en uitgangscontrole verzorgen tijdens de opbouw, de vettingdagen, de beursdagen en de afbouwperiode van de beurs. Tijdens de vettingdagen en de beursdagen wordt gewerkt met detectiepoortjes en fysieke controle van handbagage van bezoekers, die in- en uitlopen.
Ondanks deze beveiligingen hebben in het verleden diefstallen plaatsgevonden tijdens de beurs. Deze zijn, in het licht van de totale waarde van op de beurs uitgestalde producten, echter minimaal. De Douane merkt daarbij echter op, dat de zekerheidstelling die wordt geëist, niet enkel dient voor de periode dat de goederen tentoongesteld worden c.q. in het expositiegebouw verblijven, maar ook voor een deel van het transporttraject naar en van de beurs.
Kunt u aangeven waarom u de TEFAF-ruling, die gebaseerd is op het besluit over de margeregeling, heeft ingetrokken?1 Bent u bereid om op in korte termijn in overleg te treden met de beursexpediteurs om een gemakkelijke en wellicht tijdelijke oplossing voor de garantstelling op de beurzen te faciliteren en hen te ondersteunen bij het verwerven van de AEO-status?2
De desbetreffende praktische afspraak kon komen te vervallen door de recente btw-tariefswijziging voor kunst.
Vanwege de hoge beveiligingsmaatregelen en het als gevolg daarvan geringere fiscale risico, kan in ieder geval voor dit jaar genoegen worden genomen met een zekerheid die qua hoogte vergelijkbaar is met de jaren voor 2011.
De Douane is graag bereid met de beursorganisatie en betrokken expediteurs in overleg te treden, om in gezamenlijkheid een integrale oplossing voor dit vraagstuk voor volgende jaren te zoeken.
Het lek van de website van de Postcodeloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de website van de Postcodeloterij al dagenlang lek is, waardoor iedereen persoonsgegevens van deelnemers van de Postcodeloterij heeft kunnen inzien?1
Ja.
Is het u ook opgevallen dat de woordvoerder van de Postcodeloterij in het artikel vertelt dat de organisatie willens en wetens de site heeft aangepast op een manier waarvan men wist dat derden gegevens van deelnemers zouden kunnen inzien?
Over de bedoelde reclameactie heb ik informatie ingewonnen bij de Nationale Postcode Loterij (NPL). Volgens NPL was de actie als volgt opgezet: consumenten kregen een achtcijferige «gelukscode» thuisgestuurd, waarmee via internet aan de actie kon worden deelgenomen en waarbij vervolgens prijzen onder de deelnemers werden verloot. Na het invullen van de unieke code verschenen naam en adresgegevens van de consument in beeld, die desgewenst door de desbetreffende consument konden worden gecorrigeerd. Bij vaste deelnemers van de NPL waren deze gegevens na het invullen van de gelukscode overigens niet zichtbaar, omdat deze al in het bezit zijn van NPL.
Blijkens het artikel in de Volkskrant heeft een van de deelnemers aan de actie op een gegeven moment drie «gelukscodes» met de daarbij bijbehorende adresgegevens (in geanonimiseerde vorm) op een weblog op het internet gepubliceerd en daarbij vermeld dat de website van NPL, nu deze adresgegevens na het intoetsen van de code zichtbaar werden, onvoldoende is beveiligd. NPL heeft niet kunnen achterhalen hoe deze consument in het bezit van deze codes is gekomen. Na deze publicatie heeft NPL meteen maatregelen getroffen om te voorkomen dat deze adresgegevens zichtbaar worden of blijven voor derden. Overigens heeft NPL kunnen vaststellen dat pogingen zijn gedaan via willekeurige codes adresgegevens te genereren. Eén van die pogingen, waarbij gebruik is gemaakt van 80 000 automatisch gegenereerde codes, heeft slechts 8 werkende codes opgeleverd. In deze gevallen waren de adresgegevens vervolgens niet zichtbaar via de site, omdat het codes behorende bij reeds bestaande deelnemers van NPL betrof.
NPL heeft mij meegedeeld door het incident te hebben moeten vaststellen dat deze achtcijferige code onvoldoende beveiliging bood. NPL heeft mij verzekerd in de toekomst bij dergelijke acties te zorgen voor een betere beveiliging. Op grond van het voorgaande meen ik dat van het willens en wetens zichtbaar maken of onbeschermd plaatsen van persoonsgegevens op de site geen sprake is.
Vindt u het ook onbegrijpelijk en onvoorstelbaar onverantwoordelijk van de Postcodeloterij om bewust persoonsgegevens onbeschermd op de website te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het de PvdA-fractie eens dat de vergelijking van de woordvoerder van de Postcodeloterij met de Telefoongids onzin is, aangezien mensen voor opname in de bestanden van de Telefoongids zelf toestemming kunnen verlenen of onthouden, wat bij deze onbezonnen actie van de Postcodeloterij niet het geval was? Wat vindt u ervan dat de Postcodeloterij op deze manier deze grove fout probeert goed te praten?
NPL heeft mij desgevraagd laten weten niet gelukkig te zijn met de wijze waarop haar reactie in de krant is weergegeven. Zij heeft mij meegedeeld de gang van zaken zeer te betreuren en zo snel mogelijk actie te hebben ondernomen om de onverhoopte openbaarmaking van persoonsgegevens te beëindigen. Voorts hecht NPL eraan op te merken dat persoonlijke gegevens zoals geboortedata en bankgegevens nooit zichtbaar zijn geweest.
Is het waar dat de Postcodeloterij hiermee de voorschriften uit de wet Bescherming Persoonsgegevens heeft overtreden, denk daarbij bijvoorbeeld aan artikel 13 dat verwerkers van persoonsgegevens verplicht zijn deze te beschermen tegen verlies en enige vorm van onrechtmatige verwerking?
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de vraag of NPL in dit concrete geval de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft overtreden, dan wel over de eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van NPL. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving van de Wbp en kan zonodig handhavend optreden. Het is aan de rechter om te beoordelen of klanten van NPL een eventueel recht op schadevergoeding toekomt.
Klopt het dat de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor deze overtreding geen andere sanctie kent dan de last onder dwangsom, die het College Bescherming Persoonsgegevens slechts op kan leggen om de overtreding te laten beëindigen en er dus geen straf mogelijk is voor deze begane overtreding?
Het Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de bestuursrechtelijke handhaving van de Wbp. Het Cbp is ingevolge de artikelen 65 en 66 van de Wbp uitgerust met de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang, en daaraan gekoppeld het opleggen van een last onder dwangsom, alsmede, bij het niet naleven van een aantal formele verplichtingen uit de Wbp, zoals de meldplicht, de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Op dit moment wordt de effectiviteit van het sanctie-instrumentarium van de Wbp en de wenselijkheid tot uitbreiding daarvan binnen mijn ministerie nader bestudeerd. Ik bericht u graag nader over de uitkomsten hiervan in een – reeds door mij toegezegde – brief over het privacybeleid. Ik ben voornemens om deze brief op korte termijn aan uw Kamer te doen toekomen.
Deelt u de opvatting dat het ontbreken van een sanctie als straf voor het bewust openbaar maken van persoonsgegevens in deze tijd niet meer te verdedigen valt?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u ook niet dat het op straat gooien van persoonlijke gegevens mensen kwetsbaar maakt voor identiteitsdiefstal en een inbreuk is op de privacy en alleen om die redenen al straf verdient? Zo ja, bent u bereid een wijziging van de Wet Bescherming Persoonsgegevens voor te bereiden om overtreding van de voorschriften uit de Wet die nu niet te bestraffen zijn, te kunnen laten bestraffen met een bestuurlijke boete of in zeer uitzonderlijke gevallen via het strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een juridische grond voor klanten van de Postcodeloterij om de organisatie civielrechtelijk aan te spreken en een schadevergoeding te eisen voor het openbaar maken van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Liberalisering Europese goederenvervoer |
|
Paul Ulenbelt |
|
Wat uw reactie op de uitzending van Argos over de gevolgen van de liberalisering van het goederenvervoer in Europa?1
Ik heb kennis genomen van deze uitzending.
Bent u bekend dat er Oost- Europese chauffeurs met buitenlands gekentekende voertuigen in Nederland actief zijn in binnenlands vervoer? Zo ja, is het ook bekend dat er ver beneden het minimumloon uitbetaald worden? Zo nee waarom niet?
