Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten in welke beleidsstukken die zijn verschenen sinds het aantreden van dit kabinet, er specifiek aandacht is besteed aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)?
Het regeerakkoord stelt over MVO: «Maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk. Ondernemingen tonen aandacht voor mensen, milieu en maatschappij. Het gaat hierbij onder meer om de belangen van alle betrokkenen, met inbegrip van de aandeelhouders, om continuïteit en duurzaamheid, zowel ten aanzien van de omgeving, de klant en het product».
Daarnaast zijn er sinds het aantreden van het kabinet brieven verstuurd over onder meer de herkomst van kolen uit Nederlandse energiecentrales, de evaluatie van het NCP, de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010, de evaluatie van de stichting MVO Nederland en de kabinetsreactie op het Castermans-rapport1.
In de «Bedrijfslevenbrief» (Kamerstuk 32 637, nr. 1) wordt duurzaamheid als één van de toetsingskaders gehanteerd; in hoeverre valt hier ook MVO onder? Vallen ook sociale aspecten, zoals het respecteren van de normen van de International Labour Organisation (ILO) en andere mensenrechten onder de definitie van duurzaamheid die het kabinet hanteert?
Het kabinet zet onverminderd in op MVO en het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven hierbij. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, ongeacht of zij onderdeel uitmaken van de topsectoren aanpak, dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. De focus van de bedrijfslevenbrief is gericht op het benutten van kansen voor het bedrijfsleven en het wegnemen van belemmeringen, met daarbij bijzondere aandacht voor de negen topsectoren. Met de aanpak werkt het kabinet per topsector samen met bedrijven en kennisinstellingen aan het versterken van de concurrentiekracht en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Duurzaamheid is hierbij een van de thema’s.
Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat het om een evenwicht tussen people, planet en profit (de triple p-benadering). Van bedrijven die in het buitenland opereren wordt bovendien verwacht dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. Sociale aspecten en mensenrechten maken hier onderdeel van uit, evenals milieuaspecten. Er liggen belangrijke uitdagingen voor bedrijven op het vlak van internationale ketenverantwoordelijkheid. De topsectoren zijn uitgenodigd in hun agenda’s voorstellen te doen om bij te dragen aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en te bezien hoe dit kan leiden tot versterking van de concurrentiekracht.
In hoeverre wordt het tot op heden gevoerde beleid op het gebied van MVO voortgezet in het door het kabinet voorgestane bedrijvenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate wordt bij de beslissing tot ondersteuning vanuit de minister van Buitenlandse Zaken en/of Ontwikkelingssamenwerking, de prestaties en het commitment van de desbetreffende onderneming op het gebied van MVO betrokken? Welke rol spelen de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen hierbij?
De private sector is een belangrijke partner bij het realiseren van de speerpunten uit de focusbrief ontwikkelingssamenwerking2. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan het normatieve kader van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Bij subsidies aan het bedrijfsleven in het kader van het financieel buitenlandinstrumentarium worden de subsidieaanvragen onder meer op MVO-criteria getoetst en worden de voortgang en prestaties gemonitord.
Welke rol ziet u weggelegd voor het maatschappelijk middenveld bij het benoemen en aanpakken van sectorspecifieke knelpunten en belemmeringen op het gebied van MVO?
Het maatschappelijke middenveld en maatschappelijke organisaties zijn van wezenlijk belang in het MVO-proces. In dialoog met het bedrijfsleven kunnen zij signaleren, monitoren en initiatieven ontplooien, zoals bijvoorbeeld keteninitiatieven. Op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen omarmt het kabinet het initiatief van de vakbonden en werkgeversorganisaties in de Sociaal Economische Raad (SER) gericht op de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. De bedrijfs- en productschappen worden daar nauw bij betrokken. Ik heb over dit initiatief goed contact met de voorzitter van de SER, wat niet wegneemt dat ik de voortgangsrapportage kritisch zal bezien. Verder betrekt mijn ministerie maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding en uitvoering van beleid. Bij de voorbereiding van economische missies en bij de Nederlandse inzet voor de update van de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vindt bijvoorbeeld regulier overleg en informatie-uitwisseling plaats met maatschappelijke organisaties. Ook MVO Nederland betrekt de maatschappelijke organisaties (brancheorganisaties, ondernemersorganisaties en NGO’s) bij zijn besluitvorming en de vormgeving van haar branchegerichte activiteiten. Er wordt inmiddels met meer dan 45 brancheorganisaties samengewerkt.
Het recente geweld tegen Koptische christenen in Egypte |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over recent geweld tussen moslims en Kopten in Egypte?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding voor de gewelddadige clash tussen moslims en Kopten op 8 maart 2011, met 13 doden en meer dan 140 gewonden, lag in het feit dat moslims in Helwan een kerk hebben platgebrand en, om zout in de wonden te strooien, vervolgens dinsdag terugkwamen op diezelfde plek om massaal te bidden?
Op 8 maart jl. heeft een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen moslims en christenen in de wijk Mokattam in Cairo. De aanleiding voor dit geweld was de vernieling van een kerk in Sol (Helwan). Deze is vernield en in brand gestoken na een uit de hand gelopen ruzie over een relatie tussen een koptische man en een islamitische vrouw waarbij familieleden van beide betrokkenen zijn omgekomen. De kerk wordt weer door de Egyptische strijdkrachten opgebouwd.
De door u genoemde aantallen aanwezige moslims en christenen kan ik niet bevestigen. Volgens de Egyptische autoriteiten zijn bij de gevechten vijftien doden gevallen, waarvan in elk geval tien kopten. Ook waren er meer dan honderd gewonden. Volgens koptische ooggetuigen zouden er zowel door het Egyptische leger als door burgers schoten zijn gelost. Het leger zegt slechts in de lucht te hebben gevuurd om de menigte uiteen te drijven.
Naar aanleiding van de confrontaties tussen moslims en kopten in Sol en Mokattam heeft de Nederlandse ambassade op 10 maart jl. een bezoek gebracht aan Mokattam. Hier is met een aantal koptische geestelijken gesproken. Zij benadrukten dat de verhouding tussen de christenen en de moslims in de wijk gewoonlijk goed is.
Op 12 maart jl. is door de Nederlandse ambassade eveneens een bezoek gebracht aan Sol. Uit gesprekken met christelijke inwoners werd duidelijk dat ook het conflict in Sol niet representatief is voor het dagelijks leven aldaar. Volgens de inwoners leven moslims en christenen daar gewoonlijk vreedzaam naast elkaar. Vooraanstaande geestelijken van beide zijden hebben Sol inmiddels ook bezocht en pleiten voor verdraagzaamheid.
Is het waar dat 1000 Kopten die demonstreerden tegen het platbranden van die kerk, werden beschoten door moslims? Worden in die omgeving christelijke huizen en werkplaatsen regelmatig onder vuur genomen en demonstrerende christenen gestenigd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in de buitenwijk Mokattam van Cairo een menigte van 15 000 moslims een groep van 500 demonstrerende Kopten aanviel met stenen en een Koptisch klooster bekogelde met molotov-cocktails? Heeft vervolgens het Egyptisch leger, tezamen met de moslims, met scherp geschoten op de Kopten waarbij 9 van hen om het leven kwamen en 150 van hen werden gewond?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gedurende de 18-daagse Egyptische revolutie in januari 2011 christenen (gemeld wordt: 24 personen) afgeslacht door moslims de hun kans schoon zagen?
Tijdens de revolutie zijn in Sharona (Opper-Egypte) op 30 januari jl. acht christenen en een moslim gedood. Het ging hierbij om een familievete naar aanleiding van een interreligieuze relatie. Er zijn daarnaast gedurende de revolutie meer dan 350 mensen omgekomen, ook christenen, maar zij kwamen niet om door sektarisch geweld.
Indien de berichtgeving waar is, deelt u dan de mening dat invloed van de Moslimbroederschap op het bestuur van Egypte ertoe kan leiden dat de situatie van de Kopten nog verder zal verslechteren? Wilt u de Egyptische regering duidelijk maken dat in dat geval Nederland de associatieovereenkomst van de EU met Egypte op zal zeggen? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de autoriteiten om de positie van kopten en andere religieuze minderheden te beschermen, ongeacht welke partijen deel van de regering uitmaken. De positie van koptische christenen en andere religieuze minderheden in Egypte en de regio vormen regelmatig onderwerp van gesprek in de EU Raad Buitenlandse Zaken. Nederland pleit in EU-verband voor snelle uitvoering van concrete maatregelen naar aanleiding van de raadsconclusies over godsdienstvrijheid van de Raad van februari jl. Mocht de situatie van religieuze minderheden verslechteren, dan moet in EU verband bekeken worden welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u bereid de islamitische agressie tegen Koptische christenen in Egypte aan de orde te stellen in de 16e vergadering van de VN-Mensenrechtenraad en daar adequate maatregelen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft het recente interreligieuze geweld in o.a. Egypte opgebracht tijdens de 16e vergadering van de VN Mensenrechtenraad. Mede op aandringen van Nederland organiseerde de EU tijdens deze Raad bovendien een side-event over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en geweld tegen religieuze minderheden.
Wilt u bij de Egyptische regering aandringen op doeltreffende bescherming van mensen tegen agressie door islamieten en het Egyptisch leger? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische ambassadeur in Den Haag is reeds op 11 maart jl. door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangesproken op het recente geweld en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten voor de bescherming van religieuze minderheden en respect voor hun fundamentele vrijheden. De Nederlandse ambassade in Cairo brengt dit eveneens in reguliere gesprekken met de Egyptische regering op.
De deelname van Europese bedrijven aan een conferentie in Dubai over aftappen en filteren van telecommunicatie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ISS World MEA Conference, een beurs die van 21 tot en met 23 februari jongstleden plaatsvond in Dubai?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat een groot aantal Europese bedrijven, waaronder enkele Nederlandse, tijdens deze conferentie haar technologie voor het aftappen, filteren en blokkeren van internet en telefonie – waaronder Deep Packet Inspection – onder de aandacht bracht van politie- en veiligheidsdiensten uit het Midden-Oosten en Afrika?
Het staat bedrijven vrij om deel te nemen aan internationale conferenties, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten, die een tweeledige toepassing kennen. Behalve het door u genoemde ongewenste gebruik kunnen deze producten worden ingezet voor bijvoorbeeld het bestrijden (blokkeren) van kinderporno uit het buitenland. Er is geen formeel verbod op deze specifieke handelsactiviteiten. Maar daarmee is niet gezegd dat het ook verantwoord of wenselijk is als ze plaatsvinden. Zoals de speciale vertegenwoordiger van de VN voor bedrijfsleven en mensenrechten, professor John Ruggie, helder stelt, zijn er geen mensenrechten die niet door bedrijfsactiviteiten kunnen worden geschonden, rechtstreeks of door betrokkenheid. Professor Ruggie stipuleert dat staten de plicht hebben om mensenrechten te beschermen, en dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om mensenrechten te respecteren. De regering onderschrijft deze visie.