Op grond van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (de zogenaamde Rome I-verordening), zijn ook op chauffeurs met buitenlands gekentekende voertuigen die in Nederland actief zijn in binnenlands vervoer, de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag van toepassing.
Een stelselmatige overtreding van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag is mij niet bekend. Wel wordt op dit moment door de inspectiediensten naar aanleiding van een recente controle in de Waalhaven onderzocht in hoeverre er sprake is van onjuiste toepassing van de regels met betrekking tot internationaal transport. Hierbij is mogelijk ook sprake van overtredingen door Nederlandse bedrijven die buitenlandse chauffeurs gebruiken voor uitsluitend vervoer binnen Nederland.
Is het waar dat naleving van de cabotagerichtlijn in Nederland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat het niet bestraffen op overtreding van de richtlijn in de praktijk betekend dat de omstreden oorspronkelijke versie van de dienstenrichtlijn voor het beroepsgoederenvervoer in Nederland is ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de controle op naleving van de cabotagerichtlijn prioriteit bij de inspectiediensten? Ze nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoeveel sancties zijn er op overtredingen opgelegd? Hebben de inspectiediensten voldoende capaciteit om effectief de naleving van de cabotage richtlijn te controleren? Zo ja, wat zijn de inspectieresultaten?
Zie antwoord vraag 6.
Bied de wet voldoende mogelijkheden of effectief te controleren op cabotage? Zo nee, bent u bereid om de wet aan te passen?
Het is inderdaad nodig om de wetgeving aan te passen. Het wetsvoorstel wordt in de tweede helft van 2011 ingediend.
Wellicht ten overvloede kan ik opmerken dat de dienstenrichtlijn niet van toepassing is op vervoer.
Op welke wijze dient de cabotage richtlijn 1072/2009 in Nederland geïnterpreteerd te worden t.a.v. de drie ritten in zeven dagen, na zeven dagen terug naar land van herkomst, of enkel de grens over en Nederlands dan weer beladen binnenrijden?
De EU-Verordening 1072/2009 heeft betrekking op vervoerders die in de EU of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn. De verordening schrijft inderdaad voor dat voor voertuigen van deze vervoerders de lidstaat na 3 cabotageritten na eerste lossing weer moeten verlaten ofwel moeten deze voertuigen de lidstaat binnen zeven dagen na de eerste lossing weer verlaten hebben. Het voertuig behoeft niet te terug te keren naar zijn vestigingsstaat en kan na het verlaten van Nederland op basis van zijn communautaire vergunning weer goederen naar Nederland vervoeren. De termijn van zeven dagen begint dan weer te lopen na de eerste lossing.
Wordt er door de inspectiediensten gecontroleerd op de verklaring van dienstbetrekking / verklaring van terbeschikkingstelling? Zo ja, hoe vaak hebben deze controles plaatsgevonden in 2010? Zo nee, waarom niet?
De verklaring van dienstbetrekking heeft alleen betrekking op Nederlandse vervoerders.
Chauffeurs van buiten de Europese Unie in dienst van EU vervoerders dienen te beschikken over een bestuurdersattest. Controle hierop maakt deel uit van reguliere inspecties.
De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft 2010 16 000 wegcontroles uitgevoerd waarbij er 97 overtredingen betrekking hadden op de dienstbetrekking. Verder zijn in 2010 zijn ruim 700 bedrijfsinspecties gehouden, waarbij in 3 gevallen is vastgesteld dat de eis van dienstbetrekking werd overtreden.
Heeft de controle op de verklaringen ter beschikkingstelling prioriteit bij de inspectiediensten en hebben de inspectiediensten voldoende mankracht om hierop te controleren?
Dergelijke controles hebben geen bijzondere prioriteit en worden meegenomen in de reguliere inspecties.
Controleert de inspectie bij bedrijfscontroles op de eis van dienstbetrekking in samenwerking met de tachograafschrijven en arbeidscontracten? Wat zijn de resultaten? Zo nee waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 8.
Is het waar dat overtreding van de eis van dienstbetrekking / terbeschikkingstelling niet gesanctioneerd is? Zo ja wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De Minister van Infrastructuur en Milieu kan bij overtreding van de eis van dienstbetrekking een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen. Ik verwijs in dit verband naar artikel 5.2, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen. De overtreding van de eis van dienstbetrekking kan niet strafrechtelijk worden gehandhaafd. Het aangenomen amendement van het kamerlid Roefs, tot handhaving van de eis van dienstbetrekking (Kamerstukken II 2007/08, 30 896, nr. 15), bevat namelijk geen strafbaarstelling via de Wet op de economische delicten.
Hoe moet «het niet meer betrouwbaar zijn» uit art. 2. 11 sub 6 van de Wet wegvervoer goederen (Wwg) geïnterpreteerd worden? Betekend overtreding van de eis van dienstbetrekking ook intrekking van de vergunningen, dit gezien het feit dat het betrouwbaar zijn een van de drie pijlers is met betrekking tot de intrekking van de vergunningen?
Het aangenomen amendement van het kamerlid Roefs heeft ertoe geleid dat de nadere uitwerking van de eis van betrouwbaarheid niet alleen via de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgegeven Verklaring, bedoeld in artikel 2.10, maar ook via artikel 2.11 van de Wet wegvervoer goederen plaatsvindt. Een vervoerder verliest bij een onherroepelijk geworden veroordeling of sanctie wegens overtreding van de eis van dienstbetrekking zijn betrouwbaarheid hetgeen de intrekking van de communautaire vergunning tot gevolg heeft.
Is het waar dat de Kiwa de verklaringen van terbeschikkingstelling verstrekt zonder daarop het terbeschikkingstellingnummer te vermelden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, de afhandeling van de aanvragen van de verklaringen van ter beschikkingstelling gebeurt elektronisch. De verklaringen ter beschikkingstelling worden per mail verstuurd aan de instelling die een beschikking terbeschikkingstelling heeft ontvangen. Om in de toekomst mogelijk misbruik van deze formulieren te voorkomen, worden voor 1 juli 2011 de bedrijfsgegevens van de onderneming die de beschikking krijgt, met het beschikkingsnummer op het formulier vermeld.
Is het waar dat er in het goederenvervoer gewerkt wordt met valselijk opgemaakte verklaringen dienstbetrekking / ter beschikkingstelling en dat dit met zich mee brengt dat er in Nederland Oost- Europese chauffeurs worden uitgebuit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om paal en perk te stellen aan deze uitbuiting?
Hiervoor heb ik geen concrete aanwijzingen ontvangen.
Bent u van mening dat het doel van de verklaring dienstbetrekking / terbeschikkingstelling, het beschermen van de rechtspositie van de chauffeurs, op deze wijze effectief is? Zo nee, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij de Kamerbehandeling van het wetsontwerp Wet wegvervoer goederen is aan de Kamer toegezegd dat deze zomer de Wet wegvervoer goederen op dit punt zal worden geëvalueerd en dat op basis daarvan de noodzaak en de effectiviteit van de verklaring dienstbetrekking / terbeschikkingstelling zal worden beoordeeld.
Aan welke opleidingseisen dient een buitenlandse vrachtwagenchauffeurs te voldoen indien er gereden wordt met een Nederlands gekentekend voertuig?
Zie antwoord op vraag 17.
Aan welke opleidingseisen dient een vrachtwagenchauffeur te voldoen indien er met een buitenlands gekentekend voertuig vervoer wordt verricht op de binnenlandse markt?
Chauffeurs uit een EU lidstaat of onderdanen die in dienst zijn van een in de EU gevestigde onderneming dienen onafhankelijk van hun nationaliteit conform de Europese Richtlijn 2003/59 (vakbekwaamheid van beroepsbestuurders) opgeleid te zijn.
Chauffeurs uit niet EU lidstaten die in dienst zijn van een in de EU gevestigde onderneming dienen conform de EU-Verordening 1072/2009 in het bezit te zijn van een attest waarmee wordt aangetoond dat deze chauffeurs op wettige wijze ingezet worden met inachtneming van de arbeidsvoorwaarden en voorwaarden inzake beroepsopleiding voor bestuurders die in deze lidstaat zijn vastgesteld.
Een vanuit de AWBZ bekostigde luxe studiereis voor zorgbestuurders |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Luxe studiereis in de zorg op kosten van de AWBZ»?1
Ja.
Is het waar dat de kosten voor deze reis deels (100 000 euro) betaald is uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en deels (44 744 euro) door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, hoe is het mogelijk dat dit geld voor een luxe studiereis wordt ingezet in plaats van voor zorg voor ouderen en gehandicapten?
De opgaven waar de langdurige zorg voor staat zijn groot, en de overheid kan daaraan niet alleen het hoofd bieden. Daarvoor is betrokkenheid met het veld van de langdurige zorg noodzakelijk.
Veel uitdagingen in de westerse wereld zijn hetzelfde. Kijken in de keuken bij anderen, geeft een beeld van verschillende oplossingsmogelijkheden. Hiervoor komen mensen bij ons op bezoek en gaan wij op bezoek bij anderen. Het bijzondere van deze reis is dat hierbij zowel werkbezoeken aan de overheid, als aan het veld zijn gemaakt. Hierdoor gaat het een slag dieper.
De reis van de deelnemers (reis- en verblijfkosten) is niet betaald door VWS maar door de deelnemers ( totaal € 1 535,= per persoon voor de gehele reis). De factuur is door de organisator verzonden aan de organisatie waar de deelnemer werkt. Het is aan deze organisatie of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis. VWS heeft de organisatie en logistieke kosten betaald ten laste van de VWS begroting.
Bij mijn aantreden was een aantal geplande bezoeken, zoals deze, qua organisatie al in een vergevorderd stadium. Het aanbestedingstraject was vergevorderd en deelnemers waren geattendeerd. Voor annuleren bestond geen aanleiding omdat voor het meest kosteneffectieve aanbod is gekozen. Met het oog op de financiële situatie van de Rijksoverheid op dit moment, zal in het algemeen waar mogelijk nog meer soberheid worden betracht. In die geest zullen de afwegingen per keer worden gemaakt.
Is het waar dat deze luxe reis voor zorgbestuurders het initiatief is van het ministerie van VWS? Zo ja, waarom? Waarom heeft u na uw aantreden deze reis niet geannuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom konden deze topbestuurders deze reis niet betalen van hun riante salaris?
Het is aan de zorginstellingen of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis.
Staan er meer van dit soort geldverspillende snoepreisjes gepland en bent u voornemens deze te annuleren?
Door VWS worden geen «snoepreisjes» gemaakt omdat in dat de geval de baten niet opwegen tegen de kosten. Derhalve deel ik uw kwalificatie niet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Het aanstaande bankroet van de Hoge Selheidslijn (HSL) en de gevolgen hiervan voor de staatskas |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bankroet HSL nabij»?1
Ja.
Bent u het eens met de in het artikel geuite stelling dat een vervoerder nooit meer zo een hoge gebruiksvergoeding zal betalen voor exploitatie van de HSL-Zuid?
Zoals blijkt uit mijn brief aan uw Kamer van 31 januari 2011 (Kamerstuk 22 026 nr. 327) bekijk ik momenteel alle mogelijke oplossingsrichtingen. Ik kan deze vraag nu dus nog niet beantwoorden.
Kunt u aangeven op welke posten van de begroting de concessieopbrengsten van de HSL-Zuid nu staan ingeboekt en welke projecten hiermee in gevaar zullen komen?
Nee. De concessieopbrengsten van de HSL-Zuid (i.c. de HSL-heffing) gelden als inkomsten voor het Infrafonds en worden verantwoord op artikel 13.09 (Ontvangsten op het gebied van Spoorwegen). De concessieopbrengsten zijn niet één op één gekoppeld aan de uitgaven aan specifieke projecten.
Kunt u aangeven welke van deze projecten voor u dusdanige prioriteit hebben, dat u alvast kunt aangeven dat de uitvoering van deze projecten niet in gevaar zal komen?
Nee. Dit kan ik nog niet aangeven. Zie de beantwoording van vraag 3.
Het bericht 'Ajaxfan hoeft zich niet te melden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ajaxfan hoeft zich niet te melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hooligans die herhaaldelijk het plezier voor vele duizenden voetbalsupporters in en rondom stadions verzieken moeten worden onderworpen aan één van de zwaarste ordemaatregelen; een meldplicht op het politiebureau? Zo ja, snapt u de teleurstelling van de Amsterdamse burgervader dat de rechtbank heeft besloten zo'n meldplicht te schorsen?
De burgemeester en de officier van justitie kunnen op grond van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast maatregelen opleggen. Ik ondersteun volledig het doel van deze maatregelen, namelijk het vroegtijdig en voor lange duur aanpakken van dergelijke ordeverstorende c.q. strafbare gedragingen.
In het onderhavige geval bestond de door de burgemeester opgelegde maatregel uit een groepsverbod en een meldplicht voor de duur van drie maanden. Dit bevel is door de voorzieningenrechter geschorst omdat het aan het besluit ten grondslag gelegde politierapport onvoldoende was om ter onderbouwing te kunnen dienen. Daarnaast was volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd waarom voor deze maatregel was gekozen. Het betrof namelijk een groepsverbod voor een relatief groot gebied, met daaraan gekoppeld een meldplicht voor de wedstrijddagen. De proportionaliteit en subsidiariteit van deze maatregel stonden voor de voorzieningenrechter onvoldoende vast.
De burgemeester zal in heroverweging een beslissing op bezwaar nemen, waarbij hij op al deze punten zal dienen in te gaan.
Deelt u de mening dat de Voetbalwet zo snel mogelijk waterdicht moet zijn om hooliganisme in Nederland volledig uit te bannen, zodat de clubcard en de combiregelingen zo snel mogelijk tot het verleden behoren? Zo ja, wilt u uitzoeken waarom hooligans toch wegkomen van een meldplicht en de Kamer daarover berichten?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van een aanwijsbaar en beperkt aantal personen, dat individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoring een leidende rol heeft gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere verstoring bestaat. Een combiregeling daarentegen wordt bij bepaalde risicowedstrijden opgelegd aan alle bezoekende supporters van de uitspelende club, op basis van een inschatting van de veiligheidsrisico’s rondom een wedstrijd. Beide maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie hun nut hebben, maar elkaar niet vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat burgemeesters de Voetbalwet zo optimaal mogelijk kunnen inzetten tegen hooligans?
In afwachting van de evaluatie van de werking van de wet wordt de toepassing van de wet door bestuur en Openbaar Ministerie tussentijds gemonitord door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid. De resultaten van de eerste monitor, die voor de zomer aan mij wordt uitgebracht, worden ook met de burgemeesters gedeeld. Voorts is door mijn ministerie expertise en capaciteit beschikbaar gesteld met het oog op een goede en zorgvuldige toepassing van de wet door gemeenten. Ten slotte worden kennis en ervaringen van gemeenten gewisseld via de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). In augustus 2010 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds een handreiking en een circulaire uitgebracht en tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zijn regionale voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers van bestuur, Openbaar Ministerie en politie. Relevante documenten zoals voorbeeldbesluiten zijn op de internetsite van het CCV geplaatst en op deze wijze beschikbaar voor betrokken partners.
Heeft u de bereidheid om de Nederlandse Voetbalwet net zo streng te maken als de Engelse «Hooligan Act», waarbij zelfs paspoorten van hooligans afgepakt kunnen worden om hen het reizen onmogelijk te maken, waardoor zij zich wel tweemaal zullen bedenken voor ze over de schreef gaan?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I).
De onveiligheid in Vinexwijken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Vinex-wijk getto van de toekomst»?1
Ja.
Beschikt u over onderzoeksresultaten over of hebt u andere aanwijzingen dat de veiligheidssituatie in nieuwbouwwijken aan de randen van grote steden slechter is of achteruit gaat ten opzichte van andere delen van het land? Zo ja, kunt deze informatie dan met de Kamer delen?
Ik heb geen aanwijzingen dat de situatie in genoemde gebieden anders is dan in andere delen van het land. In vergelijking met alle andere, oudere, woonwijken in Nederland is er in het recente verleden veel onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de Vinex-wijken. Dit onderzoek heeft in zijn algemeenheid geleid tot de conclusie dat in Vinex-wijken een goede samenhang is gerealiseerd tussen wonen en voorzieningen, waaronder groen en speelvoorzieningen, en dat er bij de bewoners een grote mate van tevredenheid is met deze wijken. Dat neemt niet weg dat er in individuele wijken problemen kunnen ontstaan die moeten worden aangepakt. Dit is primair een taak voor de gemeenten en lokale partners zoals politie en woningcorporaties. Gemeenten worden daarbij waar nodig ondersteund door het Rijk.