Ieder bedrijf dient zich te kunnen verantwoorden als zijn handelen kenbare mensenrechtenconsequenties heeft. Dit uitgangspunt wordt ook betrokken bij de update van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, die voor Nederlandse bedrijven als referentie voor hun buitenlandse activiteiten gelden. Daarin worden bedrijven onder meer opgeroepen om activiteiten op gebied van internetvrijheid en respect voor vrije meningsuiting te ondersteunen.
Deelt u de opvatting dat het bijzonder ongewenst is dat Nederlandse bedrijven dergelijke technologie (proberen te) verkopen aan regimes die deze inzetten voor onderdrukking van de eigen bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de betreffende bedrijven aan te spreken op hun gedrag en te weerhouden van de levering van internetfilters en vergelijkbare technologie aan repressieve regimes? Bent u bereid en in staat om vooruitlopend op Europese regelgeving deze handel te verbieden?
Dit kabinet hecht groot belang aan maatschappelijk verantwoord ondernemen en wil met het bedrijfsleven samenwerken om gestalte te geven aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland.
Ik zal op korte termijn de desbetreffende bedrijven op het ministerie uitnodigen om hen te wijzen op mogelijk misbruik van filtertechnologie voor anti-democratische en repressieve doeleinden. Daarbij zal ik hen verzoeken eventuele samenwerking op het gebied van de verspreiding en het toegankelijk maken van internetfiltertechnologie te staken zodra zij de indruk hebben dat er een dreiging is van misbruik. Tevens zal ik hen verzoeken over deze zaak in nauw contact te blijven met mijn ministerie.
Het belang van internetvrijheid – dat door recente ontwikkelingen in de Arabische wereld eens te meer is aangetoond – heeft al geruime tijd bijzondere aandacht van de regering. Het uitgangspunt van Nederland voor de bevordering van internetvrijheid is dat alle belanghebbende partijen – variërend van overheden en bedrijven, NGO’s en internationale organisaties – gezamenlijk een verantwoordelijkheid dragen om de vrije toegang tot internet en de vrijheid van meningsuiting op internet te garanderen. In dat kader heeft Nederland vorig jaar een expertmeeting over dit onderwerp georganiseerd, waar een diversiteit aan stakeholders aanwezig was. Een verslag hiervan ging uw Kamer reeds toe2.
Momenteel is Nederland in gesprek met Canada, het Verenigd Koninkrijk, de VS, Zweden en andere, ook niet-westerse landen, om aan dit initiatief op ministerieel niveau een vervolg te geven. Nadrukkelijk is het daarbij de ambitie om – net als bij de genoemde expertmeeting – vertegenwoordigers van telecombedrijven en search engines te betrekken. Wat Nederland betreft dragen bedrijven een bijzondere verantwoordelijkheid tot zelfrestrictie om te zorgen dat hun technologie niet in verkeerde handen valt.
In dat kader heeft de regering meermalen bedrijven opgeroepen een internationale gedragscode op het gebied van internetvrijheid te omarmen, zoals het reeds bestaande Global Network Initiative. Daarnaast moet wat Nederland betreft de discussie over de mogelijkheid van een restrictie op de export vanuit de EU van bepaalde filtertechnologie – waar Nederland in de EU ook eerder al voor pleitte – worden geïntensiveerd. Door het tweeledige karakter van deze technologie (het kan immers ook worden toegepast voor legitieme doeleinden als de bestrijding van kinderporno) is dit een complexe discussie. In dit kader verwijs ik ook naar de toespraak van minister Rosenthal over dit onderwerp, welke namens hem werd uitgesproken bij een bijeenkomst van het Aspen Institute op 24 maart jl. te Brussel3.
Kunt u een overzicht geven van recente en lopende contracten van Nederlandse bedrijven met overheden en telecombedrijven in het Midden-Oosten en Afrika omtrent de levering van technologie voor en expertise over het aftappen, filteren en blokkeren van telecommunicatie? Zo niet, bent u bereid een onderzoek te starten naar zulke contracten met repressieve regimes?
Een dergelijk overzicht heeft de Nederlandse overheid niet voorhanden. Zoals aangegeven bij vraag 4 ben ik bereid bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in dit verband.
Deelt u de mening dat het risico dat internetfilters gebruikt worden voor repressie ook voor democratische overheden een reden zou moeten zijn om af te zien van de invoering van filters?
Nee. Er is geen reden om te veronderstellen dat democratische overheden dergelijke instrumenten zullen inzetten voor andere dan legitieme doeleinden, zoals het bestrijden van kinderporno.
Vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export in componenten in wapensystemen naar Saudi Arabië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Troops open fire as Saudis brace for «day of rage»»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van door Nederland verleende vergunningen voor wapenexport, wapendoorvoer en de export van componenten in wapensystemen met Saudi-Arabië als eindbestemming tussen 2007 en december 2010?
Ja, zie bijlage.2
Is het waar dat er een trendbreuk is tussen opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken en de beoordeling van de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, betekent dit dat de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië hetzelfde is gebleven? Zo ja, op welke wijze is de mensenrechtensituatie verbeterd dan wel verslechterd?
Er is geen breuk in de waardering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië tussen de vorige minister en mijzelf. De mensenrechtensituatie was en is zorgwekkend. Koning Abdullah heeft echter voorzichtige stappen genomen die een positieve ontwikkeling in gang hebben gezet. In de laatste jaren is Saoedi-Arabië in toenemende mate bereid gebleken gesprekken aan te gaan over mensenrechtenonderwerpen. Het land is toegankelijker voor externe onderzoeken en consultaties, zoals het bezoek van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in 2010 toont. Desondanks blijft de mensenrechtensituatie reden tot zorg: vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn beperkt, vrouwen en sjiieten worden gediscrimineerd, lijfstraffen en de doodstraf worden toegepast.
Klopt het dat Thales Nederland componenten, zoals het SOTAS intercom systeem, heeft geleverd voor door de VS aan Saudi-Arabië geleverde Abrams M1A2S tanks?
In 2007 is een vergunning verleend voor de leverantie van (delen van) communicatieapparatuur voor tanks en pantservoertuigen van de landmacht van Saoedi-Arabië, zoals eind 2008 is aangegeven in de beantwoording van een reeks vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken3. Het ging daarbij met name om communicatieapparatuur voor de bemanningen van de door de Verenigde Staten geleverde of toen nog te leveren Abrams tanks. De communicatieapparatuur zelf was niet militair in de zin van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, maar omdat de levering ook een groot aantal aan de apparatuur te koppelen en wel als militair goed geclassificeerde helmsets omvatte, is de transactie toch beoordeeld als een leverantie van militaire communicatieapparatuur. Nadien zijn nog meermalen uitvoervergunningen voor delen of losse helmsets afgegeven.
Was de eindbestemming bekend van deze componenten en is hiervoor een exportvergunning aangevraagd en verleend?
De eindgebruiker was bekend. Na toetsing aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is de vergunning toegekend.
Hoe beoordeelde u de mensenrechtensituatie op dat moment? En hoe hoog achtte u het risico dat tanks en gepantserde voertuigen zouden kunnen worden ingezet tegen mogelijke demonstraties en mensenrechtenschendingen?
Hoe hoog acht u dat risico op dit moment?
De beoordeling van risico’s bij wapenexport gebeurt aan de hand van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt eveneens samen met de aard van de goederen uit de concrete aanvraag en met de eindgebruiker. Ik beoordeelde de mensenrechtensituatie als zorgwekkend. Echter, onder meer gezien het feit dat de te leveren goederen niet in verband konden worden gebracht met de in Saoedi-Arabië geconstateerde mensenrechtenschendingen, is de vergunning positief getoetst aan de criteria voor wapenexport in het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU.
Voor zover mij bekend zijn de bovengenoemde tanks niet ingezet tegen demonstranten; desalniettemin bestaat onder de huidige onrustige omstandigheden een groter risico dan voorheen dat dit toch gebeurt. Daarom zou op dit moment een dergelijke vergunningsaanvraag niet worden goedgekeurd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden met het oog op het AO over Wapenexportbeleid van 16 maart a.s.?
Beantwoording voor het AO is helaas niet gelukt.
De toegankelijkheid van de schuldhulpverlening |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar zonder opgaaf van reden een persoon uitschrijft uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), omdat de termijn van 6 maanden is verstreken? Zijn er meer gemeenten in Nederland die dergelijk beleid hebben opgesteld?1
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. De bestaande procedures van bezwaar en beroep zijn bij uitstek bedoeld voor de betrokken burger en gemeente. Ik doe dan ook geen uitspraak over de wenselijkheid, zeker niet in individuele gevallen.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar vanwege de uitschrijving uit het GBA de aanvraag voor schuldhulpverlening niet verder wil behandelen, waardoor het traject tot het aflossen van schulden komt te stagneren cq stopt? Zijn er mogelijkheden om een separate inschrijving in de GBA te vertrekken zodat het schuldhulpverleningstraject doorgang kan vinden?
Schuldhulpverlening is op dit moment geen wettelijke taak van de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten vrij zijn om een persoon die daarom vraagt wel of geen schuldhulpverlening te verstrekken. De gemeente kan de verstrekking van schuldhulpverlening desgewenst mede afhankelijk maken van een inschrijving in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven, wordt schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun in de GBA ingeschreven inwoners. Als iemand niet is ingeschreven in de GBA, bijvoorbeeld omdat hij dakloos is, dan is de centrumgemeente verantwoordelijk die in dit soort gevallen ook verantwoordelijk is voor de uitvoering van de WWB.
Acht u het wenselijk dat een gemeente de schuldhulpverlening beëindigt om dat het inkomen structureel te laag is en er hierdoor nieuwe schulden en achterstanden ontstaan? Zo ja, is het niet logisch dat bij mensen die een beroep doen op de schuldhulpverlening het inkomen structureel te laag is? Welke mogelijkheden heeft iemand om toch te kunnen blijven deelnemen aan het schuldhulpverleningstraject? Kunt u dit toelichten?
De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt of blijft komen voor schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen daarvoor zelf criteria vaststellen. Een criterium kan zijn dat iemand een bepaalde afloscapaciteit moet hebben.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet wordt verheven is schuldhulpverlening een wettelijke taak van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeentelijke schuldhulpverlening breed toegankelijk moet zijn. Deze brede toegankelijkheid geldt tenzij de wet eisen stelt aan de toegankelijkheid. Een voorbeeld hiervan is de eis dat een persoon in Nederland woont.
Acht u het wenselijk dat in bovengenoemde situatie de gemeente niet wil helpen met het oplossen van de schuldenproblematiek, waardoor de problematiek blijft bestaan en zal verergeren? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en Rijk op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening ga ik niet in op de afwegingen die een gemeente maakt bij het toelaten van personen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Alkmaar de inschrijving in het GBA slechts voor bepaalde tijd (maximaal 6 maanden) toestaat en daarna zonder aankondiging de betreffende persoon uitschrijft zonder dat er wordt bekeken hoe de status van de schuldhulpverlening is? Kunt u dit toelichten?