Deelt u het in het artikel gestelde dat deze nieuwbouwwijken de achterbuurten van de toekomst kunnen worden? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een groeiend aantal klachten over inbraken, bedreigingen, vandalisme en overlast uit de genoemde wijken? Zo ja, in welke mate nemen deze klachten toe?
Veiligheid en onveiligheid maken deel uit van de jaarlijkse Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) 2010. Deze wordt afgenomen op regionaal niveau. Daaruit blijkt onder meer, dat het oordeel over de leefbaarheid en de veiligheid duidelijk is verbeterd. Een aantal buurtproblemen komt in z'n algemeenheid minder vaak voor dan in 2009. Dat geldt onder meer voor fysieke verloedering van de eigen woonomgeving en voor verkeersoverlast. Het feitelijk slachtofferschap (aantal gevallen van slachtofferschap per 100 inwoners) neemt in Nederland af met ongeveer 10%. Deze daling is betekenisvol voor de eigen woonomgeving, aangezien uit de IVM 2010 blijkt dat een belangrijk gedeelte van de gevallen van slachtofferschap in de eigen woonomgeving plaatsvindt. Verder verandert het aantal inwoners van Nederland dat zich wel eens onveilig voelt nauwelijks.
Gemeenten en/of regio's kunnen aanvullende vragen of respondenten inkopen bij het bureau dat de organisatie van de IVM verzorgt. Dat biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om de resultaten tot op wijk of buurtniveau te verfijnen. Centraal bestaat er geen inzicht in deze informatie op wijk- of buurtniveau.
Deelt u de mening dat flink investeren in veiligheid en jeugdvoorzieningen nodig is om verpaupering te voorkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bezuinigingen van uw kabinet en in het bijzonder de bezuinigingen op de Van Montfransgelden voor (sociale) veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van verpaupering en het zorgen voor de veiligheid in wijken is voornamelijk een taak van het lokale bestuur. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om te bepalen welke maatregelen er nodig zijn, welke beëindigd moeten worden en welke voortgezet of gestart moeten worden om dit te realiseren. De beëindiging van enkele tijdelijke geldstromen neemt niet weg dat veiligheid voor dit kabinet prioriteit heeft. De structurele middelen voor veiligheid die gemeenten ontvangen via het Gemeentefonds, lopen ook na 2011 door. Bovendien zal het kabinet de komende jaren gemeenten op allerlei manieren blijven ondersteunen bij het versterken van de veiligheid en leefbaarheid, juist ook nu de financiële middelen beperkter zijn dan voorheen. Deze ondersteuning bestaat onder meer uit de realisatie van wettelijk instrumentarium tegen overlast en criminaliteit, het bevorderen van de lokale en regionale samenwerking (bijvoorbeeld door ondersteuning vanuit het Rijk van RIEC’s en veiligheidshuizen) en kennisdeling. Het Rijk spreekt hierover ook regelmatig met de VNG, de G32 en de G4.
Klopt het dat de politie in de genoemde wijken in Amsterdam (IJburg), Rotterdam (Nesselande), Den Haag (Ypenburg) of Utrecht (Leidsche Rijn) inderdaad geregeld moet ingrijpen? Is dit vaker nodig dan in andere wijken van een gelijkaardige bevolkingsomvang?
Zoals gezegd, bestaat er centraal geen inzicht in informatie over veiligheid en onveiligheid op wijk- of buurtniveau. Wel blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) 2010 dat op regionaal niveau het oordeel over de leefbaarheid en de veiligheid duidelijk is verbeterd. (Zie antwoord op vraag 4.) Verder vormen de in de pers uitgelichte incidenten voor mij geen aanleiding aan te nemen dat de politie in genoemde Vinex-wijken vaker nodig is dan in andere wijken van gelijkaardige bevolkingsomvang. Ik sta ervoor dat problemen in individule wijken worden aangepakt, primair door de gemeenten en lokale partners en waar nodig ondersteund door het Rijk.
Particuliere erfpacht en hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «125 000 woningen onverkoopbaar in Nederland»?1 Is het waar dat Nederlandse banken weigeren een hypotheek te verstrekken aan eigenaren van een woning op particuliere erfpacht? Zo ja, waarom?
Zoals eerder vermeld (TK II, 2010, Documentnummer 2010D26078) zijn diverse banken inderdaad huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Ik ben van mening dat deze situatie er niet toe mag leiden dat de mensen met onverkoopbare huizen blijven zitten. De NVB is dezelfde mening toegedaan. Ik ga er dan ook vanuit dat de NVB een serieuze inspanning doet om dit te bewerkstelligen. Ik heb hierover contact gehad met de NVB en heb mijn zorgen bij de NVB neergelegd.
Dit onderwerp is tevens kort ter sprake gekomen in het gesprek van de vaste commissie voor Financiën met de AFM op 16 februari 2011. Hoewel de AFM voor zichzelf geen formele rol ziet weggelegd daar dit primair gaat over de relatie tussen hypotheekverstrekker en consument, zal de AFM in gesprek gaan met de verschillende stakeholders en de sector om te bezien of de AFM een rol kan spelen in het bij elkaar brengen van de partijen.
Is er een verschil in behandeling bij hypotheekverstrekking ter zake van opstallen op particulier erfpacht en gemeentelijk erfpacht door banken? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat er sprake is van corruptie en hoge kosten bij zorgverzekeraar Agis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het bericht «Corruptie en te hoge kosten: veel mis bij Agis in Marokko»?1 Zo ja, deelt u de mening dat de geschetste cultuur van steekpenningen, monopolies en vriendjespolitiek, onder toeziend oog van de directeur van het Agis-steunpunt ter plaatse, onacceptabel is?
Het bericht in de Volkskrant van 18 februari jl. dat Agis zaken doet met een corrupt netwerk van klinieken in Marokko en dat deze zorgverzekeraar Nederlandse verzekerden dwingt zich te laten behandelen door bevriende artsen tegen te hoge kosten is naar ik heb begrepen niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
Agis heeft een servicecentrum in Marokko gevestigd, net zoals in Turkije en Suriname. Verzekerden die zich bij zo’n servicecentrum melden, krijgen op basis van hun diagnose een advies over een te kiezen kliniek waarmee Agis een overeenkomst heeft gesloten.
Agis heeft mij laten weten alleen overeenkomsten te sluiten met klinieken waarvan de kwaliteit van de zorg, de transparantie van de administratieve afhandeling en de prijsstelling is getoetst en positief beoordeeld. Adviserend geneeskundigen vanuit Nederland bezoeken en beoordelen de klinieken op deze punten. Agis spreekt met hen prijzen af conform de Marokkaanse prijsstelling die ruim onder het Nederlandse tarief ligt.
Verzekerden hebben in het buitenland, net als in Nederland, vrije artsenkeuze, dus ze hoeven dit advies van het servicecentrum niet op te volgen. Als verzekerden naar een door Agis gecontracteerde kliniek gaan, hoeven ze de kosten van de behandeling niet voor te schieten. Als verzekerden ervoor kiezen naar een kliniek van hun eigen keuze te gaan, dan kunnen ze de gemaakte kosten, uiteraard alleen indien de behandeling binnen de dekking van de verzekering valt, achteraf in Nederland declareren.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat er geen sprake kan zijn van de beschuldigingen die zijn geuit in het betreffende Volkskrant artikel.
Zoals u weet is het Kabinet voornemens de werelddekking van de ziektekostenverzekering af te schaffen en de vergoeding te beperken tot de landen van de Europese Unie. Als deze maatregel geëffectueerd is, vervalt de wettelijke grondslag van bovenstaande afspraken voor wat betreft het basispakket.
Deelt u de mening dat Agis de uitkomsten van het onderzoek per direct openbaar moeten maken?
Van Agis heb ik begrepen dat er geen sprake is van een onderzoek. Wel is het zo dat zorgverzekeraars standaard controles uitvoeren om te bezien of zorgaanbieders zich aan de met hen gemaakte afspraken houden. Uit regulier onderzoek door de interne accountantsdienst van Agis en uit de controle door de externe accountant blijkt dat de handelwijze van het servicekantoor en de financiële stromen in overeenstemming zijn met de afspraken die met de gecontracteerde zorgverleners zijn gemaakt.
Bent u bereid de ten onrechte uitgegeven Nederlandse premiegelden terug te vorderen bij zorgverzekeraar Agis? Zo nee, waarom niet?
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars en op de gedeclareerde zorg in de Zvw en AWBZ. De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de nu voorliggende informatie en het contact dat zij hierover met Agis hebben gehad, geen aanleiding ziet om een aanvullend onderzoek in te stellen. Zodra er in de toekomst nadere informatie boven water zou komen zal de NZa hierop alert zijn en zal zij zonodig handhavend en eventueel corrigerend optreden.
Regionale omroepen |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) op 15 februari 2011 aan u heeft geschreven, waarin deze stichting ROOS namens de regionale omroepen evenals in eerdere brieven bezwaren uit ten aanzien van het digitaliseringsbeleid voor de radio?
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat het belangrijk is dat er regionale omroepen zijn voor mensen in desbetreffende regio’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de wensen van de regionale omroep bij uw beleid betrokken?
Ja, de regionale omroepen bedienen een grote groep luisteraars. Zij zijn daarmee een belangrijk onderdeel van het verlengings- en digitaliseringsbeleid voor etherradio, zoals dat is verwoord in de brief aan uw Kamer van juni 20091. Dit beleid gaat er van uit dat zowel publieke als commerciële omroepen kunnen deelnemen aan de digitalisering. Om de digitalisering van de regionale omroepen te bevorderen, heb ik in september 2009 een Taskforce Regionale Digitalisering opgericht, met daarin een vertegenwoordiging van de regionale publieke omroepen. Deze Taskforce heeft in oktober vorig jaar aan mij advies uitgebracht. Ik heb dit advies verwerkt in het beleid zoals dat eind vorig jaar is geconsulteerd en in de brief aan uw Kamer van 13 januari dit jaar2 verder is uitgewerkt.
Wat vindt u ervan dat – als regionale omroepen inderdaad het bovenregionale kavel krijgen toebedeeld – zeven van de dertien omroepen te maken krijgen met onvoldoende dekking, waardoor bijvoorbeeld Omroep Flevoland wel in Almelo maar niet in Almere kan worden ontvangen, Omroep Brabant niet in het westelijk deel van de provincie Brabant te ontvangen is, en Omroep Gelderland in een groot deel van de Betuwe niet te beluisteren is? Wat gaat u hieraan doen?
In de eind vorig jaar gehouden consultatie van het verlengings- en digitaliseringsbeleid heb ik een reactie ontvangen van de stichting ROOS die ziet op het punt van dekking. In de nadere uitwerking van het beleid naar aanleiding van de consultatie wordt hier rekening mee gehouden, zodat de regionale publieke omroepen ook digitaal hun hele verzorgingsgebied kunnen bedienen.
Daarnaast ben ik, conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010, met stichting ROOS in overleg over een eventuele kavelruil.
Deelt u de opvatting dat dit gebrekkige bereik niet alleen ongewenst is maar ook onverantwoord in verband met de rol van de lokale omroep in geval van (regionale) calamiteiten?
Ik ga er bij de beantwoording van uit dat in deze vraag de regionale omroep bedoeld wordt en niet de lokale omroep.
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, wordt bij de uitwerking van het beleid gerealiseerd dat de regionale publieke omroepen in heel hun verzorgingsgebied dekking kunnen krijgen. Daarmee voorzie ik geen problemen met het bereik.
Ten aanzien van de calamiteiten functie geldt dat de ontwikkeling van digitale radio zich op dit moment nog in het beginstadium bevindt; er zijn nog weinig omroepen op het digitale platform vertegenwoordigd en er zijn nog weinig luisteraars. Met het inzetten van het verlengings- en digitaliseringsbeleid is het de verwachting dat digitale radio de komende jaren radio in grote delen van Nederland beschikbaar komt en dat luisteraars overstappen van analoge naar digitale radio. Indien digitale radio een succes wordt, zal worden bezien welke rol de regionale publieke omroepen kunnen vervullen om de calamiteitenfunctie in het digitale domein te vervullen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn hiervoor – in overleg met betrokken actoren – te komen tot een oplossing en de Kamer hierover voor 1 mei 2011 te informeren?
Ik kan u melden dat ik intensief met de stichting ROOS in overleg ben om te kijken onder welke condities zij deel kunnen nemen aan het digitaliseringsbeleid. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010 heb aangekondigd, wordt hierbij ook een eventuele kavelruil betrokken. Ik verwacht op korte termijn meer duidelijkheid te kunnen geven en zal u hierover voor 1 mei a.s. informeren.
Het voornemen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) om academische zorg af te stoten om financiële redenen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraak dat het AZM geen academische functies om financiële redenen mag afstoten?1
Ja, die brief van 6 weken geleden herinner ik mij nog. Ik heb in de door u aangehaalde brief (TK, 2010–2011, 32 299, nr. 8.) aangegeven dat het afstoten van zorg kan plaatsvinden op basis van kwalitatieve argumenten mits de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft.
Wat is uw mening gezien bijgevoegde informatie waaruit men kan afleiden dat financiële afwegingen bepalend zijn voor het management van het AZM, om delen van de klinische immunologie om organisatorische en strategische redenen af te stoten?2
Het AZM heeft in het kader van het strategisch heroverwegingsprogramma «azMove» een proces ingezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. De bedoeling hiervan is om de topreferente functies van het AZM meer te laten aansluiten bij de gekozen centrale thema’s van het AZM. De Raad van Bestuur van het AZM is van mening dat het maken van keuzes past in het streven naar meer focus teneinde de kwaliteit van zorg voor patiënten te verbeteren. Dit past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Hoe beoordeelt u de vrijwel identieke brieven van de academische ziekenhuizen in Utrecht (UMCU) en Nijmegen (UMCN) waarin zij aangeven de zorg wel over te willen nemen, terwijl deze bijzondere expertise in de klinische immunologie inzake aandoeningen als vasculitis, cardiomyopathie en pulmonale hypertensie aandoeningen daar niet voor handen is?
Zoals vermeld in de brief van het UMCU en UMCN van 23 juni 2010, respectievelijk 6 oktober 2010, gaat de Raad van Bestuur van beide UMC’s akkoord met het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM voor de patiënten die hiervoor kiezen.
De IGZ heeft aangegeven dat er in het AZM zeer bijzondere expertise voorhanden is die bijna nooit nodig is. Het UMCU en het UMCN kunnen deze patiënten alleen ontvangen als de kwaliteit gewaarborgd is. Beide bovenstaande ziekenhuizen hebben mij laten weten dat ze dit vakgebied in de breedte beheersen en fungeren als expertcentrum op dit gebied. De Raad van Bestuur heeft uitgebreid overleg gevoerd met de divisievoorzitters en afdelingshoofden van de betrokken afdelingen die allemaal aangegeven hebben dat het mogelijk is om deze patiënten te behandelen. Voor zeer bijzondere vragen kunnen ze terugvallen op het AZM. Daarmee is wat mij betreft aan het belangrijk criterium van continuïteit van zorg voldaan.
Wat vindt u van het gegeven dat het UMCN en het UMCU constateren dat strategische afwegingen ten grondslag liggen aan het voornemen van het AZM om gespecialiseerde klinische immunologie af te stoten?3
Het UMCN en het UMCU constateren dat het AZM de «last resort functie» ten aanzien van de klinische immunologie, mede door de zwaartepunten waarop het AZM zich wil profileren, over wil dragen naar andere UMC’s. Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend, functies die teveel geënt zijn op een te smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn zullen worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Dit past ook goed in het beleid omtrent de UMC’s waarin wordt gestreefd naar het maken van portfoliokeuzes rondom de topreferente zorg wat zal resulteren in een betere taakverdeling. De verwachting is dat door dit beleid de kwaliteit, patiëntveiligheid en effectiviteit van de zorg zal toenemen. Ik onderschrijf dit beleid.
Is het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM door het UMCU en het UMCN door de medische staven al daar geaccordeerd?
Zoals al genoemd in het antwoord op vraag 3 zijn alle betrokken divisievoorzitters en afdelingshoofden betrokken bij de besluitvorming rond het overnemen van de klinisch immunologische patiënten.
Vindt u het acceptabel dat managers van drie academisch ziekenhuizen kennelijk in een onderonsje deze bijzondere academische zorg onderling aan het verdelen zijn zonder dat daar een maatschappelijk toets op basis van kwalitatieve afwegingen aan ten grondslag ligt?