Ik treed vanuit het Rijk niet in individuele gevallen rond de uitvoering van wetgeving door gemeenten. Voor de relatie met het traject van schuldhulpverlening verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het minnelijke traject van de schuldhulpverlening in optimum situaties zeker ten minste zes maanden zal duren? Zo ja, deelt u dan de mening dat een uitschrijving uit het GBA binnen zes maanden de schuldhulpverlening frustreert omdat deze niet kan worden afgemaakt of worden doorgezet? Kunt u dit toelichten?
Gemeentelijke schuldhulpverlening is maatwerk. De tijd die het kost om minnelijke schuldhulpverlening te verlenen verschilt van geval tot geval. In de praktijk duurt dit vaak langer dan 6 maanden. De gemeente is bevoegd criteria vast te stellen waaraan een persoon moet voldoen om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen. Een criterium kan zijn dat een persoon is ingeschreven in de GBA.
Indien het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening tot wet is verheven is de gemeente uiteraard gehouden de wet toe te passen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Ik treed niet in de afwegingen die een gemeente maakt.
Klopt het dat een wettelijke traject – de wet Schuldsanering Noordelijke Personen (WSNP) – ook in optimum situaties tenminste 6 maanden duurt en dit traject ook zal worden gefrustreerd wanneer iemand binnen zes maanden uit de GBA wordt uitgeschreven? Zo ja, welke mogelijkheden heeft een persoon in bovenstaande situaties nog om een schuldhulpverleningstraject in te gaan?
De procedure van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) duurt in de regel drie jaren. Een uitschrijving uit de GBA is geen reden om iemand tussentijds uit de schuldsaneringprocedure te verwijderen.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat personen in betreffende situatie een inschrijving krijgen in de GBA waardoor de schuldhulpverlening kan worden aangevangen, doorgezet en worden afgerond zonder tijdsdruk? Kunt u dit toelichten?
Een burger is verplicht zich te laten inschrijven in de GBA bij de gemeente waar hij woont. De gemeente beoordeelt dan de aangifte, doet zo nodig nader onderzoek en kan dan overgaan tot inschrijving. Indien een burger geen aangifte doet, kan de gemeente ambtshalve tot inschrijving in de GBA overgaan. Het is de gemeente die beoordeelt of tot inschrijving moet worden overgegaan; het Rijk kan niet treden in die verantwoordelijkheid of beoordeling.
Wat de gevolgen zijn van inschrijving in de GBA voor ziektekostenverzekeringen e.d. volgt niet uit de regelgeving rond de GBA, maar uit de regelgeving rond dat specifieke onderwerp.
Welke mogelijkheden heeft iemand om ingeschreven te blijven in de GBA, zodat naast de aanvraag van de schuldhulpverlening, ook een ziektekosten verzekering, paspoort etc., kunnen worden geregeld? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er mogelijkheden voor personen met schulden zonder uitzicht op een inkomen uit werk of een uitkering op basis van een gift van derden (ad € 5 000,00 per jaar, waarmee een bedrag ad € 46,00 per maand gedurende 3 jaar kan worden afgelost, conform de eis van het minimumbedrag voor een WWB-gerechtigde) het schuldhulpverleningstraject kan worden ingezet ondanks dat betreffende persoon structureel een te laag inkomen heeft? Kunt u dit toelichten?
De vraag of in een concreet geval een schuldhulpverleningstraject mogelijk is, is van een aantal zaken afhankelijk, zoals de beslissing van een gemeente om een persoon al dan niet tot de schuldhulpverlening toe te laten en de bereidheid van schuldeisers om in te stemmen met een schuldregeling. Op beide heb ik geen invloed. Ik acht het dan ook niet zinvol om concreet in te gaan op de in de vraag geschetste theoretische casus.
Het voornemen tot opheffing van de gemeente Millingen aan de Rijn |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen over het voornemen tot opheffing van de gemeente Millingen aan de Rijn?1
Ja.
Is het bericht waar?
Ja. Bij brief van 15 maart 2011 geeft het college van de gemeente Millingen aan de Rijn aan, dat voor «een structurele oplossing» voor de problematiek van deze gemeente «een gemeentelijke herindeling onvermijdelijk is».
Zo ja, kan de Kamer een afschrift van de brief van het gemeentebestuur van Millingen aan de Rijn ontvangen?
Ja, zie de bijlage.
Is het waar dat omliggende gemeenten als Ubbergen en Groesbeek een fusie hebben geweigerd?
Het college van Millingen aan de Rijn heeft de besturen van omliggende gemeenten gevraagd een reactie te geven op een eventuele gemeentelijke herindeling. Het college van de gemeente Groesbeek geeft bij brief van 4 maart 2011 aan dat er veel bestuurlijk draagvlak bestaat voor intensieve samenwerking met Millingen aan de Rijn, maar niet voor een samenvoeging van deze gemeenten. Het college van Millingen aan de Rijn heeft echter (nog) geen standpunt van het gemeentebestuur van Ubbergen ontvangen.
Wat heeft de provincie in haar rol van toezichthouder gedaan om de problemen van Millingen aan de Rijn op te lossen? Waarom is dat tot op heden niet gelukt?
De rol van de provincie Gelderland als toezichthouder op de gemeente Millingen aan de Rijn is, chronologisch, als volgt geweest.
Vanwege de zorgelijke financiële situatie in 2005 is Millingen aan de Rijn in dat jaar onder preventief toezicht geplaatst door gedeputeerde staten van Gelderland. In samenwerking met de toenmalige Inspectie Financiën Lokale en provinciale overheden (IFLO) is in 2005 door de provincie een begrotingsscan opgesteld. Mede dankzij het opvolgen van de aanbevelingen in deze scan, is Millingen aan de Rijn tussen 2006–2009 er weer in geslaagd om sluitende begrotingen vast te stellen. In 2007/2008 heeft het gemeentebestuur van Millingen aan de Rijn een bestuurskrachtmeting uitgevoerd, waarbij de provincie Gelderland ondersteuning heeft geboden. Als uitvloeisel van deze meting is onder andere de ambtelijke organisatie van de gemeente Millingen aan de Rijn in 2009 ondergebracht bij de gemeente Groesbeek. Met financiële steun van de provincie is dit tot stand gebracht. Toen in het voorjaar 2009 bleek dat de financiële perspectieven van Millingen aan de Rijn aanmerkelijk verslechterden, is door de provincie, in overleg met het gemeentebestuur, een stappenplan opgesteld over de financiële problematiek.
In 2010 is Millingen aan de Rijn voor de tweede keer onder preventief toezicht van de provincie geplaatst en is opnieuw een begrotingsscan uitgevoerd. De uitkomsten hiervan betekenden een beter inzicht in de financiële positie van de gemeente. De aanbevelingen uit de scan zijn zoveel mogelijk in de begroting 2011 verwerkt, maar leidden niet tot een verbetering van de financiële positie. Op basis van de uitkomsten van de begroting 2011 en meerjarenbegroting 2012–2014 heeft de gemeenteraad van Millingen aan de Rijn in november 2010 besloten voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag te doen voor een aanvullende uitkering uit het Gemeentefonds op grond van artikel 12 Financiële verhoudingswet.
De financiële problematiek van Millingen aan de Rijn is het gevolg van een combinatie van factoren. Mede als gevolg van de economische recessie wordt deze gemeente al enige jaren geconfronteerd met hogere uitgaven in het kader van de WMO en de WWB. Verder blijkt uit de begrotingsscan, dat het deze gemeente ontbeert aan mogelijkheden om extra inkomsten te genereren, bijvoorbeeld uit aandelen in nutsbedrijven en uit grondexploitatie. De aanbevelingen uit de scans en bestuurkrachtmeting zijn weliswaar opgevolgd maar hebben een beperkte positieve invloed gehad en zijn derhalve onvoldoende gebleken om de financiën van Millingen aan de Rijn duurzaam op orde te krijgen.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn maatregelen te nemen die een antwoord bieden op de problemen van de gemeente Millingen aan de Rijn en de Kamer daarover te rapporteren?
Zoals in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, heeft Millingen aan de Rijn voor het begrotingsjaar 2011 een aanvraag gedaan voor aanvullende uitkering uit het Gemeentefonds op grond van artikel 12 Financiële verhoudingswet. De besluitvorming over deze aanvraag zal plaatsvinden op grond van de daarvoor geldende procedure en termijnen.
Het bevorderen van de oplossing van de problemen van de gemeente Millingen aan de Rijn is een eerste verantwoordelijkheid van het provinciebestuur van Gelderland. Ik ga er van uit, dat het provinciebestuur van Gelderland deze rol zal oppakken.
Het bericht 'Hogeschool besteedt geld aan volstrekt verkeerde zaken' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hogeschool besteedt geld aan volstrekt verkeerde zaken»?1
Ja.
Deelt u de zorg naar aanleiding van het onderzoek van onder anderen de genoemde Tilburgse hoogleraar, waaruit blijkt dat bij een elftal hogescholen tussen de 21% en 25% van het budget daadwerkelijk besteed wordt aan onderwijs? Zo nee, waarom niet?
In 2007 is de rapportage van het in opdracht van de HBO-raad en VSNU uitgevoerde onderzoek «benchmark overhead universiteiten en hogescholen» aan de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden. De definitie voor overhead uit dit rapport is gebaseerd op het aantal fte’s in de primaire processen (onderwijs en onderzoek) en het aantal fte’s in overige functies en deze is in overleg tussen OCW en de ho-instellingen overeengekomen.
Voor het Ministerie van OCW is dit een duidelijke benadering die ook draagvlak heeft binnen het onderwijsveld. Uit de rapportage kwam naar voren dat in het hoger beroepsonderwijs het percentage aan zuivere overhead 24,5% was. De omvang van de zuivere overhead bij universiteiten bedroeg 25,3%.
Begin 2011 heeft de HBO-raad het onderzoek opnieuw laten uitvoeren op basis van de gegevens over 2009. De uitkomsten van de hbo-sector zijn vergeleken met andere publieke sectoren. Het percentage zuivere overhead is nu 25,8%. Ik wacht het rapport van de HBO-raad met belangstelling af. De VSNU is op dit moment bezig met de voorbereiding van een herhaling van de benchmark.
Er wordt van onderwijsinstellingen verwacht dat zij doelmatig omgaan met de beschikbare middelen voor het primaire proces, te weten het verzorgen van onderwijs. Ik vind een dergelijk overheadpercentage te hoog.
Met de ho-instellingen ga ik in het kader van de meerjarenafspraken afspraken maken over de wijze waarop een reductie van overhead gerealiseerd kan worden. De middelen die een reductie oplevert kunnen dan weer ingezet worden voor het primaire proces.
Wat is uw oordeel over het bericht dat de overheid vroeger 10% van het jaarlijkse hbo-budget voor huisvesting oormerkte en dat dit bedrag na de financiële verzelfstandiging is opgelopen tot 16–18%?
De instellingen zijn vanaf de decentralisatie van de hbo-huisvesting (Wet Huisvesting hoger beroepsonderwijs, 1 januari 1994) verantwoordelijk voor beslissingen over de investeringen in huisvesting en de exploitatie daarvan. OCW heeft geen zeggenschap meer over (de financiering van) het onroerend goed van de instellingen.