Er is geen sprake van een verdeling van de zorg omdat er geen afspraken gemaakt worden over de uitwisseling van zorg. Afstoten van bepaalde topreferente zorg op basis van kwalitatieve argumenten vind ik acceptabel mits goed afgestemd met de ander UMC’s en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor patiënten gewaarborgd blijft.
Er zijn in het bijzonder afspraken gemaakt met het UMCN (Nijmegen) en het UMCU (Utrecht) om deze continuïteit te borgen, maar de patiënten kunnen voor de topreferente klinische immunologie ook nog terecht in twee ander UMC’s namelijk het ErasmusMC (Rotterdam) en het UMCG (Groningen).
Bent u bereid de plannen van deze drie ziekenhuizen inzake klinische immunologie te laten toetsen door de Nederlandse Vereniging Voor Immunologie op de criteria, kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid voor patiënten en door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra?
De Raden van Bestuur van de betreffende ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Het is niet aan mij om de plannen van deze ziekenhuizen omtrent de klinische immunologie te (laten) toetsen. Er zijn andere toetsingsmechanismen die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren.
Er is meerdere malen contact geweest met het AZM over het afstoten van de klinische immunologie. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het AZM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het AZM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Afhankelijk van de situatie en de wens van de patiënt zijn er verschillende opties.
Daarnaast heeft het AZM mij verzekerd dat voordat er een definitief besluit wordt genomen een zorgvuldige procedure zal worden doorlopen waarbij diverse medezeggenschapsorganen worden geconsulteerd waarin ook wordt voorzien in participatie van patiëntenvertegenwoordigers in het besluitvormingsproces via de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ). De CRAZ is ontstaan bij gevolge van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen en vormt het patiënten medezeggenschapsorgaan van (elk van de) acht UMC’s. De CRAZ onderhoudt contacten met (regionale) patiëntenorganisaties georiënteerd op patiëntenparticipatie en met de verschillende achterbannen van de leden van de CRAZ. Na definitieve besluitvorming zal uitvoerige communicatie plaatsvinden met ziekenhuizen, verwijzers, stakeholders en de IGZ.
De IGZ zal als dat nodig is haar rol oppakken als bewaker en toetser van de kwaliteit. De IGZ toetst alleen de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en spreekt zich niet uit over de inhoudelijke kwaliteit van de afdelingen in het UMCN en UMCU.
Wat betreft de bereikbaarheid heeft het AZM aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van deze zorg naar de andere UMC’s. De NFU is geïnformeerd door het AZM over het voornemen om te stoppen met de topreferente functie binnen de klinische immunologie.
In hoeverre is er contact geweest tussen uw ministerie en het AZM over het afstoten van de klinische immunologie door het AZM?4 Heeft het ministerie hierop het ja-woord gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ontmanteling van deze gespecialiseerde «last resort» klinische immunologie in het AZM te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het AZM heeft aangegeven de zorg af te willen stoten op basis van kwalitatieve argumenten. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren.
Ik ben, naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Wat is naar aanleiding van deze casus uw standpunt over de dreiging dat universitair medische centra zonder maatschappelijke verantwoording af te leggen en zonder adequaat toetsingsinstrument op de algemene uitgangspunten kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid om niet-medische redenen «last resort» om financieel-strategische redenen functies afstoten?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 7. Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
Wat betreft de last resort functie wil ik benadrukken dat er wel degelijk verantwoording wordt afgelegd over de academische component die ze hiervoor ontvangen. Indien de inspectie signalen bereiken dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het AZM daarop aanspreken.
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
Een levensgevaarlijk mysterieus reclamebord langs de A4 bij Leiderdorp |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment langs de rijksweg A4 bij Leiderdorp een mysterieus reclamebord met zwarte en witte vlakken staat, een zogeheten Quick Response-code?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze code alleen met een smartphone ontcijferd kan worden en dat rijdende automobilisten de telefoon moeten pakken om de boodschap te ontcijferen? Deelt u de mening dat dit tot levensgevaarlijke situaties kan leiden?
Rijkswaterstaat hanteert als richtlijn dat een object wat niet relevant is voor de rijtaak de aandacht maximaal twee seconden mag vasthouden.
Wanneer een bestuurder besluit een foto van dit object te maken wordt in de eerste plaats de regel betreffende het gebruik van een mobiele telefoon in de auto overtreden. Daarnaast zal naar alle waarschijnlijkheid de aandacht meer dan twee seconde van het verkeer zijn afgeleid waardoor de verkeersveiligheid negatief beïnvloed kan worden.
Deelt u de mening dat dit soort borden niet langs een (autosnel-)weg hoort? Zo nee, waarom niet?
Gelet op hetgeen ik aangeef in mijn antwoord op vraag twee ben ik van mening dat dit bord niet thuis hoort langs de snelweg.
Bent u bereid om onmiddellijk actie te ondernemen en dit bord vandaag nog (te laten) verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het bord op het grondgebied van de gemeente Leiderdorp staat heb ik geen bevoegdheid om dit bord te verwijderen. Desondanks heb ik de eigenaar van het bord, ontwikkelaar Bohemen, bereid gevonden om het bord te verwijderen.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat borden als deze langs de (autosnel-)wegen geplaatst worden?
Het staande beleid van Rijkswaterstaat is dat er geen commerciële uitingen zijn toegestaan binnen de eigen beheergrenzen. Een uitzondering hierop vormen borden met een vooraanduiding voor tankstations en de merkaanduiding. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de plaatsing van objecten op het eigen grondgebied.
Binnen mijn departement wordt momenteel gewerkt aan een beleidskader «afleiding». Dit kader beschrijft criteria om van (geplande) objecten langs auto(snel) snelwegen vast te stellen of zij de verkeersveiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Met objecten worden in dit kader o.a. gebouwen, windturbines, billboards en kunstobjecten bedoeld. Wanneer objecten de verkeersveiligheid negatief kunnen beïnvloeden is dit een grond voor Rijkswaterstaat om een aanvraag voor een vergunning te weigeren. Wanneer het object buiten het beheergebied van Rijkswaterstaat wordt gerealiseerd, zoals in deze casus het geval is, zal dit beleidskader worden gebruikt om een standpunt in te nemen richting de betreffende decentrale overheid.
Dit beleidskader zal besproken worden met de VNG en mijn verwachting is dat het rond de zomer wordt vastgesteld waarna het aan alle gemeenten over wiens grondgebied een auto (snel) weg loopt wordt aangeboden.
Niet bestrafte fraudegevallen aan de Universiteit Maastricht |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over fraude aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit Maastricht die wel vastgesteld is maar niet bestraft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie waarbij besloten is studenten, die betrapt zijn op fraude bij een tentamen, om «interne redenen» niet te bestraffen en hen ook niet uit te sluiten van het tentamen?
De Inspectie van het Onderwijs heeft vanuit haar wettelijke toezichttaak het signaal opgepakt en een onderzoek verricht. Zij concludeert op basis hiervan, dat voor de opleiding als geheel op dit moment de garantie van het niveau niet in het geding is. Daarbij is het van belang dat het om één van de deelopdrachten van het eerstejaars 4 ECTS-vak «Vaardigheden voor juristen A» gaat. Voor het vak als geheel kan een voldoende of een onvoldoende worden behaald. Een student scoort een voldoende voor het vak als hij minimaal 21 van de 38 te verdienen deelpunten behaalt. Dan is het vak pas succesvol afgerond. Voor deze deelopdracht (het paper) geldt dat de student een maximaal aantal van 82 van de 38 deelpunten kon behalen. Bij controle van deze deelopdracht is bij 17 van de 276 studenten geconstateerd dat er vergelijkbare passages in de opdrachten waren opgenomen. Deze constatering is aangekaart bij de betreffende examencommissie. De examencommissie heeft besloten dat de hierbij betrokken studenten bestraft worden met een berisping die vervolgens wordt opgenomen in het dossier van de betrokken student. Deze berisping wordt zwaar meegewogen bij een eventueel volgende overtreding.
Verder is het zo dat de in deze opdracht te demonstreren vaardigheid nog ruim aan bod komt in het vervolg van het onderwijsprogramma namelijk o.a. «Vaardigheden voor juristen B» en later in de scriptie. Daarom concludeert de Inspectie dat de garantie van het niveau van de opleiding niet in het geding is.
deelt u de mening dat dit een onverstandige en ergernis oproepende handeling van de examencommissie van de faculteit is, aangezien zij onduidelijkheid laat bestaan over de achtergronden van haar besluit, maar hiermee wel het vertrouwen in de examenkwaliteit onder druk zet?