De door u genoemde percentages van 16–18% voor de huisvesting in de hbo-sector herken ik niet. De jaarrekeningen van de hbo-instellingen laten het volgende zien.
Uitgaande van de totale huisvestingslasten afgezet tegen de totale baten van de totale hbo-sector is het percentage huisvestingslasten vanaf 2005 (12%) gestaag gedaald naar 10% in 2009. Ik merk op, dat – naast de afschrijvingen en het saldo financieringskosten – onder de huisvestingslasten ook de huren, het onderhoud, de verzekeringen, de schoonmaakkosten en gas/licht/water vallen. De afschrijving op de inventaris heb ik niet meegenomen in mijn berekening; immers inventariskosten staan los van de investering in onroerend goed en deze worden altijd gemaakt ongeacht of er sprake is van nieuwe, oude of gehuurde gebouwen.
Deelt u de visie dat het erbarmelijk is dat hogescholen tegenwoordig honderden miljoenen uitgeven aan onderzoeksactiviteiten, waarvan de bekostiging wordt onttrokken aan het primaire proces? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie deel ik niet. Het doen van praktijkgericht onderzoek is een wettelijke taak van hogescholen en behoort daarmee tot het primaire proces. Het doen van praktijkgericht onderzoek door hogescholen bevordert de kwaliteit van het onderwijs. Het is van groot belang dat het onderwijs gebaseerd is op «state of the art» kennis uit het onderzoek. Ook de arbeidsmarkt vraagt meer en meer om hbo-professionals die beschikken over academische vaardigheden. Het integreren van onderzoeksvaardigheden in het curriculum komt de kwaliteit van het onderwijs en de waarde van de afgestudeerde op de arbeidsmarkt ten goede.
Dat het om honderden miljoenen euro’s gaat, kan ik niet bevestigen. Uit de brancherapportage onderzoek 2009/2010, die is uitgebracht door de HBO-raad, blijkt dat hogescholen in het jaar 2009 gezamenlijk ongeveer honderd miljoen euro tot hun beschikking hadden om praktijkgericht onderzoek uit te voeren. Driekwart daarvan bestaat uit publieke middelen die hogescholen ontvangen om hun wettelijke taak tot «het doen van praktijkgericht onderzoek» ook daadwerkelijk vorm te kunnen geven. Dit betreft de middelen uit het RAAK-programma en het ontwerp- en ontwikkelbudget binnen de lumpsum. Een kwart van de genoemde honderd miljoen euro is afkomstig van internationale, private en andere publieke bronnen. De middelen voor praktijkgericht onderzoek worden zoals uit de brancherapportage naar voren komt niet onttrokken aan het primaire proces en zorgen juist voor extra private investeringen die ten goede komen aan het primaire proces.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van de auteurs met betrekking tot het inschakelen van de Algemene Rekenkamer, het inzetten van een verplichte matrix, transparantie in de jaarverslagen, landelijke examens en de versterking van de positie van de docent?
Tijdens het wetgevingsoverleg van 21 maart 2011 over het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent» is motie 32 253, nr.15 ingediend waarmee de Tweede Kamer uitspreekt dat de Algemene Rekenkamer onafhankelijk onderzoek dient te doen naar overhead in het Nederlands hoger onderwijs. Deze motie is dinsdag 28 maart 2011 tot mijn genoegen door de Tweede Kamer aangenomen.
Het niet vergoeden van het tweede cochleaire implantaat bij jonge kinderen |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL), Pia Dijkstra (D66), Jetta Klijnsma (PvdA), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het aannemelijk dat een doof kind met twee cochleaire implantaten beter hoort dan met een implantaat?
Het is niet aan mij om hierover uitspraken te doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Acht u het aannemelijk dat kinderen met twee implantaten minder kans hebben op het oplopen van een taalachterstand?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra kosten moeten er gemaakt worden om dove kinderen van een tweede cochleaire implantaat te voorzien? Hoe weegt u deze kosten ten opzichte van de voordelen die een tweede chochelaire implantaat met zich meebrengen? Waarom wordt er uitgegaan van dubbele kosten (twee DBC’s)1 terwijl een aantal kosten als revalidatiekosten en bijvoorbeeld het verplegen van de patiënt en het gebruik van de operatiekamer enkele kosten zijn bij gelijktijdig implanteren?
De kosten van implantatie van één cochleair implantaat (DBC code 140034) bedragen € 42 527 en de kosten van de nazorg bij een cochleair implantaat (DBC code 140035) bedragen € 4722. Echter, voorliggend aan de vraag welke kosten een tweede implantaat met zich meebrengt, is de vraag of het resultaat van een dubbelzijdig cochleair implantaat aantoonbaar beter is als van een enkelzijdig implantaat. Het is aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) om die vraag te beantwoorden binnen de context van zijn rol als pakketbeheerder met toepassing van de geldende pakketcriteria en de waardering van genoemde kosten.
Bent u op de hoogte van het feit dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) zijn herbeoordeling over de vergoeding van het tweede implantaat uitstelt tot er meer wetenschappelijk onderzoek beschikbaar is en dat het daarbij wijst op onderzoek dat in Nijmegen wordt verricht? Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek verwacht? Zijn er al tussentijdse resultaten van het onderzoek beschikbaar? Zo ja, hoe beoordeelt u deze tussentijdse resultaten?
Ja, dat is mij bekend. De reden hiervoor is dat de wetenschappelijke bewijslast voor de meerwaarde van een tweede cochleair implantaat onvoldoende is. Het CVZ heeft mij recent bericht dat het onzeker is of de onderzoekers hun gegevens zullen publiceren. Dit heeft zowel het CVZ als mij bevreemd en het CVZ zal daarom contact opnemen met de onderzoekers. Als de achterliggende reden is dat uit het onderzoek geen valide conclusies zijn te trekken betreur ik dat.
Er zijn overigens wel signalen dat verschillende implanterende centra in Nederland de handen ineen willen slaan om door middel van een vergelijkend onderzoek de zo broodnodige wetenschappelijke feiten alsnog boven tafel te krijgen zodat een gefundeerde pakketbeslissing mogelijk wordt. Ik juich dat toe.
Herinnert u zich de motie-Schippers/Agema waarin de regering werd verzocht om tijdelijke toelating tot het collectief verzekerde pakket van innovatieve hulpmiddelen?2 Deelt u de mening dat het tijdelijk toelaten van het tweede cochleaire implantaat bij jonge kinderen bij uitstek valt onder het bereik van deze motie? Deelt u de mening dat het tweede cochleaire implantaat bij jonge kinderen tijdelijk tot het collectief verzekerde pakket van innovatieve hulpmiddelen zou moeten worden toegelaten? Is hier «coverage with evidence developement» mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Ik herinner me die motie. Mijn beleid is erop gericht om een tijdelijke toelating tot het pakket mogelijk te maken. Tijdens deze tijdelijke toelating zal de therapeutische meerwaarde en de kosteneffectiviteit moeten worden aangetoond. De voorwaarden van een tijdelijke toelating moeten glashelder zijn, evenals verwijdering uit het pakket als het geen therapeutische meerwaarde of kosteneffectiviteit heeft. Aangezien uitgangspunt is dat enkel effectieve zorg in het collectief verzekerde pakket wordt opgenomen, is het essentieel dat de meerwaarde van een tweede cochleair implantaat wordt aangetoond. Hiertoe kan het vergelijkende onderzoek dienen waarnaar ik bij mijn antwoord op vraag 4 verwees. Het CVZ heeft onlangs in zijn pakketadvies voorgesteld om dit vergelijkende onderzoek door voorwaardelijke financiering mogelijk te maken. Ik sta in principe positief tegenover zo’n voorstel en zal nagaan of dit haalbaar is. Hierbij speelt onder meer dat bij een dergelijk vergelijkend onderzoek niet alle kinderen die daaraan deelnemen, een tweede cochleair implantaat krijgen. Ook is de uitvoering afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen die vooral de meerkosten betreffen van implantatie van het tweede implantaat ten bedrage van € 42 527. Met voorwaardelijke financiering wordt beoogd om de wetenschappelijke fact finding door het vergelijkende onderzoek mogelijk te maken. Daarbij krijgen dus niet alle kinderen een tweede cochleair implantaat. Dit is een verschil met «coverage with evidence development».
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de bespreking van het pakketadvies in april?
Ja.
Het advies van de landsadvocaat over pensioenen |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wilt u het advies van de landsadvocaat over opgebouwde pensioenrechten, al dan niet vertrouwelijk, ter inzage geven van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?1
Als algemene beleidslijn van het kabinet geldt dat adviezen van de landsadvocaat niet aan de Tweede Kamer ter inzage worden aangeboden noch ter beschikking van derden worden gesteld. Adviezen van de landsadvocaat zijn interne adviezen opgesteld met het oog op (interne) ambtelijke beleidsvoorbereiding; zij komen tot stand in de vertrouwelijke relatie tussen de landsadvocaat en de Staat als cliënt.
Het bericht dat de Pantar-busjes blijven rijden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u – gezien de tegenstrijdige berichtgeving – uitsluitsel geven of de gemeente Amsterdam bezuinigt op het woonwerk-vervoer voor geindiceerden voor de Sociale Werkvoorziening (SW) op de sociale werkplaats Pantar in Amsterdam? Kunt u dit toelichten?12
Het is aan de gemeente Amsterdam om een keuze te maken op welke wijze zij haar beleid omtrent woon-werkverkeer van Wsw-werknemers vorm geeft.
De gemeente Amsterdam meldt in de rapportage «Naar een SW met toekomst», waaraan uw Kamer ook refereert, dat van de collectieve vervoersvoorziening wordt overgestapt op maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat niemand van de sw-medewerkers zijn werk verliest als gevolg van deze maatregel en waar nodig wordt de collectieve vervoersvoorziening in stand gehouden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam in haar beleidsvoorstellen niet kan uitsluiten dat mensen met een SW-indicatie worden ontslagen? Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat uw toezegging – dat iedereen die nu in de Wsw zit zijn beschutte werkplek behoudt – gestand blijft?34
Allereerst maakt het bericht melding van bezuinigingen op het personeelsbestand van Pantar zelf en dus niet de Wsw-doelgroep. Zoals Amsterdam in haar rapport aangeeft, zal er bespaard moeten worden op de bedrijfsvoering van Pantar.
Voor zover er wordt bespaard in relatie tot de doelgroep, ziet dit op de kosten voor het woon-werkverkeer en kantinefaciliteiten. De beoogde bezuinigingen hebben als uitgangspunt dat niemand van de Wsw-ers zijn werk verliest, zoals bij het antwoord op vraag 1 al is opgemerkt.