Ja, het is onverstandig dat de examencommissie onvoldoende heeft toegelicht wat de achtergrond van haar besluit is geweest en dat er vervolgens onvoldoende is gecommuniceerd over de uitvoering van dit besluit tussen de examencommissie en de docent.
Hoe beoordeelt u verder de uitermate vreemde reactie van de faculteit op de actie van de universitair hoofddocent die deze situatie aanhangig heeft gemaakt en die als signaal alle studenten nu een ruime voldoende heeft gegeven? Vindt u dit ook een vorm van druk zetten op personeel wat opkomt voor onderwijskwaliteit en transparantie rond fraudegevallen die het vertrouwen schaden?
Het valt zowel de examencommissie, de faculteit als de docent te verwijten dat onvoldoende is gecommuniceerd over het besluit van de examencommissie en de uitvoering hiervan. Het kan niet zo zijn dat een docent op eigen houtje elke student een voldoende geeft voor een deelopdracht. Overigens, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is geen sprake geweest van een ruime voldoende. Het staat een docent vrij om met deze kwestie naar buiten te treden, maar het had mijn voorkeur gehad als het gesprek intern adequaat was gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende interne procedures beschikbaar om een dergelijke kwestie aanhangig te maken. Ik heb geen aanwijzingen, dat in dit geval sprake is van onoorbare druk op het personeel. Op dit moment zijn er gesprekken gaande tussen de faculteit, de docenten en de examencommissie over hoe men moet omgaan met dergelijke situaties.
Welke mogelijkheden en bereidheid heeft u om duidelijk te maken aan de betreffende universitaire faculteit dat hier minstens duidelijkheid over de beweegredenen moet worden gegeven en dat aangetoonde fraude consequent en duidelijk bestraft moet worden?
Zie het antwoord op 4.
Verder wijs ik erop dat de wetgever bij gelegenheid van de wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (wet versterking besturing, Stb. 2010, 119) de positie van de examencommissie heeft versterkt. De examencommissie heeft een eigen verantwoordelijkheid om ten behoeve van de kwaliteit van de examinering regels vast te stellen die een goede gang van zaken rond de toetsen waarborgen.
Op basis van het onderzoek heeft de inspectie zich ervan vergewist dat het niveau van de opleiding niet in het geding is. Het is niettemin van het grootste belang dat in het gesprek tussen de inspectie en de instelling expliciet aan de orde is op welke wijze de examencommissie in de toekomst beter is voorbereid op dergelijke voorvallen. Hierover zal op korte termijn een overleg plaatsvinden. Hiermee heeft de inspectie al haar wettelijke mogelijkheden benut. Ik zie geen mogelijkheid om verder in te grijpen.
De zogenaamde studiereis naar Zwitserland |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten hoe het idee voor de «studiereis» met zorgbestuurders tot stand is gekomen?1
De opgaven waar de langdurige zorg voor staat zijn groot, en de overheid kan daaraan niet alleen het hoofd bieden. Daarvoor is betrokkenheid van het veld van de langdurige zorg noodzakelijk.
Veel uitdagingen in de westerse wereld zijn hetzelfde. Kijken in de keuken bij anderen geeft een beeld van verschillende oplossingsmogelijkheden en voorkomt dat verschillende landen en partijen eigenstandig steeds opnieuw het wiel uitvinden, terwijl we moeten leren van elkaars fouten. Hiervoor komen mensen bij ons op bezoek en gaan wij op bezoek bij anderen. Bij deze reis hebben zowel werkbezoeken aan de overheid als aan het veld plaatsgevonden om maximaal rendement te halen.
Aan het begin van mijn ministerschap heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat beleidsambtenaren buiten het departement kijken. Dit heeft over het algemeen in Nederland plaats, maar in bijzondere gevallen kan een bezoek aan het buitenland veel informatie opleveren. In dergelijke gevallen wordt een zorgvuldige afweging gemaakt of de kosten opwegen tegen de baten. Derhalve deel ik uw kwalificatie niet dat dit kan worden aangemerkt als potverteren.
Kunt u uiteenzetten wat er zo inspirerend is aan de zorg in Zwitserland om daar vijf dagen naar af te reizen?
In Zwitserland is na een langdurige discussie over marktwerking, overheidsverantwoordelijkheid, gemeentelijke verantwoordelijkheid en eigen betalingen van de burger, het stelsel voor langdurige zorg gewijzigd. Omdat in Nederland een vergelijkbaar debat plaats heeft met vergelijkbare dilemma’s, is voor Zwitserland gekozen. Bezocht zijn het kanton en de gemeenten Zurich en Basel, die een hoofdrol speelden in de vertaling van de nieuwe wetgeving naar de decentrale regelgeving en het beleid. Ook zijn bezoeken gebracht aan geïntegreerde care/cure centra, een innovatieve ggz-instelling, een instelling voor verstandelijk gehandicapten en revalidatie- en aan woonzorgcentra.
Overigens nam de studiereis drie dagen in beslag, dinsdag, woensdag en donderdag. De vluchten van en naar het land vonden plaats op maandagavond (om 19.05 uur) resp. vrijdagochtend (om 10.15 uur).
Kunt u toelichten op grond van welke criteria de meegereisde bestuurders en mensen uit het zorgveld op de aanwezigheidslijst zijn geselecteerd? Is het waar dat deze mensen zijn «uitverkoren» en dat er geen open inschrijving voor deze reis is geweest?
De deelnemers aan de reis zijn mensen die werken in de langdurige zorg en er blijk van hebben gegeven zich nadrukkelijk te willen verdiepen in genoemde vraagstukken. Derhalve is geen sprake geweest van een open inschrijving.
Bij mijn aantreden was een aantal geplande bezoeken, zoals deze, qua organisatie al in een vergevorderd stadium. Het aanbestedingstraject was vergevorderd en deelnemers waren geattendeerd. Voor annuleren bestond geen aanleiding omdat voor het meest kosteneffectieve aanbod is gekozen.
Is het waar dat de deelnemers voor de reis begin 2011 benaderd zijn? Zo ja, hoe verklaart u de uitspraak van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de berichtgeving dat de reis niet meer te annuleren is geweest? Zo nee, wanneer zijn de deelnemers uitgenodigd?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre past het organiseren van kostbare reisjes voor selecte gezelschappen in uw beleidsdoelstelling om in de kosten van het ministerie van VWS te snijden, zoals u veelvuldig heeft aangekondigd in debatten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u dat bij mensen de indruk ontstaat dat het ministerie van VWS leuke reisjes organiseert en aan potverteren doet? Zo ja, waarom is dit reisje niet geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft de reis van de deelnemers betaald, het ministerie van VWS, de zorginstelling of de deelnemers zelf? Kunt u ons een overzicht geven?
De reis van de deelnemers (reis- en verblijfkosten) is betaald door de deelnemers. De factuur is door de organisator verzonden aan de organisatie waar de deelnemer werkt. Het is aan deze organisatie of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis. VWS heeft de organisatie en logistieke kosten betaald.
Indien de reis is betaald door zorginstellingen of zorgorganisaties, wat is uw oordeel daarover? Kunt u uiteenzetten waar in de zorgfinanciering – via de zorgzwaartepakketten bijvoorbeeld – de overhead voor dit soort reisjes is opgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderdeel van de bekostiging van zorg is kennisontwikkeling, opleiding enz. voor de mensen die in de zorg werken. Hoe zorginstellingen deze middelen inzetten is hun verantwoordelijkheid. Hiervoor is aangegeven dat het aan de zorginstellingen is, of en in welke mate de deelnemer zelf meebetaalt aan de reis.
Kunt u toelichten waarom de directeur Langdurige Zorg deel heeft genomen aan deze reis? Welke meerwaarde heeft dat voor uw ministerie, gelet op het feit dat deze per 1 maart 2011 overstapt naar een zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur Langdurige Zorg heeft de reis voorbereid, buitenlandse contacten gelegd en was delegatieleider. Het was de doelstellingen van de reis niet ten goede gekomen als de directeur Langdurige Zorg niet was meegegaan.