In het spoeddebat inzake Pantar op 1 maart jl. heb ik gezegd dat er in de begroting voor het jaar 2011 een bezuiniging van € 120 mln. is opgenomen. Ik heb daarbij uitvoerig gemotiveerd waarom er ruimte moet zijn om de subsidie per Wsw-plek te verlagen. Tevens heb ik daarbij aangegeven dat het Rijk de taakstelling – voor wat betreft het aantal te realiseren Wsw-plekken – vaststelt en het daarbij behorende budget ter beschikking stelt. De gemeenten en sociale werkplaatsen kunnen op veel verschillende manieren invulling geven aan die bezuiniging. Gemeenten en de sociale werkbedrijven zijn het beste in staat om het nodige maatwerk te leveren. Aan de rechten en plichten van het huidige, zittende, Wsw-bestand met een indicatie verandert niets als gevolg van het Rijksbeleid.
Kunt u uiteenzetten hoeveel medewerkers van Pantar op basis van de plannen van de gemeente Amsterdam worden ontslagen (onderverdeeld in SW-medewerkers en niet-SW-medewerkers)?
In haar persbericht van 9 maart 2011 meldt de gemeente Amsterdam dat de besparingen op de Wsw onder andere worden gerealiseerd door te snijden in het personeelsbestand van Pantar zelf. Ik heb echter geen kennis van de invulling die de gemeente Amsterdam hieraan geeft en dit betreft ook een beleidsverantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam. In haar persbericht meldt de gemeente Amsterdam wel dat de invulling van de besparing niet leidt tot baanverlies van Wsw-werknemers.
Hoeveel tijdelijke medewerkers bij Pantar krijgen geen contractverlenging door deze bezuinigingen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben andere sociale werkplaatsen in Nederland ook plannen om mensen met een SW-indicatie te ontslaan? Zo ja, welke?
Ik heb geen kennis van plannen voor het ontslaan van werknemers met een Wsw-indicatie. Ik heb inmiddels kennis genomen van het voornemen van de Roteb in Rotterdam om 212 tijdelijke contracten voor mensen met een Wsw-indicatie niet te verlengen. De Roteb onderzoekt de mogelijkheden om deze mensen opnieuw aan het werk te helpen.
De uitgaven aan de ontwikkeling van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat een groot deel van de 300 miljoen euro die reeds is uitgegeven aan de ontwikkeling van het EPD is aangewend voor zaken als adviezen, pilots en communicatie? Zo ja, kunt u de uitgaven specificeren?1
Het genoemde bedrag spreidt zich uit over een periode van 10 jaar. Zoals aangegeven in diverse voortgangsrapportages is bij de ontwikkeling van het EPD gebruik gemaakt van adviezen, pilots en communicatie. Ik noem een aantal voorbeelden:
Voor nadere detaillering verwijs ik u naar de bijlage.2
Vallen de uitgaven binnen de begroting of dreigt er een tekort? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het overzicht in de bijlage de kosten weergegeven. Dit overzicht valt uiteen in twee delen, een deel betreft externe adviseurs en managers voor de operatie van het UZI-register, het tweede deel betreft externe inhuur met betrekking tot projecttaken.
Gelet op de afwijzing van de EPD-wet door de Eerste Kamer is alle in de bijlage opgenomen externe inhuur actief op de lopende projecten per 31 maart jl. opgezegd. Gelet op de opzegtermijn van 1 maand zijn deze dus per 1 mei a.s. niet meer actief.
De inhuur van de flexibiele krachten door het CIBG is tot stand gekomen conform de inkoopvoorwaarden van de Rijksoverheid.
Hoeveel externe adviseurs en managers werken er bij het Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI)-register? Wilt u voor elk van deze externe krachten de functieomschrijving en het uurloon specificeren? Wat zijn de totale uitgaven aan externen bij het UZI-register op jaarbasis?
Voorloper RAAC
(tot dec 2009)
RAAC
Realisatie
€ 0,18 miljoen
€ 1,4 miljoen
Beheer
€ 0,18 miljoen per jaar
€ 0,4 miljoen per jaar
Hosting
€ 0,13 miljoen per jaar
€ 0,58 miljoen per jaar
De doorontwikkeling van het registratiesysteem RAAC bij het CIBG bedroeg in 2010 € 0,4 miljoen.
Voor de ontwikkeling, beheer en hosting van webformulieren is in de periode 2008 – 2010 een bedrag van € 0,25 miljoen besteed.
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan een externe partij en voor het beheer, onderhoud en hosting geldt een verplichting van € 1,3 miljoen voor 2011.
Kunt u de chronologische en kostenontwikkeling van de verschillende ICT-systemen, waaronder RAAC en zijn voorloper, webformulieren ed., uiteenzetten en de actuele stand van zaken omschrijven?
Het proces van een UZI-pas aanvraag van het CIBG bestaat uit 3 stappen.
Deze processen van het UZI-register zijn gecertificeerd op basis van ETSI TS 101 456 en NEN-EN-ISO 9001:2008. Een onafhankelijke auditor toetst jaarlijks of aan de gestelde normen en standaarden wordt voldaan.
Bij de aanvraag voor een eerste pas stuurt de pashouder een uitgeprint aanvraagformulier voorzien van een handtekening met een kopie WID en pasfoto toe. Het UZI-register neemt om uiterste zorgvuldigheid te betrachten de exacte persoonsgegevens van het kopie WID over in het registratiesysteem. Wanneer na 3 jaar een nieuwe pas wordt aangevraagd, wordt gebruik gemaakt van de reeds beschikbare gegevens in het systeem.
Het aantal aanvragen bij het UZI-register verschilt per maand. Om de pieken en dalen efficiënt op te vangen wordt, naast een vaste kern medewerkers, gebruik gemaakt van inzet van uitzendkrachten. Deze inzet is flexibel en het aantal fte wordt aangepast aan het aantal aanvragen dat wordt ontvangen.
Het CIBG heeft momenteel (maart 2011) een inzet van 24 fte aan uitzendkrachten. Hiermee is jaarlijks € 1,5 miljoen gemoeid. Het is de intentie deze inzet te minimaliseren door verdere automatisering.
Kunt u omschrijven op welke wijze de aanvragen voor een UZI-pas worden verwerkt? Is het waar dat de op de website ingevulde formulieren handmatig moeten worden overgetypt door uitzendkrachten? Om hoeveel uitzendkrachten gaat het, wat zijn de kosten en hoe verhoudt deze inzet van uitzendkrachten zich tot de beoogde automatisering?
Het CIBG geeft aan dat er met de distributie van de passen, waaronder ook de verzending aan de postkantoren en de postagentschappen in 2010 een bedrag is gemoeid van € 0,42 miljoen.
Wat zijn de kosten van de distributie, onder meer van de verzending naar postagentschappen?
Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz) heeft op basis van beleidsmatige en technische impactanalyses de uitvoerbaarheid onderzocht. De uitkomst van deze impactanalyses is dat de realisatie van gedifferentieerd bezwaar uitvoerbaar is en in het tweede kwartaal van 2011 gereed kan zijn. De beleidsmatige impactanalyse is reeds in bezit van de Kamer. De kosten van de impactanalyses bedragen
€ 62 379.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Verdere realisatie zal niet meer door mij kunnen worden ondersteund conform motie X. Verder initiatief is derhalve aan Nictiz en het zorgveld.
Wat is de status van de mogelijkheid voor de patiënt om gedifferentieerd bezwaar te maken? Op welke wijze en tegen welke kosten is de uitvoerbaarheid onderzocht en wat is de uitkomst van dat onderzoek?
Mede op basis van input uit het zorgveld is door het UZI-register een voorstel gedaan voor de mogelijke oplossingsrichtingen voor een UZI-reservepas. Op deze mogelijke oplossingsrichtingen heeft een externe review aangevuld met aanvullend onderzoek plaatsgevonden. De kosten hiervoor bedragen € 9 105. + € 25 000 = € 34 105.
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. De behoefte voor een reservepas is voortgekomen uit continuïteitsoverwegingen ten behoeve van de beschikbaarheid van de LSP-dienstverlening. Derhalve heroverweeg ik de realisatie van de reservepas.
Wat is de status van de ontwikkeling van UZI-reservepassen? Op welke wijze en tegen welke kosten is hiernaar onderzoek gedaan en wat is de uitkomst van dit onderzoek?
De productie van UZI-passen is uitbesteed aan Getronics, en de contractomvang bedraagt € 1,3 miljoen voor 2011.
De productie van één UZI-pas is € 10,25. De kostprijs van één UZI-pas bedroeg in 2010 € 356.
Aan welk bedrijf is de daadwerkelijke productie van de UZI-passen uitbesteed en wat is de omvang van het contract?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kost de productie van één UZI-pas in totaal en wat is hierover uw opvatting?
De UZI-pas kan generiek worden gebruikt waardoor niet is te zeggen welk deel van de totale kosten van de UZI-pas voor rekening van het EPD komt.
Welk deel van de totale kosten van de UZI-pas komt voor rekening van het EPD?
Ja, de verantwoordelijkheid voor dit beleidsdossier is belegd bij de directie MEVA, met inzet van medewerkers vanuit het reguliere personeelsbudget.
Is uw Directie Macro-Economische Vraagstukken en Arbeidsvoorwaardenbeleid (MEVA) betrokken bij de ontwikkeling van het EPD en projecten die daarmee samenhangen? Zo ja, op welke wijze precies en tegen welke kosten?
Op grond van welke criteria wordt bepaald welke taken door het Centraal Informatie punt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) worden uitgevoerd en welke door Nictiz?
De motie X van het lid Tan van de Eerste Kamer betekent dat mijn betrokkenheid bij het LSP dient te worden beëindigd zoals tevens in meer detail aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 11 april jl. met als kenmerk MEVA-U-3057580. Dit betekent dat er van structurele financiële betrokkenheid geen sprake meer zal zijn.
Vallen de totale kosten van het EPD-project binnen het structurele VWS-budget voor ICT in de zorg, of moeten incidentele middelen worden toegevoegd? Wilt u uw antwoord toelichten en specificeren?
Het onderdeel over de invoering van de landelijke infrastructuur in de rapportage grote ICT-projecten zal aansluiten op de eerdere rapportages. De CIO Rijk zal de rapportage over 2010 op 18 mei a.s. aan uw Kamer doen toekomen.
Welke onderdelen van het EPD-project zullen worden toegevoegd aan de volgende rapportage grote ICT-projecten van de rijksoverheid? Wanneer zal de nieuwe rapportage door uw collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Kamer worden gestuurd?
Uitspraken van de Britse premier Cameron |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cameron: Israel «within its rights» to Gaza ships» welke op 3 maart 2011 verscheen in the Jewish Chronicle Online?
Ja.
Deelt u de zienswijze van de Britse premier dat Israel het recht heeft om schepen te doorzoeken welke goederen willen leveren aan Gaza mede vanwege het feit dat er binnen een jaar meer dan 100 raketten vanuit de Gaza op Israel zijn afgevuurd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op basis van de akkoorden van Oslo controleert Israël de toegang over zee tot Gaza; in het kader daarvan heeft het de bevoegdheid schepen aan te houden en onderzoeken, onder meer op illegaal wapentransport. Daarnaast heeft Israël een maritieme blokkade tegen Gaza afgekondigd op basis van het zeeoorlogsrecht, waardoor het eveneens schepen mag onderzoeken op verdachte lading.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie steun te verwerven voor het standpunt dat Israel het recht heeft om dergelijke schepen te doorzoeken mede vanwege het feit dat de Gaza nog altijd onder controle staat van de terroristische organisatie Hamas? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dit niet nodig omdat de bevoegdheid van Israël om, binnen de grenzen van het internationaal recht, schepen te doorzoeken op verdachte lading niet wordt betwist door de lidstaten van de Europese Unie.
Welke stappen heeft u ondernomen om het nieuwe initiatief, dat gesteund wordt door Nederlandse organisaties, van een Gazavloot te ontmoedigen? Bent u bereid om in Europees verband steun te zoeken voor een verklaring welke burgers ten strengste wordt afgeraden aan deze vloot deel te nemen?
De regering heeft bij herhaling uitgesproken tegenstander te zijn van het organiseren van een nieuw konvooi voor Gaza, wanneer dat konvooi geen gebruik wil maken van de normale kanalen die zijn opengesteld voor de levering van humanitaire goederen aan Gaza (te weten via Israëlische of Egyptische havens, waarna transport over land naar Gaza kan plaatsvinden).
Deelname van Nederlandse burgers en organisaties aan een dergelijk konvooi is steeds ontraden.
Bent u er van op de hoogte dat er onlangs een bespreking plaatsvond in Amsterdam ter voorbereiding van de nieuwe Gazavloot? Kunt u uitsluiten dat er organisaties bij dit initiatief betrokken zijn die geallieerd zijn aan Hamas of andere terroristische organisaties? Zo nee, bent u bereid om, in samenwerking met uw collega van Justitie, maatregelen te nemen om dergelijke bijeenkomsten te voorkomen?
Ik ben bekend met bedoelde bijeenkomst. De regering blijft alert op activiteiten van organisaties die Hamas of andere terroristische organisaties faciliteren of ondersteunen en zal in voorkomende gevallen geëigende maatregelen nemen. Voor maatregelen om bijeenkomsten zoals die in Amsterdam te verbieden, zie ik op dit moment mogelijkheden noch aanleiding.
De gemeentelijke leges voor opname van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Karin Straus (VVD), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de gewijzigde wet Kinderopvang volgens welke het sinds 1 januari 2010 voor gastouders verplicht is zich te registreren in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK)?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke kosten gemeenten maken voor de opname van een gastouder in het LRK en hoe hoog deze kosten gemiddeld zijn?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De precieze kosten van de handeling die een gemeente verricht om een gastouder op te nemen in het LRK, zijn mij niet bekend. In de keten van toezichts- en handhavingstaken die gemeenten hebben alvorens te kunnen overgaan tot registratie is de tijd die hieraan wordt besteed beperkt (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat gemeenten kosten voor registratie in rekening brengen aan gastouders?1 Zo ja,wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het heeft niet mijn voorkeur dat gemeenten leges in rekening brengen. Gemeenten zijn daar echter wel toe bevoegd. In de gemeentewet is bepaald dat gemeenten rechten mogen heffen voor diensten, maar daarop geen winst mogen maken. Dit is een algemeen principe in de bestuurlijke verhoudingen tussen rijk en gemeenten. Het spreekt voor zichzelf dat dergelijke algemene principes niet ter discussie kunnen worden gesteld op basis van ervaringen in één sector, de kinderopvang.
Verder is hier van belang dat de middelen die aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld voor toezicht en handhaving op de kinderopvangsector via de reguliere sleutel worden verdeeld over gemeenten. Als gevolg daarvan kan het zijn dat gemeenten met relatief veel gastouders in het overgangsjaar 2010 niet geheel zijn gecompenseerd via het gemeentefonds. Vóór 2010 was immers niet bekend waar de gastouders zich in Nederland bevonden. Nu het Landelijk Register Kinderopvang is gevuld, is echter specifieke informatie beschikbaar over het aantal voorzieningen voor gastouderopvang per gemeente. Dit biedt de kans om de verdeelsleutel voor 2012 en de jaren daarna te verfijnen. De VNG onderzoekt deze mogelijkheid in overleg met de ministeries van BZK en SZW. Als dit lukt, verwacht ik dat het aantal gemeenten dat leges heft zal dalen.
De passage over lastenverzwaring waar u op wijst, heeft betrekking op de administratieve lasten die zouden toenemen als een vergunningplicht zou worden opgelegd. Deze administratieve lasten nemen niet toe als leges worden geheven.
Bent u het ermee eens dat het niet in de geest is van de gewijzigde wet Kinderopvang om leges te heffen, aangezien dit een lastenverzwaring betekent?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke voor- en nadelen ziet u in het voorstel om registratie van gastouders in de LRK centraal te organiseren? Bent u voornemens om op dit terrein stappen te zetten?
De registratie van een gastouder in het LRK is het sluitstuk van een zorgvuldig besluitvormingsproces waarvoor gemeenten wettelijk verantwoordelijk zijn. Dit proces kan als volgt worden samengevat: het gastouderbureau dient bij de gemeente een aanvraag in tot in exploitatiename van een voorziening voor gastouderopvang, de gemeente geeft de GGD opdracht om te beoordelen of de gastouder voldoet aan de kwaliteitsvereisten, de GGD doet onderzoek en brengt een (beknopt) verslag uit aan de gemeente, de gemeenten neemt een besluit, de gemeente stuurt het gastouderbureau en de gastouder een beschikking, de gemeente schrijft de gastouder al dan niet in het LRK in. Deze zelfde stappen worden doorlopen als een aanvraag wordt ingediend tot in exploitatiename van een kindercentrum of een gastouderbureau. Vanwege het grote belang van registratie voor betrokkenen is dit proces omgeven door wettelijk waarborgen van zorgvuldigheid. Zo wordt een gastouder van rechtswege geregistreerd als een gemeente niet binnen 10 weken een besluit neemt op een aanvraag. Voorts is in het proces van GGD-controle sprake van hoor en wederhoor en heeft een aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep in het geval de gemeente negatief beschikt.
Het centraliseren van uitsluitend de registratiehandeling, bijvoorbeeld bij de technisch beheerder van het LRK, levert geen efficiencywinst op. Het hiervoor beschreven proces is pas een jaar geleden ingericht. Dit nu al wijzigen zou bestuurlijk onverantwoordelijk zijn. Bovendien is er geen centraal apparaat beschikbaar dat dit hele proces zou kunnen overnemen.
Ik verken op dit moment wel de mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit van het toezicht door de GGD en de handhaving door gemeenten. In dit kader wordt ook een mogelijke aanpassing van de verdeelsleutel voor de toekenning van middelen aan gemeenten voor toezicht en handhaving op de kinderopvang bezien. Ik ben voornemens uw Kamer hierover uiterlijk eind april te informeren.
De BAPO-regeling |
|
|
|
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Waren de cijfers van de VO-raad, waaruit blijkt dat de kosten voor de BAPO-regeling1 in het voortgezet onderwijs van € 100 miljoen in 2000 zijn gestegen naar € 220 miljoen in 2010, bij u bekend vóór RTL-Nieuws deze naar buiten bracht?2 Zo ja, hoe lang reeds? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers waren mij niet bekend, wel bereiken mij soms signalen over een stijging van de kosten die met de BAPO-regeling gemoeid zijn. De verantwoordelijkheid voor de loonkostenontwikkeling, waaronder de kosten van de BAPO-regeling, ligt echter bij de (door onderwijswerkgevers gemandateerde) VO-raad die via het arbeidsvoorwaardenoverleg sturing kan geven aan de loonkostenontwikkeling.
Kunt u aangeven of meer berichten u hebben bereikt over de stijgende BAPO-kosten in het voortgezet onderwijs?
Ja, zie ook antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de VO-raad, als werkgeversorganisatie, zelf betrokken is geweest bij de invulling van de BAPO-regeling door schoolbesturen? Deelt u de mening dat diezelfde VO-raad op basis van het feit dat er steeds meer oudere leraren zijn en de pensioenskosten flink zijn gestegen, deze kostenstijging had moeten voorzien?
De VO-raad is inderdaad als werkgeversvertegenwoordiging in het arbeidsvoorwaardenoverleg samen met de vakbonden verantwoordelijk voor de inhoud van de BAPO-regeling. Een stijging van de BAPO-kosten als gevolg van de vergrijzing en het afschaffen van VUT-regelingen, waardoor meer en langer aanspraak op de BAPO-regeling zal worden gemaakt, was te voorzien. Ook de VO-raad is zich hiervan bewust geweest, gezien hun inzet om in het overleg over de nieuwe cao VO te willen praten over een bezinning op de toekomst van de BAPO-regeling.
Deelt u de mening dat door deze kostenstijging de vrees bestaat dat er te weinig geld overblijft voor de instroom van jonge, enthousiaste docenten?
Er is geen directe relatie tussen de BAPO-lasten en de mogelijkheid tot het aantrekken van jonge docenten. Evenmin overigens als tussen de leeftijd van een docent en zijn of haar enthousiasme.
Hoe ziet u de toekomst van deze regeling?
De VO-raad is hier aan zet samen met de vakbonden in het voortgezet onderwijs. Ik hoop dat het overleg tussen deze partijen leidt tot een regeling die zich meer richt op een levensfasebewust personeelsbeleid.
Bijstand bij sporenonderzoek |
|
André Bosman (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Militairen assisteren in sporenonderzoek op St. Maarten»?1
Ja.
Klopt het dat de minister van Defensie het verzoek voor zogenaamde «harde militaire bijstand» van bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam aan Sint Maarten heeft goedgekeurd? Welke aanleiding was daartoe?
Begin maart heeft de Gouverneur van Sint Maarten de minister van Defensie verzocht om militaire bijstand ter ondersteuning van de politie van Sint Maarten. Naar aanleiding van dit verzoek zijn twintig militairen van het stationsschip Hr.Ms. Rotterdam ingezet ten behoeve van (sporen)onderzoek naar vier levensdelicten die kort na elkaar waren gepleegd. Bij dit type delict is het van groot belang om zo spoedig mogelijk sporen veilig te stellen. De inzet van de militairen heeft bijgedragen aan een succesvol verloop van het sporenonderzoek.
Op basis van welke regelgeving vindt deze bijstand plaats?
De militaire bijstand is verleend op grond van het Koninklijk besluit van 3 juli 1987 betreffende aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen en Aruba.
Hoe lang heeft deze bijstand geduurd?
De bijstand is verleend op 8 maart jl. van 08:00 uur tot 13:30 uur plaatselijke tijd.
In hoeverre zijn de bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam adequaat getraind en uitgerust om sporenonderzoek uit te voeren?
De militairen traden op onder leiding van de korpschef van het Politiekorps van Sint Maarten en onder gezag van de betrokken zaaksofficier van Justitie. Het zoeken naar bewijsmateriaal had plaats onder de directe leiding en met instructies van de politie. De instructies van de politie hadden onder meer betrekking op de herkenning en behandeling van bewijsmateriaal. Vanwege het karakter van de taakuitoefening zijn de militairen onbewapend en zonder geweldsinstructies ingezet.