Wat is er besproken op de diners, lunches en andere bijeenkomsten? Welke deals zijn er gesloten tussen het ministerie van VWS en de zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de reis is veelvuldig gesproken over hetgeen in Zwitserland naar voren kwam, de mogelijke betekenis daarvan voor Nederland en het eigen werk. Meer in de diepte zijn drie thema’s aan de orde gekomen. Allereerst is op dinsdag aan de orde geweest: de financiering, solidariteit en organisatie van langdurige zorg in Zwitserland in vergelijking met de situatie in Nederland en de mate waarin zorgaanbieders zelf daarin het voortouw nemen in Zwitserland en Nederland. Op woensdag is gesproken over de noodzaak om de relatie tussen professionals in de zorg en cliënten centraal te plaatsen, wat daarvoor nodig is, hoe dat in Zwitserland gebeurt en hoe met name zorgaanbieders hieraan handen en voeten kunnen geven. Tot slot is op donderdag hetgeen is gezien, geleerd en besproken, vertaald naar een inhoudelijke agenda waaraan de deelnemers willen gaan werken.
De rode draad was dat het met name aan zorgaanbieders is de kwaliteit en de doelmatigheid in de zorg te vergroten. De vraagstukken in de langdurige zorg in Nederland zijn vergelijkbaar met die in Zwitserland. Van belang is hoe de Zwitsers deze vraagstukken hebben opgelost (of niet) en hoe daarvan door ons kan worden geleerd.
Waarom moesten er twee mensen mee van adviesbureaus Plexus en BKB? Is hun reis ook door uw ministerie betaald?
Zowel van BKB als Plexus is er één begeleider mee geweest. Deze zorgden voor de logistiek. De kosten voor de begeleiders maakten onderdeel uit van de opdracht.
Wanneer zijn de plannen voor de reis gemaakt? Is de reis aanbesteed en zo ja, wanneer is de aanbesteding gegund?
De reis is aanbesteed op basis van een programma van eisen dat in de periode augustus en september 2010 is ontwikkeld. De offertes zijn op 20 september 2010 aangevraagd bij vijf bedrijven. De offertes zijn op 7 oktober 2010 ontvangen. Van deze vijf vielen er twee af. Er is gesproken met drie van de partijen die een offerte hebben uitgebracht. De informele gunning en afwijzing vond plaats op 18 oktober 2010. Na de informele gunning en/of afwijzing geldt een wachttijd om een partij, die is afgewezen in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken. De formele gunning heeft op 16 november 2010 plaatsgevonden. Het noemen van de organisaties die zijn afgewezen is bedrijfsgevoelige informatie. De combinatie van BKB en Plexus kwam als beste uit de aanbesteding omdat deze de hoogste kwaliteit tegen de laagste prijs bood.
Zijn er andere organisaties dan Plexus en BKB geweest die hebben meegedaan aan de aanbesteding voor de organisatie van deze reis? Zo ja, welke en waarom hebben zij de aanbesteding niet gegund gekregen? Zo nee, hoe verklaart u dat er geen andere organisaties hebben ingeschreven?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van alle opdrachten die Plexus en/of BKB uitvoeren in opdracht van het ministerie van VWS? Zo nee, waarom niet?
Hieronder treft u een overzicht aan van opdrachten aan Plexus Medical Group die op dit moment nog in uitvoering zijn.
Omschrijving
Omvang contract
Zichtbaar maken beleidsresultaten (samen met BKB)
1 917 796,64
Chronisch zieken beleid
604 155,85
Ontwikkelen signaal vlaggen VVT
30 731,16
Kernset prestatie indicatoren GGZ (Zichtbare Zorg)
74 027,52
Totaal
2 626 711,17
De enige opdracht die BKB op dit moment in uitvoering heeft is de studiereis naar Zwitserland, waarin BKB samenwerkt met Plexus Medical Group (€ 44 744).
Volledigheidshalve treft u hieronder aan een opgave van de opdrachten die Plexus Medical Group vanaf 2009 van VWS heeft gekregen welke inmiddels zijn afgerond. Opdrachten met een omvang groter dan € 50 000,= zijn gespecificeerd.
Omschrijving
Bedrag
Praktijktoets levelindicatoren spoedeisende hulp
105 000,00
Koppeling indicaties Care-ZZP
103 964,35
Internationale benchmark bloedprijzen
127 334,34
Vergelijkbare data GGZ
67 199,15
Chronisch zieken beleid
383 525,11
Verbetering kwaliteitskader VVT
132 374,92
Budgettaire effecten betere naleving richtlijnen
77 568,96
Ontwikkeling prestatieindicatoren verloskunde (Zichtbare Zorg)
132 816,49
Ontwikkeling indicatoren (Zichtbare Zorg)
374 916,05
Ontwikkeling substitutiemodel eerstelijnsdiagnostiek
129 032,00
Nadere uitwerking ontwikkeling indicatoren (Zichtbare Zorg)
63 874,44
Diverse opdrachten kleiner dan 50 000,–
543 080,83
Totaal
2 240 686,64
Hieronder vindt u een opgave van de opdrachten die BKB vanaf 2009 van VWS heeft gekregen welke inmiddels zijn afgerond. Opdrachten met een omvang groter dan € 50 000,– zijn gespecificeerd.
Omschrijving
Bedrag
Congres langdurige zorg
445 105,41
Diverse opdrachten kleiner dan 50 000,–
2 280,00
Totaal
447 385,41
Welke andere soortgelijke reizen hebben in de afgelopen jaren plaatsgevonden? Waar gingen ze heen, wat waren de kosten en welke mensen hebben deelgenomen?
VWS-ambtenaren onderhouden verschillende internationale contacten, zowel multilateraal als bilateraal.
In EU-verband vindt een groot aantal vergaderingen van EU werkgroepen plaats in Brussel, Kopenhagen of, met het Hongaars voorzittersschap, in Boedapest. Daarnaast vinden er (EU) expertmeetings plaats oa op het gebied van voedselveiligheid, geneesmiddelen, curatieve zorg en langdurige zorg. Verder nemen ambtenaren van het ministerie, indien nodig, deel aan vergaderingen en bijeenkomsten van internationale organisaties zoals de OECD, de Verenigde Naties en meer specifiek de WHO. Het VWS-werkterrein heeft bovendien een internationaal karakter zoals bijvoorbeeld bij sport. Deze bijeenkomsten vinden over de hele wereld plaats. Omdat VWS ook verantwoordelijk is voor beleid met betrekking tot oorlogsgetroffenen en in die rol voorzitter is van ITF3, hebben ambtenaren de afgelopen jaren bezoeken gebracht aan vergaderingen van het ITF in o.a. Israël, Warschau en Parijs.
Verder zijn er bilaterale contacten voor operationele doeleinden, over beleidsvorming en internationale afspraken (zoals het tekenen van verdragen en het sluiten van overeenkomsten) met diverse landen. Daarnaast worden deze bilaterale contacten gebruikt voor de uitwerking van internationale regelgeving. Momenteel staat het ministerie voor een groot aantal vraagstukken, zoals meer innovatie in de zorg, de stelselherziening Jeugdzorg en de herzieningen in de AWBZ. Soms kan het waardevol zijn hiervoor buiten de landsgrenzen te kijken naar mogelijke oplossingen. Zo is over de ontwikkeling van de Zorgverzekeringswet contact geweest met andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Veel landen sturen hiervoor ook delegaties naar Nederland.
Door de directe leidinggevende en/of de dienstleiding wordt per keer afgewogen of eventuele kosten van een reis op wegen tegen de baten, hoewel die niet altijd meetbaar zijn. Ik zal met het oog op de financiële situatie van de Rijksoverheid op dit moment, in het algemeen waar mogelijk nog kritischer afwegen. In die geest zullen de afwegingen per keer worden gemaakt. Daar waar de kosten opwegen tegen de baten zie ik geen reden waarom VWS-medewerkers geen dienstreizen gericht op kennisvermeerdering meer zouden kunnen maken.
Een zo compleet mogelijk overzicht van de afgelopen jaren van buitenlandse dienstreizen van ambtenaren van het ministerie van VWS gericht op kennisvermeerdering (inclusief congressen, conferenties etc.) is bijgevoegd4. Hiervoor geldt een voorbehoud, omdat er geen afzonderlijke registratie van dit type reizen plaatsvindt. In een aantal gevallen treden VWS deelnemers daarbij op als spreker. Tevens is bijgevoegd een voorlopige planning voor 2011. In deze overzichten zijn niet opgenomen de buitenlandse dienstreizen die gericht zijn op andere doeleinden, zoals hierboven toegelicht.
Hoeveel reizen staan er nog gepland en bent u bereid deze te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 1 maart 2011, 12.00 uur?
Nee, dat is helaas niet gelukt.