Wie was de eindverantwoordelijke voor de bemanningsleden tijdens hun inzet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke «rules of engagement» waren er voor de bemanningsleden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de financiering van de kosten van deze inzet geregeld?
De additionele uitgaven van inzet van de krijgsmacht voor militaire bijstand en steunverlening worden ten laste gebracht van het fonds Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK).
Hoe kan het tekort aan politieagenten voor een sporenonderzoek op Sint Maarten verklaard worden? Loopt het verbeterplan korps politie Sint Maarten op schema?
Door een toevallige samenloop van meerdere incidenten en publieksevenementen waarbij inzet van politie noodzakelijk was, ontstond op Sint Maarten een tekort aan politiecapaciteit. Er was niet alleen politiecapaciteit nodig voor de genoemde levensdelicten maar ook voor meerdere verkrachtingszaken. Daarnaast werden in deze periode het carnaval en de grootste manifestatie van Sint Maarten gehouden, de Heinekenregatta.
Vanwege onderbezetting bij de politie zijn, in het kader van het staatkundig proces, afspraken gemaakt over een minimale sterkte van het korps in 2011. In het plan van aanpak voor de politie is met die afspraken rekening gehouden. Het plan van aanpak korps politie is momenteel in uitvoering en over de voortgang wordt periodiek gerapporteerd door de voortgangscommissie. De eerste rapportage van de commissie wordt binnenkort verwacht. Over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak zal uw Kamer worden geïnformeerd.
In hoeverre is de politie van Sint Maarten op dit moment in staat haar politietaken adequaat uit te voeren, zodat de veiligheid van de bevolking niet in het geding komt?
Zie antwoord vraag 9.
De wervingscampagne voor pleegouders |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe campagne van Pleegzorg Nederland om nieuwe pleegouders te werven?
Ja.
Begrijpt u dat deze campagne bestaande pleegouders een zure smaak in de mond geeft, gezien het feit dat pleegouders soms heel lang onnodig moeten wachten op een plaatsing?
Centraal staat dat er voor een kind dat zorg nodig heeft wordt gezocht naar een geschikt pleeggezin. Voor een goede match van een pleegkind met een pleeggezin zijn drie tot vijf pleeggezinnen nodig. Dit betekent dat het aanbod van pleegouders groter moet zijn om de vraag naar pleegzorg op passende wijze tegemoet te komen. De keerzijde is dan ook dat de mogelijkheid bestaat dat er voor een pleeggezin geen match wordt gevonden en dat zij uiteindelijk geen pleegkind toegewezen krijgen. Pleegouders hebben geen «recht» op een pleegkind. Het belang van het kind en dus een goede matching voor het kind staat voorop. Uiteraard dienen pleegzorgaanbieders over dit uitgangspunt goede voorlichting te geven. Dan zal de verwachting van pleegouders daar ook bij passen.
Is het waar dat deze lange wachttijden voortkomen uit geldgebrek, dat er wel kinderen en pleegouders zijn, maar geen geld?
In het Afsprakenkader jeugdzorg 2010–2011 dat provincies en stadsregio’s met het Rijk zijn overeengekomen is opgenomen dat met het beschikbare budget aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is. Het IPO heeft op 17 februari 2011 in een bestuurlijk overleg deze afspraak nog eens bevestigd. Provincies en instellingen spannen zich in om meer omschakeling van (dure) residentiële zorg naar pleegzorg en gezinshuizen mogelijk te maken. Om deze omschakeling te bevorderen is in het Afsprakenkader jeugdzorg verder afgesproken dat er een campagne komt om meer pleegouders te werven. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven blijft het uitgangspunt, dat voor elk kind dat zorg nodig heeft een geschikt pleeggezin wordt gezocht, zonder dat gegarandeerd kan worden dat iedere pleegouder (direct) een pleegkind krijgt toegewezen.
Is het waar dat er bij de William Schrikkergroep sprake is van een plaatsingsstop?
Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven hebben pleegouders geen recht op een pleegkind. De mogelijkheid bestaat dat pleegouders ingeschreven staan bij een pleegzorgaanbieder zonder dat aan hen een pleegkind is toegewezen. Dit hangt samen met de vraag. Soms is er meer vraag naar pleeggezinnen voor jonge kinderen. Maar niet elk aspirant-pleeggezin is geschikt voor deze doelgroep. Het kan ook zijn dat er vraag is naar gezinnen voor pubers. Daarvoor zijn pleegouders vereist die weten om te gaan met deze leeftijdsgroep. Deze factoren beïnvloeden de tijd die nodig is om tot een passende match te komen. Voor provincies en zorgaanbieders blijft het uitgangspunt dat er voor een kind dat zorg nodig heeft gezocht wordt naar een geschikt pleeggezin.
Hoe lang staan pleegouders al ingeschreven bij de Schrikkergroep zonder dat een pleegkind aan hen is toegewezen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in Zeeland Juvent (vroegere AZZ) al geruime tijd een plaatsingsstop heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat pleegouders bij Juvent als sinds 2009 geen plaatsing meer hebben gehad?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de beloofde verhoging van de vergoedingen voor pleegzorg? Is de vergoeding in 2011 verhoogd?
In de brief van 9 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 279, nr. 9) is aangegeven dat de pleegvergoeding gefaseerd verhoogd gaat worden. Dit leidde tot een eerste verhoging op jaarbasis van € 200 per 1 januari 2010. Het bedrag van € 200 komt uit de compensatie algemene heffingskorting voor alleenverdienende ouders met een pleegkind. Hiervoor is door het vorige kabinet een bedrag van € 3 miljoen ingezet. De volgende verhoging van de pleegvergoeding houdt verband met de invoering van het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders. Momenteel ligt de nota naar aanleiding van het verslag in verband met dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Zodra dit wetsvoorstel in werking treedt zal de pleegvergoeding verhoogd worden. Voor het jaar 2011 is de vergoeding alleen geïndexeerd.
Waarom wordt een wervingscampagne gestart zolang bestaande pleegouders lange tijd geen kind krijgen vanwege geldgebrek? Wat gaat u doen om deze wachttijden aan te pakken?
Zie antwoord 3.
Recente uitlatingen van de Turkse premier erdogan over de integratie van Turken in Duitsland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de recente uitspraken van de Turkse premier Erdogan1 waarin hij Turken in Duitsland opriep om hun kinderen eerst Turkse te leren en dan pas Duits?
Ja.
Deelt u de reactie van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Guido Westerwelle, dat het leren van de taal juist de sleutel is tot integratie, ook in Nederland?
Ja. Voor migranten die zich in Nederland vestigen is het van belang om in te burgeren en de Nederlandse taal te leren. Uitgangspunt daarbij is dat men zelf verantwoordelijk is om het vereiste niveau van kennis te behalen, zodat men participeert in de samenleving en daarbij zelfredzaam kan zijn.
Wat vindt u van het feit dat dit in korte tijd de derde uitspraak is, na de speech van Erdogan in Keulen in 2008 en de kritiek op het integratiebeleid van Nederland en Oostelijk van januari jongstleden door de Turkse regering, die de integratie van Turken in Europa op het spel zet?
De inhoud van deze derde uitspraak van premier Erdoğan is niet nieuw. Zo is bekend dat de Turkse regering een onderscheid wil maken tussen integratie en assimilatie van Turkse onderdanen in Europa. Zij is daarbij voorstander van integratie, maar tegen pogingen tot assimilatie. Het Kabinet is van mening dat migranten en hun kinderen zelf hun identiteit mogen vormgeven, zolang dit gebeurt op een manier die past binnen de wet en zonder dat het hun participatie belemmert. Dit Kabinet beschouwt participatie, zelfredzaamheid en integratie als wezenlijk voor een succesvol bestaan en maatschappelijke samenhang in Nederland.
Bent u bereid deze systematische bemoeienis van de Turkse regering met Turkse diaspora in Europees verband aan te kaarten?
Een band met Turkije hoeft geen belemmering te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Turkse Nederlanders dienen hun individuele keuzevrijheid te behouden, gericht op participatie in de Nederlandse samenleving. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven in contacten met de Turkse overheid. Indien dit niet het geval is, is er ongewenste overheidsbemoeienis. In de voorbije periode is met de Turkse overheid geregeld hierover gesproken. Recentelijk heb ik, tijdens mijn bezoek aan Ankara op 2 februari jl., nadrukkelijk het Nederlandse integratiebeleid uiteengezet. Hierbij heb ik gewezen op het belang van inburgering en het leren van de Nederlandse taal. Het Kabinet is het in dit licht ten principale oneens met genoemde uitspraken van premier Erdoğan.
Vindt u dat deze opmerkingen van Erdogan een bijdrage leveren aan het integratieproces van het land Turkije in de Europese Unie? Of deelt u de mening dat de systematische beïnvloeding van de Turkse diaspora in Europa contraproductief is voor zowel de integratie van Turkse migranten in Europa als de integratie van Turkije in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
Het proefjaar waarin de zeeverkeerscentrale en de vuurtorens naast elkaar weken |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 22 december 2010 op eerdere vragen over de ingebruikname en testperiode van de zeeverkeerscentrale?1 Bent u bereid nadere details te geven over de proef die u een jaar lang gaat houden, waarin de zeeverkeerscentrales en de bemande vuurtorens naast elkaar opereren?
Ja, de antwoorden herinner ik mij. Ik heb de antwoorden immers zeer recent aan u gegeven. Specifieke informatie over de uitwerking van het vergelijkingsjaar kan ik u echter nog niet geven op dit moment. Thans wordt met de leverancier overlegd over de radar op Schiermonnikoog en over het ontwerp van het camerasysteem. Zodra daar overeenstemming over is bereikt zullen de plannen voor het vergelijkingsjaar worden uitgewerkt.
Is het uw bedoeling om tijdens het draaien van de proef zowel de vuurtoren op Schiermonnikoog als op Terschelling te bemensen en in de proef op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals u weet heb ik dat in december toegezegd.
Welke functie en taken hebben de mensen die in het proefjaar de vuurtorens gaan bezetten? Hoe laat de taakverdeling zich vergelijken tot de situatie zoals die op dit moment bestaat?
Omdat de definitieve plannen voor het vergelijkingsjaar nog moeten worden vastgesteld, kan ik u hierover op dit moment nog geen sluitende informatie geven.
Behoort de radarbegeleiding van schepen ook tot de taken die de vuurtorenwachters tijdens de proef uitvoeren? Zo ja, hoe vindt de afbakening plaats van de taken van de vuurtorenwachters en de medewerkers van de zeeverkeerscentrale? Zo nee, hoe kan zonder begeleiding vanaf de vuurtoren tijdens de proef een goede vergelijking gemaakt worden tussen begeleiding vanuit de centrale en vanaf de toren?
Zie antwoord 3. Uitgangspunt is dat de veiligheid op de Waddenzee minimaal gehandhaafd blijft, ook tijdens de vergelijking tussen verkeersbegeleiding vanaf de vuurtoren en vanuit de Zeeverkeerscentrale.
Waarom is gekozen voor een bezetting van de vuurtorens van gemiddeld twaalf uur per dag in plaats van vierentwintig uur per dag? Op welke tijden zullen de vuurtorens bezet zijn? Hoe kunt u weten dat bezetting op de overige tijden geen meerwaarde zal hebben en dus niet in de proef opgenomen hoeft te worden?
Een definitief besluit over de bezetting van de vuurtorens neem ik pas op basis van de bevindingen uit het vergelijkingsjaar. Wél heb ik toegezegd dat de vuurtorens op termijn gemiddeld twaalf uur per dag worden bezet omdat de aanwezigheid van het menselijk oog overdag in mijn ogen zeer gewenst is.
Welke vorderingen zijn sinds de beantwoording van de vorige vragen gemaakt met de opbouw van het radarsysteem en de inrichting van de zeeverkeerscentrale? Wanneer verwacht u dat de proef kan beginnen?
Sinds december 2010 zijn door de leverancier van het radarsysteem op Schiermonnikoog diverse aanpassingen doorgevoerd om het radarsysteem aan de eisen te laten voldoen. Het systeem wordt nu getest waarna zal blijken of het aan de gestelde eisen kan gaan voldoen. Met de inrichting van de Zeeverkeerscentrale op Terschelling wordt pas gestart nadat het radarsysteem voldoet en er overeenstemming is over het camerasysteem. Het evaluatiejaar begint na een succesvolle ingebruikname toets van de Zeeverkeerscentrale.
Bent u bereid na afloop van de proef alle opties open te houden, inclusief het herintroduceren van permanent bemenste vuurtorens en de ontmanteling van de zeeverkeerscentral?
Zie het antwoord op vraag 5.
Nieuwe gevallen van Q-koorts op melkgeitenbedrijven |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat, ondanks de vaccinatiecampagne, er toch weer nieuwe bedrijven besmet blijken te zijn met Q-koorts?
Zoals ook al eerder in brieven aan uw Kamer is gemeld, is de kans dat gevaccineerde dieren besmet worden kleiner, maar niet nul. Q-koorts is een ziekte die endemisch voorkomt in Nederland. De ziekte komt bij veel verschillende diersoorten voor en is onder andere aangetroffen in vogels en knaagdieren. Ook op gevaccineerde bedrijven kan de ziekte binnenkomen. Als gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken, is de uitscheiding lager dan wanneer niet-gevaccineerde dieren geïnfecteerd raken. Het vaccin voorkomt abortussen (waarbij veel Q-koortsbacteriën worden uitgestoten) vrijwel geheel. Daarom verwachten we dat de nieuwe besmette bedrijven slechts een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden vormen.
Natuurlijk wordt de situatie op en om de besmette bedrijven nauwkeurig in de gaten gehouden. De nVWA onderzoekt de oorzaken van nieuwe besmettingen.
Hoeveel bedrijven zijn momenteel besmet met Q-koorts? Bij hoeveel bedrijven is die besmetting in 2011 geconstateerd?
Op dit moment zijn sinds de start van de tankmelkmonitoring in oktober 2009 in totaal 97 besmettingen op 96 bedrijven geconstateerd. Een van die bedrijven is in 2011 opnieuw besmet verklaard. Op dit moment zijn daarvan nog 65 bedrijven besmet. 32 bedrijven zijn vrij verklaard na een jaar lang een negatief tankmelkresultaat. In totaal zijn in 2011 drie bedrijven besmet verklaard (één herbesmetting en twee nieuwe besmettingen).
Bij een van de twee nieuw besmette bedrijven is sprake van een bijzondere situatie. Het bedrijf heeft vorig jaar via het testen van individuele melkmonsters een aantal positieve dieren gevonden en deze afgevoerd. Over deze strategie hebben wij u op 3 november 2010 geïnformeerd (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 286, nr. 441) Nu blijken er op dit bedrijf opnieuw positieve dieren te zijn.
We hebben beoordeeld of deze omstandigheid reden voor extra maatregelen zou moeten zijn. Wij zien echter niet dat het risico van dit bedrijf groter is dan van andere nieuw besmette bedrijven. Voor dit bedrijf gelden de maatregelen die gebruikelijk gelden voor besmette bedrijven (bezoekersverbod, vervoersbeperkingen en strengere hygiënemaatregelen).
Op welke wijze wordt erop toegezien dat de besmette bedrijven zich aan de extra maatregelen houden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd?
Van de besmette bedrijven wordt jaarlijks circa 33% gecontroleerd op de geldende Q-koortsmaatregelen, steeds in combinatie met een controle op de juiste toepassing van de verplichte identificatie- en registratieregels. Daarnaast zijn houders die in december 2010 een ontheffing voor het levenslang fokverbod van lammeren hebben aangevraagd de afgelopen maanden allemaal gecontroleerd.
Heeft u omwonenden van de besmette bedrijven per brief geïnformeerd over de besmettingen, zoals u eerder ook heeft gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen? Op welke wijze worden omwonenden en recreanten er nu op gewezen dat er een bedrijf besmet is met Q-koorts?
Nee. Omdat de nieuw besmette bedrijven, naar alle waarschijnlijkheid tijdig (voor besmetting) gevaccineerd zijn vormen ze een zeer beperkt verhoogd risico voor de gezondheid van omwonenden. De lokale GGD-en zijn van de besmetting op de hoogte gebracht. Voor meerinformatie kunnen omwonenden terecht bij de lokale GGD.
Hoe kunt u verklaren dat ondanks de vaccinatiecampagne er toch nieuwe besmettingen bij dieren worden geconstateerd? Betekent dit dat het vaccin niet afdoende werkt? Op welke wijze wordt er onderzocht wat de oorzaak is van de nieuwe besmettingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend of er op de bedrijven die nu recent besmet zijn verklaard, geiten zijn die vallen onder de categorie waarvan u vorig jaar september het fokverbod heeft versoepeld? Zo nee, waarom niet en wordt daar onderzoek naar gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat het versoepelen van het fokverbod onverstandig was, in het licht van deze nieuwe gevallen?
De recent besmette bedrijven hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van het levenslang fokverbod. De versoepeling van dit fokverbod heeft derhalve geen relatie met deze nieuwe besmettingen.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de besmette geiten nogmaals gedekt worden, om te voorkomen dat zij bij het aflammeren de bacterie weer verder verspreiden?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 5 beschreven, is de uitscheiding bij tijdig gevaccineerde, besmette dieren aanzienlijk lager waardoor zij een zeer beperkt verhoogd risico vormen voor omwonenden van de bedrijven. Er is daarom geen aanleiding om te voorkomen dat deze dieren opnieuw drachtig worden. Ik ben daarom ook niet bereid om het individueel testen van dieren verplicht te stellen om vervolgens een levenslang fokverbod te kunnen instellen voor positief geteste dieren.
Is het mogelijk de dieren individueel te testen op de aanwezigheid van de bacterie, en voor de besmette dieren een levenslang fokverbod in te stellen, bijvoorbeeld middels herhaalde individuele testen zoals ook is toegepast bij de bokken? Bent u bereid dit verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er inderdaad, zoals toegezegd door u, tijdens deze lammerperiode tweewekelijks de tankmelk van alle bedrijven getest op de aanwezigheid van de bacterie? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de lammerperiode (1 december–1 juni) wordt zoals toegezegd de tankmelk op melkgeiten- en melkschapenbedrijven tweewekelijks onderzocht op de Q-koorts bacterie.
Arrestaties in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat tenminste tien mensen in Irak zijn gearresteerd naar aanleiding van een demonstratie tegen werkloosheid, corruptie en slechte sociale omstandigheden in Bagdad op 7 maart? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1
Naar aanleiding van de recente demonstraties hebben tientallen arrestaties plaatsgevonden, niet alleen in Bagdad maar ook in Erbil en Suleymaniya. Het is echter tot nu toe niet mogelijk het genoemde bericht te bevestigen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en contactpersonen van internationale en Iraakse mensenrechtenorganisaties kunnen geen informatie vinden over deze arrestanten. Volgens Amnesty International zouden vier van de tien personen reeds zijn vrijgelaten op 10 maart jongstleden.
Deelt u de vrees van Amnesty International dat deze arrestanten bloot staan aan het ernstige risico op mishandeling of marteling? Indien nee, waarom niet?
Mishandeling en marteling komen in het Iraakse gevangenissysteem helaas op grote schaal voor. Mogelijk worden ook deze arrestanten hierdoor getroffen.
Bent u bereid er bij de Irakese autoriteiten op aan te dringen deze arrestanten onmiddellijk vrij te laten? Indien nee, waarom niet?
Nederland spreekt de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU- en VN-verband aan op zijn verantwoordelijkheid om de wensen en klachten van de Iraakse bevolking serieus te nemen en de mensenrechten te eerbiedigen. Zo riep Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 25 februari 2011 de Iraakse overheid op om de veiligheid van demonstranten te garanderen en de huidige spanning tussen burgers en overheid op te lossen door het politieke en democratische proces in plaats van door het gebruik van geweld.
Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-General van de Verenigde Naties voor Irak, de heer Melkert, riep op 2 maart de Iraakse autoriteiten op het belang van participatie van alle Irakezen in het opbouwen van de Iraakse staat en samenleving te erkennen. Hij benadrukte dat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging fundamentele rechten zijn die moeten worden gerespecteerd. Melkert wees erop dat de VN bezorgd is over de meldingen inzake mensenrechtenschendingen door overheidspersoneel tijdens de huidige protesten en verwees daarbij naar berichten over het gebruik van disproportioneel geweld tegen demonstranten, beperkingen die worden opgelegd aan de media, en de arrestatie en detentie van demonstranten. De VN heeft het Iraakse parlement opgeroepen degenen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen te vervolgen.
Het Iraakse parlement heeft aandacht voor de mensenrechtensituatie: er is een parlementaire mensenrechtencommissie aangesteld die zich inzet voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Irak. Die commissie staat in nauw contact met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie om misstanden in het Iraakse veiligheidsapparaat aan te pakken, hetgeen recentelijk heeft geleid tot de sluiting van een gevangenis die niet aan internationale standaarden voldeed. Ook zet het parlement zich er voor in zo spoedig mogelijk een onafhankelijke mensenrechtencommissie bestaande uit experts op te zetten.
De Nederlandse ambassadeur in Irak sprak op 10 maart 2011 met de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Zebari. In antwoord op de Nederlandse zorgen omtrent de houding van de Iraakse overheid jegens de Iraakse demonstranten gaf Zebari aan dat de Iraakse regering de klachten van de bevolking serieus neemt en werkt aan een oplossing. De Nederlandse regering zal Irak blijven aanspreken op zijn verantwoordelijkheden inzake het waarborgen van de mensenrechten en zal daarbij ook pleiten voor het vrijlaten van ten onrechte vastgezette demonstranten.
Bent u bereid er bij de Irakese regering op aan te dringen onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze arrestaties en de omstandigheden van gevangenhouding? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid bij de Irakese regering de gerechtvaardigde klachten van de demonstranten onder de aandacht te brengen en er bij de regering op aan te dringen gevraagde hervormingen, zoals volledige vrijheid van meningsuitingen, vrijheid van vergadering, door te voeren?
Zie antwoord vraag 3.